3586
Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3587 2115. Paul HUYS (nr. 488) Over August De Schepper, vergeten Vinkts letterkundige (19e eeuw) In de “Gazette van Gent”, nr. 6033, van vrijdag 11.08.1854, lazen we – toevallig – de volgende (ingezonden) tekst: “Voorleden zondag (= 6 aug. 1854) vierde de Maetschappy van Letteroefening, onder kenspreuk “Moedertael en Vaderland”, te Deinze, den 14en verjaerdag harer instelling met een vriendenbanketje, waerop eenige letterkundigen en voorstanders der vlaemsche beweging uit andere plaetsen genoodigd waren. Zoo bevonden zich daer de heeren J. Tessely en Camille Van der Cruyssen, van Nevele, De Schepper, zoon, van Vynckt, F.-A. Boone, van Gent, enz. Na het feestmael zyn er verscheidene prozastukken gelezen, die by de eenen reeds wezenlyk talent en by anderen veel aenleg te kennen gaven. Eenige uitgalmingen (= declamaties) en toasten in den Vlaemschen zin hebben dit broederfeest geëindigd.”
Een leuk berichtje, amper enige vluchtige aandacht waard, ware het niet dat we bleven haperen bij die ons onbekende naam van een Vinktse letterkundige, namens De Schepper (jr.). Wie was die man? En wat zou er te vinden zijn over zijn literaire productie? Het toeval hielp ons bij enig verder doorbladeren van diezelfde jaargang 1854 van de “Gazette van Gent”… In het nr. 6040 van zondag 27.08.1854 immers botsten we op de uitslagen van de jaarexamens van de Bischoppelijke Normaalschool in Sint-Niklaas. De eerste tekstregels luiden: “Grootste onderscheiding (diploom van 1e klas): de heeren Aug. De Schepper van Vynckt; Leop. Holvoet, Fr. Van Durme en Aug. Germonprez.” (etc)
Een jonge, pas gediplomeerde onderwijzer dus, en nog wel de “primus” van zijn klas! En mét een prille letterkundige ambitie die hem blijkbaar al op jeugdige leeftijd toegang had verleend bij de Deinse collega’s van “Voor Moedertael en Vaderland”! Aangezien goede dingen uit drie bestaan, hielp de “Gazette van Gent”, jaargang 1854, ons nogmaals een stapje verder. Het nr. 6023 van woensdag 19 juli leverde warempel zelfs een gedicht op, dat hij aan de redactie van de Gentse krant had toegezonden. Het gedicht, 5 strofen van 8 verzen lang, droeg als titel “Smartvol nadenken bij het afsterven mijner moeder”. We nemen hiervan – met respect voor de begrijpelijke persoonlijke emotie van onze jeugdige dichter – de eerste twee strofen over, en besparen onze verduldige lezers de overige drie strofen van dit romantisch-gezwollen poëem, dat volop een nog prille debutant verraadt. Smartvol nadenken by bet afsterven myner moeder ’T pynend afscheidsuer gaet slagen, Om haer bed staet maeg en vriend. Eensklaps klinkt de holle stemme van de Dood: kom! wees myn kind! In de lucht vliegt een zucht, Uit den saemgetrokken mond! Koud en dood ligt ze op haer spond!
Uit de koop’ren muil der klokke Bommelt traeg de doodenzang; En de put, die gaept op ’t kerkfhof, Wederkaetst het naer geklank: Kom! o kom! Klinkt het om! ’T verschgedolven graf!… Kom! o Kom! Loopt het somber ’t dorp herom.
De dood van zijn (stief-)moeder, 17 juli 1854! Tijd voor een stukje genealogie dus, geplukt uit de burgerlijke stand van Vinkt. Waarbij al vlug duidelijk wordt dat de jonge onderwijzer August De Schepper zelf een onderwijzerszoon was.
Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3588 Zijn vader, Emmanuel De Schepper, die veertig jaar lang (van eind september 1829 tot eind september 1868) dorpsonderwijzer was in Vinkt, blijkt niet minder dan drie keer gehuwd te zijn. Familiegegevens (genealogisch & biografisch) Emanuel De Schepper, onderwijzer (° Zeveren, 17 germinal XIII = 7 april 1805) (+ Vinkt, 26 september 1868, 63 jaar oud, won. Molenstraat Vinkt) 1e huw. (Vinkt 09.09.1831) met Barbara Theresia De Buck (Vinkt, 09.03.1806 – Vinkt, 07.09.1842, 36 j. oud); zes (?) kinderen; 2e huw. (Waar? ca. 1843?) met Victoria Sergeant, naaister (Wontergem ca. 1811 - Vinkt 14 juli 1854); vier kinderen; 3e huw. (Waar? na 1855?) met Coleta De Keukelaere (Nazareth ca. 1810; + na 1868); kinderloos huwelijk. Het Vinktse Bevolkingsregister 1847-1860 (Boek 1, f°77) registreert de toenmalige samenstelling van het onderwijzersgezin: benevens de ouders zelf (Emanuel De Schepper en zijn tweede vrouw Victorine Sergeant) vinden we zeven kinderen vermeld, eerst drie ongehuwde zonen - en alle drie onderwijzers! - daarna drie dochters, alle drie kantwerksters, en ten slotte nog een jonger zoontje, allemaal in Vinkt geboren: Uit 1e huwelijk: - Augustus (°16.10.1834) - Modestus (°27.12.1836) - Adolphe Jules (°01.09.1839) N.B. Drie andere kinderen uit datzelfde eerste huwelijk worden in het BVR 1847-1860 niet vermeld, nl. Eusebia (°23.07.1832), Jean Baptist (°15. 09.1833) en Desiderius (°24.07.1841). Overleden of elders wonend (in loondienst)? Uit 2e huwelijk: - Maria Valentina (°30.12.1843) ° - Maria Emerentiana ( 09.12.1845) - Maria Adelaide (°24.07.1848) - Evarist Alfred (°03.05.1853) Ook Emanuel De Schepper (1805-1868) zelf was een onderwijzerszoon (drie opeenvolgende generaties dus). Zijn vader was: Petrus De Schepper (onderwijzer, 1815; en later - 1831/1843 - kleermaker) (° Zeveren ?, ca. 1780, zoon van Francies x Maria Francisca Heyerick); (+ Zeveren, 4 febr. 1843, 63 j, oud, won. Wijk Stroomken/Zandberg); tweemaal gehuwd: 1° (Nevele ?, ca. 1804) met Carolina Bruggeman (Nevele 1779 - Zeveren 27.11.1815); 2° (Zeveren, 04.05.1816) met de naaister Maria Francisca De Sloover (° Kruishoutem 1782).
Maar terug nu naar de jonge August De Schepper (1834-1908) zelf en naar zijn letterkundig werk! Eerst zijn verdere biografie, die we uitvoerig beschreven vinden in een in-memoriam-artikel van de hand van Jan Broeckaert in de "Gedenkschriften van de Oudheidk. Kring van Dendermonde" (1908). We ontlenen aan die publicatie1 slechts zijn belangrijkste levensmomenten. Waarom verscheen dat in-memoriam in een Dendermondse publicatie? Omdat die stad sedert 1870 de woonplaats van August De Schepper was geworden. Na het onderwijzersdiploma behaald te hebben (1854) was hij hulponderwijzer geworden te Oudenaarde en in 1860 bestuurder van de stedelijke lagere school van Lokeren. Op 25 april 1868 huwde hij in Dendermonde met een meisje van aldaar, Maria Philips, dochter van een van de voornaamste nijveraars van die stad. Begin 1870 zegde hij zijn onderwijsbetrekking in Lokeren op om in de stad van zijn vrouw de aloude drukkerij over te nemen van de weduwe Emiel Du Caju. Hij was daar tegelijk - van 1870 tot ca. 1906 - uitgever van het weekblad Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3589 "Gazette van Dendermonde"2, dat vrijzinnig en Vlaams van strekking was. Hij werd ook bestuurslid van de Dendermondse afdeling van het Willemsfonds. Vanaf 1871 en gedurende zowat een kwarteeuw (tot 1896) was hij voorzitter van de aloude, in 1863 heropgerichte toneelmaatschappij en rederijkerskamer "De Rosiers". Nu nog (beknopt) iets over zijn eigen letterkundig werk. Zijn vroegste prozastukken waren "Arme Julia, zedeschets uit onze dagen" (verschenen als "mengelwerk" in de Gazette van Gend, 1854) en de historische novelle "Arnold van Gonsdale, romantisch verhaal uit de middeleeuwen" (Gent, E. Van der Haeghen, 1856). De volledige lijst van zijn gepubliceerde werken vinden we in het geciteerde in-memoriam-artikel van Jan Broeckaert (l.c., pp. 14-16). Daaronder is ook veel poëtisch "gelegenheidswerk" n.a.v. ontvangstplechtigheden, bruiloften, overlijdens e.d.m. Hij schreef, zeer vroeg al, gedichten. Daarvan werden er, vanaf 1863, een aantal gepubliceerd in Rens' bekende "Nederduitsch Letterkundig Jaarboekje", waarin zovele jongeren voor hun eerste dichtsels gastvrij onderdak kregen. Het "Jaarboekje" kwam later, tot aan de dood van Vader Rens, bij August De Schepper van de pers. Een van De Scheppers in die Jaarboekjes gepubliceerde gedichten was het romantische "Mijn lied", waarvan we hier ter illustratie een paar strofen - de eerste en de vijfde - citeren: Mijn lied is de tolk van mijn ziel en mijn hart. Ik zong en ik zing, zoo in vreugd als in smart, En vroeg niet, en vraag niet wie luistert; Gelijkend den vogel, den zanger van 't woud, Die orgelt en schatert, verborgen in 't hout, Onwetend wiens aandacht hij kluistert. (…) Nog spant in den lande mijn Vlaandren de kroon; Zijn zoons bleven vrij en zijn dochteren schoon, Trots 't zedebedervend verdrukken; Ja! waaide uit den vreemde een verpestende lucht, Verschroeiend den akker, vernielend de vrucht, Men kon ons de ziel niet ontrukken. Hij publiceerde - vooral na 1880 - ook veel vertaalwerk (dat hij als "mengelwerk" voor zijn weekblad nodig had!), o.m. verhalend proza uit het Duits (twee novellen van Heinrich Zschokke, +1848) en uit het Frans ("De gezworene" van Edmond Picard). Onder zijn poëzie vermelden we onder meer zijn "Prudens Van Duyse-Cantate" (1893), getoonzet door de Dendermondse muziekschooldirecteur G.H. Hilge en uitgevoerd (27.08.1893) bij de onthulling van het Van Duyse-standbeeld. Maar August De Schepper kon daar zelf niet bij aanwezig zijn; van 1892 af hield een pijnlijke lichaamskwaal hem voorgoed aan het ziekbed gekluisterd. Hij bleef wel nog schrijven, zolang zijn verzwakte mogelijkheden het hem toelieten. In 1901 verscheen een uitvoerige bloemlezing uit zijn poëtisch oeuvre, getiteld "Uit eigen tuin en uit vreemden gaard", waarin zowel eigen werk (pp. 9-146) als vertaald werk (pp.149-252) is opgenomen3. Onder die vertalingen vinden we gedichten van o.a. Goethe (Der Erlkönig), H. Heine ( De twee grenadieren) en A.W. Schlegel, en van Franse gedichten van o.a. François Coppée. August De Schepper, onderwijzer, dichter, uitgever-drukker, geëngageerd Vlaming en verdediger van de taalrechten van het Vlaamse volk, verdient in de nagedachtenis van zijn geboortedorp voort te leven. Een straatnaam aldaar zou de herinnering aan hem op passende wijze levendig kunnen houden.
Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3590 1. Jan Broeckaert, "August de Schepper, 1834-1908", in: Gedenkschriften van den Oudheidskundigen Kring der Stad en des voormaligen Lands van Dendermonde", Tweede reeks, dl. XII, Dendermonde, Drukkerij A. Du Caju-Beeckman, 1908 (Overdruk, 16 pp.). Zie ook: Jan Broeckaert, "De Dendermondsche Drukpers" (1890), voor een overzicht van de lijst van de bij De Schepper van de pers gekomen drukwerken. 2. Van de "Gazette van Dendermonde" (jrg. 29/1870; verdwenen tussen 1904 en 1909), voortzetting van de "Gazet van Dendermonde" (jrg. 1/1842-28/1869), bezit de Gentse Univ.Bibl. (onder nr. J.1774a) slechts een vijftal eerder toevallig bewaard gebleven, losse nummers (resp. uit de jaren 1870, 1879, 1887, 1898 en 1899), genoeg evenwel om zich een eerste idee omtrent inhoud en strekking te vormen. 3. "Uit eigen tuin en uit vreemden gaard. Gedichten en navolgingen", Dendermonde, Aug. De Schepper-Philips, 1901, 256 pp. (Een ex. in de Gentse Univ. Bibliotheek, nr. 168.G.65).
2116. René DE CLERCQ: Nog over de familie Boddaert De aanwezigheid van de familie Boddaert in onze stad gaat inderdaad terug op Pieter Joseph BODDAERT (Drongen 1789 - Deinze 1865), en niet op zijn broer Bruno (Drongen 1803-Drongen 1880)1. Ooit werd geschreven, dat de Boddaert-familie “een van die uitzonderlijk begaafde en gefortuneerde families” was2. Zij was in elk geval afkomstig uit het Ieperse en week uit naar Gent, waar Adam BODDAERT filius Adam zich in 1611 liet inschrijven als “ghesworen chirurgijn” in het register van de nering van de chirurgijnsbarbiers. Gezien alle Boddaert’s van die ene Adam afstammen, zijn de talrijke nakomelingen vrij gemakkelijk te volgen in de registers van de stad Gent, zeker tot Pieter Joos BODDAERT (Gent SMZ 1752 - Drongen 1835), die zich als geneesheer vestigde te Drongen, binnen de Vierhekkens (thans Oude Abdijstraat) Zijn zoon Pieter Joseph werd daar geboren op 12 februari 1789, promoveerde in 1813 als jong geneesheer aan de Rijksuniversiteit te Gent, gelauwerd met 3 bijzondere prijzen. Op 18 maart 1815 vestigde hij zich te Deinze, Markt nr. 383, en huwde er op 5 november van datzelfde jaar met Isabella, de knappe dochter van de stadsontvanger Antoine HAEGENS. Naast het beoefenen van de geneeskunde, trok hij zich de plaatselijke politiek aan en was amateur-bloemenkweker, vooral van tulpen en rhododendrons. Hij was een bijzonder toegewijd arts voor zijn zieken, en terzelfdertijd een man met grote rijkdom en macht in onze stad. Hij was ook vrijmetselaar in een Gentse loge. Isabella overleed te Deinze op 8 mei 1856 en hijzelf verliet deze aarde op 24 december 1865. Zijn biografie verscheen in een van de jaarboeken van KOK3. Van zijn 11 kinderen werden er 8 opgesomd in het vorig Contactblad, nr. 2111, p. 3579. Het volledig lijstje ziet er als volgt uit: Melanie Deinze 7OCT1816 Deinze 4APR1892 August “ 13JAN1818 “ 27FEB1847 Adèle “ 15DEC1818 “ 1895 Pieter “ 19JUL1820 “ 13SEP1891 Joseph “ 11SEP1821 “ 7MEI1895 Mathilde “ 13JAN1824 “ 23AUG1844 Lodewijk Karel “ 26NOV1827 “ 13MEI1894 Maria Albertina “ 1SEP1830 “ 17SEP1894 N9 (doodgeboren) “ 1832 “ 1832 N10 (doodgeboren) “ 1836 “ 1836 Honorine Marie “ 12APR1839 “ 20DEC1861 Het 6e kind is Lodewijk Karel, gezegd Louis, de man over wie de initiële vraag gesteld werd, die dan aanleiding gegeven heeft tot de notitie in het vorig Contactblad.
Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3591 Van zijn vader erfde Louis niet alleen een grote liefde voor bloemkweken, maar ook zijn indrukwekkende amateur-collectie zelf. Zijn kinderloze oom Bruno BODDAERT (Drongen jaar 11 (1803)-Drongen 1880) die sinds 1830 als boomkweker te Drongen gevestigd was in de Vierhekkens (huidige Oude Abdijstraat) nr. 134 (later nr. 168), met zijn “hart voor de tuinbouw” heeft mogelijks ook een invloed gehad op de beroepskeuze van Louis. Louis had inderdaad datzelfde hart voor de tuinbouw: hij werd tuinarchitect, bloemist, boomkweker en zadenverkoper in onze stad en behaalde verschillende prijzen voor zijn tulpen en camellia’s. Volgens zijn publiciteit in de lokale pers omstreeks 1890 verkocht hij hoogstammige fruitbomen “met namen” voor boomgaarden en hoog-, half- of laagstammige rozelaars. “gegriffeld of niet”. Ook dreef hij handel in klaverzaad, gele beteraven-zaad en maïs (of paardentand), en verkocht doornen en erwten voor hagen. Hij was een gezien lid van de Gentse “Académie d’Horticulture”. Ofschoon minder bekend dan zijn vader, verwierf Louis toch een zeker aanzien in onze stad. Hij woonde in de Oude Gentstraat nr. 21 (in de gemeenteschool), later in nr. 61, en huwde in juni 1865 met Stephanie FILLIERS (°Bachte Maria Leerne 4 JAN 1843), uit een zeer bekend en vrij honkvast geslacht van hereboeren, gemeenteambtenaren en …stokers. Het echtpaar BODDAERT-FILLIERS zou 7 kinderen, allemaal dochters gehad hebben. Dat is onmogelijk, want dan zou koningin Marie Henriette, echtgenote van Leopold II (of haar vertegenwoordigster) in 1882 meter geweest zijn van Gabrielle Marie Clemence, die dan bovendien waarschijnlijk Marie Henriette of Maria Hendrika zou geheten hebben… Bij mijn artikel van 1992 was een stamboom gevoegd met de afstammelingen van Pieter BODDAERT. Daarop is Louis aangegeven als vader van “slechts” 2 kinderen, maar in de tekst van het artikel staat op p. 284: “mogelijks zijn er nadien nog kinderen gekomen”. Hoe is nu de juiste toedracht met die kinderen van Louis BODDAERT? Eerst en vooral heette de 3e dochter Zélie Marie, maar meestal gebruikte men Alice Marie. Zij werd op 20 december 1869 geboren en op 23 december 1869 ingeschreven in de Burgerlijke Stand4. Zij is dus zeker niet geboren op 23 december 1843, maar precies 26 jaar later…. Verder zat er in die “mooie” reeks van 7 meisjes (helaas stierven vele ervan jong) één enkel manneke… Zijn naam was Paul-Pieter-Jozef BODDAERT (Deinze 1868-Deinze1869). Hij kwam ter wereld tussen Valentina Maria (°Deinze 1867) en Zélie gez. Alice Marie (°Deinze 1869). Op de stamboom van 1992 sloop trouwens een zetfoutje: Zélie gez. Alice Marie werd geboren in 1869 en niet in 1866. En tenslotte, om aan 7 opeenvolgende dochters te komen moesten Louis en Stephanie eigenlijk na Gabrielle Marie Clemence nog eens 2 dochters na elkaar gehad hebben! Het volledig lijstje van de 8 kinderen van Louis en Stephanie ziet er als volgt uit: Malvina Maria Isabella Deinze 20MEI1866Valentina Maria “ 25AUG1867Paul Pieter Joseph “ 1868Deinze 1869 Zélie gez. Alice Marie “ 20DEC1869-“ 9JUL1885 Bertha Marie “ 15APR1872Esther Marie “ 4JUN1875Marie Hélène Victoire “ 30MEI1878Gabrielle Marie Clémence “ 8MEI1882In die wereld van vrouwen stierf Louis op 13 mei 1894. Hij werd bijgezet in een grafkelder op het kerkhof van Deinze, die nog bestond in 1990. 1. Willy JONCKHEERE: “Boddaert, een familie met een hart voor tuinbouw”, in Contactblad jg. 27/ 2, nr. 2111, pp. 3578-3580. 2. André DESPRETZ, “Boddaert: een Dynastie Geneesheren” in Dronghine, jaarboek 1990, p.56. 3. René DE CLERCQ, “Vrijmetselaars in Groot-Deinze voor 1830, d. BODDAERT, Pieter”, in: Jaarboek KOK 1992, pp. 277-289 en pp. 324-328 (noten) 4. B.S. Deinze, geboorten 1869, N°… (23 dec. 1869)
Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3592 2117. Paul HUYS (nr. 489) : Over de aloude Deinse brouwerij-herberg “Den Ooievaarsnest” (vroeg-16de tot midden-18e eeuw) In het sententieboek van de Raad van Vlaanderen over het jaar 1606 treffen we een vonnis aan betreffende de verkoop van de herberg-brouwerij “Den Ooievaarsnest” te Deinze1. De betwisting tussen de verkoper Loys de Zomere en de koper Jan Tuutschaver betreft de betaling van het “marktgeld” (tiende penning), die wegens de verkoop van het vermelde huis aan de stad verschuldigd is. Maar het is de eiser die wordt veroordeeld tot de betaling van “tvolle marcqghelt clevende aenden coop vande brouwerije in questien plus der proceskosten”; de verweerder komt ervan af met de betaling van de onkosten. Uit de sententie blijkt tevens dat de brouwerij bezet is met een jaarlijkse rente van twee pond groten. Dit proces zelf is weliswaar niet zo belangrijk, maar het geeft ons de gelegenheid even de aandacht te vragen voor een van de oudste Deinse herbergen, die reeds vermeld zou zijn in 15082. De herberg bevond zich aan de linker of westzijde van de Markt, een eindje voorbij de stadshalle; aan de achterkant werd het perceel begrensd door de Kaandel3. In nog andere 16e eeuwse archiefbronnen vinden we deze herberg of afspanning vermeld, maar dan telkens onder de (kortere) naam “den hovaere” (met een toegevoegde, hypercorrecte h als aanvangsletter): aldus b.v. in 1543 of in 15554. In 1564-1566 – ten tijde van het “Wonderjaar” van de Beeldenstorm – was Joos Bousse, die ook dismeester of “heiliggeestmeester” van de O.-L.-Vrouweparochie was, herbergwaard in “den Ovare”5. Deze Joos Bousse werd trouwens in verband met de Beeldenstorm in Deinze ondervraagd door de koninklijke commissarissen6; hij was toen 52 jaar oud7. Zijn zoon Arend Bousse – eerst zelf kerkbreker en later, als Deins baljuw, plots een vervolger van de ketters (!) – werd in 1569 te Gent met het zwaard terechtgesteld8. Joos Bousse, de vader van Arend, moet een rijk man geweest zijn. Tien jaar eerder, in 1556, had hij al een andere brouwerij (met octrooirecht) gekocht, die gelegen was in Tussenbruggen, de latere Tolpoortstraat; hij kocht ze voor 18 pond groten van de vorige brouwer-octrooihouder, ene Wouter van Sachmoortele9, die meer dan waarschijnlijk een familielid was van de latere Deinse pastoor-deken Michiel van Zachmoorter. Maar nu terug naar “den Hovaere”, die we in de 17e eeuw meestal vermeld vinden als “den Hovaersnest”. In 1603 wordt de herberg als brouwerij vermeld in een Gentse akte10 en tien jaar later in september 1613, werd “huys ende brauwerye, ghenaempt den Hoyvaertsnest”, voor 1800 guldens verkocht aan Augustyn Bultynck11. Vreemd echter is dat we “den Hovaere” niet lang daarna, in 1621, vermeld vinden als “vague hofstede” d.w.z. braakliggend, onbewoond12. Hoe dit te verklaren? Kort na afloop van het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) – een korte tussenperiode waarin de Aartshertogen Albrecht en Isabella voor vrede, wederopbouw en economische heropbloei konden zorgen – moet Augustijn Bultynck in financiële problemen geraakt zijn, waardoor hij tot verkoop van zijn brouwerij gedwongen werd. Dit blijkt uit een tweetal archiefvermeldingen in de sententieregisters van de Raad van Vlaanderen, allebei uit 1626, die betrekking hebben op de perikelen rond het “Ooievaarsnest” in de jaren 1623-1626. Het betreft in de beide gevallen hetzelfde proces, voor de Raad van Vlaanderen, tussen jonkheer Jooris della Faille, heer van het Land van Nevele, als eiser, en Augustin Bultinck en zijn medestanders13, als verweerders. In het “Register van sententies en appointementen interlocutoire” van 162614 vinden we Augustijn Bultinck vermeld als “ghecondemneerde ende proprietaris vanden huyse ende brauwerie ghenaempt den oyvaersneste binnen de stede van Deynse”. Uit de formulering van de sententie blijkt dat de herberg toen werd verkocht en dat Augustijns zoon, Jan Bultinck, “huraere ende recht daerup pretenderende”, op het voornoemde huis en brouwerij een “verhooghijnghe (= verhoogd bod) up twee hondert vijfthien ponden grooten” heeft uitgebracht, op grond waarvan het Hof “de letteren van decrete in questien wijst”. De herberg kon daardoor in het familiebezit van de Bultincks blijven…
Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3593 Over diezelfde zaak vernemen we echter nog veel meer bijzonderheden in een ander register in hetzelfde archief, ditmaal uit de reeks “Decreten ende sententiën libelleeën, jaren 1622-162615, waaruit blijkt dat de “ghecondempneerde” Augustijn Bultinck geen “contentement” heeft kunnen doen inzake de financiële verplichtingen betreffende zijn eigendom. In verband met die moeilijkheden blijkt hij zelfs Deinze verlaten te hebben (lees: hij is uit zijn geboortestad “weggevlucht”) en met zijn vrouw onderkomen te hebben gezocht bij zijn zoon Pieter Bultinck, die pastoor was in Ruiselede (een 15-tal km noordelijk van Deinze gelegen). In dat archiefdocument vinden we ook een iets ruimere beschrijving van het verkochte goed, m.n. “een huys ende erfve (…), wesende een brauwerije metten ketele, cuypen, backen, coelvaeten ende anderen brauhalm (= brouwalaam) daarmede gaende, methgaders de schuere, stallen ende andere catheylen, zo dezelve van vooren tot achter ghestaen ende gheleghen es binnen der stede van Deynse upde maerct, ghenaemt den Ovaers nest, upde westzijde vande straete, noort (= richting Brugsepoort) daeranne ghehuijst Lyoen Hespeel, zuut (= richting Leiebrug) Guillame Wittevronghele fs. Willems, ghebruijckt bij Jan Bultinck fs. Augustijns zonder pacht ofte huere daeranne thebben, belast met zeven schellijnghen grooten tsjaers zo daerontrent”. Ook in dit stuk worden weer dezelfde betrokkenen (zie noot 13) vermeld, met soms een paar meer details16. Over de verkoop zelf van de brouwerij vernemen we hier eveneens nadere bijzonderheden. Wegens tekortkomingen van de proprietaris werd, “na behoorelijck saisissement vanden voorn. huijse, brauwerije end erfve bij tHof ghedaen onder Ampman, Schaut, Burghmeestere ende Schepenen van Deynse (…) ter presentie van dheer Gillis de Baets, burghmeestere, Jan Douvrijn dhaude, Jan de Gruytere en andere meer bijstanders”, tot de openbare verkoping beslist. Daarvan werd openbare afroeping gedaan tot driemaal toe (14 en 28 januari en 11 februari 1624), telkens ’s zondags na de hoogmis in de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Deinze; elke keer ook werd daarvan kennis gegeven aan de naar Ruiselede gevluchte Augustijn Bultinck, ten huize van de pastoor aldaar, “dheer Pieter Bultinck, presbytere, zone vanden ghecondempneerden, daermede hij inne woondt”; aan Bultincks vrouw werd, “mits absentie” van haar man, telkens “een memoriael billiet” afgegeven. De verkoping zou plaats vinden “ten huijse van Steven de Wulf, weert in Sinte-Jooris, upden 21en februrij 1624 ten twaelf ure voor noene”. Over het verloop van de verkoping, met de opeenvolgende bodverhogingen, gaan we hier niet nader in, maar uiteindelijk werd de koop toegewezen aan Jan Bultinck, zoon van de vorige eigenaar. De laatstvermelde datum die we in dit archiefstuk (f°10) vermeld vinden, is 21 maart 1626. Aan andere, overigens minder relevante 17e-eeuwse archiefvermeldingen (1634,1638;1642 en 1698) gaan we hier voorbij om het verhaal niet te lang te maken. Wat dan de 18e eeuw betreft, moeten we vaststellen dat we voor onze herberg(-brouwerij) slechts twee vermeldingen rijk zijn; we treffen ze allebei aan in Deinse archiefdocumenten, telkens uit de eerste helft van de eeuw, maar dan wel met ruim vier decennia tijdsverschil, resp. 1702 en 1746. Het jaar 1746 is dus onze meest recente vindplaats. Heeft den “Ooievaars(nest)”de tweede helft van de eeuw dan niet gehaald? We weten het voorlopig niet, maar zoeken verder naar nog recentere gegevens. Mogelijk is in de “pointingboeken” (bedrijfsbelasting) hierover wel iets te vinden!?… 1. RAG, RvVl, nr. 7570 (Sententies a°1606), f°. 152r° 153r°: proces tussen M(eeste)re Loys de Zomere, eiser, tegen Jan Tuutschaver, verweerder, wonende te Deinze. Het vonnis, dd° 18.07.1606: “dat de verweerdere (…) van hem in coope vercreghen hebbende zeker huys, erfve ende brouwerie ghenaempt den Olivaertsnest (sic), ghestaen binnen de voorseide stede van Deynse ende andere tzynen laste ghenomen hadde te betaelen deen helft vanden thienden penninck ofte marcqgelt der zelven stede toecommende, wesende dander helft jeghens den heescher ghevalideert in betaelinghe vanden coop vande voors. brouwerije”. 2. Blijkens Ach. Cassiman (Geschiedenis van Deinze) was de herberg “Den Hovaere” een der oudste in de stad, met een archiefvermelding uit 1508. N. Kerckhaert (Huisnamen, dl. 4, p. 33) verwijst naar Cassiman, p. 8, maar die paginaverwijzing klopt niet; en de herberg ontbreekt overigens in Cassimans herbergenlijst op pp. 162-163. De eigenlijke archiefbron a° 1508 kennen we dus jammer genoeg niet… Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3594 3. Zie RAG, Oud Archief Deinze, reg. 357, f° 166 (“den Hovaere, west de caendele”, a° 1642) en reg. 361, f° 77 (“van oudts ghenaemt den hovare, oost de merct, west den Caendele”, a°1698). 4. Zie RAG, Oud Archief Deinze, reg. 420, f° 142, resp. f° 253. 5. N. Kerckhaert, Oude Oostvlaamse huisnamen, dl. 4 (Gent, Prov., 1990), blz. 33-34 (Ooievaar, Deinze: archiefvermeldingen 1508-1698) en 35-36 (Ooievaarsnest, Deinze: archiefvermeldingen 1613-1746). 6. Zie KOK-Jaarboek 47 (1980), blz. 28, sub A/1. 7. Ibidem, blz. 79, noot 7. 8. Ibidem, blz. 58-59. 9. Ach. Cassiman, Geschiedenis van Deinze, blz. 161. 10. Stadsarchief Gent, 333/2, II, f° 62. 11. RAG, Oud Archief Deinze, 300, stadsrek. 1612-1614, f° 20. 12. RAG, Oud Archief Deinze, 356, f°224. 13. Mede-verweerders met Aug. Bultinck waren: de weduwe van Michiel van Zevecote; de weduwe van Jan Dierix en van Michiel van Larebeke, “rentheresse”; Guillame Wittevronghele fs. Willems, “beschaedde borghe over den ghecondemneerden”; Jan Douveryn fs. Jans, “instelder vanden voorn. huyse ende brauwerie”. 14. RAG, RvVl, 7589, f° 95v°-96r°, dd° 21.03.1626 (“den Oyvaere neste”; niet vermeld bij Kerckhaert!). 15. RAG, RvVl, 8326, dossier nr. 89, 1623-1626 (“den Ovaers nest”). 16. De weduwe van Jan Diericx blijkt “joncvrauwe Lievijne Bauwens” te zijn. En Michiel van Larebeke eist de “somme van 23 lb. 4 sch. 8 gr. metten interest ende costen ter causen van eenen ghebranden wijnketele, afslach twee sacken taerwe ende 3 sch. 4 gr.”. 17. RAG. Oud Archief Deinze, reg. 361, f° 171, resp. reg. 365, f° 207v°).
2118. Jan DE SMET : aanvulling bij vorig Contactblad : Vandegenachte - Maes In zijn Maessprokkels, meer bepaald “De naam ‘Maes’ in Deinze” verwijst Herman MAES naar ene Fernandine DE SMET. Hij vroeg zich af of zij door haar huwelijk van Meigem naar Deinze kwam wonen. Onze trouwe lezer Jan DE SMET raadpleegde zijn familiearchief en beantwoordde de vraag. * * * Ferdinandine De Smet werd geboren te Meigem op 02/02/1767. Doopouders waren Livinus Sergent en Maria Jacoba De Raedt. Zij huwde te Deinze op 12/10/1795 met Joannes Baptista Vandegenachte, geboren op 18/10/1746 te Deinze, zoon van Joannes Baptista Vandegenachte en Joanna Maes. Getuigen waren Jean Baptiste Adams en Carola Sophia Adams. Joannes Baptista Vandegenachte overleed op 28/08/1810 te Deinze. Zij kregen één kind : (2.2.9.1) Gordianda Vandegenachte, geboren op 09/06/1796 te Deinze. Doopouders waren Joannes Baptista De Smet, broer van Ferdinandine De Smet, en Anna Maria Maes. Ferdinandine De Smet huwde te Deinze op 18/09/1811 een tweede maal met Pierre De Ruyck, molenaar en geboren te Tielt, zoon van Josse De Ruyck en Maria Catherina Decaigny. * * * Ferdinandine De Smet was de dochter van Ludovicus Albertus De Smet geboren te Petegem op 22/04/1721. Dooppeter was Jacobus De Smet, waarschijnlijk de broer van Petrus De Smet, en doopmeter was Judoca Hermans, dochter van Judocus Hermans en Maria Brielman. Hij huwde in Petegem op 25/07/1747 met Maria (Van) Gansbeke, geboren te Meigem op 11/04/1725 als dochter van Philippus (Van) Gansbeke en Judoca De Raedt. Getuigen waren Jacobus Parmentier, de tweede echtgenoot van moeder Joanna Bruneel, en Judoca De Raedt echtgenote van Philippus (Van) Gansbeke. Zij kregen tien kinderen. 2.2.1. Livinus De Smet geboren te Petegem op 22/03/1748. Doopouders waren Livinus De Smet, broer van Ludovicus De Smet, en Judoca De Raedt echtgenote van Philippus (Van) Gansbeke. Hij overleed te Petegem op 24/03/1748. Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3595
2.2.2. Joannes Baptista De Smet geboren te Petegem op 06/03/1749 en overleden te Petegem op 07/03/1749. Doopouders waren Jacobus Parmentier, de tweede echtgenoot van Joanna Bruneel en Judoca De Raedt echtgenote van Philippus (Van) Gansbeke. Hij overleed te Petegem op 07/03/1749. 2.2.3. Joanna Livina De Smet geboren te Petegem op 05/03/1750. Doopouders waren Joannes Gansbeke en Maria Livina de Zuttere, echtgenote van Petrus De Smet, een halfbroer. 2.2.4. Joannes Baptista De Smet, geboren te Meigem op 22/10/1753. Doopouders waren Joannes Braet en Joanna De Buck. Hij huwde op 18/01/1803 te Meigem met Regina Josepha Sutterman. Hij was “cultivateur”. Zij kregen vijf kinderen : 2.2.4.1. Gardienne De Smet, geboren op 02/11/1804 te Meigem. Doopouders waren Philippe Jacques Sutterman en Jean Baptiste De Meyer. 2.2.4.2. Amélie De Smet, geboren op 22/12/1805 te Meigem. Doopouders waren Joannes Baptista Vandegenachte, echtgenoot van Ferdinandine De Smet en Jan Baptiste De Meyer. Gezien er in het gezin nog een Amélie De Smet geboren werd, kan er verondersteld worden dat deze Amélie De Smet overleed voor 1810. 2.2.4.3. Charles Louis De Smet, geboren op 18/02/1808 te Meigem. Aangevers waren Bernard van Nevel, veldwachter en Pierre Claeijs. 2.2.4.4. Amélie De Smet, geboren op 30/04/1810 te Meigem. Aangevers waren François Van Gansbeke, neef en landbouwer van beroep, en Bernard Van Nevel. 2.2.4.5. Auguste De Smet, geboren op 15/08/1813 te Meigem. Aangevers waren Lieven De Frommuagé en Josse De Ronne. Jan Baptiste De Smet overleed op 14/10/1817 te Meigem om 11h00. Zijn beroep was toen wever. Aangevers waren Auguste Van Hove, landbouwer en Bernard Van Nevel. 2.2.5. Albertus Franciscus De Smet, geboren te Meigem op 28/08/1756. Doopouders waren Joannes Maere en Isabelle (Van) Gansbeke. Hij overleed ongehuwd op 28/10/1803 te Meigem. Hij was “cultivateur”. Het overlijden werd aangegeven door Joannes Baptista De Smet, zijn broer en François Van Gansbeke, zijn neef. Beiden konden hun naam schrijven. 2.2.6. Joanna Theresia De Smet, geboren te Meigem op 12/11/1758. Doopouders waren Joannes (Van) Gansbeke en Joanna Theresia De Smet. Zij overleed te Meigem op 28/11/1779, 22 jaar oud en ongehuwd. 2.2.7. Carola De Smet, geboren te Meigem op 28/06/1761. Doopouders waren Albertus (Van) Gansbeke en Isabella Verheeken. Zij overleed te Meigem op 20/10/1785, 25 jaar oud en ongehuwd. 2.2.8. Isabella Rosa De Smet, geboren te Meigem op 04/11/1763. Doopouders waren Franciscus De Smet en Judoca Bogaert. Franciscus De Smet is Livinus Franciscus De Smet, een broer van Ludovicus Albertus De Smet. Isabella Rosa De Smet overleed te Meigem op 05/05/1785, 22 jaar oud en ongehuwd. 2.2.9. Ferdinandine De Smet geboren te Meigem op 02/02/1767. (Zie hierboven) 2.2.10. Franciscus De Smet, geboren te Meigem op 18/03/1770. In de doopakte staat “baptizavi sub conditione”. Doopouders waren Joannes Baptista De Smet en Aldegunda De Paepe, de vroedvrouw. Hij overleed te Meigem op 19/09/1794, 25 jaar oud en ongehuwd.
Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3596 Er overleed in Meigem op 28/06/1753 ook een Joanna Judoca De Smet fa. Ludovicus oud 5 jaar. Maria Van Gansbeke overleed op 26/11/1798 te Meigem om 23h30 in de Wijk “Vuursoyt”. Het overlijden werd aangegeven door Joannes Baptsita De Smet en Albertus De Smet, haar zonen, beiden “landsmannen”. Ludovicus Albertus De Smet overleed op 06/03/1804 te Meigem. Hij was “cultivateur”. Het overlijden werd aangegeven door Joannes Baptista De Smet, zijn zoon en Jean van Wijnsberghe, een buur. * * * Ludovicus Albertus De Smet (22/04/1721-06/03/1804) was de zoon van Petrus De Smet en (2° huwelijk) Joanna Bruneel die samen zes kinderen kregen. In een eerste huwelijk had Petrus De Smet met Livina Stevens acht kinderen gekregen waarvan één, Judocus Josephus De Smet, mijn voorvader is. * * * Petrus De Smet (18/06/1671-18/03/1739) is dan weer de zoon van Florentius De Smet (13/06/1648-22/10/1713), zoon van Gillis De Smet (huwelijk 02/06/1647), zoon van Jan De Smet.
2119. Paul HUYS (nr. 490) : Over een leen in ’t Goed te Wiericx in Wontergem (1445) Over de feodaliteit (leenroerig stelsel) – een systeem dat nochtans het hele ancien régime door het beheer van de gronden beheerste – wordt nog zeer weinig geschreven. Zelf publiceerden we in het KGK-Jaarboek van 20021 een uitvoerige bijdrage waarin een 70-tal leendenombrementen (= een soort aangifteverklaring door de leenhouder aan zijn leenheer), betreffende lenen in de dorpen van het Land van Nevele (onder de Gentse Oudburg) in het jaar 1570, werden geanalyseerd. Voor de grondbegrippen betreffende de feodaliteit verwijzen we naar die bijdrage. Voor het derde en recentste deel van de “Geschiedenis van Deinze”, gewijd aan de dorpen van Deinze, schreef professor-archivaris Rik Opsommer een syntheseartikel over de feodaliteit in de Deinse dorpen in de late middeleeuwen (15e-16e eeuw). De bedoeling van dat artikel is aan te tonen hoe dat stelsel in de praktijk functioneerde. Prof. Opsommer bespreekt daartoe, op een exemplarische wijze, een paar dozijn lenen, zowat twee à vier voorbeelden per dorp2. Er bestonden daarnaast echter nog vele honderden andere lenen, die in de beperkende context van een algemene stadsgeschiedenis onvermeld en onbesproken moesten blijven. Er is dus uiteraard nog veel plaats voor aanvullende voorbeelden… We bespreken hier zo’n Wontergems leen, aan de hand van een leendenombrement uit 1445. Het is te vinden in een midden-XVe-eeuws, dus laat-middeleeuws Leenboek, bewaard in het Gentse Rijksarchief in het Familiefonds de Preud’homme d’Hailly3. Het Leenboek is (zeer leesbaar!) op perkament geschreven en het bevat enkele tientallen leendenombrementen, uit zestien verschillende dorpen, m.n. Assenede (f° 36v°-37r°), Bevere-Oudenaarde (f° 33v°35v°), Beveren-bij-Deerlijk (f°28-30), Deerlijk (f°30v°), Harelbeke (f°31r°), Kanegem (f° 17v°22r°, 37v°-38r° en 39), Lendelede (f°31v°-32v°), Loo-bij-Poeke (f° 16r°-17r°), Nevele (f°27r°/v°), Poeke (f° 1-4v°, 19r° en 38v°), Ruiselede (f°5-14v° en 38r°), Sint-Gillis en Vrasene in Waas (15v°), Vinkt (f°23v°-26v°),Waregem (f°22v°-23r° en 32v°-33v°), Wontergem (f°25v°) en Zwijndrecht-bij-Antwerpen (f°35v°). Het gaat om lenen, gehouden van Roeland van Poeke, van zijn Hof te Poeke5. In het “hiërarchisch” geordende leensysteem, waarbij een lager hof altijd onder een hoger ressorteert, situeert het Hof van Poeke zich als volgt:
Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3597
Wetachtige Kamer van Vlaanderen
Grafelijk Leenhof van Kortrijk
Grafelijk Leenhof Oudburg in Gent
Leenhof van Poeke
Leenhof van Nevele
Domeinleenhof Deinze/Petegem
Grafelijk Leenhof Stenen Man Oudenaarde
Het Wontergemse leen, dat we hier kort bespreken, werd in 1445 gehouden door ene Pieter Poucstrate; het leen was gelegen in Wontergem, binnen het “Goed te Wiericx”6, en was ongeveer zes bunder groot. De jaarlijkse (cijns)opbrengst bedroeg “vier schellingen parisis heerlijke renten”. De leenhouder had recht op tol, vond en boeten tot drie pond parisis. Om recht te spreken, “als het nodig was”, moest hij de schepenen van het “hof en heerschip” van Poeke “ontlenen”. Het leen stond ten vol verhef (“relieve”, d.i. 10 pond), kamerlinggeld en tiende penning bij verkoop. In de marge naast de tekst van het leendenombrement (dd° “den anderen dach in wedemaent, d.i. 2 juni, 1445) staat een latere toevoeging uit 1517, waaruit blijkt dat het leen toen gehouden werd door jonkvrouw Joossine Berzuuts fa. Jans, gevolgd door de aanvullende bemerking “ende es leen viscontur” (vicomte = burggraaf), hetgeen hier in concreto betekent dat de leenhouder voor de rechtspraak beschikte over de middele (en allicht ook een deel van de hogere) justitie, zoals die aan een burggraaf toekwam. Voor de (schaarse?) liefhebbers van authentieke oude teksten publiceren we hier, in transcriptie, de volledige tekst van het leendenombrement. *Dit es dovergheven ende grootte vanden leene dat ic, Pieter Poucstrate, houdende ben in leene ende manscepe van Edelen ende Mueghende Roelande, heere van Poucke, van Tomme ende van Winghene ende dat daer toebehoort, resorterende tsinen hove van Poucke, dewelke leen es gheleghen in de prochie van Wonterghem int goet te Wiericx dwelke nu ooc toebehoort, streckende metter noortzijde voor thofheckin vanden voorseiden goede, metter zuutzijde an tsijslant (=cijnsland?) dat men hout vanden huze van Vinderhoute, metten westhende commende anden paerdebuelc (buelc=bulk), metten oosthende ander weduwen Lachengoens mersch, tselve leen groot wesende zesse buundere lettel meer of mijn (= minder). Ende heeft incommende viere scelle (schellingen) par(isis) heerliker renten die zekere laten jaerlijcx ghelden huut (= uit) haren gronde gaende, die zij vanden zelven leene houdende zijn. Daertoe behorende tol, vont, boeten tote drien ponden par(isis) ende datter voorseijde boeten van drien ponden toebehoort. Wet doende alst van node es met scepenen vanden vornoemden hove ende heerscepe van Poucke bij ontleentheden. Mijn voorseide leen staende te trauwen ende waerheden ten relieve vanden vullen cope ende camerlingcage. Ende wanneer ment (= men het) vertiert bij cope, dan eist (= is het) sculdich tiende penninc ende dat daertoe behoort. Aldus so gheve ic, Pieter voorseit, overe onder minen zeghele altoos ter correctie vanden mannen vanden voorn. hove dies huusghenoot (= medezetelende collega) ic ben. Dit was ghedaen den anderen (= tweede) dach in wedemaent (= weidemaand, juni) int jaer ons heeren duust vier hondert vive ende veertich. *(in de marge): A° xvC xvij (1517) up Joncvrauwe Joossine Berzuuts fa. Jans ende es leen viscontur. 1. KGK-Jaarboek 2002, blz. 63-90. Nuttig i.v.m. de feodaliteit in Wontergem is ook: G. Ghesquiere, De Roede van Tielt en de feodaliteit (XIVe eeuw – 1502), in De Leiegouw, XXV, 3-4 (dec. 1983), blz. 297-304 (op basis van een licentiaatsverhandeling, KUL, 1982).
Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3598 2. Rik Opsommer bespreekt twee Wontergemse voorbeelden, nl. de leenheerlijkheid Ter Donk (± 36 bunder) en de leenheerlijkheid Rehage (9 bunder), allebei ressorterend onder het Leenhof van Nevele (Oudburg Gent). 3. RAG, de Preud’homme d’Hailly, nr. 484. Deze familie was vanaf 1597 heer van de heerlijkheid van Poeke (en bewaarder van de archieven ervan). 4. Zie L. Stockman, Geschiedenis van Poeke (Aalter, 1985), blz. 14-16 en 34 e.v. Met Roeland (II) van Poeke (1440-1504) bereikte deze familie het hoogtepunt van haar macht. Roeland (II) was niet alleen heer van Poeke, Tomme (zie noot 5) en Wingene, maar ook heer van Welden en burggraaf van Ieper (cfr. toevoeging 1517: “ende es leen viscontur”). 5. Tomme: het Goet ter Tomme was een leenheerlijkheid in Tielt-Buiten en Schuiferskapelle: zie K. De Flou, Toponymie…, dl. 15 (1934), kol. 957-959. De Flou vermeldt ridder Eulaert van Poeke, heer van Tomme, in 1368. 6. Zie N. Kerckhaert, “Oude Oostvlaamse hoeven”, dl. 2 (Gent, 1988), blz. 604-606. De auteur situeert echter het Goed te Wiericx onder Grammene (!) i.p.v. onder Wontergem. Als oudste archivalische attestatie vermeldt hij niet ons leendenombrement van 1445, maar wel een iets latere archieftekst uit 1451 (SAG, reeks 301, reg. 41, f° 117), waaruit blijkt dat het goed nog in het bezit was van dezelfde Pieter Poucstrate, die het toen verpachtte aan ene Bertelmeus de Geest, voor 7=10=0 lb. gr. per jaar. In een iets latere publicatie, N. Kerckhaert, Oude Oostvlaamse huisnamen, dl. 6 (1993), blz. 33, wordt het goed te Wiericx echter wél in Wontergem gesitueerd, met de bemerking evenwel dat “het goed ook gronden had te Grammene”.
2120. René DE CLERCQ: Nog over de naam “Vande Genachte - Maes” in Deinze In het jaar 4 (1796) was er maar één Maes in Deinze en geen enkele Maes in Petegem: Die éne MAES heette Maria Joanna (Marie Jeanette in de Franse spelling), was de 77-jarige weduwe van N VANDE GENACHTE en woonde in bij haar zoon Jan Baptist, meubelmaker, gevestigd op de “weg naar Tielt” (huidige wijk Jeruzalem)1. En de vraag rijst: “Was J.B. Vande Genachte in 1795 gehuwd met F. De Smet, die door dat huwelijk naar Deinze kwam wonen?” Het antwoord is duidelijk “ja”, vermits het zo in de “Telling van het jaar 4 staat. Maar Herman MAES peilt vermoedelijk meer in feite naar die éne MAES, moeder van Jan Baptist, die overigens hetzelfde beleefde als haar schoondochter: Jan Baptist VANDE GENACHTE was omstreeks 1760 gehuwd met Maria Joanna MAES, die door dat huwelijk naar Deinze kwam wonen. Het gaat in dit geval natuurlijk om Jan Baptist d’oude. Deze Jan Baptist komt een paar keer voor in de Jaarboeken en de Contactbladen van de KGK. Maar eerst moet het terrein wat “ontmijnd” worden. Want wat staat er eigenlijk in de “Volkstelling van Deinze van het jaar 4 ? Nr. 1775 Marie Jeannette MAES, âge 77 ans, sa mère (van Jean Baptiste VANDE GENACHTE, meunier), Quartier ou Rue: Vroukens Molen. Dus was haar zoon helemaal geen meubelmaker, maar molenaar!!! Bovendien woonden zij niet op de “weg naar Tielt” maar op de “wijk Vroukensmolen” (thans “Jeruzalem”). De familie VANDE GENACHTE was een Deinse molenaarsfamilie, die gedurende meer dan een eeuw en minstens 4 generaties (1721-1856) op de wijk Jeruzalem.de bekende Vraukensmolen uitbaatte. Men kan aan die familie onmogelijk voorbijgaan bij het opstellen van de geschiedenis van Deinze. Voor Herman MAES en voor onze genealogen, die zeker en vast de stamboom van de VANDE GENACHTE’s zullen opstellen laat ik hier de biografische gegevens volgen, zoals die in de Jaarboeken, de Kontaktbladen en Leiestam zijn voorgekomen. En het zal onze erevoorzitter zeker plezier doen, dat de vertegenwoordiger van de eerste generatie zijn voornaam droeg…
Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3599 1e generatie: Herman VANDE GENACHTE ° omstreeks 1671 te ? x omstreeks 1696 te ? met N X ca. 1700 DEINZE-BUYTEN °Jacob ca. 1702 “ °Balthazar ca. 1700 DEINZE herbergier-winkelier ca. 1713 DEINZE levert buspoeder aan de stad Leiestam 7e jg.nr. 3 (JUN1999) p. 276 AUG1713 DEINZE Kermis: te zijnen huize: de pachters van de stadsrechten en de klokluiders maken verteer (“eenighe thaire”) Leiestam 7e jg. nr. 3 (JUN1999), p. 277; ID, 7e jg. nr. 4 (OCT1999), p.283 1714 DEINZE Stadskas betaalt hem Leiestam 7e jg. nr. 4 (OCT1999), p.283 1719 DEINZE herbergiersrellen: is er bij betrokken Kontaktbl. 10e jg. nr. 6, p. 1309 2e generatie: 1. Balthazar VAN DE GENACHTE ° ca. 1695 DEINZE-BUYTEN, zoon van Herman en N X ? 1721 DEINZE-BUYTEN Klepkouter koopt “Vraukensmolen” van Livyne BRUYNEELS, we. Jan BRAET. 1721-53 DEINZE-BUYTEN Klepkouter Vraukensmolen: molenaar (mulder) 1723 DEINZE St. Joorisgilde toetredend lid Jaarb. XIII, p. 61 SEP1726-1727 DEINZE St. Joorisgilde: ontvanger JB XIII, p. 141 OCT1726 DEINZE St. Joorisgilde: ruzie met Koning GOERDEBEKE Jaarb. XIII, p. 61 x ca. 1730 te ? met N X ca. 1735 DEINZE-BUYTEN °Jan Baptist (x MAES) ca. 1740 “ °Frans 1734 DEINZE St. Joorisgilde diepe crisis ten gevolge van het geschil VAN DE GENACHTE / GOERDEBEKE Jaarb. XIII, p. 75 1736 DEINZE-BUYTEN Vraukensmolen: eigenaar en molenaar: protesteert tegen de oktrooiverlenging aan Frans D’HONT voor de vestiging van een molen te Zeveren Jaarb. LIX (1992), pp. 348, 352 18MAR1741 DEINZE-BUYTEN graantelling: bezit (met Jan VAN HEE) 21 zakken rogge Kontaktbl. 11e jg. nr. 5, p. 1440 MEI1747 DEINZE-BUYTEN Vraukensmolen: een draaiende molenwiek treft dodelijk het kind Joosken DE SMET (°1734) Kontaktbl. 10e jg. N°1 (1JAN1990), p. 1202 1753 DEINZE-BUYTEN Vraukensmolen verpacht aan 7 £ gr. / jaar Jaarb. LXXXI (2004), p. 485 +1753 te ? 2e generatie: 2. Jacob VAN DE GENACHTE ° ca. 1700 DEINZE-BUYTEN, zoon van Herman en N X ?? 1724 DEINZE St. Joorisgilde: toetredend lid Jaarboek XIII, pp. 61 en 154 1727 DEINZE St. Joorisgilde: lid Jaarboek XIII, p. 61 1727-28 DEINZE St. Joorisgilde: besorgher Jaarboek XIII, p. 141 8FEB1728 DEINZE, winkel van Jan MICHIELS: beledigt en kwetst Mevr. MICHIELS (“satte luyse” en “tooveresse”) nadat zijn kinderen zonder betaling geen eieren kregen Kontaktbl. VI-4, p. 642 3e generatie: 1. Jan Baptist VAN DE GENACHTE °ca. 1735 DEINZE-BUYTEN Wijk Westaerde, zoon van Balthazar en N X 20AUG1747 DEINZE BUYTEN Wijk Westaarde is rustig aan het malen Kontaktbl. 10e jg. N°1, pp. 1202-04 x ca. 1760 te ? met Maria Joanna MAES, °1719 te ? Gezien de spreiding van de naam MAES in de deelgemeenten van Groot-Deinze in 1830-35 (Gottem: 1, °Oeselgem en Vinkt: 7: 3 °Aarsele + 1 °Vinkt +1 °Wakken +2 °??) lijkt het logisch in de eerste plaats te veronderstellen, dat Maria Joanna MAES geboren zou zijn te Aarsele. 1763 DEINZE-BUYTEN °Jan Baptist jr. (x DE SMET) (xx DE BUSSERE ?) 1753-94 DEINZE-BUYTEN Westaerde nr. 431 Vraukensmolen molenaar Jaarb. LXXI Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3600 (2004), p. 485 14NOV1769 DEINZE BUYTEN Hoornveewacht tegen runderpest: korporaal Contactbl. 18e jg. nr. 4, p. 2425 1777 DEINZE-BUYTEN veetelling: bezit 1 rund Jaarb. VIII, p. 27 OCT1788 DEINZE-BUYTEN betaalt 2 br. Kontaktbl. (NOV1981), p.43; Contactbl. 24e jg. nr. 3 (JUL-SEP2004), p. 3184 + ca. 1790 [jr.4 (1796) DEINZE-BUYTEN We. woont in bij zoon Jan Baptist jr. Volkstelling jr.4, nr. 1775] 3e generatie: 2. Frans VAN DE GENACHTE ° ca. 1740 DEINZE-BUYTEN, zoon van Balthazar en ? Kontaktblad 10e jg. nr. 1, pp. 1203-04 x ca. 1765 te ? met N X + voor jr. 9 (1801) te ? [jr. 9 (1801) ST. MARIA LEERNE we. pacht een perceel land van Jan Karel DELLA FAILLE Leiestam, 3e jg. nr. 2 (APR1995), p.103] 4e generatie: Jan Baptist jr. VANDE GENACHTE °1763 DEINZE, zoon van Jan Baptist en Maria Joanna MAES x1795 te ? met Ferdinandine DE SMET, °1768 te ? , dochter van ? 1788 DEINZE Wijk Westaerde (Heerlijkheid Den Hoorenschen) vraukensmolen: molenaar Kontaktbl. Jg. 10, nr. 1, p.1203 (noot 1) 1788-1824 DEINZE Wijk Vraukensmolen: molenaar op de vroukensmolen RAG Oud Archief Deinze, nr. 240; RAG Fonds Scheldedepartement nr. 6086 (= Volkstelling jr. 4); Kult. Jaarb. Oost-Vl. 1961, Dl. 2, afl. 2, p. 62; Jaarboek LIX (1992), pp. 348 en 362 (noot 5); Jaarboek LXXI (2004), p. 485; Contactbl. 27e jg. nr. 2 (APR-JUN2007), p. 3569. 1 Vendém. 5 (22SEP1796) DEINZE Wijk Vroukensmolen (of Klepkouter) molenaar Kontaktbl. 1e jg. nr. 4, p. 43 1 Vendém. 5 (22SEP1796) DEINZE BS getuige bij de overlijdensaangifte van Marie Madeleine DE CLERCQ, de allereerste aangifte bij de BS BS Deinze, overl. jr.5, nr. 1; Jaarboek LIII, p.189 xx Jr. 8 (1800) te ? Virginie DE BUSSERÉ ?? Gezien de voornaam niet vermeld is, blijft dit enkel een hypothese Jaarboek LXXI (2004), pp. 485-486 ca. jr.8 (1800) te ? °Karel Lodewijk 1806 DEINZE Wijk Vraukensmolen, Kouter, 56: in zijn molenschuur vindt men het lijk van bedelaar Geraert CLAYS Leiestam, 6e jg. nr. 2 (APR1998), p. 229 +1824? 5e generatie: Charles Louis VAN DE GENACHTE °ca. jr. 8 (1800) te DEINZE, zoon van Jan Baptist jr. en Virginie DE BUSSERE ??? 1825 DEINZE “extra muros” Wijk Jeruzalem Vraukensmolen: eigenaar en landbouwer Kontaktbl. 10e jg. nr. 1, p. 1203 (noot 1) 1825-56 DEINZE “extra muros” Wijk Jeruzalem Vraukensmolen: molenaar Jaarb. LXXI (2004), pp. 485-86 5JUN1831 DEINZE Burgerwacht, 1e Bon., 4e Cie: luitenant Jaarb. 11e jg., pp. 25 en 38 Ik herhaal het, bovenstaande gegevens zijn niet van de parochieregisters of de Burgerlijke Stand afkomstig, enkel van de Jaarboeken en de Kontaktbladen van de KOK/KGK. Om een echte stamboom op te stellen, zal er moeten gezocht worden in de PR en de registers van BS. 1. Herman MAES “Maessprokkels; de naam “Maes” in Deinze”, in Contactblad 27e jg. nr. 2 (APRJUN 2007), ongenummerde nota, pp. 3569-3570. Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3601
Toon me waar je woont, in Deinze of in Bachte… … en ik zal zeggen wie je bent. Inderdaad, een woning legt een materiële getuigenis af van zijn bewoners. Het thema "wonen" laat ons toe verschillende stadsdelen te typeren en de klok een eeuw terug te draaien. Rijk wordt tegenover arm geplaatst, platteland tegenover stad, collectief tegenover individueel wonen. De Tolpoortstraat was al in de 19e eeuw de belangrijkste straat van Deinze, en dat weerspiegelt zich in het aanzien van de huizen. De burgers etaleerden hun welstand in hun woningen. In hun achtertuin speelde zich het prille industriële bedrijfsleven af. In schril contrast daarmee staan de armzalige, maar typische arbeiderswoningen in de Katte- en Meulenstraat. Een tweede rode draad vormt Congregatie van de Zusters van Sint-Vincentius. Zij hebben een onmiskenbare stempel gedrukt op het bouwkundig erfgoed, zowel in Deinze als in Bachte. Bedrijvig als ze waren, hebben ze diverse scholen, hospitalen, bejaardentehuizen, instellingen voor gehandicapten en uiteraard kloosters opgericht en nagelaten. Een dorp ademt een heel andere sfeer uit dan een stad en dat is in Bachte heel goed voelbaar. Cafés zijn er van oudsher gevestigd in allerhande gradatie. En wonen op het platteland kan niet zonder aandacht te schenken aan een oude boerderij, gevestigd op een karakteristieke plaats in het landschap. Het landschap dat mee bepaalt waar de mens zich gaat vestigen en dat naar jaarlijkse traditie mee in het voetlicht wordt geplaatst. 1. Burgerwoning “Museum Fonds De Smet” Het huis De Smet, nu het Museum Fonds De Smet, werd opgetrokken in 1934 in een late art-decostijl met provinciale trekjes, een sobere lijnvoering maar met florale motieven in de binneninrichting. Architect Georges Boone tekende het ontwerp van een rijhuis met inrijpoort en een schikking van de kamers links naast de gang – annex trapzaal. In de voorgevel overweegt de horizontale lijn in de baksteenbanden en in de natuurstenen onderbrekingen en de drievoudige plint. De ingangsdeur wordt geaccentueerd door verticale elementen. Parallel daarmee valt de strakke indeling van de ramen op met de horizontale geleding en het contrasterende gekleurde glas van de verticale delen. De binnendecoratie staat op naam van binnenhuisschilder en decorateur René Saverys, bijgestaan door zijn bekendere broer, kunstschilder Albert Saverys (1886-1964) o.m. voor de glasramen. Het meubilair in art-decostijl werd in 1939 aangekocht bij de Gentse firma Oscar Lippens. Interessant zijn de vloeren in gekleurde cementtegels die van complexe naar eenvoudige motieven evolueren naargelang vooraan het huis, respectievelijk achteraan. In de langgerekte tuin vindt men nog enkele bedrijfsgebouwen en –voorzieningen, wat dit huis typeert als een burgerhuis-annex bedrijf. Randactiviteit 1. “Wonen van de prehistorie tot de middeleeuwen”: minitentoonstelling door de intergemeentelijke Kale-Leie Archeologische Dienst (KLAD) 2. Burgerwoning Tolpoortstraat 68 Huisnummer 68 is een ruim burgerhuis, tezamen met nummer 66 opgetrokken, met een kunststenen buitenparament, gesculpteerd met typische art-decomotieven in provinciale stijl waarbij het florale element overweegt op de strakke lijn. Afmetingen en decoratie suggereren een grotere standing dan bij het huis De Smet. Opvallend zijn de grote vensterpartijen met lage vensterdorpels, uitgewerkt met opstaande boorden met een afvoertuit. Dit leidt tot heel klare kamers met hoge lichtinval, gefilterd door de glas-in-loodvoorzetramen op de verdieping (gedeeltelijk bewaard). Binnenin bereikt men via een centrale gang de achterin gelegen ruime traphal die fungeert als verticaal en horizontaal verbindingselement. Daar bevindt zich een lavabo met spiegel, ingewerkt in een muurkast. Voorts trekken de kleurrijke cementtegelvloeren en glasramen in de binnendeuren de aandacht. Salon en eetkamer vertonen dan weer parket terwijl de gietijzeren verwarmingselementen achter een opengewerkte lambrisering verborgen zijn. Achteraan het huis, bereikbaar via een poort in nummer 66, wijzen werk- en kantoorruimtes op de combinatie wonen-werken. 3. Burgerwoning Tolpoortstraat 43 De zijdefabrikant De Coutere-Plas etaleerde zijn rijkdom in de bouw van een bijzonder luxueuze burgerwoning in vroege art- decostijl (1920). Architect Julien Van Den Hende tekende voor hem een bijzonder gevarieerde woning waarbij elke ruimte Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3602 een eigen karakter krijgt. De buitengevel is in een rijk gedecoreerd natuurstenen parament met de motieven van de zijdemot en de moerbei, het voedsel bij uitstek voor de zijderups. Alles is gedaan om indruk te maken op de bezoeker. Boven de ingangsdeur zorgt het glas-in-lood van de waaier in het bovenlicht, samen met de deurvensters, voor een kleurrijke lichtinval. In de hal stoot de genodigde op een weefgetouw, kunstig ingelegd in de mozaïekvloer en allerhande ander alaam van het zijdeweven, gecombineerd met rupsen en cocons. Eenzelfde motieven zijn op de muren gesculpteerd in het kunststenen parament, opgefleurd met de moerbei. Links en rechts naast de deur spelen twee naakte kinderen tussen de moerbeistruiken op uitgesneden stucplaquettes. Bijzonder fraaie opzetstukken met faunen in gedreven koper onttrekken de verwarmings-radiatoren aan het gezicht. Rechts betreedt men het salon met meubilair op maat. De glazen deur leidt naar de cirkelvormige eetkamer met Toscaanse zuilen en een floraal gedecoreerd plafond. Boven de binnendeuren staan er twee langwerpige reliëfs van de hand van Geo Verbanck (1881-1961) met liggende naakten in een idyllische omgeving. De haard met marmeren afwerking vertoont een kachel waarin opnieuw een zijdecocon uitgewerkt. Het parket zorgt voor een warm gevoel en de grote ramen voor veel licht uit de tuin. Rechts kan men via een sas met lavabo naar de rookkamer, links naar de trap en gang richting private vertrekken. Ook hier lag achter het huis de fabriek, bereikbaar via een doorgang naast het volgende huis. De ruimtes zijn nog goed herkenbaar en van de Duitse bezetting (WO II) getuigen nog teksten en autonummerplaten op de muren. Randactiviteiten 2. Tentoonstelling “Bewoners” waarbij kunstenaars van de Stedelijke Academie voor Schone Kunsten (S.A.S.K.) hun gedachten en gevoelens, die bij het woord “wonen” - in ruime betekenis - opkomen, verbeelden. 3. Willy Keymeulen (Aalst) verstrekt informatie – in woord en beeld – over het leven van de zijderups, de cocons, de zijdevlinder en de natuurzijde, met verwijzing naar de kunstige afbeeldingen op de voorgevel. Hij is de bezitter van een moerbeituin, waar hij de zijderups kweekt. Bovendien is hij de auteur van het (ter plaatse verkrijgbaar) boek: “De gouden moerbei”. 4. Bedienden- en arbeidershuisjes in de Kattestraat Vooraan bevinden zich een aantal bediendenwoningen uit het begin van de 20e eeuw. De smalle straatgevels vertonen telkens een verdieping. Achteraan wordt dit oude straatje getypeerd door de talrijke arbeiderswoningen die hier in de loop van de 19e eeuw werden opgetrokken. De kleine, gewitte bakstenen huisjes tellen twee traveeën met één tot twee bouwlagen. Een armpomp met waterbak illustreert de gemeenschappelijke voorzieningen. De relatie met de textielfabriek van Lagrange aan de overkant van de Meulenstraat spreekt voor zich. Anno 1986, aquarel van Hubert Matthys (1932-1994)
5. Sint-Vincentius- en Vrij Handelsinstituut Het scholencomplex met zijn bakstenen gevels en omheiningsmuur met gekoppelde blindnissen vormt voor de voorbijganger een gekend beeld. Dit deel van de stad wordt overigens gedomineerd door de school, overwegend opgetrokken in eclectische stijl met neogotische inslag (diverse fasen tussen 1910 tot 1938). Uit een bescheiden pensionaat is een groot internaat gegroeid, omgevormd tot een moderne school. Typische getuigen van dit samenwonen zijn de oude douchehokjes, bekleed met beigewitte tegels. De oude slaapzalen en –kamers zijn intussen allemaal omgevormd tot leslokalen.
6. Sint-Vincentiusklooster De congregatie werd opgericht in 1837 en algauw werd er een spin- en kantschool en weeshuis aan toegevoegd, dat spoedig evolueerde tot een meisjespensionaat. Reeds in 1846 kwam er een hospitaal voor zieken en bejaarden bij. Van die eerste periode is de vleugel rondom de ingang bewaard. In een strakke straatgevel langsheen de Meulenstraat prijkt "Sint-Vincentius a Paulo”, beschermheilige van de congregatie boven de centrale ingangsdeur in neobarokke stijl. Langsheen de Kattestraat volgen de nieuwbouwen zich op in 1910 en 1935-38, telkens in Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3603 neogotische stijl. In het kloosterdomein getuigt de weelderige decoratie van de kloosterkerk uit 1939 van de functie als Centraal Huis voor de congregatie. De zuilen zijn in rode granitotechniek gedecoreerd en er is niet bespaard op Belgische marmers voor de vloeren en altaren. De kruisweg en kleine heiligenbeelden aan biechtstoelen en preekstoel zijn van Italiaans Carrara-marmer. Vooral de stervormige vloerdecoratie uit ingelegd marmer aan het hoofdaltaar en de koorafsluiting zijn van een schitterende kwaliteit. De glasramen leggen getuigenis af van het groot belang van de Eucharistie en het gebedsleven voor de kloosterlingen. De grafsteen aan de zijingang gedenkt de ouders van de schenkster van de gronden (Marie Martens). Een blik in de keuken en in de spreekkamer, waar de zusters hun familie ontvangen, geeft een indruk van de leefomstandigheden van een kloostergemeenschap. Enkel het rusthuis voor bejaarde zusters is nog in de rechtervleugel (1974) gevestigd, terwijl de andere bejaarden verhuisd zijn naar Ten Bosse. 7. Onze-Lieve-Vrouwrustoord In 1910 bouwden de Zusters van Sint-Vincentius van Deinze hier een nieuw hospitaal omdat de behuizing in de Meulenstraat te klein was geworden en moeilijk te combineren was met de school. De natuurstenen plaquette boven de ingang draagt nog de vermelding "O.L.Vrouw Gasthuis". Vandaag rest er ons enkel nog de lange bakstenen straatgevel in een eclectische stijl met hoofdzakelijk een neogotisch uitzicht. De sterk symmetrische opbouw wordt centraal geaccentueerd door een dwarse trapgevel boven de ingangspartij, terwijl de lange gevels worden doorbroken door Brugse traveeën. Sinds 1951 is het ziekenhuis verhuisd naar zijn huidige standplaats en vanaf 1979 is het rustoord over gedragen aan het OCMW. 8. Boerderij Leernsesteenweg 51 De hoeve is markant gelegen op de zandige hoogte, uitkijkend over de Leiemeersen en bereikbaar via een lange toegang. Het is een typische hoeve met losse bestanddelen. Het woonhuis heeft een 18e eeuws uitzicht en is met de lange zijde op het zuiden gericht. Niet toevallig bevinden zich aan de achterzijde (de noordkant) de kelder en de koele ruimtes. Boven de voutekelder is de opkamer bewaard. Het karakteristieke toilet, ingericht met een houten plank met een ronde opening, is er onder een lessenaarsdak tegenaan gebouwd. De gewitte dwarsschuur heeft een centrale poort en stallen voor het vee. Rechts op het erf staat het zwaar gerestaureerde bakhuisje, los van het woonhuis omwille van het brandgevaar. Het erf wordt afgesloten met een karakteristiek ijzeren hek opgehangen aan bakstenen hekpijlers. Randactiviteit 4. Door middel van een grondboring wordt op een tastbare manier de vorming van het landschap toegelicht. Het contrast tussen Leie-alluvium, zijarmen en de hogere stuifzanden wordt beklemtoond, waardoor de specifieke keuze van de plaats voor de boerderij duidelijk wordt. 9. Dienstverleningscentrum Heilig Hart Enkel de gevel met kleurrijk bakstenen parament en een centraal H. Hartbeeld resten ons nog van de vroegere kleuterschool uit het begin van de 20e eeuw. Opnieuw zijn het de zusters van Sint-Vincentius die hier in 1909 met een kleuterschool van start gaan. Het gebouwenbestand wordt uitgebreid en in 1922 wordt de instelling omgevormd tot het Gesticht voor geestes-abnormalen “Het Heilig Hart”. Al in 1930 wordt er aangevangen met de werken voor een nieuwe vleugel die voor zijn tijd bijzonder vooruitstrevend was. Een karakteristiek overblijfsel is het voormalige mortuarium, de tijdelijke verblijfplaats voor de overledenen. Eind 1964 voegt men buitengewoon onderwijs aan het takenpakket toe. Vanaf 1967 tot 1972 wordt er druk gewerkt om het instituut zijn huidig uitzicht te geven en wordt de werking uitgebreid met een revalidatiecentrum. 10. Restaurant d’ Oude Leie De achterzijde van deze typische brasserie geeft uit op de hoge Leie-oever. Uit de binnenindeling van de ruimtes vallen nog duidelijk de vroegere functies af te leiden. Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3604 Aan de straatzijde bevond zich een winkeltje en centraal het café. Achteraan lag de woonkamer en in de achterbouw de keuken.
11. Restaurant ‘t Lusthof Dit symmetrisch bakstenen huis werd in 1911 op initiatief van pastoor Dutry gebouwd als pastorij. Het gebouw wordt verdeeld door een centrale gang. Naderhand werd het aangepast aan de noden van een café en werd één dwarse voorkamer gecreëerd. In de achterste gelagzaal zijn fraaie landschappen op de muren geschilderd. Ook de vloeren in veelkleurige granito in de voorste gelagzaal verdienen de aandacht.
12. Gemeenschapszaal Dutry Dit voormalige schoolgebouwtje werd in 1808 opgetrokken in baksteen. De kleinschaligheid van de dorpsschool staat in schril contrast tot de afmetingen van het eerder bezochte internaat in de stad.
PRAKTISCHE INFORMATIE 1. Voor de bewegwijzerde fietstocht van ± 11 km (duurtijd zowat 3 uur – gidsbeurten inbegrepen) geldt een vrije start tussen 10 en 17 uur (gidsbeurten tot 17.45 uur). Er zijn 4 stopplaatsen (Museum Fonds De Smet, Sint-Vincentius- en Vrij Handelsintituut, boerderij Leernsesteenweg 51 en het dienstverleningscentrum Heilig Hart), waarbij er een gegidste wandeling voorzien is die aanvangt naargelang het aantal bezoekers. 2. Het Sint-Vincentiusklooster is enkel te bezoeken van 14u tot 17.45u 3. De leerlingen van het Koninklijk Atheneum Erasmus Deinze (richting “Toerisme en Onthaal”, aangevuld met leerlingen van de richting Wetenschappen) staan, naar jaarlijkse gewoonte, in voor het onthaal en het gidsen. 4. Aan het startpunt (Museum Fonds De Smet) is er mogelijkheid om een fiets te huren (tegen € 2). 5. Voor alle O.M.D.-inlichtingen kan u op zondag 9 september terecht op het centraal infopunt, Museum Fonds De Smet (Tolpoortstraat 79) én op de bijkomende infopunten (Sint-Vincentiusen Vrij Handelsinstituut, boerderij Decoster en dienstverleningscentrum Heilig Hart) of op het GSM-nummer 0496/744.938. 6. EXTRA: Tentoonstelling “Bewoners” in huis “Nobody” (Kalkhofstraat 23) waarbij kunstenaars hun gedachten en gevoelens verbeelden, die bij het woord “wonen” opkomen (i.s.m. S.A.S.K.). Gratis toegang tot het Museum van Deinze en de Leiestreek (L. Matthyslaan). Open van 10u tot 12u en van 14u tot 17 OMD-beiaardconcert om 13.30u in de toren van de Onze-Lieve-Vrouwekerk (Markt) te Deinze. Opendeur in de beiaardkamer tijdens het concert.
2121. Jacques THISSEN : nog maar een aanvulling op de ‘Maessprokkels’ Een ander aandachtig KGK-steunend lid, J. Thissen, stuurde een korte aanvulling in op het stukje ‘Ontkerstening 1794-1813’ uit de Maessprokkels van het vorig Contactblad jg. 27, 2, p. 3565. Met dank voor de rectificatie. “ Voorlaatste paragraaf van die sprokkel stelt dat “Pas in 1834 ontstond het bisdom Brugge”. Dit klopt niet 100%. In feite werd het bisdom Brugge toen heropgericht nadat, ten gevolge van de herschikking van onze bisdommen door mijnheer Napoleon in het verlengde van het Concordaat van 1801, het toen ingelijfd werd bij het bisdom Gent tezamen met nog andere
Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3605 brokken van de bisdommen Mechelen, Doornik, het toen afgeschafte bisdom Ieper en het aartsbisdom Kamerijk1. Het bisdom Brugge ontstond als gevolg van de door koning Filips II in 1559 van het Vaticaan verkregen toelating om de bisdommen in de Bourgondische Kreits te herschikken om ze beter aan te passen aan de politieke realiteit, iets waarvoor Karel V zich ook al had ingezet. Ook werden o.a. Gent en Ieper toen opgericht”. 1. Over het bisdom Gent t.g.v. het concordaat van 1801: cf. de bijdrage van R. Boudens “Het concordatair Bisdom 1802-1829” in “Het Bisdom Gent”, uitgave 1992.
2122. Paul HUYS (nr. 492) : “Violentiën” (verwondingen en doodsbedreigingen) in Grammene, 1748 (Over jeugdcriminaliteit tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog) 1748 was het laatste van vier bewogen jaren (Oostenrijkse Successieoorlog, 1744-1748). Onze gewesten hadden weer eens te lijden onder de Franse agressie, door de troepen van Lodewijk XV. De krijgsverrichtingen speelden zich in 1744-1746 in hoofdzaak af in het Graafschap Vlaanderen en in 1747-1748 voornamelijk op het grondgebied van de Verenigde (Nederlandse) Provinciën. Hoogtepunt was de inname van Maastricht op 10 met 1748, enkele maanden voor het sluiten van de Vrede van Aken (18.X.1748), die aan de vijandelijkheden een einde maakte. De overige decennia van het Oostenrijks Bewind hier, onder Keizerin Maria Theresia (+ 1780), zouden een vredige tijd van heropbloei worden. Het is bekend dat een oorlog de zeden niet verzacht, integendeel. Desorganisatie van de gewone levensomstandigheden werkt ontwrichtend; vooral de jeugd is daarvan het slachtoffer, ook als zijzelf de dader wordt van begrijpelijke, maar niet-goed-te-praten gewelddadigheid. Zelfs als deze niet rechtstreeks met het oorlogsgeweld als zodanig te maken heeft… Een voorbeeld van dergelijke “violentiën”, door jeugdige daders gepleegd, vinden we in een procesdossier2 betreffende een jongeling uit Grammene, de eenentwintigjarige Judocus de Smet, die in mei 1748 – met zijn beide dorpsgenoten, de gebroeders Jan en Jacobus d’Huyninck – aardig uit de bocht ging, wat hem overigens een levenslange verbanning uit Vlaanderen en het Keizerrijk opleverde, op straffe van de galg indien hij toch durfde terug te komen… Maar laten we op de gebeurtenissen zelf liever niet vooruitlopen. Eerst een situering van de plaats waar de hierna te beschrijven “violentiën” gepleegd werden: het pachthof van Joannes Steuperaert fs. Ollivier, in Grammene. Deze was zelf ook nog jong, 28 jaar in 1748, en geboortig van Kruishoutem, in zijn nieuwe plaats van vestiging “peirdehouder ende landtbauwerije doende” en er ondanks zijn jeugdige leeftijd al “schepene wesende”. Hij was gehuwd met een twaalf jaar oudere vrouw, Angeline de Brauwere, een geboren Grammense. En nu de feiten, tot hun essentie gereduceerd. In de nacht van 12 op 13 mei 1748 wordt Steuperaert door het trio De Smet-d’Huyninck wakker gebonsd met het bericht dat al zijn vee – paarden en koeien – is losgebroken; andere schade is toegebracht aan karren en landbouwalaam. Later zal blijken dat de drie kerels daar zelf verantwoordelijk voor waren… Enkele dagen later maakt Steuperaert – maar buiten enig verband met het vorige – een akkoord met de vader van de voornoemde Judocus de Smet “tot het placken van het ovenbuer” (= bakoven) op zijn erf. De daartoe benodigde metselspecie (= gebluste kalk, zand of tras, met water te mengen) wordt hem kort daarop geleverd; het bezetten van de ovenmuren kan dus eerstdaags aangevat worden. Vooraleer het echter zover komt, wordt pachter Steuperaert, plots – het is in de nacht van 23 op 24 mei (1748) – uit zijn slaap en uit zijn bed gebonsd door dezelfde Judocus de Smet, die hem (zogezegd!) komt vragen “of de leem ofte mortel gereed was om hun ovenbuer te Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3606 placken”. Als Steuperaert hem, verbaasd, laat weten dat de levering van het benodigde intussen al gebeurd is, trekt de uit zijn lood geslagen Judocus de Smet aanstonds uit zijn broekzak een “groot lanck bloot pointachtig mes”, waarmee hij is “spadronerende” (= over en weer zwaaien). Onder “vloecken ende sweiren” zegt hij aan Steuperaert dat deze “daer door moeste passeren” (= dat hij eraan moest). Hij kwetst een hond die vanachter Steuperaert te voorschijn springt, met een kwalijke messteek dat het beest “de daerms uytten balch quaemen”. Daarop valt hij ook de boer zelf aan, aan wie hij enige steken “in de bil” toedient. Daarna eist hij dat voor hem een portie “speck ende eieren” wordt klaargemaakt, hetgeen gebeurt. Na zijn honger gestild te hebben roept hij zijn kompanen (de hogervernoemde gebroeders d’Huyninck) naar binnen, hun zeggende dat hij “denzelven Steuperaert moeste vermoorden”. Hij valt hem dan opnieuw aan en steekt hem “naer sijne borst ofte herte”. Steuperaert kan de dodelijk-bedoelde steek met de linkerhand opvangen, waarbij “heel de muis (= vlezig deel van de duim) doorsteken ofte doorsneden” wordt, “den duym bijna afhangende”, en slaagt er vervolgens in, zijn slaapkamer binnen te vluchten en de deur ervan te barricaderen. Daarop keert Judocus de Smet zich tegen Steuperaerts huisvrouw, “haeren voorschoot ende rock doorstekende”, bedreigt haar met het mes op de borst en dwingt haar, hem twee dukaten te geven, “ofte ik zal u vermoorden”. In haar “geldsacksken ofte burse” kan zij maar “21 schellingen in specie” vinden, waarmee hij noodgedwongen genoegen moet nemen. Maar Judocus de Smet blijft zijn slachtoffers nog een hele tijd lang gijzelen, onder allerlei verdere doodsbedreigingen. Pas nadat deze “brutaliteijten” ongeveer vier uren hadden geduurd, vertrekt De Smet, na nogmaals gedreigd te hebben, hem te “vermoorden, dood te schieten ofte verbranden”, indien hij van het gebeurde ook maar iets zou uitbrengen… Daarna is Judocus de Smet de (schamele!) buit van zijn brutale overval gaan verteren “ten huijse van Jooseph de Meyere op de plaetse alhier” (= dorpsplein van Grammene), samen met nog andere personen “drije boutaillen wijn gedroncken hebbende”. Bij Steuperaert heeft hij ook nog een “anijs – ofte brandewijnflassche” afgeperst, die ’s anderendaags – leeggedronken – naast hem wordt aangetroffen als hij in de buurt van Steuperaerts hof zijn dronkenmansroes ligt uit te slapen. Intussen, ’s morgens heel vroeg, is een buurman van pachter Steuperaert naar Vinkt gereden, bij chirurgijn Jacobus de Baere aldaar, en brengt hem mee naar Grammene om er de gekwetste te verzorgen. Ook de “praeter vanden amman” (Jacobus van Speybrouck) en de “officier van de prochie Grammene” (Joannes Damman) worden van de gepleegde “rudessen ende brutaliteijten” op de hoogte gebracht. De dader van deze brutale nachtelijke overval, Judocus de Smet, moet intussen de wijk genomen en het dorp verlaten hebben. Voortvluchtig, wordt hij vervolgens voor de dorpsvierschaar bij verstek veroordeeld tot verbanning. Later zal blijken dat hij een tijdlang “in de polders ging wercken” (“pikken, wieden, delven en ander handwerk”), maar dat hij uiteindelijk toch – zogezegd “onwetend” over de uitgesproken verbanningsstraf – naar zijn dorp terugkeerde. In de nacht van 10 op 11 november 1749 wordt hij aangehouden “ten huijse van sijnen vader Lieven de Smet” en in afwachting van zijn berechting in de gevangenis in Oudenaarde gecolloqueerd. De aanklacht tegen den “latiterenden3 jonckman” Judocus de Smet fs. Livini, geschiedt “causa officii” (= ambtshalve) door de dorpsbaljuw, Joannes Ferdinandus Meheus. Gezien de zwaarte van de feiten – geweldpleging met bloedige kwetsuren, doodsbedreigingen en banbreuk – wil de Grammense dorpsvierschaar zich toch eerst bij (meer bevoegde) rechtskundigen te Gent bevragen over de aard en de zwaarte van de uit te spreken straf. Op 19 december 1749 wordt aldaar een gedetailleerd advies geformuleerd, waarbij aan de Grammense rechters wordt aangeraden de bovenvermelde (lichtere!) feiten van 10/11 mei 1748 (= de zaak van het losgebroken vee) liefst buiten beschouwing te laten en alleen de zwaardere feiten van de nacht van 23/24 mei in overweging te nemen. Wat de bestraffing Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3607 daarvan betreft, wordt door de Gentse juristen voorgesteld, de aangeklaagde verdachte “te condemneren (om) op een schavot met scherpe roeden gegeeselt te worden tot den loopenden bloede, den bast (= uit hennep gevlochten galgenstrop) aen den hals, ende sijnen rugghe gheteeckent te worden met het ordinaire brandtmerck, te bannen hem voorts sijn leven gedurende (= levenslang) buijten dese prochie ende casselrije van Cortrijck, de provintie Vlaenderen ende de landen van haere Keijserlijcke Majesteijt van irrewaers (= herwaarts) over, (…) de prochie ende casselrije te ruijmen (= verlaten) binnen sonnenschijn (= dezelfde dag nog, vóór zonsondergang), de provintie binnen derden daghe, ende voorts de landen binnen acht daeghen naer slaeckinghe van vanghenisse (= na loslating uit de gevangenis), met interdictie van daer oijnt (= ooit nog) binnen te comen op pijne van sonder dissumulatie (= zonder verdere plichtpleging, d.w.z. zonder nieuw proces) gestraft te worden met de galge”. Ook zal al zijn bezit en goed verbeurd verklaard worden, “alvoren gereduceert (= na vooraftrekking van) de costen vanden processe ende de misen van justitie naer tauxatie”4. Het vonnis van de Grammense vierschaar op 30 december 1749, dat nog in het bewaarde procesdossier voorhanden is, neemt het Gentse advies letterlijk en tekstueel over. Het begint met de gebruikelijke formulering “Omme dieswille dat ghij, Judocus de Smet fs. Lieven, gheboortigh van dese prochie, oudt 22 jaeren (= ° ca. 1727), u sooverre vervoordert hebt, inden nacht tusschen 23 ende 24 meye 1748… (hierna volgt een opsomming van de gepleegde feiten), en eindigt met het uitspreken van de voorgestelde straf. Méér valt daarover niet te zeggen: gerechtigheid was geschied, een jong leven voorgoed verknoeid en – bij eventuele terugkeer naar het geboorteland – met een dreigende ophanging gehypothekeerd. Droeve en late nasleep van het (intussen voorbije) oorlogsgeweld? Processen zoals deze zijn tekenend als illustratie van een tijdsbeeld, waarin – velerlei – criminaliteit gedijen kon (maar toch niet geduld werd!). We gaan hier niet nader op in. Maar we benadrukken tegelijk, dat precies dergelijke archiefdocumenten betreffende de vroegere rechtspraak ons tegelijk een blik gunnen op een aantal leden van de oude dorpsgemeenschap zelf, die – via de door hen afgelegde getuigenissen – eventjes voor ons geestesoog te voorschijn komen en levendig gestalte krijgen. Immers, vooraleer op 7 juli 1749 (bijna 14 maand na de feiten!) het eerste banvonnis werd geveld, was er vooraf al uitvoerig onderzoek gepleegd, met verhoor van talrijke getuigen. Een eerste reeks ondervragingen – de zgn. “informatie preparatoire”5 – greep plaats op 27 mei 1748 : twaalf personen werden onderhoord. Pas op 20 en 21 mei 1749, precies een jaar later dus, werden elf onder hen nogmaals ondervraagd in een definitieve “enqueste”6. Tijdens dit onderzoek werden de getuigenissen vastgelegd van de volgende dorpsbewoners (waarbij de hierna meegedeelde leeftijden betrekking hebben op de eerste ondervraging op 27 mei 1748) : 1. Joannes Steuperaert fs. Ollivier, ca. 28 j., ° Kruishoutem, won. te Grammene, paardenkweker-landbouwer. Hij signeert de afgelegde verklaring. (Nogmaals ondervraagd, op 20.05.1749) 2. Angeline de Blauwere fa. Jan, zijn echtgenote, ca. 40 j., °/won. te Grammene. Signeert met een kruisje, is m.a.w. ongeletterd. (Ook 2e ondervraging, op 20.05.1749) 3. Jan de Blauwere fs. Frans, 78j., °/won te Grammene, vader van getuige nr. 2 en schoonvader van getuige nr. 1. Hij signeert. (Ook 2e verhoor, op 20.05.1749) 4. Joanne Sonneville fa. Guillaume, 15j., °/won. te Grammene, “dienstmaerte” van Joannes Steuperaert. Ongeletterd. (Ook 2e verhoor, op 20.05.1749) 5. Philippe van Dorpe fs. Joannes, 18 j., °/won. te Grammene, dienstknecht van Joannes Steuperaert. Signeert. (Ook 2e verhoor, op 21.05.1749) 6. Joannes van Dorpe, fs. Jacobus, 45 j., °/won. te Grammene, kleine landbouwer, vader van getuige nr. 5. Ongeletterd. (Ook 2e verhoor, op 20.05.1749) 7. Jacobus de Baere fs. Frans, 47 j., ° Huise, won. te Vinkt, meester-chirurgijn. Hij signeert. (Ook 2e verhoor, op 20.05.1749) Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3608 8.
9. 10. 11.
12.
Joannes Damman fs. Gillis, 40 j., ° Gottem, won. te Grammene, “officier” (= politieagent/veldwachter) van Grammene. Ongeletterd. (Ook 2e verhoor, op 21.05.1749) Jacobus van Speybrouck fs. Joannes, 29 j., °/won. te Grammene, “praeter van den amman”. Hij signeert. (Geen tweede verhoor!) Pieter van Steenkiste fs. Joannes, ca. 55 j., ° Machelen, won. te Grammene en oudschepen aldaar. Ongeletterd. (Ook 2e verhoor, op 20.05.1749) Pieter de Meyere fs. Jooseph, 28 j., °/won. te Grammene “bij sijn vader” (= herbergier en burgemeester van Grammene). Hij signeert als “P. Ignatius de Meyere”. (Ook 2e verhoor, op 20.05.1749) Francies la Tomme fs. Joannes, 42 j., °/won. te Grammene, “cleijne landtbauwerij doende”. Hij signeert. (Ook 2e verhoor, op 20.05.1749)
Vermeldenswaard is wel, dat van de twaalf ondervraagde getuigen er zeven zijn die hun naam kunnen schrijven, terwijl er vijf met een kruisje moeten tekenen, d.w.z. ongeletterd zijn: onder deze laatsten niet alleen de twee vrouwen maar ook “officier” Jan Damman en “oudschepen” Pieter van Steenkiste… Veelzeggend! De protocollen van de beide verhoren (27.05.1748 en 20/21.05.1749) werden telkens ondertekend door de baljuw J.F.Meheus en zijn griffier P.J.Blyau en twee of drie “leenmannen” uit het Leenhof van Grammene, dat als vierschaar zetelde. Tot slot nog iets over Judocus de Smets “mededaders”, de gebroeders Jan en Jacobus d’Huyninck, zonen van Jacobus (sr.). Bij sententie van 7 juli 1749 werden zij veroordeeld tot opsluiting in “den donckeren kelder vande cipiragie van Audenaerde, te waeter ende te broode”: Jan gedurende een maand en Jacobus voor acht dagen; en solidair werden zij veroordeeld tot de “costen ende misen van justitie” ten bedrage van 63 £. 8 sch. 1. Over de Oostenrijkse Erfopvolgingsoorlog (1744-1748) in de streek van Deinze: zie P. Huys, in K.G.K.-Jaarboek 69 (2002), blz. 243-272. 2. Rijksarchief Gent, Oud archief Grammene-Machelen, bundel 78 (Proces Baljuw J.F.Meheus, causa officii, contra Judocus de Smet c.s., 1749). 3. Latiterend (Lat. latitudo, Fr. latitude = acte de soustraire, cacher): voortvluchtig om zich aldus aan het gerecht te onttrekken. 4. De kostenstaat van baljuw Meheus (dd° 18.07.1749) beliep 72 £ 13 sch.par. Verder werden ook nog in rekening gebracht (opsomming niet exhaustief): 61 £ 4 sch. aan de advocaat van de verweerders 72 £ par. aan hun procureur 119 £ 13 sch. par. aan de cipier 5. De notulen van de “information preparatoire” van 27 mei 1748 werden – benevens door baljuw Meheus en griffier Pieter Frans Blyau – medeondertekend door de leenmannen A.L. vanden Dendere en Pieter Nerrijck, die beiden met hun naam signeren en Joannes Lauwers, die met een kruisje “merkt”. 6. Voor het tweede verhoor (“Enqueste…”) zetelden en signeerden als leenmannen P. de Weirt en Pr. Nerryck (sic) op 20 mei 1749 en P. de Weirt en J.B. Meire op 21 mei 1749. Het protocol bij het verhoor na de aanhouding van Judocus de Smet (“gheabandonneerden ende fugitiven verweerder, (…) vóór sijne latitaetie woonachtigh met Jooseph de Meyere, Burgemeestere van het selve Grammene, ende aldaer hantwerck ghedaen hebbende (…), nu ghecolloqueert ende ghedetineert inde cipiraege van Oudenaerde”), opgesteld op 12 november 1749, werd medeondertekend door de leenmannen Joannes Baptiste Meire en Pieter de Bois. Opvallend is dat Judocus de Smet nagenoeg alle punten van de beschuldigingsakte loochent en degenen, die dit verklaard hebben, als “vuijle leughenaers” bestempelt.
2123. Willy JONCKHEERE: Raoul DE KEYSER en Eric CLAERHOUT : herinneringen In dit Contactbladnummer wordt de titel van het blad wel heel sterk beklemtoond. Verschillende lezers schreven een kleine commentaar of aanvulling op wat in ons vorig blad Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3609 te lezen was. De opname van hun reactie zorgt voor de wisselwerking tussen de samenstellers van het blad en ons breder ledenpubliek. KGK-steunend lid Eric Claerhout is zo één van onze aandachtige lezers en met zijn kennis van het Deins verleden en zijn rijk archief behoort hij tot het vaste panel dat na het verschijnen van een Contactblad of jaarboek een kanttekening instuurt. Dit keer, naar aanleiding van de tentoonstelling van Raoul De Keyser in het najaar, gaan zijn herinneringen terug naar vroegere exposities van de meester. “Ik dacht de allereerste tento van Raoul te durven situeren in het jaar 1946 toen wij met de geïnteresseerden van de klas, onder de leiding van Broeder Salesius, met de trein van Gent naar Deinze spoorden, waar we in de herberg van vader De Keyser in de Ghesquièrestraat, bij een uitspringende hoek, voor het eerst het schilderwerk van Raoul konden bewonderen. De werkjes waren er, zorgvuldig op een rij, naast mekaar op het zitvlak van de stoelen uitgestald. Nadien maakten we een Leiewandeling langsheen de ‘villa’ van Gustaaf De Gryse, hiermee bedoelen we uiteraard de spoorwegwagon van “Geete”. Dit was in de periode toen Raoul les volgde op het Sint-Paulusinstituut bij de Broeders van Liefde in de Patijntjesstraat te Gent. In mijn archief vind ik nog een tweetal voetbalgroepsfoto’s met als datum 12-04-1946, waarbij ook Raoul met zijn wapperende krullende haren in mijn objectief kijkt. Een tweede tento vinden we in het jaar 1948 waarbij Raoul tentoonstelde met Jaak Lowie, Paul Grusenmeyer en Emiel De Wilde in de lokalen van het museum, toen Emiel Clausplein. Dat was op de zaterdag en zondag van de kermis en nog eens bij het einde van de Deinse feestweek op de zondag. Omtrent dit gebeuren schreef ik een verslag, waarvan ik de tekst nog in mijn bezit heb, en dat gepubliceerd werd in Het Volk, Het Laatste Nieuws en de Gentenaar. Wie zoekt dat eens op ? Maessprokkels Hoeveel nullen? Hoe keizers en koningen op hun troon geraakten heeft vaak met moord, geld, bedrog en mateloze ambitie en machtshonger te maken. Meestal geen mooi verhaal dat nadien met luister en vleierij omfloerst werd. Keizer Karel V (Karel de Grote omstreeks het jaar 800 is Karel de Eerste, maar wordt zelden zo genoemd), werd in 1500 te Gent geboren, werd graaf van Vlaanderen, hertog van Brabant, hertog van Bourgondië enz. door erfopvolging; alles zeer vroeg omdat hij zijn vader opvolgde die in 1506 al stierf. Karel werd in 1519 tot keizer van het Duitse rijk gekozen omdat toen zijn grootvader stierf en hij opvolgde. Maar daar ging de verkiezing aan vooraf door de Duitse keurvorsten. Zijn tegenkandidaten voor die verkiezing waren Frans I van Frankrijk en Hendrik VIII van Engeland (toen nog niet Groot-Brittannië) Om die verkiezing te winnen was er veel geld nodig, want de kiezers (zeven keurvorsten) moesten als het ware gekocht worden. Karel van Habsburg (via zijn grootvader Maximilliaan) en van Bourgondië (via zijn vader en zijn grootmoeder) had dus geld nodig en dat leende hij vooral bij de Fuggers, een bankiersfamilie in Ausburg. Later moest hij daar nog geld lenen om zich te handhaven, om zijn oorlogen te betalen enz. Terugbetalen deed hij niet, maar hij gaf dan aan die familie en aan die bank wel bepaalde voorrechten en gunsten waardoor ze het verlies weer konden goedmaken, of toch tenminste gedeeltelijk konden dekken. Iemand rekende ooit eens na hoeveel schulden Karel V bij zijn overlijden in 1558 nog uit staan had bij de Fuggersbank. En op dat schuldenbedrag berekende hij ook de te betalen intrest tot 1970. Het werd een berdag van 25 + daarachter 23 nullen. Zoveel staat Karel V en staan zijn opvolgers dus (theoretisch) nog in de schuld bij de Fuggers. Maar die bank bestaat niet meer. Men moet zijn schuldeisers maar overleven. (Kun je dat bedrag in woorden vatten?) De Fuggers werkten over heel Europa en hadden overal vertegenwoordigers en bedienden in dienst. Na jaren dienst mocht het Fuggerpersoneel gratis pensioen genieten in de sociale Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3610 woningen die de firma in Ausburg had gebouwd in iets wat er nu als een besloten begijnhof uitziet: de Fuggerei, die nog altijd bestaat. Ik heb ze ooit bezocht. Die Fuggerei was niet het eerste voorbeeld van sociale woningbouw in Europa. De eerste sociale woningen in Europa werden gebouwd met de erfenis van de filosoof-theoloogkardinaal Nicolaus von Cusa (1400-1465) in Cues, nu aan de brug Bernkastel-Kues over de Moezel. Die woningen staan er nog, zij het natuurlijk gerestaureerd; samen met de bibliotheek van Cusanus, de gelatiniseerde naam voor de «von Cusa» = Kues, naar de mode van die tijd. Cusanus is een interessante figuur in de geschiedenis van de filosofie en in de godsdienstgeschiedenis. En in de overgangstijd van de middeleeuwen naar de Renaissance, de Hervorming en het Humanisme en ook in de strijd Paus contra Keizer. Hij bracht reeds mathematische figuren in zijn uiteenzettingen vb. : de verhoudingen tot God zijn als de verhoudingen van het vierkant tot de 360-hoek of de cirkel. Ook de Cusanus bibliotheek en de sociale woningen van Cusanus heb ik ooit bezocht en zijn een blikvanger in het Moezeltoerisme, ook nu nog. Over Blinden Een blinde in het Belgisch Parlement? Kan dat? Ja, want Alexander (eigenlijk Peter Alexander) Rodenbach (1786-1869), de grootoom van Albrecht Rodenbach (1856-1880) was blind en toch een zeer bedrijvig parlementslid en dat gedurende 37 jaar. Hij was blind geworden toen hij elf jaar was door een jachtongeval, getroffen door zijn vader die een uitmuntend schutter, zelfs schutterskoning was…Zijn vader heette Pieter Fernand (17591820), zijn grootvader was Ferdinand Rodenbach (1714-1783) die zich in 1749 in Roeselare vestigde als huisarts, nadat hij ontslag had genomen uit het Oostenrijkse leger waar hij chirurgijn was, afkomstig van Andernach bij de Rijn. De blind geworden Alexander had dan contact met een blindenschool in Amsterdam en met een blindenschool te Parijs. Zelf bekommerde hij zich om de blindenopleiding en –onderwijs, ook met de opleiding van doven. Daarover schreef Michiel de Bruyne in zijn uitgebreide studie over «De Rodenbachs in Roeselare» (1986). Deze Alexander werd ook de stichter van de Roeselaarse brouwerij Rodenbach. Deze Rodenbachs hadden allen nogal wat kinderen, behalve Alexander, die ongehuwd bleef. Ze maakten te Roeselare carrière met hun bedrijf en in de plaatselijke politiek en behoorden tot de vooraanstaande burgers van de stad…Een van hen kon zelfs zijn zonen naar Parijs sturen voor hun opleiding. Twee zoons van Pieter Fernand, dus broers van Alexander, moesten militaire dienst dien onder Napoleons legers van de Grande Armee, mee naar Rusland in 1812, dus «oostfrontstrijders 1812»; een van hen kwam pas in 1815 weer thuis; de tweede nog in 1813 terug uit Rusland, maar niet naar huis, verder in het leger naar Frankrijk; die vocht zelfs nog in Waterloo juni 1815. In de daaropvolgende jaren waren er door een besmetting veel jonge soldaten die in legerdienst blind werden; zowat 2000. Meer daarover in Miciel De Bruyne’s boek over de Rodenbachs. In het Belgisch Parlement anno 2004 zetelt nu zelfs een dove, die zich zelfs op Europees gebied om de dovenzorg bekommert. Historische Tijdsindeling Van 500 tot 1500 is één periode die we “De Middeleeuwen” noemen. De Duitsers noemen die periode “Das Mittelalter”, de Fransen noemen het “Le Moyen Age”, de Engelsen spreken van de “Middle Ages”, soms zelfs van “The Dark Ages”. In Frankrijk is er een historica opgestaan die voorstelt dat enkelvoud te veranderen in een naam in het meervoud: Les Moyen Age. Want die 10 eeuwen benoemen alsof dat slechts één periode is, is foutief. 500 en 1500 staan te ver van mekaar, ook in mentaliteit, omstandigheden, sociale, economische en culturele sferen om te doen alsof dat één enkele periode is. Daarom stelt ze –Laure Verdon – voor: “parlons plutôt des Moyen Age.” Ze is verbonden een de universiteit van Aix-en Provence (let op: Provence, niet Province) en Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3611 schreef een boek “Le Moyen Age” waarin ze vaststelt dat er te grote verschillen binnen die 10 eeuwen zijn om ze als één geheel te zien. Dus: de Middel-eeuwen. Reeds onze beroemde cultuurhistoricus Johan Huizinga wees op die verschillen door zijn poëtische titel “Herfsttij der Middeleeuwen”,-- eerste publicatie nog ver vóór WO II--, en ook schooldidactiek leerde ons dat er Vroege – Hoge – en Late Middeleeuwen waren. Ook de Duitsers maakten een verschil in Vroeg – Hoog – en Laat Mittelalter. Dus niet meer Le Moyen Age maar wel Les Moyen(s) Age(s)? (liefst per twee eeuwen)
2124. Paul HUYS (nr. 493) : “Wilt al in ruste ’tspel aenschouwen…” (Over toeschouwersgedrag bij een toneelopvoering, Astene 1783) Twee eeuwen geleden was het toeschouwersgedrag niet wat het nu in onze schouwburgen en toneelzalen is. Het moet er, in de weinig comfortabele herbergzalen – waar allicht meer toeschouwers rechtstonden dan er neer konden zitten – bijzonder ongedisciplineerd, rumoerig en luidruchtig aan toegegaan zijn. Een hele kunst waarschijnlijk ook om, als het stuk moest beginnen, de toeschouwers eindelijk tot rust en bedaren te brengen (en voor het verdere verloop ook stil te houden)… Een idee van dit alles krijgen we, indirect, als we het programmabrochuurtje (“argument” genoemd in het toneeljargon van die tijd) onder ogen nemen van een toneelopvoering, in de zomer van 1783 te Astene in de herberg-hostellerie De Gaepaert, onder de heerlijkheid van Wallebeke1. Na de mededeling van de titel van het stuk, de opsomming van de data van de 13 (!) opvoeringen, verspreid over een periode van zowat twee maand, en na een eerbiedige opdracht van het stuk aan de heer van de voornoemde heerlijkheid, Charles de Ghellinck, lezen we immers de volgende aanbeveling aan het publiek: reDen kenDers WILt aL In rUste ‘tspeL aensChoUWen (= 1783) Al die in’t Spel hier zyt, wilt doch wat stille zwygen, Ja wilt en oog en oor thans tot de reden neigen; Dus zult gy vol van eer van ieder zyn bemind, Als waere Redenaers, want die hier zyn verslint In yverzucht en vlyt en niet en konnen hooren, Beklaegen hun met recht, en zouden zig zelfs stooren En dat niet zonder reên ; daerom wie dat het is Dit is ook ons verzoek en weet ook voor gewis, Dat, wie hier het Tooneel met spotten wilt onteeren, Dat m’hem voor alle Liên met schand zal afronteeren En steeken uyt ‘tTooneel tot spoorslag voor die Liên… Maer die zig spieg’len wil die kan naer Kenders zien. Daerom is ons verzoek om d’oproer hier te stillen, Dat, wie geen Kenders zyn, hier doch wat zwygen willen. Hier word niemant genaemt: ’t is in’t gemeen gezeyd: Aenschouwers, ons verzoek is uw stilzwygentheyd.
(door) (verslonden) (zich) (reden)
(met hem) (lieden) (kenners)
(algemeen)
nU zULt gY MInerVa Door stILzWYgen ooCk In praeL zIen (= 1783) Wij hebben een sterk vermoeden dat deze verzen, net vóór de opvoering moest beginnen, ook door een van de spelers werden voorgedragen. Niet alle toeschouwers kochten zo een argument, en van wie het wel kocht, konden er een aantal nauwelijks lezen2. Of dit – zelfs na uitdrukkelijke voorlezing van deze “smeekbede” om stilte – veel zal geholpen hebben, is zelfs de vraag. Wordt er immers ook niet in de tekst gesuggereerd, dat (sommige onder) de toeschouwers – tijdens het spel dus – “het Tooneel met spotten wil(len) onteeren”?
Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3612 Luidruchtige, boertige uitroepen met niet al te fijnzinnige commentaar, spottende en/of beledigende opmerkingen zullen allicht niet uit de lucht geweest zijn… Daarom ook dat aan het publiek gevraagd wordt zich te willen spiegelen aan de “Reden Kenders”, d. w. z. diegenen die op de hoogte zijn van de redenconste of rederijkerij. Het woord Kenders (met hoofdletter!) komt voor in het eerste chronogram (of jaar-vers) en verder in de tekst ook nog tweemaal. Nog enkele andere woorden worden, uit eerbied, met hoofdletter geschreven: ’t Spel, Redenaers en Tooneel, alsook Liên (= Lieden, beschaafde mensen). Iets dergelijks moet zich ook – in het stedelijk milieu – hebben voorgedaan in ander (nochtans nobeler, zelfs wat elitair) toneelgenre, nl. de Opera. Ook daar kostte het “water en bloed” om de praatlustige en lawaaierige toeschouwers eindelijk stil te krijgen wanneer het spel een aanvang moest nemen. De oplossing, die daar werd aangewend, was geen gesproken “stilte-aanmaning tot het publiek, maar wel een “ouverture”. Aanvankelijk had het muzikale “openingsstuk” – gegroeid uit de trompetfanfares waarmee de muziekdrama’s werden ingeleid – inderdaad inderdaad geen enkele andere functie dan het luidruchtige gebabbel van de operabezoekers met (muziek-)geluid te “overstemmen”. En als ze (eindelijk) zwegen, goedschiks/kwaadschiks desnoods, dan kon het eigenlijke “zangstuk” beginnen. In de vroegste opera’s – met – ouverture had die muzikale introductie eigenlijk geen enkel verband met wat daarna zou volgen. Rossini (1792-1868), die tussen 1812 en 1819 niet minder dan 26 opera’s componeerde voor de muziektheaters van Napels en Rome, Venetië en Milaan, was de eerste operacomponist, die de ouverture thematischfunctioneel in het eigenlijke muziekdrama zelf inschakelde. Maar dit slechts terloops, terug nu naar Astene 1783. Het Astense toneelargument draagt geen jaardatum. Uit niet minder dan tien chronograms, die over het argument verspreid staan, weten we dat de opvoeringen in het jaar 1783 plaats hadden (zij het dat één van die chronograms foutief op 1283 uitkomt: allicht had er WILD moeten staan ipv. WILt, wat het te berekenen cijfer-totaal met 500 verhoogt). Chronograms waren een geliefkoosde bezigheid van onze rederijkers, maar tien stuks ervan in één enkel “argument” komt toch niet zo vaak voor. Zelfs de titel zelf van het opgevoerde stuk wordt in chronogram-vorm voorgesteld: ‘tstantVaste LeVen enDe Doot Van Den heYLIgen WenCesLaUs. Ook het opdrachtvers voor de heer van de heerlijkheid Wallebeke, uit de familie de Ghellinck3, is in chronogram-vorm opgesteld: Leeft hier ooCk aL Lang In LUCkX-geWensten VreeDe CharLes De gheLLInCk. Het stuk werd, zoals gezegd, 13 maal opgevoerd, meestal op zondagen of kerkelijke feestdagen. 4, 11 en 18 mei, 1, 15, 22, en 29 juni en 6 juli vielen in 1783 op een zondag; 29 mei was het feest van Onze-Lieve-Heer-Hemelvaart, 9 juni was Tweede Sinksendag, 19 juni was H. Sacramentsdag; slechts twee opvoeringen vielen op een weekdag: 3 mei was een zaterdag en 23 mei een vrijdag. De opvoeringen begonnen telkens om halfdrie, na de Vespers…
1. Een afbeelding van het argument in KOK-Jaarboek 55 (1988), blz. 337, alsook in dl. 3 van de Geschiedenis van Deinze (2007), hfdst. VI (Cultuur). 2. In 1785 konden in Astene van vijf bruidsparen zes van de tien huwenden hun naam schrijven en idem wat de trouwgetuigen betreft (telkens 4 mannen en 2 vrouwen). Van de 10 mannen was 80% geletterd, van de 10 vrouwen was 60% ongeletterd. Zie KGK-Jaarboek 73 (2006), blz. 162. 3. Het Goed te Wallebeke behoorde in de 17e-18e eeuw aan de familie de Grutere (achtereenvolgens Charles sr., Charles jr. en Adriaen). In 1753 werd het goed openbaar verkocht (Gazette van Gend 27.10.1753). Het moet toen in handen gekomen zijn van de familie de Ghellinck. Zie N. Kerckhaert, Oude Oostvlaamse hoeven (Gent, 1988), blz. 583.
Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3613 Maessprokkels Florence Italië is altijd een roerig nest geweest waarin sommige steden een uitzonderlijke rol speelden. Lange tijd regeerde de Paus er over de Pauselijke Staten en streefde naar een eenheid onder pauselijk gezag. Dat voerde naar oorlog. In 1375 verklaarde Florence de oorlog aan de paus. Heel wat steden deden met Florence mee tegen de centralisering. De paus verloor heel wat Italiaanse bezittingen. Maar de paus had een wapen dat de steden niet hadden: hij vaardigde een interdict uit over de stad en verklaarde alle inwoners tot ketters. Hij zette alle Christelijke vorsten aan de vele Florentijnse kooplieden uit te drijven, hun goederen te confisceren. Hij verklaarde dat het toegelaten was iedere Florentijn te beroven “zonder de toorn Gods” op het hoofd te krijgen. En of er gebruik van gemaakt werd. Want die kooplui zaten overal en waren rijk. Het werd zelfs onoorbaar Florentijnse stoffen te kopen, te verkopen of gewoon te gebruiken; zelfs verwerkt in de kledij mocht die stof niet meer gedragen worden: dat was goddeloos, zolang Florence in oorlog was met de paus. In die Italiaanse burenruzies veranderden de partijen steeds van kamp. Het was kenmerkend dat Italiaanse bondgenoten onberekenbaar waren; in het ene kamp de strijd beginnen en in een ander kamp hem beëindigen. (Koopman van Prato p.48-49). Talleyrand en zijn kok Op 29 juli 2004 zag ik op de Franse TV3 een film “Le Souper”, een historisch drama van Adouard Molinara van 1992 met Claude Brasseur en Claude Rich. Het gaat over een souper met Fouché en Talleyrand die mekaar mekaars verleden verwijten en plannen maken om mekaars toekomst te redden. Fouché verwijt Talleyrand zijn omkoopbaarheid: hij zou (volgens de film) 150 miljoen (goudfranken) omkoopgeld hebben verdiend (voor 1814). Een ambachtsman verdiende 1fr. voor 10/12 uur per dag Een Napoleonsoldaat verdiende 0,45fr. per dag. Maar ook Fouché was multimiljonair geworden. Marie Antoine Careme (1784-1833) was de kok van Talleyrand gedurende 12 jaar. Zijn aandeel aan de resultaten van het Congres van Wenen 1815 was groot: Talleyrand liet aan de koning weten: « Sire, j’ai plus besoin de casseroles que d’instructions écrites » Careme was ook kok bij George IV (toen hij prins regent was), bij tsaar Alexander en bij baron Rothschild. Zijn concurrent was Brillat-Savarin (1755-1826) die meer een theoreticus was, een amateur, dan een kok.
Napoleon Napoleon zwalpt tussen verheerlijkende lofbetuigingen enerzijds en verpletterende veroordelingen anderzijds. Een Engelse biograaf (Alan Schom) besloot in 1997 zijn Napoleon biografie met als waardeoordeel dat Napoleon “the most destructive man in European history since Atilla the Hun” is geweest. Een zeer goede pers heeft de Napoleon-biografie van de Nederlandse historicus prof. Jacques Presser, een dik boek dat in 1946 voor het eerst verscheen, omdat het een werk is dat wel de (Franse) legenden om Napoleon wil vernielen, maar zonder het beeld van de man achter die legende te verminken (mijn uitgave is van 1960 in twee delen, 750 blz.) Pressers werk staat in de meters boeken over Napoleon in mijn bibliotheek. Er zijn echter al 80.000 à 100.000 boeken over hem gepubliceerd. De meest beschreven man van Europa? Ik herlas onlangs een boek dat ik in 1960 kocht, maar in 1929 al klaar was: Stefan Zweigs “Fouché”, een revolutiefiguur die in zijn bewogen leven bokste met Robespierre, Talleyrand Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3614 en Napoleon. Het is geen boek over Napoleon, maar geeft wel een psychologische benadering van die reuzen uit de tijd van de Franse revolutie en haar naweeën. Een Napoleonportret, geen Napoleonboek. En zo liggen er buiten de typische 80.000 boeken over Napoleon nog vele biografische elementen verspreid in publicaties. Stefan Zweig (18811942) is geen historicus, een Weense Jood die in 1935 uitweek naar Zuid-Amerika en in 1942 er zelfmoord pleegde uit wanhoop om Europa. In romans, films, verhalen etc. ligt veel Napoleoninterpretatie verspreid. Ten goede en ten kwade. En in biografieën van zijn tijdgenoten komt Napoleon ter sprake. Zelfs bij Goethe (1749-1832). Napoleons bezetting van zoveel vorstendommetjes (in Duitsland en in Italië) wakkerde er het nationalisme aan. Zelfs nog toen ca. 1870 Duitsland ontstond en Italië ontstond. Napoleon was toen al 50 jaar dood. En Frankrijk trok zich op aan de Napoleontische overwinningen. In werken over de Franse revolutie, over Robbespierre, Talleyrand of Fouché e.a. is het onmogelijk Napoleon niet te ontmoeten. Evenmin in de langdurende naweeën van die vernieuwende tijd. In het Franse geschiedenistijdschrift Historia schreef men in 2002 nog “Napoleon, l’homme le plus célèbre après Jésus” maar in 1810 schreef een departementsprefect (dus een dienaar) “Pous assurer le bonheur et la gloire de la France, Dieu créa Bonaparte, et se reposa” (cf. KGK 2004 p.260) Parijs was in 1799 een stad van ± 800.000 inwoners, toen Napoleon Barras, zijn beschermheer de jaren tevoren, met een “Millionentrinkgeld” (Zweig p.135) verbande. Intussen had Napoleon zich in Italië met een paar miljoenen verrijkt (en betaalde hij de drie miljoen schulden van Josephine). Toen Napoleon Fouché een eerste maal als politieminister ontsloeg kreeg Fouché 1.200.000fr. + een vorstendommetje ter waarde van 10 miljoen. 2125. Paul HUYS (nr. 494) : Nog over nooddopen en vroedvrouwen in Gottem (18e eeuw) In een vorig KGK-Contactblad1 schreven wij over nooddopen door vroedvrouwen in Gottem, op basis van het Gottemse doopregister 1700-17782. Door ons onderzoek kwamen we tot de vaststelling dat in Gottem een ongewoon hoog aantal nooddopen bleek voor te komen. De drie pastoors, die in een periode van zowat tachtig jaar in Gottem parochieherder waren, moesten wel heel veel aandacht betoond hebben voor het probleem van eventueel ongedoopte borelingen; vandaar dat ze de vroedvrouwen, die de Gottemse kraamvrouwen bij de bevalling bijstonden, hun plicht tot nooddopen “ingehamerd” hebben. Omdat we bij ons eerste onderzoek de indruk hadden dat het aantal nooddopen mettertijd crescendo ging (niet alleen in absolute cijfers, maar ook percentsgewijze) besloten we ons onderzoek nog wat uit te breiden en ook het daaropvolgende doopregister3 na te kijken inzake nooddopen, verricht hetzij door vroedvrouwen hetzij door andere medici. Nazicht over de jaren 1779-1790 (een periode van twaalf jaar) leverde nogmaals 73 nooddopen op, of gemiddeld zes per jaar. Dit leidde bovendien tot enkele bijzondere vaststellingen: 1. Van die 73 nooddopen gebeurden er niet minder dan 11 (= 15%) door medici (lic. med. ofwel chirurgijn); de reeds in ons vorig artikel vermelde Joannes Baptista vanden Poel(e), “medicus in Wacken”, nam er vier daarvan voor zijn rekening en zijn naamgenoot (zoon?) Augustinus vanden Poele, ook uit Wakken (twee keer “medicus” en de derde keer “chirurgus” genoemd), stond eveneens driemaal voor een nooddoop in. De overige vier nooddopen werden toegediend door Romanus de Baer(e), “medicus in Denterghem” (tweemaal in 1789), door P. Petack, “chirurgus in Olsene” (1781), en door een niet met name genoemde “chirurgus in Machelen” (1788). In elk geval een flinke toename van deskundige kraamhulp op een ander niveau dan de gewone vroedvrouw. 2. Het lijstje van de vroedvrouwen, opgesteld voor onze eerste bijdrage, kon met enkele nieuwe namen aangevuld worden. Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3615 Bovendien bleek dat enkele van de door ons al eerder vermelde vroedvrouwen, die in Gottem voor nooddopen hadden ingestaan, geen autochtone Gottemse waren, maar vroedvrouwen van nabijgelegen dorpen. Dit was nl. het geval voor: - Petronilla de Cavele (of: Cavels), die vroedvrouw was in Wakken; in onze eerdere lijst was zij goed voor 14 Gottemse nooddopen tussen 1767 en 1778; van 1779 tot 1783 voegde zij er nog acht aan toe; - Maria Livina Minne (goed voor 7 Gottemse nooddopen tussen 1763 en 1778) was “obstetrix in Grammene”; in Gottem diende zij ook twee nieuwe nooddopen toe, in 1779 en in 1782. Nog twee andere Gottemse nooddopen werden door vroedvrouwen van elders toegediend: één daarvan in 1781 door ene Maria Magdalena Verschelde, “obstetrix in Wakken”, en een andere in 1783 door ene Angela Francisca de Craeck, “obstetrix in Denterghem”. Onder de (verondersteld) autochtoon-Gottemse vroedvrouwen was er ook de in onze eerste lijst vermelde Judoca de Bel (tussen 1761 en 1769 goed voor 7 Gottemse nooddopen); we vinden haar nu nogmaals vermeld, met een nooddoop in 1779. Maar er vallen ook een drietal nieuwe namen te signaleren die in het Gottems doopregister 1779-1790 voor het eerst opduiken. - Dé nieuwe naam bij uitstek is: Maria Magdalena van Overbeke (echtgenote, en sinds dec. 1777 weduwe, van Franciscus de Paepe); tussen juni 1781 en augustus 1790 zorgde zij voor niet minder dan 36 Gottemse nooddopen, dwz. gemiddeld drie à viermaal per jaar. Zij was het die in januari en juni 1780 in Kortrijk had deelgenomen aan de van Staatswege georganiseerde “cursus voor vroedvrouwen”4. In 1796 staat zij in de Franse Bevolkingstelling (Jaar IV) van Gottem vermeld als “veuve François de Paepe, sage-femme”5; 66 j. oud in 1796, moet zij ca. 1730 geboren zijn, en is allicht ca. 1760 gehuwd. Blijkens de overlijdensakte van haar man (+ Gottem 19.12.1777) was zij geboortig van Dentergem en haar man van Nevele. In Gottem had dit echtpaar vier kinderen (Maria Jacoba, °30.04.1766; Josephus, °28.08.1769; Carola, °02.11.1770; Bernardus, °25.07.1773). Een oudere zoon, Jacobus, moet (elders!) geboren zijn, in 1762. - Nieuw zijn ook de namen van Petronella Benoot, die in Gottem vijf nooddopen toediende tussen 1781 en 1788, en van Anna Petronella Luijens, goed voor drie Gottemse nooddopen, resp. in 1781, 1787 en 1788; de laatstgenoemde was vermoedelijk de dochter van vroedvrouw Isabella Brigitta de Rudder (echtgenote Joris Luijens), die tussen 1745 en 1775 niet minder dan 61 Gottemse nooddopen op haar naam had..; 3. Tenslotte zijn er nog een paar nooddopen, waarvoor niet een medicus of een vroedvrouw, maar een toevallige “hulpkracht” instond. In sept. 1779 was dat het geval voor ene Barbara van Eeckhoutte, die de moeder was van de kraamvrouw, en in nov. 1786 was het ene Petronella Verschelde, over wie verder geen details worden verstrekt. Beiden geen vroedvrouwen alleszins. Wat de vroedvrouwen zelf betreft kunnen we, voor de nieuwe-onderzochte periode 17791790, volgende aanvullende tabel opstellen:
Vroedvrouwen
Datum van Datum van Aantal vroegste doop laatste doop noodddopen
Gottemse vroedvrouwen Judoca DE BEL** Judoca DE SMET Maria Magdalena VAN OVERBEKE Petronella BENOOT Anna Petronella LUIJENS
02.11.1779 11.08.1779 25.06.1781 13.02.1781 16.10.1781
-08.05.1783 11.08.1790 09.06.1788 05.10.1788
Vreemde vroedvrouwen Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
1 3 36 5 3
3616 Petronilla DE CAVELE (Wakken)** 16.04.1779 11.12.1783 Maria Livina MINNE (Grammene)** 25.06.1779 03.07.1782 Maria Magdal. VERSCHELDE (Wakken) 27.01.1781 -Angela Franc. DE CRAECK (Dentergem) 28.07.1783 -** Ook al vermeld in onze vroegere lijst (Contactblad 27/1, p. 3544).
8 2 1 1
* * * * Blijft dan nog de vraag, of er – gedurende het verloop van bijna een volle eeuw (1700-1790) – inderdaad sprake is van een toename van het aantal nooddopen. Daartoe stelden we een vergelijkende tabel op, waarin twee periodes van elk twaalf jaar naast elkaar worden geplaatst, nl. de jaren 1700-1711, resp. 1779-1790. We hadden er ook even aan gedacht, de onderzochte periode nog wat langer te maken en bij ons onderzoek ook telkens het laatste decennium van resp. de 17e en de 18e eeuw te betrekken (1690-1699, resp. 1791-1800) maar we hebben van dat opzet moeten afzien, omdat geen van beide periodes – zij het elk om een verschillende reden6 – bruikbaar en/of relevant cijfermateriaal opleverde. Ziehier hoe die vergelijking is uitgevallen:
VERGELIJKENDE TABEL: GOTTEMSE NOODDOPEN 1700-1711 & 1779-1790
Jaar 1700 1701 1702 1703 1704 1705 1706 1707 1708 1709 1710 1711
Totaal dopen 12 17 18 15 17 13 22 18 17 18 13 24
Nooddopen 1 2 4 2 3 2 4 3 3 2 2 2
In % 8,3 11,7 22,2 13,3 17,6 15 18 16,6 17,6 11,1 15,4 8,3
TOT.
204
30
14,2
Jaar 1779 1780 1781 1782 1783 1784 1785 1786 1787 1788 1789 1790
Totaal dopen 30 23 31 28 26 27 34 32 32 36 36 29
Nooddopen 10 2 7 5 6 4 10 9 6 7 4 3
In % 33 9 22,5 17,5 23 14,8 30 28 18,7 19 11 10
364
73
20
Veel commentaar is hier niet nodig, de cijfers spreken voor zich. In het begin van de eeuw waren er – over twaalf jaar gespreid – 30 nooddopen op een totaal van 204, d.i. 14,2% of, anders uitgedrukt, één nooddoop op zeven dopen , met als hoogste jaarpercentages 22,2 % in 1702 en 18% in 1706. Naar het einde van de eeuw toe was dat opgelopen tot 73 nooddopen op een totaal van 364 dopen, d.i. exact 20 % of één nooddoop op vijf dopen, met pieken tot 28% (1786), 30 % (1785) en zelfs 33% (1779). Dat is een bijzonder hoge score, die we wel eens zouden willen vergelijken met de cijfers van een aanpalend dorp – Grammene of Wontergem b.v. Daaruit zou dan moeten blijken of Gottem inderdaad een speciale, zoniet zelfs unieke uitzonderingspositie terzake innam. Dit is echter stof voor een andere, volgende bijdrage… 1. 2. 3. 4.
KGK- Contactblad, jrg. 27/1 (jan.-mrt. 2007), pp. 3543-3546, nr. 2095. VVF- Documentatiecentrum Melle, PR Gottem 1700-1778 (Fotocopie-dubbel, nr. 109-E). VVF-Documentatiecentrum Melle, PR Gottem 1779-Jaar V (Fotocopie-dubbel, nr. 109-F). Zie onze bijdrage over “chirurgijns” in het KGK-Jaarboek LXX (2003), blz. 71. Met dank aan dr. René De Clercq voor zijn attente hulp! Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3617 5. RAG, Scheldedepartement, nr. 6086 (Gottem, nr. 131) 6. De doopregistratie in 1690-1699 (door pastoor Moortelmans, vanaf 1695 door de Wontergemse pastoor Petrus Willems, ook deservitor in Gottem) vermeldt van 1690 tot 1693 slechts acht nooddopen (op één na allemaal toegediend door “Joanna Huys, obstetrix” – zie onze vorige lijst), maar vanaf 1694 geen enkele noodloop meer; het aantal dopen per jaar is overigens zeer onregelmatig wisselend, o.m. door de dopen van een aantal “soldatenkinderen”; het gewone (dorps)leven was immers erg verstoord door de Negenjarige Oorlog (1688-1697) en zijn nasleep. Wat anderzijds de doopregistratie vanaf 1790 betreft is een telling van de nooddopen zonder voorwerp, want de namen van degenen die de nooddoop toedienden, worden niet meer vermeld (in 1790 b.v. waren drie dopen “sub conditione”, maar over de daaraan voorafgegane nooddoop wordt niets meegedeeld). Er is overigens ook weinig uniformiteit in de doopregistratie zelf, die b.v. in 1790 door drie verschillende administranten werd genoteerd, m.n. coadjutor Verhulst, deservitor Vanderpoorten en pastoor P.F. Volckerick.
2126. Germain VAN BEVERSLUYS: Hoeve “Goed te Parijs” te Astene officieel beschermd
Begin april 2007 ondertekende Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening Dirk Van Mechelen het besluit tot definitieve bescherming van het Goed te Parijs te Deinze (deelgemeente Astene). Voormeld besluit verscheen op 3 juli 2007 met navolgende beknopte tekst in het Belgisch Staatsblad:
“Bij ministerieel besluit van 05 april 2007 wordt beschermd, overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten, stads- en dorpsgezichten, gewijzigd bij de decreten van 18 december 1992, 22 februari 1995, 22 december 1995, 8 december 1998, 18 mei 1999, 7 december 2001, 21 november 2003 en 30 april 2004 : 1° Wegens de historische waarde : - als monument : historische omgrachte site van het Goed te Parijs met inbegrip van het nog omgrachte binnenerf met boerenhuis, bedrijfsgebouwen, bakhuis en toegangshekken, de vroegere moestuin en boomgaard binnen de nog herkenbare, door knotwilgen en populieren afgezoomde buitenomwalling, perceel met waterpoelen en twee dreven, gelegen te Deinze (Astene), Parijsestraat 31; bekend ten kadaster : Deinze, 2e afdeling, sectie B, perceelnummer(s) 198(DEEL), 202(DEEL), 208(DEEL), 209, 210, 213, 214A, 217A, 218A, 219, 221B, 222A, 223, 224, 225.” Met het oog op de bescherming zijn van toepassing: De beschikkingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 november 1993 tot bepaling van de algemene voorschriften inzake instandhouding en onderhoud van monumenten en stads- en dorpsgezichten, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 2006 (Belgisch Staatsblad 10 maart 1994 en 22 augustus 2006). Het algemeen belang dat de bescherming verantwoordt, wordt door het uitzonderlijke karakter van volgende intrinsieke waarde gemotiveerd:
Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3618 Het “Goed te Parijs” is als site met walgracht een mooi voorbeeld van een laatmiddeleeuwse ontginningshoeve eeuw waarvan de oudst gekende archivalia teruggaan tot de 14e en die vermoedelijk ontstaan is tijdens de grote ontginningsbeweging van de 11e – 13e eeuw. Ook de omringende blokpercelering en het samengestelde grachtensysteem wijzen op een laatmiddeleeuws bewoningspatroon. Architectuurhistorisch is de hoeve zeer illustratief voor het in de Vlaamse Zandstreek overwegende hoevetype met losstaande bestanddelen geschikt op een open erf en omgeven door een rechthoekige omgrachting. De aanwezigheid van een representatief gebouwenbestand dat in kern vermoedelijk nog teruggaat tot de 17e eeuw, en de bijhorende erfgoedcomponenten als grachten, dreven, waterpoelen, hoogstamboomgaard, geven het complex een uitzonderlijke ensemblewaarde binnen een waardevolle cultuurlandschappelijke context. Het boerenhuis is een typisch langgestrekt gebouw dat zijn bouwhistoriek nog duidelijk laat aflezen onder meer in de zijpuntgevel met verschillende vlechtingen en de verschillende venstervormen uit de 18e en 19e eeuw. Het korfboogdeurtje met nog authentiek schrijnwerk, op kenmerkende wijze gevat in een uitspringende omlijsting met bekronende geprofileerde lijst en de getraliede houten ramen met luiken, wijzen op een 18e-eeuwse bouwfase. De indeling binnenshuis is traditioneel met typische centrale woonkamerkeuken, links en rechts geflankeerd door verschillende kamers, en twee opkamers boven de gewelfde kelders aan de achterzijde en bewaart een aantal authentieke elementen zoals de Vlaamse haard, de balkenstructuur en het 19e-eeuwse schotelhuis. De imposante witgekalkte en bakstenen bedrijfsgebouwen met hun constructief merkwaardige kenmerken vormen ook historisch en functioneel een eenheid met het boerenerf. De schuur is een typologisch interessant voorbeeld van een dwarsschuur met een vrij goed bewaard schaargebint op houten standvinken. De 19e-eeuwse stallen zijn een zeer representatief voorbeeld van authentieke en intact bewaarde koeienstallen met hun behouden hardstenen tussenschotten, voederbakken, troggewelfde plafonds en bakstenen vloeren. Voor de historische geografie van de streek is het Goed te Parijs belangrijk als één van de uitzonderlijk gaaf bewaarde en goed gedocumenteerde historische pachthoeven, opgericht door particulieren met stedelijk kapitaal. Deze solitaire hoeven speelden namelijk een belangrijke rol bij de grote Vlaamse ontginningsbeweging in de middeleeuwen en liggen aan de basis van het gesloten landschap in Zandig Vlaanderen. Als geïsoleerde hoeve is het “Goed te Parijs” een zeer representatieve materiële getuige van deze sociaaleconomische context, waarbinnen het omringende landschap ontstond. Het landschap – meersengebied – tot en met de Karrewegstraat (grens met Nazareth) is zeer waardevol en werd daarom opgenomen in de Vlaamse Landschapsatlas. De “klassering” van één van de oudste en best bewaarde hoeven van de streek, gelegen op de rand van het stadsbos, is een mooi voorbeeld van geslaagd burgerinitiatief. De initiatiefnemers zetten wij hier nog even op een rijtje: Milieufront Omer Wattez/werkgroep Leievallei, Natuurpunt/afdeling Schelde-Leie, Cultuurraad Deinze, Kring voor Geschiedenis en Kunst van Deinze en de Leiestreek, Gezinsbond Astene. De coördinatie berustte bij toenmalig KGK-bestuurslid Stefaan De Groote.
Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3619
Leden met epost : stuur ons uw epostadres Doorgaans worden de KGK-leden via het Contactblad op de hoogte gebracht van de eventuele Kringactiviteiten en interessante mededelingen. Wanneer het Contactblad klaar is om verstuurd te worden moeten we wel een drietal maanden wachten vooraleer we opnieuw de kans zien om een en ander mee te delen. Soms kan dit enkel via de Infokrant. Als we kunnen beschikken over een lijst epostadressen, biedt dit nieuwe mogelijkheden. Het spreekt voor zich dat de adressenlijst niet doorgegeven wordt aan derden. U kunt best uw gegevens bezorgen aan : secretaris
[email protected] of aan voorzitter
[email protected]
Willy JONCKHEERE : Tentoonstelling van werk van Mudel
Raoul De Keyser in het
22 september-25 november Schilder Raoul De Keyser werd in 1930 geboren in Deinze, waar hij nog steeds woont en werkt. Tijdens zijn studie aan de Stedelijke Academie voor Schone Kunsten (SASK) van Deinze was hij sterk beïnvloed door Roger Raveel. Hij werd ook beschouwd als één van de voornaamste vertegenwoordigers van de Nieuwe Visie in de jaren ’60. Sinds 1965 echter zoekt hij als schilder zijn eigen artistieke richting. De Keyser is tegelijk op zoek naar de essentie van de zichtbare realiteit en naar de essentie van de schilderkunst zelf. Beeldfragmenten worden uit de realiteit gefilterd en meer en meer geabstraheerd tot op het doek nog enkel vlakken en lijnen resten. Enkele motieven, zoals de krijtlijn, keren steeds terug en worden telkens opnieuw onderzocht. Daarnaast spelen textuur en materie een belangrijke rol in het werk. Het onderzoek naar wat grenzen en begrenzen betekent, voor de realiteit en binnen zijn eigen werk, vormt een rode draad in het oeuvre van Raoul De Keyser. De tentoonstelling is opzettelijk heel kleinschalig opgevat. Het is de bedoeling een familiale, intieme sfeer te creëren. Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.
3620
Op 10 oktober wordt een creatief kinderatelier voorzien, geïnspireerd op het werk van Raoul De Keyser. [tekst © Mudel]
KGK nodigt u uit voor een begeleide nocturne in ons Museum van Deinze en de Leiestreek voor de tentoonstelling
Raoul De Keyser op donderdagavond 11
oktober 2007 om 19.30u.
Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 9 september 2007 Programma: zie middenbladzijden.