Open Monumentendag
2015 Haaksbergen 12 september
1
Inhoud
4 5 8 10 14 17
25 jaar OMD - Clemens Wentink Kunst als Ambacht - Azarja Fransen Het Gemeentehuis - Nico Spit Museum Buurt Spoorweg - Michel Dispa Herman v.d. Haar ‘De Wever’ - Nico Spit J.H. Sluijmer sr. - Toonaangevend architect in Jeruzalem van Twente - Mark Ros
19 22 23 24 26 27
De St.Isidoruskerk in St.Isidorushoeve - Mark Ros Leerbewerking - Willie Ottink Tegels - Nico Spit Herman Berghege - Johan Krooshof Het Gilde (Ambachten) Thea Dieperink-Klip - Marije
A. Klaassen: Gezicht op Haaksbergen.
Dit boekje wordt uitgegeven door de Werkgroep Monumenten en Archeologie van de Historische Kring Haaksbergen. In samenwerking met: • Monumentenraad Haaksbergen • Kunstkring Haaksbergen • Het Gilde (expertisecentrum) Afbeeldingen: • Kunstkring Haaksbergen
2
Foto’s: • Historische kring Haaksbergen • Henk Krooshof • Leden werkgroep monumenten / archeologie Correctie: • Eric Ooink • Johan Krooshof
Samenstelling en vormgeving • Arjan Ligtenbarg, Winterswijk • Nico Spit, Haaksbergen Druk • Holders Printing, Winterswijk
3
Kunst als ambacht de kunstenaar als grootverdiener of de kunstenaar als bijstandstrekker
D 25 jaar Open Monumentendag Foto: Open Monumentendag 2008.
S
eptember 1990 werd in Haaksbergen de eerste Open monumentendag georganiseerd op initiatief van de Stichting Haaksbergen Karakteristiek en in nauwe samenwerking met de Gemeente Haaksbergen. Op de fiets gingen Haaksbergenaren op stap om hun monumenten te ontdekken. 17 pioniers namen aan deze eerste monumentenfietstocht deel. Uit dit prille begin ontstond een lange serie van succesvolle monumentendagen. Door de fusie van Karakteristiek met de Historische Kring werd deze de hoofdorganisator. Een dag fietsen langs locaties van geschiedenis en erfgoed werd een populaire attractie, in samenwerking met gemeente cq monumentenraad georganiseerd. In 2004 kreeg de werkgroep Monumenten en Archeologie de eervolle prijs ‘het beste monumentenprogramma van 2004’ met het thema ‘Grenzen’. Hoe kan het ook anders voor een gemeenschap, die zoveel relaties heeft met het Duitse grensgebied. Dankzij de grote variatie van thema’s kregen de deelnemers ieder jaar weer een ander aspect te zien van monumentenzorg. Ieder jaar zorgde een fraai boekje voor de nodige achtergrondinformatie. Zo werden thema’s als archeologie, wonen, 50er jaren-architectuur, religieus erfgoed en vele andere uitvoerig geïnventariseerd en
4
gedocumenteerd. Er liggen nu 25 minibrochures op de plank over diverse onderwerpen. Een kostbaar archief van de verschillende aspecten van het cultureel erfgoed van Haaksbergen. De monumentendagen waren de inspiratie voor menigeen om bewuster om te gaan met ons verleden. Maar publiek en omstandigheden veranderen. Om het succes van de afgelopen periode te prolongeren zal de organisatie zich moeten aanpassen. Zich richten op een breder publiek, waarbij een programma gepresenteerd wordt, dat geschikt is voor jong en oud en niet alleen informeert, maar ook zorgt voor beleving en een beroep doet op eigen initiatief. Dit jaar wordt hier een begin meegemaakt, doordat de organisatie in handen komt van een breed comité, dat gegroepeerd is rond de werkgroep Monumenten en Archeologie. Zo zullen de vaste partners de Gemeentelijke Monumentenraad en de VVV ieder jaar samenwerken met organisaties, die specifieke kennis hebben van het jaarthema. Het thema voor 2015 KUNST EN AMBACHT zal daarom ingevuld worden in samenwerking met het Gilde en de Kunstkring. Dan zal het mogelijk zijn het feest van de Monumentendag nog jaren voort te zetten. Clemens Wentink
oor de eeuwen heen is het beroep van beeldend kunstenaar niet erg profijtelijk geweest. De kunstenaar was vaak een excentriekeling, een armoedzaaier. Zijn kunstwerken leverden zelden het gewenste inkomen op. Deze kwetsbare positie van de kunstenaar werd in de jaren dertig van de vorige eeuw, in de tijd van de economische crisis, pijnlijk duidelijk. Op initiatief van een aantal kunstenaarsorganisaties werd daarom in 1935 het Voorzieningsfonds voor Kunstenaars opgericht. Dick Ket, 1902-1940 Enkele jaren later werd het Fonds voor Bijzondere Doeleinden eraan toegevoegd. Dit fonds had als doel de kunstenaars financieel tegemoet te komen voor bijzondere uitgaven. Soms gaven kunstenaars een vrijwillige tegenprestatie.
Na de Tweede Wereldoorlog sloegen kunstenaarsgroepen de handen ineen en richtten de Beroepsvereniging van Beeldende Kunstenaars (BBK) op. Een vereniging die van zich liet horen! Zij zorgde ervoor Herman van der Haar. 1910
F.L. Niesen. 1977 dat de politiek oog en oor kreeg voor de penibele situatie van veel kunstenaars en zo kwam in 1949 een landelijke regeling tot stand: Sociale Bijstand voor Beeldende Kunstenaars (SBBK). Deze regeling noemde men ook wel: Contraprestatie. Het geld kwam van het ministerie van Sociale Zaken, terwijl de gemeenten voor de uitvoering zorgden en bepaalden wie er van de regeling gebruik mochten maken. In ruil voor de bijstand boden de kunstenaars een kunstwerk aan. De waarde ervan werd bepaald door een, door de gemeente benoemde aankoopcommissie. Zo werd het kunstwerk de artistieke tegenprestatie. Gemeenten declareerden 75% van de kosten bij het rijk, dat zo in het bezit kwam van driekwart van de aankopen. Uiteindelijk kwamen de werken terecht bij het Instituut Collectie Nederland gevestigd in Rijswijk. Deze collectie omvat ruim 100.000 voorwerpen. Ongeveer de helft daarvan is in bruikleen gegeven aan musea en overheids instellingen.
5
Bart ten Bruggencate, 2004
ter plekke een keuze. De geselecteerde kunstwerken behoorden tot de artistieke tegenprestatie van de toenmalige Beeldende Kunstenaars Regeling. Maar ook in de jaren na de afschaffing van de BKR (1992) heeft Haaksbergen nog incidenteel kunstwerken aangekocht, onder andere van Jan van Heijningen, Herman Steins, Jan te Wierik en Bart ten Bruggencate. Bij de oplevering van het nieuwe gemeentehuis, in 2006, heeft de particuliere ‘Stichting Kunstcollectie Haaksbergen’ een belangrijk deel van zijn Klaas Bernink-collectie in bruikleen gegeven aan de gemeente Haaksbergen. De collectie hangt samen met de Berninks van de gemeente Haaksbergen in het oudste deel van het gemeentehuis.
In 1956 werd deze regeling omgezet in de Beeldende Kunstenaars Regeling (BKR), met het doel de maatschappelijke zelfstandigheid van de kunstenaar te garanderen. Het bijstandsidee van de Contraprestatie werd terzijde geschoven. De uitvoering van de BKR was in handen van het gemeentebestuur van de woonplaats van de kunstenaar. Er werden adviescommissies ingesteld. In deze commissies hadden naast vertegenwoordigers van de gemeente, een aantal kunstenaars zitting, een drietal deskundigen op het gebied van kunst en een rijksconsulent. Kunstenaars die zelf van de BKR gebruik maakten, konden in de regel niet in de adviescommissie worden benoemd. Om voor de BKR in aanmerking te komen moest de kunstenaar aan de nodige voorwaarden voldoen. De kunstenaar moest onder meer tussen de 25 en 65 jaar oud zijn, Nederlander zijn, over onvoldoende middelen van bestaan beschikken en reeds drie jaar voor de aanvraag beeldend kunstenaar zijn geweest. Ook moest hij pogingen hebben gedaan om zijn werken te tonen op exposities of op andere wijze zijn best hebben gedaan de verkoop van zijn kunstwerken te stimuleren. De commissie bekeek of de kunstenaar aan de gestelde voorwaarden voldeed en bracht advies uit aan het gemeentebestuur. De kunstwerken werden in de eerste jaren van de regeling door de gemeenten vooral verspreid onder (semi)overheidsinstellingen. Vanaf 1972 werd op initiatief van de BBK de verspreiding van kunstwerken
6
uitgebreid met de mogelijkheid om deze ook onder de bevolking te laten rouleren. Hiervoor werden centra voor kunstuitleen opgezet. Vanwege het gemeentelijk bezit van de kunstwerken konden de uitleentarieven zeer laag gehouden worden. Verkocht mochten de kunstwerken echter niet! Hoe was de situatie in Haaksbergen? Het overgrote deel van de Haaksbergse kunstcollectie kwam in 1978 tot stand. Het toen net gereed gekomen en inmiddels alweer vervangen, nieuwe gemeentehuis moest worden ingericht. Een speciaal samengestelde commissie toog daarom naar de depots van ‘s Lands Dienst Voor Verspreide Kunstvoorwerpen en maakte Jan T. van Heiningen, 1993
Haaksbergen is mede door de BKR in het bezit gekomen van een omvangrijke, prachtige kunst collectie. Helaas is het grootste deel van deze collectie niet zichtbaar voor het publiek. Wel is de collectie te bezoeken en te bewonderen via de website van de Kunstkring Haaksbergen. De BKR werd per 1 januari 1987 officieus opgeheven en pas in 1992 officieel ingetrokken.
Bianca Leusink
Jan te Wierik, 1991 Ik ben benieuwd wat er van de BKR kunstenaar is geworden. Hoe is de situatie van de kunstenaar nu? Is de zwervende romanticus, de rusteloze excentriekeling -zoals wij de kunstenaar graag zien- de tijdloze inspiratiebron voor de kunsten gebleven? Is de kunstenaar nog steeds de bohémien, die tegenwoordig zonder tegemoetkoming van de overheid, moeizaam zijn gewenste inkomen kan creëren? Over de kunstenaar wordt steeds in de mannelijke vorm geschreven. Is dat terecht? Het lijkt wel zo! Bij het bekijken van de Haaksbergse kunstcollectie valt op dat de mannelijke kunstenaars veruit in de meerderheid zijn. Er bevinden zich slechts enkele werken van vrouwelijke kunstenaars! Drs. Azarja Fransen-van Kempen
7
Het gemeentehuis van Haaksbergen Het deel van Jos Cuipers
H
et gemeentehuis van Haaksbergen is één van de laatste werken van de architect Jos Cuipers, hij deed dit samen met zijn zoon Pierre Cuipers jr. Dit was geen uitzondering, want Jos Cuipers werkte ook samen met zijn vader Pierre Cuipers. Dit was de bekende architect Piere Cuipers (1827-1921), één van de beroemdste architecten van ons land, vooral een kerkenbouwer, maar ook iemand die alles ontwierp aan een bouwwerk en uitvoerde. Hij ontwierp niet alleen kerken, maar ook woonhuizen en openbare gebouwen, stations, restaureerde kerken en kastelen. Tevens ontwierp hij meubels, behang, bestek en zelfs de troon in de ridderzaal. Zijn stijl was de neogotische stijl, waarbij hij niet alleen de ornamentiek gebruikte, maar ook de middeleeuwse constructies in zijn bouwwerken toepaste. Zijn bekendste bouwwerken, Het Centraal Station en het Rijksmuseum, beide in Amsterdam, zijn gebouwd in de neo renaissancestijl. Zijn stijl van werken onderscheidt zich door de totale aanpak van een bouwwerk, een ‘Gesamtkunstwerk’. Hiervoor had hij een eigen werkplaats in Roermond, waar alle meubels en ornamenten voor zijn bouwwerken werden gemaakt. De gedachte hierachter was het ideaal van het samengaan van kunst en ambacht, een terugkeer naar de middeleeuwse ambachtsman. En met hem begon de Cuipers dynastie, van architecten en bouwmeesters.
8
Zijn zoon Jos Cuipers, Josephus Theodorus Joannes (1861-1949) volgde zijn vader op en werkte met hem samen in de periode 1885-1900 waarin ze samen in het Cuipersatelier in Roermond werkten. In stijl volgt hij ook zijn vader, zodat het niet altijd duidelijk is welke gebouwen van Pierre zijn en welke van zijn zoon Jos. Later werkt Jos samen met architect Jan Stuit, waarbij hij zijn stijl langzaam aanpast en ook meer stijlelementen toepast; hij blijft echter een eclecticus. In al zijn werk blijft hij zoeken naar nieuwe vormen om zich te uiten, maar
grijpt dan terug naar de verschillende oude bouwstijlen. Een neef van de Cuipers was Eduard Cuipers, die als jongen in Amsterdam de bouw van het Rijksmuseum meemaakte. Ook Ed Cuipers werd architect en vestigde zich in Amsterdam waar hij zijn bureau oprichtte. Hier hebben de bekende architecten van de Amsterdamse school hun vak geleerd. De zoon van Jos Cuipers, Pierre Cuipers jr. (1891-1982) volgde zijn vader weer op en hun beide handtekeningen staan onder de bouw van het Haaksbergse gemeente
huis. Het is één van de laatste gebouwen in de traditie van de Cuipers. De bouwstijl is tradi tioneel, in de trant van de Delftse school. Het in deze stijl uitgebouwde raam en het balkonnetje verwijzen naar een mediterrane wijze van bouwen. In het interieur zijn duidelijk verwijzingen te zien naar oude technieken. De balken in de trouwzaal hebben nog versierde sleutelstukken, een verwijzing naar een middeleeuwse vormgeving. Het is wel een totaal ontwerp geweest. Dit is nog duidelijk te zien in de hal en in de trouwzaal De verschillende delen komen nog uit Cuipers’ werkplaats in Roermond. Het samengaan van kunst en ambacht maakt de ontwerper duidelijk in het grote glasin-loodraam in het trappenhuis. De gevel heeft in latere jaren
nog toevoegingen gehad, zoals de zandstenen onderbouw onder het uitstekende raamdeel in de voorgevel. Binnen is er meer verbouwd, de hal en de trouwzaal zijn de ruimtes die nog oorspronkelijk zijn. Haaksbergen heeft met
zijn gemeentehuis nog één van de laatste traditionele gebouwen uit de Cuipersdynastie. De bouw Het gemeentehuis moest een ouder gebouw vervangen. Het voorgaande gemeentehuis was gevestigd in een dubbel woonhuis aan de Oostenstraat, met aan de andere zijde van de straat enkele garages en bijgebouwen. Door de groei van de industrie ontwikkelde het dorp zich en werd het tijd voor een representatief gemeentehuis. Eind dertiger jaren zijn de plannen uitgewerkt en in 1940 werd de eerste steen gelegd. Twee weken na deze steenlegging vielen de Duitsers Nederland binnen. Op de foto zien we Duitse troepen langs het in aanbouw zijnde gemeentehuis trekken. Pas in 1941 werd het gemeentehuis officieel geopend. Enkele maanden hierna werd de toenmalige burgemeester Jhr. Von Heijden door de Duitsers uit zijn ambt ontheven. Hij heeft het nieuwe gebouw dus nauwelijks mogen meemaken als burgemeester. Hij kwam om bij een bombardement in 1943. Nico Spit
9
Museum Buurt Spoorweg
M
useum Buurtspoorweg, een officieel geregistreerd museum, is eigenaar van de lokaalspoorweg Haaksbergen-Boekelo uit 1884 met gebouwen en outillage, alsmede van een belang wekkende collectie (stoom)locomotieven en historisch (lokaal)spoorwegmaterieel uit Nederland en het aangrenzende buitenland, met bijbehorende attributen en documentatie. Men tracht deze ver zameling nog verder uit te breiden. Een enthousiast team, bestaande uit enkele vaste krachten en een groot aantal vrijwilligers houdt hiermee een museaal plattelands lokaalspoorwegbedrijf in het Nederlands-Duitse grensgebied op authentieke wijze in stand. Hiertoe wordt de historische lokaalspoorweg in eigen beheer geëxploiteerd met personen- en goederentreinen op een wijze, zoals dat sinds het in werking treden van de lokaalspoorwegwet in 1878 tot aan de opheffing van het laatste kleinschalige personenvervoer bij de Teutoburger Wald-Eisenbahn (TWE) in 1978 in Nederland en het EUREGIO- gebied gebruikelijk was Tevens wordt hiermee een aantal oude technieken, ambachten, procedures en gebruiken levend gehouden. Museum Buurtspoorweg baseert zich bij dit alles mede op onderzoek naar de (ontstaans)geschiedenis van de Geldersch-Overijsselsche Lokaalspoorweg-Maatschappij (GOLS) en haar
doorslaggevende betekenis voor de sociaal-economische ontsluiting van Oost-Nederland en de aldaar opkomende (textiel)industrie, het lokale en regionale spoorwegverkeer in haar verzamel gebied, naar de eigen collectie en alles wat daarmee direct verband houdt. De collectiestukken, die niet in de actieve presentatie betrokken (kunnen) worden,worden tentoongesteld. Kortom, Museum Buurtspoorweg streeft ernaar, haar bezoekers op toegankelijke wijze in verschillende tijdsfragmenten uit de periode 1878-1978, een compleet lokaalspoorbedrijf uit vervlogen tijden te laten (her)beleven. Het ambacht op de stoomlocomotief ‘De Stoker en de Machinist’ is bij Museum Buurtspoorweg niet alleen een liedje, maar elke rijdag weer echte werkelijkheid. In de vroege ochtend om half zeven wordt het eerste vuur in de vuurkist gelegd, zodat viereneenhalf uur later de trein kan vertrekken. Stoker en machinist moeten nauw samenwerken en de locomotief en haar techniek door en door kennen. Samen bedienen ze de locomotief met hun handen (en soms voeten) en gebruiken hun ogen, oren, stem en handgebaren om veilig te kunnen rijden. Hete kooltjes en vonken uit de schoorsteen kunnen natuurbranden veroorzaken, dus ook dat houden ze scherp in de gaten. Samen poetsen ze de locomotief zo mooi, alsof die net uit de fabriek is komen rollen. De Stoker zorgt ervoor dat er altijd genoeg stoom is voor de machinist om te kunnen rijden en remmen, om mee te fluiten en voor de stoomverwarming in de trein. Gooit de stoker teveel kolen op het vuur, dan komt er teveel stoom en ontsnapt dat met luid gesis door het veiligheidsventiel en schiet het kolenverbruik omhoog. Als hij niet oplet of er genoeg water in de ketel is, kan een ketelexplosie volgen. Hij heeft te maken met heet water en stoom van zo’n 180 graden Celsius, bij oververhitte stoom tot wel de dubbele temperatuur. Het vuur bereikt wel tempe raturen van 1.500 graden en de stoomdruk op de ketel loopt op tot wel 12 kg per vierkante centimeter. Een dun vuur en niet teveel water heeft de machinist het liefst, dan blijft de was aan de waslijn van de bewoners langs het spoor nog een beetje schoon. De stoker is ook de ogen van de machinist aan de
10
voor hem ‘blinde’ kant van de locomotief. Bij het rangeren zorgt de stoker bovendien voor het omleggen van de wissels en het aan- en afkoppelen van de trein. De Machinist bedient de locomotief en rijdt daarmee de trein. Hij geeft stoom om te rijden, hoe meer stoom, hoe meer kracht en snelheid. Dat vereist jarenlange oefening om dat goed onder de knie te krijgen. Hij moet op tijd vertrekken en aankomen, maar de wielen mogen niet slippen bij het optrekken of blokkeren bij het remmen. Hij controleert de
werking van de remmen, houdt het wegverkeer op de overwegen in de gaten, gebruikt zo nodig de stoomfluit en de stoombel en zorgt dat de trein weer vloeiend en veilig tot stilstand komt. Daarnaast houdt hij een oogje op de stoker, die onder zijn verantwoordelijkheid werkt. Voor vertrek en soms tussendoor smeert hij vele tientallen bewegende punten van de stoommachine met dunne en dikke olie en soms met vet, controleert alle cruciale punten van de locomotief en verricht zo nodig kleine reparaties tijdens de dienst. Ook de technische staat van de rijtuigen wordt door hem elke dag beoordeeld. Aan het einde van de dienst controleert hij alle zichtbare punten op eventuele gebreken en maakt hij, samen met de stoker, de locomotief weer helemaal schoon voor de volgende dienst. Het ambacht in de treinenwerkplaats Allerlei oude technieken en ambachten, die vroeger door de handwerkslieden tot in de puntjes werden beheerst, zijn nu wereldwijd nagenoeg uitgestorven. Ook reguliere opleidingen daarvoor bestaan al lang niet meer. In de musea waar het industriële erfgoed nog voortleeft, zoals bij Museum Buurtspoorweg,
11
klink nagel trekt de beide metalen delen nog extra strak tegen elkaar. Smeden: e kennen allemaal nog wel de hoefsmid, soms uit verhalen of van oude foto’s. Ook bij Museum Buurtspoorweg wordt incidenteel nog gesmeed. Hierbij worden stukken staal sterk verhit om vervolgens op een meestal loodzwaar aambeeld met een soms hele zware smidshamer onder oorverdovend lawaai tot een andere vorm te worden bewerkt. Jarenlange oefening is nodig om een goed evenwicht te leren herkennen tussen het materiaal, de optimale temperatuur, het soort object dat gemaakt moet worden en het te gebruiken gereedschap. Bij Museum Buurtspoorweg is smeden soms nodig om bestaande maar gescheurde delen te herstellen of om ontbrekende delen te reproduceren. Elders op het terrein, in de ploegkeet, is een ‘replica’ van de vroegere ploegbaas (Gait genaamd) van onze spoorlijn bezig in de smidse, want ook bij de voorbereiding van spoorwerk was dikwijls een smidsvuur nodig.
W
worden ook die traditionele ambachten van generatie op generatie doorgegeven en soms zelfs nog verder ‘doorontwikkeld’. Daarnaast noemen we ook nog de traditionele constructie van onze spoorlijn en de aanleg- en onderhoudsmethoden die daarbij werden en deels worden toegepast. In de werkplaats van Museum Buurtspoorweg worden dergelijke traditio nele ambachten, werkwijzen en technieken soms nog dagelijks gebruikt. Deze worden toegepast bij o.m. metaalbewerking, houtbewerking, constructie techniek, schilderwerkzaamheden en bij stoffering. Hieronder worden enkele voorbeelden toegelicht: Klinken of lassen: e (autogene) lastechniek werd in de locomotief- en rijtuigbouw pas gebruikt vanaf de jaren dertig van de twintigste eeuw. Eerder werden metalen delen aan elkaar geklonken. Ook het Empire State Building en vele bruggen uit de eerste helft van de 20ste eeuw zijn met behulp van klinknagels in elkaar gezet. Hierbij worden in twee over elkaar heen liggende stalen platen of profielen gaten geboord, waardoor uiteindelijk steeds één klinknagel gestoken wordt. Deze klinknagels zijn stalen pennen, hebben aan één zijde een kop, worden zeer sterk verhit, door het gat gestoken, heel goed vastgeduwd en vervolgens wordt vanaf de andere zijde met handof zwaar pneumatisch gereedschap het gloeiend hete uiteinde van de klinknagel platgeslagen tot een ronde kop. Hierbij moet aan beide zijden grote kracht worden aangewend Het gaat met een oorverdovende herrie gepaard en is niet vrij van gevaar, ook door de hoge temperaturen van het staal en de noodzakelijke hoge snelheid van werken om voortijdige afkoeling te voorkomen. De tijdens het afkoelen krimpende
D
12
Uitstukken en aanhelen: n de restauratietechnieken die gebruikt worden voor de restauratie van ons materieel, is vaak sprake van stalen of houten constructies, waarvan echter sommige delen dermate vergaan zijn, dat ze vervangen moeten worden. Natuurlijk streven we naar het maximaal gebruiken van het soms nog originele materiaal uit het bouwjaar van het voertuig, maar ter wille van de stevigheid en veiligheid zijn we vaak genoodzaakt om allerlei tussenstukken of einden te vervangen. Er worden stukken uit- of afgesneden (staal) of afgezaagd of uitgefreesd (hout) en van hetzelfde materiaal worden er stukken ingezet, alsof het nooit anders is geweest. Om het algehele beeld zo origineel mogelijk te houden wordt er qua constructie
I
dikwijls op oude, zelden meer toegepaste constructie methodes of houtverbindingen teruggegrepen. Ook moeten daarbij de vormen, maten en materialen die vandaag de dag in de ijzer- en houthandel te koop zijn dikwijls worden aangepast aan de oude situatie. Houten: et imiteren van kostbare houtsoorten wordt ‘houten’ (of gladhout schilderen) genoemd. In de loop van de 18de eeuw komt het houten sterk in de mode. Op een gladde grondlaag werd een dunne transparante verflaag aangebracht waar men met een kam, veer, penseel of daskwast patronen in kon maken. Op deze manier kon men de mooiste nerven, vlammen en patronen van allerlei inheemse en exotische houtsoorten nabootsen, van eiken tot ebbe, palissander, ceder, wortelnoten en mahonie terwijl het goedkope vurenhout als ondergrond gebruikt kon worden. In de 19de eeuw bloeide het houten weer op, ook in stations- en rijtuiginterieurs. Met behulp van deze techniek heeft Museum Buurtspoorweg zowel spoorwegvoertuigen als het stationsinterieur te Haaksbergen weer in de oorspronkelijke staat teruggebracht.
H
Schilderen: rote gladde oppervlakten worden tegenwoordig met behulp van moderne productiemethodes in allerlei kleuren gespoten in stofvrije ruimtes. Cijfers,
G
letters en emblemen worden er computergestuurd op geprint, steeds vaker gestickerd, soms tot hele treinen aan toe. Bij Museum Buurtspoorweg gaat nog alles met de hand, ook gladde oppervlakten van vele vierkante meters worden strak geschilderd. Laag voor laag, schuren, plamuren, gronden, schuren en soms tot wel zeven lagen lak, spiegelglad. Opschriften en belettering letter voor letter opgebracht, met een penseeltje letterlijk de puntjes op de i gezet. Dat vraagt jarenlange opbouw van ervaring met de processen, het gereedschap en de materialen. Stofferen: rijp, (kunst)leer, velours, canvas, paardenhaar en stro, dat zijn zomaar een paar materialen die je niet direct zou verwachten bij een stoomtrein. Ofschoon de lokale treinen vooral houten banken hadden, de hogere klasse reisde namelijk meest per eigen rijtuig of later per automobiel, hebben sommige medewerkers van Museum Buurtspoorweg zich de traditionele wijze van het opnieuw bekleden van banken en stoelen eigen gemaakt. Geen mechanische productiestraten, maar bank voor bank, spijker voor spijker. Werk dat loodzwaar is voor je vingers en handen. Met handgereedschap en een getraind oog en vooral met heel veel doorzettingsvermogen, blijk je een prachtig resultaat te kunnen bereiken. Michel Dispa
T
13
De wever - Herman van de Haar
14
15
J.H. Sluijmer sr.
Herman van der Haar
T oonaangevend architect in Jeruzalem van Twente
H
ermanus Petrus van der Haar werd in 1867 te Avenhorn (N.H.) geboren en overleed in Wassenaar in 1938. In 1879 kwam hij in huis bij zijn oom, de Enschedese notaris Gerard Jordens, die in de periode 1860-1878 het notariaat in Haaksbergen uitvoerde. Herman ging in Enschede ook naar school. Na zijn schooltijd vertrok hij naar Düsseldorf waar hij op de academie tot schilder werd opgeleid. Na vier jaar kwam hij terug naar ons land en vestigde zich in Den Haag. In 1894 kwam hij weer terug in Twente eerst in Enschede, later in Haaksbergen. Vanaf 1894 schilderde hij eerst in Enschede en
16
‘Tops Diene’ later in de jaren 1896 en 1897 in Haaksbergen. Hij woonde in Haaksbergen in hotel ‘de Moriaan’. Hier heeft hij voor ons belangrijke schilderijen gemaakt, vooral omdat hij de gewone mensen schilderde met hun gebruiken en beroepen die nu grotendeels tot het verleden behoren. Het bekendste schilderij is de Verkoping op de boeredeel, dat in het gemeentehuis hangt, opvallend door zijn afmetingen. De plaats waar hij dit geschilderd heeft is bekend, nl. erve de Rietboer, B eckumerweg 21, de plek is nog lang als schuur in gebruik geweest maar is nu vervangen door een nieuwe koeienstal. Op onze fietstocht op monumentendag fietsen we langs deze stal. ‘Vrouw met de hondenkar’ en ‘De wever’ hangen in ons Historisch Centrum. In 1897 vertrok hij naar Utrecht en een jaar later trouwde hij met Margarethe Bresina. Hij heeft in verschillende plaatsen gewoond en gewerkt. In 1903 ging hij naar Bilthoven, in 1915 naar Kortenhoef, in 1916 naar Blaricum en later naar Laren. Hij had ook een atelier in Volendam. Vanaf 1921 woonde hij vrij lang in Berlijn, maar ook op een
D
e vrouw in het midden bij de ‘hoonder masse’ (kippenmand) was in de omgeving bekend als Tops Diene. Haar echte naam was Arendina Zatink (1830-1905). Zij leefde een armelijk bestaan en woonde alleen in een plaggenhut aan de rand van de Meijerinkhooker-es. Met een varken, een geit en wat kippen, die scharrelden op het kleine erfje, voorzag ze in haar levensbehoeften. Tijdens een bezoek van buurman Stukkerts Dieks (Rouwenhorst) vertelde ze wat haar tot twee keer toe was overkomen. ‘Op een avond was ik buiten en tussen ’n Bommert en ’t Rikken Meuken hoorde ik eensklaps klokken luiden en gezang. Het leek wel engelengezang.’ Tops Diene wist niet wat ze er van moest denken. Ook haar buurman had er geen verklaring voor. Het verhaal raakte in vergetelheid. Maar toen later tegen de verwachtingen in, een kerk op ’n Bommert gebouwd ging worden, herinnerde Dieks zich de woorden van Tops Diene, die gezegd had: ‘Meugeluk maak ie nog met, wat dat hef te beduudn’ (Misschien zul jij lang genoeg leven om het te begrijpen).
J
ohannes Hermanus (roepnaam Johan) Sluijmer is op 11 september 1894 in Enschede geboren als zoon van aannemer Gerardus Johannes Sluijmer, en diens vrouw Hermina Johanna Ottink uit Haaksbergen. Zijn opleiding aan de HBS weet J.H. Sluijmer niet tot een goed eind te brengen, waarna hij bij zijn vader in dienst treedt als timmerman. Innerlijke onrust over het niet slagen van zijn opleiding motiveert hem om in de avonduren aan zelfstudie te doen, en tekenles te nemen. Op 21 jarige leeftijd doet hij mee aan een prijsvraag voor het ontwerp van een verzorgingshuis in Hilversum, waarvoor hij de tweede prijs in ontvangst mag nemen. Hij werkt vervolgens bij meerdere architectenbureaus, waarvan dat van kerk- en gewelvenontwerper Wolter te Riele uit Deventer er één is. Bij deze te Riele doet hij veel ervaring op in het ontwerpen van gewelven Tekening W. Paff
landgoed bij Posen (nu Polen). Ook heeft hij veel in Italië gewerkt. In 1933 kwam hij weer terug naar Nederland. Hij woonde in Veere tot hij in 1937 naar Wassenaar verhuisde. Hier overleed hij in 1938. Nico Spit
17
kenmerken van de neogotiek laat varen. Een mooi voorbeeld hiervan is de bekende St. Jacobus de Meerdere kerk in Enschede die hij samen met H.W. Valk in 1932/1933 ontwierp. De jaren daarna ontwierp hij, geïnspireerd door zijn samenwerking met Valk, en ontwerpen van Kropholler, de St. Bonifatiuskerk in de Veldmaat. Een zogenaamde p seudo-basiliek in traditionele stijl. Met zijn ontwerp voor de Heilige Maria Presentatie in Buurse (1939) staat de teller van kerken in Haaksbergen die door Sluijmer sr. ontworpen zijn op drie. Andere kerken in de regio die door hem werden ontworpen zijn de Matheus in Eibergen, de Blasius in Beckum en de H. Caecilia in Neede. Naast zijn sacrale ontwerpen heeft hij vele panden ontworpen in sectoren van woning- en utiliteitsbouw. Een sprekend voorbeeld hiervan in Haaksbergen is het pand aan de Markt 2. Voordat Sluijmer het huidige pand ontwierp was het pand dat destijds aan de Markt 2 stond al eigendom van zijn oom, bakker Ottink. De familie Ottink kreeg in 1937 vergunning voor de sloop, en voor de nieuwbouw van een dokterswoning voor hun zoon Antoon. Toen deze echter koos voor een praktijk in St. Oedenrode
Vooraanzicht van de kerk met de pastorie, schets door de architect.
in baksteen, die in veel van zijn kerkontwerpen te zien zijn. Een ambacht op zich. De grondwet van Thorbecke in 1848 zorgt ervoor dat het katholieke geloof in Nederland weer vrijuit gepraktiseerd mag worden. De katholieke emancipatie die hierdoor langzaam op gang komt zorgt ervoor dat er o.a. in Twente een groei van het aantal parochies waarneembaar is aan het eind van de 19e eeuw. Dit, tezamen met de toenemende welvaart in de regio, doet Sluijmer besluiten om zijn eigen architectenbureau op te richten. In 1919 doet hij dit in Enschede. Na een aantal opdrachten binnen eigen familie- en kennissenkring, zorgt zijn bekendheid binnen het bisdom Utrecht (uit de periode bij te Riele) in 1920 voor de opdracht voor het ontwerp van zijn eerste kerk met pastorie. Dit is de kerk in het Drentse Zwartemeer. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw worden de kerken in oostelijk Nederland veelal in de Neo-Gotische bouwstijl, met zijn hoge gewelfde plafonds, spitsboogvensters en ranke zuilen en steunbogen gebouwd. Zo ook zijn eerste kerk in Zwartemeer. De kerkleiding in Twente is ook gehecht aan deze bouwstijl. Zijn kerken in St. Isidorushoeve en Boekelo (respectievelijk in 1926 en 1929 ontworpen) zijn ook op basis van de Neogotiek ontworpen. De kerk in de ‘Hoeve’ is de enige van deze drie die voorzien is van een kenmerkende ‘tot in de hemel reikende’ toren. Met o.a. de grotere St. Mauritiuskerk in Silvolde die hij in 1930 ontwierp gaat hij een soortement van overgangsfase in, waarbij hij meer en meer
18
betrok dokter Scaf het pand. Nu zit café Markt 2 in het pand. De toenemende welvaart rond de eeuwwisseling van de 19e naar de 20e eeuw, de goede reputatie van Sluijmer als architect en de behoefte aan nieuw bouwvolume na de 2e wereldoorlog zorgen veelal voor een goede orderportefeuille voor het bureau. Vooral na de 2e wereldoorlog is het aantal architecten in de regio relatief gering, waardoor het aantal ontwerpen van Sluijmer’s hand relatief groot is. in 1955 bouwt hij aan de Staringstraat in Enschede een woning met tekenzaal. Er zullen uiteindelijk zeven mensen in dienst zijn, waaronder vanaf 1956 zijn derde zoon J.H. Sluijmer jr. Deze Sluijmer jr. studeert in 1952 af als bouwkundig ingenieur in Delft, en ontwerpt al tijdens zijn studie voor het bureau van Sluijmer sr. Meer en meer zal Sluijmer sr. de taak van opzichter op zich nemen en neemt Sluijmer sr. het ontwerpen over. Lang draait Sluijmer sr. nog mee binnen het bureau waarna hij in 1979 op vijfentachtig jarige leeftijd overlijdt. Sluijmer jr. is één van der partners geweest bij het oprichten van het huidige IAA-Architecten te Enschede. Andere ontwerpende familieleden zijn Leo Sluijmer van het gelijknamige architectenbureau in Berlicum, en Hans Sluijmer van het architectenbureau Sluijmer en van Leeuwen in Utrecht. Een familie die zijn sporen in de architectuur verdiend heeft, en wiens ontwerpen voort leven. Zeker ook in Haaksbergen. Mark Ros
e St. Isidoruskerk D in St. Isidorushoeve
I
n het begin van de 20e eeuw had Haaksbergen natuurlijk de al eeuwenoude Pancratius als Rooms-katholiek gebedshuis. Het was niet vanzelfsprekend dat ook alle Haaksbergenaren bij de parochie van deze kerk hoorden. Van de bewoners in het noordwestelijke deel van Haaksbergen gingen mensen uit Stepelo bijvoorbeeld deels naar de kerk in Beckum, een deel van de bewoners uit buurschap Boekelo ging naar de kerk in Hengevelde (Wegdam) en bewoners uit Brammelo en een deel van Langelo gingen naar de kerk in de Rietmolen. Buurschap Buurse had sinds 1854 een eigen parochiekerk. Beckum is ook sinds 1854 zelfstandig van Delden. Ook Stepelo behoorde toen tot de nieuwe parochie. Brammelo en een deel van Langelo werden in 1841 van de parochie Haaksbergen afgescheiden en gingen sindsdien naar Rietmolen. De gang naar de kerk vanuit het omschreven gebied was niet bepaald een sinecure. Wegen en paden waren onverhard en bij slecht weer haast onbegaanbaar. Begrijpelijk is dan ook de wens van vele bewoners om een eigen parochie met een kerkgebouw te stichten. Daarnaast groeide met de gestage toename van de welvaart ook het aantal inwoners waardoor bestaande parochies de toestroom niet aankonden. Een delegatie die met een voorstel voor een nieuwe parochie naar de Aartsbisschop van Utrecht afreisde, bemerkte een mate van gereserveerdheid bij de Aartsbisschop en krijgt boodschap mee dat er financiële draagkracht aangetoond moet worden in het gebied dat de nieuwe parochie zal vormen. Zij verzekeren hem dat de bereidheid om bij te dragen en borg te staan er in voldoende mate is waarop er toch wat toezeggingen volgen.
19
Donaties van aangrenzende parochies, en gaven van toekomstig parochianen zorgen voor het nodige startkapitaal. Door Antoon Groothuis (bakker in Holthuizen) wordt bovendien de grond om de kerk op te bouwen ter beschikking gesteld. Dit alles zorgde ervoor dat Mgr. op 19 april 1926 de toenmalige kapelaan van Delden, Bernard J. Wirtz tot bouwpastoor van de nieuw te bouwen kerk werd benoemd. Op 27 juni volgt de eerste vergadering tussen de bouwpastoor en de commissie van voorbereiding. Hier wordt naast de financiën ook over de plaats van de te bouwen kerk, en de te kiezen kerkpatroon gesproken. De rooms-katholieke Liturgische beweging propageerde een ligging op een kruispunt van belangrijke wegen. Op basis daarvan, en op basis van de oosting, is voor de huidige positie gekozen. Door de heer Groothuis werd de Heilige Isidorus van Madrid als kerkpatroon voorgedragen, en ook voor de St. Isidorushoeve als naam voor het nieuw te stichten kerkdorp wordt tijdens deze eerste vergadering gekozen. Na de nodige voorbereidingen en afstemmingen wordt op 17 juni van 1926 aan architect J.H. Sluijmer uit Enschede opdracht gegeven voor het ontwerpen van een kerk met 600 zitplaatsen. Voor Sluijmer is dit de tweede opdracht voor het ontwerp van een kerk. De wensen van de opdrachtgever voor het bouwen van de kerk in de Hoeve waren waarschijnlijk beïnvloed tijdens het bezoek aan de kerk van Zwartemeer. Er zijn grote gelijkenissen tussen beide bouwsels. Het ontwerp voor de kerk in de Hoeve is echter geen kruiskerk maar een driebeukige kerk met zeer smalle zijbeuken. Wel zijn ze beide voorzien van bakstenen kruisribgewelven en zeer spitse bogen, en ontwierp hij ook hier met gemetselde zuilen en verdere decoraties in baksteen, zowel in het interieur als exterieur. Zo verloopt de apsis aan de buitenzijde net onder de vensters door een aanpassing in het metselwerk van een ronde apsis naar een vijfhoekige apsis daar-
20
boven, waarin 5 vensters met de sacramenten zijn opgenomen. Dit hoekjesmetselen is ook in meerder kerken van Sluijmer sr. terug te vinden. Een ander afwijkend onderdeel van het ontwerp van de St. Isidoruskerk is de aan de westzijde geplaatste toren met achtkantige spits. Naast de kerk viel ook het ontwerp van de pastorie binnen de zelfde opdracht. Zowel kerk als pastorie zijn met lei bedekt. In augustus van 1926 wordt begonnen met de bouw, in februari van 1927 wordt de eerste steen gelegd (deze bevindt zich onder aan de linker zijde van de aanzet van de apsis) en reeds in september 1927 kan de Aartsbisschop de kerk inwijden. Op 2 oktober is de eerste reguliere dienst voor de nieuwe parochie met zijn parochianen, en de nieuwe St. Isidorushoeve heeft haar eigen kerk. Kerkelijke kunst in de Isidoruskerk Bij de oplevering van de kerk door de firma Ribbe rink in 1927 is deze in eerste instantie nog minimalistisch ingericht wat versieringen en kerkelijke kunstwerken betreft. Met uitzondering van de vijf gebrandschilderde ramen in de vensters van de apsis achter het altaar zijn de glas-in-loodramen in veelal blank glas uitgevoerd. Links en rechts van het priesterkoor zijn in het ontwerp van de kerk twee zij altaren opgenomen. Vermoedelijk heeft het Mariabeeld bij het Maria-altaar er vanaf het begin gestaan. Nadat de bouwpastoor Wirtz de A.B.T.B. om een
financiële bijdrage had verzocht, werd het beeld van H. Isidorus in 1928 door de A.B.T.B. aan de parochie geschonken. Dit gebeurde in verband met het feit dat er vanzelfsprekend een sterke verbondenheid van deze bond met St. Isidorus als schutspatroon van de boeren en tuinders bestond. In dezelfde periode werd een Heilig Hartbeeld met kaarsenstandaard geplaatst voor de pilaar aan de rechter voorzijde van het priesterkoor. De beelden vertonen stijlkenmerken van art deco, die in die periode (eind twintiger jaren) een populaire stijlbeweging was. Met betrekking tot het Isidorus-altaar is nog noemenswaardig dat er in 2011 in een reliekschrijn van edelsmidse Brom uit Utrecht de relieken van de H. Isidorus van Madrid en van de H. Maria Toribia in het altaar zijn geplaatst. De opvolger van de bouwpastoor was in 1937 de in Goor geboren pastoor Bouwmeester. Wirtz had toen de meeste financiële plooien glad gestreken waardoor de nieuwe pastoor iets meer te besteden had voor de verdere verfraaiing van het interieur. De onbeschilderde ramen werden in 1949 vervangen door gebrandschilderde ramen. Deze zijn vervaardigd door atelier L. van der Essen uit Roermond. Een lijst met daarop de afgebeelde voorstellingen zal tijdens de OMD in de kerk ter inzage liggen. Ook werden 6 van de pilaren voorzien van beeldhouwwerk. Afgebeelde heiligen zijn St. Jozef, St. Anthonius, St. Elisabeth van Thüringen, St. Gerardus Majella, St. Willibrordus en St. Bonifatius. Daarnaast werd in die periode de houten preekstoel vervangen door de huidige stenen versie, voorzien van prachtige versieringen en kwam er een natuurstenen communiebank die werd voorzien van ambachtelijk vervaardigde zeer decoratieve koperen ornamenten uit de edelsmidse van Brom in Utrecht.
De muurschilderingen boven de draagbogen onder de gewelven zijn als secco uitgevoerd. De pleisterlaag is lange tijd onbeschilderd gebleven. Opdracht om deze alsnog te beschilderen werd aan Jacob Ydema gegeven. Hij schilderde alle gepleisterde vlakken (in de bogen en rondom een aantal vensters). Ydema stond bekend als letterkundige, schilder en glazenier. Hij schilderde boven de zijaltaren de annunciatie van Maria en het wonder van Isidorus, waarbij engelen met witte ossen het werk voor Isidorus van Madrid deden. In de bogen zijn diverse voorstellingen van verhalen uit het nieuwe testament (o.a. geboorte en hemelvaart van Christus) aangebracht. De zijwanden zijn voorzien van schilderingen van Adam en Eva, Kaïn en Abel, de geseling van Jezus en diens doornenkroning. Links en rechts van het lekenkoor zijn op de begane grond schilderingen van St. Joris en St. Christophorus te zien, terwijl in de doopkapel de doop van Jezus is afgebeeld. Naast het lekenkoor op koorniveau zijn op de wanden Gregorius en Cecilia te zien. Ook de schilderingen van de engelen op de panelen van de balustrade van het lekenkoor worden aan Ydema toegeschreven. Het orgel Het eerste (mechanische) orgel was een omgebouwd orgel uit Bokhoven, naar een aangepast ontwerp van L. Verschueren uit Heythuysen. Het orgel bevatte pijpwerk en een windlade uit het einde van de 18e eeuw van orgelmaker Gilman. Bij de plaatsing in de St. Isidoruskerk door Verschueren in 1927 werd een deel van het pijpwerk vernieuwd. In 1951 werd het orgel vervangen door het huidige elektrische orgel van Vermeulen. Het oude orgel is na enkele omzwervingen nu nog in Lisse te beluisteren. In 2011 is het huidige orgel volledig gerestaureerd. Het is tijdens de OMD op 12 september 2015 te beluisteren in de St. Isidoruskerk. Mark Ros
21
Tegels
Leerbewerking
D
E
cht leer is een materiaal dat al eeuwen gemaakt wordt van de huid van een dier zoals koeien en varkens. Maar er zijn ook luxe soorten zoals leer van hert, lam of kalf. Ja zelfs de huid van krokodillen en slangen wordt tot leer verwerkt. Voordat de huid van het dier als duurzaam leer gebruikt kan worden wordt het gelooid. Het plantaardig looien gebeurde vroeger door de huiden te hangen in kuipen gevuld met gemalen schors van eik en water. Tegenwoordig wordt over het algemeen chroomlooiing toegepast. Het duurzaam maken van leer was al in de oudheid bekend en het is dus niet verwonderlijk dat er oude voorwerpen, zoals kleding, schoeisel, paardentuig en zadels bewaard gebleven zijn. Er zijn zelfs leren voorwerpen gevonden bij opgravingen uit de middeleeuwen. Dat er leren voorwerpen gevonden zijn geeft aan dat er toen ook mensen leefden die het leer konden bewerken. De leerbewerker mag dan ook tot de zeer oude ambacht gerekend worden. Door de diversiteit van de gebruiksvoorwerpen gemaakt van leer werd het ambacht uitgesplitst naar beroepen zoals wij ze nog kennen. Voor kleding de (k)leermaker, voor schoeisel de schoenmaker en voor het paardentuig en zadel de tuig- zadelmaker. Deze beroepen waren eertijds sleutelfiguren in ieder stad en dorp en op hen ruste immers de taak om het leer om te zetten naar de nodige gebruiksvoorwerpen. Deze taak is in de laatste decennia veelal overgenomen door bedrijven en vergaande mechanisatie en veelal niet meer rendabel voor de kleine zelfstandige ondernemer. Haaksbergen mag zich gelukkig prijzen dat het nog een zeer oud beroep prominent aanwezig is. Aan de Blankenburgerstraat 6-8 is gevestigd Zadel makerij Koenderink, al vele jaren het bekende adres voor alles op en aan het paard. Eigenaar de heer Koenderink heeft zijn hele werkzame leven het ambacht leerbewerker uitgeoefend op zijn geboortegrond aan de Blankenburg. Hij heeft het vak geleerd van zijn vader die vanaf 1934 zijn brood verdiende met het vervaardigen van paardentuigen voor zowel het zware trekpaard van de grote boeren alsook de pony’s van de kleine boer en diverse venters in en rond haaksbergen. Tot de jaren ‘50 van de vorige eeuw waren velen aangewezen op het paard als krachtbron zoals
22
het bewerken van het land, het vervoer van landbouwproducten en het vervoer van lokale handels producten. Ook werd, tot de opkomst van de auto, het paard veelvuldig gebruikt voor het vervoer van zieken en bejaarden en het wekelijkse kerkbezoek met koets of sjees. Elk paard, groot of klein, dat door de mens wordt gebruikt heeft een tuig nodig en daarom was er altijd werk voor de zadelmaker. Waarom de naam zadelmaker en niet tuigmaker? Het gebruik van het paard is al zeer oud en stamt uit de tijd van de Mongoolse Boogschutter die reden op pony’s. Om op het paardje te kunnen zitten en het paardje te sturen werd een zadel en hoofdstel ontwikkeld. Dat de maker de naam kreeg van zadelmaker is dus niet zo verwonderlijk omdat het paard vele eeuwen gebruikt werd als rijdier voordat het als trekdier werd ingezet. De leerbewerker voor paardentuig noemen we dus zadelmaker. Tegenwoordig is de naam weer correct omdat trekpaard nagenoeg verdwenen is en het paard nu gebruikt wordt als rijdier in ruitersport en recreatie. De heer Koenderink kan er alles over vertellen. Hij heeft de hele ommekeer van trekpaard rijpaard meegemaakt en de gevolgen voor het voortbestaan van zijn beroep. Boeiend kan hij vertellen over zijn vak en de gereedschappen die hij gebruikt om het leer te vormen en te verbinden. Al het werk is handwerk en voert hij veelal zittend uit op zijn ‘paard’ dat altijd in zijn werkplaats staat. Op Monumentendag wil hij bezoekers een kijkje geven van het werk van de zadelmaker. In de winkel Blankenburgerstraat 6-8 tussen de koffers, tassen, riemen en paardensportartikelen gerund door zijn dochter, zal hij op de oude stek van zijn vroegere werkplaats een uitzetting geven van het oude ambacht leerbewerken. Willie Ottink
e oude voorhuizen van de boerderijen geven ons een gevoel van nostalgie, vooral als deze nog een fraaie betegelde keuken of een voorkamer bezit. de geschiedenis hiervan gaat terug naar de middeleeuwen. Vanwege het gevaar van stadsbranden in de middeleeuwen werd er naar gestreefd de huizen in de steden van steen te bouwen. In de woonvertrekken was er al gauw de behoefte om de wanden te bekleden. Vooral de laaggelegen kamers hadden last van optrekkend vocht en konden door middel van tegelbekleding waterdicht gemaakt worden. Vanuit Italie kwam de techniek van het tegels maken in de lage landen, het eerst via de handelssteden Brugge en Gent. Het maken van tegels verplaatste zich naar de Noordelijke steden Rotterdam en Delft en later in Friesland, Makkum is bekend om zijn tegels en aardewerk. In veel plaatsen ,waar goede winbare klei aanwezig was ontstonden tichelwerken. In de zeventiende eeuw had Nederland al een eigen tegelcultuur ontwikkeld, zodat er zelfs tegels geëxporteerd werden door een groot deel van Europa. Het platteland volgde de stadse mode en ook in de boerenhuizen werden tegels gebruikt om de wanden te bekleden. In het oostnederland ging het betegelen mee met de verstening van de boerderijen. Wanden van leem met vlechtwerk werd hier nog lang toegepast, toen echter de boerderijen van stenen muren werden voorzien, werden de woongedeeltes vaak van tegels voorzien. De reden bleef hetzelfde, de woning werd beschermd tegen
het optrekkend vocht en de harde wanden waren goed schoon te houden. Een mooi betegelde voorkeuken gaf ook status en dit werd nog ondersteund als er fraaie tegeltableaus aangebracht werden. Deze monumentendag bezoeken we de boerderij ‘Rietoarnd’, waar deze keuken met meerdere tegeltableaus bewaard is gebleven. De
boerenkeukens hadden een voorkeur voor onderwerpen die dicht bij de bewoners stonden. We zien hier dan ook de boerderijdieren en van iets latere tijd de bijbelse voorstellingen uiteraard gebaseerd op de geloofsbeleving van de bewoners die de tableaus lieten aanbrengen.
23
Het ambacht van tegels maken
H
et maken van de tegels is nog lang handwerk geweest. De grondstof klei werd gemengd Doornikse aarde, mergel die voor een derde uit kalk bestaat, en gekneed. Het wordt uitgerold en in raampjes gedrukt en gedroogd, hierna uitgerold tot de juiste hoogte en gekapt tot een vierkante tegel. De tegel wordt gebakken in een oven waar in de onderste ruimte de nog ongeglazuurde tegels staan. Hierboven staan de tegels met de eerste glazuurlaag en bovenin de beschilderde tegel met de figuren. Na het eerste bakken wordt de glazuur aangebracht en weer gebakken. deze tinglazuur bestond uit tinoxide met daardoor gemengd gemalen glas. Na het eerste glazuren wordt de tegelrand schoongekrabd en krijgen de witte geglazuurde tegels als laatste de figuren, geschilderd met gekleurde glazuur. Deze kleuren ontstaan door aan het glas metaal-oxiden toe te voegen. De figuren worden overgebracht op een vel papier en hier worden gaatjes ingeprikt, waarbij door middel van roet het patroon op de tegel wordt overgebracht. De hoofdlijnen worden met een fijn penseel getrokken, de kleuren of nuances worden met andere penselen overgebracht, hierdoor kunnen alle gewenste afbeeldingen op de tegels gebakken worden. Mensen, dieren, landschappen, maar ook met gestileerde vruchten werden met allerlei motieven gemaakt. De bloemmotieven werden algemeen toe gepast, gelukkig zien we nog boerenkeukens vol bloempotjes. Bijzonder wordt het als de figuren uit meerdere tegels bestaan, de tegel tableaus. Het vakmanschap van het tegelbakken zat hem in de kunst om het beheersen van de temperatuur, het bepalen van de hoeveelheid vocht in de tegel tussen de verschillende bakgangen en het voorkomen van barstjes in de glazuur. De tin-oxide had een andere uitzettings-coëfficiënt dan de tegel. Dit alles had invloed op het eindproduct, de tegel. Nico Spit
24
e Haaksbergse D dialectdichter Herman Berghege (1864-1937) Herman Berghege op 72-jarige leeftijd
R
ond de eeuwwisseling van de 19e naar de 20e eeuw kwamen er schrijvers in Twente naar voren die verhalen en gedichten schreven in de streektaal, b.v. J.J. van Deinse, G.B. Vloedbeld, Johanna van Buuren en de Haaksbergenaar Herman Berghege. Herman Berghege werd op 5 februari 1864 geboren in Haaksbergen. Hij was de zoon van de uit Gapinge op Walcheren afkomstige predikant Jan Berghege en de in Leiden geboren Anna Elisabeth Zaalberg. Vader Jan Berghege werd geboren in Enschede. Hij was van 1857-1889 dominee van de Nederlands Hervormde Gemeente van Haaksbergen. Herman Berghege heeft in diverse plaatsen in vooral Oost-Nederland gewoond. Zijn middelbare schooltijd (Gymnasium) bracht hij door in Zutphen en Zwolle. Hij begon zijn maatschappelijke loopbaan bij de belastingdienst, eerst in Winschoten, daarna in Hoorn. Vervolgens werkte hij in Groenlo op de secretarie en in Almelo op de Landbouwersbank. Daarna was hij tot zijn pensionering in 1931 nog werkzaam in gemeentedienst en later als admini strateur van een ziekenfonds in Deventer, in welke stad hij ook is overleden. Sinds 1904 was hij gehuwd met Berendina Hendrika Bosch uit Lochem. Het echtpaar had twee dochters. Herman Berghege bracht alleen zijn jeugd door in Haaksbergen. Over zijn jeugdjaren is niet zoveel bekend, maar de herinneringen aan deze periode klinken in al zijn nagelaten werk door. In zijn jeugd was Haaksbergen een rustig en gemoedelijk dorp. Iedereen kende iedereen bij naam en toenaam. Haaksbergen droeg nog duidelijk het karakter van een plattelandsgemeente (Too ‘k nog ‘nen kleinen jonge wazze, was onze dorp nog kleiner at ‘t noe is. Olde petretjes he’k der nog genog van, en ik kieke der ait nog met ‘t meeste geneugen nao.).
De Watermölle biej Hoksebarge
Ets Van Heiningen De kerk en het gemeentehuis waren nog omringd door bomen. De marktlinde met een bank rondom de stam stond midden in de dorpsgemeenschap. Hij begon met schrijven rond de eeuwwisseling toen hij in Almelo woonde. Hij schreef beschrijvende en verhalende gedichten en ook puntdichten. Hij noemt zelf zijn puntdichten sprökken. Ter illustratie een paar voorbeelden hiervan: Te kleine potters in de grond en Lange sloapen, weinig doon, Gif weinig aerple veur de mond. Armood en gebrek is ’t loon. In 1903 verscheen zijn dichtbundel Uit het Land van den Tubant. Hierin stonden gedichten die in het Twents geschreven waren. Het was ook het eerste werk dat in het Twents uitkwam. Behalve deze dichtbundel verscheen in 1935 de bundel Oet Hoksebarge. Hij schreef ook in Driemaandelijkse Bladen over volksgebruiken in Haaksbergen, over kinderspelen (onder de marklinde ginge wie paöltjen verwesseln) en volksgeneesmiddelen (Hej’ oe esneen, dan köj’ et blood stelpen met ‘n spinnejag of ne peerdeviege, ie könt der ok wat zand of törfmot op doon). Ook is er omstreeks 1930 door L. de Bij een aantal gedichten op muziek gezet onder de titel Twente zingt. De beschrijvende gedichten van Herman Berghege hebben vaak de natuur en de mensen in en om Haaksbergen als onderwerp. Het gedicht De Watermölle biej Hoksebarge is erg bekend. Het is opgenomen in zijn dichtbundel Oet Hoksebarge. Johan Krooshof
Nog heurt mien oor dat stöarig zoezen, Nog zut mien ooge ‘t draeiend rad, Wóar ‘t wit van schoem kwaamp oaver broezen Het röstloos water, ‘t frische nat. In ‘t dreuge welzand ston alleene Nen weependoorn (= wilde roos), in vollen bleui Dóar zat ik gèèrn, met bloote beene, As kind, in ‘t heete zunn’ gegleui. Het wodden miej zoo vrömd te meude As ik door noa dee mölle keek, Ik dach dat hef joa niks van neude! Wat maakt miej ait dee mölle week? ‘t Was of dee greun gel grieze steene Van lang vergoanen tied wat zèèn. Was ‘t bliedschop mangs? Was ‘t will’ alleene? Of troanen woar z ‘an denken dèèn? En as ik dan weer ‘t water heurden Dat brullend deur de schutte sprong En zich in doezend fladden scheurden Dan kreeg ik schrik. Maer dan weer drong ‘t Zich zachjes (net of as ‘t wol vriejen Met al de bleumkes langs den wal), Ten kanten op met röstig vliejen. ‘k Vertrouw oe, dacht ik, nummedal. En doezend half ‘ezeene dinge, Vertelsels half neet oetverteld, Het eene noa het ander ginge, … Een roadsel bleef miej ait de welt.
Geraadpleegde bronnen: • Jaarboek Twente 1970 • Artikelen uit Aold Hoksebarge: 1970-nr.1; 1974nr.3; 1976-nr.3; 1976-nr.4; 1978-nr.4; 2004-nr.3 • Een kerk vol verhalen Hervormde gemeente Haaksbergen-Buurse • www.wieiswieinoverijssel.nl • http://www.twentsetaalbank.nl
25
Thea Dieperink-Klip
H
andgevormde objecten, gevarieerde ontwerpen in diverse technieken, steengoed, raku en veldovenstook.
Stichting Het Gilde Haaksbergen
et Gilde Haaksbergen is begonnen als ‘expertisecentrum’. Een clubje mannen en vrouwen met de nodige kennis en ervaring stelde aan inwoners van Haaksbergen desgevraagd kosteloos hun deskundigheid ter beschikking. Deze activiteit is intussen wat naar de achtergrond verdreven. Toen kwam de hobbywerkplaats in beeld. Wie het thuis ontbreekt aan ruimte of het juiste gereedschap, of wie geen geboren doe-het-zelver is, kan binnenlopen om een reparatie of nieuwe klus te laten uitvoeren door de vakmensen van het Gilde. Wie echt heel handig is kan het zelf doen, maar altijd onder het toeziend oog van de gildebroeders. De hobby-werkplaats beschikt over professionele en goed onderhouden machines en gereedschap. Voor het gebruik ervan wordt een kleine bijdrage gevraagd. Het materiaal is uiteraard voor rekening van de klant. Ook plaatselijke non-profitinstellingen en verenigingen kunnen een beroep doen op de vrijwilligers van de Hobbywerkplaats. Ook beschikt Het Gilde tegenwoordig over een hulpdienst. De hulpdienst verricht voor mensen met een smalle beurs kleine klussen in en om het huis tegen een geringe vergoeding. De aanvragen hiervoor lopen
26
fabriek van Jordaan. Opa Hendrik heeft meer dan 40 jaar bij ten Hoopen gewerkt en heeft zelfs een gouden horloge gekregen bij zijn jubileum. • Gerhard Dieperink meer dan 25 jaar bij Ten Hoopen, toen deze firma. opgeheven werd nog twee jaar bij Jordaan.
Henk, heeft Thea veel op de keramiekmarkt in Dwingelo gestaan. Ook daar viel ze op door de grote variatie aan vorm/kleur en technieken die ze gebruikte. Van huis uit was Thea coupeuse, ook dit zie je terug in haar werk. Zo heeft ze veel moeite gedaan om patchwork van klei te maken.
Connectie met Haaksbergen
Wat doet en deed Het Gilde in Haaksbergen?
H
In 1972 is Thea Klip getrouwd met Henk Dieperink. Zoon van Gerhard Dieperink en Grietjen Dieperink- te Biesebeke. Gerhard werkte bij Hatefa, de vader van Gerhard werkte bij de textiel
• Fa. Jordaan werd ook opgeheven en daarna heeft Gerhard nog 17 jaar bij Hatefa gewerkt • Op 61 jarige leeftijd is Gerhard met de VUT gegaan Grietjen kwam uit huize Kleinsman aan de Aaftinksweg 17 (wordt nu een hospice). Henk en Thea hebben twee zoons, Bas en Jeroen. Thea heeft veel geëxperimenteerd met klei en dat vind je in haar werkstukken terug. Samen met
via de Noaberpoort. Onlangs is een activiteit door de afnemende belangstelling en beëindiging van subsidiegelden beëindigd. Het betrof de cursus ‘Jong leert oud’. Hierbij werden leerlingen van Het Assink Lyceum in het kader van hun ‘maatschappelijke stage’ ingeschakeld om ouderen wegwijs te maken in de computerwereld. Momenteel wordt overwogen om basisschoolleerlingen workshops aan te bieden, waarin geleerd wordt hoe met houtbewerking omgegaan kan worden. Sedert begin dit jaar beschikt Het Gilde ook over een Repair Café. Dit zogenaamde café wordt één keer per maand (de eerste woensdagmorgen van de maand) in de bibliotheek gehouden. Hier kan men terecht om allerhande gebruiksvoorwerpen te laten repareren. De hulp hierbij is gratis. Een vrije gift mag altijd. Wat gebeurt er op 12 september 2015 tussen 10.00 uur en 16.00 uur aan de Industriestraat 51 te Haaksbergen in de hobby-werkplaats van Het Haaksbergs Gilde? Welnu, in het kader van de Open Monumentendag 2015 kan iedere belangstellende het een en ander bekijken. Zo wordt het ‘oude’ ambacht van klompen maker ter plekke uitgeoefend. Daarnaast laten enkele vrijwilligers van Het Gilde zien hoe met houtbewerking (houtdraaien) en metaalbewerking wordt omgegaan. In een vitrine kun je oude houten gebruiksvoorwerpen bekijken. Er wordt met een 3D-printer een demonstratie gegeven. En via een scherm kan de ‘moderne’ productie van klompen gevolgd worden. Uiteraard zullen de aanwezige vrijwilligers, voor zover daar een beroep op wordt gedaan, uitleg geven over Het Gilde in het algemeen en Het Gilde in Haaksbergen in het bijzonder. Voor een kopje koffie/thee wordt gezorgd. Wil je meer informatie dan verwijzen wij naar onze website: www.gildehaaksbergen.nl.
Thea was een echte autodidact. Ze leerde zichzelf echt van alles aan. Ze begon als coupeuse, waarbij ze onder andere zelf de zijde verfde of beschilderde. Daarna specialiseerde ze zich in keramiek en het beschilderen van porselein. De
laatste jaren was ze vooral ook bezig met schilderen en tekenen. Haar schildersezel ging altijd mee. Zo ook op de zeiltrips die ze maakte met Henk. Naast crea tief was ze ook erg fan van alles wat groeide en bloeide, veel van de vergeten groenten gingen bij haar niet verloren. De gasten die ze kreeg in haar B&B hadden het dan ook altijd goed. Marije
27
Kunst- en cultuurhistorische landschapselementen rond Haaksbergen
28