3450
Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3451
KGK gaat opnieuw op uitstap op donderdagavond 21 september 2006 !!!
Zoal reeds aangekondigd werd in het vorig Contactblad plant KGK een bezoek aan het Provinciaal Archeologisch Museum te Velzeke voor de tentoonstelling : “Quo Vadis?” Dank zij de tussenkomst van KGK-bestuurslid prof.em.dr. Hugo Thoen kunnen wij een ‘nocturne’-bezoek brengen en zal curator dr. Kathy Sas ons in de tentoonstelling begeleiden.
Hoe spreken we concreet af? Wij komen samen om 16.45 aan de parking vóór het Museum. Bij grote opkomst kan er gezorgd worden voor gemeenschappelijk vervoer, anders doen we het traject met privéwagens. Na de tentoonstelling kunnen we nog even napraten in de nabijgelegen ‘De Moriaan’. Om één en ander organisatorisch vlot te laten verlopen vragen we dat de deelnemers (KGKleden maar evengoed niet-leden) zo 2006) contact zouden nemen met :
vlug mogelijk (ten allerlaatste op 11 september
KGK-secretaris Trui Galle, Berg 17, 9800 Deinze, tel. 09 328 09 39,
[email protected] of KGK-voorzitter Willy Jonckheere, Winkelstraat 36, 9800 Deinze, tel. 09 386 32 78,
[email protected] Met dank aan PAM Velzeke voor onderstaande info :
Provinciaal Archeologisch Museum Velzeke
'Quo Vadis? Het wegennet van de Romeinen, een verenigd Europa' [06.05.2006-29.10.2006]
Het gigantische wegennetwerk, dat zich tot de meest afgelegen gebieden van het Rijk uitstrekte, behoort ongetwijfeld tot de meesterwerken van de Romeinse beschaving. Van het Forum Romanum in Rome, waar de gouden mijlpaal stond opgesteld, straalden 20 wegen uit naar de provincies. Hun aantal vermenigvuldigde zich in de tijd en in de ruimte, zodat de centrale overheid onder keizer Diocletianus (284-305) 372 hoofdwegen, met een totale lengte van ca. 85.000 km, onder haar beheer had. Het Imperium Romanum had zonder zijn legendarische wegeninfrastructuur nooit gestalte gekregen en zich zolang in stand kunnen houden. De viae verschaften het leger niet alleen absolute controle over het Rijk; zij werkten Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3452 ook de verbluffende mobiliteit van personen, goederen en gedachtengoed in de hand. Dit wegennet en de daaraan verbonden openbare nutsvoorzieningen, alsook een sterk centraal gezag en een eenheidsmunt, zorgden ervoor dat de Europese volkeren ten zuiden van Rijn en Donau, vanaf het midden van de eerste eeuw na Chr. verenigd werden. De wegen vormden hierbij het belangrijkste bindmiddel. In de drie luiken van de tentoonstelling komen nagenoeg alle aspecten van de antieke landen waterwegen aan bod. Binnen het eerste luik wordt dieper ingegaan op de ontsluiting van Gallië en het Romeinse wegennet in Vlaanderen en komt het cartografisch aspect uitgebreid aan bod. Zo worden al de uitgaven van de Peutingerkaart (een kopie uit de 12de of 13de eeuw van een laatRomeinse wegenkaart) sinds de 16de eeuw tentoongesteld. Interessant is tevens de confrontatie van deze kaart met o.m. een origineel laat-middeleeuws wereldbeeld in een handschrift uit de 15de eeuw. Het tweede luik gaat over de wegen zelf: hun opbouw, de werktuigen en de meetinstrumenten die men daarvoor ter beschikking had en de mijlpalen die langs hun tracés waren opgesteld. Illustratief zijn een aantal oude uitgaven die de toenemende interesse voor de Romeinse landmeetkunde vanaf de 16de eeuw benadrukken. In dit luik wordt tevens stilgestaan bij de zeevaart en de waterwegen. In het derde luik komt het onderwerp 'reizen' aan bod: de Romeinse post, verblijfplaatsen, personen- en goederenvervoer, en de strategische en economische aspecten. De drie luiken van de tentoonstelling zijn gestoffeerd met talrijke cartografische documenten, archeologische vondsten uit tal van binnen- en buitenlandse musea en particuliere verzamelingen, en verhelderende, wetenschappelijk onderbouwde replica's. Het concept en de opbouw van de tentoonstelling zijn tot stand gekomen met de medewerking van verschillende vakspecialisten. Naast een uitvoerige brochure wordt tevens een educatief pakket en een lezingenreeks voorzien. De lezingen gebeuren door vakdeskundigen en behandelen thema's zoals 'De Romeinse schepen van Woerden (NL)', 'Romeinse landwegen in Vlaanderen' en 'De haven van Pommeroeul (Henegouwen)'. Het educatieve luik staat in het teken van 'Nil novi sub sole!' ('Niets nieuws onder de zon!'). Hierbij worden de verworvenheden die wij aan de Romeinen te danken hebben in het bijzonder benadrukt. We denken daarbij aan de morfologische kenmerken van de antieke wegen (aanleg van een wegkoffer, fundering en wegdek, drainagegrachten, enz.) en hun treffende gelijkenis met de moderne wegenaanleg. Ook wat betreft het instrumentarium aan meettoestellen die men hiervoor ter beschikking had, wordt de vergelijking gemaakt met het heden. Een ander aspect zijn de nutsvoorzieningen langs de wegen: tijdelijke rust- en verblijfplaatsen (stationes, mutationes en mansiones), die treffende overeenkomsten vertonen met de rustplaatsen en motels langs onze moderne snelwegen. We staan stil bij de voorlopers van onze wegwijzers, met name de mijlpalen; de Romeinse wegenkaarten waarop, zoals bij onze huidige versies, de afstanden tussen de diverse plaatsen staan vermeld en de pictogrammen ter aanduiding van rustplaatsen, motels, badgebouwen, vuurtorens, havens, enz. Het educatieve luik besteedt tevens aandacht aan het reizen in de oudheid, waarbij de bezoeker o.m. te weten komt dat in de Romeinse tijd reeds reisgidsen werden uitgegeven, die de vergelijking kunnen doorstaan met de huidige Michelingidsen. Tenslotte wordt ingegaan op de ondertitel van de tentoonstelling. Daarbij wordt ingespeeld op de Europese gedachte. We tonen aan dat men voor de Romeinse tijd wel degelijk over een verenigd Europa kan spreken. Zo was er een sterk centraal gezag, een eenheidsmunt, een perfecte infrastructuur van land- en waterwegen die snelle verbindingen mogelijk maakte, een uitgebouwd netwerk van rust- en overnachtingsplaatsen en een vrij goederenverkeer. Ook hier wordt de vergelijking met het heden, meer bepaald met de huidige Europese Gemeenschap, doorgetrokken. Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3453
Met 'Quo Vadis?' brengt het PAM Velzeke opnieuw een boeiende tentoonstelling, die jong en oud de gelegenheid geeft een reis te maken langs de geschiedenis van de Romeinse wegen. Praktische informatie Provinciaal Archeologisch Museum Velzeke Paddestraat 7, 9620 Zottegem tel.: 09 360 67 16 fax: 09 361 28 41 mail:
[email protected] De tentoonstelling loopt van zaterdag 6 mei tot en met zondag 29 oktober 2006 Open: maandag tot vrijdag: 9-12 & 14-17 uur; zater-, zon- & feestdagen: 14-18 uur
2046. Herman MAES (nr. 98) : 80 jaar Wie tachtig jaar oud is geworden heeft heel wat leven zien voorbijvloeien en is allicht met heel wat doodsgevallen geconfronteerd geworden: zijn ouders en schoonouders; ooms en tantes; langer geleden nog stierven de grootouders. Maar soms ook zijn vrouw, ja zelfs zijn kinderen. En dan greep de dood soms diep aan het hart. Vrienden en collega’s begonnen weg te vallen. De confrontatie met de dood werd een constante van het ouder worden. Mooie toekomsten werden plots afgesneden. vb.1 – een aangename collega was ingenieur en ook licentiaat in de wiskunde; en begon dan kunstgeschiedenis te studeren en legde de nadruk op de musicologie. Hij werd licentiaat kunstgeschiedenis en zijn passie voor pianospelen bracht hem op een verhandeling over “Bach en de mathematica in zijn muziek”. Zelf volgde hij ook het conservatorium en werd hij muziek-in casu pianoleraar aan het conservatorium. Naast een onderwijsopdracht bouwkunde was hij leraar aan het conservatorium geworden. En hij stierf toen hij op weg was om vijftig jaar te worden, wat hij niet bereikte. vb.2 – een goede vriend uit mijn politiek leven was op zijn 18e jaar aan de studie van geneeskunde begonnen en passeerde met onderscheiding zijn eerste jaar in de eerste zittijd. Hij begon dus zijn tweede kandidatuur geneeskunde en stelde vast dat zijn echte belangstelling elders lag. Hij schakelde in dat tweede jaar over op geschiedenis; en slaagde met brio. Het jaar daarna deed hij verder met geschiedenis en begon meteen ook rechten. In de eerste zittijd slaagde hij andermaal glansrijk voor geschiedenis en in de tweede zittijd voor de rechten. En die twee zittijden gebruiken voor twee studierichtingen herhaalde hij nog een paar keer. Hij werd licentiaat in de geschiedenis en daarna doctor in de rechten. En hij begon te publiceren over de rechtsgeschiedenis. Hij werd professorabel. Meer zelfs: hij werd prof te Leuven (en Kortrijk) en te Gent. Na een volledige professoraatopdracht verdiend te hebben en verworven te hebben, werd hij betrokken in een verkeersongeval: hij stond de vijfde in een autorij voor het rood licht aan een drukke weg (Gent-Kortrijk) toen een tientonnervrachtwagen kwam aangereden en niet zag dat die vijf auto’s voor het rode licht stilstonden. Hij stormde erop in en reed ze tot een hoop verwrongen staal. De schitterend lonkende toekomst werd afgebroken. Mijn goede vriend moest toen nog veertig jaar worden. Zijn publicaties zijn nu nog waardevol. Ziekten, ongevallen, ze vernietigen levens. Dat we onze ouders moesten begraven is de zin van het leven. Een onontkoombaar gebeuren. Maar dat we een van onze kinderen moeten begraven is tegennatuurlijk en is een erge schram op ons eigen leven. Leven is zich voorbereiden op de onvermijdelijke dood. Maar alles op zijn tijd. De dood aanvaarden na het leven uitgeput te hebben is ieders lot. De dood moet ons de tijd gunnen om te leven. Die vroegtijdige dood is niet noodzakelijk. Het is evenmin nodig zichzelf te overleven door een onbewust wordend leven tegen beter weten in te rekken. Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3454 Mijn schoonvader had na drie jaar militaire dienst (1910-1913) ook nog vier jaar IJzerfront (1914-1918) geleverd en dan had hij een zaak opgericht die flink begon te renderen. Zijn zoon en zijn dochter heeft hij zien geboren worden. Meer heeft hij van hen niet beleefd, want hij stierf in 1931.
Onze KGK-erevoorzitter Herman Maes werd op 4 augustus 80 jaar. Van harte proficiat! We wensen hem nog heel wat gelukkige jaren!
2047. Paul HUYS (nr. 452): Over een kunsttentoonstelling te Deinze in 1937 In het Jaarverslag over de werking in 1937 staat in het K.O.K.-Jaarboek V (1938), blz. 78, een korte tekst van een 15-tal regels over een “belangrijke tentoonstelling .. gedurende de kermisdagen in de nieuwe lokalen der tekenschool”; ze toonde (o.a.) “een keuze uit de scheppingen van levende en overleden Leieschilders” en had “enormen bijval: duizenden (!) bezoekers tekenden het guldenboek”. Nieuwsgierig naar de precieze inhoud van deze tentoonstelling, zochten we – en niet tevergeefs – naar nadere informatie in de toenmalige lokale pers. In “De Deinsche Burger” (60e jrg., 1937) vonden we in de nrs. 31 en 32 (resp. van 1 en 8 augustus 1937) meer bijzonderheden, o.m. over de openingsplechtigheid (met toespraak door Herman Teirlinck himself, in het Stedelijk Museum, Kerkplein). Er waren schilderijen te zien van vijf overleden kunstschilders, nl. van Binus Van den Abeele, Xavier De Cock, Emiel Claus, Modest Huys en Gustaaf Hertoge, en van de (toen nog) levende schilders Albert Saverys, Hubert Malfait, Albert Servaes, Edgard Gevaert, Joseph en Cecile De Coene, Leon en Gustaaf De Smet, Fritz Van den Berghe en Gustaaf Van de Woestijne, Albert Claeys, Valerius De Saedeleer, Jules Boulez, Leo De Prater (sic- ons onbekend!), Jenny Montigny en Jules De Coster. We missen de namen van o.m. Constant Permeke, Jules De Sutter en Evarist De Buck. Deze tentoonstelling was een K.O.K.-initiatief. Het is opvallend hoeveel belangstelling er toen in Deinze was voor de actuele kunst (van eigen bodem). Promotors daarvan waren (vooral) de K.O.K.-bestuursleden Jules De Coster (voorzitter) en Albert Saverys – beiden zelf ook schilder – en (toenmalig stadsschepen en ook provincieraadlid) Luc Matthys. Gedurende de tentoonstelling – die ook plaats inruimde voor “de literaire voortbrengselen uit de streek” en voor “meesterlijk beeldwerk” (= van Antoon Van Parijs?) – was open van 24 juli tot zondag 8 augustus. Gedurende de tentoonstelling waren er ook twee “wandelvoordrachten”, resp. door Fritz Van den Berghe (beeldende kunst) en Richard Minne (literatuur). De schrijver Minne, die in die jaren (tot en met 1942) ook bestuurslid van K.O.K was, hield in datzelfde jaar (op 30.12.1937) voor K.O.K. nog een causerie over “Literatuur en geschiedenis”. “Schoon volk” kwam er toen naar Deinze, dat zijn naam als “kunststad” alle eer aandeed… Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3455
Pas verschenen L. GOEMINNE, Het kadasterplan Popp van Deinze uit 1860, 21pp. KGK-ondervoorzitter, dr. Luc Goeminne, zorgt in eigen beheer voor deze reproductie van de Popp-kaart voor Deinze binnen de wallen. Naast de kadastrale legger, met alle gegevens over de eigendommen en de betrokken eigenaars, bevat de publicatie ook de kadastrale kaart op groot formaat, 110x75 cm. (iets groter dan de kaart van Van Maldeghem uit 1786). Belangstellenden storten € 7 (verzending is inbegrepen) op rekening van dr. Luc Goeminne, Dorpsstraat 32, 9800 Deinze, KBC rek. nr. 442-7533271-87. Kleurreproducties van de kaart-Van Maldeghem zijn nog verkrijgbaar aan € 10 in het Museum of na contact met KGK-voorzitter W. Jonckheere. 2048. Paul HUYS (nr. 453) : Slagen en verwondingen in “troubelen tijt van oorloghe” (Vinkt 1702) Eeuwen geleden waren de mensen bijzonder lichtgeraakt en vooral erg op hun persoonlijke eer bedacht. Om een niemendal achtten ze die bedreigd, vielen er woorden, werden de messen getrokken en – soms bloedig – de rekeningen vereffend. Een voorbeeldje uit Vinkt, driehonderd jaar geleden1. Op zondagavond, 5 november 1702, wil Louijs Bogaert fs. Louis, een veertigjarige landbouwer uit Vinkt, nog met paard en kar naar Gent, samen met een dorpsgenoot van hem, Joos Vermeulen genaamd. Vooraleer te vertrekken, verdrijven zij eerst nog hun (mogelijke) dorst in een herberg in Vinkt, opengehouden door “tavernier” Joos Dhuyvetter. In diezelfde herberg zitten ook drie mannen uit (de buurt van) Nevele, m.n. Jacobus de Buck fs. Pieter, Pieter Vervenne en ene NN. Schrijvere, “in de wandelinghe ghenaempt Cloostercnecht”. Als Bogaert en Vermeulen aanstalten maken om te vertrekken, vragen de drie Nevelaars of ze mogen meerijden: en dat mag. Maar eerst gaan ze die reisafspraak nog even bekrachtigen in een andere Vinktse herberg, gehouden door Philips van Wonterghem. En vandaar gaat het dan (eindelijk) richting Nevele. Als ze nog maar een “afstand van 3 of 4 stukken lands van de plaetse van Vinkt” hebben afgelegd, vraagt Pieter Vervenne of ze even willen stoppen bij een hofstede, zeggende: “Ick moet hier tot Marie Meijers om wat appels gaan”. Maar de bewoners daar zijn al gaan slapen en doen niet meer open op het kloppen van Vervenne. Deze haast zich vervolgens, al lopend, de kar achterna die intussen al een heel stuk verder is geraakt, nl. tot in de buurt van “het gehuchte ghenaemt de Cruijsbilcken”. De mannen op de kar horen “iemand” aankomen (van wie ze – in de avondduisternis – niet kunnen zien noch vermoeden dat het Vervenne is) en Bogaert roept – zoals toen gebruikelijk was – “Qui vive?”. Daarop antwoordt Vervenne, zonder te zeggen dat hij het is, alleen maar met de verwensing “Oraigne mordieu”. Deze “politiek” geladen allusie op de Hollandse prins(en) van Oranje bevalt Bogaert precies niet en hij repliceert daarop met de woorden: ’t Is eenen ‘gens foutre’, die sijnen coninck is verloochenende, ende waert (= ware het) datmen een roer hadde, men saude hem dienen omverre te schieten in dese troubelen tijt van oorloghe”2. Vervenne neemt dit antwoord niet, trekt zijn mes en er begint een handgemeen waarin Bogaert erin slaagt, het mes uit Vervennes hand te wringen, maar hij wordt daarbij wel “dweers door zijnen duijme” gestoken. Vervenne neemt daarop de vlucht, richting Nevele, waar hij dan – een kwartier verder – zijn toevlucht zoekt in de herberg “de Spoele” in Meigem3. Even later komt ook het gezelschap van de Vinktenaars Bogaert & Vermeulen, benevens ook Jacques de Buck (en Cloostercnecht?), tot aan de genaamde herberg gereden. Daar worden ze “opgewacht” door Vervenne en de waard van “de Spoele”, genaamd Jan de Baets, elk met een “mutsaertclippel” in de hand. Ze gaan Joos Vermeulen te lijf en slaan hem ter aarde neer, Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3456 hebbende hem daarop “seer jammerlijck ghetracteert dat sij twee tanden hebben uijt sijn hooft (sic!) gheslaeghen”, hem twee wonden hebben toegebracht terzijden zijn hoofd en zijn linkeroor stukgescheurd, waarop het slachtoffer “van zijn zelven ghevallen” is en een tijd bewusteloos is blijven liggen. Dat is althans wat we in het procesdossier kunnen opmaken uit de “tichten” tegen de daders en uit de getuigenverklaringen. De verklaring, afgelegd door de “eisers” – Joos Vermeulen en Louijs Boghaert -, is door hen beiden ondertekend met een “merk”; ze waren dus alle twee ongeletterd. Het laatste dossierstuk in de procesbundel is gedateerd 9 juni 1703, maar nopens de afloop van deze zaak – allicht een veroordeling van de daders !? – zijn we niet ingelicht. Moraal van het verhaal: neem liefst geen lifters mee en – in troebele oorlogstijd – zeker geen antikoningsgezinde “orangisten”. 1. Rijksarchief Gent, Raad van Vlaanderen, nr. 1997 (proces tussen Joos Vermeulen en Louijs Bogaert (uit Vinkt), eisers, en Pieter vander Vennet (Nevele) en Jan de Baets (Meigem), verweerders. Voorwerp: slagen en verwondingen, 1702-1703. 2. In 1702 was de Spaanse succesieoorlog (1701-1714) pas aan de gang. Na het afsterven van de Spaanse koning Karel II (de laatste Spaanse Habsburger) in 1700, werd zijn kroon bestwist door Lodewijk XIV (ten gunste van zijn tweede kleinzoon Filips van Anjou) en de Duitse Keizer Leopold II (voor zijn tweede zoon Karel). Het was uiteindelijk Filips die onbestreden de Spaanse troon kon bezetten. 3. Noël Kerckaert, in “Oude Oostvlaamse huisnamen”, dl. 5 (Gent, Provinciebestuur; 1991 – Kultureel Jaarboek Bijdragen, nieuwe reeks, nr. 34), blz. 108, vermeldt deze herberg, met archiefattestaties uit 1691 enuit 1779.
2049. Herman Maes (nr. 99) : Lodewijk XIV (1650-1714) Herhaaldelijk heb ik in deze nota’s al de vele invallen van de legers van Lodewijk XIV vermeld zodanig dat ik daarover wel eens een bijdrage zou willen leveren. Elke aanslag eindigde met een “vredesverdrag”. In de 17e eeuw vormden het graafschap Vlaanderen, het hertogdom Brabant e.a. de Spaanse Nederlanden, geregeerd door de koningen van Spanje in opvolging van Keizer Karel V die zijn rijk (waarin de zon niet onderging!) verdeelde: een deel aan zijn broer, en een deel aan zijn zoon. Dat was in 1555. De Bourgondische erfenis van zijn grootmoeder Maria van Bourgondië, de Spaanse erfenis van zijn moeder Johanna de Waanzinnige gingen naar zijn zoon Filips II. De Duitse erfenis van zijn grootvader Maximiliaan van Habsburg ging naar zijn broer. Wij, onze landen, kwamen dus als Spaanse Nederlanden in de geschiedenis na 1555. Maar Lodewijk XIV wou die Spaanse Nederlanden inlijven, annexeren; tot aan de Rijn. Een eerste oorlog werd in 1659 besloten met de Vrede van de Pyreneeën een tweede in 1668 met de Vrede van Aken een derde in 1674 met de Vrede van Nijmegen een vierde in 1683 met de Vrede van Regensburg een vijfde in 1688 met de Vrede van Rijswijk een zesde in 1700 met de Vrede van Londen dit was de negenjarige oorlog met in 1695 de beschieting van Brussel en vernieling van de Grote Markt. Mijn bedoeling over die oorlogen te schrijven is nu overbodig gemaakt door een bijdrage in Vlaamse Stam, mei 2006 p. 198-224 met als titel “De Spaanse Nederlanden als slagveld van Europa en de grote gebiedsafstanden aan Frankrijk (1650-1700)”, door dr. Et. Rooms, docent aan de Koninklijke Militaire School te Brussel.(Hij gaf ooit in Deinze een voordracht voor KGK-VVF en is tevens medewerker aan de Geschiedenis van Deinze, deel III) Het is in de tijd dat Frans-Vlaanderen bij Frankrijk werd ingelijfd en dus verfranst. Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3457 Maar in 1700 was het nog niet gedaan. Lodewijk XIV wou nu ook de Spaanse Nederlanden erven via zijn vrouw. Dat werd de Spaanse successieoorlog met de Vrede van Utrecht in 1713. Toen werden wij de Oostenrijkse Nederlanden. En na 1700 vielen de Fransen hier nog eens binnen onder Lodewijk XIV die regeerde tot 1714. En in de jaren 1740 was het Lodewijk XV. En dan in 1792 (Lodewijk XVI leefde nog) en opnieuw in 1794. En toen werden we geannexeerd tot 1814, onder de revolutie, het directoire en Napoleon I. Ten tijde van Napoleon III vreesde België andermaal geannexeerd te worden…tot aan de Rijn. De oorlog 1870 stelde een einde aan Napoleons annexatiedrang. Maar na 1918 werd het Rijnland bezet en poogde Frankrijk het Saarland in te palmen. Een volksraadpleging verzette zich tegen inlijving. In 1955 poogde men dat nog eens met een referendum maar weer wou meer dan 90% bij Duitsland blijven. Het verleden zindert verder tot vandaag. En morgen wellicht nog. Om het heden te begrijpen is het nuttig te weten “Hoe het groeide”. Een gesloten vrede is vaak de oorzaak van de volgende oorlog; of toch een van de oorzaken. Het verdrag van Versailles 1919 stichtte o.a. Tsjecho-Slowakije en Joegoslavië, twee landen die in 2000 uiteenvielen. De Versailles-maatregelen waren “grondstof” voor Hitler (o.a. de bezetting van het Rijngebied door België en Frankrijk in ± 1923) Toen Lodewijk XIV met die reeks oorlogen begon, was over ons de Vrede van Westfalen (Münster en Osnabrück) gesloten. Die besloot onze 80-jarige oorlog met Spanje en tevens de 30-jarige oorlog in het Duitse Rijk. In 1648. De tribulaties van de Franse revolutie en van de Napoleontijd werden ondervangen door het fameuze Verdrag van Wenen, 1815, dat de chaos in Europa moest herstellen door o.a. terug te keren naar toestanden van vóór de revolutie. Daaruit ontstond het Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) met als resultaat de Belgische revolutie van 1830. Daarbij was er een groep opstandelingen die weer bij Frankrijk wilden ingelijfd worden. Die tendens bestaat nog in Wallonië, nu nog met een nakomeling in de familie Gendebien (cf. Knack 36e jg. nr. 23 van 7 juni 2006: interview met Paul Henry Gendebien) Gendebien van 1830 was een relatie van de Deinzenaar Fr. Bern. Callier die in 1857 de liberale partij stichtte te Deinze in café De Trombone (Markt : ± Gentlemen nu). Om een vredesverdrag voor te bereiden kwam Lodewijk XIV ooit in Deinze overnachten toen hij zijn legers kwam bezoeken. Hij overnachtte toen in het huis waarin nu dokter Hoengenaert woont (tegenover de O.L.V.-kerk) In 1676-1678 grepen “Les Conférences Franco-Espagnoles de Deynze” plaats (beschreven in Revue d’Histoire moderne, 1927 p. 191-2151. In september-oktober 1978 was er in de Gentse Universiteitsbibliotheek een tentoonstelling gewijd aan “De inname van Gent in 1678 en de gevolgen ervan”. 1. Een bijdrage van prof. Hubert Van Houtte, prof. RUGent. Nvdr. Zie ook Paul HUYS, De internationale conferentie(s) van Deinze (1676-1678) in KGKContactblad, XXII (2002), 3, pp. 2912-2915, nr. 1852
2050. Paul HUYS (nr. 454) : De familie Roelants en het Schouteetdom van Deinze (17e eeuw) In de bijdrage over het “Schouteetdom” van Stad en Markizaat van Deinze in de 17e eeuw1 hebben we aangestipt dat dit ambt (een leen, afhangend van het Leenhof van Nevele) in de loop van de tweede helft van de 17e eeuw gedurende enkele decennia opeenvolgend in handen was van leden van eenzelfde familie. In zijn “Lijst der Schouts van Deinze”2 vermeldt Alb. Van den Abeele de volgende drie houders van het ambt, leden van de familie Roelants: Lodewijk in 1653 Gillis in 1663 Willem in 16.. (sic = ca. 1682?) In 1685 werd Michiel Wyme schout. – Tot zover Van den Abeele. Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3458 In de parochieregisters van Deinze (O.-L.-Vrouw, resp. Sint-Martinus) zijn op naam van diverse naamdragers-Roelants een aantal dopen, huwelijken en overlijdens geregistreerd3. Uit een combinatie van de beschikbare gegevens, aangevuld met het resultaat van bijkomende opzoekingen (o.m. in de Nevelse leendenombrementen) komen we – samengevat – tot de volgende, allicht nog onvolledige filiatie: (R = Roelants; OLV = parochie Onze-Lieve-Vrouw; SM = par. Sint-Martinus.) Ludovicus Roelants x Judoca Van Rockeghem (°?) (x ca. 1634/35) (+ tsn. 1666-1672)
Guillielmus (I) R. (OLV. 16.01.1636) (SM 05.12.1684) x OLV 1662 met Catharina Hespeel (° SM….) (SM 10.09.1676)
Guillielmus (II)R. (°SM 1663)
Balduinus (°1637)
(°?) (+ na 1672)
Joannes Anna-Maria Judoca Ludovicus (II) R. (°1638) (°1640) (°1643) (°1645 ; + 1685) x 1669 x SM 08.02.1671 met met Joannes van Adriana De Crombrugghe Waegheneer (°1634; + 1694) (° Gent S.Michiel)
Ludovicus (III) Jacobus (° SM 1673) (° SM 1675)
Petrus van Crombr. Vier dochters (olv 30.07.1670) (°1672/1676)
Volledigheidshalve moeten we ook vermelden dat we nog enkele andere naamdragersRoelants vonden, maar die we niet konden aanschakelen bij de hierbovenstaande stamboom4. Maar nu weer terug naar de ambtsbekleders van het Deinse schouteetdom. Van den Abeele vermeldt “Lodewijk R.” als schout in 1653; volgens de ons bekende leendenombrementen was hij dat ook nog in 1661 en 1666; hij moet dus tussen 1666 en 1672 overleden zijn, aangezien zijn vrouw in 1672 “weduwe” genoemd wordt. Als volgende schout vermeldt Van den Abeele “Gillis R.” in 1663, maar dat lijkt in tegenspraak met het gegeven dat (zijn vader?) Lodewijk in 1666 nog leenhouder – en dus ambtsbekleder – was. Bovendien maken de Deinse parochieregisters nergens gewag van een Gillis (= Egidius) R.; wel van een Guillielmus (I) fs. Ludovicus. Zou het kunnen dat Van den Abeele een “Gill.” Als Gillis heeft geïnterpreteerd, i.p.v. een “Guill.”, d.i. Guillelmus? Indien onze Guillielmus (I) zijn vader, ergens tussen 1666 en 1672, heeft opgevolgd, dan kan dat ten laatste geweest zijn tot 1684, het jaar van zijn overlijden. Als derde in de Roelantdynastie vermeldt Van den Abeele “Willem R.”, met als datering 16.. (sic). Uiteraard is deze man te vereenzelvigen als onze Guillielmus (II), fs. Guillielmus. Hij zou vervolgens – althans volgens Van den Abeele – reeds in 1685 opgevolgd zijn door Michiel Wyme en zou het ambt dus slechts gedurende een (zeer) korte tijd bekleed hebben… Er blijven dus hoe dan ook nog enkele “vraagtekens” inzake de juiste toedracht: wie was wie, in welke functie en wanneer? Daarom hebben we het nuttig geoordeeld, ook nog een andere archiefbron te consulteren, meer bepaald de Deinse pointingregisters (= registratie van de persoonsbelasting op negotie en status). We hebben, steekproefgewijze, de registers uit de periode 1650-1685 doorgenomen en genoteerd wie in welk jaar als “schout” van Deinze vermeld wordt. Het Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3459 resultaat van die steekproef was ontgoochelend: we vonden wel herhaaldelijk de naam “Roelants” terug, maar ofwel zonder de ambtsvermelding van schout, ofwel de vermelding “schout Roelants”, maar dan zonder specificatie van diens voornaam… “M(eeste)re Loys Roelants” b.v. troffen we aan in de pointingregisters van 1651 (“op zijne pracktijcke ten stadhuyse ende elders”), 1662, 1665 en 1666 – maar wàt precies die “praktijk ten stadhuize” was, wordt niet toegelicht (allicht was inderdaad zijn schoutschap bedoeld, maar dat wordt geen enkele keer expliciet toegevoegd). Anderzijds vonden we “den schaut Roelants” vermeld in 1683 en in 1684, maar zonder zijn voornaam… Die beide laatstgenoemde vermeldingen bevestigen dan weer wel het gegeven bij Van den Abeele, die vanaf 1685 Michiel Wyme als schout vermeldt. 1. KGK-Contactblad, 24/3 (juli-sept. 2004), blz. 3198-3199. 2. Alb. Van den Abeele, “Geschiedenis van Deinze” (1865), blz. 53. 3. Met dank aan Guy Thoonen (Nazareth) voor de bereidwillig verstrekte genealogische informatie uit zijn computerbestand betreffende de Deinse PR. 4. Andere mannelijke Roelants-naamdragers (chronologisch): a. R. Joannes + Deinze OLV 19.12.1720 (PR f° 2561). b. R. Albertus Ignatius Emanuel fs. Petrus, + Deinze OLV 20.03.1754 (PR f° 2627), 54 j. oud (° ± 1700). R. Petrus, gehuwd (waar?) met Isabella Catrina Jacoba de Roo; kinderen: R. Isabella Deinze S.M. 19.04.1738 – 08.05.1739 ; in de kerk begraven. R. Joannes Baptista Josephus SM 25.04.1739 (f° 814); dooppeter was ene “Roelants, vicepastor in Olsene”, ons verder niet bekend. En als vrouwelijke naamdragers: a. R. Guilielma, gehuwd Deinze SM 08.05.1688 (PR f°1620) met Petrus Crabbeels; getuigen: Franciscus R. en Maria Billet. b. R. Petronilla, + Deinze OLV 10.01.1720 (PR f° 2559), 36 j. oud (° ± 1684). c. R. Joanna, + Deinze OLV 19.06.1762 (PR f° 2644), echtg. Livinus de Pape, 54 j. oud (° ± 1708).
2051. Lezersantwoord In het Contactblad 25e jg. nr. 3, pp. 3325-3326 schreef KGK-erevoorzitter Herman Maes een stukje « Werken in 1930 » over Leon Colpaert en echtgenote Adrienne De Smet. Hij vroeg toen wie er opzoekingen wou doen over de betrokken personen. Jan De Smet beantwoordde de uitdaging met een uittreksel van zijn familiegeschiedenis. Wie interesse heeft voor zijn stamboom die teruggaat tot begin 17e eeuw mag altijd contact nemen met Jan De Smet, Centrumlaan 147, 9800 Deinze. Tel. 09 386 21 76 Epostadres :
[email protected] Jules Emiel De Smet werd geboren te Petegem op 08/12/1875. De persoonsgegevens in het militieboek van de lichting 1895 waren de volgende: Beroep: Magazijnier – Kan lezen en schrijven – Groot: 1m65. Bij de loting waar er vijf man nodig waren, werd hij als 9e uitgeloot. Jules Emiel De Smet woonde tot zijn huwelijk in de Kouterlosstraat 1. Hij huwde op 20/09/1899 om 11u30 te Deinze met Bertha Rogge, geboren op 17/01/1877 te Kruishoutem, dochter van Désire Rogge en Maria Emma Dhooge (overleden te Bachte-Maria-Leerne op 01/04/1887). Bertha Rogge was dienstmeid en woonde te Deinze en eerder in Gent. Jules Emiel De Smet was bij zijn huwelijk brouwersgast van beroep. In de bevolkingsregisters van 1900-1910 staat het gezin ingeschreven in Jules De Smet de Gentsesteenweg 12. Jules Emiel De Smet is daar herbergier. Zij hadden één dochter (Foto Jan De Smet) Irène Pelagie De Smet, geboren op 15/06/1900 te Petegem. Op 09/11/1900 werd de zwangere Bertha Rogge in haar huis vermoord aangetroffen in de kelder. De moord werd nooit opgehelderd alhoewel er een verdachte was.
Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3460 Irène De Smet Irène Pelagie De Smet, geboren te Petegem op 15/06/1900. Irène Pelagie De Smet verhuisde op 01/06/1923 naar de Avenue des Rogations te St.-Lambrechts-Woluwe. Op 12/12/1923 huwde zij met André Coppejans, geboren op 09/07/1900 te Waregem. In het bevolkingsregister was dan een adres in Frankrijk vermeld, nl. : Hôtel Restaurant, Commerce de Poissons, 57 Chemin d’Emblise, Quievrechin, Nord France. Op 01/03/1927 woonden zij in elk geval in de Poelstraat 33 te Petegem. In de periode 1930-1947 woonde het gezin Coppejans – De Smet op de Gentsesteenweg 14. Hij was werkman aan de ijzerenweg en zij was magazijnierster. Zij kwamen op 15/10/1935 van de Poelstraat 47 te Petegem. Zij kregen drie kinderen: Andrea Bertha Coppejans, geboren op 13/08/1933 te Petegem. Overleden op 19/08/1933 te Petegem. André Louis Coppejans, geboren op 15/01/1935 te Petegem. André Louis Coppejans verhuisde op 21/09/1956 naar de St. Hubertstraat 88 te Petegem. Frans Julien Coppejans, geboren op 04/12/1937 te Petegem. Frans Julien Coppejans verhuisde naar de Molenstraat te Gavere alwaar hij drie jaar vrijwillig dienst neemt bij de Administratieve Wing van de Luchtmacht. Het gezin Coppejans – De Smet woonde in de periode 1947-1960 nog steeds op de Genstesteenweg 14. Op 18/01/1961 overleed André Coppejans. Op 10/06/1961 verhuisde Irène Pelagie De Smet naar de Astridstraat 37 te Petegem. In de periode 1961-1970 woonde Irène Pelagie De Smet nog steeds in de Koningin Astridstraat 37 te Petegem. Irène Pelagie De Smet overleed op 16/06/1971 te Deinze. Sara Rogge Op 28/08/1901 hetrouwde Jules Emiel De Smet met Sara Anna Rogge, geboren op 01/03/1879 te Kruishoutem, dochter van Désire Rogge en Maria Emma Dhooge. Zij was dus de zuster van de vermoorde Bertha Rogge. Zij woonde tot haar huwelijk in Deinze. Op 09/05/1902 werd Arthur Henri De Smet geboren te Petegem. Hij overleed op 30/05/1902 eveneens te Petegem. Het koppel kreeg in die periode nog een kind, Adriana Zoë De ) Smet, geboren op 15/03/1904 te Petegem. Sara Rogge (Foto Stefan De Smet)
ara Rogge Foto Stefan De Smet)
Adriana Zoë De Smet, geboren te Petegem op 15/03/1904. Adriana Zoë De Smet huwde op 30/08/1928 te Petegem met Leons Petrus Colpaert, geboren op 15/07/1901 te St.-Martens Latem, zoon van Gustaaf Colpaert, geboren op 27/08/1873 te St.-Martens Latem en Marie Melanie De Smet, geboren op 03/03/1865 te Nazareth. Op 01/10/1928 verhuisde het koppel naar de Eedekenstraat 19 te Astene. Na het overlijden van Leons Petrus Colpaert op 19/06/1934 te Astene, woonde Andriana Zoë De Smet terug bij
haar ouders vanaf 05/07/1934. Op 06/02/1939 verhuisde zij naar St. Pietersnieuwstraat 121 te Gent. Op 16/09/1939 was zij terug thuis en op Adrianna De Smet (Foto 17/06/1941 Stefan De Smet)verhuisde zij naar de Gentstraat 77 te Deinze. Later verhuisde zij naar Nevele, Langemunt. Op 13/02/1942 huwde zij te Deinze met Astère Tack. Adriana Zoë De Smet overleed op 11/03/1997 te Deinze.
2052. Paul HUYS (nr. 455) : De Humaniora in het SintHendrikscollege – Schooljaar 1940-1941
2x Adrianna De Smet (Foto Stefan De Smet)
Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3461 Het “College” (dat sedert het samengaan met de humaniora-afdelingen van de Maricolen in 1997 voortaan als SHZMI door het leven gaat) groepeert binnen het volledige geherstructureerde Katholiek Onderwijs van Deinze (KOD) alle ASO-opleidingen (= Algemeen Secundair Onderwijs). In het schooljaar 2003-2004 telde dit “Sint-Hendriks- en Zusters Maricolen Instituut” in totaal 1067 leerlingen, nl. 573 meisjes en 494 jongens. Het College, ooit een exclusieve “mannenburcht”, bergt dus binnen zijn “muren” (nu ja!) een numerieke meerderheid van vrouwelijke leerlingen. Maar ofschoon ook dààrover zinnige beschouwingen (de “vervrouwelijking” van het ASO!) geformuleerd zouden kunnen worden, is niet precies dàt het eigenlijke onderwerp van deze korte bijdrage! Diezelfde 1067 leerlingen kunnen ook anders “verdeeld” worden: b.v. in 597 (of 55,8%) leerlingen uit Groot-Deinze en 470 (of 44,2%) leerlingen uit andere steden of gemeenten buiten Deinze. Of –anders uitgedrukt- een comfortabele meerderheid van “Deinse” leerlingen. Niet dat iemand binnen of buiten de school van dat onderscheid-in-herkomst een punt maakt, maar het illustreert wél het belang van Deinze als onderwijscentrum en de aantrekkingskracht van die centrumfunctie binnen een brede omtrek rondom Deinze. Het College van Deinze heeft altijd wel die centrumfunctie gehad ten opzichte van het omliggende. En het is ooit, af en toe, wel eens zo geweest dat in de humanioraafdelingen(en) het aantal niet-Deinzenaars zelfs iets groter was dan het Deinse leerlingenaantal. Recent hadden we de gelegenheid kennis te nemen van de schoolbevolking van het College in het eerste oorlogsjaar 1940-1941. In Sint-Hendriks werd toen – na het lager onderwijs (acht schoolklassen) – alleen lager middelbaar (= nu secundair) onderwijs aangeboden, resp. in de humaniora (6e, 5e en 4e Latijnse) en in de zgn. “moderne” (1e, 2e en 3e middelbare). Zoals men zal merken, werd toen in de Latijnse afgeteld van 6e (de beginklas) naar de 4e (waarna verder de hogere cyclus tot en met de 1e of rhetorica), terwijl in de moderne werd opgeteld, beginnend bij de 1e… Het is nu anders: alles in stijgende lijn! Maar goed. In 1940-1941 telde het College drie klassen Latijnse (met in totaal 38 leerlingen) en drie klassen moderne (met in totaal 46 leerlingen), alles bijeen nog net geen vijfentachtig leerlingen: een middelbaar school(tje) op echte mensenmaat. Groot-Deinze (de elf gemeenten anno 1977!) bestond toen nog niet en ook de door de Duitse bezetter doorgevoerde, gedwongen oorlogssamenvoeging van Petegem bij Deinze (in 1942) was er ook nog niet. De schoolbevolking van het College kon in 1940-1941 dus nog perfect onderverdeeld worden in Deinzenaars, Petegemnaars en leerlingen van daarbuiten. We maakten daarvan een tabel, waarin alles duidelijk (hopen we) af te lezen valt. Voor de gemeenten (behoudens Deinze en Petegem), die sedert 1977 deel uitmaken van (Groot-)Deinze, gebruiken we de volgende afkortingen: AST BML GOT GRA LEE
Astene Bachte-Maria-Leerne Gottem Grammene Leerne(*)
SML VIN ZEV
Sint-Martens-Leerne Vinkt WON Wontergem Zeveren
(*) In de leerlingenlijsten staat soms “Leerne”, zonder te specifiëren of het gaat om BachteMaria-Leerne of Sint-Martens-Leerne.
Klassen
Ll.aantal
Deinze
Petegem
Groot-Deinze
Elders
Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3462 6e Lat.
16
4
2
3 (BML/VIN/GRA)
7
5e Lat.
11
4
-
2 (AST/VIN)
5
4e Lat.
11
2
1
2 (LEE/WON)
6
38
10
3
7
18
1e Mid.
27
7
3
7 (AST/BML/VIN/WON/ZEV) 10
2e Mid.
11
2
3
-
6
3e Mid.
8
0
1
3 (LEE)
4
46
9
7
10
20
84
19
10
17
38
Alg. Tot.
Op dat algemeen totaal van 84 leerlingen maakten die van Deinze + Petegem samen (19 + 10 =29) zowat 34,5% uit of ruim 1/3; de 17 leerlingen uit de andere (nu) Groot-Deinse gemeenten maakten precies 20% of 1/5 van het totaal uit en de 38 andere leerlingen samen zowat 45,5% of iets minder dan de helft. Dit was, op een peulschilletje van nauwelijks 1,3% na, nog precies dezelfde verhouding als in 2003-2004: Vgl. tabel: 1940-1941 2003-2004
Herkomst Gr. –D. 54,5% 55,8%
Leerlingen Elders 45,5% 44,2%
We constateren dus, na een tijdsverloop van ruim zestig jaar, nog altijd eenzelfde vrij constante verhouding, nl. een lichte meerderheid van (Groot-)Deinzenaars in de schoolbevolking van het “College”, hoe totaal anders die er intussen ook moge uitzien.
2053. Herman MAES (nr. 100) : Verwoeste gewesten In onze bijdrage over Dr. Filliers in KOK Jb. 1995 vernoemden we het fonds der Verwoeste Gewesten waarbij Dr. Filliers een dossier had nr. 10.507. Zijn woning aan de spoorwegovergang bij het station was zeer zwaar beschadigd en ook zijn apotheekafdeling. (zie jaarboek 1996, p.213 en de erbijhorende foto’s van het verwoeste huis) Er verscheen een KB op 5 en nog een op 20 januari 1920 tot het oprichten van dat fonds om de meest geteister-de gebieden toch enigszins financieel te helpen bij de heropbouw. Dertig gemeenten werden als “geteisterd gewest” in de lijst opgenomen o.a. Deinze (en Eke, Gavere, Landegem, Machelen, Melle, Nevele, Petegem, Oudenaarde, St.-GillisDendermonde, Zingem, BeverenOudenaarde, Heurne enz.) (zie ook KOK-Kontaktblad nota 1428 p. 1802) Het duurde wel tot 1928 eer zijn dossier behandeld werd. Gelukkig voor hem had Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3463 hij bij voorbaat inventarissen opgesteld via notaris Blanchaert (zie KOK Jb. 1996, p. 213 e.v.) Hij kreeg 61.385fr. De schade was geschat op 94.755fr. Het huis was echter lang onbewoonbaar en in afwachting tot heropbouw van zijn huis en het weer bewoonbaar maken van het huis dat geen tien jaar oud was, moest hij elders huren. Er was in Deinze veel schade. Het station moest helemaal afgebroken worden en werd door een noodstation herbouwd. Dat noodstation deed wel dienst tot 1981. De Leiebrug en de Vaartbrug lagen gesprongen (de Van Risseghembrug aan de G.Gezellelaan was er nog niet) en vele huizen van particulieren waren beschadigd. De stad was niet uitgebrand (zoals in 1380, 1482, 1584, 1640) maar stond toch op de lijst der Verwoeste Gewesten. Het was nog een klein stadje, samen met Petegem a.h.w. een geheel vormend.
NVDR.: Deze foto’s van de Stationsbuurt werden ons bezorgd door de heer J. van Kan.
Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3464
Belangrijk bericht voor de leden-lezers die teksten willen indienen bij de redactie. Toen KGK-erevoorzitter Herman Maes in 1981 het initiatief nam om het ‘Kontaktblad’ op te starten was het duidelijk de bedoeling een wederzijdse beweging op gang te brengen, waarbij de lezers uitgenodigd werden om mee te werken aan de redactie van het blad. “Dit berichtenblad , schreef Herman Maes in het eerste nummer, kan dan een praat- en schrijfmuseum worden, dat ons kijkmuseum aanvult en dat voetnoten brengt bij de bijdragen in ons jaarboek”. Wij zijn bijzonder verheugd dat in de loop van de voorbije kwarteeuw zoveel van onze leden als gelegenheidsmedewerkers hun teksten instuurden en we hopen uiteraard dat dit ook in de toekomst, -- zo mogelijk nog meer --, het geval zal zijn. Om misverstanden te vermijden moet men er wel rekening mee houden dat we de artikels graag kanten-klaar ontvangen, liefst op diskette, CD of via epost, en dat de artikelen nog niet eerder verschenen zijn in een ander tijdschrift. Dit houdt helemaal niet in dat de artikelen omvangrijk moeten zijn, korte stukjes zijn evengoed welkom. Het is natuurlijk wel zo dat de redactie zich het recht voorbehoud om de ingestuurde teksten te fatsoeneren, uiteraard met respect voor de auteur en de inhoud van het artikel. Het gebeurt wel meer dat leden reageren op verschenen artikels. Dat is ook het opzet van een ‘contactblad’. Wel willen we vragen dat de ingestuurde reactie zo mogelijk ook in een kort artikeltje wordt gegoten. Losstaande rectificaties van een naam, of toevoeging van een anekdote of bijkomende notitie is best interessant, -- en dat wordt ook goed bijgehouden --, maar het zou de lezer wellicht gauw gaan vervelen als een aantal bladzijden van het Contactblad vol staat met kleine rechtzettingen van zaken die reeds enkele nummers geleden verschenen zijn. Tenzij natuurlijk dat de reactie een kort artikeltje kan opleveren, en het Contactblad zo toch aangenaam om lezen blijft. Hartelijk dank bij voorbaat voor uw welwillende medewerking.
Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3465
Vervoerd tussen donk en kasteel Het thema voor Open Monumentendag 2006 luidt “import-export”, een onderwerp dat zich op het eerste gezicht niet zo gemakkelijk leent voor monumenten in landelijke gemeenten. Je kan het breed benaderen en import enkel uit het buitenland zien, maar je kan het ook op microschaal bekijken, waarbij voorwerpen en stijlen slechts vervoerd worden van dorp naar dorp of van regio naar regio. De titel suggereert al dat het lokaal comité ad hoc vooral voor de laatste optie gekozen heeft. “Vervoerd tussen donk en kasteel” wijst enerzijds op de dualiteit tussen landschap en monument, die wij elk jaar opnieuw benadrukken. Anderzijds duidt het ook op de locaties van dit jaar: SintMaria-Leerne en Sint-Martens-Leerne die beide beheerst worden door de Leie en door hun kasteel, respectievelijk Ooidonk en Van Crombrugghe. Vooral de verhouding dorp-kasteel komt sterk tot uiting en de wederzijdse invloed, met de onvermijdelijke contacten buiten de gemeenten. Overgoten met een saus van Leieschilders, een brouwerij en een villa op de Leieboord, is het eens te meer een bijzonder smaakvol programma van kleine en grote elementen, onbekend of slechts gedeeltelijk bekend. Op uw tocht wordt u vakkundig geïnformeerd door de leerlingen van het Koninklijk Atheneum Erasmus Deinze, die u de Leernes op een andere manier zullen laten bekijken en zelfs bekend terrein soms vreemd doen lijken. Een hele waaier aan randactiviteiten en minitentoonstellingen geeft meer diepgang aan uw bezoek. 1. Basisschool Bachte-Maria-Leerne De huidige lagere school is gevestigd in het voormalig klooster en meisjesschool. Deze instelling werd in 1879 gesticht door de zusters van St.-Vincentius a Paulo die vanuit Gijzegem meerdere scholen in de Deinse regio hebben opgericht. Het is een markant centraal vierkant kloostergebouw in een decoratieve baksteenarchitectuur, met brede puntgevels of pseudofrontons. De voorgevel is uitgebouwd met een vijfzijdig deurportiek in het middenresaliet. De zijgevel wordt getooid met een beeld van O.-L.-Vrouw en het wapenschild van de familie t’Kint de Roodenbeke. Randactiviteiten 1. Tentoonstelling over de brandrestengraven uit de Romeinse Tijd door de intergemeentelijke Kale-Leie Archeologische Dienst (KLAD) in de school 2. Tentoonstelling over de priester-letterkundige Basiel De Craene (1880-1956) in de school 2. Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Jan Baptistkerk De kerk is tussen 1877 en 1880 dankzij financiële steun van H. t’Kint de Roodenbeke, opgetrokken op de plaats van de oude kerk. Ze heeft een basilicale aanleg en naar de norm van de tijd is ze in een neogotische stijl. De architect is A. Van Assche die tal van kerken in Oost-Vlaanderen op zijn naam heeft staan. Ook de preekstoel met panelen van de evangelisten is naar zijn ontwerp. Palend aan het koor ligt de grafelijke kapel, met eigen ingang en grafkelder. Het orgel is van J. Vergaert uit 1880. Rondom de kerk ligt nog het kerkhof, een fenomeen dat in Vlaanderen stilaan moet wijken voor een ordinaire parkeerruimte. Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3466
3. Pastorij Het is een vrij typische pastorij gebouwd in een strakke symmetrische opzet. De voorgevel is bepleisterd en beschilderd met onderaan een lage arduinen plaat. Opvallend is dat de voortuin is afgesloten door ijzeren hekken. Een plaat herdenkt dat priester-dichter Basiel de Craene, die met de poëziedagen de Vlaamse letterkunde wou verspreiden, hier van 1931 tot 1938 woonde. 4. Het dorp van Sint-Maria-Leerne Diverse kleine dorpshuizen verwijzen door hun gekleurde luiken nog naar het kasteelbezit. De zijgevel van “De Sterre” getuigt door zijn muurvlechtingen nog van zijn 16deeeuwse oorsprong. Het lage boerenhuisje van de Ooidonkdreef nr. 1 heeft een opvallende deuromlijsting met een bekroning in de vorm van een schouwmantel. Wat verder, in een huisje aan de overzijde, werkten Gust en Leon De Smet en Frits Van den Berghe, bekende schilders uit de Latemse groep, samen van 1922 tot 1923. Ook nu nog heeft Leerne kunstenaars die buiten de grenzen bekendheid genieten, want ook Roger Wittevrongel woont in het dorp. 5. Kasteel Ooidonk Kasteel Ooidonk, zetel van de heren van Nevele, is een waterkasteel met duidelijke verwijzingen naar de oorspronkelijke versterkte vierkantsvorm met torens en weergangen. In de 16de eeuw, na verwoesting door de Gentenaars, is het heropgebouwd in renaissancestijl met invloeden van de Loirekastelen, vooral dan in de latere restauraties. Verscholen in het normaal ontoegankelijk domeingedeelte, over de tunnel, bevindt zich een pittoreske Engelse tuin met paviljoen. Die contrasteert sterk met de tuin naar Frans model. Een druivenserre en ijzeren brug verraden de modegevoeligheden van die tijd.
Randactiviteit 3. Buiten het opzet van de OMD is er, mits betaling (€5), mogelijkheid tot begeleide rondleiding in het kasteel. 6. Landschap rond Porta Arboreti De “Blauwe Poort” is opgericht boven een vermoedelijk laatglaciale Leiearm die de donk, waarnaar het kasteel is genoemd, afscheidt van de hoger gelegen koutergronden waarop ook het dorp zich bevindt. Het onderscheid tussen oud alluvium en droge donk is zowel in de huidige topografie als in boringen nog goed herkenbaar. Donken vormen een fenomeen dat veelvuldig voorkomt in de valleien van Leie en Schelde. Dikwijls zijn zij als akkers temidden van natte weidegronden (meersen) te herkennen. Waarschijnlijk zijn zij in de late ijstijden ontstaan door het opblazen van droge zanden in de droogstaande valleien. Later worden die valleien opgevuld met materiaal aangevoerd door de traag stromende rivieren maar blijven de hoogste donken er boven uitsteken. Randactiviteit 4. Grondboring als illustratie bij de wording van het landschap (omgeving van het voetbalterrein)
Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3467
7. Voormalige Brouwerij Colle
nu bijna overal verdwenen.
Van de voormalige brouwerij “De drie ringen” rest nog het statige herenhuis in een tuin, omringd door een ijzeren afsluiting. Het oorspronkelijk gesloten erf is opengebroken door de sloop van de eigenlijke brouwerijgebouwen en de typische schoorsteen. De brouwersfamilie Colle was hier actief van 1835 tot 1942 en het “Leernes bier” werd vooral uitgevoerd naar de eigen herbergen aan de brug en het veer. Het is een sprekend overblijfsel van de dorpsbrouwerijen, vroeger zo typisch voor Vlaanderen en
8. Villa Leiespiegel Deze monumentale villa op de rand van de kouter op de afzink naar de Leievallei werd in 1911 gebouwd op last van Jozef van Crombrugghe. De Normandische cottagestijl toont de invloed uit de ons omringende landen in de architectuur. De bovenbouw is versierd met imitatievakwerk – in werkelijkheid is het beschilderd pleisterwerk. Aan de Leiezijde worden de uitspringende erkers met elkaar verbonden door een overdekt terras met houten zuiltjes. Het omringende park en de achtergevel kijken uit op een afgesneden Leie-arm en het beschermde landschap van Sint-Martens-Latem. Van 1959 tot 1976 was de villa in gebruik als rusthuis en heeft toen zijn huidige naam gekregen. 9. Meidoornheggen De meidoornheggen in deze buurt geven het gesloten bulkenlandschap een eigen karakter. Deze voorlopers van de prikkeldraad zijn schaars geworden in Vlaanderen. De lagere en vochtiger bulkgronden werden, in tegenstelling tot de droge kouters, pas in de late middeleeuwen ontgonnen. Zij worden gekenmerkt door een groenafsluiting, in dit geval meidoorn, waar de naam bulk naar verwijst (bulk komt van beluik, omsloten grond). Voor de ontwatering van dit natte gebied diende de centrale gracht parallel aan de Moerstraat, waarop de percelen zijn geaxeerd. De import van de nieuwe teelten, eerst aardappelen en recent maïs, wijzigt opnieuw het plattelandsuitzicht. 10. Kasteel Van Crombrugghe Het bakstenen centrale gebouw werd in 1845-47 door architect L. Minard uitgebreid. Dit kasteel was o.m. de verblijfplaats van J. Van Crombrugghe, burgemeester van Gent, die vooral bekendheid genoot om zijn collectie oranjebomen. Hij was één van de grote promotoren van de Floraliën, waar hij pronkte met zijn verzameling. Later werd de Oranjerie opgetrokken om de oranjebomen te herbergen en tijdens de zomer boordden ze de centrale grasparterre af. De familie Van Crombrugghe speelde een belangrijke rol in de Belgische politiek en leverde jaar na jaar de burgemeesters van Sint-Martens-Leerne.
Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3468
11. Kapel van H. Antonius van Padua De kapel werd in 1872 gebouwd door de weduwe van Leonce Van Crombrugghe ter zijner nagedachtenis. Zij is in baksteen opgetrokken in neo-romaanse stijl en gewijd aan Sint-Antonius van Padua. Van bij de oprichting tot eind de jaren ’90 ging er jaarlijks een bedevaartstocht door, de zondag na het feest van de patroonheilige. Binnen hangt een kruisweg, in 1877 geschonken door de Gentse Recolletten.
12. Sint-Martinuskerk Net zoals het kasteel werd ook de kerk door architect L. Minard opgetrokken, met financiële steun van Napoleon van Crombrugghe. Ze is opgebouwd in 1845 in neo-romaanse stijl. Tegen de zijgevel hangt een herdenkingsplaat naar aanleiding van het 50- jarig burgemeesterschap van Carlos van Crombrugghe.
Praktische informatie 1.
2. 3. 4. 5.
6.
Voor de bewegwijzerde fietstocht van ± 8,5 km (duurtijd zowat 3 uur – gidsbeurten inbegrepen) geldt een vrije start tussen 10 en 17 uur (gidsbeurten tot 17.45 uur). Er zijn 4 stopplaatsen (Basisschool Bachte-Maria-Leerne, Kasteel Ooidonk, omgeving Porta Arboreti en Villa Leiespiegel) waarbij er een gegidste wandeling voorzien is die aanvangt naargelang het aantal bezoekers. De leerlingen van het Koninklijk Atheneum Erasmus Deinze (richting “Toerisme en Onthaal”, aangevuld met leerlingen van de richting Wetenschappen) staan in voor het onthaal en het gidsen. Een hulppost van het Rode Kruis Deinze staat doorlopend te uwer beschikking aan het centraal infopunt, nl. Basisschool Bachte-Maria-Leerne (GSM-nummer: 0473/619.055). Aan het startpunt (Basisschool Bachte-Maria-Leerne) is er de mogelijkheid om een fiets te huren (€2). Voor alle O.M.D.-inlichtingen kan u vóór 10 september 2006 terecht op de stedelijke cultuurdienst (09/381.95.12). Op 10 september 2006 kan u terecht op het centraal infopunt, Basisschool Bachte-Maria-Leerne, Kloosterstraat 3 én op de bijkomende infopunten (Kasteel Ooidonk in de Ooidonkdreef 9 en Villa Leiespiegel in de Leernsesteenweg 315) of op het GSM-nummer 0474/532.406. EXTRA: Gratis toegang tot Galerij Ooidonk Fine Arts (Ooidonkdreef 12 te Bachte-MariaLeerne) met o.a. een speciale tentoonstelling met topwerken van de Latemse kunstenaars + beeldententoonstelling van binnen- en buitenlandse kunstenaars “Inside/Outside”: tentoonstelling met werken van mentaal gehandicapte personen in de nieuwe galerij “L’Oeil, donc” in de Leernsesteenweg 253b te Bachte-Maria-Leerne Tentoonstelling met foto’s en schilderijen over Maria-Leerne in het Molenhuis, Molenhuisstraat z/n te Bachte-Maria-Leerne Gratis toegang tot het Museum van Deinze en de Leiestreek (L. Matthyslaan). Open van 10 tot 12 uur en van 14 tot 17uur. OMD-beiaardconcert om 13.30u in de toren van de Onze-Lieve-Vrouwekerk (Markt) te Deinze. Opendeur in de beiaardkamer tijdens het concert.
Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3469 2054. Paul HUYS (nr. 456) : Deinzenaars in de dossiers van het oude “Gasthuis” te Leuven In het genealogisch tijdschrift “Vlaamse Stam” van juli-augustus 2004 (jrg. 40, nr. 4), blz.309316, staat een bijdrage te lezen over de “Dossiers van het oude ‘Gasthuis’ te Leuven”. Die dossiers betreffen personen die in de tweede helft van de 19e eeuw in het Leuvense gasthuis of hospitaal van de toenmalige COO werden opgenomen. Aangezien het om “behoeftigen” ging, werden de kosten aangerekend aan de gemeentebesturen van hun (laatste) verblijfplaats. Een paar Leuvense genealogen (de heren Paul De Clerck en Edmond Willems) bewerkten die archiefdossiers tot een tabel met de essentiële gegevens over – precies geteld – 6.394 personen, alfabetisch gerangschikt. In het VVF-artikel zelf publiceerden ze geen persoonsnamen, maar alleen een (heel nuttige!) “Index op de geboorteplaats, met aantallen dossiers”. Uiteraard keken we hun index erop na wat Deinze betreft: we vonden er de melding van vier dossiers over geboren Deinzenaars (maar voorts geen enkele uit de tien andere fusiegemeenten van Groot-Deinze). Op onze vraag om inlichtingen terzake kregen we vanwege de beide auteurs liefst een veertigtal pagina’s digitaal gefotografeerde archiefpagina’s doorge-e-maild (bestaat dat woord?), zijnde een copie van de volledige dossiers (!) van de betrokken vier Deinzenaars. Waarvoor, uiteraard, onze zeer erkentelijke dank aan de beide Leuvense vrienden van de familiekunde. Het gaat om de dossiers (allemaal compleet in het Frans opgesteld, ook de briefwisseling met de gemeente Grammene!) van de volgende vier geboren Deinzenaars: 1. Gustave De Cock (° Deinze 20.05.1864) , verblijfplaats Moeskroen, in het Leuvens Gasthuis behandeld op 17, 18 en 20 maart 1890, en daarna nogmaals op 6 januari 1891; 2. Ivon Depoortere (° Deinze 24.12.1835), verblijftplaats Grammene, in het Gasthuis opgenomen van 13 januari tot 2 maart 1891; 3. Jean Mortier (° Deinze 08.12.1831), verblijfplaats Herseaux, in het Gasthuis behandeld op 6 januari 1891; 4. Gustave Verburght (° Deinze 23.07.1849), verblijfplaats Brussel (rue de la Blanchisserie 30), opgenomen in het Gasthuis van 8 tot 16 december 1893. In hoofdzaak gaat het in elk van die vier dossiers om financiële documenten (briefwisseling met de betrokken gemeentebesturen, ter vereffening van de gemaakte behandelings- en/of hospitalisatiekosten). Bij dat puur financiële aspect van de dossiers blijven we hier niet stilstaan, maar richten onze aandacht exclusief op de “levensgeschiedenis” van de betrokkenen, waarover soms heel gedetaileerde gegevens verstrekt worden: “gefundenes Fressen” voor wie aan biografische onderzoek geïnteresseerd is… Hierna volgen dus vier mini-biografieën over Deinzenaars van ruim een eeuw geleden. In voetnoot geven we telkens ook de door onszelf opgezochte informatie uit de Deinse Burgerlijke Stand: daaruit leren we dat we de gegevens uit de Leuvense dossiers hier en daar op hun juistheid en/of volledigheid moeten corrigeren. 1. Gustave Decock (°20.05.1864)1, zoon van Théodore en van Pauline Alen; zijn beide ouders zijn eveneens geboortig van Deinze en in 1890 waren ze 52 jaar oud; hun zoon Gustave, is dan 26 jaar oud, nog vrijgezel en heeft geen militaire dienst gedaan; hij is “terrassier” (= grondwerker) van beroep, woont al “22 opeenvolgende jaren” in Moeskroen. In Leuven is hij “de passage” (= op doortocht) en laat zich in het Gasthuis behandelen voor “gale” (= schurft); hij krijgt er, op drie verschillende dagen, telkens een zwavelhoudend bad. Uit zijn inlichtingenfiche blijkt dat hij de eerste vier levensjaren in Deinze heeft gewoond en daarna in Moeskroen. Tussen 20.09.1889 en 29.01.1890 heeft hij gewerkt aan de Scheldewerken te Avelgem (zie Streuvels, “De teleurgang van de Waterhoek” en de Mirafilm daarover!) en is op 9 maart 1890 ook al eens behandeld in Doornik. 2. Ivon Depoortere (° 1835)2, zoon van François (geboortig van Wontergem en overleden omstreeks 1880 in Grammene) en van Barbe Vandemolle (overleden omstreeks 1883 in Grammene); is twee jaar soldaat geweest bij het 2e regiment. Hij is vrijgezel, 55 jaar oud in Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3470 1890, en eveneens grondwerker van beroep; hij zou tot ongeveer zijn 18e jaar in Deinze en tot zijn 20e in Grammene gewoond hebben en vervolgens – na zijn legerdienst – opnieuw 11 jaar in Grammene. Hij heeft daarna nog tweemaal 3 à 4 jaar in Lille (Rijsel) gewerkt, een half jaar in Kortrijk, ook zes jaar in Pont-à-Marcq, en tussendoor telkens weer in Grammene (zijn officieel domicilie). Op doorreis in Leuven is hij, op 13 januari 1891, bij hoogdringendheid in het Gasthuis opgenomen wegens tuberculose en heeft daar 48 dagen verbleven (kostprijs per dag: 1,42 fr.). Bij zijn ontslag aldaar werd hem een treinbiljet (à 3,60 fr.) – allicht naar Grammene – ter hand gesteld. 3. Jean Mortier (°08.12.1831)3, timmerman, zoon van François Mortier ( + Deinze 1861) en van Sophie Onderbeke (+ Deinze1845). Legerdienst 1851-1853 bij het 3e linieregiment; heeft de eerste 28 jaren van zijn leven (= tot ca. 1859) in Deinze gewoond, daarna anderhalf jaar in Frankrijk en sedertdien in Herseaux (waar hy tweemaal huwde); nu weduwnaar van Anastasie Crespin en van Rosalie Hoogstoel (+ te Herseaux). In het Gasthuis van Leuven verbleef hij op 6 januari 1891: op doortocht aldaar heeft hij, lijdend aan schurft, een zwavelhoudend bad genomen (kostprijs: 1,42 fr.). 4. Gustave Verburght (° 23.07.1849)4; dagloner, zoon van Gustave Verburght (° Gent ca. 1829) en van Hortense Tiberghien (Deinze ca. 1828; + Brussel ca. 1889); in 1882 te Schaarbeek gehuwd met Marie Van Backlée (°Aarschot 1859; + voor 1893); nu weduwnaar. Volgens een inlichtingenformulier dd° 12.12.1893 heeft hij 7 jaar in Deinze gewoond, 13 jaar in Gent, waarna 5 jaar legerdienst (1869-1874) en opnieuw 1 ½ jaar in Deinze; het vervolg van zijn levensloop speelde zich af in en rond de hoofdstad: 5 jaar in Brussel, 6 jaar in SintJoost-ten-Node, 3 jaar in Schaarbeek en ongeveer vier jaar in Brussel. Op 08.12.18935 wordt Verburght opgenomen in het Gasthuis wegens aandoening op de luchtwegen, met koorts; hij wordt er gehospitaliseerd gedurende 8 dagen (ontslagen op 16.12). Als het Leuvense Gasthuis de rekening voor zijn verpleging (8 dagen à 1,42 fr.) voor vereffening aan de stad Brussel toestuurt, weigert Brussel omdat Verburght niet als inwoner van aldaar kan gelden6. Het blijkt de gemeente Sint-Joost-ten-Node te zijn die de rekening moet betalen (alsook voor een vroeger verblijf aldaar in de loop van het 4e trimester van 1890). Alles samen: vier “momentopnamen” uit evenveel mensenlevens uit de “goede (?) oude tijd: vier mannen, tussen 26 en 60 jaar oud, twee van hen vrijgezel, de andere twee weduwnaar. Twee van de vier zijn ook langdurig soldaat geweest, de ene gedurende twee, de andere gedurende vijf jaar. Nu leven zij van het werk van hun handen, twee als grondwerker, een derde als dagloner en een vierde als timmerman. De reden van hun resp. opname in het Gasthuis verraadt iets van de omstandigheden van hygiëne, waarin ze hun (meestal onvast en zwervend) werkmansbestaan moeten slijten: een van hen lijdt aan TBC, een andere aan een aandoening van de luchtwegen, nog twee anderen hebben last van een huidziekte. Alle vier hebben hun geboortestad (moeten) verlaten, woonden en werkten her en der – in het Brusselse, in de Walen of in (Noord-) Frankrijk… Een gezinsleven kenden ze blijkbaar niet meer. Beelden van “Arm Vlaanderen” van ruim honderd jaar geleden! Of hoe officiële documenten toch in staat zijn ons een indringend idee te geven van de grillige wisselvalligheden in het lot van hardwerkende, door het leven niet gespaarde “alleenstaanden” die op de openbare onderstand een beroep moesten doen voor de soms meest elementaire (medische) verzorging; de kosten daarvan moesten gedragen worden door hun “thuisgemeente” – wat dit begrip soms ook betekenen mocht… Of nog: familiekunde als “sociale” geschiedenis. 1. Gegevens uit de B. St. van Deinze: Gustaef Theodoor Decock, ° Deinze 20.05.1864 (akte nr. 48), zoon van Theodoor Decock, oud 24 j., werkman, geb. en wonende te Deinze (afwezig), en van Paulina Alluyn, oud 24 j., geb. te Petegem. 2. B. St. Deinze: Ivo Depoortere, ° Deinze 24.12.1835 (akte nr. 138), zoon van Francies Depoortere, oud 30 j., wever, geb. te Grammene en wonende in Deinze, en van Isabella Rose Vandemaele (in het Leuvens dossier: Barbe Vandemolle), zijn huisvrouw, geboortig van Grammene. – Francies De Poorter (sic) overleed in Grammene op 15.04.1878 (akte nr. 4), oud 72 j., werkman, geb. en won. te Grammene, zoon van Pieter Depoorter (sic) en van Joanne Catherine Tack. Zijn echtgenote, Isabelle Rose Vandemaele, zou volgens het Leuvens dossier ca. 1883 in Grammene Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3471
3.
4.
5.
6.
gestorven zijn, maar haar overlijdingsakte hebben we in het overlijdensdossier van Grammene niet gevonden (noch in dat van Deinze). B. St. Deinze: Joannes Francies Mortier, ° Deinze 08.12.1831 (akte nr. 115) zoon van Karel Francies Mortier, oud 33 j., werkman, geb. te Nevele, en wonende te Deinze, wijk St. Maria (sic! = O.-L.-Vr.- parochie) en van Sophia Onderbeke, zijn huisvrouw, geb. te Deinze. B. St. Deinze: Gustave Verburght, ° Deinze 23.07.1849: ingeschreven onder de naam Gustave Tieberghien, zoon van Hortence Octoge (sic) Tieberghien, oud 21 jaar, naaister, geb. en won. te Deinze, bevallen in het huis van haar vader Louis Tieberghien, wonende op de SintMartinusparochie. Het kind werd 7 jaar later erkend (met naamsverandering – Verburght) bij het huwelijk, te Deinze op 14.04.1856, tussen Gustave Verburght en Octoge (sic) Tieberghien (huw. akte 1856, nr. 9). Gustave Verburght was op 07.12.1893 naar het Leuvens Gasthuis doorverwezen door de “Service Sanitaire” van het “Asile Devleeschouwer – Remy. Oeuvre de l’hospitalité de nuit et de la bouchée de pain" waar hij de nacht van 7 op 8 dec.had doorgebracht. Een brief van het stadsbestuur Brussel, dd° 11.01.1894, preciseert de opeenvolgende verblijfplaatsen van Verburght: Sint-Joost-ten-Node (02.02.1883 tot 25.06.1887), Schaarbeek (tot 06.12.1888), Anderlecht (tot 24.1.1890), Brussel (tot 16.04.1890), Schaarbeek (tot 04.02.1893), Brussel (vanaf 05.02.1893)
2055. Herman MAES (nr. 101): Casimir Vandendaele Paul Huys heeft een Deinzenaar die hier geboren werd in 1818 maar reeds de stad verliet in 1822 (samen met zijn ouders natuurlijk) beschreven als een goed schilder, maar ook als een vrijwel onbekende schilder. Huys deed dat in KOK-jb 1992 en in KGK jb 1999. Hij gaf een nota over de samenstelling van het gezin. In die nota bleek de moeder van de schilder (Casimir Vandendaele) Van Damme te heten, Anna Catharina Van Damme, geboren te Deinze 9-12-1787. Haar echtgenoot was Philippe Jean Vandendaele, geboren te Deinze op 23-3-1780. Casimir was hun derde kind; er kwamen er nog drie na de geboorte van Casimir. De moeders worden vaak vergeten. Anna Catharina Van Damme was de dochter van Livin Van Damme en van Isabella Jacoba Lagrange. Deze Isabella Lagrange was de dochter van Pieter Lodewijk Lagrange die zelf de zoon was van Philippe Lagrange, de eerste Lagrange in Deinze. Philippe werd circa 1665 geboren. Men weet niet waar. Philippe ca°1665 (waar?) Pieter Lodewijk °1718 te Deinze was de zoon van Philippe en de vader van Isabella Jacoba. Isabella Jacoba °1764 in de derde generatie; zij huwde Livin Van Damme (°1750, in SintMartens-Latem). Volgens de volkstelling van 1796 woonden ze bij de brug en Isabella’s zuster Regina Lagrange, vier jaar ouder (°1759) dan Isabella, woonde mee in het gezin. Livin woonde in Deinze sedert 1780. Ze hadden in 1796 vijf kinderen beneden de twaalf jaar; een daarvan was Anna Catharina. Die trouwde later met Philippe Vandendaele en ze kregen zes kinderen. Casimir was het derde kind in het gezin Vandendaele (soms Van Daele)-Van Damme. Isabella’s zuster Regina woonde er in. Casimir’s grootvader aan moederskant was dus een Lagrange. Casimir’s vader was onderwijzer o.a. in de school van Tonneel. In 1822 verhuisde het gezin naar Moerbeke- Waas waar vader Philippe Vandendaele onderwijzer werd en nadien gemeentesecretaris. Philips vader, Pieter Van Daele, was te Deinze bakker, tegenover de O.L.V.-kerk van Deinze. Zijn vrouw was Marie Dobbelaere. Die Pieter Van Daele/Vandendaele was pas in 1776 in Deinze gekomen en in 1796 was hij 44 jaar, zijn vrouw was toen al 51 jaar. Haar zus Catrine Dobbelaere, 16 jaar jonger dan Marie, woonde mee in. Toen bakker Vandendaele Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3472 stierf, zette moeder de bakkerij verder met haar zoon. Die zoon trouwde in 1858 met onderwijzeres Sofie Sierens, nicht van ex-Blasiuszuster Antonia Sierens. Beide huwenden waren toen niet meer jong, maar ouder dan 50 jaar. Thierry Lagrange (1946-2001) beschreef in een publicatie de hele stam Lagrange waarin hij tot de negende generatie behoorde. Thierry wass de zoon van Lucien (1911-2001) die ooit ondervoorzitter was van KOK. Lucien was de zoon van Roger. Roger was de zoon van Emiel (Valeer Lagrange ook). Emiel was de zoon van Ivo. Ivo was de zoon van Pieter Lodewijk. Pieter Lodewijk was de zoon van Pieter Francies. Pieter Francies was de zoon van Philippe, en deze Philippe was de broer van Isabella’s vader, want zij waren zoons van Philippe, de eerste Lagrange in Deinze. In die verwantschap vindt men ook heel wat Minnens. Om de verwantschappen te vinden moet men dus ook de namen kennen van de vrouwen. Dat wordt veel vergeten (we vergeten de echtgenotes van Lagrange hier ook). Casimir Vandendaele is dus ook een beetje Lagrange. En vele Lagranges zijn ook een beetje Minnens (maar dat is een andere weg). En let erop: van moeder is men zeker; van vader kan er soms wel eens enige twijfel bestaan. De bakker, de beenhouwer, de buur, de postbode en de vrienden komen ook soms langs… Mijn overgrootouders vierden in september 1962, toen ik amper een maand oud was, hun diamanten bruiloft: ze waren 60 jaar gehuwd. Maar mijn grootvader, het oudste kind in dat gezin, was toen al 63 jaar oud. In 1866 erkende Alois Maes het kind van zijn bruid als het zijne, maar was dat wel zo? En in elke familie zijn er zulke misrekeningen en fouten. En «vleselijke zonden» werden bedekt met de mantel der liefde. En der vergetelheid. Verzwegen familiegeheimen. En zwarte schapen. Geen enkele familie is zonder zonden. Ik zette ooit een vriend aan om zijn stamboom te maken. En hij begon eraan. Maar reeds in de derde generatie vond hij een «onwettig» kind. Hij beweerde dat zoiets in zijn familie niet gebeurde en hij stopte met zoeken. Ik zocht de stamboom voor een vriend. In elke generatie waren er kinderen zonder vader. Verwantschappen opzoeken kan een spelletje zijn bvb. :de grootmoeder van Casimir Vandendaele was dus de kleindochter van de eerste Langrange in Deinze (het kan nog ingewikkelder gezegd worden)… NVDR: Hoe ‘onbekend’ Casimir Vandendaele dan ook mag zijn, op 11 juli 2006 kreeg voorzitter W. Jonckheere via internet een vraag uit Toronto, Canada: mevrouw Viveca Tjonassan die er een antiekwinkel heeft, “Antique Clock & More”, was in het bezit gekomen van een olieverschilderij van Casimir Vandendaele, afkomstig uit een nalatenschap. Het werk draagt als titel “In the boudoir”, is gedateerd 1859 en heeft als afmetingen (zonder lijst) ca. 87x61 cm. Viveca Tjonassen en haar partner Willem bleken, na een korte correspondentie in het Engels, een uitgeweken Nederlands koppel te zijn.
Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3473
Zij kregen graag wat meer informatie over de schilder en de eventuele waarde van het schilderij. Hiervoor werd beroep gedaan op een kenner in onze Kring: dr. Paul Huys. Het bestaan van een webstek van de Kring, met vermelding o.a. van het epostadres van de voorzitter, levert op die manier wel verrassende contacten op.
2056. Paul HUYS (nr. 457) : Gaaischietingen in Deinze en Astene (1837-1838) In 1837 was het “Sint-Jorisgild vanden edelen cruusboghe” (alias “van den stalen voetboghe”) in Petegem – met nog slechts negen overblijvende gildebroeders – op stervens na dood1. Het Deinse Sint-Sebastiaansgild daarentegen bereikte een nieuwe bloei. In datzelfde jaar 1837 richtte het zelfs twee nieuwe gaaipeersen op: een in de “Gaaipeersmeersch” achter de Raamstraat in Deinze, en wel op het vroegere oefenplein (sedert 1756) van het Sint-Joris-gild, en een tweede gaaipeers in het Park2 in Petegem. Een van de eerste manifestaties van die hernieuwde levenskracht van de Sebastianen was de organisatie van een grote gaaischieting n.a.v. de zomerkermis van Deinze. In de “Gentschen Mercurius. Staetkundig en Advertentieblad der Provintie Oost-Vlaenderen”3 werd die schieting aangekondigd in een kort advertentiebericht, uitgaande van “Hoofdman Reyntjens”4. We nemen hier de belangrijkste gegevens uit over. De schieting zou gehouden worden op 9 en 10 juli 1837. Inleg 14 Fr., terug 12 Fr. Er werden vijf prijzen uitgeloofd: N° 1. “Eenen zilveren Marabou (= dikbuikige koffiekan), weerde 200 Fr.” N° 2 & 3. “Elk vier servitien (= serviezen), te samen à 200 Fr.” N° 4 & 5. Elk eene Louche (= opscheplepel voor soep), te samen 100 Fr.” Totaalbedrag der uitgeloofde prijzen: 500 Fr. Bovendien werden ook een drietal “zilveren vergulde medailles” uitgeloofd: een voor “de beste houding”, een voor de schutter(s) komende uit “de verst afgelegen plaats” en een voor de groep met “het meeste getal schutters”. * * * (Hand)boogschieten was in die tijd een druk beoefende en populaire sport,ook in de dorpen rond Deinze. Menige dorpskermis kon het dan ook niet stellen zonder een gaaischieting. Hierbij een voorbeeld uit Astene, aangekondigd in de “Gentschen Mercurius” van zondag 14 oktober 18385. De hoofding van de advertentie, waarmee het programma door “den Hoofdman E. Bauwens” werd bekendgemaakt, luidde: “Gaey-Schietingen met den Handbogen, zynde de Groote Kermis te Astene, op datum 22 en 25 October 1838. Idem Zondag 28 der zelve maend, luisterlijke Schieting.” Uitgeloofde prijzen: Hoog Gaey: eene zilvere louche, weerde 50 Fr. Elk Zyde-Vogel: negen café lepels, weerde elk 25 Fr. Inleg 7 Fr., terug 6 Fr. Peloton (van) 6 mannen. Ook hier waren “Eer-medailles” te verdienen, nl. een voor de “schoonste houding” (waarde 25 Fr.) en een “aan het meeste getal schutters” (waarde 20 Fr). “Telkens beginnen schieten om 2 uur fix.” 1. Zie L. Matthys, “De guldebroeders .. van Sinte Jooris”, in : K.O.K.-Jaarboek 13 (1946), blz. 106. 2. Volgens L. Matthys, a.w., blz. 106. In de “Toponymie van Petegem” van L. Goeminne & T. Vanhee, komt dit toponiem niet voor. Waar zich dit “Park” in Petegem bevond, lezen we bij G.P. Baert, “Het Sint-Sebastiaansgild te Deinze, 1428-1935” (K.O.K.-Jaarboek 3, 1936), blz. 13-14, nl. op Petegem-Kouterken (nabij het huidige Sint-Jozefsrusthuis). In 1855 werd dit park van zowat 85 aren groot doorsneden door de aanleg van de nieuwe spoorweglijn; n.a.v. het doosnijden van het park en het verplichte wegnemen van de schutterswip en het bijhorende paviljoen kreeg het Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3474 Sint-Sebastiaansgild door de “West-Vlaamsche Spoorwegen” een schadeloosstelling van 200 Fr toegekend. 3. “Gentschen Mercurius”, nr. 2307, dd° 11.06.1837. 4. Charles Reyntjes, gesproten uit een uitgesproken liberale en politiek zeer actieve familie uit Berchem & Ruien. Hij kwam zich in 1834 in Deinze vestigen; in 1837 wrd hij verkozen in de gemeenteraad enin 1848 tot burgemeester aangesteld. Zie over hem: K. Van Bockstal, “Charles Reyntjes”, onuitg. Kandidatuursoefening Geschiedenis UG, nr. 410). 5. “Gentschen Mercurius”, nr. 2517, dd° 14.10.1838.
Maessprokkels Dossche In mijn bijdrage tot het jaarboek 1999 schreef ik over de eerste communisten te Deinze en op p.181 vernoemde in Clement Dossche. In KGK 1998 p.417 schreef ik over de eerste stakingen in onze streek. En nu las ik over het katoenoproer van Gent in 1839. Gita Deneckere schreef een interessant boek “Sire, het volk mort” over het sociaal protest in België 1831-1918, dat ik in KGK 1998 p.422 in de voetnoten vermeldde. Nu schreef ze over de “Katoenopstand en sociale beroering te Gent in 1839”. Daarin speelde die Clement Dossche een rol. Hij onderhandelde namens de oproermakers met de Gentse burgemeester en met de gouverneur. Gita Deneckeres nieuw boek behandelt “collectieve actie en sociale geschiedenis” en dat is een uitgave van Kritak – Leuven. Conscriptie In KGK-jaarboek 2005 schreven we een nota over hetgeen de prefect van het Scheldedepartement (ca. Oost-Vlaanderen) dacht en schreef over de conscriptie en de dienstweigering. Aansluitend bij die nota verwijs ik graag naar het “Westvlaams leer- en leesblad voor verstandige Vlamingen”, Biekorf, jg. 104, 2004. Daarin begon A. Van den Abeele aan de biografie van de 4 prefecten van het Leiedepartement (ca. West-Vlaanderen). Prefect Chauvelin, de 2e prefect in het Leiedepartement, had het ook over de consriptie. In 1805 waren er 3871 opgeroepenen; 575 kwamen niet opdagen. In 1806 moesten er 1296 optrekken en 566 kwamen niet opdagen. In 1808 behoorden het Leie- en Scheldedepartement tot de tien slechtste leveranciers van soldaten. Samen met de Puy-de-Dome waren onze departementen de slechtste volgens Napoleon. Er werd heel wat uitgeoefend en straffen en boetes opgelegd aan de families van dienstweigeraars. Als gevolg hiervan kwamen er toch nog 5000 dienstweigeraars in WestVlaanderen zich in 1807 melden om hun familie te ontzien, maar heel wat ervan deserteerden achteraf. Een conscrit kon onderduiken, -- of toch in dienst treden en achteraf deserteren – of dienst doen tot hij gekwetst werd of sneuvelde of het volhouden tot 18141815. Gekwetsten die niet meer bruikbaar waren werden “gereformeerd”, d.w.z. naar huis gestuurd als armlastige ten laste van zijn familie. Misschien deugde hij dan nog om ‘veldwachter’ te worden.
2057. Paul HUYS (458) : De Deinse dichter August D’Huygelaere in een Duits naslagwerk De Duitse literatuurhistorica Ida von Düringsfeld publiceerde in 1861 in Leipzig & Brussel een driedelige studie, getiteld “Von der Schelde bis zur Maas. Das geistige Leben der Vlamingen seit dem Wiederaufblühen der Literatur. Biographien, Bibliographien und Proben”1. Het bevat dus niet alleen bio-bibliografische informatie, maar ook een uitgebreide bloemlezing (“Proben”), uiteraard alleen uit het werk van de belangrijkste figuren. In “Von der Schelde …” Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3475 gaat de belangstelling van de auteur ook naar de zgn. “mindere goden” uit de “Vlaamse” literatuur in de eerste helft van de 19e eeuw. Het is aangenaam, in die context ook de naam aan te treffen van de in Deinze geboren dichter August D’Huygelaere (1773-1849). Over hem weet Ida von düringsfeld – in zeer beknopt bestek – het volgende mee te delen (wij vertalen): “A(ugust) D’Huygelaere, stierf als gepensioneerde Rijksontvanger, 76 jaar oud, op 9 december 1849 in Oudenaarde. In 1812 bezong hij, in de wedstrijd van de Fonteinisten 2 te Gent, de “Slag bij Friedland3. De volksvertelling “Arnould, vryheer van Paemele”, staat in Het Belgisch Museum4; de beste van zijn kleine verhalen, “Frans Hals”, (staat) in het “Jaarboekje”5 van 1838. (Andere publicaties): “Nationale Poëzy", Sint-Niklaas, 1844".
Ida von Düringsfeld voegt er ook aantoe dat August nog een dochter met literaire aspiraties had: “Zijn dochter: Maria D’Huygelaere, in 1857 gehuwd met de muziekleraar Verwee te Oudenaarde.” Over D’Huygelaeres eerste (en enige) dichtbundel “Nationale Poëzy” verscheen in de “Gazette van Gent”6 een uitvoerige bespreking, waaruit we het volgende citeren: “De gedichten van den heer D’Huygelaere (den Nestor van de vlaemschen zangberg) ademen in alles eenen gemoedelyken geest; zy kenschetsen den man die, doordrongen van echt godsdienstige beginselen, daerby gelukkig als echtgenoot en trotsch op een kroost dat (…) zyne stoutste hoop heeft overtroffen door den rang dien het in de zedelyke, letterkundige en burgerlyke wereld bekleedt, de lier van den wand neemt en er die accoorden op aenslaet, die geschikt zyn om volgens de oogenblikkelyke omstandigheden tot hart en geest te spreken.”
Over August D’Huygelaere verschenen eerder al enkele korte notities in het K.O.K.Kontaktblad7. Hij was een dichter die zeer vaak aan letterkundige prijskampen deelnam8 en daarin een paar dozijn bekroningen (precies geteld: 23) in de wacht sleepte. 1. Een ex. in de Gentse Universiteitsbibliotheek, nr. Hi. 2312. 2. “De Fonteine” te Gent was de Hoofdrederijkerskamer voor Vlaanderen (zie K.O.K.-Jaarboek XIV, 1974, blz. 45 e.v.). Sedert 1944 publiceren de Fonteinisten een interessant “Jaarboek”, gewijd aan de rederijkerij. Ook de 18e-eeuwse Deinse rederijker Gillis Rooman nam vaak aan de Fonteinewedstrijden deel (zie K.O.K.-Jaarboek LVIII, 1991, blz. 322 e.v.). 3. De slag bij Friedland had plaats op 14 juni 1807; Napoleon behaalde er een overwinning op de Russen. Friedland maakte toen deel uit van Oost-Pruisen, nu van Litouwen (huidige naam: Pravdinsk, nabij Königsberg dat nu Kaliningrad heet). 4. Belgisch Museum voor de Nederduitsche Tael- en Letterkunde en de Geschiedenis des Vaderlands, jrg. I/1837-X/1846, was een literair tijdschrift, dat verscheen in Gent. “Arnould van Paemele” werd gepubliceerd in de jrg. IV van 1840, blz. 125-130 (Univ.Bibl.Gent, nr. G. 6618). 5. Het Nederduytsch Letterkundig Jaarboekje, jrg. I/1834-XLII/1875, was eveneens een tijdschrift, onder de hoofdredactie van de schrijver Frans Rens (uit Geraardsbergen), een vriend en strijdgenoot van o.a. Jan Frans Willems en Karel Lodewijk Ledeganck (Univ.Bibl. Gent, nr. G. 6748). 6. Gazette van Gend, nr. 4407, dd° 02.02.1844. 7. Kontaktblad, XV (1995), blz. 1980 en 1987 (nrs. 1502 & 1503, door H. Maes), en XIX (1999), blz. 2554 (nr. 1231, door P. Huys, over D’Huygelaeres gedicht over de Gentse kapitein Willem Wenemaer, die aan de Deinse Rekkelingebeek sneuvelde in 1325). Over de Deinse familie D’Hugelaere zie ook het K.O.K.-Jaarboek LXIV (1997), blz. 200, alsook het Kontaktblad, XV (1995), blz. 1976 (nr. 1499, over de veiling van de bibliotheek van Pieter D’Huygelaere). 8. Zie K.O.K.-Jaarboek XLI (1974), blz. 80-81 (door H. Maes), alsook de nieuwe Geschiedenis van Deinze, dl. II (2004), in het hfdst. over Toneel & Letterkunde.
Maessprokkels Heer van Deinze Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3476 Hendrik en Walram van Luxemburg, hertogen van Luxemburg, waren heer van Deinze en verkochten hun rechten op Deinze aan de graaf van Vlaanderen Gwijde (=Guido) van Dampierre. Hendrik van Luxemburg werd in 1308 door de keurvorsten van het Heilig Roomse Rijk tot opvolger gekozen van de vermoorde keizer Albrecht I (1298-1308). De nieuwe keizer was toen ±30 jaar (Hendrik VII, geboren tussen 1262 en 1279). Hendrik had nog een broer die aartsbisschop was van Trier. Die broer heette Boudewijn. Na eerst wat opruiming gedaan te hebben in de Duitse ruziemakende steden en gewesten, ging hij ook orde op zaken stellen in zijn Italiaanse steden en gewesten. In Milaan kreeg hij de ijzeren kroon van Lombardije. Hij was op weg naar Rome voor de keizerskroning. Maar de paus zat toen in Avignon, onder druk van de Franse koning Filips de Schone, die de paus Karel van Anjou (broer van Filips) als opvolgende keizer wou opdringen (maar de keuze lag bij de zeven keurvorsten). Alvorens van Milaan naar Rome verder te trekken moest Hendrik van Luxemburg de Italiaanse stedenverhoudingen in orde brengen, wat hem dwong Florence te tuchtigen waarin toen Dante leefde, die Hendrik VII als vredestichter begroette. Maar daardoor zat Dante uiteindelijk in het verliezende kamp, want Hendrik VII stierf op 24-8-1313 aan een malaria-aanval. Er werd toen ook verteld dat hij eigenlijk gestorven was doordat een aan zijn ziekbed geroepen pater hem een vergiftigde hostie toediende. Dus vermoord. Broer Boudewijn liet een beeldkroniek tekenen met Latijnse onderschriften “Keizer Hendrik VII en zijn tocht naar Rome”, 73 miniaturen. Op een van die miniaturen ziet men drie ridders in dienst van Hendrik met een standaard in de hand waarop een zwarte leeuw op een gouden (geel) veld. In de tegenpartij is er zelfs een ridder met schild waarop een rood hakenkruis (getekend ±1340) staat. Om naar Milaan te trekken moest Hendrik met 5000 ridders over de Alpen. In een miniatuur over die beklimming van Mont Cenis (2100 m) zien we nog een standaard met zwarte leeuw op een geel veld en ook een met een zwarte eenkoppige adelaar op een geel veld. Die beklimming van de Mont Cenis in de wintertijd was toen een akelig gevaarlijke taak. De afdaling niet minder: paarden slippen, karren schuiven. Ook de afdaling werd getekend in de kroniek van Hendriks Romereis. En ook op die miniatuur een zwarte leeuw en een met een zwarte eenhoofdige adelaar. Zachtzinnig was de vredestichter van Dante niet. Een tegenstribbelende Italiaanse vorst liet hij vastbinden aan de staart van een paard dat rond de kampplaats moest lopen en dus het lichaam meesleepte; dan werden handen en voeten afgehakt en werd het lijk onthoofd. De stukken werden dan over de muren van de tegenstribbelende stad Brescia binnen de stad geschoten (geworpen). In die “vechtpartij” sneuvelde ook zijn broer Walram die een werpspeer in de keel geworpen kreeg. Het huis van Luxemburg leverde een paar Duitse keizers. Albrecht Dürer tekende ooit een beeltenis van keizer Sigismund (1433-1437) met als achtergrond een zwarte dubbelhoofdige adelaar op een geel veld. (Damals juni 2006) Pers In “Appeltjes van het Meetjesland” nrs. 53 en 54 (2002 en 2003) schreef Paul Van de Woestijne over de “Pers in het Meetjesland in de 19e en 20e eeuw” – zeer uitvoerig. In 2003 pp. 311 en 312 komt Deinze ter sprake. Deze Paul Van de Woestijne is een germanist die ergens in de jaren 1990 een jaar lang studieprefect was aan het atheneum (Erasmus) te Deinze. In hetzelfde nr. 54 (2003) schreef Arnold Strobbe een nota over twee oorlogsmonumenten te Lotenhulle, en schreef Stefaan De Groote een nota over Vinkt mei 1940 (de Ardeense Jagers zijn jagers uit de Ardennen, dus Ardense Jagers) Spreken als Brugman Van iemand die wel ter tale is, vlot kan spreken en preken, welsprekend is en fel van de tongriem gesneden is, zegt men wel eens dat hij kan spreken als Brugman. Men vergelijkt ham dan met een kanselredenaar (die vanop de kansel ofte preekstoel spreekt) die Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3477 Johannes Brugman heette, omstreeks 1400 te Kampen geboren werd en in 1478 in Nijmegen is gestorven. Hij was minderbroeder. Er is een tijd geweest dat paters een tridium (een driedaagse) kwamen preken in de parochiekerk: drie dagen na mekaar een preek houden, een donderpreek van op de preekstoel. Hij gaf de mensen eens goed hun zaligheid en dreigde met helse straffen die hij in geuren en kleuren beschreef. Zijn stem donderde door de hele kerk en wel zonder luidsprekers of micro te gebruiken. En die kerken zaten steeds bomvol want de mensen hielden daar blijkbaar van. Minderbroeders, dominicanen, redemptoristen, jezuïeten hadden daarvoor hun geliefde predikanten. De gelovigen beefden van schrik bij die dreigementen over het wangedrag van die tijd en namen zich voor te biechten en nooit meer te zondigen. Onder die predikanten waren er velen die konden praten als Brugman. Maar dat was vóór WO II. Een van de beste sprekers die ik ooit meemaakte was onze prof literatuurgeschiedenis prof. Dr. Frank Baur, taalbegaafd als niet een. En daarmee oogstte hij ook succes buiten de universiteit toe hij zich in de tijd van de koningskwestie opwierp als fervent Leopoldist en zich in de politiek wierp: een klein dik mannetje dat een vat van welsprekendheid was. En die het tot CVP-senator bracht met zijn taalvirtuositeit. Wij kenden hem 1945-1949 als prof. Nederlandse literatuurgeschiedenis en de germanisten hadden hem ook nog voor het lezen en interpreteren van literatuurteksten. We kregen van hem ook Middelnederlands en we lazen met hem Bredero’s “Spaanse Brabander” waarvoor hij veel schunnige woorden moest omschrijven. Dat omschrijven was vaak een pareltje van taalspel. Ik herinner me ook de les van twee uren waarin hij ons het verhaal van Reinaard de Vos vertelde, een verhaal dat we allemaal al kenden, maar nog nooit zo hadden gehoord: wij hingen aan zijn lippen om het verhaal te smaken dat hij in geuren en kleuren vertelde aan al de studenten van de kandidaturen van de faculteit “Letteren en Wijsbegeerte” (die toen ook de eerste twee jaren rechten omvatte), in het toen «groot auditorium» aan de Blandijnberg waar toen alleen de bibliotheek met boekentoren en een paar zalen en kleinere lokalen bestonden op het gelijkvloers. Het waren zijn lessen telkens op maandag en dinsdag van 8 uur tot 10 uur. (Daarna moest hij per trein naar Brussel en naar de senaat) Om 8 uur zaten we daar al te zingen tot het «academisch kwartiertje» voorbij was en de prof zijn intrede deed en het muisstil werd. De meisjes moesten toen nog op de eerste rij komen zitten want «een oude bok lust ook wel een groen blaadje» dixit professor Baur. Dat meisjesstudenten naast of tussen de jongens zouden zitten was toen ongehoord en onfatsoenlijk. En dan deed hij plots aan politiek. Hij had ooit een opleiding voor pater-jezuïet gevolgd en nu liepen politieke pro-Leopoldvergaderingen vol, ook met gewone volksmensen van toen, om hem te horen die kon spreken gelijk Brugman…Hij had alleen de laatste jezuïetenwijding niet gekregen omwille van enkele flamingantistische uitlatingen en bevliegingen; want daarnaast was hij ook zeer belgicistisch. Hij was dan maar germanist geworden. In 1946 werd hij erelid van het Gentse KVHV (= Katholiek Vlaams Hoogstudenten Verbond). De Deinzenaar Jozef Colle zat toen in het bestuur. Hij werd kort daarop dr. med. te Deinze, eerste huisarts en daarna geneesheer aan het Sint Vincentiusziekenhuis te Deinze. Dr. med Robert (Bob) Ampe nam dan Colle’s huisartsenpraktijk over. Ampe kwam dan terug uit Kongo (zie KGK bijdrage van Jan De Meyer jaarboek 2004). Dr. Ampe’s praktijk is later overgenomen door Dr. med. J. De Jaeger. In 1946-47 was Jan De Saegher (student-geschiedenis, werd later notaris) preses van dat KVHV te Gent, dat nogal braaf CVP gezind was. Maar in 1947-48 werd Wim Jorissen, toen laatstejaarsstudent-germanist preses van het KVHV. Ik werkte toen aan mijn licentiaatsverhandeling voor prof Baur. Wim Jorissen ook. Jorissen schreef over Anthony Van Leeuwenhoek. Ik over Jan van Beverley. Jorissen durfde het toen aan om prof Baur als erelid van het KVHV te schrappen omwille van de té belgicistische houding van Baur en zijn vergeetachtigheid over problemen van de Vlaamse Beweging. Ge moet maar durven…in 1947. Prof Baur gebruikte in zijn boeiende en rijke lessen graag Duitse citaten; niet vreemd voor een germanist. Maar hij voegde er steeds aan toe…1947 «zoals men in het Zwitsers zegt». Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3478 Baur (Vilvoorde 1887 – Waasmunster n1969) was een klein, dik figuurtje, met een hoogklinkende, verdragende stem die overal bovenuit klonk. Met een verzorgde taal. In de senaat heeft hij het maar tot 1954 uitgehouden…Maar hij kon spreken als Brugman. Baur gaf het voorbeeld van wat men allemaal met taal kan. Nadien gaf bvb. ook een man als Toon Hermans ons voorbeelden van taalbeheersing en spelen met taal, zij het dan niet meer op het literair-wetenschappelijk plan. De kleinkunst werd dan geboren. Die kleinkunst werd ook toen reeds beoefend in spreken en zingen en speechen bij de studentenclubs. We waren student in wat nu kleine groepjes zou heten; er waren toen geen drieduizend studenten aan de Gentse universiteit. Maar Baur zei dat we met teveel waren: «men kan bijna straatstenen leggen met germanisten» en hij beloofde «huishouden te houden» met die massa studenten. En inderdaad: we begonnen met 48 studenten-germanisten; en eindigden met elf. (Daar was één Deinzenaar bij: Willy De Booser die leraar-germanist werd in Keerbergen en mij jaren later in Astene nog is komen bezoeken. Ook J.C. Claessen uit Maaseik kwam nog vaak in Astene op bezoek; ook Jozef Janssens die directeur is geworden van Sint-Lucas te Gent; ook Lieve Van Caeckenberge die met Michel Hanot trouwde, Marlies van Sint Jan, beide dames kwamen in het Gentse stadsonderwijs terecht. Mijn vrienden Marcel Bots en Walter Gobbers zaten in het jaar voor het mijne. Er waren nog twee meisjes bij die elf: Monique Walschaert van Mechelen en Jaquelinne Ranson waarover ik nooit meer iets vernam. Roger Bassez van Latem, een oud-leerling van het Sint Hendrikscollege te Deinze zat ook in het jaar voor mij; hij werd leraar-germanist aan het atheneum te Gent en trouwde met een dochter van Dambre, zus van Joost, van Frans Dambre, kinderen van Oscar Dambre, drie gekende germanisten, vader en zoons.
2058. Paul HUYS (nr. 459) : Herinneringen aan het Sint-Hendrikscollege: Toneel en Koorzang op de Prijsuitdelingen (1936-1951) Van september 1944 (7e studiejaar) tot juli 1951 (rhetorica) was ik leerling van het SintHendrikscollege – in die tijd in de volksmond ofwel “ ’t Colleg(i)e” ofwel “Saint-Henri” genoemd… Het jaarlijks patroonsfeest van de H. Henricus werd op 15 juli gevierd – wat toentertijd ongeveer samenviel met het einde van het schooljaar. Er waren toen geen twee volle maanden, maar “slechts” een zestal weken grote vakantie. Het schooljaar 1945-1946 b.v. hervatte begin september: voor de internen op maandag 3 september (voor 19 u.), voor de externen op dinsdag 4 september (voor 8 u.) Op 15 juli werd dat patroonsfeest – tijdens mijn schooltijd althans – feestelijk gevierd: met veel “volksspelen” (zaklopen, hardlopen, kaatsbalwedstrijd…) en met als afsluiting het opstijgen – vanuit het college – van een heteluchtballon; daarvan was een der collegepriesters – Pieter Martens, die later onderpastoor van Deinze O.L.Vr. en daarna pastoor van Kieldrecht en van Oostakker zou worden- de verantwoordelijke “organisator”. Nadat de ballon onder veel gejuich was opgestegen, werd hij door een cohorte van fietsende “collegenaars” – leraars en leerlingen – gevolgd tot aan de plek van zijn nederdaling, ergens in de (meestal niet al té vérre) buurt… In 1949 was die Sint-Hendriksdag, 15 juli (toeval of niet), ook de dag van de jaarlijkse prijsuitdeling – einde van het schooljaar dus, waarin ik – met negen andere medeleerlingen1 – de derde(nu de 4e!) Latijnse beëindigde, toentertijd nog de “Syntaxis” genoemd. Op die eindejaars-plechtigheid werd ook gezongen en toneel gespeeld. Ikzelf – ofschoon helemaal niet met een leeuweriksstem gezegend (!) – maakte deel uit van het gelegenheidskoor dat, o.l.v. van onze Syntaxisleraar (en tevens verantwoordelijke voor het collegekoor) Albert Lust, maandenlang had geoefend om het “Te Deum” van Perosi onder de knie (nu ja!) te krijgen, wat op die 15 juli 1949 toch blijkbaar niet onaardig moet gelukt zijn. Er werd op diezelfde “prijsuitdeling” ook toneel gespeeld: “Smedje Smee”, van ene Floris (?) Putman. Ik meen mij Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3479 te herinneren dat twee van mijn klasgenoten – Eric Ruysschaert en Stefaan Vermaercke (beiden intussen overleden) – daarin een rol te vertolken hadden. Toneelspelen was niet aan mij besteed, ik heb het zelf nooit gedaan: weinig of geen acteertalent blijkbaar … Ook twee jaar later – het schooljaar eindigde toen mèt de prijsuitdeling op 12 juli 1951 (maar ik weet niet meer of er toen wél nog een patroonsfeest was enkele dagen voordien- - was er opnieuw schooltoneel en koorzang. Andermaal maakte ik deel uit van het gelegenheidsschoolkoor dat, o.l.v. E.H. Albert Lust, een uitring bracht van de “Rubenscantate” van Peter Benoit. Als toneel werden fragmenten opgevoerd uit “Adelaarsjong” (een Napoleontisch stuk dus) van Edmond Rostand; mijn klasgenoot Stefaan Vermaercke (die in die tijd ook al bij “De Burgersbond” in de Volkskring actief was) vertolkte er een (of dé?) hoofdrol… Met die bijzondere toneelen koorzangopluistering van de jaarlijkse eindejaarsprijsuitdelingen van 1949 en 1951 werd in feite heraangeknoopt (maar dat wisten wij leerlingen toen uiteraard niet) met een gebruik van voor de oorlog. Door een toeval vond ik in een archiefdokument van het College2 een spoor terug van de prijsuitdelingen van 1936 en van 1938. In 1940 heeft het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog op 10 mei een “normale” afsluiting van het schooljaar 1939-1940 onmogelijk gemaakt. Op de eindejaarsprijsuitdelingen van 23 juli 1936 werd, als toneel, “Marten de Haas”3 opgevoerd, een klucht in drie bedrijven in een bewerking van Constant Lindemans; en als muzikale opluistering van het feestgebeuren was er de uitvoering van de Kindercantate “De Wereld in”, op tekst van Julius De Geyter en muziek van Peter Benoit. Twee jaar later, op 20 juli 1938, werd als toneelstuk “Piro en Harlekijntje” (van R. Matthijs en Yvonne Waegemans) opgevoerd en, als muzikaal luik van het leerlingenoptreden, was er de uitvoering van het koorwerk “Conscience herdacht” van … (jawel hoor!) alweer Peter Benoit, in het College blijkbaar de vastefeestmusicus-van-dienst… 1936,1938, 1949, 1951: sporen van nog méér dan vier dergelijke met muziek en toneel opgeluisterde prijsuitdelingen heb ik in het collegearchief niet aangetroffen: van twee ervan (de laatste) was ikzelf getuige én mededader… De laatste is in strict temporele zin eigenlijk niet juist. Er was ook later nog wel schooltoneel, maar dan wel niet meer bij de eindejaarsprijsuitdeling. Het schooltoneel kort na 1952 had toen plaats als een aparte toneelactiviteit, ergens in de loop van de derde trimester, kort na Pasen meestal. Ik herinner me, er enkele te hebben bijgewoond; regisseur ervan was toen een collegeleraar, E.H. De Wolf, die de kwaliteitslat duidelijk hoger wilde leggen. Die (nieuwe) traditie heeft blijkbaar “overleefd”: in het voorbije schooljaar 2003-2004 werd in het “College” (nu tot SHZMI omgedoopt…) door de leerlingen (jongens en meisjes) een opvoering gebracht van de jeugdklassieker (in de dubbele woordbetekenis) “Cajus is een ezel”, detective-thriller, met Diether De Coninck als regisseur4. 1. Daaronder waren maar twee geboren Deinzenaars, nl. Stefaan Vermaercke en ikzelf. Drie van mijn medeleerlingen woonden in een aanpalende gemeente van het (huidige) Groot-Deinze: Georges Maebe en Hector Verheggen waren van Sint-Martens-Leerne, en Werner Dekie van Gottem. Mijn andere vijf klasgenoten anno 1949 waren Gaspar Buyse uit Lotenhulle, Raoul De Bels uit Olsene, Gerard Dhont uit Nevele, Eric Ruysschaert uit Desselgem en Raymond Van der Plaetsen uit Lovendegem. Op Gaspar Buysse na (die na het schooljaar 1948-1949 afhaakte) waren wij in juli 1951 ook de negen “finalisten” van de allereerste rhetorica-lichting van het College. 2. SHZMI, Collegearchief Sint-Hendrik, “Resultatenboek Schooljaren 1940-1941 tot 1951-1952”, passim. (Met dank aan directeur Rik De Cooman voor de faciliteiten bij de consultatie van dit zeldzaam archiefstuk.) 3. Hetzelfde toneelstuk “Marten de Haas” moet ook nog eens opgevoerd zijn omstreeks 1946 of 1947, toen ikzelf leerling was van de 6e of 5e Latijnse (die toen nog beginklassen van de humaniora waren!), maar in het collegearchief heb ik daarvan niets teruggevonden. Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3480 4. Zie “HZ’tje” (3-mdl. Schoolkrant van het Sint-Hendriks- en Zusters Maricoleninstituut), maart-aprilmei 2004, nr. 27, blz. 2-5.
2059. Herman MAES (nr. 102) : Bliksemafleiders in Deinze De eerste bliksemafleiders werden hier in Deinze geplaatst omstreeks 1860-1865, op het nieuwe stadhuis, op de pas gebouwde stadsschool (1863) en op de kerktorens. Het stadsbestuur van Deinze moest sterk aandringen bij de kerkfabriek van Sint-Martinus om ook een «paratonnere» te plaatsen. Al stond die kerk op grondgebied Deinze, sedert 1469, de kerkfabriek, opgericht in 1809 was mede-eigenaar en moest dus de plaatsing goedkeuren en meebetalen. Maar aarzelde. Maar betaalde tenslotte toch haar deel. Een paratonnere , een donderscherm, een bliksemafleider laten plaatsen boven op een gebouw kostte toen 525fr. Het was de firma Carette-Dobbels uit Meulebeke die toen de bliksemafleiders in Deinze plaatste: de Deinse kerkfabriek betaalde voor Sint-Martinus 200fr. de Petegemse kerkfabriek 195fr. de stad Deinze 130fr. --------samen 525fr. Ter vergelijking: de jaarwedde van een hoofdonderwijzer was toen 500fr; de burgemeester van Deinze verdiende voor zijn ambt toen 365fr per jaar (525fr in 1885 = ±85.000fr in 1995) Bliksemafleiders werden door Franklin uitgevonden in 1749. Verbeteringen kwamen door Faraday (1791-1867) met kennis van de «doos van Faraday» en met de Belg Melsens in 1865. Cf KGK jb 2002, p. 101 en voetnoot 6. Zie ook Tony Vanhee “Van Brandblusser tot Hulpverlener” uitg.2000 p. 48. Hoe staat het met de bliksemafleiding anno 2006?
2060. Paul HUYS (nr. 460) : Over het ringsteken, een oud volksspel, in de jaren ’60 en ’70 van de negentiende eeuw Over het populaire “ringsteken”, meer bepaald in Petegem (1834 en 1857), hebben we vroeger al eens geschreven1. Eeuwenoud bleef dit volksspel ook de hele negentiende eeuw door altijd erg in trek op het platteland, zelfs nog tot na de Eerste Wereldoorlog2. Meer informatie over het ringsteken in onze streek tijdens de jaren ’60 en ’70 van de negentiende eeuw vonden we in de belangrijke collectie affiches3, bewaard in het Museum van Deinze en de Leiestreek. In die collectie, die vele honderden (!) stuks omvat, treffen we een tweetal affiches aan die elk een ringsteking in Petegem anno 1864 aankondigen. N.a.v. de Gemeentekermis van Petegem wordt op 2 oktober 1864 een “Ringsteking in regte lijn” georganiseerd “ter herberg Den Hazewind, Wijk Molenhoek, bewoond bij X. (sic) Anckaert”. De inleg bedraagt 1 frank en elke deelnemer mag tweemaal een poging wagen om, vanop zijn paard in galop, een stok door een over de straat opgehangen ring te steken. Er worden vier prijzen ter beschikking gesteld (reglement: art. 4): 1° Een regt schoon Engelsch paard (sic!); 2° Een Engelsch zadel; 3° Een schoone Toom; 4° Eene Kravache (Baleine). Een andere affiche adverteert voor een ringsteking in Petegem de week later, nl. op 9 oktober 1864, met als uitgeloofde prijzen: 1° Schoone Arabierschen Hengst (re-sic!); 2° Engelsch zadel; 3° Toom + Cravache (baleine). Over andere (kermis)activiteiten in Petegem – o.m. paardenrennen, duivenvluchten, boogschieten enz.4 – zijn eveneens affiches in de Steurbaut-collectie aanwezig, maar Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3481 daarover willen we het nu niet hebben en ons liever strikt aan het thema “Ringsteken” houden5. Steurbaut drukte ook affiches voor wedstrijden-in-ringsteken in de nabijgelegen dorpen, bv. in Lotenhulle (08.09.1864 en 08.06.1868), Meigem (29.05.1865) en Gottem (10.11.1881), maar zijn beste klant voor deze materie was ongetwijfeld de gemeente Poeke; voor ringstekingen aldaar bleven niet minder dan elf affiches bewaard, gespreid over de jaren 1862 tot 1879. Op die affiches is meestal ook het reglement afgedrukt. Dat van de “Luisterryke Ringsteking” op Poeke-Jaarmarkt van 1866 b.v. bevat zes artikelen (“vastgelegd in de Collegezitting van 17.02.1866; get. Secretaris De Voet en burgemeester Vicomte de Nieuport”). We citeren er een paar van (omdat ze typisch en dus ook relevant zijn voor de ringstekingen in de nabijgelegen dorpen): Art. 2. De mededingende ruiters verzamelen om 2 ½ u. op Poucques-Knok; voorafgegaan door “musyk-geluid” zullen ze ter plaets van het steekspel geleid worden. Art. 4. De mededingers moeten “in behoorlyken galop de ringstaek voorbyryden, de bekome ringen op hunne lance houden en dezelve alzoo behandigen aen een lid van de door het Schepene Kollegie te benoemen Jury”.
Een belangrijk reglementsartikel is ook altijd dat van de uitgeloofde prijzen maar daarop komen we verder nog uitvoeriger terug. Voor die van 1866 bv. waren in Poeke drie prijzen in speciën te winnen, resp. ten bedrage van 75, 50 en 25 Fr.6 Andere reglementsartikelen hadden betrekking op het inschrijvingsgeld, het aantal rijbeurten per deelnemer (meestal maar twee of drie, zelden vier pogingen), het (rij-)gedrag van de deelnemers, het beslissingsrecht bij eventuele betwistingen, enz. Wat de uitgeloofde prijzen betreft, hebben we voor de elf wedstrijden in Poeke, waarvan een affiche bewaard is, een overzichtelijk lijstje opgemaakt, dat een onderlinge vergelijking direkt mogelijk maakt. Jaar Aantal prijzen 1862 5 1866 1867 1868
3 3 3
1870
1e prijs Engels zadel
2e prijs Engelse toom
3e prijs Karwats
4e prijs Voiturezweep
50 Fr 50 Fr 50 Fr
25 Fr 25 Fr 25 Fr
-
5
75 Fr 75 Fr Zadel (à 80 Fr) 60 Fr
40 Fr
20 Fr
10 Fr
1871
5
60 Fr
40 Fr
20 Fr
10 Fr
1872
5
60 Fr
40 Fr
20 Fr
10 Fr
1873
7
60 Fr
40 Fr
20 Fr
10 Fr
1874
7
50 Fr
40 Fr
25 Fr
15 Fr
1875
7
50 Fr
40 Fr
25 Fr
10 Fr
1879
6
50 Fr
30 Fr
15 Fr
Een schone grote hesp*
Andere prijzen 5. een paar sporen 5: een verrassing 5: een verrassing 5: een verrassing 5 en 6: 10 Fr; 7. een verrassing 5: 10 Fr; 6: 10 Fr* 7: een verrassing 5: 10 Fr; 6: een hesp 7: een verrassing 6: een verrassing
Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3482 * Voor de deelnemer met het grootste aantal ringen.
Een kleine afsluitende beschouwing hierbij. Ondanks het optrekken van het aantal prijzen van drie (jaren 1866-1868) naar zeven (jaren 1873-1875) valt er in feite een vermindering in het totaal bedrag te noteren: van 150 Fr (of meer) in de late jaren ’60 naar 120 Fr in de vroege jaren ’70; dan komt er in 1873 weer eventjes een stijging naar de oorspronkelijke 150 Fr, om in 1874-1879 weer trapsgewijze af te dalen naar 140, 125 en 95 Fr. De toevoeging (van 1870 af) van een “verrassingsprijs” – of éénmaal zelfs van een “schone grote hesp” (in 1879) compenseert geenszins de inkrimping van de “prijzenpot” naar het einde van de beschouwde periode toe. Waarschijnlijk illustreert deze “neergang” tegelijk ook die van het dorp Poeke zelf, dat met zijn drie bloeiende jaarmarkten de hele negentiende eeuw door een economische bloei had gekend, waaraan echter van ca. 1870 af nogal onverwacht en abrupt een einde kwam. In de Poeke-dorpsmonografie van F. De Potter & J. Broeckaert die van 1870 dateert, lezen we (op blz. 4-5), dat deze (vroegere) bloei te danken was aan de vrije jaarmarkten die Poeke mocht houden, maar “deze jaarmarkten – schrijven DP&Br. – zijn sedert eenige jaren geheel vervallen”7. Of: hoe een reeks affichen over het ringsteken ook iets laat zien over de voor- of tegenspoed van de dorpsbewoners. De logica zelf eigenlijk: hoe rijker het dorp, des te meer geld om te feesten. En omgekeerd ook natuurlijk.. 1. K.G.K.-Contactblad, XX, 6 (dec. 2000), blz. 2718-2720. 2. Maurits Sacré & Aimé De Cort, "Volksspelen en volksvermaken in België” (Merchtem, 1925), blz.105. Op dat ogenblik betitelen de auteurs nog altijd “ringrijden en ringsteken (als) twee zeer verspreide volksfeesten”. Ze beschrijven het spel – in zijn twee varianten – als volgt: “De spelers rijden in galop te paard en steken met een stok naar een ring, die aan een staak over de rijbaan hangt. Ofwel komen de mededingers op rijtuigen, door paarden getrokken, op lichten draf aangereden en trachten met een stok door den ring te steken, die aan een gespannen touw dwars boven het midden der baan hangt.” 3. Deze affiches (waarvan de consultatiemogelijkheden alsnog beperkt zijn wegens de broosheid van het papier, alhoewel er geleidelijk aan een deskundige restauratie gewerkt wordt) vormen een samenhangend geheel, want ze stammen allemaal van éénzelfde Deinse drukker, nl. Ed(uardus) Steurbaut (Petegem 1824 - Deinze 1900), die in 1860 in Deinze de drukkerij van de gebroeders Michiels overnam en voortzette en die tot 1875 ook de enige drukker in Deinze was (zie P. HUYS, “Drukkers te Deinze”, in K.O.K.-Jaarboek LV, 1988, blz. 117-119). Aangezien drukker Steurbaut voor de hele streek rond Deinze drukte, hoeft het ons niet te verwonderen dat we in zijn “fonds” ook talrijke affiches aantreffen betreffende verkopingen, kermissen en festiviteiten allerhande in (o.m.) Machelen, Nevele, Lotenhulle, Vinkt, Poeke, Gottem, Grammene, Poesele, Vosselare etc. etc. Alles te samen een rijke bron voor de kennis van (o.m.) de volkscultuur van bijna anderhalve eeuw geleden. 4. Enkele voorbeelden betreffende Petegem: “Kampstrijd Duiven op Orleans. Maatschappij ‘De Bedrogene Hoop’, in de herberg De Tweemolens bij C. Robbens, op dond. 15 juni 1865”; “Paardenloopwedstrijd” op 12 oktober 1862: “Koersen” (= voor paarden) op de Wijk Dries op 6 okt. 1873; “Petegem-Kermis: Luisterrijke Prijskamp op den Doel” (= boogschieten), Maatschappij De Blauwe Pinkers (Felix Lagrange, vz.; P. Goethals, ondervz.; R. Seeuws, secr.), ter afspanning ‘De Oude Postiljon’ in de Kerkstraat” op 4 oktober 1881; “Kermisaffiche Petegem”, oktober 1883. En ook een leuk voorbeeld van een Deinse affiche: “Stad Deynze – Wyk Kauter. Loopstryden voor Muilezels en Poneijs, t.g.v. de Nakermis, zondag 14 Sept. 1873. Inschr. Herb. De Leeuw van Vlaenderen, bew.Door Basil Onderbeke”. 5. Over het ringsteken te Petegem in het begin van de 20e eeuw (gewoonlijk te paard, en in 1909 zelfs per fiets) zie D. Pieters en St. De Groote, “Prentkaarten in Groot-Deinze”, dl. 4 (2003), nr. 36: Café De Leerze in de Bredestraat in Petegem. 6. Te vgl. met de “prijzenpot” voor de ringsteking van Meigem op 29.05.1865, waar eveneens drie prijzen werden uitgeloofd, resp. ten bedrage van 70, 35 en 20 fr. Het Meigems wedstrijdreglement omvatte 7 artikelen. De inleg bedroeg 1 Fr. per deelnemer, die daarvoor recht had op twee rijbeurten. 7. Volgens Luc Stockmans meer recente “Geschiedenis van Poeke” (1985), blz. 232-233, was de economische neergang van Poeke eigenlijk al (veel) langer aan de gang. Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.
3483
Museumkroniek RETROSPECTIEVE VALERIUS DE SAEDELEER (°1867 – ✝1941)” “De tuin der afwezigen” 23 september - 26 november 2006 De retrospectieve “Valerius de Saedeleer” die alle zalen van het Museum van Deinze en de Leiestreek zal vullen van 23 september 2006 tot en met 26 november 2006, biedt de bezoeker een niet te missen overzicht van het werk van één van de belangrijkste schilders van de Latemse groepen. Het is dan ook geen toeval dat het Museum van Deinze en de Leiestreek deze grootse retrospectieve plant aan de start van het feestjaar waarin het 25-jarig bestaan gevierd wordt. Als geboren Aalstenaar volgde De Saedeleer les aan de Academie van Gent en studeerde onder andere bij Franz Courtens. In 1883 ontdekte hij voor het eerst het bestaan van het idyllische plattelandsdorp Sint-Martens-Latem, waar hij zich in 1898 voor een tiental jaar vestigde aan de oevers van de Leie. De Saedeleer maakte er deel uit van de eerste Latemse groep, kunstenaars die weg van de geïndustrialiseerde stad op zoek gingen naar innerlijke rust en de diepere werkelijkheid schuilend in het eenvoudige boerenleven en de harmonie met de natuur. Valerius de Saedeleer vormde het meest tekenende voorbeeld van deze zoektocht, die voor hem persoonlijk een weg naar inkeer en ook letterlijk bekering tot het katholieke geloof, betekende. De Saedeleer evolueerde tijdens zijn verblijf in Latem, van impressionistisch en sterk door zijn opleiding beïnvloed werk, naar het uitgezuiverde beeld met de bijzondere en geladen uitstraling die hem zo typeert. Hij hanteerde de doorwrochte techniek van de Vlaamse Primitieven en bouwde zijn schilderijen geduldig laag voor laag op tot een minutieus afgewerkt geheel. Elke compositie werd zorgvuldig en doordacht op het doek geplaatst. De landschappen lijken meer dan levensecht, doch zo scherp soms, dat ze eerder bevreemdend aandoen. Ook de mensenleegte en het gladde verfoppervlak met tonaliteiten in ontelbare nuances, scheppen een erg geladen, bijna spirituele sfeer. Het feit dat De Saedeleer verschillende keren hetzelfde onderwerp behandelde en slechts mimieme verschillen of heel lichte kleurnuances aanbracht, maakt van hem een bijzonder intrigerend kunstenaar. Hij verhuisde in 1908 van Latem naar Tiegem in de Vlaamse Ardennen, waar hij zijn unieke schilderstijl op een andere landschapsoort toepaste en zich meer en meer aan bomen en boomgaarden wijdde. De oorlogstijd bracht Valerius De Saedeleer door in Wales en de rest van zijn leven in het weidse heuvellandschap rond Etikhove. Een retrospectieve als deze in het Museum van Deinze en de Leiestreek biedt de bezoeker een uitgelezen kans om de veelheid aan landschappen en sfeerscheppingen van de hand van Valerius de Saedeleer in al hun dieptes en vertes te verkennen. Een monografie/catalogus, uitgegeven door uitgeverij Lannoo en geschreven door Piet Boyens zal te verkrijgen zijn aan 30 € Nocturnes van 14 u tot 21 u : Donderdag 19 oktober 2006 Donderdag 16 november 2006 Toegangsprijzen : Personen vanaf 16 jaar : 6 € Groepen vanaf 15 personen, C.J.P.-pas, seniorenkaart, museumkaart, lerarenkaart : 4 € Kinderen tussen 6 en 16 jaar, scholen gevestigd buiten Deinze : 3 € Kinderen tot 6 jaar en scholen gevestigd in Deinze : gratis ICOM, VMV, journalisten : gratis Rondleidingen : Op aanvraag, max. 25 personen per gids : 60 € Fiets of wandel mee op Open Monumentendag, zondag 10 september 2006 Programma: zie middenbladzijden.