BB/03/DA/022.0/16052011/SC/BC
FICHE 9: ENERGIE EN KLIMAAT 1
FACTS AND FIGURES
De energieprijzen zijn de voorbije jaren, na een lichte daling in de eerste helft van 2009, opnieuw gestegen. Dat is niet het enige probleem; het gemiddelde energiegebruik van de woningen in Vlaanderen ligt ook nog eens een stuk boven het Europees gemiddelde. Bijna een derde van de woningen heeft geen dakisolatie; een derde beschikt nog niet over dubbele beglazing en 71 % van de woningen wordt verwarmd met oude verwarmingsinstallaties. Hoge energieprijzen, gecombineerd met een hoog energiegebruik, zorgen ervoor dat een steeds grotere groep mensen problemen heeft om zijn energiefactuur te betalen. Dat hoge energiegebruik zorgt ook voor een hoge CO2‐uitstoot. In België is de CO2‐uitstoot van gebouwen zelfs verantwoordelijk voor 21,8 % van de totale Belgische uitstoot. Op die manier draagt België haar steentje bij aan de opwarming van de aarde en de klimaatverandering. Energiebesparing is een antwoord op beide problemen: de hoge energieprijzen en de klimaatver‐ andering. Daarbij zal elke sector zijn steentje moeten bijdragen: de industrie maar ook de huishou‐ dens. Hernieuwbare energie opwekken is een ander deel van de oplossing. Tegen 2020 moet Vlaanderen 13 % van haar energie uit hernieuwbare energiebronnen halen. Het grootste deel (64% in 2010) van de Vlaamse groene stroom komt vandaag uit biomassa en biogas. Daarnaast komt nog een belangrijk deel uit verbranding van huishoudelijk afval met energierecuperatie (7%), uit wind‐ energie (13 %). Het aandeel van zonne‐elektriciteit groeide sterk tot 16%. Ook in de komende jaren zullen biomassa en wind instaan voor het leeuwendeel van de groene stroom. Zowel op het vlak van energiebesparing als op het vlak van de productie van hernieuwbare energie heeft het lokale niveau heel wat hefbomen in handen. 2
ACW‐VISIE
Om een integraal beleid te kunnen realiseren moet het lokaal klimaatbeleid meer geïntegreerd worden in niet‐milieu beleidsvelden, zoals onder andere ruimtelijke ordening, verkeersplanning of afvalverwerking. Dat geldt ook voor het energiebeleid. Louter premies toevoegen aan het bos van premies dat al bestaat, heeft weinig zin. Een integrale aanpak is ook hier de sleutel tot een sociaal en efficiënt energiebeleid: integratie in het ruimtelijk beleid, in het sociaal beleid en in het econo‐ misch beleid. Indien er al gekozen wordt voor premies, dan moeten die zeer gericht zijn naar bepaalde doelgroe‐ pen met lage inkomens. De eerste stap is informatie verzamelen. Hoe is het gesteld met de woningen op het grondgebied? Waar wonen de mensen die zelf niet aan energiebesparing toekomen? Wat zijn de drempels? Energiescans zijn nuttig om snel een idee te krijgen van de energieprestaties van een woning. Het Fonds ter Reductie van de Globale Energiekost biedt in veel regio’s de mogelijkheid om die ener‐ gieprestaties te verbeteren. Maatregelen en instrumenten zijn voorhanden, maar vormen een voor veel mensen onontwarbaar kluwen. Het lokale niveau is het uitgelezen niveau om orde te scheppen in de chaos, om de toeleiding naar bestaande instrumenten te verbeteren. Een gemeente moet in haar energiebeleid ook aandacht
hebben voor huurders en verhuurders. De bestaande instrumenten slagen er immers niet in deze doelgroepen te bereiken. 3
VOORSTELLEN WAARMEE HET ACW NAAR DE VERKIEZINGEN WIL GAAN
3.1 De gemeente als toeleider naar energiebesparing met bijzondere aandacht voor de kwetsba‐ re doelgroepen i.p.v. verdeler van subsidies De middelen die een gemeente kan inzetten voor een meer rationeel energieverbruik zijn beperkt. Daarom moeten er vanaf het begin een aantal keuzes worden gemaakt zodat met de beperkte middelen zoveel mogelijk energie bespaard wordt bij de mensen die dat het meest nodig hebben. De gemeenten moeten vooral inzetten op hun rol als toeleider naar energiebesparing en niet door extra gemeentelijke premies uit te delen. Ook de samenaankoop van groene energie kan inwoners sensibiliseren en een goedkopere energiefactuur opleveren. In haar rol als toeleider kan de gemeente volgende instrumenten inzetten: ‐ een woon‐ en energieloket kan burgers een beter overzicht bieden van de bestaande instru‐ menten. Voor veel gemeenten is het niet haalbaar om gespecialiseerde ambtenaren in te zet‐ ten. Samenwerkingsverbanden, ook met het middenveld, kunnen een oplossing bieden. Ook informeren over een goede plaatsing van isolatie en het belang van ventilatie is belangrijk; ‐ energiescans zijn in de eerste plaats bedoeld voor mensen uit de kwetsbare doelgroep. Sa‐ menwerking met het OCMW en het middenveld is aangewezen om deze mensen te bereiken. Daar mag het echter niet stoppen. De energiescan zou het beginpunt moeten zijn van een tra‐ ject naar energiebesparing; ‐ dit kan door gebruik te maken van het FRGE (Fonds ter Reductie van de Globale Energiekost). Het FRGE biedt via lokale entiteiten (bv. OCMW’s) mogelijkheden om ook mensen met beperk‐ te financiële middelen een goedkope lening aan te bieden. Begeleiding is bij deze doelgroep echter zeer belangrijk. Dit kan door samenwerkingsverbanden op te zetten met het midden‐ veld, het OCMW, sociale kredietgevers, sociale economie e.d. Het aantal leningen dat een lo‐ kaal bestuur jaarlijks kan toekennen is beperkt. Daarom is het belangrijk dat er gefocust wordt op de mensen die dat het meest nodig hebben Daarom vraagt het ACW dat: o de prioriteit gaat naar isolatie, hoogrendementsbeglazing en de vervanging van de ver‐ warmingsinstallatie; o een inkomensbeperking, bijvoorbeeld de inkomensbeperking van de renovatiepremie, de hoogste inkomens uitsluit van de FRGE‐leningen; o een kwaliteitsvolle begeleiding in de doelgroepdossiers primeert. Voor mensen uit de kwetsbare doelgroep moet een begeleidingstraject worden opgezet dat financiële moei‐ lijkheden voorkomt en garandeert dat er energie bespaard wordt; o de LAC’s (Lokale Adviescommissie) meer accent leggen op de begeleiding van de doel‐ groep bij hun zoektocht naar een nieuwe energieleverancier; o per lokale entiteit – naast het OCMW – minimaal één partner betrokken wordt die er in slaagt de doelgroepen te bereiken. Door een netwerkopstelling met een sterke inbedding in het middenveld worden meer kwetsbare mensen bereikt; o samenwerkingsmogelijkheden beter benut worden. Energiesnoeiers, scanbedrijven,… le‐ veren vaak goed werk. Door de middelen die nu reeds voorhanden zijn gezamenlijk in te zetten, zullen gezinnen vaker overgaan tot daadwerkelijke investeringen; o bestaande systemen, contacten en procedures beter benut worden. Wanneer men een budgetmeter plaatst in een wooneenheid, kan men bijvoorbeeld met het gezin bekijken hoe de energiefactuur structureel verlaagd kan worden; o de lokale entiteit meer doelgroepdossiers realiseert dan wettelijk verplicht is; o de lokale entiteit de mogelijkheid voorziet om kosteloos te lening te herschikken wanneer de ontlener zijn premies, belastingvermindering of belastingkrediet ontvangen heeft
‐
om ook de minst kapitaalkrachtige groepen te bereiken, moet de gemeente experimenten met derdebetalerssystemen, waarbij een investering terugbetaald wordt met de winst van de ener‐ giebesparing, ondersteunen. Hier is ook een belangrijke rol weggelegd voor de intercommuna‐ les.
3.2 Het middenveld de ruimte geven om activiteiten rond energie te ontplooien en hen daarbij ondersteunen ‐ In veel regio’s is het middenveld zeer actief rond energiebesparing, hernieuwbare energie en de samenaankoop van dakisolatie, groene energie, verwarmingsinstallaties e.d. De gemeente moet deze initiatieven ruimte geven en ondersteunen, omdat het middenveld een ruimer be‐ reik heeft bij de bevolking in het algemeen en bij doelgroepen in het bijzonder. 3.3 De gemeente moet kansen bieden aan de productie van hernieuwbare energie De gemeente is een belangrijke actor bij de plaatsing van windmolens. Niet alleen omdat die rechtstreeks betrokken wordt bij de vergunningsprocedure, maar ook omdat de gemeente het eerst geconfronteerd wordt met vragen en opmerkingen van omwonenden. Gemeenten zijn ook het meest aangewezen bestuurlijke niveau om draagvlak te creëren voor een op hun grondgebied gepland windproject. Ook bij andere vormen van hernieuwbare energie kan de lokale overheid een belangrijke rol spelen. Denk maar aan biomassa –en biogasinstallaties, zonnepanelenvelden,… ‐ De beste aanpak is een pro‐actief beleid, waarbij de gemeente samen met de naburige ge‐ meenten geschikte locaties voor windprojecten kan zoeken en selecteren. “Elke gemeente z’n eigen windmolenpark”, is geen goed idee, omdat de open ruimte in Vlaanderen beperkt is en veel actoren er aanspraak op maken. Ook de milieuraad en de GECORO kunnen een belangrijke rol spelen bij de uitwerking van zo’n pro‐actief gemeentelijk windmolenbeleid. Er moet beke‐ ken worden welk gebied in de regio maximaal benut kan worden. De gemeente/het bovenloka‐ le of intergemeentelijke samenwerkingsverband kan dan, los van een voorliggend project, met verenigingen, burgers en bedrijven communiceren over de voor‐ en nadelen van een project. Ze kan de meest optimale zones afbakenen, met het gunstigste windaanbod, met de geringste hinder en in overeenstemming met toekomstige ruimtelijke ontwikkelingsplannen. Ze kan zelf projectontwikkelaars benaderen en daarbij eigen accenten, zoals de mogelijkheid tot participa‐ tie, leggen. Via concessies en aandelen kan de gemeenschap er ook nog aan verdienen. ‐ Wat voor windenergie geldt, geldt ook voor biogas/biomassa‐installaties. De gemeente/het samenwerkingsverband kan bijkomende voorwaarden opleggen, om de hinder te beperken, de duurzaamheid te garanderen en het draagvlak te vergroten. Een project moet passen in de streek, zodat de bevolking zich er goed bij kan voelen. ‐ Het ACW is voorstander van een coöperatieve aanpak, waarbij de bewoners kunnen participe‐ ren in een project en verwacht hiervoor steun bij de gemeenten. Zo’n aanpak is de beste ga‐ rantie op een goede kwaliteit tegen de laagste prijs. Bovendien kan hierdoor het draagvlak bij de bevolking voor hernieuwbare energie vergroten doordat de winsten terugvloeien naar de gemeenschap. Hernieuwbare energie wordt zo toegankelijk voor iedereen. 3.4 Een integraal beleid is een geloofwaardig beleid ‐ Geef zelf ook het goede voorbeeld door te kiezen voor groene stroom voor de gebouwen van de gemeenten en het OCMW, door zelf hernieuwbare energie op te wekken door middel van zonnepanelen op de daken van de gebouwen van de gemeente, door bij nieuwbouw en reno‐ vatie van openbare gebouwen te kiezen voor lage energie‐ of passiefbouw,… ‐ In de gebouwen van de gemeenten kan vaak ook nog veel energie bespaard worden. Het bij‐ houden van een energieboekhouding is de eerste stap. De distributienetbeheerder biedt daar‐
‐
bij ondersteuning. Het lijkt eenvoudig, maar uit de evaluatie van de Samenwerkingsovereen‐ komst Milieu blijkt dat die energieboekhouding in zeer veel gemeenten ontbreekt. Linken leggen tussen verschillende beleidsdomeinen: werk –energie –wonen – mobiliteit zijn de sleutels om op het grondgebied de uitstoot van broeikasgassen te beperken en om energie‐ besparing te realiseren bij de bewoners. Een beleid dat niet integraal is, werkt zichzelf tegen: de ene maatregel kan dan de andere tenietdoen. Een integraal beleid werkt daarentegen ver‐ sterkend.
Het ACW wil dat de gemeente: ‐ de beperkte middelen prioritair inzet voor energiebesparing bij de maatschappe‐ lijk kwetsbare groepen; ‐ het middenveld erkent en ondersteunt in haar activiteiten rond energiebespa‐ ring en hernieuwbare energie ‐ een positief en pro‐actief beleid voert rond hernieuwbare energie, samen met de naburige gemeenten ‐ voor haar eigen gebouwen kiest voor groene stroom en voor energiebesparing 4
HANDVATEN VOOR ACW‐MANDATARISSEN (BIJ DE OPMAAK VAN BELEIDSNOTA’S)
4.1 Sociale rechtvaardigheid De gemeentelijke premies voor energiebesparing moeten prioritair gericht zijn op de maatschappe‐ lijk kwetsbare groepen, die nog niet aan energiebesparing toekomen. Vlaamse premies, premies van de netbeheerder en federale belastingsvoordelen‐ en kredieten moedigen burgers reeds aan om energiebesparende investeringen te doen. Gemeentelijke premies toevoegen aan dit kluwen zal de verwarring alleen maar groter maken en de Mattheuseffecten versterken. Het zijn immers vooral de hoogste inkomenscategorieën die hiervan genieten, de laagste maken er nauwelijks ge‐ bruik van. Sociale huisvestingsmaatschappijen en sociale verhuurkantoren zijn ideaal geplaatst om op grotere schaal tegelijk de woonkwaliteit en de energieprestaties van sociale woningen te verbeteren. Dat kan de energiefactuur van de bewoners drukken en hen meer financiële ademruimte geven. Man‐ datarissen die in het bestuur van een Sociale Huisvestingsmaatschappij zetelen moeten hier oog voor hebben. Subsidies van verschillende beleidsniveaus (Europees, Vlaams, provinciaal) kunnen de investeringskost voor SHM’s en SVK’s flink verlagen. 4.2 Verduurzaming zie punt 3.4 4.3 Participatie en democratie Kanalen zoals het woonloket of het gemeentelijk infoblad slagen er vaak niet in om kwetsbare groepen te bereiken. Zij moeten eerder actief benaderd worden. Daarom is het belangrijk dat zo‐ wel het OCMW als het middenveld betrokken worden bij het energiebeleid. Voorbeelden tonen aan dat zij er beter in slagen om deze mensen te bereiken. 5
VOORBEELDEN
‐
De gemeente Leopoldsburg benadert gezinnen actief via klimaatwijken, infoavonden en via e‐ portemonnee: inwoners worden beloond als ze aan ‘duurzame’ activiteiten participeren (bv. naar het containerpark gaan), maar ook als ze hun gratis vuilniszakken op de afgesproken da‐ tum afhalen. Dat werkt zeer drempelverlagend. Ook met de armenvereniging wordt er actief
‐
‐
‐
‐ ‐
samengewerkt. Hun ‘punten’ kunnen ze inruilen voor spaarlampen, radiatorfolie of treintickets. Ook wanneer iemand z’n budgetmeter komt opladen, is een gesprek mogelijk. Grootverbruikers worden onmiddellijk begeleid. De Lokale Entiteit Duwolim is in het kader van het derdebetalerssysteem van start gegaan met een proefproject waarbij netbeheerder Infrax het verschil tussen het aflossingsbedrag en de energiebesparing financiert. WIN (Wonen in Noord‐Limburg) groepeert 8 Limburgse gemeenten en bemant er het ‘woonlo‐ ket’ dat ook adviseert over energiepremies. Er worden ook infosessies georganiseerd. De sa‐ menwerking met Duwolim, de lokale entiteit van het FRGE, verloopt zeer goed. Na het succes van de gezamenlijke aankoop van zonne‐energie, is IOK (de Intercommunale Ontwikkelingsmaatschappij voor de Kempen) met een ‘Tankslag’ gestart, een gezamenlijke sa‐ nering van stookolietanks. In 2011 saneert IOK, samen met 20 Kempense gemeenten, buiten‐ gebruikgestelde stookolietanks. In Genk heeft men foto’s van de daken genomen met een warmte‐camera. Daarmee gaat men deur aan deur om de mensen te overtuigen om hun dak te isoleren. Gent, Oostende, Leuven en de provincie Limburg hebben zich intussen geëngageerd om kli‐ maatneutraal te worden tegen 2050.
6
MEER INFORMATIE
‐ ‐
www.frge.be www.energiesparen.be
7
BIJLAGE
‐
ACW‐standpunt: energiebesparing bij kwetsbare groepen: de mogelijkheden van het FRGE (zie www.acw.be) Overzicht lokale entiteiten van het FRGE in Vlaanderen
‐