Feestpark (Tom Schoonooghe) Door Goedele Krekels
Doelgroep Dit lesmodel bestaat uit verschillende suggesties voor verschillende niveaus binnen richtgraad 1.1. en 1.2. Doelstellingen Een cursist kan relevante gegevens selecteren uit herkenbare vragen op beschrijvende wijze (BE 055). Een cursist kan informatie geven door te reageren op herkenbare vragen (BE 059). Een cursist kan een mening formuleren op kopiërende wijze (BE 055). Een cursist kan een beleving formuleren op beschrijvende wijze (BE 059, BE 065). Een cursist kan een probleem formuleren (BE 059, BE 065). De cursisten maken een onderscheid tussen realiteit en fantasie. De cursisten leren kijken naar en wennen aan een illustratiestijl die moeilijker is dan de voorbeeldpictogrammen die ze gewoon zijn. De cursisten kunnen terugkerende personages chronologisch en logisch volgen. Ze kunnen anticiperen en verbanden leggen. De cursisten leren of consolideren woordenschat rond dieren, kleuren en activiteiten. De cursisten hebben aandacht voor (schriftelijke) vormaspecten zoals werkwoordsvervoeging, lang-kort, meervoud, enz. Materiaal voldoende exemplaren van het boek Feestpark (Tom Schoonooghe, uitgegeven bij Lannoo) geschenkpapier, scharen, plakband gekopieerde figuren uit het boek (om te kunnen volgen doorheen het boek) ondersteunende pictogrammen of illustraties waar je denkt die nodig te hebben een zelf meegebracht cadeautje (een voorbeeld van de leraar, en eentje van elke cursist) uitgeknipte kaartjes met woorden voor het ganzenbord (zie bijlage) Opmerking: Dit is het materiaal dat je nodig hebt wanneer je alle suggesties wil doen. Lesduur Dit boek neem je best in één lesmoment door. Voorzie één tot anderhalf uur, afhankelijk van de gekozen suggesties, doelstellingen en (het niveau van) de doelgroep.
1 vreemde eend: feestpark
Lesverloop 1. Introductie aan de hand van de cover Hou een vragenronde als opwarming. Over het park: Welke parken ken jij? Ga jij soms naar een park? Met wie? Wat ga je daar doen? Wat doen mensen in een park? Hoeveel mensen tel je op de cover? Over feest: Waarom is de titel ‘Feestpark’ denk je? Aan welke dingen zie je dat het feest is? Zie je een vlag? Een trommel? Een taart? Een cadeautje? Over het cadeautje Voor wie is het cadeautje denk je? Waarom? Voor welk feest? Aansluitende thematische ideeën: Ga met je klas naar een park en organiseer er een zoektocht, een picknick of een klein feestje. Laat de cursisten cadeautjes inpakken en gebruik die als inzet voor een spelletje. Laat de cursisten een cadeautje meebrengen dat ze gekregen hebben en erover vertellen. Geef zelf eerst één of meerdere duidelijke voorbeelden. Praat samen over cadeautjes: wat zijn goede cadeautjes voor een baby, een man/vrouw, je moeder/je vader, je beste vriend(in), enz? 2. Het ganzenbord Op de binnenkaften van het boek staan twee ganzenborden. In een ietwat gevorderd niveau kunnen de cursisten dat in groepjes spelen. Het ganzenbord op de voorkaft is het meest geschikt. Geef de cursisten een set kaartjes met de woorden erop die op de vakjes uitgebeeld staan. Iedereen krijgt een pion en start op nummer één. De cursisten gooien met een dobbelsteen en proberen het juiste woordkaartje te vinden van het vakje waarop ze belanden. Als het juist is, mogen ze blijven staan. Als het fout is, moeten ze bv. één of meerdere vakjes naar achter. 3. Oefeningen doorheen het boek (naar oplopende moeilijkheidsgraad) Wat is echt? Wat is fantasie? Welke pagina’s zijn niet echt? (voorbeeld: de twee pagina’s in het bos, waar het jongetje slaapt; je ziet er een reus, kabouters, ...) Per pagina: wat kan niet op deze pagina? (voorbeeld: de raket in het park, het vogelnest in het haar van de vrouw, de kikker met de radio in de vijver, ...)
2 vreemde eend: feestpark
De kleuren De docent kiest een kijkplaat en zegt een kleur. De cursisten wijzen naar iets blauws op een hun kijkplaat. De cursisten doen per twee of drie hetzelfde. De docent leest zinnen voor van het type De flessen zijn (groen) en laat een cursist of de hele klas aanvullen met de juiste kleur. De cursisten maken korte zinnetjes van het type Het water is blauw met de woordenschat die ze kennen. Hierbij kan je de opdracht geven om woordenschat te gebruiken die ze in andere oefeningen met het boek geleerd hebben. Dieren kijken Activeer voorkennis. Voorbeeld: Welke dieren kan je in een park zien? Toon pictogrammen en/of woordbeelden van de dieren in het boek en laat cursisten de dieren rangschikken volgens wat kan of niet kan Dit is een (ongeveer chronologische) lijst met de dieren uit het boek: de aap, vogel, de mier, de eekhoorn, de schildpad, de kat, de eend, de vis, de olifant, walvis, het varken, de rups, de draak, de kikker, de hond, de bij, de specht, vleermuis, de vlinder, de giraf, ... Noem een dier. De cursisten moeten de dieren om ter snelst in het boek vinden.
de de de de
4. Woordenschatoefeningen: wat zie je (niet)? Noem een reeks woorden. Welk(e) woord(en) zie je niet op de prent? Voorbeeld bij de eerste kijkplaat: een raket, een doos, een viool, een meloen, een ballon, een vork en een mes, een paraplu, een sleutel, een bloem, een cadeautje Speel een spel in ploegjes. De leraar zegt een woord en de cursisten moeten het om ter snelst kunnen aanwijzen in het boek. Voorbeeld: gras, een huis, dieren (een hond, een vogel, een vis ...), bomen, een vijver, een fontein, een ladder, een bank, een picknick, een speeltuin, een zandbak ... Beschrijf een kijkplaat met volzinnen. De cursisten steken hun hand op wanneer de beschrijving niet klopt. Doe dit schriftelijk wanneer je er een leesoefening van wil maken. De cursisten kiezen individueel of per groepje een kijkplaat. Ze schrijven een aantal zinnen over de plaat. De zinnen worden gecorrigeerd en aan de anderen gegeven. Kunnen zij raden over welke plaat het gaat? De cursisten dicteren elkaar zinnen. Eén cursist beschrijft, de andere schrijft het op. 5. Een personage volgen Vijf personages kan je makkelijk over enkele pagina’s of doorheen het hele boek volgen: de aap (King Kong?) in de vrachtwagen: hij ontsnapt, kidnapt een vrouw, wordt achtervolgd en opgepakt door de politie, wordt weggevoerd met een helikopter, de helikopter stort neer, hij speelt in de speeltuin en neemt het vliegtuig
3 vreemde eend: feestpark
de vogels: ze zitten op het haar van de vrouw, trekken haar kleed los, vliegen af en aan met takjes, bouwen een nestje, hebben een kleine vogel in het nest de moeder van het jongetje: zij wandelt in het park, duwt de kinderwagen, let op de ballon, moet haar kleed terug optrekken, heeft een vogelnest in haar haar, leest een boekje (een zoektocht?), ... de eekhoorn: hij heeft een papier, wandelt door het park, neemt het brood van de slapende man, neemt de ananas van de picknickende mensen, klimt in de bomen de grote hond: hij zit naast de slapende man, heeft net een drol gelegd, rijdt mee in de kinderwagen, doet een plasje, kijkt naar de vogels, heeft een bal in zijn bek, heeft laarsjes aan zijn poten, legt opnieuw een drol (op de volgende pagina zie je dat er een man in gestapt is), ontmoet andere honden op het feestje Laat de cursisten anticiperen wat met hun personage zal gebeuren. Vervolgens doorkijken ze het boek en vertellen wat er gebeurt. Je kan de cursisten ook per personage een tekstje geven en hen de zinnen chronologisch laten zetten. 6. Oefening op woordenschat en op het meervoud: onderstreep wat correct is Voorbeeld bij tweede kijkplaat: Er rijdt een auto / er rijden auto’s Er staat een huis / Er staan huizen Er loopt een kind / Er lopen kinderen Er vliegt een papier / Er vliegen papieren Er wandelt een vrouw / Er wandelen mensen Er hangt een blad aan de boom / Er hangen bladeren aan de boom Er is een radio / Er zijn radio’s 7. Oefening op woordenschat en schriftbeeld (één of twee klinkers?): wijs aan De docent schrijft de woorden in twee kolommen op bord of deelt ze op een werkblad uit. De cursisten duiden het woord in hun boek aan en beslissen daarna welk schriftbeeld erbij hoort. Voorbeeld bij de derde kijkplaat: een hond – een hoond een bal – een baal een brod – een brood een krant – een kraant een bot – een boot een man – een maan een weg – een weeg 8. Werkwoorden vervoegen Laat de cursisten zoveel mogelijk handelingen opnoemen die ze in het boek zien en/of noem zelf een serie die ze moeten terugvinden op de illustratie. Laat hen dan de werkwoorden vervoegen en correct spellen.
4 vreemde eend: feestpark
Voorbeeld bij vierde kijkplaat: zwemmen, schilderen, trouwen, wandelen, rijden, vliegen, vallen, zitten, ... Mogelijkheid om te vervoegen op basis van een kijkplaat: schilderen – ik schilder – het kind schildert zwemmen - ik zwem – de vis zwemt vallen – ik val – de jongen valt rijden – ik rijd – de jongen rijdt op een skateboard slapen – ik slaap – de man slaapt op de bank
5 vreemde eend: feestpark
Bijlage: woordkaartjes ganzenbord
de meloen
de vogel
de envelop
de raket
de boot
de schaar
de agent
de wolf
onder water
de boom
de kikker
de kabouter
de wagen
de kat
de sneeuwman
de duivel
de eend
de gieter
de ananas
zingen
het insect
de trompet
de laarsjes
de bus
vijfendertig
de antenne
de gloeilamp
de fles wijn
de slak
het potlood
de heer
het monster
het oog
zesendertig
zevenendertig
6 vreemde eend: feestpark