Overzicht Familierecht Recente ontwikkelingen inzake voorlopig bewind A. Maelfait, assistente K.U.Leuven en advocaat te Brussel
23
Europees recht 49 Bevoegdheidsverdeling en Institutioneel evenwicht in de Europese grondwet K. Lenaerts, rechter in het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en buitengewoon hoogleraar Europees recht aan de K.U.Leuven M. Desomer, assistente K.U.Leuven Internationaal recht Recente ontwikkelingen inzake de Wereldhandelsorganisatie J. Wouters, hoogleraar K.U.Leuven B. De Meester, wetenschappelijk medewerker K.U.Leuven
77
Recht en informatica Elektronische communicatie en informatiemaatschappij D. Stevens, assistent K.U.Leuven en medewerker kabinet Minister Moerman & P. Valcke, assistente K.U.Leuven
113
Recht en informatica E-government F. Robben, Administrateur-generaal Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid
141
Publiek Recht 167 Recente evoluties in de rechtspraak van het Arbitragehof A. Alen, buitengewoon hoogleraar K.U.Leuven, rechter in het Arbitragehof K. Muylle, assistent K.U.Leuven, referendaris in het Arbitragehof Strafrecht De strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen S. Van Dyck, assistente K.U.Leuven
269
Medisch recht Juridische aspecten bij klinische proeven H. Nys, gewoon hoogleraar K.U.Leuven
297
Medisch recht De impact van richtlijnen op de medische aansprakelijkheid S. Callens, deeltijds hoofddocent K.U.Leuven en advocaat te Brussel
315
5
Arbeidsrecht 341 Outsourcing en de overgang van onderneming in het licht van de recente rechtspraak van het Europese Hof van Justitie C. Engels, advocaat te Brussel Arbeidsrecht E-werken en zijn juridische implicaties P. Ceysens, Vlaams Minister van Economie, Buitenlands beleid en E-Government
371
Sociaal Zekerheidsrecht Het sociaal statuut van de kunstenaars J. Van Langendonck, gewoon hoogleraar K.U.Leuven Y. Kherbache, medewerkster kabinet Minister Vandenbroucke
399
Vennootschapsrecht 449 Nieuwe ontwikkelingen in vennootschaps-en verenigingsrecht: de wet van 2 mei 2002 inzake VZW ’s en de wet van 2 augustus 2002 inzake corporate governance K. Geens, buitengewoon hoogleraar K.U.Leuven M. Denef, medewerker Jan Ronse Instituut K.U.Leuven en advocaat te Leuven R. Tas, medewerker Jan Ronse Instituut K.U.Leuven en advocaat te Leuven Aansprakelijkheidsrecht 479 Recente ontwikkelingen betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen (Wet van 10 februari 2003) H. Vandenberghe, buitengewoon hoogleraar K.U.Leuven, senator Gerechtelijk recht Nieuwigheden burgerlijk procesrecht P. Van Orshoven, gewoon hoogleraar K.U.Leuven
503
Fiscaal Recht Fiscale amnestie (tekst C. Vanderkerken) F. Vanistendael, gewoon hoogleraar K.U.Leuven en decaan
521
6
Inhoud Overzicht .......................................................................................................... 5 Woord vooraf ................................................................................................. 21 R. Blanpain - R. Tas De hervorming van het voorlopig bewind over de goederen van een meerderjarige door de wet van 3 mei 2003.................................................. 23 A. MAELFAIT Inleiding....................................................................................................... 25 I. Wilsverklaring tot aanwijzing van een voorlopige bewindvoerder .......... 26 § 1. Keuze door de betrokkene................................................................. 27 § 2. Keuze door de voorlopige bewindvoerder ........................................ 29 II. Aanwijzing van een voorlopige bewindvoerder ...................................... 29 § 1. Toepassingsgebied ............................................................................ 29 § 2. Keuze van de voorlopige bewindvoerder .......................................... 30 § 3. Procedure.......................................................................................... 31 A. Bevoegdheid ................................................................................... 31 B. Tegensprekelijke procedure............................................................. 31 1. Algemeen ..................................................................................... 31 2. Verzoekschrift op tegenspraak ..................................................... 32 3. Geneeskundige verklaring ........................................................... 33 4. Verloop van de rechtspleging....................................................... 33 C. Dossier ............................................................................................ 34 D. Bekendmaking ................................................................................ 34 § 4. Waarborgen....................................................................................... 35 § 5. Rekening en verantwoording ............................................................ 35 § 6. Bezoldiging van de voorlopige bewindvoerder................................. 35 § 7. Ontslag van de voorlopige bewindvoerder ....................................... 35 III. Vertrouwenspersoon............................................................................... 36 § 1. Begrip ............................................................................................... 36 § 2. Aanwijzing van de vertrouwenspersoon............................................ 36 § 3. Ontslag van de vertrouwenspersoon................................................. 36 IV. Stelsel van voorlopig bewind ................................................................. 37 § 1. Algemeen .......................................................................................... 37 § 2. Afscheiding van het bewindsvermogen ............................................. 38 § 3. Machtigingen .................................................................................... 38 A. Wijzigingen aan de lijst van de machtigingen................................. 38 1. Vertegenwoordiging in rechte ...................................................... 38 2. Doorhaling van de hypothecaire inschrijving en van de overschrijving van een bevel tot uitvoerend beslag ......................... 39 3. Aanvaarding van een nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving ........................................................................... 39 4. Hernieuwing van een handelshuurovereenkomst en sluiting van een huurovereenkomst voor meer dan negen jaar ..................... 40 5. Aankoop van een onroerend goed................................................ 40 6. Vervreemding van souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen ...................................................................................... 40
7
INHOUD
B. Wijzigingen aan de procedure ......................................................... 40 § 4. Voortzetting van de handelszaak....................................................... 41 § 5. Verkoop van roerende en onroerende goederen ................................ 41 §6. Giften ................................................................................................. 42 A. Schenking ....................................................................................... 42 B. Testament ........................................................................................ 44 C. Bekwaamheid tot ontvangen van de voorlopige bewindvoerder ..................................................................................... 45 § 7. Huwelijkscontract ............................................................................. 45 V. Einde van het voorlopige bewind ............................................................ 46 Besluit.......................................................................................................... 47 De Unie in de weegschaal: bevoegdheidsverdeling en institutioneel evenwicht in het Ontwerp-Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa.................................................................................. 49 K. LENAERTS - M. DESOMER Inleiding....................................................................................................... 51 I. Hervormingsbeginselen die het debat over de verticale en horizontale bevoegdheidsverdeling in de Unie schragen............................. 52 § 1. Transparantie en rechtszekerheid ..................................................... 52 § 2. Democratie ....................................................................................... 56 § 3. Autonomie en flexibiliteit .................................................................. 59 § 4. Subsidiariteit en proportionaliteit..................................................... 62 § 5. Efficiëntie en effectiviteit................................................................... 63 II. Analyse van de verticale en de horizontale bevoegdheidsverdeling in het Ontwerp-Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa.......................................................................................................... 64 § 1. De verticale bevoegdheidsverdeling in de Ontwerpgrondwet........... 64 A. De beginselen van bevoegdheidstoedeling, subsidiariteit en proportionaliteit ................................................................................... 64 B. Voorrang van Unierecht boven het recht van de lidstaten ............... 65 C. Een typologie van Uniebevoegdheden ............................................ 66 D. De flexibiliteitsclausule .................................................................. 69 § 2. De bevoegdheidsverdeling tussen de instellingen van de Unie......... 69 A. Een gevoelige vermindering van het aantal besluitvormingsprocedures en rechtsinstrumenten van de Unie .......... 69 B. Het onderscheid tussen wetgevende en niet-wetgevende rechtsinstrumenten en besluitvormingsprocedures .............................. 70 C. Delegatie van wetgeving aan de Commissie ................................... 73 D. Bijzondere bepalingen .................................................................... 75 Conclusie ..................................................................................................... 75 Het recht van de wereldhandelsorganisatie: een verkenning..................... 77 J. WOUTERS - B. DE MEESTER Inleiding....................................................................................................... 79 I. Voorgeschiedenis: van GATT tot WTO .................................................... 80 II. Doelstellingen en basisbeginselen van de WTO ..................................... 85 A. Doelstellingen ..................................................................................... 85 B. Basisbeginselen ................................................................................... 86
8
INHOUD
III. Overzicht van de belangrijkste WTO-akkoorden................................... 88 A. GATT ................................................................................................... 88 B. GATS ................................................................................................... 95 C. TRIPs................................................................................................... 97 IV. Institutioneel raamwerk........................................................................ 100 A. Besluitvormingsorganen.................................................................... 100 B. Geschillenbeslechtingsmechanisme .................................................. 103 C. De EG in de WTO ............................................................................. 106 D. België en Vlaanderen in de WTO ...................................................... 109 V. Besluit.................................................................................................... 111 Recente ontwikkelingen telecommunicatierecht ....................................... 113 D. STEVENS - P. VALCKE I. Achtergrond: overzicht en krachtlijnen van de Europese richtlijnen ...... 115 II. Omzetting in Belgisch recht.................................................................. 118 § 1. Achtergrond .................................................................................... 119 § 2. Voorontwerp e-communicatie ......................................................... 121 A. Structuur........................................................................................ 121 B. Toepassingsgebied......................................................................... 122 C. Het betreden van de markt ............................................................ 123 * Algemeen: voorafgaande kennisgeving voor netwerken en diensten .......................................................................................... 123 * Uitzondering: individuele gebruiksrechten voor nummers en frequenties................................................................................. 124 * Overige bepalingen in verband met het betreden van de markt .............................................................................................. 125 * Evaluatie ..................................................................................... 125 D. Marktregulering: SMP & verplichtingen ...................................... 126 E. De bescherming van de belangen van de maatschappij en de gebruikers .......................................................................................... 127 * Universele dienst......................................................................... 127 * Aanvullende diensten .................................................................. 127 * Bescherming eindgebruikers....................................................... 128 F. Overige bepalingen ........................................................................ 128 § 3. BIPT-wet ......................................................................................... 129 A. Algemene opmerkingen ................................................................ 131 B. Onafhankelijkheid BIPT ............................................................... 132 C. Samenwerking Raad voor de Mededinging .................................. 134 D. Overige aspecten........................................................................... 136 § 4. Wet rechtsmiddelen en geschillenbehandeling................................ 137 A. Geschillenbeslechting ................................................................... 137 B. Rechtsmiddelen ............................................................................. 139 Slotbedenkingen ........................................................................................ 139 E-government............................................................................................... 141 F. ROBBEN I. E-government: een structureel hervormingsproces ................................ 143 II. Het beschouwen van informatie als een strategische productiefactor voor de werking van de overheid...................................... 143
9
INHOUD
§ 1. Informatiemodellering .................................................................... 143 § 2. Eenmalige inzameling en hergebruik van informatie ..................... 144 § 3. Beheer van informatie..................................................................... 145 § 4. Elektronische uitwisseling van informatie ...................................... 146 § 5. Informatiebeveiliging...................................................................... 146 III. Een gebruikersgerichte re-engineering van de bedrijfsprocessen en de uitbouw van waardeketens ............................................................... 147 § 1. Algemeen ........................................................................................ 147 § 2. Gevolgen voor de overheidswebsites .............................................. 147 § 3. De publicatie van webservices........................................................ 148 IV. Een interoperabiliteitsframework ......................................................... 149 § 1. Technische standaarden .................................................................. 149 § 2. Afspraken m.b.t. de functionele interoperabiliteit........................... 149 § 3. Unieke identificatiesleutels ............................................................. 150 § 4. Een gedeeld, algemeen toegankelijk informatiemodel.................... 152 V. Een geïntegreerd informatieveiligheidsbeleid ....................................... 152 § 1. Uitgangspunten van een geïntegreerd informatieveiligheidsbeleid.................................................................... 152 § 2. De verdere uitbouw overeenkomstig de ISO-norm 17799............... 155 VI. Een aangepast juridisch kader ............................................................. 155 § 1. Wettelijke vastlegging van de principes betreffende de omgang met informatie door de overheid............................................................ 155 § 2. Coherente begrippenapparaten ...................................................... 157 § 3. Aangepaste ICT-regelgeving........................................................... 158 VII. Twee internationaal erkende Belgische best practices inzake Egovernment ................................................................................................ 159 § 1. De procesherziening in de sociale sector........................................ 159 § 2. De elektronische identiteitskaart .................................................... 163 A. Toelichting bij een aantal begrippen ............................................. 163 B. De elektronische identiteitskaart ................................................... 165 Recente evoluties in de rechtspraak van het arbitragehof ....................... 167 A. ALEN - K. MUYLLE Inleiding..................................................................................................... 169 I. De toetsing aan de bevoegdheidsverdeling tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten............................................................... 170 § 1. Algemeen ........................................................................................ 170 A. Het begrip "bevoegdheidverdelende regel"................................... 170 B. De economische en monetaire unie............................................... 171 C. De "voorbehouden" aangelegenheden........................................... 172 D. De "impliciete" bevoegdheden...................................................... 173 § 2. Technieken van bevoegdheidsverdeling .......................................... 174 A. De "parallelle" bevoegdheden....................................................... 174 B. De "concurrerende" bevoegdheden ............................................... 174 1. De "integrale of eigenlijke" concurrerende bevoegdheden ........ 174 2. De "beperkte of oneigenlijke" concurrerende bevoegdheden ................................................................................ 177 § 3. Bevoegdheden van de gemeenschappen ......................................... 179 A. Persoonsgebonden aangelegenheden ............................................ 179
10
INHOUD
1. Gezondheidsbeleid..................................................................... 179 2. Bijstand aan personen ................................................................ 179 a. Algemeen ............................................................................... 179 b. Jeugdbescherming.................................................................. 182 B. Territoriale bevoegdheid ............................................................... 185 § 4. Bevoegdheden van de gewesten ...................................................... 186 A. Algemeen ...................................................................................... 186 B. Vervoer .......................................................................................... 187 C. Ondergeschikte besturen ............................................................... 188 § 5. De complementaire bevoegdheden van de gemeenschappen en de gewesten............................................................................................ 189 A. De strafrechtelijke bevoegdheden ................................................. 189 B. De oprichting van eigen instellingen en diensten.......................... 192 II. De toetsing aan rechten en vrijheden .................................................... 193 § 1. Algemeen ........................................................................................ 193 A. Het recht op en de vrijheid van onderwijs (artikel 24 G.W.) ......... 193 B. Het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en nietdiscriminatie (de artikelen 10 en 11 G.W.)......................................... 198 1. Toetsing aan andere bepalingen die specifieke toepassingen van het algemene gelijkheidsbeginsel zijn..................................... 198 a. De gelijkheid van man en vrouw............................................ 198 b. De vreemdelingen .................................................................. 198 c. De gelijkheid voor de belastingen .......................................... 201 d. De eenvormige bevoegdheidsuitoefening van de gewesten t.o.v. de gemeenten..................................................... 203 2. Toepassingen van het gelijkheidsbeginsel in bepaalde rechtsfiguren .................................................................................. 204 a. Leemten in de wetgeving ....................................................... 204 b. Wetgevende delegaties in door de Grondwet aan de wet voorbehouden aangelegenheden ................................................ 207 c. De terugwerkende kracht van wetgevende normen................ 213 C. Alle andere rechten en vrijheden via het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie..................................... 216 1. De rechten en vrijheden in de Grondwet ................................... 216 2. De rechten en vrijheden in internationale verdragen ................. 218 3. De rechten en vrijheden die voortvloeien uit algemene rechtsbeginselen............................................................................. 221 § 2. Voorbeelden van toetsing aan bepaalde grondrechten ................... 224 A. Het wettigheidsbeginsel in strafzaken........................................... 224 B. De onschendbaarheid van de woning............................................ 228 C. Het recht op toegang tot de bevoegde rechter (artikelen 144 en 145 G.W.) ...................................................................................... 230 D. Het recht op een behoorlijke rechtsbedeling ................................. 232 1. De rechterlijke onpartijdigheid .................................................. 232 2. De administratieve geldboeten................................................... 233 E. De vrijheid van vereniging ............................................................ 235 F. Politieke partijen ............................................................................ 236 G. Het actief en passief kiesrecht ....................................................... 241 1. Een fundamenteel politiek recht in een representatieve democratie...................................................................................... 241
11
INHOUD
2. Het vertegenwoordigingsbeginsel.............................................. 241 3. De gelijktijdige kandidaatstelling .............................................. 242 4. Een kiesdrempel......................................................................... 243 5. Een gewaarborgde vertegenwoordiging..................................... 244 6. Kieskringen................................................................................ 247 7. De zetelverdeling over de kieskringen....................................... 249 H. De economische, sociale en culturele rechten (artikel 23 G.W.)................................................................................. 250 § 3. Varia: andere toepassingen van het gelijkheidsbeginsel................. 252 A. Verschillen tussen categorieën van werknemers ........................... 252 B. De toegang tot de magistratuur ..................................................... 254 C. Rechtsbescherming tegen het bestuur ........................................... 256 D. Aanvang van de beroepstermijn in het gerechtelijk procesrecht......................................................................................... 259 III. De wijzen waarop een zaak bij het Arbitragehof aanhangig kan worden gemaakt......................................................................................... 260 § 1. Beroepen tot vernietiging................................................................ 260 A. Het belang ..................................................................................... 260 B. De vordering tot schorsing ............................................................ 262 § 2. Prejudiciële vragen......................................................................... 264 A. De bevoegdheidsafbakening tussen het Arbitragehof en de verwijzende rechter: het onderscheid tussen interpretatie en kwalificatie ........................................................................................ 264 B. De mogelijkheid voor de rechter om prejudiciële vragen te stellen................................................................................................. 265 C. De gevolgen van een arrest gewezen op een prejudiciële vraag .................................................................................................. 266 De strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen: wie, wanneer, en wat met de natuurlijke persoon? ................................... 269 S. VAN DYCK I. Wie is strafbaar: het toepassingsgebied van de Wet van 4 mei 1999...... 273 § 1. De privaatrechtelijke rechtspersonen ............................................. 273 A. De strafrechtelijk verantwoordelijke vennootschappen ................ 274 B. De strafrechtelijke verantwoordelijke verenigingen ..................... 279 § 2. De publiekrechtelijke rechtspersonen. ............................................ 281 II. Wanneer zijn rechtspersonen strafrechtelijk verantwoordelijk: de toerekeningsproblematiek.......................................................................... 284 III. Wat met de natuurlijke persoon: de decumul-regeling......................... 288 IV. Besluit: gekende en ongekende problemen - enkele oplossingen ........ 295 De belangrijkste ontwikkelingen in het medisch recht in 2003................ 297 H. NYS Inleiding..................................................................................................... 299 I. Euthanasie .............................................................................................. 299 § 1. Euthanasie na een voorafgaande wilsverklaring............................ 299 A. Model van wilsverklaring ............................................................. 299 1. Volstaat wilsonbekwaamheid? ................................................... 299 2. Is het model verplicht?............................................................... 300
12
INHOUD
B. Met de hand geschreven of getypt................................................. 300 C. Te bevestigen binnen de vijf jaar................................................... 300 D. Herziening (aanpassing) en intrekking.......................................... 301 E. Registratie en mededeling van de voorafgaande wilsverklaring .................................................................................... 301 § 2. Geen schorsing of vernietiging van de euthanasiewet door het Arbitragehof .......................................................................................... 302 II. Rechten van de patiënt .......................................................................... 302 § 1. De ombudsfunctie ........................................................................... 302 A. De ombudsfunctie in ziekenhuizen ............................................... 302 B. De "residuaire" ombudsfunctie ..................................................... 302 § 2. De federale commissie " rechten van de patiënt" ........................... 303 A. Wegneming van organen, weefsels en cellen ................................ 303 1. Weefsel- en celbanken ............................................................... 303 2. Wegneming van organen, weefsels en cellen bij minderjarigen................................................................................. 305 III. Wetenschappelijk onderzoek................................................................ 306 § 1. Wetenschappelijk onderzoek op de menselijke persoon .................. 306 § 2. Wetenschappelijk onderzoek met menselijke embryo's in vitro ....... 307 A.Verboden handelingen met embryo's ............................................. 307 B. Verbod embryo's aan te maken...................................................... 307 C. Onderzoek met embryo's in vitro .................................................. 308 D. Inwerkingtreding en bestaande embryo's in vitro ......................... 309 IV. Autopsie bij een kind van minder dan 18 maanden.............................. 310 § 1. Toepassingsgebied .......................................................................... 310 § 2. Geen bezwaar van de ouder(s) ....................................................... 310 § 3. Informatie aan de ouders................................................................ 311 § 4. Uitvoering van de autopsie ............................................................. 311 § 5. Vermelding van "wiegendood" in het overlijdenscertificaat ........... 311 V. Medische onderzoeken in arbeidsverhoudingen.................................... 311 § 1. Voorwaarden waaronder medisch onderzoek is toegelaten ............ 311 § 2. Verboden medisch onderzoek.......................................................... 312 Geselecteerde bibliografie ......................................................................... 312 De impact van zorgrichtlijnen op de medische aansprakelijkheid.......... 315 F. GODDEVRIENDT - S. CALLENS I. Inleiding ................................................................................................. 317 § 1. Definitie en situering van richtlijnen voor kwaliteitsvolle zorg ...... 317 § 2. Voor-en nadelen van richtlijnen voor kwaliteitsvolle zorg: onbekend is onbemind?.......................................................................... 319 § 3. De juridische draagwijdte van zorgrichtlijnen ............................... 320 II. De ontwikkeling van zorgrichtlijnen in buitenlandse zorgstelsels ........ 321 § 1. Het Duitse model ............................................................................ 321 A. De ontwikkeling van richtlijnen voor kwaliteitsvolle zorg door medische vakverenigingen en wetenschappelijke instellingen......................................................................................... 321 B. Richtlijnen voor kwaliteitsvolle zorg en het beleid van de Duitse rechter..................................................................................... 325
13
INHOUD
§ 2. De ontwikkeling van zorgrichtlijnen in het Verenigd Koninkrijk: van "state of the art" naar "art of the state"?..................... 328 A. De ontwikkeling van zorgrichtlijnen als evenwichtsoefening tussen budget en kwaliteit.................................................................. 328 B. Ontwikkelingen in de rechtspraak: van Bolam tot Bolitho ........... 330 III. De rol van richtlijnontwikkeling in de Belgische gezondheidszorg..... 332 § 1. Beknopt overzicht van richtlijnontwikkeling in België.................... 332 A. De door de Orde der Geneesheren geformuleerde gedragsregels en kwaliteitsnormen .................................................... 332 B. Richtlijnontwikkeling door diverse wetenschappelijke beroepsverenigingen en vakverenigingen.......................................... 333 C. Richtlijnontwikkeling in het kader van de diverse federale adviesorganen voor kwaliteitsvolle zorg............................................ 334 § 2. De rol van zorgrichtlijnen in de rechterlijke besluitvorming als maatstaf voor zorgvuldig medisch handelen.......................................... 336 Besluit........................................................................................................ 339 Outsourcing en overgang van onderneming, het toepassingsgebied van de richtlijn 77/187 en de CAO nr. 32bis .............................................. 341 C. ENGELS Inleiding..................................................................................................... 343 I. De wijziging van werkgever ten gevolge van een overgang krachtens overeenkomst van een onderneming, vestiging of een onderdeel ervan ......................................................................................... 344 § 1. De wijziging van werkgever............................................................ 344 § 2. De wijziging van werkgever moet plaats vinden 'krachtens overeenkomst', of toch niet?................................................................... 345 A. De ruime interpretatie van het begrip overgang 'krachtens overeenkomst' .................................................................................... 345 B. Enkele toepassingsgevallen........................................................... 348 § 3. De wijziging van de werkgever moet het gevolg zijn van een overgang van de onderneming, vestiging of een onderdeel daarvan: de overgang als een going concern ........................................ 350 A. De begrippen onderneming en vestiging en het onderdeel daarvan............................................................................................... 350 B. De overdracht als een going concern ............................................ 354 Het belang van de factor human resources .................................... 359 II. Private en openbare ondernemingen ..................................................... 363 III. Territoriaal toepassingsgebied - territoriale werking............................ 366 Conclusie ................................................................................................... 369 E-werken: juridisch doorgelicht................................................................. 371 P. CEYSENS I. Definitie.................................................................................................. 373 II. Europa ................................................................................................... 374 § 1. Europese Arbeidstijdrichtlijn 93/104/EG van 23 november 1993 ....................................................................................................... 374 § 2. "Framework agreement on telework" van 16 juli 2002 .................. 375 III. België................................................................................................... 375
14
INHOUD
§ 1.Wettelijke bepalingen....................................................................... 375 A. Wet betreffende de huisarbeid van 6 december 1996 die ingevoegd is in art. 119 van de Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (AOW).................................................... 375 B. Wet van 4 augustus 1996 betreffende het Welzijn op het werk, Codex over Welzijn op het werk en Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (ARAB) van 11 februari 1946:............ 383 C. Arbeidsongevallenwet 10 april 1971:............................................ 385 D. Arbeidswet van 16 maart 1971...................................................... 386 E. Feestdagenwet van 4 januari 1974 ................................................ 387 F. Wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.......................................................................... 387 G. Arbeidsreglementenwet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen ............................................................................ 387 H. Vertegenwoordiging in overlegorganen ........................................ 388 I. Controle op telecommunicatieprocessen van de werknemer.......... 388 § 2. KB's................................................................................................. 389 A. KB van 8 augustus 1980 betreffende het bijhouden van sociale documenten, tot uitvoering van KB nr.5 van 23 oktober 1978: .................................................................................................. 389 B. KB nr.5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten............................................................................ 389 § 3. CAO's.............................................................................................. 390 § 4. Andere afspraken ............................................................................ 390 IV. Satellietkantoren en e-werkcentra ........................................................ 391 § 1. Satellietkantoren ............................................................................. 391 § 2. E-werkkantoren of e-werkcentra..................................................... 391 A. AOW van 3 juli 1978 .................................................................... 391 B. Arbeidswet van 16 maart 1971 ...................................................... 392 C. De Arbeidsreglementenwet van 8 april 1965................................. 392 D. De Welzijnswet en het ARAB......................................................... 393 E. Wetgeving inzake sociale documenten.......................................... 393 V. Stand van zaken op vlak van wegwerken wettelijke hinderpalen.......... 393 Literatuurlijst ............................................................................................. 395 Het sociaal statuut van de kunstenaar. Of hoe artistieke vrijheid verzoenen met sociale zekerheid?............................................................... 399 Y. KHERBACHE I. Inleiding ................................................................................................. 401 II. Probleemstelling.................................................................................... 401 III. Eerdere wetgevende initiatieven .......................................................... 404 § 1. Het schouwspelartiestenstatuut: Artikel 3,2° van het K.B. van 28 november 1969 ................................................................................. 404 A. Schouwspelartiesten als uitbreidingscategorie.............................. 405 1. Doel van artikel 3, 2° RSZ-Uitvoeringsbesluit .......................... 406 2. Kon een schouwspelartiest zich nog vestigen als zelfstandige? .................................................................................. 406 3. Wie is schouwspelartiest? .......................................................... 406 4. Betaling van een loon ................................................................ 407
15
INHOUD
5. De werkgever............................................................................. 408 B. Praktische en juridische bezwaren ................................................ 409 C. De Europese dimensie................................................................... 410 IV. Hervormingsbeweging ......................................................................... 411 § 1. Golf van wetsvoorstellen................................................................. 411 § 2. Bespreking van de wetsvoorstellen in de parlementaire subcommissie sociale zaken................................................................... 412 V. Doorbraak in 2002: het nieuw sociaal statuut (hoofdstuk 11 Programmawet van 24 december 2002) .................................................... 413 § 1. Onderwerping aan de sociale zekerheid van de werknemers. ........ 413 A. Artikel 1bis RSZ-Wet.................................................................... 413 B. Rechtstreekse onderwerping aan het werknemersregime in plaats van indirecte uitbreiding van het werknemersregime.............. 414 C. Volledige onderwerping ................................................................ 414 D. Wettelijk vermoeden of juridische fictie? ..................................... 415 § 2. Toepassingsvoorwaarden gelijkstelling werknemerschap .............. 417 A. Leveren van artistieke prestaties en/of produceren van artistieke werken................................................................................ 417 B. In opdracht van een natuurlijke persoon of rechtspersoon ............ 418 C. Tegen betaling van een loon.......................................................... 419 1. Het loonbegrip in de RSZ-Wet................................................... 419 a. Geld of in geld waardeerbaar voordeel .................................. 420 b. Recht van de werknemer op de voordelen ............................. 420 c. Ingevolge de dienstbetrekking ............................................... 420 d. Ten laste van de werkgever .................................................... 420 2. Het loonbegrip van het nieuw artikel 1bis §1 RSZ-Wet ............ 420 § 3. Aanduiding van de socialezekerheidswerkgever............................. 422 § 4. Tegenbewijs..................................................................................... 423 § 5. Uitsluitingen ................................................................................... 426 A. Mandatarissen ............................................................................... 426 B. Familiegebeurtenissen................................................................... 428 § 6. De gemengde commissie " Kunstenaars" ....................................... 429 A. Taken van de Commissie .............................................................. 429 1. Informeren ................................................................................. 429 2. Adviseren ................................................................................... 429 3. Aflevering van een zelfstandigheidsverklaring .......................... 430 a. Inspiratie uit Nederland.......................................................... 430 b. Zelfstandigheidsverklaring voor kunstenaars ........................ 431 c. Socio-economische indicatoren.............................................. 431 d. Geldigheidsduur van de zelfstandigheidsverklaring .............. 432 e. Hernieuwing van de aanvraag ................................................ 433 f. Betwistingen van beslissingen tot weigering of vervallenverklaring van de zelfstandigheidsverklaring.............. 434 B. Samenstelling van de Commissie.................................................. 434 C. Evaluatie van de werkzaamheden van de Commissie ................... 435 § 7. Maatregelen inzake de vermindering van de socialezekerheidsbijdragen ................................................................... 435 A. Toepassingsgebied ........................................................................ 435 B. Gebruikte techniek ........................................................................ 436 § 8. Maatregelen inzake jaarlijkse vakantie .......................................... 436
16
INHOUD
§ 9. Maatregelen inzake gezinsbijslag ................................................... 437 § 10. Invoering van een nieuwe vorm van toegelaten tijdelijke arbeid..................................................................................................... 437 A. Definitie ........................................................................................ 437 B. beperkte uitbreiding van toegelaten tijdelijke arbeid .................... 438 § 11 Sociale Bureaus voor de Kunstenaar (SBK's) ................................ 441 A. Nieuw sociaal statuut toepasbaar maken....................................... 441 B. Juridisch statuut SBK.................................................................... 441 C. Gewestelijke regulering SBK's ..................................................... 443 D. Regulering uitzendarbeid in Vlaanderen....................................... 443 V. Besluit.................................................................................................... 445 Recente ontwikkelingen van vennootschaps- en verenigingsrecht De wet van 2 mei 2002 inzake vzw's en stichtingen en de wet van 2 augustus 2002 inzake corporate governance .......................................... 449 K. GEENS - M. DENEF - R. TAS I. De Wet van 2 mei 2002 tot wijziging van de VZW-Wet van 27 juni 1921 ............................................................................................... 451 § 1. Van wetsontwerpen, wijzigende wetten en uitvoerende besluiten allerlei .................................................................................... 451 A. Wet van 27 juni 1921, ook ná 1 juli 2003 ..................................... 451 B. Wijzigende wetten van 2 mei 2002, van 16 januari 2003 en van 22 december 2003 ....................................................................... 451 C. Inwerkingtreding ........................................................................... 452 § 2. Van oude definities en nieuwe varianten......................................... 452 A. Geen nieuwe omschrijving van de VZW ...................................... 452 B. De stichting: van openbaar nut naar private variant ...................... 454 § 3. Van vernieuwde opschortingssanctie en afgeschafte homologatie ........................................................................................... 455 § 4. het vennootschapsrecht: bron van inspiratie voor het V&Srecht ....................................................................................................... 456 A. Oprichting 'op zijn vennootschaps' ............................................... 456 B. VZW en stichting "in oprichting" en "in nietigheid"..................... 458 C. Bestuur en vertegenwoordiging .................................................... 458 1. Scheiding intern bestuur-externe vertegenwoordiging: het Prokura-systeem volgens de V&S-wet .......................................... 458 2. Bestuurders en vertegenwoordigers: van aantallen en van organen .......................................................................................... 459 § 5. Rechtsbekwaamheid, inclusief het recht giften te ontvangen .......... 460 § 6. Transparantie en controle............................................................... 461 A. Bestaande controlemechanismen doorgedreven ........................... 461 1. Bekendmakingsvereisten: verenigings- en stichtingsdossier en Belgisch Staatsblad ................................................................... 461 2. Identificatieverplichtingen: hoedanigheid + adres ..................... 462 B. Nieuwe controlemechanismen ...................................................... 462 1. Uniforme boekhoudkundige regeling voor "kleine" en "grote" VZW's en stichtingen ........................................................ 462 2. Controle door commissaris in "heel grote" VZW's en stichtingen...................................................................................... 463
17
INHOUD
3. Bekendmaking van de jaarrekening voor alle VZW's en stichtingen...................................................................................... 463 § 7. Vzw en stichting "geïnternationaliseerd"........................................ 464 A. Centrum of zetel van werkzaamheden .......................................... 464 B. Internationale vereniging zonder winstoogmerk ........................... 464 C. Afschaffing nationaliteitsvoorwaarde............................................ 465 § 8. De minder opvallende reparaties.................................................... 465 A. Uitbreiding "minimum"-statuten................................................... 466 B. Werkende, toegetreden en andere soorten leden ........................... 466 C. Algemene vergadering................................................................... 467 D. Inbreng met recht op terugname en bestemming netto-actief na vereffening .................................................................................... 467 E. Gronden tot gerechtelijke ontbinding ............................................ 468 § 9. De private stichting en de certificering van aandelen .................... 468 II. De wet van 2 augustus 2002 inzake corporate governance ................... 470 § 1. Algemene vergadering in vennootschappen die geen publiek beroep op het spaarwezen hebben gedaan: schriftelijke besluitvorming ....................................................................................... 471 § 2. Algemene vergadering in genoteerde vennootschappen ................. 472 § 3. Raad van bestuur: belangenconflict van de aandeelhouder in beursgenoteerde vennootschap.............................................................. 473 § 4. Feitelijke bestuurders: nieuwe aansprakelijkheidsregeling bij failissement ............................................................................................ 474 § 5. Raad van bestuur en directiecomité in de naamloze vennootschap ......................................................................................... 475 § 6. De bestuurder-rechtspersoon.......................................................... 476 § 7. De hervorming van de audit en dus het commissariaat.................. 477 De nieuwe aansprakelijkheidsregeling van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen...................................................... 479 Hugo VANDENBERGHE Inleiding..................................................................................................... 481 I. Achtergrond en doelstellingen ................................................................ 481 II. Toepassingsgebied................................................................................. 484 § 1. Het begrip "openbare rechtspersoon" ............................................ 484 § 2. Het begrip "personeelsleden wiens statuut statutair geregeld is" ............................................................................................ 486 § 3. Schade veroorzaakt door personeelsleden "bij de uitoefening van hun dienst" ...................................................................................... 487 § 4. De burgerrechtelijke aansprakelijkheid.......................................... 488 II. De persoonlijke burgerrechtelijke aansprakelijkheid van statutaire personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen ............................ 489 III. De aansprakelijkheid van openbare rechtspersonen voor schade door hun personeelsleden aan derden berokkend....................................... 492 IV. Gedwongen of vrijwillige tussenkomst van de openbare rechtspersoon in het geding ....................................................................... 495 V. Verplicht aanbod tot minnelijke schikking ............................................ 496 VI. Aansprakelijkheid van de personeelsleden van het vrij onderwijs....... 497
18
INHOUD
VII. Inhouding van schadevergoeding op loon van aansprakelijk personeelslid .............................................................................................. 498 VIII. Voorrang van specifieke wettelijke of decretale regelen betreffende de aansprakelijkheid van en voor bijzondere categorieën personeelsleden van openbare rechtspersonen........................................... 498 IX. De toepassing in de tijd van de Wet van 10 februari 2003................... 499 Besluit........................................................................................................ 500 Bibliografie ................................................................................................ 501 Recente ontwikkelingen in het gerechtelijk recht ..................................... 503 P. VAN ORSHOVEN - B. ALLEMEERSCH - S. LUST - P. SCHOLLEN - K. WAGNER I. Het betalen, door de verliezende partij, van de advocaat van haar tegenpartij (Cass. 28 februari 2002)........................................................... 505 II. Deloyaal procesgedrag (Cass. 14 maart 2002) ...................................... 507 III. Hoger beroep tegen een "vonnis van bevoegdheid" (Cass. 13 februari 2003) ............................................................................................ 512 IV. Het begrip "administratieve overheid" in artikel 14, § 1, R.v.St.wet (R.v.St. 4 juni 2003) ............................................................................ 515 Wetsontwerp houdende invoering van eenmalige bevrijdende aangifte Administratieve onderzoeks- en aangiftebevoegdheden na een eenmalige bevrijdende aangifte .................................................................. 521 C. VANDERKERKEN I. Probleemstelling ..................................................................................... 523 II. Draagwijdte van artikel 5 ...................................................................... 523 III. De concrete uitwerking van artikel 5 blijkt een problematische aangelegenheid .......................................................................................... 529 IV. Conclusie.............................................................................................. 532
19