Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent
Academiejaar 2013-2014
DE TOEPASSING VAN DE PATIËNTENRECHTENWET BIJ GEÏNTERNEERDE PERSONEN
Masterproef van de opleiding “Master in de rechten” Ingediend door
Veerle Huysman (studentennr. 00906042) Promotor: Prof. Dr. T. Balthazar Commissaris: Dr. S. Tack
Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent
Academiejaar 2013-2014
DE TOEPASSING VAN DE PATIËNTENRECHTENWET BIJ GEÏNTERNEERDE PERSONEN
Masterproef van de opleiding “Master in de rechten” Ingediend door
Veerle Huysman (studentennr. 00906042) Promotor: Prof. Dr. T. Balthazar Commissaris: Dr. S. Tack
Woord vooraf Voor ik het goed en wel besefte zat ik in het laatste jaar van mijn rechtenopleiding. Mijn studententijd is zoals bij velen voorbij gevlogen. Toch werd van mij verwacht dat ik nog een laatste grote opdracht tot een goed einde zou brengen om mijn opleiding volledig af te sluiten: een masterproef schrijven die handelt over patiëntenrechten toegepast op geïnterneerde personen. Het was geen eenvoudige opdracht, aangezien ik noch van patiëntenrechten noch van internering enige kennis had. Op het ogenblik dat wij een onderwerp dienden te kiezen, had ik de cursus gezondheidsrecht nog niet gevolgd. Toch ben ik al altijd enorm geboeid geweest in een thema als “rechten van de patiënt”. Een vriendin van mij werkt namelijk in een psychiatrisch ziekenhuis, waar onder andere patiënten zitten die gedwongen opgenomen worden. Hoe behandelt men eigenlijk mensen die niet volledig wils- of handelingsbekwaam zijn? Het is een vraag die mij bezig hield. Ik kon dan ook uren luisteren naar haar verhalen en vond het boeiend om de juridische kant van deze problematiek nader te bestuderen. Daarom wist ik dat dit onderwerp mij wel zou liggen en ging ik graag de uitdaging aan om te onderzoeken hoe patiëntenrechten uitgeoefend kunnen worden op geïnterneerde personen. Dit was weliswaar geen gemakkelijke opdracht, aangezien er over deze specifieke problematiek nog maar bijzonder weinig werd gepubliceerd. De materie is bovendien ook volop in beweging. Dit maakte de uitdaging des te groter. Ik zou van de gelegenheid graag gebruik willen maken om nog enkele mensen te bedanken. Eerst en vooral zou ik mijn promotor, Professor Balthazar, willen danken voor het beantwoorden van al mijn vragen en mij steeds op de goede weg te zetten. Verder wens ik ook commissaris Sylvie Tack te bedanken voor het nalezen en beoordelen van mijn masterproef. Vervolgens wens ik Joris Dheedene, Netwerkcoördinator internering Oost- en West-Vlaanderen van de FOD Volksgezondheid en Inge Decorte, ombudsvrouw geestelijke gezondheidszorg, te bedanken voor hun leerrijke uiteenzettingen over deze problematiek in de praktijk. Mijn dankbaarheid gaat ook uit naar Pascaline Lievens, voor het nalezen van mijn werk op spelling- en taalfouten. Als laatste wens ik ook mijn ouders en vrienden te bedanken voor hun steun om deze opdracht tot een goed einde te brengen. Gent, mei 2014
Probleemstelling De ‘internering’ in België, de ‘terbeschikkingstelling’ in Nederland en ‘l’irresponsabilité pénale pour cause de trouble mental’ in Frankrijk zijn al altijd een onderwerp van discussie geweest. Het is absoluut geen makkelijke kwestie om zich in te leven in de problematiek van geesteszieke delinquenten. De grote moeilijkheid ligt in het feit dat men rekening dient te houden met verschillende conflicterende belangen. Zo moet men telkens een afweging maken tussen de belangen van de maatschappij en die van de slachtoffers van delicten gepleegd door een delinquent enerzijds, maar anderzijds mag men zeker het recht van deze mensen op een therapeutische behandeling niet vergeten. Deze geestesgestoorde delinquenten verkeren echter zowel in de positie van de pleger van een strafbaar feit als in die van een psychiatrische patiënt, want de combinatie van psychische stoornis en ernstig delict staat hier centraal. Het gaat hier niet alleen over de veiligheid van de samenleving, er moet minstens evenveel aandacht worden geschonken aan het recht op verzorging. Zowel in België, Nederland als Frankrijk moet men echter vaststellen dat er zich in de realiteit nog heel wat problemen voordoen m.b.t. dit laatste aspect. Nochtans hebben geesteszieke delinquenten volgens de internationale en nationale wetgeving, net als alle andere burgers, recht op een adequate en kwaliteitsvolle geestelijke gezondheidszorg. België kent sinds 2002 een Patiëntenrechtenwet1, die voorziet in een aantal waarborgen die in principe op eenieder van toepassing zou moeten zijn. Geïnterneerden zijn zonder twijfel patiënten, die met uitzondering van enkele zaken, vallen onder het toepassingsgebied van de Patiëntenrechtenwet. De sterkte van de Patiëntenrechtenwet is gelegen in het feit dat deze wet een enorm potentieel inhoudt om patiënten actief te laten participeren in hun behandeling en verzorging. Het uitgangspunt is dat deze rechten een bekrachtiging zijn van maatschappelijke waarden zoals de autonomie van de patiënt, integratie en participatie. Maar hoe is dat nu verenigbaar met personen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en onvrijwillig worden opgenomen. Het feit dat geïnterneerden vaak wilsonbekwaam zijn en daarenboven onder dwang worden opgenomen, maakt van deze personen een bijzondere categorie waar de patiëntenrechten uiterst moeilijk op toegepast kunnen worden. Wettelijk gezien zouden geïnterneerden hun patiëntenrechten onverkort moeten kunnen uitvoeren, maar in de praktijk blijkt deze toepassing evenwel niet zo vanzelfsprekend te zijn. Een tweede probleem dat zich stelt met betrekking tot de toepassing van de Patiëntenrechtenwet op geïnterneerde personen is de verhouding tussen de Patiëntenrechtenwet, de Interneringswet2 en in bepaalde gevallen de Basiswet Gevangeniswezen3. Op vele punten kunnen deze wetten naast elkaar bestaan en vormen zij een goeie aanvulling, maar in bepaalde gevallen doen er zich toch problemen voor. Vervolgens dient men er rekening mee te houden dat in hoeverre men zich kan beroepen op zijn patiëntenrechten sterk afhankelijk is van waar men als geïnterneerde terecht komt. Geïnterneerden kunnen zowel verblijven in een psychiatrische afdeling van de gevangenis als 1
Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de Patiënt, B.S. 26 september 2002. Wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, B.S. 13 juli 2007. 3 Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, B.S. 1 februari 2005. 2
in een zorginstelling. Verder zal blijken dat met betrekking tot geïnterneerden die verblijven in een penitentiaire inrichting zich de grootste problemen voordoen. In dit onderzoek zal ik trachten na te gaan in welke mate geïnterneerden hun patiëntenrechten kunnen uitoefenen als gewone patiënten en wanneer dit niet het geval is, kijken wat de reden daarvan zou kunnen zijn. Ik zal wijzen op de knelpunten die zich kunnen voordoen en indien mogelijk oplossingen aanreiken. Vervolgens wordt de hierboven besproken problematiek vergeleken met de situatie in Nederland en Frankrijk. Door de bestudering van deze buitenlandse rechtsstelsels, kunnen immers oplossingen worden gevonden, die ook nuttig kunnen zijn voor het eigen rechtssysteem.
Methodologie Om de vooraf besproken problematiek te onderzoeken, zal ik deze masterproef in twee delen opsplitsen. In het eerste deel zal ik mij toespitsen op de internering in het algemeen. Daarbij zal ik de wettelijke regeling bespreken van zowel de situatie in België, Nederland als Frankrijk en indien er zich in de praktijk problemen voordoen, deze aanhalen. Voor wat betreft de situatie in Nederland en Frankrijk, wordt enkel het hoogst noodzakelijke besproken om het tweede deel van deze masterproef te kunnen begrijpen, namelijk de toepassing van de patiëntenrechten op geestesgestoorde delinquenten. Dit is zeker niet omdat het minder interessante rechtsstelsels zouden zijn, maar omdat de ruimte mij daartoe ontbreekt. Voor wat de Belgische situatie betreft, zal ik eerst de huidige regelgeving bespreken om deze vervolgens te vergelijken met de toekomstige regelgeving. De regelgeving van 2007 4 bleek immers niet operationeel, waardoor reeds nieuwe wetsvoorstellen werden gepubliceerd, die uiteindelijk leiden tot een nieuwe Interneringswet van 2014. Aangezien de wet van 2014 nog niet werd gepubliceerd (op datum van 10 mei 2014) zal ik met betrekking tot deze wet enkel de belangrijkste wijzigingen nader toelichten. In het tweede deel van deze masterproef komt de Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt5 aan bod, bekeken door de ogen van een geïnterneerde persoon. De Interneringswet van 2007 is hier de basiswetgeving en de nieuwe wet van 2014 wordt enkel toegelicht voor zover deze wijzigingen teweegbrengt voor de toepassing van de patiëntenrechten. Indien ik verwijs in dit deel verwijs naar de Interneringswet, wordt de wet van 2007 bedoelt. Eerst en vooral zal ik bepaalde zaken bespreken, die relevant zijn om de toepassing van de Patiëntenrechtenwet op geïnterneerden beter te kunnen begrijpen. Hiermee bedoel ik onder andere de doelstelling van de Patiëntenrechtenwet, de verhouding van de wet ten opzichte van andere wetten en de wilsonbekwaamheid van bepaalde patiënten. Vervolgens bespreek ik de Patiëntenrechtenwet op een artikelsgewijze manier. Daarbij zal ik telkens eerst een korte toelichting geven van het patiëntenrecht op zich, om vervolgens te wijzen op de knelpunten die zich met betrekking tot geïnterneerden kunnen voordoen en indien mogelijk oplossingen aanreiken. Het ene patiëntenrecht zal uitgebreider behandeld worden dan het andere, omdat niet elk patiëntenrecht evenveel toepassingsproblemen zal kennen. Op die manier zal bijvoorbeeld artikel 10, het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, artikel 11, het recht om klacht in te dienen en artikel 11 bis, het recht op pijnbestrijding, van de Patiëntenrechtenwet niet besproken worden. Indien er vervolgens bij de toepassing van een bepaald patiëntenrecht, een onderscheid bestaat tussen een geïnterneerde die verblijft in een strafinrichting en een geïnterneerde die verblijft in een zorginstelling, zal ook dit onderscheid aangehaald worden. Vervolgens zal ik de hierboven besproken problematiek vergelijken met de situatie in Nederland en Frankrijk. Door de bestudering van deze buitenlandse rechtsstelsels, kunnen immers een groter aantal oplossingen worden gevonden, die ook nuttig kunnen zijn voor het eigen rechtssysteem. In het tweede deel zal ik ook de situatie in Nederland en Frankrijk minder uitgebreid behandelen dan de Belgische situatie. Voornamelijk wanneer de 4 5
Wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, B.S. 13 juli 2007. Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, B.S. 26 september 2002.
buitenlandse regelgeving de eigen situatie verduidelijkt of er een oplossing voor kan bieden, zal ik deze in kaart brengen. Bij de bestudering van deze materie, zal zeer snel duidelijk worden dat men zich niet enkel kan focussen op het recht. Ook ethische en medische aspecten zullen hier zeker hun rol in spelen. Met betrekking tot deze masterproef zou dit mij echter te ver leiden, waardoor ik mij in dit werk vooral zal concentreren op de juridische problemen die zich ter zake voordoen.
Inhoudsopgave Woord vooraf ............................................................................................................................. 4 Probleemstelling ......................................................................................................................... 5 Methodologie ............................................................................................................................. 7 Inhoudsopgave ........................................................................................................................... 6 Deel 1: De problematiek rond de internering en de geïnterneerden......................................... 13 Titel 1: Wie zijn geïnterneerden? ......................................................................................... 13 Hoofdstuk 1: Inleiding ..................................................................................................... 13 Afdeling 1: Geïnterneerden in België .......................................................................... 13 Afdeling 2: De terbeschikkingstelling in Nederland .................................................... 13 Afdeling 3: L’irresponsabilté pénale pour cause de trouble mental in Frankrijk ......... 14 Hoofdstuk 2: Waar komen geïnterneerden terecht? ......................................................... 14 Afdeling 1: België ........................................................................................................ 14 Afdeling 2: Nederland .................................................................................................. 15 Afdeling 3: Frankrijk .................................................................................................... 16 Hoofdstuk 3: Wettelijk kader ........................................................................................... 16 Afdeling 1: België ........................................................................................................ 16 Afdeling 2: Nederland .................................................................................................. 17 Afdeling 3: Frankrijk .................................................................................................... 18 Titel 2: Huidige situatie ........................................................................................................ 20 Hoofdstuk 1: Toepassingsvoorwaarden ........................................................................... 20 Hoofdstuk 2: De verschillende te doorlopen fases ........................................................... 21 Afdeling 1: De onderzoeksfase .................................................................................... 21 §1. De wettelijke regeling in België ......................................................................... 21 §2. De wettelijke regeling in Nederland ................................................................... 22 §3. De wettelijke regeling in Frankrijk .................................................................... 24 §4. De onderzoeksfase in de praktijk ....................................................................... 25 Afdeling 2: De beslissingsfase ..................................................................................... 25 §1. De wettelijke regeling in België ......................................................................... 25 § 2. De wettelijke regeling in Nederland .................................................................. 26 § 3. De wettelijke regeling in Frankrijk ................................................................... 27 Afdeling 3: De uitvoeringsfase .................................................................................... 28 §1. De wettelijke regeling in België ......................................................................... 28 6
§2. De wettelijke regeling in Nederland ................................................................... 29 §3. De wettelijke regeling in Frankrijk .................................................................... 30 §4. De uitvoeringsfase in de praktijk........................................................................ 31 Hoofdstuk 3: Besluit......................................................................................................... 33 Titel 3: De wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis ...................................................................................................................... 35 Hoofdstuk 1: Inleiding ..................................................................................................... 35 Hoofdstuk 2: Ideeën over de Interneringswet van 2007................................................... 35 Afdeling 1: Belangrijkste punten van kritiek ............................................................... 36 Afdeling 2: Nieuwe wetsvoorstellen ............................................................................ 37 Hoofdstuk 3: De belangrijkste wijzigingen van de Interneringswet van 2007 en 2014... 37 Afdeling 1: De onderzoeksfase .................................................................................... 37 §1. Het psychiatrisch deskundigenonderzoek .......................................................... 38 A.
De Interneringswet van 21 april 2007 .......................................................... 38
B.
De Wet betreffende de internering van personen van 2014 ......................... 39
§2. De inobservatiestelling ....................................................................................... 40 A.
De Interneringswet van 21 april 2007 .......................................................... 40
B.
De Wet betreffende de internering van personen van 2014 ......................... 40
Afdeling 2: De beslissingsfase ..................................................................................... 40 Afdeling 3: De uitvoeringsfase .................................................................................... 41 §1. De Interneringswet van 2007 ............................................................................. 41 § 2. De wet betreffende de internering van personen van 2014 ............................... 42 A.
Gespecialiseerde strafuitvoeringskamers ..................................................... 42
B.
De plaatsing .................................................................................................. 42
C.
Afstappen van trapsgewijze toekenning van strafuitvoeringsmodaliteiten .. 43
D.
Vereenvoudiging van de procedures ............................................................ 43
E.
Beheer van het interneringsdossier .............................................................. 44
Afdeling 4: Besluit ....................................................................................................... 44 Deel 2: De rechten van de patiënt toegepast op geïnterneerde personen ................................. 45 Titel 1: Inleiding ................................................................................................................... 45 Titel 2: De Wet betreffende de rechten van de patiënt ......................................................... 46 Hoofdstuk 1: Doelstelling ................................................................................................ 46 Hoofdstuk 2: De verhouding van de Patiëntenrechtenwet met andere wetten ................. 47 Afdeling 1: Toepassingsgebied .................................................................................... 47 7
Afdeling 2: De verhouding tussen de Patiëntenrechtenwet en andere wetten ............. 47 §1. De Patiëntenrechtenwet in verhouding met de Interneringswet van 2007 ......... 48 §2: De Patiëntenrechtenwet in verhouding met de Basiswet Gevangeniswezen ..... 48 §3. De verhouding tussen de Interneringswet en de Basiswet Gevangeniswezen ... 49 §4. Besluit toepassingsgebied Patiëntenrechtenwet op geïnterneerden ................... 49 Titel 3: De Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst in Nederland .......................... 50 Hoofdstuk 1: Algemeen ................................................................................................... 50 Hoofdstuk 2: De verhouding Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst en andere wetten ............................................................................................................................... 50 Titel 4: Loi relative aux droits des malades et à la qualité du système de santé .................. 53 Titel 5: Wilsbekwaamheid bij geïnterneerden ..................................................................... 54 Hoofdstuk 1: Beoordeling wilsbekwaamheid .................................................................. 54 Hoofdstuk 2: Wilsbekwaamheid en geïnterneerden ......................................................... 56 Titel 6: De verschillende patiëntenrechten toegepast op geïnterneerde personen................ 58 Hoofdstuk 1: Het recht op kwaliteitsvolle dienstverstrekking (artikel 5 Patiëntenrechtenwet) ........................................................................................................ 58 Afdeling 1: Algemeen .................................................................................................. 58 Afdeling 2: Gevolgen met betrekking tot geïnterneerden ............................................ 58 §1: Discriminatieverbod ........................................................................................... 58 §2. De geïnterneerde moet worden opgenomen in een voor zijn problematiek geschikte instelling ................................................................................................... 59 Afdeling 3: Toepassingsproblemen .............................................................................. 59 §1. Het psychiatrisch deskundigenonderzoek .......................................................... 60 A.
De Interneringswet van 2007 ....................................................................... 60
B.
De wet betreffende de internering van personen van 2014 .......................... 60
§2. De plaatsing in een voor zijn problematiek geschikte instelling ........................ 61 A.
Probleemstelling ........................................................................................... 61
B. Aangereikte oplossingen met de wet betreffende de internering van personen van 2014 ............................................................................................................... 61 a.
Algemeen ................................................................................................. 61
b.
Samenwerkingsakkoorden ....................................................................... 61
c.
Versoepeling van de procedures............................................................... 62
d.
Afstapping trapsgewijze systeem van de uitvoeringsmodaliteiten .......... 62
§3. Tenuitvoerlegging van de interneringsmaatregel ............................................... 62 8
Afdeling 4: Recht op kwaliteitsvolle dienstverstrekking in Nederland ....................... 63 §1. Algemeen ........................................................................................................... 63 §2. Kwaliteitsvolle dienstverstrekking bij tbs’ers .................................................... 63 Afdeling 5. Recht op kwaliteitsvolle dienstverstrekking in Frankrijk ......................... 65 Afdeling 6: Besluit bij het recht op kwaliteitsvolle dienstverstrekking ....................... 66 Hoofdstuk 2: Het recht op vrije keuze van beroepsbeoefenaar (artikel 6 Patiëntenrechtenwet) ........................................................................................................ 66 Afdeling 1: Algemeen .................................................................................................. 66 Afdeling 2: Gevolgen met betrekking tot geïnterneerden ............................................ 68 §1. Het psychiatrisch deskundigenonderzoek .......................................................... 68 A.
Algemeen ..................................................................................................... 68
B. Verzachting op de uitsluiting van het recht op vrije keuze van beroepsbeoefenaar ................................................................................................ 69 C.
Onverenigbaarheden ..................................................................................... 69
§2. Met betrekking tot de inobservatiestelling ......................................................... 70 §3. Tijdens de uitvoering van de interneringsmaatregel .......................................... 70 A.
Tenuitvoerlegging in de psychiatrische afdeling van de gevangenis ........... 71
B.
Tenuitvoerlegging in een zorginstelling ....................................................... 72
Afdeling 3: Recht op vrije keuze van beroepsbeoefenaar in Nederland ...................... 72 §1. Tijdens het Pro Justitia-deskundigenonderzoek ................................................. 73 §2. Tijdens de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel ............................................ 73 Afdeling 4: Recht op vrije keuze van beroepsbeoefenaar in Frankrijk ........................ 73 Afdeling 5: Besluit bij het recht op vrije keuze van beroepsbeoefenaar ...................... 74 Hoofdstuk 3: Het recht op informatie over de eigen gezondheidstoestand (artikel 7 Patiëntenrechtenwet) ........................................................................................................ 74 Afdeling 1: De informatieverschaffing ........................................................................ 74 §1. Algemeen ........................................................................................................... 74 §2. Gezondheidsinformatie versus toestemmingsinformatie ................................... 76 §3. De wijze van informatieverschaffing ................................................................. 76 §4. Gevolgen met betrekking tot geïnterneerden ..................................................... 77 A.
Belang van degelijke informatieverstrekking............................................... 77
B.
Extra maatregelen ......................................................................................... 78 a.
Tijdens het psychiatrisch deskundigenonderzoek .................................... 78
b.
Huishoudelijk reglement .......................................................................... 78 9
c.
De vertrouwenspersoon ............................................................................ 79 1. Algemeen ............................................................................................... 79 2. Problematiek met betrekking tot de aanstelling bij handelings- of wilsonbekwame patiënten ............................................................................ 80 3. De vertrouwenspersoon en de geïnterneerde ......................................... 81 a. Belang van de vertrouwenspersoon ................................................... 81 b. De invulling van het begrip vertrouwenspersoon .............................. 81 c. Probleem in de praktijk ...................................................................... 82 d. Wie kan aangesteld worden als vertrouwenspersoon? ...................... 83 e. Punt van kritiek .................................................................................. 84
Afdeling 2: De wijze van informatieverschaffing in Nederland .................................. 85 §1. Algemeen ........................................................................................................... 85 §2. Tbs’ers en het recht op informatie ...................................................................... 85 §3. De vertrouwenspersoon in Nederland ................................................................ 86 Afdeling 3: De wijze van informatieverschaffing in Frankrijk .................................... 86 §1. Algemeen ........................................................................................................... 86 §2. De vertrouwenspersoon ...................................................................................... 87 Afdeling 4: Het onthouden van informatie................................................................... 87 §1. Het recht om niet te weten .................................................................................. 88 A.
België ........................................................................................................... 88
B.
Nederland ..................................................................................................... 88
C.
Frankrijk ....................................................................................................... 88
§2. De therapeutische exceptie ................................................................................. 89 A.
Algemeen ..................................................................................................... 89
B.
De therapeutische exceptie en de wilsonbekwaamheid ............................... 90
C.
De therapeutische exceptie en de geïnterneerde........................................... 90
D.
Belang van de therapeutische exceptie bij geïnterneerden ........................... 91
E.
De therapeutische exceptie in Nederland ..................................................... 92
F.
De therapeutische exceptie in Frankrijk ....................................................... 92
Afdeling 5: Besluit bij het recht op informatie over de eigen gezondheidstoestand .... 92 Hoofdstuk 4: Het recht op geïnformeerde toestemming (artikel 8 Patiëntenrechtenwet) 93 Afdeling 1: Algemeen .................................................................................................. 93 Afdeling 2: Voorwaarden voor een geldige toestemming ........................................... 94 Afdeling 3: Theorie van de relevante risico’s .............................................................. 95 10
Afdeling 4: Gevolgen met betrekking tot geïnterneerden ............................................ 96 §1. Enkel wilsbekwame patiënten kunnen een geldige toestemming geven ............ 96 A.
De vertegenwoordiger .................................................................................. 96 a.
Algemeen ................................................................................................. 96
b.
De vertegenwoordiger en de geïnterneerde .............................................. 97 1. Algemeen ............................................................................................... 97 2. Problematiek in de praktijk.................................................................... 98
§2. De dwangbehandeling ........................................................................................ 98 A.
Algemeen ..................................................................................................... 98
B.
Dwangbehandeling bij geïnterneerden ......................................................... 99 a.
De onderzoeksfase .................................................................................. 100 1. Het psychiatrisch deskundigenonderzoek ........................................... 100 2. De inobservatiestelling ........................................................................ 101
b.
De uitvoeringsfase .................................................................................. 101 1. Geïnterneerden die verblijven in een zorginstelling ............................ 102 a. Op grond van het internationaal recht .............................................. 102 b. Op basis van het gemeen recht ........................................................ 103 2. Geïnterneerden die verblijven in een psychiatrische afdeling van de gevangenis .................................................................................................. 104
Afdeling 5: Recht op geïnformeerde toestemming in Nederland .............................. 104 §1. Algemeen ......................................................................................................... 104 §2. Dwangbehandeling ........................................................................................... 105 Afdeling 6: Recht op geïnformeerde toestemming in Frankrijk ................................ 106 §1. Algemeen ......................................................................................................... 106 §2. Dwangbehandeling ........................................................................................... 107 Afdeling 7: Besluit bij het recht op geïnformeerde toestemming .............................. 108 Hoofdstuk 5: Het recht op een patiëntendossier (artikel 9 Patiëntenrechtenwet) .......... 109 Afdeling 1: Algemeen ................................................................................................ 109 Afdeling 2: Het recht op inzage en afschrift .............................................................. 110 §1. Doelstellingen ................................................................................................... 110 §2. Geïnterneerden en het recht op inzage en afschrift .......................................... 111 A.
Tijdens de procedure tot toekenning van uitvoeringsmodaliteiten ............ 111 a.
Het interneringsdossier ........................................................................... 111
b.
Procedure tot recht van inzage en afschrift van het interneringsdossier 112 11
B.
Tijdens de tenuitvoerlegging van de interneringsmaatregel....................... 113 a.
Geïnterneerden die verblijven in een zorginstelling .............................. 113 1. De geïnterneerde die handelingsonbekwaam of wilsonbekwaam is ... 114 2. Gegevens die betrekking hebben op derden ........................................ 114
b. C.
Geïnterneerden die verblijven in een penitentiaire inrichting ................ 115 Belang van het recht op inzage en afschrift bij geïnterneerden ................. 115
Afdeling 3: Recht op inzage en afschrift van een patiëntendossier in Nederland ...... 116 Afdeling 4: Recht op inzage en afschrift van het patiëntendossier in Frankrijk ........ 117 Afdeling 5: Besluit bij het recht op een patiëntendossier ........................................... 117 Algemeen besluit .................................................................................................................... 119 Bibliografie............................................................................................................................. 122 Wetgeving .......................................................................................................................... 122 Supranationaal ................................................................................................................ 122 België ............................................................................................................................. 122 Nederland ....................................................................................................................... 125 Frankrijk ......................................................................................................................... 126 Rechtspraak ........................................................................................................................ 127 België ............................................................................................................................. 127 Nederland ....................................................................................................................... 127 Frankrijk ......................................................................................................................... 127 Rechtsleer ........................................................................................................................... 128 België ............................................................................................................................. 128 Nederland ....................................................................................................................... 131 Frankrijk ......................................................................................................................... 133
12
Deel 1: De problematiek rond de internering en de geïnterneerden Titel 1: Wie zijn geïnterneerden? Hoofdstuk 1: Inleiding Afdeling 1: Geïnterneerden in België 1 Geïnterneerden zijn mensen die een strafbaar feit hebben gepleegd en die zowel op het ogenblik van hun feiten als op het ogenblik wanneer ze verschijnen voor de strafrechter niet verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor hun daden. Men verklaart dergelijke personen ontoerekeningsvatbaar. Maar desondanks vormen ze een gevaar voor de maatschappij. Een rechterlijke instantie moet aldus beslissen of de feiten al dan niet zijn bewezen en als misdrijf kunnen worden gekwalificeerd. Het strafrechtelijk debat ter zake biedt alle waarborgen van tegenspraak. Tevens worden de slachtoffers betrokken bij de rechtspleging. Justitie blijft dus haar rol vervullen inzake de beslissing tot internering.6 Het is immers maar zinvol iemand te straffen indien die persoon verantwoordelijk kan worden gesteld voor hetgeen hij verkeerd heeft gedaan. Om deze reden spreekt men in geval van internering niet van een straf, maar van een beveiligingsmaatregel. Deze maatregel streeft twee doelstellingen na, namelijk zowel de maatschappij beschermen als de geïnterneerde de nodige zorgen te verschaffen met het oog op een re-integratie in de maatschappij. Deze zienswijze werd door het Hof van Cassatie bevestigd in een arrest van 19647. In dat arrest stelt het Hof dat de internering geen straf is doch een maatregel met het oog op het beveiligen van de maatschappij en de curatieve behandeling van de betrokkene. Deze zienswijze is in overeenstemming met de ratio legis van de Wet Bescherming Maatschappij8. De ratio legis werd zo opgevat dat geïnterneerden niet mochten worden behandeld als misdadigers doch als zieken: De dwangverpleging is geen straf, doch een maatregel tot maatschappelijk verweer en tevens een menschlievende maatregel9. De geïnterneerde wordt aldus aanzien als een “ziek” persoon die moet worden behandeld. Aangezien het onmogelijk is op voorhand vast te leggen hoe lang dergelijke behandeling zal duren, is een interneringsmaatregel een maatregel van onbepaalde duur. Afdeling 2: De terbeschikkingstelling in Nederland 2 In Nederland spreekt men niet van ‘de internering’, maar van ‘de terbeschikkingstelling’, hierna ‘tbs’. Hier gaat het eveneens om een maatregel die de rechter kan opleggen aan personen die ernstige delicten gepleegd hebben en lijden aan een psychiatrische ziekte of stoornis waardoor ze deels of volledig ontoerekeningsvatbaar worden verklaard. De doelstelling van de tbs is net zoals in België het behandelen van de stoornis en het voorkomen van recidive, maar ook de maatschappij beschermen tegen 6
H., HEIMANS, “Is er nog hoop voor geïnterneerden?”, Orde Dag 2001, 7-24. Cass. 23 maart 1964, Pas. 1964, I, 116. 8 Wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten, BS 11 mei 1930, vervangen door de wet van 1 juli 1964, B.S. 17 juli 1964. 9 I., VAN DEN BERGE, “De behandeling van geïnterneerden: een “zorg” van lange duur. Safety first?”, RABG 2012, 495-498. 7
13
geestelijk gestoorde delinquenten zolang dat nodig is. Toch is er enig verschil tussen de interneringsmaatregel en de tbs-maatregel. In België wordt men ofwel toerekeningsvatbaar ofwel ontoerekeningsvatbaar verklaard, terwijl er in Nederland vijf gradaties van toerekeningsvatbaarheid bestaan. Men spreekt dan van ‘verminderde toerekeningsvatbaarheid’. Om deze reden is het mogelijk dat men deels verantwoordelijk wordt geacht voor zijn daden en deels onverantwoordelijk. De tbs-maatregel kan aldus voorkomen in combinatie met een gevangenisstraf. De gevangenisstraf wordt dan eerst ten uitvoer gelegd en pas daarna de tbs-maatregel. Men spreekt in dat geval van een combinatievonnis. In België is van dergelijke tussenoplossing geen sprake. Afdeling 3: L’irresponsabilté pénale pour cause de trouble mental in Frankrijk 3 In Frankrijk spreekt men over ‘l’irresponsabilité pénale pour cause de trouble mental’. In artikel 122-1 van de Code Pénal wordt een onderscheid gemaakt tussen l’abolition le discernement en l’altérnation le discernement. Om in Frankrijk strafrechtelijk onverantwoordelijk verklaard te kunnen worden dient er sprake te zijn van l’abolition le discernement. Dit houdt in dat er een volledige afwezigheid moet zijn van het vermogen om een situatie met juistheid in te schatten. Indien een persoon op het ogenblik dat hij de feiten pleegde in mindere mate beschikte over een onderscheidingsvermogen, zal hij dientengevolge wel strafrechtelijk verantwoordelijk zijn en zal er dus een sanctie worden opgelegd in plaats van een maatregel. Van verminderde toerekeningsvatbaarheid is er zoals in Nederland strikt juridisch gezien geen sprake. Toch kent Frankrijk een mechanisme dat in de praktijk tot hetzelfde resultaat zal leiden als de verminderde toerekeningsvatbaarheid, waarvan sprake is in Nederland. Het gaat om la rétention de sûreté. Indien een persoon, veroordeeld voor zeer zwaarwichtige feiten, na het uitzitten van diens straf, nog bijzonder gevaarlijk is en de kans op recidive nog zeer groot is omdat deze lijdt aan ernstige persoonlijkheidsstoornissen, kan hem de maatregel la rétention de sûreté worden opgelegd.10 Deze maatregel kan enkel worden toegepast onder zeer strikte voorwaarden aangezien dit het recht op vrijheid van de persoon in het gedrang brengt. Het verschil met de verminderde toerekeningsvatbaarheid in Nederland is echter dat bij de maatregel la rétention de sûreté niet vereist is dat de persoon op het ogenblik dat hij de feiten pleegde, al leed aan een geestesstoornis. Om deze reden wordt de betrokkene niet als strafrechtelijk onverantwoordelijk beschouwd.11 Deze groep van personen zal ik verder niet meer behandelen aangezien zij strikt juridisch gezien niet overeenkomen met Belgische geïnterneerden door hun strafrechtelijke verantwoordelijk. Hoofdstuk 2: Waar komen geïnterneerden terecht? Afdeling 1: België 4 Geïnterneerden zitten in ons land verspreid over verschillende instellingen. In Wallonië en Brussel heb je de psychiatrische annexen van de gevangenis van Bergen, Namen, Jamioulx en Vorst. Vervolgens heb je de instelling voor sociaal verweer van 10
Art. 706-53-13, al 1er Code Procédure Pénale. J. PRADEL, “Une double révolution en droit pénal français avec la loi du 25 février 2008 sur les criminels dangereux”, Recueil Dalloz 2008, 4. 11
14
Paifve en ten slotte het psychiatrisch ziekenhuis "Les Marronniers" te Doornik. In Vlaanderen heb je psychiatrische annexen van de gevangenissen van Gent, Antwerpen en Leuven en instellingen voor sociaal verweer te Brugge, Merksplas en Turnhout. Verder zijn er nog de drie Vlaamse forensische mid-security behandelingscentra in Zelzate, Bierbeek en Rekem, die worden gesubsidieerd door de overheid. Vervolgens werden nog plannen gemaakt om twee nieuwe gesloten centra voor geïnterneerden te bouwen in Gent en Antwerpen. De centra zouden uitgerust zijn om high risk geïnterneerden op te vangen. Deze centra zouden niet dienen als eindbestemming, maar als tussenfase, waarna de geïnterneerde kan doorstromen naar instellingen en structuren in het reguliere landschap. Het forensisch psychiatrisch centrum in Gent werd op 6 mei 2014 ingehuldigd, terwijl het centrum in Antwerpen in 2016 zou moeten kunnen opengaan.12 Ten slotte kunnen geïnterneerden ook opgenomen worden in de reguliere sector. Dergelijke instellingen kunnen evenwel niet worden verplicht om geïnterneerden op te nemen, waardoor het aantal geïnterneerden die er verblijven eerder beperkt is. 5 Traditioneel worden geïnterneerden onderverdeeld in drie categorieën naargelang de behandelingsperspectieven. Men spreekt vaak van high, medium en low risk geïnterneerden. Na psychiatrisch onderzoek, bepaalt de psychiater tot welke groep de geïnterneerde behoort en dit bepaalt in sterke mate, waar men als geïnterneerde terecht kan komen.13 Dit is uiteraard geen statisch gegeven en kan evolueren met de tijd. Afdeling 2: Nederland 6 Net zoals dat in België het geval is, is het verblijf van ter beschikking gestelden in Nederland verspreid over verschillende instellingen. Tbs’ers kunnen bijvoorbeeld bij het uitzitten van hun straf in de gevangenis verblijven, indien de rechter oordeelt dat er sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Verder zijn er de tbs-inrichtingen, die onderscheiden worden in justitiële en niet-justitiële inrichtingen. Indien de tbs’er toch gevaarlijk blijft voor de maatschappij, ondanks zijn behandeling, gaat hij naar een longstay-afdeling (verblijfsafdeling voor lange duur). Op deze afdeling staat een intensieve behandeling niet meer centraal, maar wel psychische en medische zorg en de benodigde beveiliging. Hier is het verblijf niet meer gericht op de terugkeer naar de maatschappij. Net zoals in België is ook in Nederland de capaciteit van de voorzieningen voor tbs’ers onvoldoende omdat het aantal opleggingen jaarlijks sterker stijgt dan het aantal beëindigingen ervan. Niet iedereen kan dus terecht in een tbs-kliniek. Degene die uit de boot vallen, verblijven vaak als passant in het huis van bewaring.14 Dit noemt men in Nederland de passantenproblematiek.
12
X, “Forensisch psychiatrisch centrum in Gent ingehuldigd”, De Tijd, http://www.tijd.be/nieuws/politiek_economie_belgie/Forensisch_psychiatrisch_centrum_in_Gent_ingehuldigd.9 497956-3136.art?ckc=1. 13 Interview Joris Dheedene, netwerkcoördinator Internering West- en Oost-Vlaanderen, 9 december 2013. 14 F. KOENRAADT, “Een kort bericht uit de Nederlandse forensische psychiatrie en psychologie”, Orde Dag 2006, 40.
15
Afdeling 3: Frankrijk 7 Wanneer men in Frankrijk vaststelt dat een verdachte ontoerekeningsvatbaar is, kunnen de onderzoeks- of vonnisgerechten l’admission en soins psychiatriques bevelen, in de vorm van een opname in een inrichting zoals bepaald in artikel L. 3222-1 Code de la Santé Publique.15 Het kan zowel gaan om een privé-instelling als een publiekrechtelijke instelling. Deze inrichtingen worden gesubsidieerd door de overheid. In ruil daarvoor worden er overeenkomsten gesloten tussen deze inrichtingen en het Regionale Agentschap van Volksgezondheid. In deze overeenkomsten verbinden de instellingen zich ertoe bepaalde verplichtingen na te komen, de overeenkomsten beschrijven met welke middelen en onder welke voorwaarden zij dienen over te gaan tot het verschaffen van gezondheidszorg. Zij hebben onder andere tot taak de toegang tot de gezondheidszorg te bevorderen en de personen op te nemen die door de représentant de l’Etat worden verwezen naar deze instellingen. Hoofdstuk 3: Wettelijk kader Afdeling 1: België 8 Het regime van de internering wordt tot op heden geregeld door de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde misdrijven, die de gelijknamige wet van 9 april 1930 heeft vervangen.16 De wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis17 moest de vorige wet vervangen, maar is nooit in werking getreden. De datum van inwerkingtreding werd tot driemaal toe uitgesteld.18 Met de Interneringswet van 2007 wou men meer aandacht besteden aan de behandeling en de begeleiding van geïnterneerden. Toch werd snel duidelijk dat de wet van 2007 werd gekenmerkt door heel wat tekortkomingen en gebreken. Bij de hoorzittingen die de stemming van de nieuwe wet voorafgingen, werden twijfels geuit en werd er gewezen op heel specifieke euvels. Deze gingen gepaard met concrete aanbevelingen, adviezen en voorstellen voor correcties, teneinde de nieuwe wet sterk te verbeteren.19 Een nieuw wetsvoorstel bleef dan ook niet uit en werd gepubliceerd op 21 februari 2013 onder leiding van de heer Bert Anciaux.20 Dit was het begin van de totstandkoming van een nieuwe wet betreffende de internering van personen. Luidens artikel 136 van deze wet zou deze in werking treden op 1 januari 15
Art. 706-135 Code de Procédure Penale. Wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten, BS 11 mei 1930, vervangen door de wet van 1 juli 1964, B.S. 17 juli 1964. 17 Wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, B.S. 13 juli 2007. 18 De wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen stelde de inwerkingtreding uit naar 1 januari 2012. Daarna werd de inwerkingtreding van de nieuwe interneringswet door de Wet houdende diverse bepalingen inzake Justitie van 28 december 2011 nogmaals uitgesteld tot 1 januari 2013. Vervolgens verplaatste de Wet houdende diverse bepalingen betreffende Justitie van 31 december 2012 de inwerkingtreding naar 1 januari 2015. 19 Wetsvoorstel (B. ANCIAUX et al.) betreffende de internering van personen, Parl.St. Senaat 2012-13, nr. 52001/1, 3. 20 Wetsvoorstel (B. ANCIAUX et al.) betreffende de internering van personen, Parl.St. Senaat 2012-13, nr. 52001/1. 16
16
2016.21 In wat volgt zal ik eerst de huidige regelgeving toelichten om vervolgens in titel 3 van dit deel de voornaamste wijzigingen van de wet van 2007 en 2014 toe te behandelen. 9 Voorgaande regelgeving regelt de externe rechtspositie op gedetailleerde wijze. Zij bepaalt echter niets over de interne rechtspositie zoals bijvoorbeeld het recht op medische behandeling… De Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden22 regelt de interne rechtspositie van gedetineerden. Deze wet is van toepassing op alle personen die in de gevangenis verblijven, met uitzondering van geïnterneerden. Door middel van een tijdelijke bepaling23 is de Basiswet echter van toepassing op geïnterneerden in afwachting dat hun interne rechtspositie geregeld wordt bij afzonderlijke wet.24 Afdeling 2: Nederland 10 In oktober 1997 traden in Nederland een reeks wijzigingen in werking voor de oplegging en tenuitvoerlegging van de strafrechtelijke maatregel tbs. De wetswijzigingen van 1997 behelzen een nieuwe Beginselenwet verpleging terbeschikkinggestelden 25 en enkele aanpassingen in het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering26 en vormen een aanpassing van de herziene tbs-wetgeving van 1987. De Beginselenwet is eigenlijk een wet waar wij in België vooralsnog geen gelijkaardige wet voor hebben, aangezien het de interne rechtspositie van geïnterneerden regelt. De Beginselenwet wordt getypeerd als een rechtspositieregeling waarin belangrijke elementen worden gecombineerd van de Wet Bijzondere opname psychiatrisch ziekenhuis27 en de Penitentiaire Beginselenwet28. De interne rechtspositie wordt in principe bepaald door de aard van de inrichting waar de ter beschikking gestelde verblijft. Als de tbs’er verhuist van een tbs-inrichting naar een algemeen psychiatrisch ziekenhuis, verandert dus zijn interne rechtspositie. Met de nieuwe Beginselenwet beoogt men een uniforme internerechtspositieregeling tot stand te brengen voor zowel de justitiële als de niet-justitiële inrichtingen. De beginselenwet wenst een evenwichtige afstemming te realiseren van drie kernelementen van de tbs-maatregel, namelijk beveiliging, behandeling en rechtspositie. De Beginselenwet staat hierbij bovenaan de hiërarchie. Het landelijk Reglement 21
Wetsontwerp betreffende de internering van personen, Parl. St. Kamer 2013-14, Doc 53 3527/001, 67. Wet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, B.S. 1 februari 2005. 23 Art.167 Basiswet Gevangeniswezen. 24 K. VAN DRIESSCHE, “Wet betreffende de internering van personen die lijden aan een geestesstoornis”, TvW 2007, 450. 25 Wet van 25 juni 1997 tot vaststelling van een Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en overige verpleegden strafrechtstoepassing en daarmede verband houdende wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht en de Beginselenwet gevangeniswezen (Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden), Stb. 1997, 282. 26 Wet van 25 juni 1997 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering omtrent de terbeschikkingstelling en de sanctietoepassing ten aanzien van geestelijk gestoorde delinquenten, Stb. 1997, 282. 27 Wet van 29 oktober 1992 Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen tot vervanging van de Wet van 27 april 1884 tot regeling van het staatstoezicht op krankzinnigen (Wet Bopz), Stb. 1992, 669-670. 28 Wet van 18 juni 1998 tot vaststelling van een Penitentiaire beginselenwet en daarmee verband houdende intrekking van de Beginselenwet gevangeniswezen met uitzondering van de artikelen 2 tot en met 5 en wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering alsmede enige andere wetten (Penitentiaire beginselenwet), Stb. 1998, 430. 22
17
verpleging ter beschikking gestelden29 en de per afzonderlijke inrichting bestaande huishoudelijke reglementen voor de dagelijkse gang van zaken moeten zich hiernaar schikken. Hieruit blijkt duidelijk dat Nederland, als het gaat om de interne rechtspositie van tbs’ers al een heel stuk verder staat dan België. 11 Ook de externe rechtspositie van tbs’ers werd in 1997 door aanbevelingen van de Commissie-Fokkens30 gewijzigd en kreeg de naam ‘Wet-Fokkens’. Deze wijzigingen zijn terug te vinden in het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering. De externe rechtspositie heeft dan weer betrekking op de vereisten en procedures bij de oplegging, verlenging en beëindiging van een tbs-maatregel. Deze verandert niet indien de tbs’er verandert van instelling en blijft bestaan zolang de tbs-maatregel niet is beëindigd.31 Afdeling 3: Frankrijk 12 Ook in Frankrijk heeft men de laatste jaren heel wat wetgevende initiatieven en hervormingen gekend met betrekking tot personen die strafrechtelijk onverantwoordelijk geacht worden voor hun daden. Lange tijd was er enkel sprake van het eerste lid van artikel 122-1 Code Pénal. Indien een persoon strafrechtelijk onverantwoordelijk werd verklaard, leidde dit zeer vaak tot une ordonnance de non-lieu bij de onderzoeksrechter of une décision de relaxe of une décision d’acquittement voor de vonnisgerechten. Deze beslissingen stuitten uiteraard op veel onbegrip bij de slachtoffers, zeker indien de dader werd erkend en de feiten waren bewezen. Dit leidde tot de nieuwe wet van 25 februari 200832 die nieuwe bepalingen invoerde in de Code de Procédure Pénale en enkele bepalingen van de Code de la Santé Publique wijzigde. De nieuwe wet poogde meer aandacht te besteden aan de slachtoffers en de psychiatrische expertises. Le Conseil constitutionnel oordeelde in een arrest van 21 fébruari 200833 dat de wet in overeenstemming was met de grondwet, behalve ten aanzien van enkele punten zoals de terugwerkende kracht voor personen veroordeeld voor de inwerkingtreding van de wet. 13 Sinds de hervorming van 2008, kan l’admission en soins psychiatriques ook worden uitgesproken door een rechterlijke instantie. De bedoeling van de wet van 25 februari 2008 was onder andere om het monopolie van de administratieve overheid inzake de beslissingen in verband met l’admission en soins psychiatriques te verkleinen.34 Eens men tot strafrechtelijke onverantwoordelijkheid heeft beslist, wordt de verdere tenuitvoerlegging beheerd door de représentant de l’Etat of in Parijs le Préfet. Vanaf dit 29
Besluit van 22 mei 1997, houdende regels omtrent de tenuitvoerlegging van de maatregel van terbeschikkingstelling en de verpleging van ter beschikking gestelden en overige verpleegden strafrechtstoepassing (Reglement verpleging ter beschikking gestelden), Stb. 1997, 217. 30 Commissie TBS en Sanctietoepassing, Geestelijk Gestoorde Delinquenten (Commissie-Fokkens), Sancties op maat; eindrapport van de Commissie TBS en Sanctietoepassing Geestelijk Gestoorde Delinquenten, Den Haag, Ministerie van Justitie, 1993. 31 ED. LEUW en N.M. MERTENS, Tussen recht en ruimte: eerste evaluatie van de tbs-wetgeving van 1997, Den Haag, WODC, 2001, 1-2. 32 Loi n° 2008-174 du 25 février 2008 relative à la rétention de sûreté et à la déclaration d’irresonsabilité pénale pour cause de trouble mental, J.O. 26 février 2008. 33 Cons. const., 21 février 2008, n° 2008-562-DC. 34 J. PRADEL, “Une double révolution en droit pénal français avec la loi du 25 février 2008 sur les criminels dangereux”, Recueil Dalloz 2008, 15.
18
stadium wordt de tenuitvoerlegging van de veiligheidsmaatregel geregeld door de nieuwe wet van 5 juli 2011 relative aux droits et à la protection des personnes faisant l’objet de soins psychiatriques et aux modalités de leur prise en charge. 35 De bepalingen van deze wet maken deel uit van de Code de la Santé Publique en regelen zowel de procedures tot het opleggen en het beëindigen van de veiligheidsmaatregel als bepaalde aspecten die slaan op hun interne rechtspositie. Deze wet heeft zowel betrekking op psychiatrische patiënten die een misdrijf hebben begaan en strafrechtelijk onverantwoordelijk werden verklaard als op psychiatrische patiënten die een dergelijk misdrijf niet hebben begaan. In België is dat niet het geval. Onze geïnterneerden vallen immers niet onder het toepassingsgebied van de Wet betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke.36
35
Loi n°2011-803 du 5 juillet 2011 relative aux droits et à la protection des personnes faisant l’objet de soins psychiatriques et aux modalities de leur prise en charge, J.O. 6 juillet 2011. 36 Wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke, B.S. 27 juli 1990.
19
Titel 2: Huidige situatie Hoofdstuk 1: Toepassingsvoorwaarden 14 Zowel in België, Nederland als Frankrijk dient aan een aantal toepassingsvoorwaarden te zijn voldaan opdat een persoon zijn strafrechtelijke verantwoordelijkheid zou verliezen. 15 De Wet Bescherming Maatschappij stelt als voorwaarde dat er een bewijs moet worden geleverd dat de verdachte een strafbaar feit heeft gepleegd dat kan worden gekwalificeerd als misdaad of wanbedrijf, met uitzondering van de politieke- en persmisdrijven en dat bijgevolg strafbaar wordt gesteld met een correctionele of een criminele straf. Overtredingen of gecontraventionaliseerde wanbedrijven kunnen tot op heden geen aanleiding geven tot een interneringsmaatregel.37 In Nederland stelt het art. 37a van het Wetboek van Strafrecht een gelijkaardige voorwaarde, namelijk dat het begane feit een misdrijf moet zijn waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel behoort tot een specifiek genoemd misdrijf. In Frankrijk daarentegen bepaalt artikel 706-125, 1° Code de Procédure Pénale: il existe des charges suffisantes contre la personne d’avoir commis les faits qui lui sont reprochés. In tegenstelling tot België en Nederland wordt hier niets bepaald over de ernst van de begane feiten. Ze dienen enkel bewezen te zijn. 16 Een tweede toepassingsvoorwaarde die de Wet Bescherming Maatschappij oplegt is dat de betrokkene op het ogenblik van de feiten ontoerekeningsvatbaar of schuldonbekwaam wordt bevonden. Indien de persoon in kwestie geen schuld treft, kunnen de bewezen feiten hem niet worden toegerekend en is het hem bijgevolg juridisch niet verwijtbaar. Hij bevindt zich in een staat van krankzinnigheid of een ernstige staat van geestesstoornis of zwakzinnigheid, wat hem ongeschikt maakt tot het controleren van zijn daden.38 Hoe de strafrechtelijke verantwoordelijkheid moet worden geconcipieerd is niet geheel duidelijk. Het besef van de betrokkene moet volledig of gedeeltelijk weg zijn, waardoor hij de volledige draagwijdte van zijn gedraging niet meer realiseert. Het is om deze reden dat zij uit het reguliere strafrecht worden gelicht. De ontoerekeningsvatbaarheid staat wel een strafrechtelijke veroordeling in de weg, maar belet uiteraard niet dat men onderworpen wordt aan vervangingsmaatregelen. De oorspronkelijk in het Strafwetboek bepaalde schulduitsluitingsgrond voor krankzinnigen39 blijft behouden. Ook deze toepassingsvoorwaarde kent een redelijk gelijklopende voorwaarde in Nederland en Frankrijk. Art. 37a van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht stelt immers dat er bij de verdachte tijdens het begaan van het strafbaar feit een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van geestvermogens moet worden vastgesteld. Art. 706-125, 2° Code de Procédure Pénale stelt: la personne est irresponsable pénalement en raison d’un trouble psychique ou neuropsychique ayant aboli son discernement ou le contrôle de ses actes au moment des faits. Zoals reeds eerder 37
Art. 7 WBM. Art. 1 WBM. 39 Art. 71 Sw. 38
20
werd aangegeven dient er in Frankrijk een onderscheid gemaakt te worden tussen aboli son discernement en altéré son discernement. Enkel in het eerste geval kan er sprake zijn van strafrechtelijke onverantwoordelijkheid. Luidens artikel D 47-27 van het decreet van 16 april 200840 houdt ‘un trouble mental’ in: ce qui nécessite des soins et compromet la sécurité des personnes ou porte atteinte, de façon grave, à l’ordre public. De rechtsleer stelt dat men onder discernement moet begrijpen, la capacité à apprécier avec justesse et clairvoyance une situation. 41 17 Ten slotte werd er nog een laatste toepassingsvoorwaarde toegevoegd door de Belgische jurisprudentie. De betrokkene moet zich namelijk op het ogenblik van het proces bevinden in een toestand van “sociale gevaarlijkheid”. Dit is een aspect dat echter zeer moeilijk in te schatten is door de rechter.42 Deze voorwaarde zal met de wet van 21 april 2007 dan ook expliciet in de wet ingeschreven zijn. Ook in Nederland is deze voorwaarde in de wet ingeschreven. Als laatste stelt art. 37a van het Wetboek van Strafrecht dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen, het opleggen van de tbs-maatregel moet eisen. De voorwaarde van sociale gevaarlijkheid werd in Frankrijk niet expliciet opgenomen in de wet, doch indien men er de voorbereidende werken bijneemt, valt op te merken dat dit een van de belangrijkste doelstellingen was van de wetgever bij het opstellen van de nieuwe wet van 2008.43 18 Uit deze analyse blijkt duidelijk dat de groep dat voor een veiligheidsmaatregel op grond van strafrechtelijke onverantwoordelijkheid in aanmerking komt in de drie landen ongeveer dezelfde zal zijn. Hoofdstuk 2: De verschillende te doorlopen fases Afdeling 1: De onderzoeksfase §1. De wettelijke regeling in België 19 De onderzoeksrechter kan, op het ogenblik dat een persoon wordt verdacht van het plegen van een strafbare handeling en er een gerechtelijk vooronderzoek wordt opgestart, vermoeden dat de persoon in kwestie zich op het ogenblik van de feiten verkeerde in een staat van krankzinnigheid, hetzij in een ernstige staat van geestesstoornis of van zwakzinnigheid, die hem ongeschikt maakt tot het controleren van zijn daden.44 Zowel de onderzoeksrechter, de Procureur des Konings en de vonnisgerechten kunnen een deskundige aanstellen met het oog op verder onderzoek. Het is zijn taak om na te gaan of de verdachte al dan niet toerekeningsvatbaar is. Het aanstellen van een deskundige is evenwel een mogelijkheid en geen verplichting. De rechter zou dus ook zonder dergelijk 40
Décret n° 2008-361 du 16 avril 2008 relatif notamment aux decisions d’irresponsabilité pénale pour cause de trouble mental, J.O. 18 avril 2008. 41 J. PRADEL, “Une double révolution en droit pénal français avec la loi du 25 février 2008 sur les criminels dangereux”, Recueil Dalloz 2008, 13-14. 42 M. VAN DEN BROECK, “Een wettelijk geregelde vergeetput blijft een vergeetput”, Juristenkrant 2007, 4. 43 Rapport de la commission santé-justice (M. BULGERIN) “Santé justice et dangerosités: pour une meilleure prévention de la récidive”, 182. 44 Art. 1 WBM.
21
deskundigenverslag kunnen overgaan tot de internering. Indien hij toch beslist tot het inwinnen van het advies van een deskundige, bindt dit de rechter niet, maar wanneer hij ervan wenst af te wijken, dient dit gemotiveerd te worden.45 De onderzoeksrechter beschikt verder op grond van art.1 tot 6 WBM over de mogelijkheid om verdachten te onderwerpen aan een psychiatrische observatie indien de wet voorlopige hechtenis46 dit toelaat en dit via een aanhoudingsbevel. De in observatiestelling is een onderzoeksmaatregel die werd ingevoerd om een grondiger psychiatrisch onderzoek mogelijk te maken. Ze vindt plaats op de psychiatrische afdeling van een strafinrichting voor een termijn van één maand. Deze termijn kan telkens worden verlengd met één maand en dit tot maximaal zes maanden.47 Indien de verdachte reeds onder een aanhoudingsbevel staat, kan de verdachte eveneens in observatie gesteld worden. De onderzoeksrechter die het aanhoudingsbevel verleend heeft, dient dit te doen bij een met redenen omklede beschikking. Dit aanhoudingsbevel zal dan bij uitzondering worden ten uitvoer gelegd in de psychiatrische afdeling van een strafinrichting. Deze beschikking zal maar gevolg krijgen indien zij binnen de vijf dagen wordt bevestigd door de raadkamer.48 20 Indien de verdachte dit wenst kan ook hij een onderzoek laten uitvoeren door een eigen psychiater. Deze psychiater kan dan op zijn beurt de besluiten die werden genomen door de deskundige aangesteld door het gerecht betwisten. Voor de kosten hiervan, moet de verdachte wel zelf instaan.49 §2. De wettelijke regeling in Nederland 21 Tbs kan maar worden opgelegd nadat de rechter zich een advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines die de betrokkene hebben onderzocht. Ten minste één van hen moet een psychiater zijn. Dit wettelijk verplichte multidisciplinaire onderzoek, wordt het Pro Justitiadeskundigenonderzoek genoemd. 50 Tot op heden is dit in België nog geen verplichting, maar verder zal blijken dat daar in de toekomst verandering in zal komen. Het is de rechter-commissaris die in het belang van het onderzoek, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de verdachte, één of meer deskundigen mag aanstellen indien hij vermoedens heeft dat de verdachte ontoerekeningsvatbaar zou kunnen zijn.51 De verdachte en de Officier van Justitie worden op de hoogte gebracht indien de rechter-commissaris een deskundige heeft aangesteld.52 Ook de Officier van Justitie kan deze taak in het belang van het onderzoek op zich nemen. De verdachte heeft, net zoals in België, het recht om zelf een deskundige aan te stellen53, maar ook in Nederland zullen deze kosten ten laste 45
S. DE VUYSERE, “Wetgevende initiatieven inzake internering”, in D. VAN DAELE en I. WELZENIS (eds.), Actuele thema’s uit het strafrecht en de criminologie, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 65. 46 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, B.S. 14 augustus 1990. 47 Art. 6 WBM. 48 Art. 1 WBM. 49 J., CASSELMAN, “Internering: huidige situatie” in J. CASSELMAN en P. COSYNS (eds.), Internering, Leuven, Garant, 1997, 42-48. 50 Art. 37 lid 2 en 37a, lid 3 Sr. 51 Art. 227 Sv. 52 Art. 230 Sv. 53 Art. 232 Sv.
22
van de verdachte zijn.54 Met de wet van 22 januari 200955 werd het deskundigenregister ingevoerd, wat meer garanties biedt voor een degelijk onderzoek. 22 In dit onderzoek gaan de gedragsdeskundigen na in hoeverre de persoon toerekeningsvatbaar was op het ogenblik van de feiten. Terwijl dit in België een alles of niets zaak is, bestaan er in Nederland vijf gradaties van toerekeningsvatbaarheid. De term “verminderde toerekeningsvatbaarheid” staat niet letterlijk in het Wetboek voor Strafrecht, maar vloeit voort uit art. 37a waarin staat dat iemand ter beschikking kan worden gesteld wanneer hij een delict pleegt terwijl hij een “gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van geestvermogens” heeft. De Hoge Raad heeft beslist dat er wel enig oorzakelijk verband moet zijn tussen de stoornis en het gepleegde delict. Het is dus van belang dat de stoornis die door de deskundigen moet worden geconstateerd, een van de factoren is geweest die heeft geleid tot het delict waarvoor de tbs moet worden opgelegd. In België is er ook een causaal verband vereist, maar bij ons bestaan daar geen gradaties in. In Nederland wordt de toerekeningsvatbaarheid immers minder naarmate het causaal verband tussen de stoornis en het delict sterker is, d.w.z. dat de stoornis een grotere invloed heeft gehad op de totstandkoming van het misdrijf. Voor het aandeel waarvoor de dader verantwoordelijk is voor zijn daad, wordt hem een gevangenisstraf opgelegd. Volgens de in 1997 ingevoerde bepalingen van de Wet-Fokkens moet de opname in verpleging/behandeling aanvangen na beëindiging van één derde van de gevangenisstraf. Een belangrijke overweging hierbij is dat de behandeling meer kans heeft op slagen indien de detentie niet te lang duurt.56 Detentieongeschiktheid dan wel ernstige medische noodzaak tot een behandeling kunnen deze periode nog verkorten.57 23 Het Pro Justitia-Deskundigenonderzoek kan zowel klinisch als poliklinisch worden verricht. Een poliklinisch deskundigenonderzoek gebeurt bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP). Een forensisch-psychiatrische deskundige doet dan uitgebreid onderzoek zonder opname. Indien het deskundigenonderzoek klinisch wordt verricht, kan de verdachte bijvoorbeeld worden overgebracht naar het Pieter Baan Centrum te Utrecht. Dit is formeel gesproken een huis van bewaring, maar ook een psychiatrische observatiekliniek die valt onder het ministerie van Veiligheid en Justitie en een onderdeel uitmaakt van het NIFP.58 Verdachten kunnen hier op grond van de wet worden geobserveerd voor maximaal 7 weken. Als het onderzoek is afgelopen stellen de psychiaters een rapport op, wat het advies voor de rechter vormt.
54
J., HIELKEMA, “Deskundigen in Nederlandse strafzaken” in C.KELK, F.KOENRAADT en J. LEGEMAATE, Een spiegel van (straf)recht en psychiatrie, Deventer, Kluwer, 2000, 199. 55 Wet van 22 januari 2009 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering tot verbetering van de regeling van de positie van de deskundige in het strafproces (Wet deskundige in strafzaken), Stb. 3 februari 2009, 33 56 ED. LEUW en N.M. MERTENS, Tussen recht en ruimte: eerste evaluatie van de tbs-wetgeving van 1997, Den Haag, WODC, 2001, 16. 57 H., GROEN, M., DROST, (eds.), Handboek forensische geestelijke gezondheidszorg, Utrecht, De Tijdstroom, 2003, 248-249. 58 ED. LEUW en N.M. MERTENS, Tussen recht en ruimte: eerste evaluatie van de tbs-wetgeving van 1997, Den Haag, WODC, 2001, 16.
23
§3. De wettelijke regeling in Frankrijk 24 In Frankrijk wordt een onderscheid gemaakt tussen de onderzoeksfase gevoerd voor de onderzoeksrechter en de onderzoeksfase gevoerd voor het Hof van Assisen en de correctionele rechtbank. De verschillen opgelegd door de wet zijn eerder van procedurele aard, waardoor ik verder enkel de onderzoeksfase voor le juge de l’instruction en la chambre de l’instruction zal behandelen aangezien deze het meest voorkomen. Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 25 februari 2008 blijkt dat de wetgever met deze nieuwe wet het slachtoffer met meer respect wenste te behandelen en de psychiatrische expertise beter wenste uit te werken.59 Om beter tegemoet te komen aan de verwachtingen van de slachtoffers werd met de nieuwe wet een openbare hoorzitting ingevoerd, l’audience publique. Tijdens deze hoorzitting komen twee elementen aan bod. Als eerste moeten de feiten worden bewezen die de persoon in kwestie ten laste worden gelegd. Vervolgens moet het bestaan van un trouble psychique ou neuropsychique ayant aboli le discernement worden aangetoond en dat dit de strafrechtelijke onverantwoordelijkheid van de persoon tot gevolg heeft. Er moet met andere woorden ook in Frankrijk een oorzakelijk verband bestaan tussen de begane feiten en de geestestoestand van de betrokkene. 25 Artikel 706-119 Code de Procédure Pénale bepaalt dat indien de onderzoeksrechter een vermoeden heeft dat de verdachte valt onder de toepassing van het eerste lid van artikel 122-1 Code Pénal, hij le procureur de la République moet informeren. Om na te gaan of artikel 122-1 Code Pénal van toepassing is, wordt een psychiatrisch deskundigenonderzoek gestart, op basis van artikel 156 Code de Procédure Pénale. De strafrechtelijke onverantwoordelijkheid wordt echter nooit vermoed, maar moet steeds worden bewezen door experten. Indien het gaat om een misdaad is een deskundigenonderzoek zelfs verplicht. Wanneer de onderzoeksrechter een deskundige aanwijst, moet deze zijn opdracht vervullen en nagaan of de betrokkene op het moment dat hij de feiten pleegde, leed aan een psychische stoornis waardoor hij zijn strafrechtelijke verantwoordelijkheid verliest. De deskundige moet het al dan niet bestaan van een direct of indirect causaal verband aantonen tussen de gestelde handelingen en de mentale toestand van de persoon en beslissen over de gevaarlijkheid en de plaatsing van het individu. De experten zijn meester van de zaak en hoeven geen rekening te houden met enige termijn en kunnen in principe zelf de plaats bepalen waar het onderzoek gevoerd wordt. De psychiater is verplicht een rapport voor te leggen waarin hij verklaart dat hij de betrokkene persoonlijk heeft onderzocht. Hij dient tevens een samenvatting te geven van de consultaties. Dit rapport bindt de onderzoeksrechter echter niet. In de praktijk zal de onderzoeksrechter op de openbare zitting vragen stellen zoals: zijn er bij het individu psychische stoornissen aanwezig, is er een relatie tussen deze aandoening en de verweten feiten, verkeert de persoon in een gevaarlijke toestand, is de aandoening van het individu te genezen of voor behandeling vatbaar…Luidens artikel 706-120 Code de Procédure Pénale kan de onderzoeksrechter op basis van deze gegevens een beschikking 59
Rapport de la commission santé-justice (M. BULGERIN) “Santé justice et dangerosités: pour une meilleure prévention de la récidive”, 193.
24
vellen tot strafrechtelijke onverantwoordelijkheid en vaststellen dat er voldoende bewijs is dat de feiten die de betrokkene ten laste werden gelegd, werden gepleegd en er gegronde redenen zijn dat de eerste paragraaf van artikel 122-1 Code Pénal van toepassing is. Deze beschikking wordt in openbare hoorzitting geveld, behalve in de gevallen voorzien in artikel 306 Code de Procédure Pénale. Deze beschikking tot strafrechtelijke onverantwoordelijkheid maakt een einde aan le controle judiciaire. De procedure wordt vanaf dit ogenblik op administratieve wijze gevoerd. §4. De onderzoeksfase in de praktijk 26 In België wordt van de mogelijkheid tot een in observatiestelling echter nauwelijks gebruik gemaakt. De reden hiervoor is dat de noodzakelijke voorwaarden voor een degelijke observatie, zoals infrastructuur, logistiek en diagnostisch personeel er gewoon niet zijn. Door het feit dat er met betrekking tot de deskundigenverslagen maar weinig geregeld is, verschillen deze enorm wat de vorm en kwaliteit betreft. Het ene verslag komt bijvoorbeeld tot stand op basis van één gesprek met één psychiater, het andere wordt dan weer samengesteld op basis van verschillende psychologische testen door meerdere psychiaters en deskundigen. Dit valt te betreuren aangezien de rechter op basis van dit verlag zou moeten kunnen oordelen of de betrokkene al dan niet toerekeningsvatbaar is. Dit heeft het spijtige gevolg dat heel wat veroordeelden eigenlijk beter geïnterneerd zouden worden en omgekeerd. 27 In Nederland gebeurt de toeleiding tot tbs veel grondiger en kwalitatiever. De procedure is er eenvormiger wat alles eerlijker maakt. In België daarentegen hangt alles veel te veel af van de psychiater waar men terechtkomt. 28 Ook van de kant van de psychiaters komt er in België heel wat kritiek. Niet alleen is het aantal gerechtspsychiaters ontoereikend; ook zijn hun verdiensten niet naar behoren. Ten slotte kan om het even welke psychiater in België gerechtspsychiater zijn, terwijl men in Nederland daarvoor een attest moet hebben. Dit alles kan de gebrekkige kwaliteit van het deskundigenverslag in België verklaren.60 Afdeling 2: De beslissingsfase §1. De wettelijke regeling in België 29 Zowel in het stadium van het vooronderzoek als op het niveau van de vonnisgerechten kan men tot internering besluiten. Indien dit besluit wordt genomen door de onderzoeksrechter dient dit op grond van art. 1, lid 4 WBM, binnen de vijf dagen te worden bevestigd door de raadkamer. Luidens art. 28 WBM kunnen de gerechten slechts beslissen tot internering ten aanzien van betrokkenen die worden bijgestaan door een advocaat. Indien de betrokkene geen advocaat heeft gekozen, wijst de voorzitter er ambtshalve een aan. Bij de beslissing van de rechtbank kunnen er zich vier verschillende situaties voordoen. Deze situaties ontstaan door het bekijken van de toerekenbaarheid enerzijds op het ogenblik van de feiten en anderzijds op het ogenblik van de berechting. 60
Interview Joris Dheedene, netwerkcoördinator internering West- en Oost-Vlaanderen, 9 december 2013.
25
Men mag enkel overgaan tot internering wanneer de verdachte op het ogenblik van de feiten en op het moment van de berechting ontoerekenbaar wordt verklaard en in de situatie waar de verdachte op het ogenblik van de feiten toerekenbaar wordt verklaard, maar niet op het moment van de berechting. Indien de verdachte niet toerekenbaar was op het ogenblik van de feiten en wel op het ogenblik van de berechting, volgt de buitenvervolgingstelling. Tegen dergelijke beslissingen is hoger beroep mogelijk.61 Dit is de internering in de gewone betekenis van het woord. 30 Internering verwijst in een tweede betekenis naar de beslissingen van de minister van justitie tot het interneren van personen die geestesziek worden tijdens de detentie. Dergelijke personen zouden onmiddellijk een beroep moeten kunnen doen op een aangepaste psychiatrische behandeling, net als de “gewone” geïnterneerden, ongeacht de strafuitvoering. Anders zou hun situatie volledig uitzichtloos zijn, aangezien men niets kan ondernemen om hen te behandelen voor de opgedoken geestesstoornis, doordat zij hun straf volledig zouden moeten uitzitten.62 Deze vorm van internering wordt ook wel de administratieve internering of het ministerieel interneringsbevel genoemd en wordt geregeld door art. 21 WBM. Deze manier van interneren komt in de praktijk maar heel zelden voor, waardoor ik er in deze thesis ook niet verder over zal uitweiden. § 2. De wettelijke regeling in Nederland 31 Het is de rechter die autonoom beslist of het gepleegde feit geheel of gedeeltelijk kan worden toegeschreven aan de verdachte, nadat hij het deskundigenadvies heeft doorgenomen. Men kan hiervoor terecht bij de rechtbanken, die hierover in eerste aanleg kennis zullen nemen. Hoger beroep tegen dergelijke beslissingen is mogelijk bij het Hof van Arnhem, met name bij de penitentiaire kamer. Tbs kent verschillende wettelijke modaliteiten. Zo heeft de rechter de keuze om tbs met bevel tot dwangverpleging63 op te leggen, dan wel de tbs met voorwaarden64. 32 De tbs met bevel tot dwangverpleging is de meest ingrijpende vorm van de twee, omdat deze gepaard gaat met vrijheidsontneming aangezien dit impliceert dat de tbs’er gedwongen wordt opgenomen in een bij wet aangewezen inrichting voor de verpleging van ter beschikking gestelden.65 Deze vorm van tbs kan nogmaals worden onderverdeeld in de gemaximeerde tbs en de gewone tbs. De gewone tbs wordt opgelegd voor een periode van twee jaar en kan telkens voor een periode van één of twee jaar worden verlengd door de rechtbank66. Dit impliceert dat de gewone tbs voor onbepaalde duur kan voortduren. De algemeen directeur van de tbs-kliniek waar de betrokkene verblijft adviseert de rechtbank door een met redenen omkleed advies over de gedragingen en de behandelingsvoortgang van de tbs-gestelde. Hij doet daarin een advies over het verlengen 61
J., CASSELMAN, “Internering: huidige situatie” in J. CASSELMAN en P. COSYNS (eds.), Internering, Leuven, Garant, 1997, 42-48. 62 H. HEIMANS, “Is er nog hoop voor geïnterneerden?”, Orde Dag 2001, 19. 63 Art. 37b WvSr. 64 Art. 38 WvSr. 65 ED. LEUW en N.M. MERTENS, Tussen recht en ruimte: eerste evaluatie van de tbs-wetgeving van 1997, Den Haag, WODC, 2001, 16. 66 Art. 38d WvSr.
26
of het beëindigen van de maatregel. Hierbij is het wel noodzakelijk dat de officier van justitie de verlenging vordert, want gebeurt dit niet dan wordt de tbs automatisch beëindigd. De rechtbank beslist dan na de ter beschikking gestelde met zijn advocaat te hebben gehoord. Deze maatregel wordt erg gevreesd omdat wanneer het gaat om een delict tussen personen en de kans op herhaling aanzienlijk is, de kans op verlenging bijna onbegrensd is.67 33 Een tweede vorm van tbs met dwangverpleging, is de tbs met gemaximeerde tijdsduur. Deze vorm van tbs wordt opgelegd voor relatief ‘minder ernstige’ delicten, waarbij geen sprake is van ernstig, tegen personen gericht gevaar. Een gemaximeerde tbs duurt maximaal vier jaar68. 34 Naast de tbs met bevel tot dwangverpleging bestaat de tbs met voorwaarden. In dit geval wordt de tbs’er niet opgenomen in een tbs-inrichting, maar dient hij zich te houden aan voorwaarden opgelegd door de rechter69. Deze voorwaarden kunnen bestaan uit de verplichting zich ambulant te laten begeleiden of controleren of door zich al dan niet onder intramurale behandeling te stellen. Voor het kunnen slagen van deze maatregel is het vereist dat de tbs’er instemt met de voorwaarden70, wat niet nodig is bij tbs met bevel tot dwangverpleging. Met de wetswijziging van 1997 zijn er m.b.t. deze maatregel aanpassingen gebeurd. De officier van justitie kan indien er gevaar dreigt of wanneer de voorwaarden niet worden nageleefd, optreden door bijvoorbeeld de voorwaarden te wijzigingen, de aanhouding te bevelen…71 35 De rechtbank kan bij het nemen van een beslissing tot verlenging of beëindiging van de tbs-maatregel, de uitspraak ter zitting tot maximaal drie maanden voor zich uitschuiven.72 § 3. De wettelijke regeling in Frankrijk 36 Op basis van artikel 706-120 Code de Procédure Pénale kan het dossier doorverwezen worden naar la chambre de l’instruction. Dit kan ambtshalve door de onderzoeksrechter dan wel op verzoek van le procureur de la République of een partij, indien deze van oordeel zijn dat de betrokkene de hem verweten feiten heeft gepleegd en het plausibel is dat hij valt onder het toepassingsgebied van artikel 122-1 Code Pénal. In alle andere gevallen velt de onderzoeksrechter een beschikking van strafrechtelijke onverantwoordelijkheid, die preciseert dat er voldoende bewijs is dat de betrokkene de hem verweten feiten heeft gepleegd.
67
H., GROEN, M., DROST, (eds.), Handboek forensische geestelijke gezondheidszorg, Utrecht, De Tijdstroom, 2003, 248-249. 68 Art. 38e WvSr. 69 Art. 37d WvSr. 70 Art. 38lid3 WvSr. 71 ED. LEUW en N.M. MERTENS, Tussen recht en ruimte: eerste evaluatie van de tbs-wetgeving van 1997, Den Haag, WODC, 2001, 16. 72 H., GROEN, M., DROST, (eds.), Handboek forensische geestelijke gezondheidszorg, Utrecht, De Tijdstroom, 2003, 248-249
27
37 Indien de zaak aanhangig wordt gemaakt bij la chambre de l’instruction worden de debatten gehouden en het arrest geveld in openbare hoorzitting, met uitzondering van de zaken voorzien in artikel 306 Code de Procédure Pénale.73 La chambre de l’instruction kan drie zaken beslissen. Als eerste kan op basis van artikel 706-123 Code de Procédure Pénale de buitenvervolgingsstelling worden uitgesproken. Ten tweede kan la chambre de l’instruction oordelen dat de feiten zijn bewezen, maar dat de persoon niet verkeerde in een toestand waardoor hij zijn onderscheidingsvermogen volledig heeft verloren. De betrokkene is in dat geval strafrechtelijk verantwoordelijk en de zaak zal worden doorverwezen naar de bevoegde instantie.74 Ten slotte kan la chambre de l’instruction oordelen dat er sprake is van strafrechtelijke onverantwoordelijkheid. In dat geval zal un arrêt de déclaration d’irresponsabilité pénale pour cause de trouble mental worden geveld op basis van artikel 706-125 Code de Procédure Pénale. La chambre de l’instruction bepaalt in dat geval dat de feiten bewezen zijn, dat de betrokkene verkeerde in een toestand waardoor hij strafrechtelijk onverantwoordelijk is, indien de burgerlijke partij erom verzoekt, kan hij de zaak verwijzen naar de bevoegde strafrechtbank met het oog op een schadevergoeding en ten slotte kunnen een of meerdere veiligheidsmaatregelen worden opgelegd.75 In Frankrijk is het niet zo dat indien men zijn strafrechtelijke verantwoordelijkheid verliest, men daardoor ook burgerrechtelijk niet meer aansprakelijk zou zijn. Luidens artikel 706-126 Code de Procédure Pénale maakt dit arrest een einde aan la détention provisoire ou le contrôle judiciaire. De procedure m.b.t. de veiligheidsmaatregelen wordt vanaf dit ogenblik op administratieve wijze gevoerd. 38 De vraag van strafrechtelijke onverantwoordelijkheid kan ook nog worden opgeworpen voor de vonnisgerechten, wanneer ze niet werd opgeworpen bij de onderzoeksgerechten. De wet van 25 februari 2008 heeft aan deze procedure maar weinig veranderd. De vonnisgerechten zullen nu immers besluiten tot une décision de déclaration d’irresponsabilité pénale pour cause de trouble mental, in de plaats van une décision de relaxe of une décision d’acquittement. Afdeling 3: De uitvoeringsfase §1. De wettelijke regeling in België 39 Tot op heden zijn het de Commissies tot bescherming van de maatschappij (CBM) die bevoegd zijn voor de verdere tenuitvoerlegging van de interneringsmaatregel. Dit wordt geregeld in de artikelen 14-17 WBM. Zij zullen hiervoor bevoegd blijven tot de inwerkingtreding van de Interneringwet van 2014.76 De CBM bepaalt hoe die maatregel wordt uitgevoerd en is bevoegd tot het aanwijzen van een gepaste inrichting. 77 Aangezien de interneringsmaatregel er één is van onbepaalde duur, heeft de geïnterneerde het recht om elke zes maand te verschijnen voor de CBM die dan beslist over een eventuele invrijheidsstelling, voorgoed of op proef, wanneer zijn geestestoestand voldoende is 73
Art. 706-122 Code de Procédure Pénale. Art. 706-124 Code de Procédure Pénale. 75 Aer. 706-125 Code de Procédure Pénale. 76 Art. 135 Wetsontwerp betreffende de internering van personen, Parl. St. Kamer 2013-14, Doc 53 3527/001. 77 Art.14 WBM. 74
28
verbeterd en de voorwaarden voor zijn reclassering zijn vervuld.78 De beslissing tot invrijheidsstelling wordt uitvoerbaar na een termijn van vier dagen te rekenen vanaf de dag van de uitspraak.79 Indien het verzoek wordt afgewezen wordt men daarvan in kennis gesteld door de directeur van de inrichting uiterlijk twee dagen nadat de beslissing is gewezen80. Hoger beroep tegen dergelijke beslissing is mogelijk bij de Hoge Commissie tot bescherming van de maatschappij81. Indien de CBM kiest voor de invrijheidstelling op proef, dan wordt de geïnterneerde onderworpen aan een sociaal-geneeskundige voogdij. In de beslissing tot vrijheidsstelling wordt bepaald hoelang en op welke wijze deze voogdij zal worden uitgevoerd82. §2. De wettelijke regeling in Nederland 40 In Nederland bestaat er geen gelijkaardig onafhankelijk orgaan zoals de CBM. Deze bevoegdheden worden hier uitgevoerd door de Minister van Justitie en het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie is het orgaan dat toeziet op de naleving van de voorwaarden, indien het gaat om een tbs met voorwaarden.83 Verder oefent ook de Reclassering toezicht uit op de naleving van de voorwaarden. Ze zijn bevoegd het Openbaar Ministerie en de Minister van Justitie bij te staan en oefenen hierbij een begeleidende rol uit. Ze brengen minstens één keer om de drie maanden een rapport uit over de naleving van de voorwaarden ten aanzien van de Minister van Justitie en het Openbaar Ministerie.84 Indien er zich problemen voordoen bij de tenuitvoerlegging van de voorwaarden kan, enkel op vordering van de Minister van Justitie of op verzoek van de tbs’er of zijn raadsman, de rechter de voorwaarden aanvullen, wijzigen of opheffen. 85 De Reclassering kan enkel een voorstel doen tot het wijzigen van de voorwaarden. 86 Zowel wanneer de betrokkene zijn voorwaarden niet naleeft als wanneer het belang van de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen dit vereist, kan de Reclassering een voorstel doen, met een bevel tot verpleging met tussenkomst van de Minister van Justitie.87 41 Net zoals in België, kennen ze ook in Nederland de uitvoeringsmodaliteit ‘het proefverlof’. Het proefverlof kan maar worden toegekend, nadat een reeks andere verloven goed doorlopen werden. Deze worden toegekend met een steeds toenemende mate van bewegingsvrijheid. Het toekennen van het proefverlof valt onder de bevoegdheid van de Minister van Justitie. Hij heeft de mogelijkheid om hieraan voorwaarden te koppelen. 78
Art. 18 WBM. Art. 19 WBM. 80 Art. 19bis WBM. 81 Art. 19ter WBM. 82 Art. 20 WBM. 83 Art. 67 Besluit van 22 mei 1997 houdende regels omtrent de tenuitvoerlegging van de maatregel van terbeschikkingstelling en de verpleging van ter beschikking gestelden en overige verpleegden strafrechtstoepassing (Reglement verpleging ter beschikking gestelden), Stb. 1997, 217, zoals laatst gewijzigd bij besluit van 25 november 2008, Stb.2008, 520. 84 Art. 69 Reglement verpleging ter beschikking gestelden. 85 Art. 38b WvSr. 86 Art. 70 Reglement verpleging ter beschikking gestelden. 87 Art. 71 Reglement verpleging ter beschikking gestelden. 79
29
42 Behalve het definitieve verlengen en het beëindigen van de maatregel kan de rechtbank ook nog beslissen tot een voorwaardelijke beëindiging88. Dit kan op initiatief van de rechter, de Officier van Justitie en de ter beschikking gestelde. Dit werd mogelijk gemaakt door de wetswijziging van 1997. Zowel vanuit de tbs-inrichting als vanuit proefverlof kan worden overgegaan tot voorwaardelijke beëindiging. Bij deze modaliteit wordt het bevel tot verpleging voorwaardelijk opgegeven. Er is een maximale termijn waarin de ter beschikking gestelde zich moet houden aan de voorwaarden die de rechter oplegt. Als de tbs’er zich hieraan houdt en er geen ernstig gevaar op recidive plaatsvindt, dan wordt de tbs na deze termijn van rechtswege beëindigd.89 De rechter kan dit beslissen op basis van een resocialisatieplan, dat door de tbs-inrichting wordt voorgelegd en de reclassering moet worden opgesteld. Het komt tot stand door advies van de inrichting en op machtiging van het ministerie van Justitie.90 Een belangrijk verschil tussen voorwaardelijke beëindiging en proefverlof is dat bij proefverlof het bevel tot verpleging formeel niet is opgegeven. Bij hervatting van verpleging is geen nieuwe rechterlijke beslissing nodig.91 De belangrijkste doelstelling van de voorwaardelijke beëindiging is terugdringing van het aantal beëindigingen van de tbs-maatregel zonder dat daar een geleidelijke overgang van resocialisatie aan vooraf is gegaan. Om veel redenen wordt het als zeer ongewenst beschouwd dat een tbs-maatregel abrupt ten einde komt als de ter beschikking gestelde zich nog in de kliniek bevindt.92 §3. De wettelijke regeling in Frankrijk 43 Zowel la chambre de l’instruction, de correctionele rechtbank als het hof van assisen kunnen bij het vellen van hun beschikking tot strafrechtelijke onverantwoordelijkheid, veiligheidsmaatregelen opleggen.93 Deze maatregelen worden opgesomd in de artikelen 706-135 tot 706-140 Code de Procédure Pénale. Ten eerste kan men l’admission en soins psychiatriques bevelen, wat vroeger l’hospitalisation d’office werd genoemd.94 44 Bij het strafdossier dient enkel een rapport van de psychiatrische expertise gevoegd te worden dat bepaalt dat de betrokkenen nécessitent des soins et compromettent la sûreté des personnes ou portent atteinte de façon grave à l’ordre public. Dezelfde regels moeten gevolgd worden bij de gedwongen opname bevolen door een rechterlijke instantie als door een administratieve instantie. De mogelijkheid om de gedwongen opname ook toe te kennen via een jurisprudentiële procedure was oorspronkelijk niet opgenomen in het wetsvoorstel. Zij werd geïntroduceerd door een amendement van G. Fenech. Dit amendement is gebaseerd op het feit dat de overdracht van de bevoegdheid naar een 88
Art. 38g WvSr. Art. 38h WvSr. 90 ED. LEUW en N.M. MERTENS, Tussen recht en ruimte: eerste evaluatie van de tbs-wetgeving van 1997, Den Haag, WODC, 2001, 16. 91 H., GROEN, M., DROST, (eds.), Handboek forensische geestelijke gezondheidszorg, Utrecht, De Tijdstroom, 2003, 248-249. 92 ED. LEUW en N.M. MERTENS, Tussen recht en ruimte: eerste evaluatie van de tbs-wetgeving van 1997, Den Haag, WODC, 2001, 16. 93 Artikel 706-125, 4° ; artikel 706-131 en artikel 706-133, 4° Code de Procédure Pénale. 94 Artikel 706-135 Code de Procédure Pénale. 89
30
rechterlijke instantie de procedure sneller zou kunnen doen verlopen, gezien de vertragingen die zich voordoen bij de administratieve toekenning van een gedwongen opname. De overdracht van de bevoegdheid zou in het belang zijn van de betrokkene en de samenleving. Een andere rechtvaardiging die kan worden gegeven voor de overdracht van de bevoegdheid aan de rechter is het feit dat het advies van de juridische instantie niet altijd werd gevolgd door de administratieve instantie omdat er een misdrijf werd gepleegd. 45 Bovendien kent de wetgever van 25 februari 2008 de juridische instantie de bevoegdheid toe om andere veiligheidsmaatregelen toe te kennen op basis van artikel 706136 Code de Procédure Pénale. Dit artikel bevat een lijst van veiligheidsmaatregelen die kunnen worden toegekend door de rechterlijke instantie, zowel door la chambre de l’instruction als door de vonnisgerechten, wanneer zij besluiten dat er sprake is van strafrechtelijke onverantwoordelijkheid. Het gaat eigenlijk telkens om verbodsbepalingen, bijvoorbeeld het verbod om een welomschreven plaats te betreden, het verbod om in contact te komen met het slachtoffer… Deze veiligheidsmaatregelen worden zeer strikt gereglementeerd. Ten eerste kunnen deze maatregelen enkel genomen worden na een psychiatrisch deskundigenonderzoek. Ze zijn in de tijd beperkt. Vervolgens mag de maatregel geen belemmering vormen voor zorg die aan de betrokkene wordt toegediend. De duur van deze maatregelen kan op basis van artikel 706-137 Code de Procédure Pénale worden ingekort. Dit artikel bepaalt dat de wijziging of de intrekking van deze maatregelen kan worden gevraagd aan le juge des libertés et de la détention. Ook hier kan de intrekking enkel worden toegekend na het voeren van een psychiatrisch deskundigenonderzoek. Indien de rechter de intrekking niet toekent, kan een nieuwe aanvraag pas worden ingediend na verloop van zes maanden. Als laatste dient nog te worden opgemerkt dat indien een persoon zijn veiligheidsmaatregelen niet nakomt, hij kan worden gestraft met een gevangenisstraf van twee jaar en een geldboete van 30 000 euro.95 Mijn inziens is dit een vreemde bepaling aangezien de betrokkene deze veiligheidsmaatregelen opgelegd kreeg omdat hij strafrechtelijk onverantwoordelijk werd geacht voor zijn daden. Wel dient te worden opgemerkt dat het artikel de straf pas toekent, onder voorbehoud van de eerste alinea van artikel 122-1 code pénal. Het komt er met andere woorden op neer dat deze straffen slechts kunnen worden toegekend indien de geestestoestand van de betrokkene gedurende de procedure voldoende is verbeterd, zodat de eerste alinea van artikel 122-1 Code Pénal niet meer van toepassing is. Zo oordeelde ook le Conseil constitutionnel: “l’article 706-139 n’aura vocation à s’appliquer qu’à l’égard de personnes qui, au moment où elles ont méconnu les obligations résultant d’une mesure de sûreté, étaient pénalement responsables de leurs actes”.96 §4. De uitvoeringsfase in de praktijk 46 De uitvoeringsfase is de fase waar er in de praktijk zich de meeste problemen voordoen. Het grote tekort aan medisch, wetenschappelijk en humaan verantwoorde voorzieningen. Dit fenomeen doet zich zowel in België, Nederland als Frankrijk voor, maar is in België wel het meest problematisch. Deze toestand is zorgwekkend, aangezien 95 96
Art. 706-139 Code de Procédure Pénale. Cons. const., 21 février 2008, n° 2008-562-DC.
31
op die manier de geïnterneerden en de tbs’ers niet de zorg en opvolging kunnen krijgen die ze nodig hebben. In België bestaan er op het vlak van de uitvoering van de interneringsmaatregelen grote verschillen in zienswijze en aanpak tussen de diverse Commissies tot Bescherming maatschappij in Wallonië en Vlaanderen enerzijds, en tussen de Vlaamse Commissies onderling anderzijds.97 Deze fase van tenuitvoerlegging is in Nederland veel eenvormiger geregeld. België wordt daardoor geconfronteerd met heel wat klachten die te maken hebben met een inadequate samenstelling en mogelijke onverenigbaarheden, een gebrek aan middelen en mankracht, bedenkingen m.b.t. de besluitvorming zoals het stereotype karakter van de beslissingen en motiveringen, en de soms zelfs contraproductieve voorwaarden die worden opgelegd bij een vrijstelling op proef.98 47 Zoals reeds eerder vermeld zijn er in België verschillende plaatsen waar geïnterneerden terecht kunnen. Wanneer iemand geïnterneerd wordt, komt men meestal in eerste instantie terecht in de psychiatrische annexen van de gevangenis. Indien er niet snel een oplossing wordt gevonden buiten de gevangenis, kan men doorgestuurd worden naar een instelling voor sociaal verweer. Het verschil tussen de annexen en de instellingen voor sociaal verweer is in de praktijk eigenlijk niet erg groot, buiten dat de annexen iets kleiner zijn. Op vraag van de betrokkene wordt het soms toegelaten om in een annex te blijven, bijvoorbeeld omdat de familie er dichter bij woont of omdat men in dat gebied wenst te resocialiseren. Het is uiteindelijk de CBM die daarover beslist. Met de middelen die men heeft, probeert men de betrokkenen hier wat te groeperen volgens hun pathologie, bijvoorbeeld de psychotische mensen, mensen met persoonlijkheidsstoornissen… Het personeel is hier uiteraard minder goed opgeleid, wat betreft de behandeling van geesteszieken, dan in de psychiatrie. 48 Het is de CBM die beslist om iemand over te plaatsen naar de forensisch psychiatrische instellingen Bierbeek, Rekem of Zelzate. De beddencapaciteit is hier echter beperkt, waardoor er lange wachtlijsten ontstaan. In Zelzate staan er bijvoorbeeld op dit ogenblik veertig mensen op de wachtlijst. De geïnterneerde heeft geen keuzerecht omtrent de instelling, maar komt in de instelling terecht waar er het eerst een plaats vrij komt. De door de overheid gesubsidieerde instellingen zijn verplicht de persoon in kwestie op te nemen als deze binnen een bepaald profiel valt. Enkel de medium risk geïnterneerden komen hiervoor in aanmerking. De overheid heeft aan deze instellingen de opdracht dat de geïnterneerden die hier worden ondergebracht moeten worden behandeld en dat er een uitstroom moet zijn. Vandaar dat het enkel behandelbare geïnterneerden zijn die zich in deze instellingen bevinden. Zo zullen bijvoorbeeld personen met een IQ lager dan vijftig of seksuele delinquenten er niet worden opgenomen. Deze worden toevertrouwd aan gespecialiseerde instellingen, maar ook daar zijn de plaatsen beperkt. In de forensische psychiatrische ziekenhuizen zijn er ziekenhuisafdelingen, die vrij intensieve behandelingen aanbieden voor de iets sterkeren. Hier gebeurt de uitstroom redelijk snel. Verder zijn er ook de psychiatrische verzorgingstehuizen, voor de iets zwakkeren. Daar 97 98
H., HEIMANS, “Is er nog hoop voor geïnterneerden?” Orde Dag 2001, 7-24. H., TUBEX, “Internering: vooruitgang aan het tempo van de processie van Echternach”, Ad Rem 2004, 43.
32
ligt de nadruk eerder op levenskwaliteit. Mensen verblijven hier gemakkelijk meer dan tien jaar. De uitstroom is klein, maar niet onbestaand. 49 De voornaamste functie van deze instellingen is het voorkomen van recidive, waardoor de interneringsfeiten een centrale plaats innemen in de behandeling van de patiënt. Uiteraard wordt er ook aan pathologiebehandeling gedaan. Het is zo dat indien men voldoende positief evolueert, die instellingen een advies geven aan de CBM, die finaal zal beslissen wat er met de geïnterneerde moet gebeuren. Deze drie instellingen werken ongeveer op dezelfde manier, aangezien ze dezelfde contracten hebben met de overheid. 50 Low risk geïnterneerden kunnen ook terecht in de reguliere sector. Toch staat niet elke instelling te springen om geïnterneerden op te nemen. Er bestaat geen opnameplicht wat betreft deze instellingen, waardoor het aantal geïnterneerden dat er verblijft erg laag is.99
Hoofdstuk 3: Besluit 51 Indien men deze drie rechtsstelsels vergelijkt wat betreft de geestesgestoorde delinquenten, stellen we onmiddellijk heel wat gelijkenissen vast. Op bepaalde punten zijn verschillen waar te nemen, maar de grote lijnen van de onderscheiden regelgevingen zijn gelijklopend. 52 Zowel België, Nederland als Frankrijk hebben recentelijk hervormingen doorgevoerd in de regelgeving rond geestesgestoorde delinquenten. De hervormingen zijn er gekomen na kritiek op het bestaande systeem. In Nederland vond de herziening plaats in 1997, in België kwam er een nieuwe wet in 2007 en in Frankrijk ten slotte in 2008. Opmerkelijk is dat België het enige land is waarbij de hervormingen nog niet in werking zijn getreden. Wij moeten ons nog steeds beroepen op de wetgeving van 1964, waarvan de terminologie onmiddellijk het tijdsgebonden karakter van de wet verraadt. De wet van 2014, die de wet van 2007 hervormd, zou in werking treden op 1 januari 2016.100 53 Verder blijkt dat, bepaalde speciale gevallen terzijde gelaten, de doelstellingen en hoofdlijnen van de regelgeving van de drie landen zeer gelijklopend zijn. Telkens stelt men dat een persoon die een misdrijf begaat en daarbij de controle over zijn daden verloren heeft, niet strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gesteld. Dergelijke personen onttrekt men aan het reguliere strafrecht en er wordt hen een veiligheidsmaatregel opgelegd. De situatie in Nederland wijkt af de Belgische en Franse, aangezien er in de laatste twee landen geen sprake kan zijn van verminderde toerekeningsvatbaarheid.
99
Interview Joris Dheedene, Netwerkcoördinator Internering West- en Oost- Vlaanderen, 9 december 2013. Art. 136 Wetsontwerp betreffende de internering van personen, Parl. St. Kamer 2013-14, Doc 53 3527/001.
100
33
54 Vervolgens trachten de drie regelgevingen zowel de maatschappij te beschermen tegen deze delinquenten als de geestesgestoorde zelf een gepaste behandeling te bieden. De behandeling van geestesgestoorde delinquenten vormt het grootste probleem, en dat in de drie landen. Overal vindt men dat een aangepaste behandeling nodig is. Hoe men dit tracht te bereiken is in de drie landen verschillend. Zowel op juridisch als praktisch vlak verschilt de daadwerkelijke uitvoering van de veiligheidsmaatregel. Het probleem dat zich voordoet bij elk van deze landen, is dat wat men uitwerkt in de wet, in de praktijk moeilijk realiseerbaar blijkt te zijn. Dit komt voornamelijk omdat de financiële middelen en de aangepaste voorzieningen ontoereikend zijn. Het ene land zal betere resultaten boeken dan het andere omdat het juridische kader en de praktijk beter op elkaar afgestemd zijn. Hierdoor staat Nederland op dit ogenblik al een heel stuk verder dan België. België poogt sinds 1996 door middel van de Commissie Internering een oplossing te vinden. Hieruit vloeide de Interneringswet van 2007 voort, maar deze bleek niet haalbaar. Of de Interneringswet van 2014 hieraan zal kunnen tegemoetkomen zal men nog moeten afwachten.
34
Titel 3: De wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis Hoofdstuk 1: Inleiding 55 De wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten, zoals volledig vervangen bij de wet van 1 juli 1964 en nadien nog herhaaldelijk punctueel aangepast, is nu al bijna 85 jaar van kracht. Aangezien deze regelgeving kampt met een behoorlijk aantal knelpunten en België al verschillende malen veroordeeld werd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, heeft men verschillende commissies opgericht om zich te buigen over een nieuwe wet. De meest recente was de zogenaamde ‘Commissie Internering’ van 23 september 1996, opgericht door toenmalig minister van Justitie De Clerck en wier eindverslag verscheen in 1999.101 In dit eindverslag wordt de legitimiteit van de internering niet in vraag gesteld, maar vertrekt de Commissie van de grondbeginselen van de bestaande wet, nl. dat geestesgestoorden het onderwerp moeten uitmaken van een beveiligingsmaatregel die voorziet in een adequate behandeling.102 56 Dit leidde uiteindelijk tot de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, dat in ruime mate geïnspireerd was door de werkzaamheden van de Commissie Internering en had tot doel de wet van 1964 te vervangen en aan te passen aan de evolutie van de wetenschappelijke kennis inzake psychiatrie, criminologie en strafrecht. Deze Interneringswet van 2007 zou luidens artikel 157 in werking moeten treden op uiterlijk 1 januari 2015. Dit artikel werd reeds meerdere malen gewijzigd zodat de wet van 2014 de uitvoering van de wet van 2007 heeft ingehaald.103 Met wet van 2007 werd het doel van de interneringsmaatregel in de wet weergegeven namelijk de internering van personen met een geestesstoornis is een veiligheidsmaatregel die tegelijkertijd ertoe strekt de maatschappij te beschermen en ervoor te zorgen dat aan de geïnterneerde de zorgen worden verstrekt die zijn toestand vereist met het oog op zijn re-integratie in de maatschappij.104 Hoofdstuk 2: Ideeën over de Interneringswet van 2007 57 De wet van 21 april 2007 wordt over het algemeen positief ontvangen, omdat ze ongetwijfeld betere waarborgen en rechtszekerheid biedt aan geïnterneerden. Verder wordt ook gebruik gemaakt van een geactualiseerd begrippenapparaat, dat beter strookt met de moderne psychiatrie. Deze zaken zijn zeker een stap in de goede richting. Desondanks waren er ook heel wat kritische bemerkingen te horen, zowel van academici als actoren in het veld die voor de uitvoering van deze wet zullen instaan. Een reeks 101
Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen, Hoorzitting over het Eindverslag van de werkzaamheden van de Commissie Internering van het Ministerie van Justitie, Hand. Vl.Parl. 1999-2000, 5 januari 2000, nr. 1. 102 H., TUBEX, “Internering: vooruitgang aan het tempo van de processie van Echternach”, Ad Rem 2004, 44. 103 K., VAN DRIESSCHE, “Wet betreffende de internering van personen die lijden aan een geestesstoornis”, TvW 2007, 447. 104 Art. 2 Interneringswet van 2007.
35
tekortkomingen, gebreken, twijfels, euvels en hiaten werden in kaart gebracht en de genese van de wet werd over het algemeen als te haastig beschouwd, waardoor er te weinig rekening werd gehouden met de werkbaarheid ervan. Een hele lijst van memoranda, adviezen, verslagen en commentaren in de rechtsleer uit verschillende sectoren wijzen op de gebreken van de wet.105 Afdeling 1: Belangrijkste punten van kritiek 58 Een eerste punt van kritiek is dat de procedure veel te log, te gejuridiseerd en niet is aangepast aan de realiteit van de geestesgestoorde. De internering is een dynamisch en flexibel gegeven, wat in schril contrast staat met de eerder logge, statische procedure zoals omschreven in de nieuwe wet. De zware, omslachtige procedures vertragen de doorstroming van geïnterneerden naar de reguliere psychiatrie, waardoor er teveel geïnterneerden, verstoken van behandeling, in de gevangenis zullen verblijven.106 59 Een andere vaak voorkomende opmerking is dat de nieuwe wet zich teveel oriënteert op de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten107. Heel wat bepalingen van die wet werden eenvoudig overgenomen, terwijl het traject en de situatie van een geïnterneerde niet zonder meer kan worden vergeleken met die van een gedetineerde.108 60 Een volgende vaak voorkomende opmerking is dat het wetsontwerp is afgestemd op de Waalse situatie, waar er reeds drie gesloten psychiatrische instellingen bestaan voor de opvang van geïnterneerden. Hiervoor bestaat tot op heden nog geen equivalent in Vlaanderen. De nieuwe wet van 2007 houdt onvoldoende rekening met de Vlaamse praktijk van netwerken en samenwerkingsverbanden.109 61 Een vierde punt van kritiek is dat de samenstelling van de strafuitvoeringsrechtbanken, die de taak van de CBM zal overnemen, niet voldoende aangepast is aan de specifieke vereisten die de internering met zich meebrengt, zo zetelt er bijvoorbeeld geen psychiater. De bijstand van een psychiater is nodig om het interneringstraject op een therapeutisch verantwoorde wijze uit te bouwen en te beoordelen. Deze rechtbanken zijn vertrouwd beslissingen te nemen over de strafuitvoering van veroordeelden, maar men is vergeten rekening te houden met de eigenheid van geïnterneerden. Het gevaar bestaat dat men ze aan elkaar gelijk zal stellen. Het valt te betreuren dat de expertise van de CBM verloren gaat.110
105
Wetsvoorstel (B. ANCIAUX et al.) betreffende de internering van personen, Parl. St. Senaat 2012-13, nr. 52001/1, 3-5. 106 M., VAN DEN BROECK, “Een wettelijk geregelde vergeetput blijft een vergeetput”, Juristenkrant 2007, 4. 107 Wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, B.S. 15 juni 2006. 108 Wetsvoorstel (B. ANCIAUX et al.) betreffende de internering van personen, Parl. St. Senaat 2012-13, nr. 52001/1, 5. 109 J. DE WIT, “Kamer wijzigt Internering”, Juristenkrant 2007, 8. 110 M. VAN DEN BROECK, “Een wettelijk geregelde vergeetput blijft een vergeetput”, Juristenkrant 2007, 4.
36
62 Als laatste dient nog opgemerkt te worden dat het POKO111, een overheidsinstelling die gevaarlijke criminelen in observatie moet nemen, er wegens geldgebrek niet komt. Afdeling 2: Nieuwe wetsvoorstellen 63 Uit voorgaande blijkt dat de Interneringswet van 2007 helemaal niet zo praktisch is, zoals ze op het eerste zicht laat blijken. Dit alles heeft ertoe geleid dat er op 21 februari 2013 een nieuw wetsvoorstel112 onder leiding van senator Bert Anciaux werd ingediend. Hierop reageerde de Kamer met een nieuw wetsvoorstel op 16 april 2013 onder leiding van de heer Stefaan De Clerck en mevrouw Sonja Becq.113 Vervolgens kwam er op 2 april 2014 een nieuw rapport van de Senaat114 en zond dit over naar de Kamer op 3 april 2014.115 Op 14 april 2014 werd het wetsontwerp aangenomen door de commissie116 en op 18 april 2014 sprak de kamer zich erover uit. De kamer nam dit ontwerp aan zonder amendering op 23 april 2014 en momenteel ligt de wet klaar ter bekrachtiging. Met deze nieuwe wet beoogt men een antwoord te bieden op de kritieken gegeven op de wet van 21 april 2007. Om hieraan te voldoen is een goede wisselwerking vereist tussen een adequaat wettelijk kader en een slagkrachtig hulp- en begeleidingsaanbod. Hoofdstuk 3: De belangrijkste wijzigingen van de Interneringswet van 2007 en 2014 64 In het hiernavolgende deel zal ik de belangrijkste verschilpunten van de Interneringswet van 2007 en de wijzigingen aangebracht in de Wet van 2014 in relatie tot de Wet Bescherming Maatschappij kort toelichten. Hiervoor wordt dezelfde structuur gehanteerd als bij de beschrijving van de Wet Bescherming Maatschappij namelijk, de onderzoeksfase, de beslissingsfase en de uitvoeringsfase. Afdeling 1: De onderzoeksfase 65 Vooreerst moet erop gewezen worden dat de inhoudelijke omschrijving van het begrip “geestesstoornis” in de Interneringswet van 2007 een nieuwe invulling heeft gekregen. Om in aanmerking te komen voor een interneringsmaatregel moet men luidens art. 8 van deze wet (1) een als misdaad of wanbedrijf omschreven feit gepleegd hebben waarop een gevangenisstraf is gesteld, (2) op het ogenblik van de beoordeling aan een geestesstoornis lijden die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden teniet doet of ernstig aantast en (3) het gevaar moet bestaan dat hij ten gevolge van zijn geestesstoornis opnieuw misdrijven zal plegen. Dit zijn de drie constitutieve elementen 111
K.B. 19 april 1999 tot instelling van een Penitentiair Onderzoeks- en Klinisch Observatiecentrum met het statuut van Wetenschappelijke inrichting van de Staat, B.S. 8 mei 1999. 112 Wetsvoorstel (B. ANCIAUX et al.) betreffende de internering van personen, Parl. St. Senaat 2012-13, nr.52001/1. 113 Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 april 2007 wat de internering van personen met een geestesstoornis betreft, Parl. St. Kamer 2012-13, Doc 53 2746/001. 114 Wetsvoorstel betreffende de internering van personen, Parl. St. Senaat 2013-14, nr. 5-2001/7. 115 Wetsontwerp betreffende de internering van personen, Parl. St. Kamer 2013-14, Doc 53 3527/001. 116 Wetsontwerp betreffende de internering van personen en Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, verslag namens de commissie voor justitie uitgebracht door de heer Fouad LAHSSAINI, Doc 53 3527/002.
37
die cumulatief vervuld moeten zijn om voor internering in aanmerking te komen en bovendien moet er een oorzakelijk verband bestaan tussen de geestesstoornis en de misdadigheid.117 66 Deze definitie is niet volledig gelijklopend met deze omschreven in de WBM. Het eerste constitutieve element, namelijk dat het moet gaan om een als misdaad of wanbedrijf omschreven feit, was ook al aanwezig in de WBM (Art. 7 WBM). Het tweede daarentegen is iets verschillend. Met de vroegere verouderde termen ‘abnormalen’, ‘krankzinnigheid’ en ‘zwakzinnigheid’ zoals omschreven in art. 1 WBM, werd dus definitief komaf gemaakt en dit werd vervangen door de iets modernere term ‘geestesstoornis’, die internationaal meer aanvaard wordt. Van het criterium ‘oordeelsvermogen’ was vervolgens ook nog geen sprake in de oude regeling en verwijst hier naar de cognitieve kenmerken van het psychologisch functioneren van een persoon, namelijk intelligentie, gedachtegang en gedachte-inhoud. Verder werd er onder de oude regeling wel al gesproken van ‘geschiktheid tot het controleren van zijn daden’ en dit blijft behouden onder de nieuwe regeling. Tenslotte is er nog een derde element, namelijk dat van de sociale gevaarlijkheid en het gevaar voor recidive. Dit werd vroeger al aanvaard door rechtspraak van het Hof van Cassatie, maar is nu expliciet ingegeven in de nieuwe wet. Het hebben van een geestesstoornis op zich is dus niet voldoende om geïnterneerd te worden.118 67 Art. 8 §2 Interneringswet van 2007 bepaalt dat de rechter dit beslist na uitvoering van een psychiatrisch deskundigenonderzoek. De vraag rees of dit psychiatrisch deskundigenonderzoek al dan niet een verplichting uitmaakt onder deze wet. In het wetsvoorstel betreffende de wijziging van de Interneringswet van 2007 stelt men echter dat dit onderzoek voortaan tegensprekelijk en verplicht dient plaats te vinden.119 §1. Het psychiatrisch deskundigenonderzoek A.
De Interneringswet van 21 april 2007
68 Art. 5-7 Interneringswet handelt over het psychiatrisch deskundigenonderzoek. Een aantal kwaliteitsregels zijn nu in de wet opgenomen, waaraan de deskundige zich dient te houden. Zo is er sprake van een erkenningsprocedure120 en dienen zij hun omstandig verslag op te maken volgens een vooraf vastgelegd model. In de expertise moet ten minste staan welke geestesstoornis de betrokkene heeft, wat het verband is met de criminele feiten, wat de kans is op recidive en hoe hij behandeld kan worden.121 Volgens art. 5, §4 zijn de bepalingen van de Patiëntenrechtenwet 122 hier integraal op van
117
Art. 5 Interneringswet van 2007. H. HEIMANS, “Is er nog hoop voor geïnterneerden?”, Orde Dag 2001, 12. 119 Wetsontwerp betreffende de internering van personen en Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, verslag namens de commissie voor justitie uitgebracht door de heer Fouad LAHSSAINI, Doc 53 3527/002, 4. 120 Deskundigen moeten voldoen aan de voorwaarden welke zijn gesteld in art. 2, §1, van het K.B. nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen, B.S. 14 november 1967. 121 J. DE WIT, “Kamer wijzigt internering”, Juristenkrant 2007, 8. 122 Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, BS 26 september 2002. 118
38
toepassing, met uitzondering van het recht op vrije keuze van de beroepsbeoefenaar.123 Inzake het psychiatrisch deskundigenonderzoek is met art. 7 Interneringswet een afgeleide vorm van tegensprekelijkheid ingevoerd, met name moet de verdachte de mogelijkheid krijgen een eigen deskundige te raadplegen en is de door het gerecht aangestelde psychiater-deskundige ertoe gehouden zich uit te spreken over dat tegenadvies, alvorens zijn eindbesluit neer te leggen.124 B.
De Wet betreffende de internering van personen van 2014
69 Er werden extra voorstellen gedaan om dit aspect te verbeteren. Men was immers van oordeel dat hoe adequater de oorspronkelijke diagnose, hoe beter het perspectief is voor het te volgen zorgtraject en voor de uiteindelijke re-integratie. Gezien de talrijke gevolgen van een internering is het uiterst belangrijk dat een psychiatrisch onderzoek verplicht wordt opgelegd, waarin duidelijk geschetst wordt wat het risico is op herval en wat de behandelbaarheid en het gevaarlijkheidsrisico van de betrokkene inhoudt. Met de nieuwe wet van 2014 kan de psychiater zich zowel laten bijstaan door een forensisch psycholoog als eventueel door bijkomende deskundigen. Dit zou de kwaliteit van het deskundigenonderzoek ten goede komen, aangezien de oorzaak van de povere kwaliteit onder andere te maken heeft het beperkt aantal bereidwillige en beschikbare psychiaters. Het wordt op die manier mogelijk zich in de toekomst te beroepen bij het psychiatrisch deskundigenonderzoek op een college, waardoor ook psychologen en andere gedragswetenschappers bij het onderzoek worden betrokken. Onder gedragswetenschappers dient men te verstaan criminologen, maatschappelijk werkers en psychologen.125 De gerechtspsychiaters zullen verplicht worden een opleiding forensische psychiatrie te volgen, gedurende een bepaalde periode onder toezicht van een meer ervaren gerechtspsychiater te werken en elk jaar een minimum aantal expertises uit te voeren om de erkenning te behouden. Ook de vergoeding zal worden opgetrokken. Als laatste werd er m.b.t. het psychiatrisch deskundigenonderzoek nog een bepaling toegevoegd in de nieuwe wet, nl. dat de deskundige zijn voorlopig advies ter lezing bezorgt aan de raadsman van de onderzochte persoon, met het oog op een tegensprekelijk deskundigenonderzoek. Met de wet van 2014 wordt de rol van de raadsman aldus versterkt. Zo wordt de vertegenwoordiging van de raadsman en het hem steeds bezorgen van alle nodige documenten nagestreefd.126
123
Art. 6 Patiëntenrechtenwet. H.HEIMANS, “Is er nog hoop voor geïnterneerden?”, Orde Dag 2001, 13. 125 Wetsontwerp betreffende de internering van personen en Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, verslag namens de commissie voor justitie uitgebracht door de heer Fouad LAHSSAINI, Doc 53 3527/002, 4. 126 Wetsontwerp betreffende de internering van personen en Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, verslag namens de commissie voor justitie uitgebracht door de heer Fouad LAHSSAINI, Doc 53 3527/002, 53. 124
39
§2. De inobservatiestelling A.
De Interneringswet van 21 april 2007
70 Art. 6 Interneringswet bepaalt dat de onderzoeksrechter en de vonnisrechter kunnen bevelen dat de verdachte wordt onderworpen aan een psychiatrisch deskundigenonderzoek met opneming ter observatie. In de WBM werd de inobservatiestelling in de praktijk nergens uitgevoerd wegens gebrek aan mankracht en infrastructuur in de psychiatrische afdelingen van de strafinrichtingen. In 1999 verscheen een koninklijk besluit tot instelling van een Penitentiair Onderzoeks- en Klinisch Observatiecentrum met het statuut van Wetenschappelijke inrichting van de Staat (POKO).127 Het POKO zou een omstandig advies moeten kunnen formuleren inzake de toerekeningsvatbaarheid van beklaagden in voorhechtenis, maar dit bestaat thans enkel op papier. De oprichting zou positief zijn om op wetenschappelijke basis de moeilijke gevallen te observeren en te onderwerpen aan een grondige expertise. Nochtans zullen er wel een aantal praktische problemen moeten worden opgelost om dit nieuwe observatiesysteem te rijmen met de noden van gerechtelijke onderzoeken.128 B.
De Wet betreffende de internering van personen van 2014
71 Luidens artikel 6 van de nieuwe wet van 2014 kan de opname ter observatie ook gebeuren in een psychiatrische afdeling van de gevangenis. Verder bepaalt de nieuwe wet dat de observatie ook zou kunnen gebeuren in een forensisch psychiatrisch centrum. Deze mogelijkheid vloeit voort uit artikel 90 van de nieuwe wet van 2014. Dit artikel voegt een nieuw artikel 603bis in het Wetboek van Strafvordering in. Hierin wordt bepaald dat verdachten kunnen opgesloten worden in de gesloten forensische psychiatrische centra overeenkomstig de wet op de voorlopige hechtenis. Meer specifiek kunnen verdachten voortaan in de observatieafdeling van het forensisch psychiatrisch centrum worden opgenomen met het oog op de uitvoering van een psychiatrisch-psychologisch deskundigenonderzoek zoals bedoeld in artikel 6 van deze wet. Dit nieuwe artikel houdt rekening met de mogelijkheden die de oprichting van de forensische psychiatrische centra in Gent en Antwerpen zullen bieden.129 Ten slotte stelt artikel 6 van de nieuwe wet dat een observatie de termijn van twee maanden niet te boven mag gaan, terwijl dit in de wet van 2007 nog om vier maanden ging. Afdeling 2: De beslissingsfase 72 Indien men de Interneringswet van 2007 vergelijkt met de WBM zijn er weinig fundamentele verschillen op het vlak van de beslissing nemende instanties. Het is net zoals onder de oude regelgeving nog steeds de onderzoeksrechter of de vonnisrechter die uiteindelijk de internering van een persoon kan bevelen in geval van ‘gewone’ internering. 127
K.B. van 19 april 1999 tot instelling van een Penitentiair Onderzoeks- en Klinisch Observatiecentrum met het statuut van Wetenschappelijke inrichting van de Staat, B.S. 8 mei 1999. 128 H. HEIMANS, “Is er nog hoop voor geïnterneerden?”, Orde Dag 2001, 13-14. 129 Wetsontwerp betreffende de internering van personen en Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, verslag namens de commissie voor justitie uitgebracht door de heer Fouad LAHSSAINI, Doc 53 3527/002, 40.
40
Wat betreft de administratieve internering of het ministerieel interneringsbevel zoals omschreven in art. 21 WBM, zijn wel een aantal veranderingen doorgevoerd.130 Afdeling 3: De uitvoeringsfase §1. De Interneringswet van 2007 73 In de fase van de uitvoering zijn er wel fundamentele wijzigingen aangebracht in de wet van 2007. Waar vroeger de commissies tot bescherming van de maatschappij bevoegd waren voor de opvolging van de geïnterneerden, wordt deze bevoegdheid voortaan overgelaten aan de strafuitvoeringsrechtbanken. Deze zijn in werking getreden op 1 februari 2007. De strafuitvoeringsrechtbanken zijn samengesteld uit een rechter die het voorzitterschap bekleedt, een assessor gespecialiseerd in penitentiaire zaken en een assessor gespecialiseerd in sociale re-integratie. Zij zouden dus volledig de bevoegdheid van de commissies moeten overnemen en aldus beslissen in welke instelling de geïnterneerde terecht zal komen.131 Verder is het ook de taak van de strafuitvoeringsrechtbank om te beslissen over een overplaatsing naar een andere inrichting en over de toekenning van verschillende uitvoeringsmodaliteiten (uitgaansvergunning, penitentiair verlof, beperkte detentie, elektronisch toezicht, invrijheidsstelling op proef of de definitieve invrijheidsstelling). 74 De procedures voor de strafuitvoeringsrechtbank stemmen in grote mate overeen met de procedures, voorzien in de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten.132 Om te voorkomen dat geïnterneerden zelf geen enkel initiatief zou nemen, werd wel een verplichting ingevoerd voor de directeur om een gemotiveerd advies uit te brengen over alle verschillende modaliteiten, waarvoor de strafuitvoeringsrechtbank een beslissing kan nemen.133 75 Met de Interneringswet van 2007 worden de vrijlatingen op proef veel strikter geregeld. Met de huidige regeling kan men iemand immers reeds vrijlaten als de geestestoestand voldoende verbeterd is en wanneer zijn reclassering verzekerd is. Met de wet van 2007 moeten er meer onderzoeken gebeuren, nl. het risico op nieuwe feiten en de kans op het lastigvallen van slachtoffers moet nu onderzocht worden. Ook zal rekening worden gehouden met de houding van de geïnterneerde tegenover een behandeling en het zal pas mogelijk zijn nadat eerst alle andere uitgaansmodaliteiten werden uitgetest. Ten slotte zal men pas kunnen overgaan tot de vrijlating op proef nadat de geïnterneerde minstens twee jaar voorlopig vrij was op proef.134
130
Deze categorie wordt hier niet behandeld omdat dit mij ter ver zou leiden in deze masterproef. Welke instellingen dit kunnen zijn, werd reeds weergegeven in hoofdstuk 2 van titel 1 (zie blz. 18). 132 Wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, B.S. 15 juni 2006. 133 K., VAN DRIESSCHE, “Wet betreffende de internering van personen die lijden aan een geestesstoornis”, TvW 2007, 447-450. 134 J., DE WIT, “Kamer wijzig internering”, Juristenkrant 2007, 8. 131
41
§ 2. De wet betreffende de internering van personen van 2014 A.
Gespecialiseerde strafuitvoeringskamers
76 In de praktijk beaamt zowat iedereen dat een beslissing inzake de uitvoering van de internering een intense wisselwerking vergt tussen de advies verlenende instanties, de therapeuten, de geïnterneerden, hun familie en de beslissingsbevoegde strafuitvoeringskamer. De interneringstrajecten verlopen doorgaans grilliger dan de strafuitvoeringstrajecten. Daarom lijkt het aangewezen om binnen de strafuitvoeringsrechtbanken uitsluitend qua internering gespecialiseerde strafuitvoeringskamers, namelijk de ‘interneringskamers’, bevoegd te maken voor het nemen van beslissingen inzake internering. In de nieuwe wet wordt niet langer verwezen naar de strafuitvoeringsrechtbank, maar naar die kamer binnen de strafuitvoeringsrechtbank. Het gaat om ‘de kamer ter bescherming van de maatschappij’(KBM). Zij bestaat uit een alleenzetelende rechter, de interneringsrechter. Die interneringsrechter zal worden bijgestaan door assessoren, onder wie klinische psychologen.135 De kamers zullen meer bewegingsvrijheid krijgen, waardoor ze een traject op maat van de geïnterneerde kunnen opstellen. Dit waarborgt en bewaakt de deskundigheid van deze complexe materie.136 B.
De plaatsing
77 Het wetsvoorstel Anciaux duidde op het feit dat de wet van 21 april 2007 geen onderscheid maakt tussen de verschillende schakels van een zorg- en hulpverleningsnetwerk. In dit wetsvoorstel wijst men erop dat de plaatsing van geïnterneerden door de strafuitvoeringskamer gedifferentieerd zou moeten kunnen verlopen, aangepast aan de geestesstoornis en de risicotaxatie van de geïnterneerde en met respect voor de regels die eigen zijn aan de inrichting waar de plaatsing wordt beoogd. In dit wetsvoorstel stelde men voor om een onderscheid te maken tussen ‘opgevorderde’ plaatsing en ‘onderhandelde’ plaatsing en de invrijheidsstelling op proef. Deze wijziging betracht een overleg tussen de strafuitvoeringskamers en de voorzieningen voor geestelijke gezondheidszorg. Het voeren van die onderhandelingen zou een taak zijn van de zorgcoördinator.137 De vraag rees hoe men de termen ‘onderhandelde’ plaatsing en ‘opgevorderde’ plaatsing diende in te vullen en te organiseren. Van deze zienswijze is men afgestapt en in de wet van 2014 stelt men dat samenwerkingsakkoorden kunnen afgesloten worden met zorginstellingen die geïnterneerden opnemen. Daarin worden afspraken gemaakt over het aantal bedden en het type pathologieën. Dit heeft meer rechtszekerheid, draagt bij tot een gunstig verloop van de plaatsing en sluit weigering tot opname uit. Aan de afsluiting van een samenwerkingsovereenkomst is ook een subsidie 135
Wetsontwerp betreffende de internering van personen en Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, verslag namens de commissie voor justitie uitgebracht door de heer Fouad LAHSSAINI, Doc 53 3527/002, 3. 136 Wetsvoorstel (B. ANCIAUX et al.) betreffende de internering van personen, Parl. St. Senaat 2012-13, nr.52001/1, 9. 137 Wetsvoorstel (B. ANCIAUX et al.) betreffende de internering van personen, Parl. St. Senaat 2012-13, nr.52001/1, 9-10.
42
verbonden. Teneinde de oprichting van zogenaamde netwerken mogelijk te maken, is bepaald dat er met verschillende zorginstellingen tegelijk samenwerkingsovereenkomsten kunnen worden afgesloten.138 C.
Afstappen van trapsgewijze toekenning van strafuitvoeringsmodaliteiten
78 Artikel 25 van de Interneringswet van 2007 lokte veel kritiek uit. Overeenkomstig deze bepaling kan de invrijheidsstelling op proef slechts worden toegekend aan de geïnterneerde die reeds een uitgaansvergunning, een penitentiair verlof, een beperkte detentie of een elektronisch toezicht genoot. Deze regel beperkt in belangrijke mate de mogelijkheden om een geïnterneerde onmiddellijk te laten behandelen in het ambulante zorgcircuit. Verschillende actoren wijzen erop dat een invrijheidsstelling op proef bij voorkeur mogelijk zou moeten zijn vanaf de ‘eerste nuttige zitting’. Er is immers niet steeds een residentiële opname en/of een verblijf in de gevangenis aan te raden. Hoe langer een geïnterneerde uit de maatschappij verwijderd is, hoe moeilijker de re-integratie te realiseren is. Vervolgens voorziet de wet van 2007 in een minimumtermijn om het debat over de invrijheidsstelling op proef opnieuw te agenderen. Deze termijn wordt afgeschaft met de nieuwe wet van 2014 aangezien dit de flexibiliteit, noodzakelijk voor een adequaat interneringstraject, beperkt. In functie van de therapeutische noden wordt het met de nieuwe wet mogelijk om, rekening houdend met de veiligheidsrisico’s, trapsgewijze vrijheden toe te kennen vanaf het begin van de plaatsing van de geïnterneerde.139 D.
Vereenvoudiging van de procedures
79 In elke fase van de uitvoering van de interneringsmaatregel moeten de procedures worden vereenvoudigd en versoepeld. De logge en omslachtige procedures in de wet van 2007 zorgen er immers voor dat er geen rekening wordt gehouden met de verschillende schakels in het zorgtraject, de nood aan vlotte doorverwijzingen en de nood aan continuïteit van de behandeling. Deze vereenvoudiging moet de doorstroming van geïnterneerden in elke fase van de uitvoering van de maatregel vergemakkelijken. De indieners van het wetsvoorstel kiezen daarom voor één procedure die voor alle uitvoeringsmodaliteiten geldt.140 Een flexibele regeling maakt het vervolgens mogelijk dat de KBM zo nodig bij hoogdringendheid kan beslissen.141 Deze zienswijze werd overgenomen in de nieuwe wet van 2014.
138
Wetsontwerp betreffende de internering van personen en Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, verslag namens de commissie voor justitie uitgebracht door de heer Fouad LAHSSAINI, Doc 53 3527/002, 4. 139 Wetsvoorstel (B. ANCIAUX et al.) betreffende de internering van personen, Parl. St. Senaat 2012-13, nr.52001/1. 140 Wetsvoorstel (B. ANCIAUX et al.) betreffende de internering van personen, Parl. St. Senaat 2012-13, nr.52001/1. 141 Wetsontwerp betreffende de internering van personen en Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, verslag namens de commissie voor justitie uitgebracht door de heer Fouad LAHSSAINI, Doc 53 3527/002, 3.
43
E.
Beheer van het interneringsdossier
80 De indieners van het wetsvoorstel bepleiten een vereenvoudiging van het administratief beheer van de interneringsdossiers. Dit kan door aanleg van een ‘moederdossier’ vanaf de eerste verschijning. Het bevat alle gerechtelijke en psychiatrische documenten en is het enige wat wordt bijgehouden. Het wordt bij elke nieuwe uitvoeringsmodaliteit opnieuw gebruikt, tot de definitieve invrijheidsstelling van de geïnterneerde. Er worden dus geen nieuwe dossiers aangemaakt per procedure inzake uitvoeringsmodaliteit.142 Het Interneringsdossier wordt verder meegedeeld aan de zorginstelling.143 Ook deze zienswijze werd opgenomen in de nieuwe wet van 2014. Afdeling 4: Besluit 81 Het was duidelijk dat de Interneringswet van 2007 zowel op juridisch-technisch vlak als inhoudelijk voor verbetering vatbaar was. Dit werd ook aangegeven door de instanties die belast zijn met de toepassing ervan. Dat er onder impuls van senator Bert Anciaux een nieuw wetgevend initiatief tot stand kwam, dat rekening hield met verschillende belangen, is alvast een stap in de goede richting. De bestaande wet werd bijgeschaafd in functie van bemerkingen, kritieken en suggesties van verschillende betrokken instanties, zoals de voorzitters van de Commissie tot Bescherming van de Maatschappij, de voorzitters van de strafuitvoeringsrechtbank, Zorgnet Vlaanderen, klinische psychologen, de Liga voor Mensenrechten… Toch valt het te betreuren dat dit omvangrijke en belangrijke wetsontwerp op het einde van de zittingsperiode door het parlement werd gejaagd, waardoor niet dieper wordt ingegaan op het probleem van de financiering van de nieuwe regeling. De vraag of de regering de nodige kredieten ter beschikking kan stellen om dit voorstel te kunnen bewerkstelligen blijft dan ook mijn grootste bekommernis.
142
Wetsvoorstel (B. ANCIAUX et al.) betreffende de internering van personen, Parl. St. Senaat 2012-13, nr.52001/1, 12. 143 Wetsontwerp betreffende de internering van personen en Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, verslag namens de commissie voor justitie uitgebracht door de heer Fouad LAHSSAINI, Doc 53 3527/002, 4.
44
Deel 2: De rechten van de patiënt toegepast op geïnterneerde personen Titel 1: Inleiding 82 In het tweede deel van deze masterproef ga ik effectief over tot de toepassing van de Patiëntenrechtenwet op geïnterneerde personen. Zonder twijfel zijn geïnterneerden patiënten, die met uitzondering van enkele zaken, vallen onder het toepassingsgebied van de Patiëntenrechtenwet. Toch worden geïnterneerden beschouwd als een specifieke groep, waar deze patiëntenrechten bijzonder moeilijk op toepasbaar zijn. Dit komt onder andere omdat de Patiëntenrechtenwet, de Interneringswet en in bepaalde gevallen de Basiswet Gevangeniswezen niet altijd evengoed op elkaar zijn afgestemd. Zoals reeds vermeld in de methodologie zal ik mij in dit deel enkel toespitsen op de nieuwe regelgeving met betrekking tot de internering en niet meer op de Wet Bescherming Maatschappij. Verder dient nog te worden opgemerkt dat de wijzigingen met de Interneringwet van 2014 meer aandacht beogen te schenken aan de behandeling van geïnterneerden. In bepaalde gevallen zullen deze wijzigingen effectief een vereenvoudiging teweeg brengen of meer garanties bieden bij de toepassing van de Patiëntenrechtenwet op geïnterneerde personen. Wanneer dit echter het geval is, komt dit in dit deel aan bod. 83 De aanzet om een Patiëntenrechtenwet uit te werken was onder meer het regeerakkoord van 7 juli 1999 waarin werd aangedrongen op het verzekeren van een recht op informatie en een klachtrecht.144 De wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt is een wet waarvan het ontwerp in februari 2002 werd ingediend in het parlement door de toenmalige minister van volksgezondheid, mevrouw M. Aelvoet. De wet trad in werking op 6 oktober 2002. Ook in vele andere Europese landen kwam er in het jaar 2002 een wet tot stand die de rechten van de patiënt ten aanzien van de beroepsbeoefenaar uit de gezondheidszorg in het kader van de individuele zorgrelatie regelden. 145 De wetgeving is waarschijnlijk grotendeels geïnspireerd op de verklaring van de WGO van 1994 (de verklaring van Amsterdam) betreffende de bevordering van de rechten van de patiënten in Europa. 84 Vooraleer over te gaan tot een artikelsgewijze bespreking van de patiëntenrechten, zal ik kort enkele zaken van de Patiëntenrechtenwet verduidelijken. Wegens plaatsgebrek zullen dat enkel zaken zijn die van belang zijn voor de toepassing van de Patiëntenrechtenwet op geïnterneerde personen. Het is belangrijk dit in het achterhoofd te houden bij het verder lezen van deze masterproef.
144
Verslag ( M. GILKENET en H. BROUNS) over het wetsontwerp betreffende de rechten van de patiënt, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 50K1642/012, 7. 145 M., VERHAELEN, “De wet betreffende de rechten van de patiënt van 2002: weldra 10 jaar…”, T.Gez. 2012, 162-169.
45
Titel 2: De Wet betreffende de rechten van de patiënt Hoofdstuk 1: Doelstelling 85 De doelstellingen van de Patiëntenrechtenwet zijn eigenlijk vrij beperkt. De wetgever wenste een eenvoudige en duidelijke wet. Dit betekende onder meer dat enkel de meest essentiële rechten werden vastgelegd en dat uitzonderingen en inperkingen van de rechten van de patiënt zoveel als mogelijk dienden te worden beperkt. Om deze reden werd ervoor gekozen om de patiëntenrechten niet in een bestaande wetgeving, maar in een afzonderlijke wet onder te brengen. In plaats van een onoverzichtelijke, versnipperde en ontoegankelijke situatie, werd een specifieke, overzichtelijke en toegankelijke Patiëntenrechtenwet aangeboden.146 86 Het belangrijkste doel is het verduidelijken van de juridische verhoudingen tussen patiënten en zorgverstrekkers. De rechten moeten worden gerespecteerd door de beroepsbeoefenaar met wie de patiënt, natuurlijke persoon, een rechtsverhouding heeft in het kader waarvan gezondheidszorg, op verzoek van de patiënt, wordt verstrekt. 147 Op zich was de Patiëntenrechtenwet van 2002 dus zeker niet revolutionair. Dit blijkt ook uit de parlementaire voorbereiding van de wet dat stelt dat de Patiëntenrechtenwet in één enkele tekst grondbeginselen verzamelt die reeds bestonden, op een versnipperde wijze, in de rechtspraak, in algemene rechtsbeginselen, in bepaalde algemene wettelijke bepalingen, in internationale teksten en in de deontologie.148 Men trachtte aldus de bestaande gezondheidsrechtelijke normen te bekrachtigen, te harmoniseren en te codificeren. De nadruk werd gelegd op de zelfbeschikking van de patiënt. Verder wilde men de dialoog tussen patiënt en beroepsbeoefenaar versterken en deze relatie zoveel als mogelijk kwalificeren als een horizontale of non-paternalistische relatie. 149 De wet regelt enkel de individuele rechten van de patiënt, over plichten wordt er in deze wet niet gesproken. 87 Naast het feit dat de wet reeds enkele erkende rechten heeft gebundeld in één enkele nieuwe wet, heeft ze ook enkele nieuwigheden in ons wetgevend arsenaal gebracht, zo bijvoorbeeld de vertegenwoordiging van de volwassen onbekwame patiënt. Daarnaast heeft de wetgever ook gepoogd om de onduidelijkheid op te heffen over het inzagerecht in het dossier. Ten slotte werden enkele bepalingen in de Wet Landverzekeringsovereenkomsten gewijzigd, teneinde deze wat patiëntvriendelijker te maken. 88 Als laatste dient nog opgemerkt te worden dat de wet niet voorziet in een sanctieregeling en dat er tot op heden maar weinig rechtspraak is waarin toepassing wordt gemaakt van de Patiëntenrechtenwet. 146
Verslag ( M. GILKENET en H. BROUNS) over het wetsontwerp betreffende de rechten van de patiënt, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 50K1642/012, 9-11. 147 Verslag ( M. GILKENET en H. BROUNS) over het wetsontwerp betreffende de rechten van de patiënt, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 50K1642/012, 11. 148 Wetsontwerp betreffende de rechten van de patiënt Parl. St. 19 februari 2002, Doc. 50 1642/001. 149 M., VERHAELEN, “De wet betreffende de rechten van de patiënt van 2002: weldra 10 jaar…”, T.Gez. 2012, 162-169.
46
Hoofdstuk 2: De verhouding van de Patiëntenrechtenwet met andere wetten Afdeling 1: Toepassingsgebied 89 Om te kunnen nagaan in welke mate de Patiëntenrechtenwet van toepassing is op geïnterneerden, is het belangrijk goed te weten hoe de Patiëntenrechtenwet zich verhoudt ten opzichte van andere wetten, in het bijzonder de regelgeving rond de internering. In principe is de Patiëntenrechtenwet immers integraal van toepassing op geïnterneerde personen, aangezien er geen uitsluiting wordt gemaakt in haar toepassingsgebied. Dit blijkt ook uit artikel 2, eerste lid Patiëntenrechtenwet. Uit dit artikel blijkt dat een patiënt iedere natuurlijke persoon is aan wie gezondheidszorg wordt verstrekt, al dan niet op eigen verzoek. Met betrekking tot geïnterneerden is deze laatste zinsnede van belang. 90 Het toepassingsgebied van de Patiëntenrechtenwet werd bewust zeer breed gehouden. De Patiëntenrechtenwet maakt abstractie van grote verschillen inzake medische noden en rechtsbescherming die er kunnen bestaan. Alle Patiënten worden er over dezelfde kam geschoren. Er werd gekozen voor een catch-all bepaling. Een specifieke regeling voor iedere mogelijke categorie van patiënten zou leiden tot een onoverzichtelijk en uitermate gedetailleerd geheel van regels. Dit zou risico’s van innerlijke tegenspraak, leemten en een voortdurende nood aan aanpassing met zich meebrengen. Aan de andere kant brengt dit ook mee dat de toepassing in de praktijk niet altijd even vanzelfsprekend zal zijn. Om deze reden geeft artikel 3, §2 aan de Koning de bevoegdheid voor de in artikel 3, §1 bedoelde rechtsverhoudingen nadere regels te bepalen inzake de toepassing van deze wet. De bedoeling van de wetgever is om aan de Koning de bevoegdheid te verlenen de wettelijke regeling te concretiseren rekening houdend met bepaalde specifieke situaties. De Koning kan daarbij het geregelde beschermingsniveau niet verlagen of rechten toekennen die niet in de wet worden geregeld. Het desbetreffende KB moet daarom in de Ministerraad worden overlegd na advies van de Federale Commissie ‘rechten van de patiënt’. De Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp vermeldt als voorbeeld o.a. de rechten van een geesteszieke patiënt die onder dwang in een psychiatrisch ziekenhuis wordt behandeld.150 Van deze bevoegdheid werd tot op heden nog geen gebruik gemaakt, ook niet wat de geesteszieke patiënten betreft. Afdeling 2: De verhouding tussen de Patiëntenrechtenwet en andere wetten 91 De Patiëntenrechtenwet heeft aldus een zeer ruim en algemeen toepassingsgebied. Om te bepalen in hoeverre de Patiëntenrechtenwet van toepassing is op geïnterneerden, dienen twee wetten samen gelezen te worden, namelijk de Patiëntenrechtenwet en de Interneringswet. Bovendien vallen geïnterneerden die verblijven in de gevangenis, ook onder het toepassingsgebied van de Basiswet Gevangeniswezen. Geïnterneerden vallen immers niet onder het toepassingsgebied van de Wet betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke151 aangezien er in dit geval sprake is van een gedwongen opname in plaats van een internering. 150 151
Memorie van Toelichting, 16-17. Wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke, B.S. 27 juli 1990.
47
§1. De Patiëntenrechtenwet in verhouding met de Interneringswet van 2007 92 Lex specialis derogat legi generali en lex posterior derogat legi priori zijn twee algemene principes die steeds toegepast dienen te worden zolang niets anders is bepaald. Volgens het eerste principe moet de algemene wet wijken voor de bijzondere. Het tweede principe stelt dat de meer recente wet de oudere wet opheft. De Interneringswet van 2007 is een wet dat van latere datum is dan de Patiëntenrechtenwet. Volgens het tweede principe zou de Interneringswet aldus voorrang krijgen op de Patiëntenrechtenwet. Dat de Interneringswet voorrang moet krijgen op de Patiëntenrechtenwet blijkt ook uit artikel 5, §4 Interneringswet van 2007. Dit artikel bepaalt dat de bepalingen van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, met uitzonderding van artikel 6, van toepassing zijn op het psychiatrisch deskundigenonderzoek. Het principe lex posterior derogat legi priori dient evenwel correct toegepast te worden. Het betekent dat de Patiëntenrechtenwet steeds van toepassing is, behalve indien de Patiëntenrechtenwet en de Interneringswet eenzelfde problematiek regelen. In dat geval krijgt de Interneringswet voorrang op de Patiëntenrechtenwet. De Patiëntenrechtenwet is met andere woorden van toepassing, telkens wanneer de Interneringswet situaties in het leven roept die de tussenkomst van een beroepsbeoefenaar vereisen, voor zover de Interneringswet ten minste zelf geen bijzondere regeling bevat.152 §2: De Patiëntenrechtenwet in verhouding met de Basiswet Gevangeniswezen 93 Verder dient te worden opgemerkt dat geïnterneerden zowel in een penitentiaire inrichting als in een zorginstelling kunnen verblijven. Dit onderscheid is relevant, aangezien geïnterneerden die in een penitentiaire inrichting verblijven, voorlopig ook vallen onder het toepassingsgebied van de Basiswet Gevangeniswezen.153 Deze wetgeving regelt de interne rechtspositie van geïnterneerden in de gevangenis. Ook hier is het principe lex posterior derogat legi priori van toepassing, aangezien het een wet van latere datum is. Dat de Basiswet Gevangeniswezen voorrang heeft op de Patiëntenrechtenwet blijkt vervolgens uit het feit dat artikel 87 van de Basiswet Gevangeniswezen eenzelfde definitie heeft aan het begrip ‘gezondheidszorg’ als de Patiëntenrechtenwet, evenwel aangevuld met een tweede en een derde lid. Verder bepaalt artikel 92 van de Basiswet: in de uitoefening van zijn rechten van patiënt kan de gedetineerde [en dus ook de geïnterneerde] als vertrouwenspersoon […]enkel aanwijzen… Hieruit blijkt dat de Patiëntenrechtenwet integraal van toepassing is op alle handelingen die als gezondheidszorg kunnen worden beschouwd zoals omschreven in de Patiëntenrechtenwet, tenzij de Basiswet ervan afwijkt. Dit betekent opnieuw dat indien de Patiëntenrechtenwet en de Basiswet Gevangeniswezen eenzelfde problematiek regelen, de Basiswet Gevangeniswezen voorrang moet krijgen op de Patiëntenrechtenwet. Met andere woorden, telkens wanneer de Basiswet Gevangeniswezen situaties in het leven roept die de tussenkomst van een beroepsbeoefenaar vereisen, zal de Patiëtenrechtenwet van 152
M., VEYS, De wet Patiëntenrechten in de psychiatrie. In opdracht van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Gent, Larcier, 2008, 102. 153 Art. 167, §1 Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, B.S. 1 februari 2005.
48
toepassing zijn, voor zover de Basiswet Gevangeniswezen ten minste geen bijzondere regeling bevat.154 94 Luidens artikel 88 Basiswet gevangeniswezen hebben gedetineerden (en dus ook geïnterneerden) recht op een gezondheidszorg die kwalitatief evenwaardig is met deze die aan mensen buiten de gevangenis ter beschikking worden gesteld. Datzelfde artikel voegt echter onmiddellijk een modaliteit toe aan het beginsel van gelijkwaardigheid. De gedetineerde (en dus ook geïnterneerde) heeft recht op gezondheidszorg die niet alleen gelijkwaardig is, maar ook aangepast is aan zijn specifieke noden. Het loutere feit van vrijheidsberoving maakt van geïnterneerden een bijzondere categorie van mensen, die deze aangepaste aanpak van het recht op gezondheidszorg rechtvaardigt.155 §3. De verhouding tussen de Interneringswet en de Basiswet Gevangeniswezen 95 De verhouding tussen de Interneringswet en de Basiswet Gevangeniswezen dient niet nader te worden gespecifieerd. In deze twee wetten worden immers verschillende zaken geregeld. De twee wetten kunnen met andere woorden perfect naast elkaar bestaan. De Interneringswet regelt immers de externe rechtspositie betreffende de internering van personen met een geestesstoornis terwijl de Basiswet Gevangeniswezen de interne rechtpositie regelt van geïnterneerden die verblijven in de gevangenis. Wat betreft de geïnterneerden die verblijven in een zorginstelling zal de interne rechtspositie geregeld worden door het huishoudelijk reglement van de zorginstelling waar de geïnterneerde verblijft. Dit huishoudelijk reglement kan evenwel niet afwijken van de Patiëntenrechtenwet. §4. Besluit toepassingsgebied Patiëntenrechtenwet op geïnterneerden 96 We kunnen dus besluiten dat de Patiëntenrechtenwet integraal van toepassing is zowel op geïnterneerden die verblijven in een penitentiaire inrichting als geïnterneerden die in een zorginstelling verblijven, tenzij de Interneringswet of in bepaalde gevallen de Basiswet Gevangeniswezen hiervan afwijkt. Deze wetten dienen steeds afgetoetst te worden. Indien deze laatste twee wetten een beperking inhouden op de Patiëntenrechtenwet dienen deze beperkingen restrictief te worden geïnterpreteerd.156
154
M., VEYS, De wet Patiëntenrechten in de psychiatrie. In opdracht van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Gent, Larcier, 2008, 102. 155 Memorie van Toelichting, 16-17. 156 F. ANG, “Het recht van gedetineerden op gezondheid” in E. BREMS, S. SOTTIAUX, P. VANDER HEEDE en W. VANDENHOLLE (eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Mensenrechten van gedetineerden, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 251-276.
49
Titel 3: De Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst in Nederland Hoofdstuk 1: Algemeen 97 De Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO)157 is op 1 april 1995 in werking getreden en heeft net zoals de Belgische Patiëntenrechtenwet tot doel de positie van de patiënt te versterken. In Nederland heeft men niet geopteerd voor een aparte wet, zoals in België, maar maakt de WGBO in een apart hoofdstuk deel uit van het Nederlands Burgerlijk Wetboek. De WGBO is opgenomen in de artikelen 446 t.e.m. 468 van boek 7 van het NBW. De rechten en plichten van de patiënt en zorgverlener, die voortvloeien uit de overeenkomst tot een geneeskundige behandeling, worden er vastgelegd. Doordat de zorgverlener er zich toe verbindt handelingen te verrichten op het gebied van de geneeskunst die rechtstreeks betrekking heeft op de patiënt, komt deze overeenkomst tot stand.158 98 Bepaalde patiëntenrechten die bij ons zijn opgenomen in de Patiëntenrechtenwet, zijn in Nederland opgenomen in afzonderlijke wetten. Zo kennen zij onder andere de Kwaliteitswet Zorginstellingen159 die aandacht heeft voor begrippen als verantwoorde zorg, organisatie van zorgverlening en systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van de zorg. Nederland kent ook nog de Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector160 die als doel heeft een laagdrempelige klachtmogelijkheid te bieden voor cliënten in de zorgsector. 99 Vervolgens dient te worden opgemerkt dat men de WGBO aan het hervormen is. Ter opvolging van de WGBO werd een nieuwe wetgeving voorgelegd aan het parlement, namelijk de Wet cliëntenrechten zorg (Wcz). Aangezien deze wetgeving nog niet in werking is getreden, zal ik mij hier verder op ingaan. Hoofdstuk 2: De verhouding Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst en andere wetten 100 De WGBO regelt de rechtsverhouding tussen patiënt en behandelende medici, zowel in intramurale als extramurale setting. De WGBO is van toepassing op handelingen op het gebied van de geneeskunst.161 Het maakt niet uit waar die handeling plaatsvindt. Het is een generieke wet, die in de gehele gezondheidszorg geldt. Toch zullen tbs’ers net zoals geïnterneerden hun patiëntenrechten vaak beperkt zien omwille van hun specifieke statuut. Nederland kent enerzijds de WGBO en anderzijds de Beginselenwet verpleging
157
Wet van 17 november 1994 houdende bepalingen omtrent de overeenkomst tot het verrichten van handelingen op het gebied van geneeskunst, Stb. 1994, 837. 158 Art. 7:446 NBW. 159 Wet van 18 januari 1996 betreffende de kwaliteit van zorginstellingen, Stb. 1996, 80. 160 Wet van 29 mei 1995 houdende regels ter zake van de behandeling van klachten van cliënten van zorgaanbieders op het terrein van de maatschappelijke zorg en gezondheidszorg, Stb. 1995, 308. 161 Art. 7:446 NBW.
50
terbeschikkinggestelden (Bvt).162 De WGBO is in principe ook geldig in een tbs-inrichting voor zover de bepalingen ervan niet strijdig zijn met de Bvt-bepalingen.163 101 De Bvt is tot stand gekomen naar aanleiding van de Commissie Fokkens. Zij zagen in dat het noodzakelijk was om de interne rechtspositie van tbs’ers wettelijk te verankeren. Zij stelden dan ook: ‘Enerzijds, als patiënt verdient hij een rechtspositie vergelijkbaar met het regime van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, verder BOPZ164, anderzijds, vanwege zijn strafrechtelijke achtergrond, zal hij aan meer beperkingen onderworpen zijn dan de BOPZ toelaat en zal zijn rechtspositie in een aantal opzichten lijken op die van gevangenen’.165 Volgens de Memorie van Toelichting bij de Bvt is gekozen voor een wettelijke regeling die recht moet doen aan het specifieke karakter van de tbs als strafrechtelijk maatregel op het grensvlak van (forensische) psychiatrie en penitentiaire detentie.166 De Bvt kan dus worden getypeerd als een rechtspositieregeling waarin belangrijke elementen worden gecombineerd van de Wet Bopz167 en de Penitentiaire Beginselenwet (PBW).168 102 De Bvt heeft de status van een formele wet en vormt daarmee het hoogste niveau van wetgeving voor de interne rechtspositie. Van deze wet worden aan aantal lagere regelingsniveaus afgeleid. Allereerst gaat het daarbij om het Reglement verpleging terbeschikkingstelling (Rvt)169, dat de status heeft van algemene maatregel van bestuur. Dit reglement geeft op basis van de Bvt specifieke richtlijnen en procedures. Vervolgens kan de administratie, afdeling Juridische Zaken van de Dienst Justitiële Inrichtingen, ministeriële regelingen produceren waarin nadere richtlijnen, procedures en protocollen voor specifieke thema’s worden uitgewerkt. Het ‘model huisregels’ is daar een voorbeeld van. Tenslotte heb je het laagste regelingsniveau dat ligt bij de tbs-inrichting zelf. Het hoofd van de inrichting moet huisregels vastleggen die zijn gebaseerd op het ‘model
162
Wet van 25 juni 1997 tot vaststelling van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en overige verpleegden strafrechtstoepassing en daarmede verband houdende wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht en de Beginselenwet gevangeniswezen (Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, Stb. 1997, 282. 163 ED., LEUW en N.M., MERTENS, Tussen recht en ruimte. Eerste evaluatie van de tbs-wetgeving van 1997, Den Haag, WODC, 2001, 23-24. 164 Wet van 29 oktober 1992 Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen tot vervanging van de Wet van 27 april 1884 tot regeling van het staatstoezicht op krankzinnigen, Stb. 30 december 1992, 669-670. 165 Commissie TBS en Sanctietoepassing, Geestelijk Gestoorde Delinquenten (Commissie-Fokkens), Sancties op maat; eindrapport van de Commissie TBS en Sanctietoepassing Geestelijk Gestoorde Delinquenten, Den Haag, Ministerie van Justitie, 1993. 232. 166 Kamerstukken II, 1993-1994, 3. 167 Wet van 29 oktober 1992 Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen tot vervanging van de Wet van 27 april 1884 tot regeling van het staatstoezicht op krankzinnigen, Stb. 30 december 1992, 669-670. 168 Wet van 18 juni 1998 tot vaststelling van een Penitentiaire beginselenwet en daarmee verband houdende intrekking van de Beginselenwet gevangeniswezen met uitzondering van de artikelen 2 tot en met 5 en wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering alsmede enige andere wetten (Penitentiaire beginselenwet), Stb. 1998, 430. 169 Besluit van 22 mei 1997 houdende regels omtrent de tenuitvoerlegging van de maatregel van terbeschikkingstelling en de verpleging van ter beschikking gestelden en overige verpleegden strafrechtstoepassing (Reglement verpleging ter beschikking gestelden), Stb. 1997, 217, zoals laatst gewijzigd bij besluit van 25 november 2008, Stb.2008, 520.
51
huisregels’.170 De interne rechtspositie van de tbs’er wordt met andere woorden bepaald door de inrichting waar de tbs’er verblijft.171
170
ED., LEUW en N.M., MERTENS, Tussen recht en ruimte. Eerste evaluatie van de tbs-wetgeving van 1997, Den Haag, WODC, 2001, 2-3. 171 ED., LEUW en N.M., MERTENS, Tussen recht en ruimte. Eerste evaluatie van de tbs-wetgeving van 1997, Den Haag, WODC, 2001, 7-8.
52
Titel 4: Loi relative aux droits des malades et à la qualité du système de santé 103 Ook Frankrijk kent een algemene patiëntenrechtenwet, die in werking is getreden in 2002. Het gaat om de wet van 4 maart 2002 “relative aux droits des malades et à la qualité du système de santé”172. Deze wet werd opgenomen in de artikelen L.1111-1 van de Code de la Santé Publique. Het betreft een algemene wet, ook van toepassing op psychiatrische patiënten, en specifieker op personen die een veiligheidsmaatregel opgelegd kregen wegens strafrechtelijk onverantwoordelijkheid. De Franse Patiëntenrechtenwet streeft net zoals de Belgische een zo groot mogelijke autonomie na van de patiënt. Vervolgens tracht ze meer gelijkheid te brengen in de medische verslagen en het recht op informatie en geïnformeerde toestemming beter te waarborgen.173 104 Frankrijk beschikt eveneens over een wet die specifiek van toepassing is op deze laatstgenoemde categorie van personen. Het gaat om de wet van 5 juli 2011 “relative aux droits et à la protection des personnes faisant l’objet de soins psychiatriques et aux modalités de leur prise en charge”174. Het gaat om een hervorming van het vorige regime zoals omschreven in de wet van 27 juni 1990 “relative aux droits et à la protection des personnes hospitalisées en raison de troubles mentaux et à leurs conditions d’hospitalisation”.175 Met deze hervorming wou men het vorige regime niet volledig omkeren, maar trachtte men de bescherming van de patiënt te verbeteren. Ook deze wet werd opgenomen in de Code de la Santé Publique en behelst de eerste titel van het tweede boek van het derde deel van dit wetboek. Verder dient nog te worden opgemerkt dat de wet van 5 juli 2011 zowel aspecten regelt die betrekking hebben op de interne als de externe rechtspositie van strafrechtelijk onverantwoordelijken. 105 Het eerste hoofdstuk van deze wet regelt de rechten van psychiatrische patiënten in het algemeen, waar dus ook de strafrechtelijk onverantwoordelijken kunnen onder vallen. Hoofdstuk drie daarentegen handelt specifiek over de psychiatrische zorg toegekend door de représentant de l’Etat. Dit deel handelt niet uitsluitend over de interne rechtspositie van de patiënt, maar bevat ook enkele procedurele aspecten. Slechts enkele maanden na de inwerkingtreding van de wet van 5 juli 2011, werd deze gedeeltelijk ongrondwettig verklaard door le Conseil constitutionnel. Het was de bedoeling dat de nieuwe wet van 27 september 2013176 een oplossing zou bieden voor deze ongrondwettigheden, doch ze gaat verder. De wet van 27 september 2013 probeert de toegang tot psychiatrische zorg zonder de toestemming van de patiënt te laten verlopen met meer respect voor de individuele rechten en vrijheden van patiënten. Om die reden worden algemene bepalingen 172
Loi n° 2002-303 du 4 mars 2002 relative aux droits des malades et à la qualité du système de santé, J.O. 5 maart 2002. 173 M., HARICHAUX, ‘Les droits à information et consentement de l’ « usager du système de santé » après la loi n° 2002-303 du 4 mars 2002 ‘, RDSS 2002, 673. 174 Loi n° 2011-803 du 5 juillet 2011 relative aux droits et à la protection des personnes faisant l’objet de soins psychiatriques et aux modalities de leur prise en charge, J.O. 6 juillet 2011. 175 Loi n° 90-527 du 27 juin 1990 relative aux droits et à la protection des personnes hospitalisées en raison de troubles mentaux et à leurs conditions d'hospitalisation, J.O. 30 juin 1990. 176 Loi n° 2013-869 du 27 septembre 2013 modifiant certaines dispositions issues de la loi n° 2011-803 du 5 juillet 2011 relative aux droits et à la protection des personnes faisant l'objet de soins psychiatriques et aux modalités de leur prise en charge, J.O. 29 septembre 2013.
53
geïntroduceerd waaruit blijkt dat de dwangmaatregel uitzonderlijk en gecontroleerd moet zijn. Het beginsel dat een strafrechtelijk onverantwoordelijke persoon, gedwongen wordt opgenomen, mag niet inhouden dat deze op een andere wijze wordt behandeld. Met de wet van 27 september 2013 wordt wettelijk verankerd dat zij moeten worden behandeld net zoals iedere andere patiënt, met uitzondering van diens toestemming.177 Indien men in Frankrijk wenst na te gaan in welke mate de patiëntenrechten van toepassing zijn op strafrechtelijk onverantwoordelijken moet men met andere woorden ook weer toepassing maken van het principe lex specialis derogat legi generali. Hoofdstuk 3 van de eerste titel van het tweede boek van het derde deel van de Code de la Santé Publique is specifieker dan het hoofdstuk van toepassing op psychiatrische patiënten in het algemeen. Pas indien er niets specifiek wordt geregeld met betrekking tot strafrechtelijk onverantwoordelijken of algemener psychiatrische patiënten, dient men te kijken naar de algemene patiëntenrechtenwet. Ten slotte dient men er nog rekening mee te houden dat ook elke psychiatrische instelling over een huishoudelijk reglement beschikt, dat voor iedere instelling afzonderlijk specifieke regels kan bepalen.
Titel 5: Wilsbekwaamheid bij geïnterneerden Hoofdstuk 1: Beoordeling wilsbekwaamheid 106 Bij de uitoefening van bepaalde patiëntenrechten is het nodig te weten in hoeverre men wilsbekwaam is, met andere woorden te weten of de patiënt zelf zijn rechten kan uitoefenen. Om deze reden is het belangrijk de term wilsbekwaamheid in de Patiëntenrechtenwet te duiden, vooraleer de Patiëntenrechtenwet toe te passen op geïnterneerden. In de feiten is het niet altijd even evident om uit te maken of een patiënt al dan niet wilsbekwaam is. Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de handelingsbekwaamheid die in abstracto moet worden beoordeeld en wijst op de juridische abstracte onbevoegdheid om rechtshandelingen te stellen en de wilsbekwaamheid die in concreto moet worden beoordeeld. Artikel 13 van de Patiëntenrechtenwet handelt over handelingsonbekwame personen, terwijl artikel 14 handelt over wilsonbekwame personen. 107 De term wilsbekwaamheid komt in geen enkele wet als dusdanig voor. In de Nederlandse WGBO spreekt men van wilsonbekwaamheid wanneer de patiënt niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.178 In het voorontwerp van de Patiëntenrechtenwet werd deze bepaling overgenomen. In de rechtsleer kwam hierop kritiek omdat de drempel voor de wilsbekwaamheid hier erg hoog ligt. Enkel beslissingen die rationeel kunnen worden gemotiveerd zullen deze toets doorstaan. In de Patiëntenrechtenwet werd dan ook niet verwezen naar ‘de redelijke waardering van zijn belangen’.179 In de Patiëntenrechtenwet spreekt men nu van wilsonbekwaamheid wanneer de patiënt niet in staat is zijn patiëntenrechten zelf uit te 177
Art. L. 3214-1 Code de la Santé Publique. Art. 7:465, lid 3 NBW. 179 M., VEYS, De positie van de psychiatrische patiënt in de Wet Patiëntenrechten, Universiteit Antwerpen, 2005-2006, 43. 178
54
oefenen.180 In Frankrijk omschrijft men de wilsonbekwaamheid als la personne est hors d’état d’exprimer sa volonté181. 108 De term wilsonbekwaamheid wordt zowel in België, Frankrijk als in Nederland ingevuld door de rechtsleer, waarbij België zich in belangrijke mate heeft laten inspireren door Nederland. Het begrip wordt om deze reden in België en Nederland zeer gelijklopend ingevuld. Uit de toelichting van de WGBO wordt duidelijk dat de patiënt de gegeven informatie moet kunnen begrijpen, een keuze maken en de reikwijdte van zijn beslissing overzien.182 De wilsbekwaamheid wijst naar het oordeelsvermogen, namelijk het vermogen om informatie te begrijpen die relevant is voor een bepaalde beslissing tot het opstarten of staken van een behandeling. Het impliceert het vermogen om de redelijkerwijze te voorziene gevolgen van een beslissing of het niet nemen van een beslissing in beschouwing te nemen. De ‘wil’ duidt op ‘het menselijk vermogen bewust te streven naar of over te gaan tot het verrichten van een handeling waarvan het resultaat gewenst wordt, dan wel naar het doen intreden of bestendigen van een toestand’.183 109 In feite is de term ‘wilsbekwaamheid’ niet erg goed gekozen, omdat het feitelijk niet gaat over de wil, maar wel over het besluitvormingsvermogen. Beslissingsbekwaamheid zou een betere term geweest zijn. Het geeft beter aan wat er met ‘feitelijk ergens toe in staat zijn’ bedoeld wordt, namelijk een concrete mogelijkheid om een bepaalde beslissing te nemen.184 Het oordeelsvermogen laat toe, een onderscheid te maken tussen de externe werkelijkheid en de eigen denkbeelden en fantasieën (realiteitsbesef), eigen mogelijkheden en beperkingen in te schatten en passende doelstellingen te kiezen met daarbij geschikte en sociaal aanvaardbare middelen om deze doestellingen te bereiken (zelfinschatting) en een sociale situatie correct te beoordelen en met uiterlijke waardigheid en fatsoen, passend bij de situatie te handelen.185 Het gaat, zoals reeds eerder aangehaald, steeds om een beoordeling in concreto, waarbij men nagaat of een persoon de feitelijke mogelijkheid bezit om een bepaalde daad te stellen op een bepaald moment. Volgens de Memorie van Toelichting gebeurt de beoordeling van de wilsbekwaamheid door de beroepsbeoefenaar die de gezondheidszorg heeft verstrekt.186 110 Het beoordelen van de wilsbekwaamheid is in de eerste plaats een taak van de medische wetenschap en de psychologie, waardoor ik dit niet verder zal uitwerken. Toch is het juridisch relevant omdat het bepaalt of een patiënt zelf zijn rechten kan uitoefenen. Wanneer de beroepsbeoefenaar oordeelt dat de patiënt wilsonbekwaam is, moet hij vervolgens oordelen over het begripsvermogen van de patiënt. Dit oordeel is van belang om te bepalen in welke mate de patiënt moet worden betrokken bij de uitoefening van zijn 180
Art. 14, §1, lid 1 Patiëntenrechtenwet. Art. L. 1111-4, lid 4 Code de la Santé Publique. 182 J.C.J., DUTE en J.K.M., GEVERS, “Wilsonbekwaamheid en vertegenwoordiging”, TvGR 2012, 380-389. 183 Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse taal. 184 M., VEYS, De wet Patiëntenrechten in de psychiatrie. In opdracht van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Gent, Larcier, 2008, 19-28. 185 K., ROTTHIER en M., SERVAES, Gedwongen opname van de geesteszieke: handleiding bij de wet Persoon Geesteszieke, Brugge, Die Keure, 2012, 271. 186 Memorie van Toelichting, 41. 181
55
patiëntenrechten.187 Want luidens artikel 14, §3 wordt de patiënt zoveel als mogelijk en in verhouding tot zijn begripsvermogen betrokken bij de uitoefening van zijn rechten. Hoofdstuk 2: Wilsbekwaamheid en geïnterneerden 111 Het enkele feit dat een patiënt geïnterneerd werd en dus op het ogenblik van de beoordeling aan een geestesstoornis leed die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden teniet deed of ernstig aantastte, impliceert niet altijd dat de geïnterneerde wilsonbekwaam of handelingsonbekwaam zou zijn. Verder is het ook niet zo dat een handelingsonbekwame persoon per definitie niet meer in staat zou zijn om alleen te handelen. Men spreekt in artikel 8 Interneringswet van 2007 over het oordeelsvermogen op het ogenblik van de beoordeling van de feiten. Dit oordeelsvermogen verwijst naar de cognitieve kenmerken van het psychologisch functioneren van een persoon, namelijk intelligentie, gedachtegang en gedachte-inhoud. Het besef van de betrokkene dient volledig of gedeeltelijk weg te zijn, waardoor hij de volledige draagwijdte van zijn gedraging niet meer realiseert. De toerekeningsvatbaarheid is de feitelijke mogelijkheid die een persoon bezit om de toedracht van zijn daden te beseffen en om zijn daden te controleren. Of een persoon in een welbepaalde context over voldoende en juiste vaardigheden beschikt, wordt aldus geëvalueerd op het ogenblik van de berechting. 112 Aangezien wilsbekwaamheid een gegeven is dat in concreto wordt beoordeeld, kan men niet stellen dat geïnterneerden per definitie wilsonbekwaam zijn. Die beoordeling zal op het moment zelf dienen te gebeuren door de zorgverstrekker van de geïnterneerde. Er wordt juridisch immers geen causaal verband gelegd tussen een psychiatrische stoornis en de handelingsbekwaamheid of de wilsbekwaamheid van een persoon. Een patiënt is dus wilsbekwaam zo lang het tegendeel niet vaststaat.188 Uit voorgaande blijkt dat de wilsbekwaamheid bij geïnterneerden vaak geen statisch gegeven zal zijn, maar dat er zich ter zake een evolutie kan voordoen. De geneesheer die van oordeel is dat de geïnterneerde niet voldoet aan de criteria van wilsbekwaamheid, dient zich te richten tot de vertegenwoordiger zoals voorzien in de Patiëntenrechtenwet.189 In dat geval dient de geïnterneerde zoveel als mogelijk en in verhouding tot zijn begripsvermogen betrokken te worden bij de uitoefening van zijn rechten.190 113 Indien de geïnterneerde verlengd minderjarig of gerechtelijk onbekwaam werd verklaard191 speelt de wilsbekwaamheid echter geen rol. In dat geval mogen zij echter nooit hun patiëntenrechten zelfstandig uitoefenen en worden zij steeds vertegenwoordigd.
187
M., VEYS, De wet Patiëntenrechten in de psychiatrie. In opdracht van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Gent, Larcier, 2008, 31. 188 M., VEYS, De wet Patiëntenrechten in de psychiatrie. In opdracht van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Gent, Larcier, 2008, 28. 189 K., ROTTHIER en M., SERVAES, Gedwongen opname van de geesteszieke: handleiding bij de wet Persoon Geesteszieke, Brugge, Die Keure, 2012, 271. 190 Art. 13, § 1 en 2 en art. 14, § 1 en 3 Patiëntenrechtenwet. 191 Op 1 juni 2014 treedt de ‘Wet van 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid, B.S. 14 juni 2013.’ in werking. Deze wet zal deze onbekwaamheidsstatuten hervormen.
56
Zij moeten wel zoveel als mogelijk en in verhouding tot hun begripsvermogen worden betrokken bij de uitoefening van hun rechten.192
192
Art. 13 Patiëntenrechtenwet.
57
Titel 6: De verschillende patiëntenrechten toegepast op geïnterneerde personen Hoofdstuk 1: Het Patiëntenrechtenwet)
recht
op
kwaliteitsvolle
dienstverstrekking
(artikel
5
Afdeling 1: Algemeen 114 Artikel 5 van de Patiëntenrechtenwet bepaalt dat de patiënt, met eerbiediging van zijn menselijke waardigheid en zijn zelfbeschikking en zonder onderscheid op welke grond ook, tegenover de beroepsbeoefenaar recht heeft op kwaliteitsvolle dienstverstrekking die beantwoordt aan zijn behoeften. De Nationale Raad van de Orde van geneesheren stelt dat ‘zowel voor het stellen van de diagnose als voor het instellen en voortzetten van de behandeling, de geneesheer zich ertoe verbindt zijn patiënten zorgvuldig en gewetensvol de zorgen toe te dienen die stroken met de thans geldende wetenschappelijke kennis’.193 Luidens de Memorie van Toelichting bij de wet betekent dit artikel onder meer dat de geldende standaarden zoals die voortvloeien uit de huidige wetenschap dienen te worden nageleefd. Verder bepaalt de Memorie van Toelichting dat de beroepsbeoefenaar zich dient te gedragen als een goede huisvader, die handelt in overeenstemming met de zorgvuldigheidsnorm.194 Maar het gaat hier om meer dan een bekrachtiging van het zorgvuldigheidsbeginsel. Het recht op kwaliteitsvolle dienstverstrekking is een soort generieke term voor alles in de gezondheidszorg. Toch betekent dit niet dat de patiënt een onverantwoorde behandeling of de best mogelijke therapie kan vorderen van de arts. Dit kan men afleiden uit de woorden ‘die beantwoordt aan zijn behoeften’. Een arts is immers nooit verplicht om tegen zijn geweten in te handelen of een behandeling te starten waarvoor geen medische indicatie bestaat. 195 Wel dient hij in dat geval de patiënt door te verwijzen.196 Artikel 5 Patiëntenrechtenwet kan gekoppeld worden aan artikel 11bis Patiëntenrechtenwet197, dat stelt dat elke patiënt het recht heeft op de meest aangepaste zorg om pijn te voorkomen, er aandacht voor te hebben, te evalueren, in aanmerking te nemen, te behandelen en te verzachten. Afdeling 2: Gevolgen met betrekking tot geïnterneerden §1: Discriminatieverbod 115 Artikel 5 Patiëntenrechtenwet houdt een discriminatieverbod in, dat kan worden afgeleid uit de woorden ‘zonder enig onderscheid op welke grond ook’ en uit de Memorie van Toelichting bij de Patiëntenrechtenwet. De Memorie van Toelichting stelt dat tevens uit het recht op non-discriminatie en het recht op zelfbeschikking, het respect voor de 193
Art. 34, §1 Code van de Geneeskundige Plichtenleer. Memorie van Toelichting, 18. 195 K., ROTTHIER en M., SERVAES, Gedwongen opname van de geesteszieke: handleiding bij de wet Persoon Geesteszieke, Brugge, Die Keure, 2012, 263. 196 K., ROTTHIER, Gedwongen opname: rechtsbescherming van de psychiatrische patiënt, Brugge, Die Keure, 2007, 123. 197 Werd toegevoegd met de Wet van 24 november 2004 tot wijziging van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt door de invoeging daarin van het door eenieder geldend recht om op pijnbestrijding gerichte zorg toegediend te krijgen, alsmede van koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen, B.S. 17 oktober 2005. 194
58
morele en culturele waarden en de religieuze en filosofische overtuigingen van welke aard ook, voortvloeit.198 Dit houdt in dat de beroepsbeoefenaar steeds, zonder enig onderscheid op welke grond ook, de menselijke waardigheid en het zelfbeschikkingsrecht dient te respecteren. A contrario vloeit hieruit voort dat de beroepsbeoefenaar zijn patiënt op geen enkele manier mag discrimineren, dus ook niet omwille van zijn justitieel etiket. Geïnterneerden hebben met andere woorden recht op dezelfde kwaliteitsvolle dienstverstrekking als geesteszieken buiten het justitieel kader. Indien de beroepsbeoefenaar dit nalaat, maakt dit een inbreuk uit op artikel 5 Patiëntenrechtenwet. §2. De geïnterneerde moet worden opgenomen in een voor zijn problematiek geschikte instelling 116 Uit artikel 5 Patiëntenrechtenwet volgt verder dat een patiënt aanspraak kan maken op een opname in een instelling die geschikt is voor de behandeling van zijn medische problematiek.199 Artikel 17 Interneringswet van 2007 bepaalt dat de strafuitvoeringsrechtbank beslissingen neemt omtrent de aanwijzing en overplaatsing van een inrichting waar de internering ten uitvoer zal worden gelegd. De inrichting wordt gekozen hetzij uit de door de federale overheid georganiseerde inrichtingen of afdelingen tot bescherming van de maatschappij, hetzij uit inrichtingen georganiseerd door privéinstellingen, de gemeenschappen of de gewesten, of door de lokale overheden die voldoen aan de gestelde voorwaarden inzake veiligheid en in staat zijn de gepaste zorgen te verstrekken. 117 De strafuitvoeringsrechtbank dient in principe bij haar keuze artikel 5 Patiëntenrechtenwet te respecteren, aangezien er geen uitsluiting van artikel 5 Patiëntenrechtenwet wordt gemaakt in de Interneringswet van 2007. Dit artikel blijft aldus van toepassing op geïnterneerden. Artikel 5 Patiëntenrechtenwet heeft immers voorrang op afspraken die gemaakt worden tussen de instellingen en de strafuitvoeringsrechtbank in verband met bijvoorbeeld wachtdiensten.200 De strafuitvoeringsrechtbank dient aldus bij haar keuze van instelling rekening te houden met de diagnose die werd gesteld tijdens het psychiatrisch deskundigenverslag.201 Afdeling 3: Toepassingsproblemen 118 Artikel 5 Patiëntenrechtenwet is een generieke bepaling, maar een toch niet te onderschatten bepaling. Voor de toepassing ervan met betrekking tot geïnterneerden stellen er zich zowel juridische als feitelijke problemen.
198
Memorie van Toelichting, 18. Art. 5-7 Interneringswet van 2007. 200 K., ROTTHIER en M., SERVAES, Gedwongen opname van de geesteszieke: handleiding bij de wet Persoon Geesteszieke, Brugge, Die Keure, 2012, 263. 201 Art. 5-7 Interneringswet van 2007. 199
59
§1. Het psychiatrisch deskundigenonderzoek A.
De Interneringswet van 2007
119 Een eerste probleem dat zich stelt, is dat het aantal psychiaters dat werd aangesteld als gerechtspsychiater ontoereikend is. Hierdoor rust op hen een enorme werkdruk waardoor de kwaliteit van de deskundigenverslagen soms ondermaats is. Met de Interneringswet van 2007 werd hieraan deels tegemoet gekomen. Een aantal kwaliteitsregels zijn nu in de wet opgenomen, waaraan de deskundige zich dient te houden. Op die manier is er sprake van een erkenningsprocedure202 en dienen zij hun omstandig verlag op te maken volgens een vooraf vastgelegd model. In de expertise moet ten minste staan welke geestesstoornis de betrokkene heeft, wat het verband is met de criminele feiten, wat de kans is op recidive en hoe hij behandeld kan worden. 203 Artikel 5, §4 Interneringswet van 2007 stelt dat de bepalingen van de Patiëntenrechtenwet hierop integraal van toepassing zijn, met uitzondering van het recht op vrije keuze van de beroepsbeoefenaar.204 B.
De wet betreffende de internering van personen van 2014
120 Tijdens de onderhandelingen van de nieuwe Interneringswet van 2014, werden voorstellen gedaan om de kwaliteit van het psychiatrisch deskundigenonderzoek beter te kunnen waarborgen. Het is immers van groot belang dat de oorspronkelijke diagnose op adequate wijze plaatsvindt aangezien dit het verdere te volgen zorgtraject bepaalt en de uiteindelijke re-integratie. Vooreerst werd er op ondubbelzinnige wijze bepaald dat het psychiatrisch deskundigenonderzoek verplicht moet worden uitgevoerd indien men een interneringsmaatregel wenst uit te spreken. Verder kan de psychiater zich zowel laten bijstaan door een forensisch psycholoog als eventueel bijkomende deskundigen. Het wordt in de toekomst mogelijk zich bij het psychiatrisch deskundigenonderzoek te beroepen op een college, waardoor ook psychologen en andere gedragswetenschappers bij het onderzoek kunnen worden betrokken. Gerechtspsychiaters zullen vervolgens verplicht een opleiding forensische psychiatrie moeten volgen, gedurende een bepaalde periode onder toezicht van een meer ervaren gerechtspsychiater werken en elk jaar een minimum aantal expertises uitvoeren om de erkenning te behouden. Ook de vergoeding zal worden opgetrokken. Ten slotte werd er m.b.t. het psychiatrisch deskundigenonderzoek in het wetsvoorstel een bepaling toegevoegd, nl. dat de deskundige zijn voorlopig advies ter lezing bezorgt aan de raadsman van de onderzochte persoon, met het oog op een tegensprekelijk deskundigenonderzoek. De rol van de raadsman wordt met het nieuw wetsvoorstel aldus versterkt. Dit alles zou in de toekomst moeten leiden tot kwalitatievere deskundigenonderzoeken.
202
Deskundigen moeten voldoen aan de voorwaarden welke zijn gesteld in art. 2, §1, van het K.B. nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen, B.S. 14 november 1967. 203 J. DE WIT, “Kamer wijzigt internering”, Juristenkrant 2007, 8. 204 Art. 6 Patiëntenrechtenwet.
60
§2. De plaatsing in een voor zijn problematiek geschikte instelling A.
Probleemstelling
121 Ten tweede stelt zich het probleem dat ook al heeft de strafuitvoeringsrechtbank een kwalitatief deskundigenverslag, zij toch niet altijd de geïnterneerde kan onderbrengen in een voor hem geschikte instelling. De plaatsing van de geïnterneerde beoogt het aanbieden van behandelingsmogelijkheden volgens de huidige stand van de wetenschap en op een niveau vergelijkbaar met dat van de reguliere psychiatrie, met daarbij de inachtneming van voldoende veiligheid. De plaatsing zou gedifferentieerd moeten kunnen verlopen, aangepast aan de geestesstoornis en de risicotaxatie van de geïnterneerde en met respect voor de regels die eigen zijn aan de inrichting waar de plaatsing wordt beoogd. Het is in de praktijk echter vaak zeer moeilijk om hieraan te voldoen, wegens gebrek aan aangepaste instellingen. Geïnterneerden komen nog te vaak terecht in de gevangenis omdat de instellingen zoals Bierbeek, Rekem en Zelzate over onvoldoende plaatsen beschikken en de instellingen uit het reguliere circuit vaak minder geneigd zijn geïnterneerden op te vangen. Zij kunnen immers niet verplicht worden om geïnterneerden op te nemen.205 B.
Aangereikte oplossingen met de wet betreffende de internering van personen van 2014
a.
Algemeen
122 Dat dit een waar probleem is, werd ook opgemerkt door de indieners van het wetsvoorstel. Met de nieuwe Interneringswet trachtte men deze problematiek deels op te lossen, door te pogen meer geïnterneerden onder te brengen in het reguliere circuit of ambulant te behandelen. Dit heeft tot gevolg dat geïnterneerden terecht kunnen komen bij mensen die beter zijn opgeleid om geesteszieken te behandelen en dat er meer beschikbare plaatsen zullen zijn in instellingen zoals Bierbeek, Rekem en Zelzate. Op deze manier zouden er minder geïnterneerden blijven hangen in de gevangenis. Indien men dit daadwerkelijk kan realiseren, zal dit vast en zeker bijdragen tot een betere kwalitatieve dienstverlening. b.
Samenwerkingsakkoorden
123 De nieuwe Interneringswet van 2014 voorziet in de afsluiting van samenwerkingsakkoorden met de zorginstellingen die geïnterneerden opnemen. In die samenwerkingsakkoorden worden afspraken gemaakt over het aantal bedden en het type pathologie. Dit zou meer rechtszekerheid moeten bieden, bijdragen tot een gunstiger verloop van de plaatsing en de weigering tot een opname uitsluiten. De zorginstellingen die dergelijk samenwerkingsakkoord hebben gesloten, kunnen geen geïnterneerden meer weigeren. Ook zal de interneringsrechter beter op de hoogte zijn van de types pathologie die er worden behandeld, waardoor hij met meer kennis van zaken een gepaste inrichting kan aanduiden. Het psychiatrisch deskundigenverslag duidt immers het type pathologie 205
Wetsvoorstel (B. ANCIAUX et al.) betreffende de internering van personen, Parl.St. Senaat 2012-13, nr. 52001/1.
61
aan, waaraan de geïnterneerde lijdt. Vervolgens stelt het wetsontwerp nog dat er aan de afsluiting van dergelijke samenwerkingsovereenkomsten ook subsidies zijn verbonden. Dit zou de instellingen uit het reguliere circuit ertoe moeten aanzetten meer geïnterneerden op te nemen. Teneinde de oprichting van zogenaamde netwerken mogelijk te maken, is bepaald dat er met verschillende zorginstellingen tegelijk samenwerkingsovereenkomsten kunnen worden afgesloten.206 c.
Versoepeling van de procedures
124 Vervolgens worden met de nieuwe Interneringswet van 2014 in elke fase van de uitvoering van de interneringsmaatregel de procedures vereenvoudigd en versoepeld. De procedures zoals omschreven in de Interneringswet van 2007 hielden immers geen rekening met de verschillende schakels in het zorgtraject, de nood aan vlotte doorverwijzingen en de continuïteit van de behandeling. De indieners van het nieuwe wetsvoorstel kozen voor één procedure die voor alle uitvoeringsmodaliteiten geldt. Dit zou de doorstroming van geïnterneerden in elke fase van de uitvoering van de maatregel moeten vergemakkelijken, waardoor ook hier geïnterneerden sneller terecht kunnen komen in de reguliere of ambulante zorgsector, wat tot een kwalitatievere dienstverlening zou moeten leiden. 207 d.
Afstapping trapsgewijze systeem van de uitvoeringsmodaliteiten
125 Ten slotte werd met de nieuwe Interneringswet van 2014 afgestapt van het trapsgewijze systeem van de toekenning van strafuitvoeringsmodaliteiten. Artikel 25 Interneringswet van 2007 beperkte immers in belangrijke mate de mogelijkheden om een geïnterneerde onmiddellijk te laten behandelen in het ambulante zorgcircuit. Verschillende actoren wijzen erop dat een invrijheidsstelling op proef bij voorkeur mogelijk zou moeten zijn vanaf de ‘eerste nuttige zitting’. Een residentiële opname en/of verblijf in de gevangenis is immers niet altijd aan te raden. Hoe langer een geïnterneerde uit de maatschappij verwijderd is, hoe moeilijker de re-integratie te realiseren is. In functie van de therapeutische noden blijkt het mogelijk om, rekening houdend met de veiligheidsrisico’s, trapsgewijze vrijheden toe te kennen vanaf het begin van de plaatsing van de geïnterneerde.208 §3. Tenuitvoerlegging van de interneringsmaatregel 126 Met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing tot internering, stellen er zich ook bepaalde problemen, zowel voor geïnterneerden die verblijven in een penitentiaire inrichting als voor geïnterneerden die verblijven in een
206
Wetsontwerp betreffende de internering van personen en Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, verslag namens de commissie voor justitie uitgebracht door de heer Fouad LAHSSAINI, Doc 53 3527/002, 4. 207 Wetsvoorstel (B. ANCIAUX et al.) betreffende de internering van personen, Parl. St. Senaat 2012-13, nr.52001/1. 208 Wetsvoorstel (B. ANCIAUX et al.) betreffende de internering van personen, Parl. St. Senaat 2012-13, nr.52001/1.
62
zorginstelling. Geïnterneerden zijn in de eerste plaats patiënten, die heel vaak niet op de hoogte zijn van hun patiëntenrechten en zelden juridische stappen zullen ondernemen. 127 In de psychiatrie of geestelijke gezondheidszorg is ‘kwaliteitsvolle dienstverstrekking’ een zeer ruim begrip dat het strikt juridische overstijgt. Klachten met betrekking tot de kwaliteitsvolle dienstverstrekking hebben doorgaans betrekking op respectvolle bejegening en goede begeleiding en behandeling, kwaliteitsvol wonen en verblijf, goede hotelservice…209 Het aandeel van artsen in de behandeling of begeleiding is er minder dominant dan in de somatische geneeskunde. Zowel in de gevangenis als in psychiatrische ziekenhuizen of verzorgingstehuizen werkt men voornamelijk in teamverband, zowel met beroepsbeoefenaars die vallen onder KB nr. 78210 als beroepsbeoefenaars die er niet onder vallen. Vooral in de gevangenis zal het aandeel dat onder KB nr. 78 valt behoorlijk klein zijn, waardoor ze bij een schending van dit artikel, zich maar zelden zullen kunnen beroepen op de Patiëntenrechtenwet. In psychiatrische ziekenhuizen werkt men doorgaans volgens het bio-psychosociaal model, dat naargelang de psychotherapeutische invalshoek een andere invulling kan krijgen. Over wat de behoeften zijn van een patiënt bestaan er bij de hulpverleners vaak grote meningsverschillen. De focus van de behandeling of begeleiding wordt in de loop van een langdurig ziekteproces meestal verlegd van ‘cure’ naar ‘care’. Zo zal men zich in de rehabilitatieafdelingen meer gaan focussen op de mogelijkheden van de patiënt en minder op zijn ziektebeeld en beperkingen. Men zal zoveel mogelijk proberen aan te sluiten bij de ‘wensen’ van de patiënt.211 Afdeling 4: Recht op kwaliteitsvolle dienstverstrekking in Nederland §1. Algemeen 128 Parallel met artikel 5 Patiëntenrechtenwet loopt artikel 7:453 NBW, dat de hulpverlener verplicht bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht te nemen. Hij moet daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiend uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard. Artikel 7:453 NBW verwijst met andere woorden ook naar de zorgvuldigheidsnorm die hulpverleners in acht moeten nemen. Net zoals in de Belgische Patiëntenrechtenwet is dit een zeer algemene bepaling. §2. Kwaliteitsvolle dienstverstrekking bij tbs’ers 129 In Nederland is het recht op kwaliteitsvolle dienstverstrekking echter veel beter uitgewerkt dan dat dit in België het geval is. Nederland kent immers de Bvt die de interne rechtspositie van tbs’ers regelt. Volgens de Memorie van Toelichting bij de Bvt is gekozen voor een wettelijke regeling die recht moet doen aan het specifieke karakter van 209
K., ROTTHIER en M., SERVAES, Gedwongen opname van de geesteszieke: handleiding bij de wet Persoon Geesteszieke, Brugge, Die Keure, 2012, 263. 210 K.B. nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen, B.S. 14 november 1967. 211 G., BENOIT, J., DE FRUYT, (eds.), De bescherming van de persoon van de geesteszieke: Ethische, medische en juridische perspectieven, Brugge, Die Keure, 2010, 97-98.
63
de tbs als strafrechtelijke maatregel op het grensvlak van psychiatrie en penitentiaire detentie. De Bvt kan worden getypeerd als een rechtspositieregeling waarin belangrijke elementen worden gecombineerd van de Bopz212 en de PBW213.214 Daardoor kent men in Nederland een wet waarbij men rekening houdt met de specifieke situatie waarin de tbs’er verkeert. In België daarentegen vallen geïnterneerden nog steeds wat betreft hun interne rechtspositie onder de Basiswet Gevangeniswezen, die de interne rechtspositie regelt van gedetineerden. Enkel en alleen al door het feit dat tbs’ers een aparte wet hebben die hun interne rechtspositie regelt, zorgt ervoor dat hun rechten met betrekking tot kwaliteitsvolle dienstverlening veel beter zijn uitgewerkt dan dat dit het geval is in België. De interne rechtspositie die van toepassing is op geïnterneerden in België is immers niet afgestemd op hun psychische gesteldheid. De meeste zaken die betrekking hebben op kwaliteitsvolle dienstverstrekking zijn in Nederland wettelijk geregeld, terwijl in België deze zaken vaak moeten worden afgeleid uit andere wetten of voortvloeien uit rechtspraak en rechtsleer. 130 Artikel 2.1. Bvt bepaalt dat de tenuitvoerlegging van de maatregel zoveel mogelijk dienstbaar moet worden gemaakt aan de behandeling en de voorbereiding op diens terugkeer in de maatschappij. De verpleging kan slechts plaatsvinden in de inrichtingen gesteld door de wet215 en deze inrichting zal dan ook verplicht worden de betrokkene op te nemen.216 Bij de plaatsing wordt in ieder geval rekening gehouden met de eisen van de bescherming van de maatschappij en met de behandeling die nodig is voor de geconstateerde geestesstoornis van de tbs’er.217 Wanneer de tbs’er geplaatst is in een voor hem geschikte instelling, moet het hoofd van de inrichting ervoor zorgen dat er zo spoedig mogelijk en ten laatste binnen de drie maanden na binnenkomst van de tbs’er in de inrichting, een verplegings-en behandelingsplan wordt vastgelegd.218 Wat er precies moet worden opgenomen in het verplegings- en behandelingsplan, wordt bepaald in het Reglement verpleging ter beschikking gestelde. De behandeling van de tbs’er kan dan ook maar plaatsvinden voor zover deze is voorzien in het behandelingsplan.219 De tbs’er heeft recht op een periodieke evaluatie van het verloop van de verpleging en behandeling door het hoofd van de inrichting.220 131 Vervolgens worden ook nog algemene zaken geregeld in de Bvt die bijdragen tot het comfort van de tbs’er in het algemeen tijdens de uitvoering van de maatregel. Zo worden in de Bvt zaken vastgelegd die de bewegingsvrijheid, contact met de 212
Wet van 29 oktober 1992 Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen tot vervanging van de Wet van 27 april 1884 tot regeling van het staatstoezicht op krankzinnigen, Stb. 30 december 1992, 669-670. 213 Wet van 18 juni 1998 tot vaststelling van een Penitentiaire beginselenwet en daarmee verband houdende intrekking van de Beginselenwet gevangeniswezen met uitzondering van de artikelen 2 tot en met 5 en wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering alsmede enige andere wetten (Penitentiaire beginselenwet), Stb. 1998, 430. 214 ED., LEUW en N.M., MERTENS, Tussen recht en ruimte. Eerste evaluatie van de tbs-wetgeving van 1997, Den Haag, WODC, 2001, 2. 215 Art. 5.1. en art. 6.1. Bvt. 216 Art. 11 Bvt. 217 Art. 11.2. Bvt. 218 Art. 16.1. Bvt. 219 Art. 16a Bvt. 220 Art. 18.1. Bvt.
64
buitenwereld, activiteiten in het algemeen, werkzaamheden, arbeid, godsdienstbeleving… regelen. In de Basiswet Gevangeniswezen worden de meeste van deze zaken ook geregeld, maar in Bvt zijn deze specifiek ingeschreven voor tbs’ers, waardoor ook rekening wordt gehouden met de psychische gesteldheid van de persoon in kwestie. Ten slotte dient erop gewezen te worden dat de tbs’ers ook enige inspraak hebben in de inrichting. Het hoofd van de inrichting moet er immers voor zorgen dat er uit en door de tbs’ers een verpleegdenraad kan worden gekozen. Deze heeft tot taak met het hoofd van de inrichting in overleg te treden over alle algemene onderwerpen betreffende het leef-en woonklimaat van de inrichting.221 Hoe deze verpleegdenraad wordt samengesteld wordt nader bepaald in het Reglement verpleging ter beschikking gestelden. Afdeling 5. Recht op kwaliteitsvolle dienstverstrekking in Frankrijk 132 In de Franse Patiëntenrechtenwet werd er, wat betreft het recht op kwaliteitsvolle dienstverlening, geen gelijkaardige bepaling opgenomen zoals dat in België en Nederland het geval is. Toch gaat men er in Frankrijk vanuit dat iedere patiënt recht heeft op een kwaliteitsvolle dienstverstrekking en dat de arts hierbij de zorgvuldigheidsplicht moet naleven. Dit wordt vaak verantwoord door een arrest van het Franse Hof van Cassatie, het arrest ‘Mercier’222. Het Mercierarrest wordt onmiskenbaar beschouwd als een mijlpaal in de evolutie van het medisch aansprakelijkheidsrecht. Sinds dit arrest bestaat er in Frankrijk geen enkele twijfel meer omtrent de contractuele rechtsverhouding tussen arts en patiënt. Dit brengt voor de beroepsbeoefenaar de verplichting mee om niet om het even welke zorg te verstrekken, maar nauwgezet, aandachtig en conform de stand van de wetenschap te handelen.223 133 Toch bestaan er ook in Frankrijk enkele afgeleide rechten die kunnen bijdragen tot een kwaliteitsvollere dienstverlening bij geestesgestoorde delinquenten. Op die manier bepaalt artikel L3211-2-1 dat er een programme de soins dient opgesteld te worden, vergelijkbaar met het verplegings- en behandelingsplan in Nederland. In België beschikken wij niet over een wettelijk geregeld alternatief. Het programme de soins bepaalt het type van de aandoening, welke behandeling ervoor nodig is, de plaats waar deze behandeling kan plaatsvinden… Vervolgens wordt ook rekening gehouden met de mening van de patiënt bij het opstellen van het programma. Dit programma is geen statisch gegeven, het kan worden aangepast rekening houdend met de geestestoestand van de patiënt.224 Op basis van dergelijk plan kan ten slotte een geschikte instelling worden aangewezen.225 Een instelling zoals omschreven in artikel L. 3222-1 Code de la Santé Publique, die overigens de opname niet mag weigeren. 134 Luidens artikel L.3211-3 moet aan de strafrechtelijk onverantwoordelijke zorg worden toegekend, die noodgedwongen gepaard gaat met beperkingen op de uitoefening 221
Art. 70 Bvt. Cass. 20 mei 1936, DP 1936, 1, 88. 223 T. VANSWEEVELT, De civielrechtelijke aansprakelijkheid van de geneesheer en het ziekenhuis, Maklu 1997, 49. 224 Art. L3211-11 Code de la Santé Publique. 225 Art. L. 3211-2-3 Code de la Santé Publique. 222
65
van de individuele vrijheden. Deze beperkingen moeten evenwel passend, noodzakelijk en evenredig zijn met zijn mentale toestand en de uitvoering van de vereiste behandeling. In alle omstandigheden moet de waardigheid van de betrokkene gerespecteerd worden en gehandeld worden met het oog op een re-integratie in de maatschappij. De beroepsbeoefenaar moet ook steeds handelen met respect voor de deontologische en ethische regels.226 135 Ten slotte wordt door de directeur van de inrichting een college samengesteld, bestaande uit drie leden van de instelling wat ook kan bijdragen tot een kwalitatievere dienstverlening voor de betrokkene. Het gaat om een behandelende psychiater, een psychiater die niet betrokken is bij de behandeling van de patiënt en een vertegenwoordiger van het multidisciplinaire team dat betrokken is bij de behandeling van de strafrechtelijk onverantwoordelijke.227 Afdeling 6: Besluit bij het recht op kwaliteitsvolle dienstverstrekking 136 Uit het voorgaande blijkt dat Nederland het verst en België het minst ver staat wat betreft het respecteren van het recht op kwaliteitsvolle dienstverstrekking. Al is wel duidelijk dat België met de nieuwe Interneringswet van 2014 dit recht beter tracht te waarborgen en op vele punten het voorbeeld volgt van Nederland en Frankrijk, bijvoorbeeld door samenwerkingsakkoorden met de instellingen uit het reguliere circuit in te voeren. Toch kan men wat mij betreft nog niet stellen dat het recht op kwaliteitsvolle dienstverstrekking op punt staat, ook na de inwerkingtreding van de nieuwe Interneringswet van 2014. Dit blijkt onder andere uit het feit dat wij in België geen wet kennen die de interne rechtspositie regelt, waardoor er sowieso minder aandacht wordt besteed aan de zorg zoals dat in Nederland en Frankrijk het geval is. In deze landen houdt men veel meer rekening met de geestestoestand van de betrokkene. Dit blijkt ook uit de namen die deze personen krijgen in de verschillende wetgevingen. In Nederland spreekt men in de Bvt over verpleegden, in Frankrijk spreekt men over patiënten, in België gebruikt men voorlopig de benaming gedetineerde in afwachting van een wet die hun interne rechtspositie regelt. Hieruit blijkt dat wij deze personen nog teveel beschouwen als een persoon die een misdrijf heeft gepleegd en te weinig als een persoon dat nood heeft aan een aangepaste behandeling. Dat men in Nederland en Frankrijk meer rekening houdt met de behandeling van deze personen blijkt vervolgens uit het feit dat zij verplegings-of behandelingsplannen, dan wel des programmes de soins kennen, waar wij tot nog toe geen wettelijk alternatief voor kennen. Hoofdstuk 2: Het recht op vrije keuze van beroepsbeoefenaar (artikel 6 Patiëntenrechtenwet) Afdeling 1: Algemeen 137 Overeenkomstig artikel 6 Patiëntenrechtenwet heeft de patiënt recht op vrije keuze van de beroepsbeoefenaar en recht op wijziging van deze keuze behoudens, in beide 226 227
Art. L. 3211-4 Code de la santé Publique. Art. L. 3211-9 Code de la santé Publique.
66
gevallen, beperkingen opgelegd krachtens de wet. Zowel met betrekking tot algemene als specialisatie geneeskunde hebben patiënten recht op vrije keuze inzake beroepsbeoefenaar. Dit artikel gaat terug naar de grondbeginselen van ons Belgisch gezondheidssysteem, met name dat van vrije zorgaanbieding. Het gaat met andere woorden niet om een nieuw patiëntenrecht, maar met de Patiëntenrechtenwet wordt dit beginsel duidelijk en eenvormig gestipuleerd. Dit keuzerecht is onlosmakelijk verbonden met het recht op zelfbeschikking en het respect op menselijke waardigheid zoals omschreven in artikel 5 Patiëntenrechtenwet. Toch is dit recht op vrije keuze van beroepsbeoefenaar geen absoluut recht. Dit blijkt in de eerste plaats uit de Patiëntenrechtenwet zelf. Artikel 6 Patiëntenrechtenwet bepaalt uitdrukkelijk dat dit recht beperkt kan worden krachtens de wet. Buiten deze wettelijke beperkingen, kan het om praktische redenen ook onmogelijk zijn om de patiënt die keuze te laten. 138 Een behandelingsovereenkomst is een contract intuitu personae.228 Voor de patiënt is de identiteit van de beroepsbeoefenaar vaak van doorslaggevend belang om toe te stemmen in de zorgverlening en aldus het contract te sluiten. Volgens de Memorie van Toelichting is dit recht van groot belang met het oog op het vertrouwen van de patiënt in de beroepsbeoefenaar.229 De patiënt moet zich immers kunnen blootgeven aan de beroepsbeoefenaar om doeltreffend te worden behandeld. Het recht op vrije keuze speelt al voor het ogenblik dat er sprake is van een individuele rechtsverhouding: een patiënt wordt het recht toegekend om zelf te kiezen op welke beroepsbeoefenaar hij een beroep doet.230 Het situeert zich met andere woorden in de precontractuele fase. Luidens de Memorie van Toelichting kan de patiënt achtereenvolgens verschillende beoefenaars contacteren om vervolgens vrij te kiezen met welke beroepsbeoefenaar hij een rechtsverhouding wenst aan te gaan. Eveneens volgt hieruit dat de beroepsbeoefenaar enkel met toestemming van de patiënt het engagement dat hij met deze aanging, kan overdragen aan een andere beroepsbeoefenaar.231 139 Naast de vrije keuze van beroepsbeoefenaar is er eveneens een mogelijkheid voorzien om op zijn keuze terug te komen. Volgens de opstellers van de wet is het daarom overbodig om uitdrukkelijk te voorzien in het recht van de patiënt op een tweede advies, ook wel de second opinion genoemd.232 140 Vrije patiënten hebben in principe ook het recht om vrij te kiezen in welke gezondheidsvoorziening men wenst te worden behandeld. Weliswaar wordt een algemeen recht van vrije keuze van zorginstelling, nergens uitdrukkelijk gestipuleerd in de Patiëntenrechtenwet. Dit recht wordt bevestigd, op basis van de algemene beginselen van
228
T., VANSWEEVELT, De civielrechtelijke aansprakelijkheid van de geneesheer en het ziekenhuis, Antwerpen, Malku, 1997, 70-71. 229 Memorie van Toelichting, 18. 230 Memorie van Toelichting, 19. 231 Memorie van Toelichting, 19. 232 Memorie van Toelichting, 19.
67
aanbod en aanvaarding. Maar ook met betrekking tot het recht op vrije keuze van gezondheidsvoorziening doen er zich zowel feitelijke als wettelijke beperkingen voor.233 Afdeling 2: Gevolgen met betrekking tot geïnterneerden 141 Uiteraard is in het kader van internering het recht op vrije keuze van beroepsbeoefenaar niet in dezelfde mate van toepassing als voor een vrije patiënt. Zowel feitelijke als juridische beperkingen leiden ertoe dat het om een eerder beperkte ‘vrije keuze’ gaat.234 §1. Het psychiatrisch deskundigenonderzoek A.
Algemeen
142 Over het recht op vrije keuze van beroepsbeoefenaar wordt zowel in de Patiëntenrechtenwet als in de Interneringswet van 2007 gesproken. Artikel 6 Patiëntenrechtenwet bepaalt dat de patiënt recht heeft op vrije keuze van beroepsbeoefenaar en recht op wijziging van deze keuze behoudens beperkingen opgelegd krachtens de wet. Artikel 5, §4 Interneringswet van 2007 bevat een wettelijke uitzondering op het recht van vrije keuze van de beroepsbeoefenaar tijdens het psychiatrisch deskundigenonderzoek. Luidens dit artikel zijn alle bepalingen van de Patiëntenrechtenwet van toepassing op het psychiatrisch deskundigenonderzoek, met uitzondering van artikel 6 Patiëntenrechtenwet. Die uitzondering werd toegevoegd om technische redenen, na een opmerking van de Raad van State. Indien dit artikel wel van toepassing zou zijn, zou de betrokkene het deskundigenonderzoek immers kunnen weigeren waardoor men niet tot internering zou kunnen overgaan.235 143 De Interneringswet van 2007 is een wet van latere datum dan de Patiëntenrechtenwet. Wanneer de Interneringswet van 2007 aldus de toepassing van de Patiëntenrechtenwet expliciet uitsluit met betrekking tot een bepaald aspect, moet dit gerespecteerd worden. De verdachte zal met andere woorden, wanneer hij wordt onderworpen aan een psychiatrisch deskundigenonderzoek, geconfronteerd worden met een beroepsbeoefenaar, psychiater die hij niet zelf heeft gekozen. De arts die het psychiatrisch deskundigenonderzoek dient uit te voeren, wordt echter aangesteld door de strafuitvoeringsrechtbank. Luidens artikel 5, §2 Interneringswet van 2007 wordt dit onderzoek uitgevoerd onder leiding en verantwoordelijkheid van een deskundige die voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld in artikel 2, §1 van het KB nr. 78. Daarenboven dient de deskundige vooraf erkend te zijn door de minister die bevoegd is voor de Volksgezondheid, of door zijn afgevaardigde. 144 De nieuwe wet van 2014 spreekt bovendien over bijkomende voorwaarden die de deskundigheid moeten waarborgen. Vervolgens dient nog opgemerkt te worden dat er in 233
P. SCHOUKENS en F. DEWALLENS, “De vrije keuze van beoefenaar”, T.Gez. 2003-2004, 151-154. K., ROTTHIER, Gedwongen opname: rechtsbescherming van de psychiatrische patiënt, Brugge, Die Keure, 2007, 264-265. 235 Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, Parl. St. Kamer 2006-07, nr. 51K2841/001, 22. 234
68
de nieuwe wet van 2014 geen sprake meer is van de bepaling zoals omschreven door artikel 5, §4 Interneringswet van 2007. Over wat de bedoeling daarvan was, vindt men maar weinig terug in de parlementaire voorbereiding. Toch was het mijn inziens niet de bedoeling van de wetgever om dit keuzerecht terug te laten spelen. Dit leid ik af uit het feit dat artikel 7 Interneringswet van 2014 stelt dat de verdachte alle dienstige inlichtingen van de arts of psycholoog van zijn keuze kan overzenden aan de gerechtelijke deskundige. Hieruit blijkt dat de gerechtelijke deskundige geen arts of psycholoog is van diens keuze. Praktisch gezien zou dit keuzerecht immers zeer moeilijk realiseerbaar zijn, denkende aan de zwaardere erkenningsprocedure die het wetsontwerp oplegt. B.
Verzachting op de uitsluiting van het recht op vrije keuze van beroepsbeoefenaar
145 Inzake het psychiatrisch deskundigenonderzoek is met artikel 7 Interneringswet van 2007 een vorm van tegensprekelijkheid ingevoerd, met name dat de verdachte de mogelijkheid krijgt een eigen arts te raadplegen en is de door het gerecht aangestelde psychiater-deskundige ertoe gehouden zich uit te spreken over het tegenadvies, alvorens zijn eindbesluit neer te leggen.236 Met de Interneringswet van 2007 is de second opinion dus wettelijk verankerd, doch dit recht blijkt in de praktijk eerder theoretisch te zijn aangezien er weinig psychiaters deze taak op zich wensen te nemen en geïnterneerden meestal niet over de middelen beschikken om deze kosten zelf te dragen. Met de Interneringswet van 2014 blijft deze mogelijkheid behouden, met dien verstande dat de verdachte zowel een arts als een psycholoog van zijn keuze kan aanduiden. C.
Onverenigbaarheden
146 Er wordt in de Interneringswet niet expliciet verwezen naar onverenigbaarheden met betrekking tot de arts die wordt aangewezen om het psychiatrisch deskundigenonderzoek te voeren. In de Wet Persoon Geesteszieke237 wordt dit echter wel gedaan bij het opstellen van een omstandig geneeskundig verslag. Artikel 5, §2 van deze wet bepaalt immers dat dit verslag niet mag worden opgesteld door een geneesheer die een bloed- of aanverwant van de zieke of van de verzoeker is of op enigerlei wijze verbonden is aan de psychiatrische dienst waar de zieke zich bevindt. Met deze onverenigbaarheden wou de wetgever vermijden dat er druk zou worden uitgeoefend op de arts die het omstandig geneeskundig verslag opstelt om een persoon onvrijwillig te laten opnemen. 147 Met de nieuwe Interneringswet van 2014 werd er evenmin verwezen naar onverenigbaarheden. Wel moet de Koning binnen de zes maanden na de inwerkingtreding van artikel 5 van deze wet de voorwaarde en de procedure voor het verlenen van de erkenning van de deskundige bepalen. Tot op heden laat dit KB op zich wachten. Het zou eventueel mogelijk zijn dat hierin onverenigbaarheden worden opgenomen. Naar mijn mening is het opleggen van specifieke onverenigbaarheden echter niet nodig, aangezien de personen die bevoegd zijn om een dergelijk deskundigenonderzoek te voeren, moeten 236 237
H. HEIMANS, “Is er nog hoop voor geïnterneerden?” Orde Dag 2001, 13. Wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke, B.S. 27 juli 1990.
69
voldoen aan de voorwaarden die zijn gesteld in artikel 2, §1 van het Koninklijk Besluit nr. 78 van 10 november 1967 en reeds een volledige procedure moeten doorlopen om erkend te worden. Aan de objectiviteit zou dan in principe niet mogen getwijfeld worden aangezien artsen verplicht zijn zich te houden aan de algemene deontologische regel dat een onderzoek objectief moet verlopen.238 §2. Met betrekking tot de inobservatiestelling 148 Artikel 6 Interneringswet van 2007 bepaalt dat de onderzoeksrechter en de vonnisrechter kunnen bevelen dat de verdachte wordt onderworpen aan een psychiatrisch deskundigenonderzoek met opneming ter observatie. Ook hier heeft de verdachte geen keuzevrijheid wat betreft de beroepsbeoefenaar. Artikel 5, §4 Interneringswet van 2007 is hier immers ook op van toepassing. Luidens artikel 6 Interneringswet van 2007 zijn het de onderzoeks- of vonnisgerechten die in dat geval een psychiatrische afdeling van de gevangenis zullen aanwijzen, waarnaar de verdachte ter observatie moet worden overgebracht. Dit heeft echter onvermijdelijk tot gevolg dat de verdachte zal geconfronteerd worden met artsen verbonden aan deze afdeling. Met de nieuwe Interneringswet werden geen grote veranderingen aangebracht wat betreft de vrije keuze van beroepsbeoefenaar tijdens de inobservatiestelling. 149 Een bijkomend probleem dat zich ter zake stelt is dat veel personeel van de gevangenis niet valt onder het toepassingsgebied van KB nr. 78, waardoor de Patiëntenrechtenwet op hen niet van toepassing is. Het aantal zorgverleners en beroepsbeoefenaren dat onder het KB nr. 78 valt, zal in de gevangenis vaak ontoereikend zijn. §3. Tijdens de uitvoering van de interneringsmaatregel 150 Indien de onderzoeks- of vonnisgerechten aldus de internering van een persoon bevolen hebben na uitvoering van een psychiatrisch deskundigenonderzoek, wordt de internering ten uitvoer gelegd. In deze fase wordt artikel 6 Patiëntenrechtenwet niet expliciet uitgesloten. Toch bepaalt artikel 17 Interneringswet van 2007 dat het de strafuitvoeringsrechtbanken zijn die beslissen in welke inrichting de internering ten uitvoer zal worden gelegd. Verder is het ook de taak van de strafuitvoeringsrechtbank om te beslissen over een overplaatsing naar een andere inrichting en over de toekenning van eventuele uitvoeringsmodaliteiten. Aangezien de Interneringswet van 2007 er één is van latere datum dan de Patiëntenrechtenwet, moet het artikel dat bepaalt dat de strafuitvoeringsrechtbank beslist in welke instelling de interneringsmaatregel ten uitvoer wordt gelegd voorrang krijgen op artikel 6 Patiëntenrechtenwet. Toch blijft artikel 6 in principe van toepassing op alle gevallen die niet geregeld worden door de Interneringswet van 2007. De Patiëntenrechtenwet blijft immers van toepassing wanneer de tussenkomst niet op eigen verzoek plaatsvindt.239
238 239
Art.32 Code van geneeskundige plichtenleer. Art. 2, 1° Patiëntenrechtenwet.
70
151 Geïnterneerden hebben juridisch met andere woorden het recht op vrije keuze van beroepsbeoefenaar eenmaal zij ergens werden ondergebracht. Doch zal dit keuzerecht in de praktijk in belangrijke mate worden beperkt aangezien de geïnterneerde geconfronteerd zal worden met de artsen en zorgverleners verbonden aan de inrichting waar men terecht komt, wat een inrichting zal zijn die men ten slotte niet zelf kan kiezen. In deze fase wordt het recht dus onvermijdelijk beperkt door de organisatie van de zorginstelling of de gevangenis. Een bijkomend probleem dat zich in de praktijk stelt is dat van de beperking van het aanbod.240 Ook hier werden er in de nieuwe wet van 2014 geen vernieuwingen aangebracht wat betreft het recht op vrije keuze van beroepsbeoefenaar tijdens de uitvoering van de interneringsmaatregel. Overigens dient erop gewezen te worden dat in welke mate geïnterneerden hun recht op vrije keuze kunnen uitoefenen sterk afhankelijk is van de plaats waar de internering ten uitvoer wordt gelegd. A.
Tenuitvoerlegging in de psychiatrische afdeling van de gevangenis
152 Indien de geïnterneerde door de beslissing van de strafuitvoeringsrechtbank terecht komt in een psychiatrische afdeling van de gevangenis, is naast de Interneringswet ook de Basiswet Gevangeniswezen op hen van toepassing. Deze laatste regelt immers voorlopig de interne rechtspositie van geïnterneerden. Luidens artikel 91 kunnen er zich twee situaties voordoen. Een vrij gekozen arts kan optreden als consulent, waarbij de gevangenisarts de behandelende arts blijft. Na onderzoek van de geïnterneerde deelt de vrij gekozen arts zijn advies betreffende de diagnose, voorgestelde diagnostische onderzoeken en behandeling schriftelijk mee aan de gevangenis verbonden arts. 241 Een vrij gekozen arts kan indien daartoe redelijke gronden bestaan en mits toestemming van het diensthoofd ook optreden als behandelende arts in de plaats van de gevangenisarts.242 153 De geïnterneerde heeft aldus het recht een beroep te doen op een vrij gekozen arts. Toch zal men van dit recht zelden gebruik kunnen maken. Dit heeft te maken met het feit dat de geïnterneerde is opgesloten en er maar weinig psychiaters geneigd zullen zijn zich te verplaatsen tot de gevangenis. Ook de lange wachttijden in de geestelijke gezondheidszorg vormen een obstakel. Bovendien stelt zich nog het probleem van de medische kosten van het consult. Luidens artikel 91, §3 wordt dit bij KB geregeld. De kosten van een vrij gekozen arts komen in principe ten laste van de geïnterneerde. Volgens de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren geeft deze financiële regeling aanleiding tot discriminatie in het nadeel van weinig bemiddelde geïnterneerden. Bovendien worden alle geïnterneerden vanaf het ogenblik dat zij de gevangenis
240
G., BENOIT, J., DE FRUYT, (eds.), De bescherming van de persoon van de geesteszieke: Ethische, medische en juridische perspectieven, Brugge, Die Keure, 2010, 98-99. 241 Art. 91, §1 Basiswet Gevangeniswezen. 242 Art. 91, §2 Basiswet Gevangeniswezen.
71
binnenstappen, uitgesloten uit de ziekteverzekering en alle andere vormen van sociale zekerheid.243 B.
Tenuitvoerlegging in een zorginstelling
154 De interneringsmaatregel sluit niet uit dat in de mate van het mogelijke de geïnterneerde zijn recht op vrije keuze van beroepsbeoefenaar uitoefent. Luidens artikel 6 Patiëntenrechtenwet kan de geïnterneerde bezoek ontvangen van zijn persoonlijke geneesheer, ook al wordt hij behandeld door de behandelende geneesheer van de zorginstelling. Dit is zeker het geval wanneer het gaat om een somatische ziekte. De patiënt kan niet verplicht worden een arts te raadplegen van een algemeen ziekenhuis waarmee de psychiatrische instelling een samenwerkingsverband heeft. De medische problematiek staat dan immers los van de internering zodat artikel 6 Patiëntenrechtenwet in dergelijke hypothese in zijn volledigheid zou moeten toegepast worden, weliswaar voor zover de toepassing ervan verenigbaar is met de veiligheidsvoorwaarden waaraan de internering is onderworpen. Zo mag de keuze van een arts geen alibi vormen om te kunnen ontsnappen aan de veiligheidsvoorwaarden.244 Een consult bij de huisarts verbonden aan het ziekenhuis valt binnen de verpleegdagprijs. Wenst men een huisarts te raadplegen van buiten de instelling dan valt dit ten laste van de geïnterneerde. Idem wanneer de patiënt een persoonlijke psychiater wenst te raadplegen.245 155 Tijdens de uitoefening van de interneringsmaatregel bestaat het recht dus op vrije keuze van beroepsbeoefenaar, maar in de praktijk zal dit maar zelden worden uitgeoefend gezien de kosten en de bereidwilligheid van beroepsbeoefenaars om zich tot de zorginstelling te wenden. De geïnterneerde zal dan worden geconfronteerd met de artsen en zorgverleners verbonden aan de instelling. De beperkingen van dit recht worden soms verantwoord door omstandigheden eigen aan de organisatie. Vaak zijn psychiatrische ziekenhuizen of zorginstellingen georganiseerd per afdeling, al dan niet gebonden aan een specifieke doelgroep. De afdelingsgerichte teamwerking zoals toegepast in de meeste psychiatrische instellingen hypothekeert het recht op vrije keuze, ook al valt een coherent afdelingsbeleid organisatorisch en therapeutisch te verantwoorden .246 Afdeling 3: Recht op vrije keuze van beroepsbeoefenaar in Nederland 156 Artikel 6 van de Patiëntenrechtenwet kent in de WGBO geen gelijkaardige bepaling. Toch bestaan er in Nederland in specifieke wetten bepalingen die betrekking hebben op het al dan niet hebben van een recht op vrije keuze van beroepsbeoefenaar. 243
Nationale Raad van de Orde van Geneesheren, Advies bij de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, 20 december 2008, http://www.ordomedic.be/nl/adviezen/advies/Basiswet-van-12-januari-2005-betreffende-het-gevangeniswezenen-de-rechtspositie-van-de-gedetineerden. 244 K., ROTTHIER, Gedwongen opname: rechtsbescherming van de psychiatrische patiënt, Brugge, Die Keure, 2007, 265-266. 245 G., BENOIT, J., DE FRUYT, (eds.), De bescherming van de persoon van de geesteszieke: Ethische, medische en juridische perspectieven, Brugge, Die Keure, 2010, 99-100. 246 K., ROTTHIER, Gedwongen opname: rechtsbescherming van de psychiatrische patiënt, Brugge, Die Keure, 2007, 264-265.
72
§1. Tijdens het Pro Justitia-deskundigenonderzoek 157 Indien de rechter-commissaris vermoedens heeft dat de verdachte ontoerekeningsvatbaar zou kunnen zijn, kan hij in het belang van het onderzoek ambtshalve, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte, een of meer deskundigen benoemen.247 . Indien dit verzoek om een deskundige aan te stellen uitgaat van de verdachte, kan de verdachte een of meer personen aanbevelen als deskundige. Het is aan de rechter-commissaris om een of meer deskundigen te kiezen uit de door de verdachte aanbevolen personen, tenzij het belang van het onderzoek zich hiertegen verzet.248 Dit in tegenstelling tot België, waar de onderzoeks- of vonnisrechter zelf een deskundige aanstelt, maar waar de verdachte wel op eigen kosten een beroep kan doen op een eigen gekozen deskundige. Deze vervult hier echter een aanvullende rol, waarmee de door de rechter aangestelde deskundige rekening kan houden. Zij kan nooit in de plaats treden van de door de rechter aangestelde deskundige, in tegenstelling tot Nederland, waar de zelfgekozen deskundige geen aanvullende rol vervult. §2. Tijdens de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel 158 Eenmaal aan de verdachte een tbs-maatregel wordt opgelegd en deze maatregel wordt ten uitvoer gelegd, is de Bvt van toepassing op de tbs’er. Ook deze wet bepaalt enkele zaken die betrekking hebben op het recht op vrije keuze van beroepsbeoefenaar. Net zoals dat in België het geval is, wordt aan de tbs’er een maatregel opgelegd. Ook in Nederland zal de tbs’er met andere woorden in contact komen met artsen verbonden aan de inrichting. Luidens artikel 41 Bvt heeft de tbs’er recht op verzorging door een aan de inrichting verbonden arts. Het hoofd van de inrichting moet voorzien dat de aan de inrichting verbonden arts regelmatig beschikbaar is voor het houden van een spreekuur en indien dit noodzakelijk is in het belang van de gezondheid van de tbs’er, moet hij op andere tijdstippen beschikbaar zijn.249 159 Het hoofd van de inrichting moet er wel voor zorgen dat de tbs’er naar een ziekenhuis of andere instelling wordt overgebracht, indien de behandeling die hij nodig heeft niet in de eigen inrichting kan plaatsvinden.250 Ten slotte bepaalt artikel 41 Bvt dat de tbs’er wel een beroep kan doen op een arts van zijn keuze, maar dat hij hiervan dan wel zelf de kosten zal moeten dragen. Afdeling 4: Recht op vrije keuze van beroepsbeoefenaar in Frankrijk 160 In principe hebben psychiatrische patiënten het recht om zich te wenden tot een beroepsbeoefenaar of een verzorgingsteam van hun keuze, zowel in de publieke als in de private sector.251 Maar ook in Frankrijk zal dit recht op vrije keuze in bepaalde gevallen zowel wettelijk als feitelijk beperkt worden. 247
Art. 227.1. Sv. Art. 227.2. Sv. 249 Art. 41.3. Bvt. 250 Art. 41.4.c. Bvt. 251 Art. L. 3211-1 Code de la Santé Publique. 248
73
161 Binnen de maand nadat werd besloten tot strafrechtelijke onverantwoordelijkheid, vindt een psychiatrische expertise plaats. Deze psychiatrische expertise wordt uitgevoerd door een psychiater verbonden aan de inrichting.252 Vervolgens dient te worden opgemerkt dat de représentant de l’Etat op elk moment een psychiatrische expertise kan bevelen. Indien hij van dit recht gebruik maakt, gaat het niet meer om een psychiater verbonden aan de instelling, maar om een psychiater gekozen door de représentant de l’Etat afkomstig van een lijst opgesteld door le procureur de la République. Tijdens de psychiatrische deskundigenonderzoeken speelt het recht op vrije keuze van beroepsbeoefenaar dus niet. 162 De vrije keuze van beroepsbeoefenaar is in Frankrijk ook feitelijk beperkt. De strafrechtelijk onverantwoordelijke wordt immers in een instelling geplaatst zoals omschreven in artikel L. 3213-5 Code de la Santé Publique, waardoor de betrokkene zich ook hier zal moeten schikken naar de beschikbare beroepsbeoefenaren verbonden aan de inrichting. Toch bestaat er een verzachting op dit recht, want luidens artikel 3211-3, 4° Code de la Santé Publique heeft de gedwongen opgenomen patiënt in ieder geval recht om raad te vragen aan een beroepsbeoefenaar of advocaat van zijn keuze. Afdeling 5: Besluit bij het recht op vrije keuze van beroepsbeoefenaar 163 Met betrekking tot het recht op vrije keuze van beroepsbeoefenaar stellen er zich geen al te grote verschillen tussen de drie rechtsstelsels. De feitelijke beperkingen op het recht op vrije keuze van beroepsbeoefenaar zijn in de drie rechtsstelsels volledig gelijklopend, men wordt immers verbonden aan een inrichting die men niet zelf heeft gekozen. Vervolgens zal ook het aanbod van beschikbare psychiaters in de drie landen vaak ontoereikend zijn. Ook wettelijk stellen er zich geen al te grote verschillen tussen de drie rechtsstelsels. Tijdens de psychiatrische expertise zal een deskundige aangewezen worden, maar kan men eventueel wel beroep doen op een eigen deskundige. Met dat verschil dat in Nederland, wanneer het verzoek uitgaat van de verdachte zelf, hij zelf een deskundige kan aanwijzen. Vervolgens kan men in de drie landen een bijkomend beroep doen op een eigen beroepsbeoefenaar tijdens de tenuitvoerlegging van de veiligheidsmaatregel, maar zal men in dat geval zelf moeten instaan voor de kosten, waardoor men van dit recht zelden gebruik zal maken. Hoofdstuk 3: Het recht op informatie over de eigen gezondheidstoestand (artikel 7 Patiëntenrechtenwet) Afdeling 1: De informatieverschaffing §1. Algemeen 164 Luidens artikel 7 van de Patiëntenrechtenwet heeft de patiënt tegenover de beroepsbeoefenaar recht op alle hem betreffende informatie die nodig is om inzicht te krijgen in zijn gezondheidstoestand en de vermoedelijke evolutie ervan. Het gaat niet enkel om de huidige, maar ook om de toekomstige gezondheidstoestand. Deze informatie 252
Art. L. 3213-3 Code de la Santé Publique.
74
heeft onder meer betrekking op de diagnose, medicatie, gezondheidsvoorlichting, maar de patiënt dient eveneens te worden geïnformeerd over zijn patiëntenrechten. Het is een continu gegeven om een patiënt te informeren, dat kan worden aangevuld of bijgestuurd in de loop van de behandeling. De informatie die de beroepsbeoefenaar heeft, is in de eerste fase immers vaak onzeker.253 De beroepsbeoefenaar wordt niet ontslagen van zijn informatieplicht indien de informatie zeer negatief is. Het geven van negatieve informatie blijkt niet noodzakelijk de therapietrouw in het gedrang te brengen, soms verbetert het de therapietrouw zelf.254 165 De patiënt moet tevens informatie krijgen over iedere tussenkomst van de beroepsbeoefenaar. Luidens artikel 2, 2° Patiëntenrechtenwet gaat het om elke tussenkomst met het oog op het bevorderen, vaststellen, behouden, herstellen of verbeteren van de gezondheidstoestand of om de patiënt bij het sterven te begeleiden. Het begrip tussenkomst moet dus ruim geïnterpreteerd worden.255 Wat de aard van de tussenkomst betreft kan deze zowel een fysieke ingreep betreffen als een maatregel die een weerslag heeft op de geestelijke integriteit. Indien een patiënt bijkomende informatie wenst, moet de beroepsbeoefenaar die in principe verstrekken.256 166 Het recht op informatie is een reeds lang juridisch erkend recht op grond van de deontologische regels van artsen, de rechtspraak en op basis van de algemene regels van contractenrecht. Met de Patiëntenrechtenwet werd dit recht wettelijk verankerd. Het recht op informatie vloeit voort uit de behandelingsovereenkomst tussen patiënt en arts en vormt een noodzakelijke voorwaarde voor de uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht van de patiënt. Bij miskenning van dit recht, begaat de arts een fout. Door het miskennen van de algemene informatieverplichting verloor de patiënt immers de mogelijkheid op een second opinion, of een mogelijke keuze voor een specifieke behandeling en misschien zelf een kans op genezing. Of dit een weerslag heeft op de aansprakelijkheidsvraag is minder vanzelfsprekend. Dit is slechts het geval van zodra kan worden aangetoond dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de miskenning van de algemene informatieplicht en de schade. 257 167 De Patiëntenrechtenwet stelt verder dat de patiënt kan verzoeken dat de mondelinge informatie hem schriftelijk wordt bevestigd. Op die manier kan de patiënt de informatie nog eens rustig nalezen. De beroepsbeoefenaar kan ook op eigen initiatief de mondeling verstrekte informatie op papier zetten.258
253
K., ROTTHIER en M., SERVAES, Gedwongen opname van de geesteszieke: handleiding bij de wet Persoon Geesteszieke, Brugge, Die Keure, 2012, 267. 254 M., VEYS, De wet Patiëntenrechten in de psychiatrie. In opdracht van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Gent, Larcier, 2008, 77. 255 K., ROTTHIER en M., SERVAES, Gedwongen opname van de geesteszieke: handleiding bij de wet Persoon Geesteszieke, Brugge, Die Keure, 2012, 267. 256 M., VEYS, De wet Patiëntenrechten in de psychiatrie. In opdracht van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Gent, Larcier, 2008, 73-75. 257 W. DIJKHOFFZ, “Het recht op informatie en geïnformeerde toestemming”, T.Gez. 2003-2004, 104-105. 258 Memorie van Toelichting, 20.
75
§2. Gezondheidsinformatie versus toestemmingsinformatie 168 Het recht op informatie dient te worden onderscheiden van de toestemmingsinformatie die volgt uit artikel 8 Patiëntenrechtenwet. Deze toestemmingsinformatie wordt verder besproken, maar slaat op de informatie die de patiënt nodig heeft om geldig te kunnen toestemmen in een tussenkomst van de beroepsbeoefenaar. Het recht op gezondheidsinformatie geldt onafhankelijk van de vraag of er een behandeling zal worden opgestart. Het onderscheid is relevant wanneer er geen behandeling mogelijk is of wanneer de patiënt geen behandeling wenst. Verder is het onderscheid nog van belang bij het bepalen welke informatie mag worden achtergehouden. Toch kan men deze twee vormen van informatie niet volledig los van elkaar zien. De gezondheidsinformatie zal vanzelfsprekend van belang zijn wanneer men zijn toestemming wenst te verlenen. 259 §3. De wijze van informatieverschaffing 169 Volgens artikel 7, §2 Patiëntenrechtenwet dient de communicatie met de patiënt te geschieden in een duidelijke taal. De patiënt heeft het recht zich te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon of het recht op de gezondheidsinformatie uit te oefenen via deze persoon. De Memorie van Toelichting stelt dat de informatieverstrekker rekening moet houden met de individuele patiënt, wanneer hij moet uitmaken welke informatie hij zal verstrekken. De ene patiënt zal immers meer en andere informatie behoeven dan de andere. De informatie moet aldus aangepast zijn aan de individuele patiënt. De communicatie moet met andere woorden gebeuren in een voor hem duidelijke en begrijpelijke taal. De beroepsbeoefenaar moet in de manier van meedelen van de informatie rekening houden met de individualiteit van de patiënt zoals opleiding, leeftijd…260 Wat betreft de geïnterneerden is dit laatste van uiterst belang. De beroepsbeoefenaar zal bij het verstrekken van de informatie aan de geïnterneerde met andere woorden rekening dienen te houden met zijn onderscheidingsvermogen en de informatieplicht zal moeten worden geconcretiseerd naargelang de situatie. Indien de geïnterneerde handelings- of wilsonbekwaam is kan de verplichting om de informatie op een aangepaste wijze te verschaffen, eveneens worden afgeleid uit artikel 13, §2 en artikel 14, §3 Patiëntenrechtenwet. Deze bepalingen stellen dat de patiënt zoveel als mogelijk en in verhouding tot zijn begripsvermogen moet worden betrokken bij de uitoefening van zijn rechten.261
259
M., VEYS, De wet Patiëntenrechten in de psychiatrie. In opdracht van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Gent, Larcier, 2008, 73-75. 260 Wetsontwerp betreffende de rechten van de patiënt Parl. St. 19 februari 2002, Doc. 50 1642/001, 20. 261 M., VEYS, De wet Patiëntenrechten in de psychiatrie. In opdracht van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Gent, Larcier, 2008, 75.
76
§4. Gevolgen met betrekking tot geïnterneerden A.
Belang van degelijke informatieverstrekking
170 Bepaalde omstandigheden, zoals de internering van een patiënt, kunnen ertoe leiden dat een patiënt meer informatie behoeft dan een ‘normaal en redelijk’ patiënt. De psychische gesteldheid speelt vanzelfsprekend een rol bij de wijze waarop en welke informatie kan worden meegedeeld. Geïnterneerden zijn vaak gevoeliger voor misvattingen met betrekking tot de hun verstrekte informatie. Zij bevinden zich immers in een uiterst zwakke positie, waardoor zij veel kwetsbaarder zijn dan andere patiënten. Enerzijds lijden zij aan een psychiatrische stoornis en anderzijds werden zij gedwongen opgenomen in ofwel een psychiatrische afdeling van de gevangenis ofwel een zorginstelling. Zo stelt bijvoorbeeld het Raadgevend Comité van Bio-Ethiek dat dergelijke patiënten extra maatregelen behoeven om hen goed te informeren. Verder zijn zij van oordeel dat een schriftelijke informatieverstrekking hier wel op zijn plaats is.262 De interne beschermingsmaatregelen en de wijze waarop de rechten van de zieke worden gewaarborgd, moeten duidelijk zijn voor de geïnterneerde. Het Raadgevend Comité acht dit nodig voor zorginstellingen, maar naar mijn mening zou dit ook van toepassing moeten zijn op geïnterneerden die in een psychiatrische afdeling van de gevangenis verblijven. 171 Verder is een degelijke informatieverstrekking ook vanuit therapeutisch oogpunt zeer belangrijk. Het verstrekken van informatie over de ziekte of de behandeling kan een gunstig therapeutisch effect hebben en zo de basis vormen voor de therapie. De geïnterneerde kan ook worden gerustgesteld door hem degelijk te informeren. 263 Het volledig informeren kan de medewerking en de motivatie voor een behandeling immers vergroten, waardoor de kans op succes toeneemt. Bij geïnterneerden is het vervolgens belangrijk om sociaal gerelateerde risico’s mee te delen. De mogelijkheid dat de geïnterneerde niet tevreden zal zijn over de beroepsbeoefenaar of over de aard van de behandeling wordt eveneens gezien als een relevant risico dat op voorhand moet worden besproken.264 Bij geïnterneerden ontbreekt immers vaak het nodige ziekte-inzicht, met als gevolg dat de informatie over het ziektebeeld niet altijd zal worden begrepen of aanvaard. Het is aan de zorgverstrekker hier op een gepaste wijze mee om te gaan. 172 Vooral met betrekking tot geïnterneerden die verblijven in psychiatrische afdelingen van de gevangenis zal een degelijke informatieverstrekking vaak achterwege blijven. Het merendeel van het personeel is er immers niet voor opgeleid waardoor dit patiëntenrecht er maar zelden op een degelijke wijze wordt uitgevoerd. Aan de andere kant valt het merendeel van het personeel niet onder het toepassingsgebied van de Patiëntenrechtenwet.
262
Raadgevend Comité voor Bio-Ethiek, “Advies gedwongen behandeling”, 18. W. DIJKHOFFZ, “Het recht op informatie en geïnformeerde toestemming”, T.Gez. 2003-2004, 104-105. 264 M., VEYS, De wet Patiëntenrechten in de psychiatrie. In opdracht van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Gent, Larcier, 2008, 73-98. 263
77
B.
Extra maatregelen
173 In de Interneringswet of de Basiswet Gevangeniswezen wordt er over de wijze van informatieverschaffing over de eigen gezondheidstoestand niet expliciet iets geregeld. Daarnaast worden geïnterneerden in de Patiëntenrechtenwet ook niet van dit recht uitgesloten. Men kan er dus vanuit gaan dat het recht op een degelijke informatieverstrekking over de eigen gezondheidstoestand ook toekomt aan geïnterneerden. Dat dit recht voor geïnterneerden zo belangrijk was, ontging ook de indieners van het wetsvoorstel van de Interneringswet van 2014 niet. Ook in de nieuwe wet werd immers nergens expliciet verwezen naar een degelijke informatieverstrekking, maar toch werden onrechtstreeks maatregelen genomen die kunnen helpen bij de verwezenlijking van dit recht. a.
Tijdens het psychiatrisch deskundigenonderzoek
174 De indieners van het wetsvoorstel van de Interneringswet van 2014 zagen in dat een degelijke informatieverstrekking al van bij het psychiatrisch deskundigenonderzoek van belang is. Om deze reden werd aan het eerste lid van artikel 7 Interneringswet van 2007 een zin toegevoegd, namelijk: de persoon die aan een forensisch psychiatrisch deskundigenonderzoek wordt onderworpen kan zich, op elk moment, laten bijstaan door een vertrouwenspersoon of een advocaat. 265 Deze vertrouwenspersoon of advocaat kan dan nagaan of de geïnterneerde op een degelijke wijze wordt geïnformeerd en hem bijstaan bij het verwerken van de informatie. Hoe het begrip vertrouwenspersoon precies moet worden geïnterpreteerd, komt later ter sprake. 175
Vervolgens werd met de Interneringswet van 2014 een nieuw artikel 8 toegevoegd. Dat artikel bepaalt dat de deskundige na afloop van zijn werkzaamheden, zijn bevindingen, waarbij hij reeds een voorlopig advies voegt, ter lezing stuurt aan de raadsman en aan het openbaar ministerie. De raadsman van de verdachte kan dan binnen een redelijke termijn zijn opmerkingen overmaken. Ook dit artikel werd opgenomen in de Interneringswet van 2014 omwille van het feit dat de geïnterneerde beter geïnformeerd zou zijn over zijn situatie in het algemeen en zijn gezondheidstoestand in het bijzonder. Aangezien het onderscheidingsvermogen van een geïnterneerde vaak niet voldoende ontwikkeld is, kan de bijstand van een vertrouwenspersoon of raadsman zeer nuttig zijn. 266
b.
Huishoudelijk reglement
176 Een huishoudelijk reglement kan bijdragen tot een betere algemene informatieverschaffing aan de geïnterneerde en heeft dus niet specifiek betrekking op diens eigen gezondheidstoestand. Zowel zorginstellingen als gevangenissen werken met een dergelijk huishoudelijk reglement. Het huishoudelijk reglement van een zorginstelling moet overeenkomstig de Patiëntenrechtenwet worden opgesteld, terwijl het huishoudelijk reglement van een gevangenis wordt opgesteld overeenkomstig de bepalingen van de
265 266
Artikel 7 Wetsontwerp betreffende de internering van personen, Parl. St. Doc 53, 3527/001. Artikel 8 Wetsontwerp betreffende de internering van personen, Parl. St. Doc 53, 3527/001.
78
Basiswet Gevangeniswezen.267 Zowel de geïnterneerde die verblijft in de gevangenis als de geïnterneerde die verblijft in een zorginstelling zal zich op deze reglementen kunnen beroepen, zij worden hier immers niet van uitgesloten. Toch lijkt het mij nuttig ook een reglement op te stellen, specifiek bedoeld voor geïnterneerden. Naar mijn mening zal een geïnterneerde echter niet veel hebben aan een algemeen huishoudelijk reglement van een psychiatrische instelling. Hun situatie is immers dermate verschillend met die van andere psychiatrische patiënten. Hun rechten als patiënt en eventuele beperkingen zouden hierin moeten worden weergegeven en op duidelijke wijze de verhouding tussen de Patiëntenrechtenwet en de Interneringswet omschrijven. Om deze reden lijkt het mij nuttig dat ook psychiatrische afdelingen van de gevangenis, forensische psychiatrische centra en zorginstellingen die een samenwerkingsovereenkomst hebben aangegaan, voorzien in reglementen specifiek bedoeld voor geïnterneerden, wat betreft de uitoefening van hun patiëntenrechten. c.
De vertrouwenspersoon
1.
Algemeen
177 Luidens artikel 7, §2268 kan de patiënt vragen om de informatie, al dan niet in zijn aanwezigheid, geheel of gedeeltelijk mee te delen aan een door hem aangeduid vertrouwenspersoon, die hem zal bijstaan in de uitoefening van zijn rechten als patiënt.269 Het betreft hier een persoon die door de patiënt wordt aangewezen en in vertrouwen wordt genomen. Hoe ruim de bevoegdheden van de vertrouwenspersoon precies zullen zijn, wordt in de eerste plaats bepaald door de patiënt zelf. Het recht op informatie en het recht om zich te laten bijstaan, is immers een recht van de patiënt. Een procedure daarvoor is niet noodzakelijk, tenzij wanneer de patiënt een vertrouwenspersoon aanduidt om het recht op inzage in het patiëntendossier uit te oefenen270. Wel is voorzien dat het schriftelijk verzoek van de patiënt om de informatie aan zijn vertrouwenspersoon mee te delen evenals de identiteit van deze persoon wordt opgetekend in het patiëntendossier.271 Dit maakt het mogelijk om de identiteit van de personen die zich aanmelden als vertrouwenspersoon mogelijk te maken.272 De federale commissie “rechten van de patiënt” heeft een formulier opgesteld dat kan gebruikt worden voor de aanstelling van een vertrouwenspersoon, ook al is het geschrift wettelijk niet verplicht. Wanneer de vertrouwenspersoon aanwezig is tijdens een gesprek van de arts met de patiënt, kan dit impliciet blijken. Toch wordt de voorkeur gegeven aan een schriftelijke aanstelling zodat een aanstelling ad hoc van een vertrouwenspersoon kan worden vermeden.273 Het maakt
267
Art. 16, §1 Basiswet Gevangeniswezen. Gewijzigd door artikel 63 van de wet van 13 december 2006. 269 K., ROTTHIER, Gedwongen opname: rechtsbescherming van de psychiatrische patiënt, Brugge, Die Keure, 2007, 126-127. 270 Art. 9, §2, lid 4 Patiëntenrechtenwet. 271 Art. 7, §2 Patiëntenrechtenwet. 272 W. DIJKHOFFZ, “Het recht op informatie en geïnformeerde toestemming”, T.Gez. 2003-2004, 104-105. 273 K., ROTTHIER en M., SERVAES, Gedwongen opname van de geesteszieke: handleiding bij de wet Persoon Geesteszieke, Brugge, Die Keure, 2012, 268. 268
79
de vertrouwenspersoon ook meer aanvaardbaar voor de beroepsbeoefenaar. Hierop kan men de bevoegdheden van de vertrouwenspersoon per patiëntenrecht preciseren.274 178 Volgens de Memorie van Toelichting ontstaat er een stilzwijgende overeenkomst tussen de patiënt en de vertrouwenspersoon die te goeder trouw moet worden uitgevoerd.275 Door de rol van vertrouwenspersoon op zich te nemen aanvaardt de vertrouwenspersoon stilzwijgend dat hij de verkregen informatie uitsluitend in het belang van de patiënt zal aanwenden. Hij is niet gebonden door het beroepsgeheim, tenzij het om een beroepsbeoefenaar gaat. Tussen de beroepsbeoefenaar en de vertrouwenspersoon ontstaat er echter geen rechtsverhouding en alle rechten van de patiënt worden door de patiënt zelf uitgeoefend.276 179 De vertrouwenspersoon is geen vertegenwoordiger en kan dus geen beslissing nemen in de plaats van de patiënt. De vertrouwenspersoon oefent de rechten van de patiënt niet uit, maar staat hem slechts bij in de uitoefening van bepaalde rechten. In de regel gaat het om één vertrouwenspersoon tegelijkertijd, maar niets zegt dit dat altijd dezelfde moet zijn.277 2.
Problematiek met betrekking tot de aanstelling bij handelings- of wilsonbekwame patiënten
180 Geïnterneerden zijn vaak handelings- of wilsonbekwaam. In de praktijk stelt zich dan ook een probleem wat betreft de aanstelling van een vertrouwenspersoon. De algemeen verbintenisrechtelijke regels zijn immers van toepassing op de relatie tussen de vertrouwenspersoon en de persoon die een vertrouwenspersoon aanduidt. Dit heeft echter tot gevolg dat de persoon die een vertrouwenspersoon aanduidt o.a. handelingsbekwaam moet zijn en geldig moet kunnen toestemmen.278 Luidens artikel 13 Patiëntenrechtenwet wordt de patiënt die handelingsonbekwaam is, vertegenwoordigd door zijn ouders of voogd. Bij de wilsonbekwame patiënten zullen hun rechten worden uitgeoefend door een vertegenwoordiger. 279 De vertegenwoordiger vertegenwoordigt de patiënt echter in de uitoefening van zijn rechten als patiënt. Die handelings- en wilsonbekwame personen zullen in principe nooit zelf een vertrouwenspersoon kunnen aanduiden. 181 De vraag stelt zich of de vertegenwoordiger de bevoegdheid heeft om een vertrouwenspersoon aan te duiden. De Patiëntenrechtenwet bevat immers geen uitzondering op de vertegenwoordigingsbevoegdheid met betrekking tot het recht op een vertrouwenspersoon. Juridisch gezien heeft de vertegenwoordiger deze bevoegdheid. Indien men er echter de parlementaire voorbereiding bijneemt en kijkt naar het doel en de functie van de vertrouwenspersoon, lijkt het bijzonder vreemd dat een derde zou moeten instaan voor het aanwijzen van een vertrouwenspersoon. De vertrouwenspersoon moet 274
G., BENOIT, J., DE FRUYT, (eds.), De bescherming van de persoon van de geesteszieke: Ethische, medische en juridische perspectieven, Brugge, Die Keure, 2010, 100-102. 275 Wetsontwerp betreffende de rechten van de patiënt Parl. St. 19 februari 2002, Doc. 50 1642/001, 21. 276 Wetsontwerp betreffende de rechten van de patiënt Parl. St. 19 februari 2002, Doc. 50 1642/001, 21. 277 Wetsontwerp betreffende de rechten van de patiënt Parl. St. 19 februari 2002, Doc. 50 1642/001, 21. 278 Art.1108 BW. 279 Art.14 Patiëntenrechtenwet.
80
immers het vertrouwen genieten van de patiënt en er is niemand, buiten de patiënt zelf, die beter weet wie daarvoor in aanmerking komt.280 3.
De vertrouwenspersoon en de geïnterneerde
a.
Belang van de vertrouwenspersoon
182 Het fenomeen van de vertrouwenspersoon is tot op heden nog niet echt ingeburgerd. Toch zou dit nieuwe recht, vooral bij geïnterneerden, veel kunnen betekenen. Een geïnterneerde patiënt bevindt zich niet alleen door zijn psychische stoornis, maar ook door zijn vrijheidsberoving in een extra kwetsbare positie. Doordat zij zich in dergelijke positie bevinden, is het naar mijn mening zeer nuttig dat zij zich kunnen laten bijstaan door een vertrouwenspersoon. Naast een emotionele steun, kan deze persoon ook opkomen voor de belangen van deze kwetsbare groep. De mogelijkheid om zich te laten bijstaan door iemand die men vertrouwt, zou voor velen de drempel kunnen verlagen om hun rechten te laten verdedigen. Om deze reden zouden geïnterneerden gestimuleerd moeten worden zich te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon. Indien de geïnterneerde beroep doet op een zorgverstrekker, komt er immers een asymmetrische relatie tot stand. Deze asymmetrische relatie zou door het introduceren van een derde persoon structuur kunnen brengen in deze relatie. 281 183 Een geïnterneerde heeft in principe recht op een vertrouwenspersoon op basis van zowel artikel 7, §2 Patiëntenrechtenwet als op basis van artikel 7 en 22 van de nieuwe Interneringswet van 2014.282 Dit laatste is een recht dat op basis van de Interneringswet van 2007 niet bestond. De vraag stelt zich echter hoe het begrip vertrouwenspersoon in de Interneringswet van 2014 moet worden geïnterpreteerd en hoe deze twee vertrouwenspersonen zich ten opzichte van elkaar verhouden. b.
De invulling van het begrip vertrouwenspersoon
184 De invulling van het begrip vertrouwenspersoon is zowel in de Patiëntenrechtenwet als in de Interneringswet van 2014 verschillend. In de Interneringswet van 2014 stelt men dat de geïnterneerde zich zowel tijdens het psychiatrisch deskundigenonderzoek als bij de begeleiding van een uitgaansvergunning kan laten bijstaan door een vertrouwenspersoon. Dit zou tot een vlottere toekenning van de uitgaansvergunning moeten leiden, die noodzakelijk is voor de re-integratie van de geïnterneerde. De aanwezigheid van een vertrouwenspersoon biedt meer zekerheid met
280
M., VEYS, De wet Patiëntenrechten in de psychiatrie. In opdracht van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Gent, Larcier, 2008, 199-201. 281 M., VEYS, De wet Patiëntenrechten in de psychiatrie. In opdracht van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Gent, Larcier, 2008, 199-201. 282 Wetsontwerp betreffende de internering van personen en Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, verslag namens de commissie voor justitie uitgebracht door de heer Fouad LAHSSAINI, Doc 53 3527/002, 22.
81
betrekking tot de activiteiten die de geïnterneerde onderneemt uitgaansvergunning, evenals zijn terugkeer naar de inrichting.283
tijdens
de
185 Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat het de bedoeling was met de invoering van de vertrouwenspersoon, dat er een vlottere toekenning zou zijn van de uitgaansvergunning, wat nodig is met het oog op de re-integratie.284 De parlementaire voorbereiding bepaalt echter niets over de vertrouwenspersoon die kan worden aangewezen tijdens het psychiatrisch deskundigenonderzoek. Verder bepaalt men noch in de Interneringswet van 2014 noch in de parlementaire voorbereiding iets over wie er in aanmerking komt als vertrouwenspersoon of over de procedure tot aanstelling van deze vertrouwenspersoon. Over de precieze invulling van het begrip werd dus maar weinig bepaald, wat tot toepassingsproblemen zou kunnen leiden. 186 Anderzijds is de vertrouwenspersoon waarover wordt gesproken in de Patiëntenrechtenwet een persoon die specifiek wordt aangeduid door de patiënt om hem bij te staan in de uitoefening van zijn patiëntenrechten. Zij moeten de patiënt bijstaan bij het geven van geïnformeerde toestemming en bij de bespreking van het behandelingsplan. Wat precies het doel is van de vertrouwenspersoon zoals omschreven in de Patiëntenrechtenwet blijkt onder andere uit aanbeveling 2004(10) dat bepaalt dat psychiatrische patiënten een beroep moeten kunnen doen op een persoon of instantie die onafhankelijk is van de psychiatrische instelling of dienst en die de patiënt kan helpen bij het begrijpen en uitoefenen van zijn rechten. Die persoon moet in staat zijn om de belangen van de patiënt te verdedigen en hem morele steun te verlenen wanneer hij in contact komt met zijn behandelende beroepsbeoefenaar en zich kwetsbaar voelt.285Terwijl artikel 22, 2° van de Interneringswet van 2014 stelt dat indien men in de onmogelijkheid verkeert om een vertrouwenspersoon aan te stellen, men eventueel een beroep zou moeten kunnen doen op een personeelslid van de inrichting waar de geïnterneerde verblijft. Hieruit kan men concluderen dat de vertrouwenspersoon in de twee wetten verschillend moet worden ingevuld. Het doel en de functie is in de twee wetten immers verschillend. Toch moeten zowel de vertrouwenspersoon in de zin van de Patiëntenrechtenwet als de vertrouwenspersoon in de zin van de nieuwe Interneringswet beiden de belangen dienen van deze groep personen en uiteraard hun vertrouwen genieten. c.
Probleem in de praktijk
187 De mensen uit de praktijk wezen er echter op dat geïnterneerden die nood hebben aan een vertrouwenspersoon, heel vaak niemand kennen om als vertrouwenspersoon aan te duiden. Vaak hebben zij maar een heel beperkt sociaal netwerk. Deze opmerking ontging ook de indieners van het wetsvoorstel van de Interneringswet van 2014 niet, want zij voegden immers een tweede lid toe aan artikel 22, 2° van de Interneringswet van 2014. Daarin stelt men dat indien de begeleiding door een familielid of een vertrouwenspersoon 283
Wetsvoorstel (S. DE CLERCK en S. BECQ) tot wijziging van de wet van 21 april 2007 wat de internering van personen met een geestesstoornis betreft, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2746/001, 13. 284 Wetsvoorstel (S. DE CLERCK en S. BECQ) tot wijziging van de wet van 21 april 2007 wat de internering van personen met een geestesstoornis betreft, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2746/001, 13. 285 Toelichting bij de Aanbeveling 2004(10), §52.
82
niet mogelijk is, de uitgaansvergunning kan gekoppeld worden aan de begeleiding door een personeelslid van de inrichting, in overleg en met akkoord van de inrichting. Wat betreft artikel 7 van de Interneringswet van 2014 werd geen gelijkaardig vangnet voorzien. Dit valt te betreuren, aangezien verdachten op die manier niet kunnen worden bijgestaan door een vertrouwenspersoon indien zij niemand kennen. Om deze reden lijkt het mij ook in deze fase van de procedure geen slecht idee om vertrouwenspersonen ter beschikking te stellen aan geïnterneerden. Dit zou zowel kunnen gaan om vrijwilligers als om professionelen. 188 Ook de Patiëntenrechtenwet voorziet niet in een gelijkaardige bepaling. Mijn inziens zou een soort opvangnet ook hier geen overbodige luxe zijn. Er zijn immers heel wat patiënten die op die manier van dit recht worden uitgesloten. In het bijzonder zullen dit voornamelijk patiënten zijn die lijden aan een psychische stoornis. Zij zullen immers vaker dan ‘gewone’ patiënten in de onmogelijkheid verkeren om een vertrouwenspersoon aan te duiden om de eenvoudige reden dat zij niemand kennen die deze taak op zich wil nemen. d.
Wie kan aangesteld worden als vertrouwenspersoon?
1.
In het licht van de Patiëntenrechtenwet
189 De Patiëntenrechtenwet bevat geen enkel criterium waaraan een vertrouwenspersoon moet voldoen op het ogenblik van de aanwijzing. De wetgever heeft de keuzevrijheid van de patiënt als uitgangspunt genomen. De Patiëntenrechtenwet is immers gebaseerd op de eerbiediging van de autonomie en de wil van de patiënt. 286 Men kan in principe geheel vrij een persoon zoals een vriend, een familielid, een andere beroepsbeoefenaar…aanduiden. Zoals reeds werd opgemerkt, beschikken vele geïnterneerden nauwelijks over een sociaal netwerk, waardoor dit keuzerecht in de praktijk sterk ingeperkt zal zijn. 190 Dit principe van keuzevrijheid wordt voor geïnterneerden die in een psychiatrische afdeling van de gevangenis verblijven beperkt door de Basiswet Gevangeniswezen. Luidens artikel 92, §1 kan de geïnterneerde enkel een arts van buiten de gevangenis, een advocaat of een door de gevangenis aangestelde of tot de gevangenis toegelaten vertegenwoordiger van zijn godsdienst of levensbeschouwing als vertrouwenspersoon aanduiden. 191 Met betrekking tot geïnterneerden die verblijven in zorginstellingen werd geen gelijkaardige bepaling opgenomen. Wel bepaalt de Orde van Geneesheren dat de vertrouwenspersoon ook het vertrouwen van de arts dient te genieten. De beroepsbeoefenaar moet echter niet zomaar elke vertrouwenspersoon aanvaarden. Een vertrouwenspersoon kan immers ook een stoorzender zijn. Indien de arts van oordeel is dat de vertrouwenspersoon de therapeutische relatie verstoort, kan hij de relatie
286
Nationale Raad van de Orde van Geneesheren, Advies betreffende de keuze van de vertrouwenspersoon, 20 februari 2010, http://www.ordomedic.be/nl/adviezen/advies/keuze-van-de-vertrouwenspersoon.
83
stopzetten.287 Deze kan uiteindelijk enkel de behandelingsrelatie beëindigen. Het inzagerecht, kan de patiënt de vertrouwenspersoon blijven verlenen en biedt ook de mogelijkheid om mogelijke misbruiken op te sporen.288 Geïnterneerden die buiten de gevangenis verblijven kunnen dus strikt juridisch mede-geïnterneerden, gedetineerden of andere psychiatrische patiënten als vertrouwenspersoon aanduiden, maar ze kunnen geweigerd worden door de arts omdat ze niet zijn vertrouwen genieten of omdat ze de therapeutische relatie verstoren. 2.
In het licht van de nieuwe Interneringswet van 2014
192 Wie kan worden aangesteld als vertrouwenspersoon in het licht van de Interneringswet van 2014 en welke procedure daarvoor moet gevolgd worden is bijzonder onduidelijk. Ook de parlementaire voorbereiding biedt hierover maar weinig antwoorden. Indien je artikel 7 van de nieuwe Interneringswet bekijkt, stelt dit dat de verdachte zich met betrekking tot het psychiatrisch deskundigenonderzoek kan laten bijstaan door een vertrouwenspersoon of advocaat. Hieruit kan men volgens mij opmaken dat het voornaamste doel van de vertrouwenspersoon het bijstaan van de verdachte in de uitoefening van zijn rechten is. Ook in artikel 22, 2° van de Interneringswet van 2014 staat er daarentegen met betrekking tot de uitgaansvergunning dat deze kan gekoppeld worden aan de begeleiding van een familielid of vertrouwenspersoon. Vervolgens stelt het artikel nog dat indien er geen vertrouwenspersoon voorhanden is, die die taak kan worden uitgeoefend door een personeelslid van de inrichting. Het doel van beide vertrouwenspersonen is hier duidelijk verschillend. 193 Vervolgens was het naar mijn mening voornamelijk de bekommernis van de wetgever dat er een vlottere toekenning zou zijn van de uitgaansvergunning doordat de geïnterneerde zich kan laten bijstaan door een vertrouwenspersoon. De wetgever voorziet immers in een alternatief indien deze vertrouwenspersoon of een familielid niet voorhanden zou zijn. Indien de vertrouwenspersoon werkelijk de bedoeling heeft om de betrokkene bij te staan in de uitoefening van zijn rechten, zoals in artikel 7 van de nieuwe Interneringswet, voorziet de wetgever niet in een alternatief. e.
Punt van kritiek
194 Ik heb reeds aangehaald dat de nieuwe Interneringswet van 2014 zowel met betrekking tot het psychiatrisch deskundigenonderzoek als met betrekking tot de uitgaansvergunning de mogelijkheid inlast om de verdachte/geïnterneerde te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon. Het is nogal opmerkelijk dat dit recht enkel werd toegekend bij de uitvoeringsmodaliteit ‘de uitgaansvergunning’. In een vorig wetsvoorstel werd dit recht ook toegekend bij ‘het verlof’. Naar mijn mening zou de vertrouwenspersoon ook mogen gekoppeld worden aan de andere uitvoeringsmodaliteiten. De vertrouwenspersoon zou de geïnterneerde immers kunnen bijstaan bij het doorlopen van het interneringstraject.
287
Nationale Raad van de Orde van Geneesheren, Advies betreffende de keuze van de vertrouwenspersoon, 20 februari 2010, http://www.ordomedic.be/nl/adviezen/advies/keuze-van-de-vertrouwenspersoon. 288 Art.9, §2, lid 3 Patiëntenrechtenwet.
84
195 De reden waarom men de vertrouwenspersoon enkel koppelt aan de uitgaansvergunning is niet geheel duidelijk. Een verklaring hiervoor kan het doel zijn dat de wetgever voor ogen had met de invoering van de vertrouwenspersoon bij het toestaan van een uitgaansvergunning. De vertrouwenspersoon is dan geen persoon die de betrokkene bijstaat bij de uitoefening van zijn rechten, maar eerder een persoon die ervoor kan zorgen dat de uitgaansvergunning sneller kan plaatsvinden doordat er een vorm van controle plaatsvindt. Afdeling 2: De wijze van informatieverschaffing in Nederland §1. Algemeen 196 De tegenhanger van artikel 7 Patiëntenrechtenwet in Nederland zijn de artikelen 7:448 en 7:449 NBW. Uit de bewoordingen van deze twee artikelen blijkt duidelijk dat de Belgische wetgever zich heeft geïnspireerd op de Nederlandse WGBO. Dat dit patiëntenrecht ook in Nederland een zeer belangrijke plaats heeft ingenomen blijkt onder meer uit een arrest van de Hoge Raad. Zij oordeelde in 2001 dat het tekortschieten in de nakoming van de informatieplicht het risico met zich meebrengt dat de patiënt niet op de door hem gewenste wijze gebruik kan maken van zijn zelfbeschikkingsrecht. 289 Toch is art. 7:448 NBW beperkter dan het Belgische recht op informatie. Zo wordt er in het artikel niets bepaald over een vertrouwenspersoon. Onder de WGBO zijn er de afgelopen jaren ook enkele zaken ontwikkeld door de jurisprudentie. Zo wordt er onder andere aangenomen dat de informatie tijdig moet worden gegeven en dat deze moet afgestemd zijn op het bevattingsvermogen van de patiënt. Dat laatste lijkt te impliceren dat in enige mate zal moeten worden onderzocht of de patiënt de gegeven informatie ook daadwerkelijk begrepen heeft. Dit is een belangrijk punt. Met de nieuwe Wet Cliëntenrechten zorg zouden deze zaken wettelijk verankerd worden. De jurisprudentie die de afgelopen jaren is ontstaan over artikel 7:448 NBW heeft in overwegende mate betrekking op de wettelijke vereiste dat de patiënt in redelijkheid moet worden geïnformeerd over de te verwachten risico’s en gevolgen van een onderzoek of behandeling.290 §2. Tbs’ers en het recht op informatie 197 Ook de Bvt stelt normen op wat betreft het verlenen van informatie aan tbs’ers. Toch zijn deze normen niet specifiek gericht op het verlenen van informatie over diens gezondheidstoestand. Het gaat eerder om het algemene recht op informatie. Luidens artikel 52.1. Bvt moet het hoofd van de inrichting ervoor zorgen dat de verpleegde bij binnenkomst in de inrichting, schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, op de hoogte wordt gesteld van zijn bij of krachtens deze wet gestelde rechten en plichten. 198 Zoals reeds werd aangegeven moet het hoofd van de inrichting ervoor zorgen dat wanneer de tbs’er wordt binnengebracht in de inrichting, er zo spoedig mogelijk en ten 289 290
HR 23 november 2001, TvGR 2002/20 en 2002/21. J., LEGEMAATE, “De informatierechten van de patiënt: te weinig en te veel”, TvGR 2011, 478-486.
85
laatste binnen drie maanden na binnenkomst, een verplegings- en behandelingsplan wordt vastgesteld. In elk geval wordt de tbs’er betrokken bij de ontwikkeling van het verpleegen behandelplan. Hij wordt geïnformeerd over de inhoud en in alle inrichtingen wordt hij uitgenodigd om zijn commentaar op het plan te geven. Anders dan bij de WGBO-regeling kan een dergelijk plan uiteindelijk worden vastgelegd zonder de instemming van de tbs’er. 199 Ook voor het recht van de patiënt om geïnformeerd te zijn over de voortgang van zijn behandeling gelden dergelijke compromis-oplossingen, die in de tbsuitvoeringspraktijk tot onduidelijkheid en complicaties kunnen leiden. Het behandelplan kan in principe eenzijdig worden vastgelegd, maar kan niet worden uitgevoerd als de tbs’er er zich tegen verzet.291 §3. De vertrouwenspersoon in Nederland 200 In de Nederlandse WGBO en Bvt wordt er maar weinig bepaald over de vertrouwenspersoon. Enkel artikel 62 Bvt handelt over de vertrouwenspersoon. Hoe de vertrouwenspersoon hier moet worden ingevuld is echter onduidelijk. Noch de wet, noch de Memorie van Toelichting brengen hierover duidelijkheid. Artikel 62 Bvt bepaalt dat de klager zich kan laten bijstaan door een rechtsbijstandverlener of een andere vertrouwenspersoon, die daartoe van de beklagcommissie toestemming heeft gekregen. Indien men kijkt naar de letterlijke bewoordingen van de wet, zou de tbs’er enkel beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon tijdens een beklagprocedure. Naar mijn mening moet de vertrouwenspersoon toch enigszins gelijkend worden geïnterpreteerd met de Belgische vertrouwenspersoon aangezien hij dient op te komen voor de belangen van de patiënt. Hij staat de patiënt bij, bij het indienen van een klacht. Toch blijkt er uit artikel 62 Bvt ook een verschil met de Belgische vertrouwenspersoon, want de persoon die optreedt als vertrouwenspersoon moet daartoe van de beklagcommissie toestemming hebben gekregen. In België staat de vertrouwenspersoon los van een beklagcommissie (in België ‘ombudsdienst’ genoemd) en is dergelijke toestemming niet vereist. Afdeling 3: De wijze van informatieverschaffing in Frankrijk §1. Algemeen 201 De tegenhanger van artikel 7 Patiëntenrechtenwet in Frankrijk is artikel L.1111-2 Code de la Santé Publique. Ook in Frankrijk dient elke patiënt duidelijk en voldoende informatie te krijgen over diens gezondheidstoestand en kan men hier slechts in uitzonderlijke omstandigheden van afwijken. Wat betreft de wijze van informatieverstrekking vereist artikel L. 1111-3 Code de la Santé Publique dat een meerderjarige die onder een beschermingsstatuut is geplaatst het recht heeft op informatie die is aangepast aan zijn onderscheidingsvermogen.292 Deze vereiste geldt a fortiori voor een psychiatrische patiënt die niet onder een beschermingsstatuut is geplaatst. Dit betekent 291
ED. LEUW en N.M. MERTENS, Tussen recht en ruimte: eerste evaluatie van de tbs-wetgeving van 1997, Den Haag, WODC, 2001, 44-45. 292 M., HARICHAUX, ‘Les droits à information et consentement de l’ « usager du système de santé » après la loi n° 2002-303 du 4 mars 2002 ‘, RDSS 2002, 673.
86
dat de informatie op de persoon van de patiënt moet zijn afgestemd. Diens psychische gesteldheid speelt dus vanzelfsprekend een rol.293 202 Daarnaast bepaalt artikel L. 3211-3 dat strafrechtelijk onverantwoordelijken, op een wijze aangepast aan hun onderscheidingsvermogen, zo snel mogelijk moeten geïnformeerd worden, over de beslissing om opgenomen te worden en de redenen die de opname verantwoorden. In elk geval moeten zij slechts worden geïnformeerd indien hun toestand dit toelaat. Zij dienen te worden geïnformeerd over hun juridische situatie, hun rechten, hun beroepsmogelijkheden… De betrokkene heeft het recht om zich te laten bijstaan door een arts of een advocaat naar keuze. 203 Als laatste dient te worden opgemerkt dat ook de strafrechtelijk onverantwoordelijke steeds het recht heeft om het huishoudelijk regelement van de instelling te raadplegen en hierbij eventueel uitleg te verkrijgen.294 §2. De vertrouwenspersoon 204 Artikel L.1111-6 Code de la Santé Publique handelt over une personne de confiance, toch mag men deze persoon niet verwarren met de Belgische vertrouwenspersoon zoals omschreven in de Patiëntenrechtenwet. Indien men kijkt naar de functie van la personne de confiance komt deze eigenlijk meer overeen met de Belgische vertegenwoordiger, waardoor ik deze pas in het deel met betrekking tot de vertegenwoordiger zal behandelen.295 Toch is zijn functie niet volledig verschillend met deze van de Belgische vertrouwenspersoon, want artikel L. 1111-6 bepaalt verder dat indien de patiënt dit wenst, zijn vertrouwenspersoon hem kan begeleiden en hem bijstaan tijdens de medische consultaties teneinde hem te helpen bij het nemen van beslissingen. Afdeling 4: Het onthouden van informatie 205 Uitzonderlijk kan men informatie over de gezondheidstoestand voor een patiënt verzwijgen. Dit kan om twee redenen. Enerzijds kan het voortvloeien uit de uitdrukkelijke wil van de patiënt: hij heeft het recht om geen gezondheidsinformatie te krijgen.296 Anderzijds kan de beroepsbeoefenaar op eigen initiatief besluiten om gezondheidsinformatie voor de patiënt achter te houden.297 Deze twee situaties zijn juridisch en ethisch grondig verschillend.298
293
M., VEYS, De positie van de psychiatrische patiënt in de Wet Patiëntenrechten, Universiteit Antwerpen, 2005-2006, 83. 294 Art. L. 3211-3 Code de la Santé Publique. 295 Titel 6, hoofdstuk 4, Afdeling 4, §1, punt A (zie blz. 92). 296 Art 7, §3 en art. 8, §3 Patiëntenrechtenwet. 297 Art. 7, §4 Patiëntenrechtenwet. 298 M., VEYS, De wet Patiëntenrechten in de psychiatrie. In opdracht van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Gent, Larcier, 2008, 80.
87
§1. Het recht om niet te weten A.
België
206 Luidens artikel 7, §3 kan een patiënt eveneens verzoeken dat de informatie niet aan hem wordt verstrekt. Men kan met andere woorden afstand doen van het recht op informatie. Dit recht is evenwel niet absoluut en kent een uitzondering, namelijk wanneer het niet meedelen van de gezondheidsinformatie klaarblijkelijk ernstig nadeel voor de gezondheid van de patiënt of derden oplevert. Artikel 7, §3 blijft volledig van toepassing op geïnterneerden. Geïnterneerden zouden bijvoorbeeld kunnen verzoeken om geen informatie te verkrijgen over hun gezondheidstoestand, bijvoorbeeld uit vrees dat men daardoor zelfmoordneigingen zou krijgen. Met betrekking tot het psychiatrisch deskundigenonderzoek moet dit naar mijn mening ook mogelijk zijn. Artikel 8 van de nieuwe Interneringswet stelt wel dat het deskundigenverslag ter lezing van de raadsman moet worden gebracht en hij het recht heeft opmerkingen over te maken. Maar over de verdachte, patiënt wordt niet gesproken. Naar mijn mening kunnen zij het recht op nietweten dan ook onverstoord uitoefenen. Aangezien er bij geïnterneerden met betrekking tot dit recht op niet-weten er zich geen bijzondere toepassingsproblemen voordoen, zal ik dit recht verder niet behandelen. B.
Nederland
207 Ook de wetgever in Nederland heeft een gelijkaardige uitzondering op het recht op informatie in de WGBO ingevoegd. Artikel 7:449 WGBO stelt dat indien de patiënt te kennen heeft gegeven geen inlichtingen te willen ontvangen, het verstrekken daarvan achterwege blijft, behoudens voor zover het belang dat de patiënt daarbij heeft niet opweegt tegen het nadeel dat daaruit voor hemzelf of anderen kan voortvloeien. Uit de bewoordingen van deze uitzondering blijkt duidelijk dat de Belgische wetgever zich op dit Nederlandse artikel heeft geïnspireerd. Aangezien de Bvt niets bepaald over een eventuele uitzondering, is artikel 7:449 WGBO ook van toepassing op tbs’ers. Doordat er zich hier weinig toepassingsproblemen stellen wordt dit niet verder uitgewerkt. C.
Frankrijk
208 Ook de Code de la Santé Publique erkent het recht om niet te weten van een patiënt. Zij stelt dat de wil van een persoon om niet geïnformeerd te worden over zijn gezondheidstoestand moet worden gerespecteerd, behalve wanneer derden zouden worden blootgesteld aan een besmettingsrisico.299 Ook hier is er geen reden om strafrechtelijk onverantwoordelijken van dit recht uit te sluiten. Ook zij kunnen zich dan ten volle beroepen op dit recht om niet te weten.
299
Art. L. 1111-2, lid 4, Code de la Santé Publique.
88
§2. De therapeutische exceptie A.
Algemeen
209 In slechts zeer uitzonderlijke omstandigheden mag een arts tijdelijk informatie achterhouden, namelijk als de arts meent dat het belang van de patiënt ernstig wordt geschaad. Voor iedere arts, die zich in vergelijkbare omstandigheden bevindt, moet het duidelijk zijn dat een beroep op de therapeutische exceptie noodzakelijk is. De Belgische wetgever heeft een te ruime toepassing van de therapeutische exceptie willen voorkomen door er in artikel 7, §4 voorwaarden aan te koppelen. De arts die de therapeutische exceptie inroept moet voorafgaandelijk een andere beroepsbeoefenaar raadplegen, een schriftelijke motivering toevoegen aan het patiëntendossier en desgevallend de vertrouwenspersoon van de patiënt inlichten. De motivatie moet concreet zijn en mag niet vervallen in stijlformules.300 Op de verantwoording van de therapeutische exceptie is een zekere controle mogelijk. Indien de patiënt zijn patiëntendossier wenst in te zien, zal hem meegedeeld worden dat de therapeutische exceptie van toepassing is. De patiënt oefent zijn inzagerecht dan uit via een door hem gekozen beroepsbeoefenaar.301 De motiveringsplicht moet een rem zijn voor onterechte therapeutische excepties.302 Tevens is de therapeutische exceptie steeds beperkt in de tijd, de informatiestop vervalt echter indien het nadeel voor de patiënt ophoudt te bestaan.303 210 Het gaat om een conflict van plichten, zoals in casu een conflict van plichten tussen enerzijds de informatieplicht en anderzijds de plicht de gezondheid van de patiënt niet te schaden door schadelijke informatie mee te delen. De inbreuk op een welbepaalde norm wordt geoorloofd omdat in een noodsituatie een lager rechtsgoed voor een hoger wordt opgeofferd. Het vormt aldus een toepassing van de noodtoestand-doctrine.304Het Hof van Beroep te Gent drukt het als volgt uit: ‘de therapeutische exceptie waarop de beklaagde zich beroept houdt enkel in dat een geneesheer informatie mag achterhouden, wanneer dit in het belang is van de patiënt, namelijk wanneer de informatieverstrekking de patiënt in die mate zou van streek brengen of angst aanjagen dat hij niet meer tot een beslissingsproces in staat is”.305 Samenvattend moet men bijgevolg sedert de Patiëntenrechtenwet een onderscheid maken tussen enerzijds de informatie over de gezondheidstoestand zelf, de toestemmingsinformatie en de uiteindelijke toestemming zelf. Volgens de opstellers van de Patiëntenrechtenwet is het begrip therapeutische exceptie in de figuur van noodtoestand aldus enkel voorbehouden voor de eerstgenoemde informatieplicht.306 In de andere gevallen moet het vertegenwoordigingssysteem worden
300
G., BENOIT, J., DE FRUYT, (eds.), De bescherming van de persoon van de geesteszieke: Ethische, medische en juridische perspectieven, Brugge, Die Keure, 2010, 100-102. 301 Art. 9, §2 Patiëntenrechtenwet. 302 M., VEYS, De wet Patiëntenrechten in de psychiatrie. In opdracht van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Gent, Larcier, 2008, 94. 303 K., ROTTHIER en M., SERVAES, Gedwongen opname van de geesteszieke: handleiding bij de wet Persoon Geesteszieke, Brugge, Die Keure, 2012, 267. 304 Memorie van Toelichting, 23. 305 Gent, 11 maart 1992, T. Gez. 1995-1996, 54. 306 W. DIJKHOFFZ, “Het recht op informatie en geïnformeerde toestemming”, T.Gez. 2003-2004, 104-105.
89
toegepast van de Patiëntenrechtenwet, zodat een derde beslist in de plaats van de wilsonbekwame patiënt. B.
De therapeutische exceptie en de wilsonbekwaamheid
211 Voorafgaand aan de invoering van de Patiëntenrechtenwet was het onderscheid tussen de toepassingsvoorwaarden van de therapeutische exceptie en van de wilsonbekwaamheid niet altijd even duidelijk. De toepassing van de therapeutische exceptie werd toen immers geacht verantwoord te zijn wanneer het meedelen van bepaalde informatie de patiënt zodanig van streek zou brengen (of angst aanjagen), dat hij niet meer tot een beslissing in staat is.307 Naar huidig recht is een patiënt die niet meer tot een beslissing in staat is, wilsonbekwaam en moet dus het vertegenwoordigingssysteem worden toegepast. 212 Tegenwoordig gaat men er immers van uit dat de wilsonbekwaamheid van de patiënt geen reden is om de therapeutische exceptie toe te passen. Zowel vanuit de rechtsleer als vanuit de psychiatrie wordt aangeraden om, indien mogelijk, de behandeling uit te stellen totdat de patiënt in staat is om de informatie alsnog te ontvangen. De Patiëntenrechtenwet stelt immers het principe voorop van het zelfbeschikkingsrecht. De therapeutische exceptie mag geen manier vormen om te ontkomen aan het vertegenwoordigingssysteem zoals voorzien in de Patiëntenrechtenwet. 213 Geïnterneerden zijn niet per definitie wilsonbekwaam. Het kan ook gebeuren dat momenten van wilsonbekwaamheid worden afgewisseld door heldere periodes. In de toelichting bij de aanbeveling 2004(10)308 en vanuit de psychiatrie wordt aangeraden om dergelijk patiënten in een heldere periode op de hoogte te brengen van wat er tijdens een crisis met hen kan gebeuren.309 C.
De therapeutische exceptie en de geïnterneerde
214 Noch in de Patiëntenrechtenwet, noch in de Interneringswet van 2007 worden geïnterneerden uitgesloten uit het toepassingsgebied van de therapeutische exceptie. Onder dezelfde voorwaarden kan ook bij hen de therapeutische exceptie worden ingeroepen. Er is immers geen reden om de therapeutische exceptie bij hen ruimer toe te passen. Men kan er vanuit gaan dat de therapeutische exceptie kan ingeroepen worden door een behandelende geneesheer zowel tijdens het psychiatrisch deskundigenonderzoek als bij de tenuitvoerlegging van de interneringsmaatregel. 215 De Interneringswet van 2014 bepaalt vervolgens in de artikelen 30, 41, 58, 64 en 68 dat de geïnterneerde persoonlijk verschijnt, maar hij door zijn raadsman kan vertegenwoordigd worden indien er medisch-psychiatrische vragen in verband met zijn toestand gesteld worden en het bijzonder schadelijk kan zijn om deze in zijn aanwezigheid te behandelen. Deze artikelen hebben allemaal betrekking op het verlenen 307
Gent, 11 maart 1992, T. Gez. 1995-1996, 54. Toelichting bij de Aanbeveling 2004(10), §52. 309 M., VEYS, De wet Patiëntenrechten in de psychiatrie. In opdracht van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Gent, Larcier, 2008, 90-91. 308
90
van uitvoeringsmodaliteiten. Dit is geen expliciete verwijzing naar de therapeutische exceptie, maar in deze gevallen wordt de geïnterneerde informatie ontnomen omdat deze bijzonder schadelijk kan zijn voor zijn gezondheidstoestand. Het doel van deze bepalingen is hetzelfde als dat van de therapeutische exceptie zoals omschreven in de Patiëntenrechtenwet. Het feit dat de wetgever deze heeft ingevoegd, wijst erop dat hij zich er bewust van was dat bepaalde informatie over de gezondheidstoestand van de geïnterneerde voor hem schadelijk kan zijn. D.
Belang van de therapeutische exceptie bij geïnterneerden
216 Geïnterneerden bevinden zich zoals reeds werd aangehaald in een bijzonder zwakke positie. De arts dient zich te hoeden voor misplaatst paternalisme. Hun onderscheidingsvermogen zal soms moeilijk in te schatten zijn en kan zelf ervaren artsen nog verrassen. De therapeutische exceptie dient tot een absoluut minimum beperkt te worden. Het meedelen van slecht nieuws, is niet noodzakelijk slecht voor de geïnterneerde. Indien hun gezondheidstoestand hen duidelijk wordt meegedeeld, zullen zij meer begrip hebben voor de behandeling die hen wordt opgelegd en zullen ze vaak trouwer zijn bij het innemen van hun medicatie en sneller inspraak vragen bij de keuze van hun medicatie. Vroeger ging men er soms verkeerdelijk vanuit dat het verzwijgen van bepaalde informatie, bijvoorbeeld de kans op zelfmoord zou verkleinen. Tegenwoordig is men van deze opvatting afgestapt. Psychoses kunnen bijvoorbeeld in bepaalde gevallen voorkomen worden, indien aan een geïnterneerde degelijke informatie wordt verstrekt. De geïnterneerde kan dan de eerste symptomen herkennen en eventueel nodige maatregelen treffen, door bijvoorbeeld sneller hulp te zoeken. 217 Aan de andere kant kan het verzwijgen van bepaalde informatie ook het tegenovergestelde effect hebben van wat werd beoogd. De geïnterneerde zal veel kunnen afleiden uit het feit dat hij allerlei onderzoeken moet ondergaan en een bepaalde behandeling moet volgen. Dit kan tot gevolg hebben dat de geïnterneerde juist zeer onrustig wordt en het doel van de behandeling niet begrijpt. Het is dus van groot belang dat men zeer voorzichtig omspringt met de toepassing van de therapeutische exceptie.310 218 Dat men zich moet hoeden voor een overmatige toepassing van de therapeutische exceptie, betekent evenwel niet dat ze nooit verantwoord zou zijn. In bepaalde gevallen kan het toepassen van de therapeutische exceptie wel degelijk in het belang zijn van de geïnterneerde. Het verschaffen van alle informatie zou bijvoorbeeld de doeltreffendheid van de therapie kunnen ondermijnen. Zo kan het bijvoorbeeld de bedoeling zijn dat de geïnterneerde zelf tot ziekte-inzicht komt. Soms wordt bepaalde informatie gedoseerd of gefaseerd gegeven. Ook dit komt neer op een toepassing van de therapeutische exceptie. De beroepsbeoefenaar onthoudt immers informatie over diens gezondheidstoestand omdat het onmiddellijk meedelen van deze informatie ‘klaarblijkelijk ernstig nadeel’ voor diens gezondheid zou meebrengen.
310
M., VEYS, De wet Patiëntenrechten in de psychiatrie. In opdracht van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Gent, Larcier, 2008, 92.
91
219 Toch mag men ook hier niet vergeten dat de psychotherapeut niet valt onder het toepassingsgebied van de Patiëntenrechtenwet, tenzij de psychotherapeut een andere beroepstitel zou dragen op basis waarvan hij een beroepsbeoefenaar is in de zin van de Patiëntenrechtenwet.311 E.
De therapeutische exceptie in Nederland
220 Ook de therapeutische exceptie is in Nederland geen onbekend gegeven. Dit recht wordt bepaald in artikel 7:448.3 NBW. Ook hier blijkt uit de bewoordingen van dit artikel dat de Belgische wetgever zich heeft laten inspireren door de Nederlandse WGBO. Toch valt er een belangrijk verschil op. Wanneer het informatie betreft met het oog op een behandeling, kan de beroepsbeoefenaar zich naar Belgisch recht niet beroepen op de therapeutische exceptie. Voor het overige is dit artikel gelijklopend met de Belgische bepaling, waardoor ik dit niet verder zal uitwerken. F.
De therapeutische exceptie in Frankrijk
221 De therapeutische exceptie is ook in Frankrijk niet onbekend. Artikel L. 1111-2, tweede lid Code de la Santé Publique bepaalt dat de informatieplicht op iedere beroepsbeoefenaar rust rekening houdend met zijn beroepsbekwaamheid en met respect voor de beroepsregels die op hem van toepassing zijn. Van dit principe kan enkel worden afgeweken wanneer een spoedgeval zich voordoet of wanneer het onmogelijk is om te patiënt te informeren. Uit deze onmogelijkheid om te informeren kan de therapeutische exceptie worden afgeleid. De Franse deontologische code312, die kracht van wet heeft313, erkent een beroep op de therapeutische exceptie wel uitdrukkelijk. De therapeutische exceptie kan ook hier weer te allen tijde worden toegepast, behalve wanneer er door de aandoening derden kunnen worden blootgesteld aan besmettingsgevaar. Het Franse Hof van Cassatie oordeelde dat de afwisselende depressieve en manische periodes de toepassing van de therapeutische exceptie rechtvaardigen en dat het van belang is dat de diagnose slechts tijdelijk voor de patiënt wordt verborgen gehouden.314 Afdeling 5: Besluit bij het recht op informatie over de eigen gezondheidstoestand 222 Het algemene recht op informatie over de eigen gezondheidstoestand is terug in de drie rechtsstelsels vrij gelijklopend. Men stelt zowel in België, Nederland als Frankrijk dat men rekening dient te houden met de individuele patiënt, in het bijzonder met zijn onderscheidingsvermogen wanneer men de informatie meedeelt. Vervolgens beschikken de zorginstellingen uit het reguliere circuit in de drie rechtsstelsels over een huishoudelijk reglement, dat de geestesgestoorde delinquent op de hoogte dient te brengen van zijn 311
M., VEYS, De wet Patiëntenrechten in de psychiatrie. In opdracht van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Gent, Larcier, 2008, 82. 312 Art. 35, lid 2 en 3 van de Code de Déontologie médicale: “Toutefois, dans l’intérêt du malade et pour des raisons légitimes que le practicien apprécie en conscience, un malade peut être tenu dans l’ignorance d’un diagnostic ou d’un pronostic graves, sauf dans les cas où l’affection dont il est atteint expose les tiers à un risque de contamination. Un pronostic fatal ne doit être révélé que avec circonspection (…).” 313 Décret n° 95-1000 du 6 septembre 1995 portant code de déontologie médicale, J.O. 8 septembre 1995. 314 Cass. 23 mei 2000, n° 905.
92
rechten en plichten in de instelling. Wel dient hierbij te worden opgemerkt dat dit in Nederland en Frankrijk wettelijk opnieuw veel beter is geregeld dan dat dit in België het geval is. Zo heeft de tbs’er het recht om bij de binnenkomst in de inrichting zoveel als mogelijk, schriftelijk en in een voor hem begrijpelijke taal op de hoogte te worden gebracht van zijn bij of krachtens de Bvt voor hem geldende rechten en plichten. Vervolgens heeft de tbs’er het recht om veel actiever betrokken te worden bij het verpleeg- en behandelplan. Ook in Frankrijk bestaat er een wettelijk recht voor de strafrechtelijk onverantwoordelijke om geïnformeerd te worden over hun juridische situatie, hun rechten, hun beroepsmogelijkheden… 223 De vertrouwenspersoon kan wel niet in de drie rechtsstelsels op dezelfde wijze worden ingevuld. Op dit vlak staat België een stuk verder, al is ook in de Belgische wetgeving niet altijd even duidelijk wat betreft de invulling van het begrip in de onderscheiden situaties. Vooral wanneer men kijkt naar de nieuwe Interneringswet rijzen er nog heel wat vragen. Toch vindt men in de Belgische wetgeving er veel meer over terug, wat mijn inziens een goede zaak is, aangezien geïnterneerden veel baat kunnen hebben aan de bijstand van een vertrouwenspersoon bij de uitoefening van hun patiëntenrechten. In Nederland vind je wat betreft dit aspect enkel maar een bepaling die de bijstand regelt van een vertrouwenspersoon bij het indienen van een klacht. In Frankrijk spreekt men wel over la personne de confiance, maar deze vervult eerder een vertegenwoordigingsfunctie. 224 Wat betreft het onthouden van informatie aan de geestesgestoorde delinquent, kan worden opgemerkt dat er zich geen al te grote verschillen voordoen in de drie verschillende rechtsstelsels. Indien er zich met betrekking tot dit recht problemen zouden voordoen, zullen zij steeds van praktische aard zijn, aangezien de wet in België, Nederland en Frankrijk de geestesgestoorde delinquent van dit recht niet uitsluit. Hoofdstuk 4: Het recht op geïnformeerde toestemming (artikel 8 Patiëntenrechtenwet) Afdeling 1: Algemeen 225 Luidens artikel 8 Patiëntenrechtenwet heeft de patiënt het recht om geïnformeerd, voorafgaandelijk en vrij toe te stemmen in iedere tussenkomst van de beroepsbeoefenaar. Een geneesheer die overgaat tot een welbepaalde handeling zal vaak opzettelijk lichamelijke letsels toebrengen. Om deze opzettelijke slagen en verwondingen te rechtvaardigen wordt verwezen naar de toestemming zoals omschreven in artikel 8 Patiëntenrechtenwet. Deze strafrechtelijke immuniteit geniet de geneesheer indien voldaan is aan een aantal voorwaarden. De ingreep dient een voldoende curatief en preventief doel te hebben, er mag geen fout worden begaan bij de uitvoering en er moet een informed consent bestaan. Dit informed consent beginsel werd met artikel 8 Patiëntenrechtenwet wettelijk bekrachtigd. Het informed consent beginsel lijkt algemeen aanvaard te zijn in de lidstaten van de Europese Unie en wordt afgeleid uit het recht op fysieke integriteit en uit het ruimere recht op zelfbeschikking.315 In beginsel is dus elke aantasting van de fysieke 315
Art. 1134, lid 3 BW.
93
integriteit van een patiënt, zonder diens geïnformeerde toestemming een misdrijf. Enkel op basis van een uitdrukkelijke wettelijke bepaling kan hiervan worden afgeweken. De Memorie van Toelichting heeft hierbij als voorbeeld de dwangbehandeling.316 De relatie tussen patiënt en beroepsbeoefenaar wordt aldus gekenmerkt door een continu gegeven van toestemming door de patiënt aan de beroepsbeoefenaar. Indien een patiënt geen toestemming heeft gegeven voor een medische behandeling en die behandeling berokkent hem schade, moet de patiënt het causaal verband tussen fout en schade zelf aantonen. Er moet conform de equivalentieleer, worden nagegaan of de schade zoals ze zich in concreto heeft voorgedaan, zich ook zou hebben gemanifesteerd zonder die fout.317 Dit werd door het Hof van Cassatie bepaalt in twee recente arresten.318 De term ‘tussenkomst’ dient ruim te worden geïnterpreteerd. Dit is ruimer dan enkel een onderzoek met het oog op een diagnose of een behandeling waarbij de fysieke integriteit van de patiënt in het geding is.319 226 Het derde lid van artikel 8, §4 bepaalt dat de weigering of intrekking van de toestemming niet tot gevolg heeft dat het in artikel 5 bedoelde recht op kwaliteitsvolle dienstverstrekking ophoudt te bestaan. Dit betekent dat de beroepsbeoefenaar de patiënt niet aan zijn lot mag overlaten. Op grond van artikel 8, §2 Patiëntenrechtenwet, moet de arts de patiënt op de hoogte brengen van de mogelijke gevolgen van de weigering of intrekking. Ook moet de arts een alternatieve behandeling of een doorverwijzing voorstellen waarmee de patiënt eventueel wel kan instemmen.320 Afdeling 2: Voorwaarden voor een geldige toestemming 227 In beginsel dient de toestemming luidens het tweede lid van artikel 8, §1 Patiëntenrechtenwet uitdrukkelijk gegeven te worden. De toestemming kan ook stilzwijgend worden gegeven indien de beroepsbeoefenaar de toestemming kan afleiden uit de gedragingen van de patiënt. In dergelijk geval spreekt men van een impliciete, stilzwijgende of non-verbale toestemming. De impliciete toestemming is een volwaardige toestemming op voorwaarde dat het gedrag van de patiënt ondubbelzinnig is en steunt op kennis van zaken.321 De toestemming moet niet schriftelijk worden gegeven, maar mag schriftelijk worden vastgelegd op verzoek van de patiënt of de beroepsbeoefenaar en met instemming van de patiënt of beroepsbeoefenaar. In dat geval wordt de schriftelijke toestemming toegevoegd aan het patiëntendossier.322 Opdat de toestemming geldig zou zijn, dient aan drie voorwaarden te zijn voldaan, namelijk ze moet vrij zijn, ze moet geïnformeerd zijn en ze moet uitgaan van een wilsbekwame patiënt. Een vrije
316
Memorie van toelichting, 24. T. GOMBEER, “Cassatie verduidelijkt wet op de patiëntenrechten”, Juristenkrant 2009, 4-5. 318 Cass. 11 juni 2009, AR C080199F. en Cass. 26 juni 2009, AR C070548N. 319 Memorie van Toelichting, 24. 320 G., BENOIT, J., DE FRUYT, (eds.), De bescherming van de persoon van de geesteszieke: Ethische, medische en juridische perspectieven, Brugge, Die Keure, 2010, 102-106. 321 Memorie van Toelichting, 25. 322 Art. 8, §1 lid 3 Patiëntenrechtenwet. 317
94
toestemming houdt in dat er geen gebruik mag gemaakt worden van bedreigingen, listen of dwang. Dit steunt op de theorie van de wilsgebreken.323 Afdeling 3: Theorie van de relevante risico’s 228 Artikel 8, §2 heeft betrekking op de inhoud van de informatie die moet worden verstrekt. De inlichtingen die verstrekt moeten worden met het oog op een geldige toestemming hebben betrekking op het doel van de tussenkomst, de aard ervan, de graad van urgentie, de duur en de frequentie, de voor de patiënt relevante tegenaanwijzingen, nevenwerkingen en risico’s verbonden aan de tussenkomst, de nazorg, de mogelijke alternatieven, financiële gevolgen, de gevolgen van weigering of intrekking van de toestemming en alle andere voor de patiënt of de beroepsbeoefenaar relevant geachte verduidelijkingen. Omtrent de voormelde elementen moet de patiënt minimaal worden geïnformeerd rekening houdend met de complexiteit van de tussenkomst. Deze elementen moeten bovendien ruim worden geïnterpreteerd.324 229 In de rechtsleer wordt dit principe vaak omschreven als ‘de theorie van de relevante risico’s’. Over de precieze inhoud bestond er lang geen eensgezindheid. Men ging er vroeger vanuit dat enkel ‘normale en voorzienbare risico’s’ vermeld dienden te worden. Uitzonderlijke risico’s moesten dus niet worden meegedeeld. Echter sinds een arrest van het Hof van Cassatie van 26 juni 2009325 bestaat er meer duidelijkheid omtrent de vraag welke risico’s moeten worden meegedeeld aan de patiënt. Het Hof oordeelde dat een arts niet wordt ontslagen van zijn informatieplicht wegens het uitzonderlijk karakter van de risico’s. 230 De informatie moet voorafgaandelijk en tijdelijk worden verstrekt onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten voorzien in §2 en §3 van artikel 7 Patiëntenrechtenwet.326 Naar artikel 7, §4, de therapeutische exceptie, wordt evenwel niet verwezen. De exceptie kan niet worden gebruikt om aan de patiënt informatie te onthouden over bijvoorbeeld de risico’s verbonden aan een ingreep uit vrees dat de patiënt de ingreep wel eens zou kunnen weigeren. Wel kan de patiënt ermee instemmen dat om een reden van doeltreffendheid in een psychotherapeutische behandeling bepaalde informatie wordt achtergehouden.327 Bij het verstrekken van de informatie moet net zoals bij het geven van de informatie over de eigen gezondheidstoestand rekening worden gehouden met de individuele draagkracht328 van de betrokken patiënt.329
323
M., VEYS, De wet Patiëntenrechten in de psychiatrie. In opdracht van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Gent, Larcier, 2008, 100. 324 Memorie van Toelichting, 26. 325 Cass. 26 juni 2009, AR C070548N. 326 Art. 8, §3 Patiëntenrechtenwet. 327 G., BENOIT, J., DE FRUYT, (eds.), De bescherming van de persoon van de geesteszieke: Ethische, medische en juridische perspectieven, Brugge, Die Keure, 2010, 102-106. 328 Wat daar precies mee wordt bedoeld staat omschreven in titel 6, hoofdstuk 3, afdeling 1, §3 (zie blz 73). 329 Memorie van Toelichting, 27.
95
Afdeling 4: Gevolgen met betrekking tot geïnterneerden 231 Ook een geïnterneerde, geesteszieke patiënt heeft in principe het recht om geïnformeerd, voorafgaandelijk en vrij toe te stemmen in iedere tussenkomst van een geneesheer. Zij worden echter niet uitgesloten uit het toepassingsgebied. Toch zullen er zich ter zake heel wat problemen stellen aangezien een geïnformeerde toestemming enkel kan uitgaan van een wilsbekwame patiënt en een geïnterneerde te maken kan krijgen met dwangbehandelingen. Vervolgens zullen de beroepsbeoefenaren bij het verstrekken van de voorafgaande informatie rekening dienen te houden met de draagkracht van de geïnterneerde.330 §1. Enkel wilsbekwame patiënten kunnen een geldige toestemming geven 232 Een geïnterneerde patiënt is zoals reeds werd aangegeven niet automatisch wilsonbekwaam. Maar indien de beroepsbeoefenaar van oordeel is dat de geïnterneerde wilsonbekwaam is, kan deze geen geldige toestemming geven of weigeren. Een geldige toestemming moet uitgaan van een wilsbekwame patiënt die niet onder het beschermingsstatuut valt van de verlengde minderjarigheid of de gerechtelijk onbekwaamverklaring. In geval van wilsonbekwaamheid of wanneer de patiënt onder de zonet genoemde statuten staat, moet de toestemming uitgaan van een vertegenwoordiger.331 A.
De vertegenwoordiger
a.
Algemeen
233 Indien een geïnterneerde wilsonbekwaam is of valt onder een van de beschermingsstatuten zoals omschreven in artikel 13 Patiëntenrechtenwet, moet zijn toestemming uitgaan van een vertegenwoordiger. Bij meerderjarige patiënten die onder een beschermingsstatuut vallen, zullen hun rechten uitgeoefend worden door de ouders of voogd.332 De overgrote meerderheid van de meerderjarigen die onbekwaam zijn om hun rechten als patiënt uit te oefenen, vallen echter niet onder voormelde statuten. Geïnterneerden kunnen bijvoorbeeld door een psychiatrische stoornis tijdelijk niet bekwaam zijn om hun patiëntenrechten uit te oefenen. Deze personen kunnen dan luidens artikel 14 Patiëntenrechtenwet op het ogenblik dat ze nog wilsbekwaam zijn, zelf een vertegenwoordiger aanduiden. Indien de geïnterneerde geen vertegenwoordiger had aangeduid op het ogenblik dat hij wilsbekwaam was of de vertegenwoordiger laat na om zijn mandaat uit te oefenen, wordt toepassing gemaakt van een cascadesysteem zoals omschreven in artikel 14, §2 Patiëntenrechtenwet. Is er uiteindelijk geen vertegenwoordiger voorhanden of ontstaat er een conflict tussen de vertegenwoordigers,
330
Wat daar precies mee wordt bedoeld staat omschreven in titel 6, hoofdstuk 3, afdeling 1, §3 (zie blz 73). Art. 12, 13 en 14 Patiëntenrechtenwet. 332 Art. 13 Patiëntenrechtenwet. 331
96
dan zal de zorgverstrekker zelf de patiënt kunnen vertegenwoordigen, mits overleg in het multidisciplinair team.333 234 In tegenstelling tot de vertrouwenspersoon waarvan sprake is bij het recht op informatie over de gezondheidstoestand en het recht op inzage in het patiëntendossier betreft het hier niet een persoon die de patiënt als het ware bijstaat bij de uitoefening van zijn rechten maar wel een persoon die de rechten van de patiënt uitoefent. Hij doet dit zolang de patiënt zelf niet in staat is zijn rechten uit te oefenen. Gelet op de verregaande bevoegdheden van deze door de patiënt benoemde vertegenwoordiger wordt voorzien in een formele procedure voor de aanduiding.334 235 Artikel 15, §2 legt aan de behandelende arts de verplichting op af te wijken van de beslissing van de vertegenwoordiger in het belang van de patiënt en teneinde een bedreiging van diens leven of een ernstige aantasting van diens gezondheid af te wenden, in voorkomend geval in multidisciplinair overleg. Het uitgangspunt bij het nemen van beslissingen omtrent de medische behandeling van een wilsonbekwame patiënt is dat de vertegenwoordiger zich laat leiden door wat de patiënt zelf zou hebben gewild. Indien deze wil niet kan worden achterhaald, moet ervan uitgegaan worden dat hij dat zou hebben gewild, wat het meest in zijn belang is. Doet de vertegenwoordiger dat niet en wordt het leven of de gezondheid van de patiënt hierdoor bedreigd, moet de arts afwijken van de beslissing van de vertegenwoordiger.335 Gaat het om een zelf benoemde vertegenwoordiger dan kan de beroepsbeoefenaar van de beslissing afwijken voor zover deze vertegenwoordiger zich niet kan beroepen op de uitdrukkelijke wil van de patiënt.336 236 Zowel wanneer de patiënt handelingsonbekwaam is als wanneer hij wilsonbekwaam is, moet hij zoveel als mogelijk en in verhouding tot zijn begripsvermogen betrokken worden bij de uitoefening van zijn rechten.337 b.
De vertegenwoordiger en de geïnterneerde
1.
Algemeen
237 De vraag stelt zich in hoeverre dit vertegenwoordigingssysteem van toepassing is op geïnterneerden. Geïnterneerden worden immers niet uitgesloten uit het toepassingsgebied in de Patiëntenrechtenwet. We kunnen er echter vanuit gaan dat het vertegenwoordigingssysteem zoals omschreven in de Patiëntenrechtenwet integraal op geïnterneerden van toepassing is. Dit leid ik af uit artikel 95 Basiswet Gevangeniswezen. Dit artikel bepaalt dat in geval van levensgevaar of overlijden van de gedetineerde (en dus ook de geïnterneerde) onder andere de door de gedetineerde (en dus ook de geïnterneerde) patiënt aangewezen vertegenwoordiger daarvan onmiddellijk in kennis wordt gesteld. 333
K., ROTTHIER, Gedwongen opname: rechtsbescherming van de psychiatrische patiënt, Brugge, Die Keure, 2007, 136. 334 Memorie van toelichting, 42. 335 G., BENOIT, J., DE FRUYT, (eds.), De bescherming van de persoon van de geesteszieke: Ethische, medische en juridische perspectieven, Brugge, Die Keure, 2010, 110-111. 336 Art. 15, §2 Patiëntenrechtenwet. 337 Art. 13, §2 en art. 14, §3 Patiëntenrechtenwet.
97
238 Vervolgens kan men zich nog afvragen of geïnterneerden om het even wie kunnen aanduiden als vertegenwoordiger. Wat betreft de vertrouwenspersoon werd dit recht beperkt door de Basiswet Gevangeniswezen. Daar werd een limitatieve opsomming gegeven van personen die gedetineerden ( en dus ook geïnterneerden) kunnen aanduiden als vertrouwenspersoon. Het feit dat dit niet werd gedaan voor de vertegenwoordiger lijkt mij wat vreemd, aangezien deze uitgestrektere bevoegdheden heeft dan de vertrouwenspersoon. Toch zal ook hier de beroepsbeoefenaar steeds kunnen afwijken van de keuze van de geïnterneerde indien deze van oordeel is dat zijn beslissing ingaat tegen het belang van de patiënt. 2.
Problematiek in de praktijk
239 Net zoals bij de vertrouwenspersoon, zullen ook hier geïnterneerden vaak het slachtoffer zijn van hun beperkte sociale netwerk bij het maken van een keuze van vertegenwoordiger. Daarom kan het belangrijk zijn dat zij daartoe speciaal opgeleide personen kunnen aanduiden als vertegenwoordiger.338 240 Indien de vertegenwoordiger een beroepsbeoefenaar is, bestaat er enige waarborg tegen misbruiken, deze vertegenwoordigt de patiënt immers na multidisciplinair overleg.339 Wanneer het gaat om een vertegenwoordiger van een handelingsonbekwame persoon, kan de vertegenwoordiger ook via het gemeen recht uit zijn functie worden ontheven.340 Toch merkt de federale ombudsdienst ‘rechten van de patiënt’ op dat er maar zeer weinig kwaliteitscontrole bestaat op vertegenwoordigingsbeslissingen. Vervolgens blijkt uit hun jaarverslag van 2004 dat er dringend nood is aan ethische richtlijnen omtrent de wijze waarop vertegenwoordigers hun vertegenwoordigingsbevoegdheid zouden kunnen uitoefenen en hoe zij hierin het best worden begeleid.341 Naar toekomstig recht zou voor beslissingen omtrent ingrijpende behandelingen de vertegenwoordiger moeten worden gemachtigd door de rechter. Wat onder ingrijpende behandelingen wordt verstaan, zou moeten worden omschreven in de wet.342 §2. De dwangbehandeling A.
Algemeen
241 Luidens artikel 8 Patiëntenrechtenwet kan een beroepsbeoefenaar slechts optreden indien de patiënt geïnformeerd, voorafgaandelijk en vrij heeft toegestemd in iedere tussenkomst van de beroepsbeoefenaar. De enige uitzondering die de Patiëntenrechtenwet hierop toelaat, is de plaatsvervangende toestemming bij wilsonbekwaamheid343 en een
338
M., VEYS, De wet Patiëntenrechten in de psychiatrie. In opdracht van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Gent, Larcier, 2008, 211-216. 339 Art. 14, §2 lid 3 Patiëntenrechtenwet. 340 Art. 487 quater en art. 509 BW. 341 Jaarverlag Nederlandstalige federale ombudsdienst 2004, 95. 342 Wetsvoorstel-Bourgeois tot invoering van een coherent beschermingssysteem voor geestelijk gehandicapten in het Burgerlijk Wetboek, Parl.St. kamer B.Z. 2003, nr. 51-0054/001. 343 Art. 12, 13, 14 en 15 Patiëntenrechtenwet.
98
spoedgeval.344 De wet bevat geen enkele bepaling met betrekking tot de behandeling op onvrijwillige basis. Verder heeft de patiënt volgens de wet steeds de mogelijkheid om een behandeling te weigeren. Het Hof van Cassatie heeft in een arrest van 1975 345 beslist dat het verbod van dwanguitoefening een algemeen rechtsbeginsel is en dat dit verbod inhoudt dat buiten de door de wet bepaalde gevallen, elke fysieke dwanguitoefening op de persoon, onder meer om hem aan een lichamelijk of geestesonderzoek te onderwerpen, verboden is. Ook volgens de Memorie van Toelichting kan men maar afwijken van het principe van geïnformeerde toestemming op grond van duidelijke wettelijke bepaling. Als voorbeeld geeft zij daarbij, de dwangbehandeling van een geesteszieke patiënt waarvoor de wetgever een specifieke regeling dient te voorzien.346 242 De dwangbehandeling moet worden onderscheiden van de dwangopname. In de praktijk gaat men er soms verkeerdelijk vanuit dat de dwangopname de dwangbehandeling rechtvaardigt. Het Raadgevend Comité voor Bio-Ethiek omschrijft de dwangbehandeling als ‘elke interventie, zij het van fysieke, psychologische of sociale aard, met een therapeutisch doel, toegepast op een persoon die in staat is zijn/haar toestemming te geven en deze toestemming niet geeft, ofwel niet in staat is toe te stemmen en de behandeling weigert’.347 Het ontbreken van een sluitende regelgeving over de dwangbehandeling, al dan niet gekoppeld aan een opname, zorgt voor heel wat rechtsonzekerheid.348 B.
Dwangbehandeling bij geïnterneerden
243 Geïnterneerden worden weliswaar nog meer dan andere geesteszieken geconfronteerd met een onvrijwillige behandeling. Zij hebben immers niet de mogelijkheid om bepaalde therapieën al dan niet te volgen, aangezien zij een beschermingsmaatregel opgelegd krijgen, zowel ter bescherming van zichzelf als ter bescherming van derden. Vaak zal bij hen elke vorm van ziekte-inzicht ontbreken, waardoor zij niet altijd bereid zullen zijn de voorgestelde therapieën te volgen of tot het innemen van hun medicatie. De vraag rijst met andere woorden of de gedwongen opname van een geïnterneerde ook toelaat deze onder dwang aan een behandeling te onderwerpen.349De wetgever heeft onvoldoende aandacht gehad voor het probleem van de behandeling onder dwang. Om op deze vraag een antwoord te kunnen bieden, dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de onderzoeks- of de uitvoeringsfase waarin de geïnterneerde zich bevindt.
344
Art. 8, §5 Patiëntenrechtenwet. Cass. 7 maart 1975, Arr. Cass. 1975, 767. 346 Memorie van Toelichting, 24. 347 Adv. Nr. 21 van 10 maart 2003 betreffende gedwongen behandeling bij gedwongen opname, 3. 348 G., BENOIT, J., DE FRUYT, (eds.), De bescherming van de persoon van de geesteszieke: Ethische, medische en juridische perspectieven, Brugge, Die Keure, 2010, 102-106. 349 G., BENOIT, J., DE FRUYT, (eds.), De bescherming van de persoon van de geesteszieke: Ethische, medische en juridische perspectieven, Brugge, Die Keure, 2010, 102-106. 345
99
a.
De onderzoeksfase
244 Het probleem stelt zich al van bij de aanvang van de procedure vermits de verdachte voortaan verplicht onderworpen wordt aan een psychiatrisch deskundigenonderzoek.350 Dit veronderstelt een daadwerkelijk onderzoek van de verdachte door de geneesheer. De vraag stelt zich nu hoe dit kan worden gerechtvaardigd in de zin van de Patiëntenrechtenwet. Gezondheidszorg in de Patiëntenrechtenwet wordt immers omschreven als ‘alle diensten met het oog op het bevorderen, vaststellen, behouden of verbeteren van de gezondheidstoestand van de patiënt of om de patiënt bij het sterven te begeleiden’.351 Het psychiatrisch deskundigenonderzoek is een ‘dienst’ met het oog op het vaststellen van diens psychische gesteldheid, gezondheidstoestand. De persoon die eraan wordt onderworpen is dan ook een patiënt in de zin van de Patiëntenrechtenwet. Een patiënt is immers een ‘(…) natuurlijk persoon aan wie gezondheidszorg wordt verstrekt, al dan niet op eigen verzoek’.352 1.
Het psychiatrisch deskundigenonderzoek
245 De Interneringswet van 2007 bepaalt met betrekking tot het psychiatrisch deskundigenonderzoek in haar artikel 5, §4 dat alle bepalingen van de Patiëntenrechtenwet van toepassing zijn op het psychiatrisch deskundigenonderzoek, met uitzondering van artikel 6 Patiëntenrechtenwet. Deze bepaling vindt men niet meer terug in de Interneringswet van 2014. De nieuwe Interneringswet regelt wat betreft de individuele rechten van de patiënt met betrekking tot het psychiatrisch deskundigenonderzoek maar zeer weinig. Normalerwijze dient men er vanuit te gaan dat hetgeen niet werd bepaald in de Interneringswet van 2014, geregeld wordt door de Patiëntenrechtenwet. Luidens de Memorie van Toelichting van de Patiëntenrechtenwet kan maar worden afgeweken van de geïnformeerde toestemming op grond van een duidelijke wettelijke bepaling.353 246 De vraag of een dwangbehandeling kan gerechtvaardigd worden tijdens het psychiatrisch deskundigenonderzoek is evenwel niet zo eenvoudig te beantwoorden. Naar mijn mening kunnen hierbij twee pistes worden gevolgd. Enerzijds kan men er vanuit gaan dat het feit dat de nieuwe Interneringswet de psychiatrische expertise verplicht oplegt, een duidelijke wettelijke bepaling inhoudt, die een uitzondering op de geïnformeerde toestemming rechtvaardigt. De verdachte heeft dan niet het recht zijn toestemming tot deze expertise te weigeren op grond van artikel 8, §4 Patiëntenrechtenwet. Indien men voor ogen houdt dat de nieuwe Interneringswet van latere datum is dan de Patiëntenrechtenwet, kan deze uitzondering op de geïnformeerde toestemming in deze fase van het onderzoek wettelijk verantwoord worden. Anderzijds kan men er ook van uitgaan dat artikel 5 van de nieuwe Interneringswet geen duidelijke wettelijke bepaling is, die een uitzondering op artikel 8 Patiëntenrechtenwet rechtvaardigt. 350
Wetsvoorstel (S. DE CLERCK en S. BECQ) tot wijziging van de wet van 21 april 2007 wat de internering van personen met een geestesstoornis betreft, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2746/001, 4. 351 Art. 2, 2° Patiëntenrechtenwet. 352 Art. 2, 1° Patiëntenrechtenwet. 353 Memorie van toelichting, 24.
100
Indien men daarvan uitgaat kan een dwangbehandeling tijdens het psychiatrisch deskundigenonderzoek niet gerechtvaardigd worden op basis van de nieuwe Interneringswet in samenhang gelezen met de Patiëntenrechtenwet. Men zal dan immers een rechtvaardiging moeten zoeken in het internationaal recht, het gemeen recht of in bepaalde gevallen de Patiëntenrechtenwet zelf (zie infra). 2.
De inobservatiestelling
247 De onderzoeksrechter of vonnisrechter kunnen op basis van artikel 6 van de Interneringswet van 2014 bevelen dat de verdachte wordt onderworpen aan een psychiatrisch deskundigenonderzoek met opneming ter observatie. De toepasselijkheid van de wet op de voorlopige hechtenis heeft tot gevolg dat de opneming ter observatie enkel mogelijk is indien de verdachte in voorlopige hechtenis is geplaatst onder de voorwaarden die de wet op de voorlopige hechtenis bepaalt. Zijn de voorwaarden ervan niet vervuld, kan er geen bevel tot aanhouding worden uitgevaardigd en kan dus geen opneming ter observatie worden bevolen. Alle artikelen van de wet op de voorlopige hechtenis zijn immers op de verdachte van toepassing.354 248 Ook hier rechtvaardigt de dwangopname, de dwangbehandeling niet. Men moet de redenering doortrekken van bij het psychiatrisch deskundigenonderzoek. Er kan maar worden afgeweken van de geïnformeerde toestemming op grond van een duidelijke wettelijke bepaling. Men kan discussiëren over het feit of artikel 6 van de Interneringswet van 2014 een duidelijke wettelijke bepaling uitmaakt, maar naar mijn mening is deze onvoldoende specifiek om een uitzondering te rechtvaardigen. Men zal zich terug moeten beroepen op het internationaal recht, het gemeen recht of de Patiëntenrechtewet zelf om de dwangbehandeling te rechtvaardigen (zie infra). b.
De uitvoeringsfase
249 Ook in deze fase kan de problematiek zich voordoen dat een geïnterneerde die onder dwang wordt opgenomen in aanraking komt met een dwangbehandeling. Niet alleen de behandeling van de geïnterneerde op zich kan problemen geven, maar ook het gebruik van dwangmiddelen. Het is de interneringsrechter die beslist waar de veiligheidsmaatregel ten uitvoer zal worden gelegd. Op de tenuitvoerlegging van deze maatregel blijft de Patiëntenrechtenwet van toepassing. In deze fase van de procedure moeten geïnterneerden in principe steeds een geïnformeerde toestemming geven, tenzij een wettelijke bepaling hiervan afwijkt. Indien de interneringsrechter aldus zijn toelating zou geven om een geïnterneerde onder dwang te behandelen, zou hij zijn bevoegdheid te buiten gaan, nu de dwangbehandeling niet wettelijk is geregeld.355 250 Uiteraard zou het vrij nutteloos zijn een geïnterneerde een beveiligingsmaatregel op te leggen, zonder dat men zou kunnen overgaan tot een dwangbehandeling. Op die 354
Wetsvoorstel (S. DE CLERCK en S. BECQ) tot wijziging van de wet van 21 april 2007 wat de internering van personen met een geestesstoornis betreft, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2746/001, 8. 355 M-N, VEYS, De postitie van de psychiatrische patiënt in de Wet Patiëntenrechten, Unitversiteit Antwerpen, 2005-2006, 107-108.
101
manier zouden veel behandelingen hun doel missen. Om deze reden is het nuttig te onderzoeken op grond waarvan deze dwangbehandeling zou kunnen gerechtvaardigd worden. 1.
Geïnterneerden die verblijven in een zorginstelling
251 Indien een geïnterneerde verblijft in een zorginstelling en een dwangbehandeling moet ondergaan, moet daarvoor een rechtvaardiging kunnen worden gevonden. Aangezien een duidelijke wettelijke bepaling ontbreekt, moeten we een rechtvaardiging zoeken in het internationaal recht, het gemeen recht en in bepaalde gevallen in de Patiëntenrechtenwet zelf. a.
Op grond van het internationaal recht
252 Artikel 7 van het Verdrag Mensenrechten en Biogeneeskunde356 van de Raad van Europa laat toe dat een patiënt die aan een ernstige geestesziekte lijdt, zonder zijn of haar toestemming onderworpen wordt aan een medische tussenkomst met het oog op de behandeling van deze ziekte voor zover de volgende voorwaarden zijn vervuld: -
zonder deze behandeling zal naar alle waarschijnlijkheid ernstige schade worden toegebracht aan zijn of haar gezondheid;
-
de dwangbehandeling is in overeenstemming met bij wet bepaalde beschermende voorwaarden, waaronder toezicht, controle en beroepsprocedures.
253 Verder kan de dwangbehandeling worden uitgelegd in het licht van de fundamentele rechten, zoals bepaald in artikel 3 en 8 EVRM. Volgens het Hof is een medische behandeling niet in strijd met artikel 3 EVRM indien zij vanuit medisch oogpunt noodzakelijk is en in overeenstemming met de geldende medische standaard. Of artikel 3 EVRM is geschonden, hangt af van de therapeutische noodzaak van de behandeling, maar in beginsel kan een medische dwangbehandeling niet onmenselijk of vernederend zijn. Toch kan dit artikel alleen maar worden toegepast op volledig wilsonbekwame patiënten, zij mag niet worden uitgebreid tot wilsbekwame of gedeeltelijk wilsonbekwame patiënten. Om deze reden zullen veel geïnterneerden hier uit de boot vallen.357 254 Luidens artikel 8 EVRM kan de dwangbehandeling worden gerechtvaardigd voor zover deze in overeenstemming is met de beperkingen die artikel 8.2. EVRM toelaat op het recht op eerbiediging van het privé-leven. Op basis van dit artikel is het mogelijk om af te wijken van het verbod van een dwangbehandeling op een persoon: -
voor zover dit bij wet is voorzien (legalitetisbeginsel);
-
nodig is voor een democratische samenleving (proportionaliteitsbeginsel);
356
Verdrag van Oviedo van 4 april 1997 “for the protection of Human Rights and Dignity of the Human Being with regard to the Application of Biology and Medicine”, http://conventions.ceo.int. 357 H. NYS, Geneeskunde: recht en medisch handelen, Brussel, Story-Scientia, 2005, 384.
102
-
b.
in het belang is van ’s lands veiligheid, de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen (legitimiteitsbeginsel).358 Op basis van het gemeen recht
255 De regel dat een onder dwang opgenomen geïnterneerde om het even welke behandeling zou kunnen toelaten of weigeren, moet evenwel gematigd worden. Ook in het gemeen recht kunnen we bepaalde rechtvaardigingsgronden terugvinden voor het opleggen van een dwangbehandeling of het toedienen van dwangmiddelen. 256 Een rechtvaardiging voor de dwangbehandeling kan vervolgens gevonden worden in de rechtvaardigingsgrond, de noodtoestand. De noodtoestand is een creatie van de rechtspraak. Er is sprake noodtoestand wanneer de strafwet wordt overtreden ter vrijwaring van een rechtsgoed dat ‘hoger’ is dan de door de overtreden strafbepaling beschermde waarde. Noodtoestand veronderstelt dus een conflict tussen twee rechtsgoederen, waarbij bewust de voorrang wordt gegeven aan het ‘hogere’ rechtsgoed, ook al moet de strafwet hierbij worden geschonden. Om zich te kunnen beroepen op de noodtoestand, dienen aan de toepassingsvoorwaarden van proportionaliteit en subsidiariteit voldaan te zijn.359 Een arts kan zich dus maar op de noodtoestand beroepen ter rechtvaardiging van een dwangbehandeling indien hij kan aantonen dat de opzettelijke slagen en verwondingen die hij heeft aangebracht noodzakelijk waren omdat de patiënt zichzelf of anderen ernstig in gevaar bracht. Om deze reden kunnen dwangmiddelen dan ook maar tijdens de crisissituatie worden gebruikt en hun werking mag deze dan niet overschrijden. 257
In de praktijk beroept men zich ook vaak op de spoedprocedure zoals omschreven in artikel 8, §5 Patiëntenrechtenwet om een dwangbehandeling te rechtvaardigen. Dit artikel handelt over de veronderstelde toestemming in geval van spoedhulp. Wanneer in een spoedgeval geen duidelijkheid aanwezig is omtrent de al dan niet voorafgaande wilsuitdrukking van de patiënt of zijn vertegenwoordiger, gebeurt iedere noodzakelijke tussenkomst van de arts onmiddellijk in het belang van de gezondheid van de patiënt. De beroepsbeoefenaar maakt hiervan melding in het patiëntendossier van de patiënt en handelt van zodra dit mogelijk is overeenkomstig de andere bepalingen van artikel 8 Patiëntenrechtenwet.360 Dit artikel kan evenwel niet in alle gevallen worden toegepast. Bepaalde ingrijpende behandelingen zijn enkel mogelijk met toestemming van de patiënt en ingrepen die de persoonlijkheid van de patiënt grondig en definitief kunnen wijzigen kunnen nooit worden uitgevoerd.361
358
M., VEYS, De wet Patiëntenrechten in de psychiatrie. In opdracht van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Gent, Larcier, 2008, 1103-106. 359 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 247-250. 360 H., NYS, Geneeskunde Recht en medisch handelen, Brussel, Story-Scientia, 2005, 169. 361 F. SWENNEN, Geestesgestoorden in het Burgerlijk Recht, Antwerpen-Groningen, Intersentia, 2000, 660668.
103
258 Het feit dat een arts gebruik maakt van een dwangbehandeling, houdt niet in dat de deontologische en wetenschappelijke beginselen, die van toepassing zijn bij andere patiënten zouden vervallen. Omwille van de rechtszekerheid van de arts en de rechtsbescherming van de patiënt is een wettelijke grondslag hier wel op zijn plaats. 2.
Geïnterneerden die verblijven in een psychiatrische afdeling van de gevangenis
259 Op geïnterneerden die verblijven in een psychiatrische afdeling van de gevangenis is de Basiswet Gevangeniswezen van toepassing. Hoofdstuk IV van titel III van deze wet handelt over maatregelen van rechtstreekse dwang. Dit hoofdstuk handelt evenwel niet specifiek over een dwangbehandeling, maar stelt wel onder welke voorwaarden maatregelen van rechtstreekse dwang op de gedetineerde (en dus ook geïnterneerde) mogelijk zijn. In de zin van de Basiswet wordt onder rechtstreekse dwang verstaan het gebruik van fysieke dwang op personen, al dan niet met het gebruik maken van materiële of mechanische hulpmiddelen, van dwangtuigen die de bewegingsvrijheid beperken of van wapens die krachtens de wapenwet tot reglementaire uitrusting behoren.362 De definitie van maatregelen van rechtstreekse dwang zoals omschreven wordt in de Basiswet Gevangeniswezen, moet dus ruimer geïnterpreteerd worden dan de definitie die het Raadgevend Comité geeft aan de dwangbehandeling. In de Basiswet Gevangeniswezen gaat het immers niet louter om maatregelen die kunnen worden opgelegd met een therapeutisch doel. 260 Toch zou men deze artikelen eventueel kunnen inroepen als rechtvaardiging van een dwangbehandeling die werd uitgevoerd bij een geïnterneerde die verblijft in een psychiatrische afdeling van de gevangenis. Om zich hierop te kunnen beroepen zullen de voorwaarden zoals gesteld in de artikelen 119, 120 en 121 Basiswet Gevangeniswezen vervuld moeten zijn. Afdeling 5: Recht op geïnformeerde toestemming in Nederland §1. Algemeen 261 Ook in Nederland dient een patiënt een geïnformeerde toestemming te geven vooraleer de beroepsbeoefenaar kan overgaan tot een verrichting ter uitvoering van een behandelingsovereenkomst.363 Net zoals in België moet de beroepsbeoefenaar aan de patiënt voldoende informatie verstrekken zodanig dat de patiënt zijn toestemming op een geïnformeerde wijze kan verlenen. De informatie die moet worden verstrekt lijkt zeer goed op de informatie die moet worden gegeven onder de Belgische Patiëntenrechtenwet, met dat verschil dat er hier geen uitdrukkelijke vermelding wordt gemaakt van de financiële gevolgen van de behandeling. 262 Indien de patiënt wils- of handelingsonbekwaam wordt geacht, wordt ook hier gebruik gemaakt van een vertegenwoordigingssysteem vergelijkbaar met dat van België. Wanneer de patiënt handelingsonbekwaam is, worden zijn patiëntenrechten uitgeoefend 362 363
Art. 119, §3 Basiswet Gevangeniswezen. Art. 7:450.1. NBW.
104
door een curator of mentor. Het mentorschap kan worden ingesteld door de kantonrechter indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van nietvermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.364 Een meerderjarige kan door de rechtbank onder curatele worden gesteld in een door de wet limitatief opgesomd aantal gevallen.365 Hun functie is vergelijkbaar met de Belgische wettelijke vertegenwoordiger. Indien de patiënt wilsonbekwaam is, worden zijn patiëntenrechten uitgeoefend door de persoon die daartoe door de patiënt schriftelijk is gemachtigd om in zijn plaats op te treden. Ook in Nederland voorziet men in een cascadesysteem voor het geval de patiënt niemand heeft aangeduid die in zijn plaats zijn patiëntenrechten mag uitoefenen. 366 De hulpverlener kan slechts afwijken van de beslissingen gemaakt door de vertegenwoordiger indien deze niet verenigbaar zouden zijn met de zorg van een goed hulpverlener.367 Tenslotte moet ook in Nederland de patiënt zoveel als mogelijk betrokken worden bij de vervulling van de taak van de vertegenwoordiger.368 §2. Dwangbehandeling 263 Dit recht op geïnformeerde toestemming wordt wat betreft de tbs’ers enigszins anders geregeld tijdens de uitvoering van hun tbs-maatregel. Uiteraard zal het ook bij tbs’ers niet altijd mogelijk zijn om de geïnformeerde toestemming te bekomen. Een groot verschil met België is dat dit dwangelement in Nederland veel beter werd uitgewerkt in de Bvt en het Reglement verpleging ter beschikking gestelden. In de Bvt legitimeert men de gedwongen opname, maar is men eveneens van mening dat de gedwongen opname geen gedwongen behandeling mogelijk maakt. Er bestaat een specifieke regeling van toepassing op tbs’ers wat betreft de dwang, terwijl we dit in België moeten verantwoorden door internationale bronnen, rechtspraak en gemeenrechtelijke normen. 264 Om in Nederland te weten wanneer men al dan niet gebruik kan maken van dwang, moet men vooreerst een onderscheid maken tussen de dimensies ‘verpleging’ en ‘behandeling’. De verpleging kan een inbreuk rechtvaardigen op de materiële rechtspositie van de tbs’er, terwijl dat bij behandeling in beginsel anders is. Meewerken aan een behandeling is immers niet verplicht en kan dus ook niet worden afgedwongen. Verpleging representeert dus het onvrijwillige karakter van de tbs, dat onvermijdelijk gepaard gaat met bepaalde inbreuken op het recht op zelfbeschikking en andere grondrechten van het individu. Hoewel ook het behandelingselement van de tbs ten dienste staat van beveiliging, spelen hier andere elementen een rol, het gaat om de beveiliging die uit de persoon zelf voorkomt. Behandeling vormt het wezenskenmerk van een strafrechtelijke maatregel met een doelstelling die verder gaat dan beveiliging door uitschakeling in een forensisch-psychiatrische setting. Verpleging is gericht op interacties
364
Art. 1:450.1. NBW. Art. 1:378.1. NBW. 366 Art. 7: 465.2 en 7:465.3 NBW. 367 Art. 7:465. 4 NBW. 368 Art. 7: 465.5 NBW. 365
105
en interventies in de context van het actuele leefmilieu van de inrichting, terwijl behandeling verwijst naar de toekomstige situatie buiten de inrichtingscontext. 265 De verplegings- en behandelingsdimensie in de tbs verschillen wezenlijk van elkaar in de mate van te legitimeren en ook feitelijk toepasbare dwang. Verpleging rechtvaardigt onder bepaalde omstandigheden inbreuken op de rechten van de tbs’er, terwijl dit voor de behandeling niet geldt. Bij de verpleging wordt dwang gelegitimeerd vanwege het karakter van strafrechtelijke sanctie en is het praktisch toepasbaar. Bij de behandeling ontbreekt zowel de legitimiteit als de toepasbaarheid van dwang. Uitgangspunt van vrijheidsbeneming is dat de inperking van zelfbeschikking uitsluitend betrekking heeft op fysieke bewegingsvrijheid, de onschendbaarheid van het individu blijft onverminderd bestaan. Dit fundamentele rechtsprincipe verhindert het om op persoonsverandering gerichte dwang toe te passen. Daarnaast geldt als nauwelijks omstreden forensisch-psychiatrisch uitgangspunt dat op persoonsverandering gerichte gedwongen behandeling in enge zin niet alleen ethisch ontoelaatbaar, maar feitelijk ook onmogelijk is. Voor behandeling wordt gesteld dat de tbs’er eigen verantwoordelijkheid draagt: hij moet instemmen met de behandeling en er actief aan meewerken. 266 Voor het domein van de verpleging is er een tamelijk uitvoerige en gespecificeerde rechtspositieregeling. Voor het domein van de behandeling is er, uitgaande van de vooronderstelling dat behandeling plaatsvindt met instemming van de patiënt, een meer summiere en globale rechtspositieregeling. Algemeen wordt ingezien dat er een geleidelijke overgang bestaat tussen de verplegingsdimensie en de behandelingsdimensie. In de praktijk hangen dilemma’s en knelpunten met betrekking tot de rechtspositie van tbs’ers vaak samen met onduidelijkheid over de vraag of bepaalde regelingen en beslissingen tot het verplegingsdomein of behandelingsdomein behoren. 267 Sommige inrichtingen streven ernaar om uitdrukkelijke instemming van de patiënt met het verpleeg- en behandelplan te krijgen. In een enkel geval krijgt deze instemming vorm door ondertekening van het plan door de patiënt. Deze contracten ontlenen geen wettelijke rechten en plichten aan de partijen. Om deze reden wordt er vaak afgezien om de instemming te krijgen en wordt volstaan met de wettelijke hoorplicht en het wettelijk recht van de patiënt om commentaar te geven op het verpleeg-en behandelplan.369 Afdeling 6: Recht op geïnformeerde toestemming in Frankrijk §1. Algemeen 268 In Frankrijk handelen meerdere wettelijke bepalingen over de fysieke integriteit van de patiënt en zijn recht om toestemming te geven.370 De tegenhanger van artikel 8 Patiëntenrechtenwet is artikel L. 1111-4, derde lid Code de la Santé Publique. Dit artikel bepaalt dat er geen behandeling mag worden uitgevoerd zonder de vrije en geïnformeerde toestemming van de betrokkene. In tegenstelling tot wat in België het geval is, is het in 369
ED., LEUW en N.M., MERTENS, Tussen recht en ruimte. Eerste evaluatie van de tbs-wetgeving van 1997, Den Haag, WODC, 2001, 29-31. 370 Art. 16-1, Art. 16-3 Code Civil.
106
geval van betwisting aan de arts of het ziekenhuis om aan te tonen dat de informatie wel degelijk werd gegeven overeenkomstig de wettelijke bepalingen. Nergens wordt de vorm van toestemming geregeld. 269 Wanneer de betrokkene wilsonbekwaam zou zijn, mag geen enkele interventie of onderzoek worden gevoerd zonder dat la personne de confiance zoals omschreven in artikel L. 1111-6, la famille of bij ontstentenis hiervan, één van zijn naasten werd gehoord. Zij krijgen hiervoor dan ook de noodzakelijke informatie. Enkel in geval van hoogdringendheid of wanneer het onmogelijk is één van deze personen te raadplegen, kan hiervan worden afgeweken.371 Iedere meerderjarige kan een vertrouwenspersoon aanwijzen, deze aanwijzing gebeurt schriftelijk en kan steeds worden ingetrokken. In Frankrijk deelt de arts, indien de patiënt zich daartegen niet verzet, een ernstige diagnose mee aan zijn familie, zijn naasten of aan de persoon die hij heeft aangeduid om te worden geraadpleegd als hijzelf beslissingsonbekwaam zou worden. De Franse wetgever ging ervan uit dat in deze omstandigheden een uitzondering op het beroepsgeheim gerechtvaardigd is omdat de patiënt nood heeft aan ondersteuning. De Franse wetgever gaat in deze omstandigheden uit van het vermoeden van toestemming van de patiënt. Deze personen zullen niet worden geïnformeerd als de patiënt zich daartegen verzet.372 270 Artikel L3211-3 Code de la Santé Publique stelt dat personen die geacht worden de belangen te verdedigen van de geestesgestoorde delinquent, bepaalde rechten kunnen uitoefenen op vraag van de betrokkene. 271 De patiëntenrechten van een handelingsonbekwame patiënt worden uitgeoefend door zijn voogd die recht heeft op de wettelijk voorziene informatie. Indien een patiënt immers onder voogdij is geplaatst kan hij geen vertrouwenspersoon aanwijzen. Net zoals in België krijgt de patiënt deze informatie rekening houdend met zijn onderscheidingsvermogen en wordt hij bij de besluitvorming betrokken. 373 In tegenstelling tot wat in België het geval is, moet indien de onbekwame patiënt in staat is zijn wil uit te drukken en deel te nemen aan de besluitvorming, zijn toestemming systematisch worden gevraagd.374 §2. Dwangbehandeling 272 Artikel L. 1111-4 Code de la Santé Publique vereist voor elke therapeutische tussenkomst de toestemming van de patiënt. Indien de patiënt een behandeling weigert en daarmee zijn leven in gevaar brengt, zal de geneesheer alles in het werk moeten stellen om niettemin de toestemming van de patiënt te verkrijgen voor de noodzakelijke zorg.375 Wanneer de geneesheer de patiënt niet kan overtuigen mag deze volgens de Franse Raad van State tegen de wil van de patiënt ingaan. Het moet wel om een tussenkomst gaan die 371
Art. L. 1111-4, lid 4 Code de la Santé Publique. M., VEYS, De wet Patiëntenrechten in de psychiatrie. In opdracht van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Gent, Larcier, 2008, 219. 373 Art. L. 1111-2, lid 5 Code de la Santé Publique. 374 Art. L. 1111-4, lid 6 Code de la Santé Publique. 375 Art. L. 1111-4, al.2 Code de la Santé Publique. 372
107
noodzakelijk is voor het overleven van de patiënt en die in verhouding staat tot de toestand waarin de patiënt zich bevindt.376 Het autonomiebeginsel moet in Frankrijk in bepaalde omstandigheden wijken voor de plicht van verzorging.377 Afdeling 7: Besluit bij het recht op geïnformeerde toestemming 273 In zowel België, Nederland en Frankrijk kennen we een redelijk gelijkaardig recht op geïnformeerde toestemming. Er moet in de drie rechtstelsels voldoende informatie worden meegedeeld opdat de patiënt zijn geïnformeerde toestemming zou kunnen geven. Men erkent verder zowel in België, Nederland als in Frankrijk dat een patiënt indien deze handelings- of wilsonbekwaam is zijn geïnformeerde toestemming niet kan geven. 274 In de drie landen wordt een onderscheid gemaakt tussen personen handelingsonbekwaam zijn en onder een beschermd statuut werden geplaatst en deze die wilsonbekwaam zijn op het moment dat de behandeling dient te gebeuren. Bij de handelingsonbekwame personen voorziet men zowel in België, Nederland als Frankrijk dat de persoon die werd aangeduid door het gerecht, ook dient op te treden in naam van de patiënt bij de uitoefening van zijn patiëntenrechten. Indien de betrokkene echter wilsonbekwaam is kan de patiënt in de drie rechtstelsels een persoon aanwijzen die in zijn plaats zijn patiëntenrechten mag uitoefenen. Deze aanwijzing moet zowel in België, Nederland als Frankrijk voorafgaandelijk aan de wilsonbekwaamheid en schriftelijk gebeuren. Zowel in België als in Nederland voorziet men in een cascadesysteem voor het geval dat de patiënt niemand zou hebben aangeduid die in zijn plaats zijn patiëntenrechten mag uitoefenen. In Frankrijk bepaalt men dat men in geval van afwezigheid van dergelijke aanduiding, la famille of bij ontstentenis daarvan één van zijn naasten dient op te treden. In de drie rechtsstelsel kan men maar afwijken van dit systeem in geval van hoogdringendheid of wanneer het onmogelijk is om één van deze personen te raadplegen. Verder bepaalt de Patiëntenrechtenwet nog dat de beroepsbeoefenaar moet afzien van de beslissing van de vertegenwoordiger om een ernstige aantasting van diens gezondheid af te wenden. In Nederland stelt men dit iets soepeler want daar stelt men dat de beroepsbeoefenaar reeds kan afzien van de beslissing van de vertegenwoordiger indien deze niet verenigbaar is met de zorg van een goed hulpverlener. Zowel in België , Nederland en Frankrijk moet de patiënt zoveel mogelijk betrokken worden bij de vervulling van de taak van de vertegenwoordiger en krijgt deze informatie rekening houdend met zijn onderscheidingsvermogen. Het vertegenwoordigingssysteem is met andere woorden in de drie rechtsstelsels enigszins anders geregeld, maar zal in de praktijk vaak op hetzelfde neerkomen. 275 De problematiek van de dwangbehandeling doet zich zowel in België, Nederland als Frankrijk voor, alleen is ze in Nederland een heel stuk beter geregeld. Zowel in België als in Frankrijk wordt de dwangbehandeling zo goed als niet geregeld. België heeft het dwangelement deels geregeld in de Basiswet Gevangeniswezen, maar het probleem dat 376
Cons. d’Etat, 16 augustus 2002, Recueil Lebon 2002, 310. M., VEYS, De positie van de psychiatrische patiënt in de Wet Patiëntenrechten, Universiteit Antwerpen, 2005-2006, 109. 377
108
zich hier stelt is dat deze wet werd opgesteld bedoeld om de rechtspositie te regelen van gedetineerden en dat het dwangelement zoals het is omschreven in de Basiswet Gevangeniswezen anders dient te worden geïnterpreteerd dan een dwangbehandeling in de gezondheidszorg, waardoor de dwangbehandeling vaak zal moeten worden gerechtvaardigd door de noodtoestand. De Franse Raad van State stelt eveneens dat de beroepsbeoefenaar tegen de wil in van de patiënt een behandeling kan starten, indien deze tussenkomst noodzakelijk is voor het overleven van de patiënt en in verhouding staat tot de toestand waarin de patiënt zich bevindt. Dit komt eigenlijk neer op de rechtvaardigingsgrond van de noodtoestand. Nederland staat op dit punt een heel stuk verder dan België en Frankrijk aangezien zij daar in de Bvt en in het Reglement verpleging ter beschikking gestelden zaken regelen die betrekking hebben op de onvrijwillige geneeskundige behandeling. Men houdt hier rekening met zowel het justitieel etiket van de betrokkene als met het feit dat de tbs’er ziek is en een behandeling dient te ondergaan. België en Frankrijk kunnen hier zeker een voorbeeld aan nemen, het is immers in het belang van de rechtsbescherming van de geïnterneerde dat een wettelijke regeling zich hier opdringt. Hoofdstuk 5: Het recht op een patiëntendossier (artikel 9 Patiëntenrechtenwet) Afdeling 1: Algemeen 276 Luidens artikel 9 Patiëntenrechtenwet heeft de patiënt recht op een zorgvuldig bijgehouden en veilig bewaard patiëntendossier. Het patiëntendossier moet ruim worden geïnterpreteerd. Het patiëntendossier slaat op alle dossiers die worden aangelegd in het raam van de rechtsverhouding tussen beroepsbeoefenaar en patiënt, alsook op het dossier dat in het ziekenhuis wordt bijgehouden. De patiënt heeft de mogelijkheid om bepaalde documenten of verklaringen toe te voegen aan het patiëntendossier. De Patiëntenrechtenwet bepaalt dat de patiënt ten opzichte van de beroepsbeoefenaar recht heeft op een zorgvuldig bijgehouden en bewaard patiëntendossier. Hieruit kan men afleiden dat elke behandelende arts de plicht heeft om een patiëntendossier bij te houden. Het gaat uiteraard wel alleen om de beroepsbeoefenaars die vallen onder de Patiëntenrechtenwet. Aldus vallen psychologen of maatschappelijk werkers niet onder deze verplichting. Op deze laatste rust wel de verplichting om als een normaal en zorgvuldig persoon van dezelfde beroepscategorie hun beroep uit te oefenen op grond van artikel 1382 BW. Op grond van de zorgvuldigheidsplicht rust deze verplichting dus ook op de beroepsbeoefenaars die niet vallen onder het toepassingsgebied van de Patiëntenrechtenwet. 277 Andersom kan de patiënt zich niet verzetten tegen het bijhouden van dat dossier. Er is geen verzet voorzien in de wet.378 Wat minimaal moet vermeld worden in het patiëntendossier wordt geregeld bij wet of koninklijk besluit.379 Ik ga hier niet in detail op 378
K., ROTTHIER en M., SERVAES, Gedwongen opname van de geesteszieke: handleiding bij de wet Persoon Geesteszieke, Brugge, Die Keure, 2012, 283. 379 Zie K.B. 3 mei 1999 betreffende het Algemeen Medisch Dossier, B.S. 17 juli 1999. En K.B. 3 mei 1999 houdende bepaling van de algemene minimumvoorwaarden waaraan het medisch dossier, bedoeld in art. 15 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, moet voldoen, B.S. 30 juli 1999, err., B.S. 5
109
in aangezien dit geen bijzondere problemen geeft met betrekking tot geïnterneerden. Wat betreft de geestelijke gezondheidszorg werden enkele bijzonderheden opgenomen. Volgens de VN-resolutie 46/119 moet elke behandeling in het patiëntendossier worden opgenomen en daarbij moet worden vermeld of het om een vrijwillige of een onvrijwillige behandeling gaat.380 De aanbeveling 2004(10) bepaalt dat de beroepsbeoefenaar moet vermelden of de patiënt wilsbekwaam is en of hij onder een beschermingsstatuut staat. Het gebruik van dwangmaatregelen, de medische indicatie en de duur moeten verder ook in het patiëntendossier worden vermeld.381 Op basis van de zorgvuldigheidsplicht moet de beroepsbeoefenaar steeds zo nauwkeurig mogelijk alles vermelden in het patiëntendossier.382 Afdeling 2: Het recht op inzage en afschrift 278 Artikel 9, §2, §3 en §4 bepalen de wijze waarop het recht van de patiënt op inzage en afschrift van zijn patiëntendossier moet worden uitgeoefend. Aan dit verzoek wordt onverwijld en ten laatste binnen de vijftien dagen na ontvangst gevolg gegeven. Toch is dit recht niet absoluut. Persoonlijke notities en gegevens die betrekking hebben op derden worden van dit recht uitgesloten, alsook indien de therapeutische exceptie op de patiënt van toepassing is. Dit is noodzakelijk om het doel van de therapeutische exceptie niet voorbij te gaan. In dat geval moet de patiënt zijn inzagerecht uitoefenen via een door hem aangewezen beroepsbeoefenaar. Het recht op inzage en afschrift in het patiëntendossier hangt dus nauw samen met het recht op informatie die de patiënt heeft. §1. Doelstellingen 279 Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat het inzagerecht twee doelstellingen heeft. In de eerste plaats is het de bedoeling dat de patiënt hierdoor zijn positie kan versterken. Daarnaast is het een middel ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer.383 Dit laatste bestond reeds op basis van de Wet Verwerking Persoonsgegevens.384 De patiënt heeft met andere woorden het recht om controle uit te oefenen op de persoonsgegevens die van hem worden verwerkt. Patiënt en beroepsbeoefenaar komen door middel van het inzagerecht meer op gelijke voet te staan. 280 Het recht op inzage is een recht van de patiënt. Als de patiënt daadwerkelijk zijn dossier wil inzien, is het de plicht van de beroepsbeoefenaar om dit verzoek te respecteren, behoudens de bij wet voorziene uitzonderingen.
november 1999. En K.B. 28 december 2006 houdende bepaling van de algemene minimumvoorwaarden waaraan het verpleegkundig dossier, bedoeld in art. 17quater van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, moet voldoen, B.S. 30 januari 2007. 380 Beginsel 11.9. VN-resolutie 46/119. 381 Art. 27.3.ii. Aanbeveling 2004(10). 382 M., VEYS, De wet Patiëntenrechten in de psychiatrie. In opdracht van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Gent, Larcier, 2008, 171-176. 383 Memorie van Toelichting, 30-31. 384 Wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, B.S. 18 maart 1993.
110
§2. Geïnterneerden en het recht op inzage en afschrift 281 Ook geïnterneerden hebben in principe recht op een zorgvuldig bijgehouden en veilig bewaard patiëntendossier. Zij zouden hierbij hun recht op inzage en afschrift onverkort kunnen laten gelden. De Patiëntenrechtenwet blijft op hen immers van toepassing. Toch kunnen er zich situaties voordoen waardoor dit recht beperkt wordt. Hierbij dient een onderscheid gemaakt te worden tussen enerzijds de procedure tot toekenning van uitvoeringsmodaliteiten en anderzijds de tenuitvoerlegging van de interneringsmaatregel. A.
Tijdens de procedure tot toekenning van uitvoeringsmodaliteiten
a.
Het interneringsdossier
282 De indieners van het wetsvoorstel Anciaux bepleitten een vereenvoudiging van het administratief beheer van het interneringsdossier. Zij stelden voor om een ‘moederdossier’ aan te leggen vanaf de eerste verschijning. Dit dossier bevat een afschrift van de vonnissen en arresten van internering, een uittreksel van het strafregister en de uiteenzetting van de feiten, een afschrift van de psychiatrische expertise(s) en/of tegenexpertise(s), eventueel sociale verslagen die reeds werden aangemaakt tijdens het vooronderzoek, alsook de slachtofferfiche. Deze stukken worden aangeleverd door het openbaar ministerie. Dit werd zo opgenomen in artikel 29, §3 van de Interneringswet van 2014. Tijdens het verder beheer wordt dit ‘moederdossier’ aangevuld met een afschrift van de opsluitingsfiche (desgevallend aan te leveren door de directie van de strafinrichting), met de psychosociale verslagen van de psychosociale dienst van de strafinrichting, desgevallend met de verslagen van de justitiehuizen (aanvangs- en opvolgingsverslagen, alsook beknopte verslagen) en verslagen van externe behandelingseenheden (in voorkomend geval, met inbegrip van de verslagen van gespecialiseerde diensten voor de behandeling van seksuele delinquenten). Dit ‘moederdossier’ is het enige wat wordt bijgehouden. Het wordt bij elke nieuwe uitvoeringsmodaliteit opnieuw gebruikt, tot aan de definitieve invrijheidsstelling van de geïnterneerde. Er worden dus geen nieuwe dossiers aangemaakt per procedure inzake uitvoeringsmodaliteit.385 283 Het interneringsdossier kan niet op dezelfde wijze worden geïnterpreteerd als het patiëntendossier. Toch bevat dit dossier ook informatie die slaat op de gezondheidstoestand van de geïnterneerde, zoals bijvoorbeeld het afschrift van de psychiatrische expertise. Om deze reden is het noodzakelijk dat ook het interneringsdossier in bepaalde gevallen wordt uitgesloten van recht op inzage en afschrift. Mocht dit niet het geval zijn dan zouden de regels met betrekking tot het recht op inzage en afschrift van het patiëntendossier vrij waardeloos zijn wat betreft de geïnterneerden.
385
Wetsvoorstel (B. ANCIAUX et al.) betreffende de internering van personen, Parl.St. Senaat 2012-13, nr. 52001/1, 12-13.
111
b.
Procedure tot recht van inzage en afschrift van het interneringsdossier
284 Indien er een procedure wordt gestart tot toekenning, herroeping, herziening of schorsing van bepaalde uitvoeringsmodaliteiten of een procedure tot toekenning van de definitieve invrijheidsstelling, kunnen de geïnterneerde en zijn raadsman het interneringsdossier raadplegen, vier dagen voor de behandeling van de zaak. Dit recht wordt hen toegekend naar analogie van de Patiëntenrechtenwet. 386 Het interneringsdossier wordt ter beschikking gesteld op de griffie van de kamer voor de bescherming van de maatschappij en in bepaalde gevallen op de griffie van de inrichting of de daartoe voorziene plaats van een forensisch psychiatrisch centrum. De termijn gedurende dewelke het dossier voor inzage ter beschikking wordt gesteld was oorspronkelijk twee dagen. Tijdens de parlementaire besprekingen werd deze termijn als bijzonder kort beschouwd, waardoor deze werd uitgebreid van twee naar vier dagen. 387 Naar mijn mening heeft men dit over het hoofd gezien bij de beperkte detentie en het elektronisch toezicht388, aangezien ik geen reden zie waarom de periode tot het recht op inzage hier korter zou moeten zijn. 285 Enkel op advies van de psychiater van de inrichting of van de behandelende psychiater kan de interneringsrechter in een met redenen omklede beschikking beslissen de inzage te ontzeggen aan de geïnterneerde. Omdat de geïnterneerde niet noodzakelijk opgesloten zit in een inrichting, moet de bevoegdheid tot het ontzeggen van inzage in het dossier niet alleen gegeven worden aan de psychiater van de inrichting, maar eveneens aan een eventuele behandelende psychiater.389 Dit recht zal de geïnterneerde ontzegd worden wanneer de psychiater van de inrichting of de behandelende psychiater van oordeel is dat de inzage een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor de gezondheid van de geïnterneerde kan meebrengen.390 In de wet van 21 april 2007 was het ontzeggen van het inzagerecht in deze procedure niet mogelijk. Dit werd gemotiveerd met het argument dat dit dossier dezelfde documenten bevat als bij de beslissing tot internering. Dit staat echter in tegenstelling tot het gegeven dat dit inzagerecht de geïnterneerde wel ontzegd kan worden na ruim één jaar internering. Daarenboven kunnen er extra stukken, zoals enquêtes en psychosociale verslagen worden toegevoegd.391 286 De raadsman van de geïnterneerde en in bepaalde gevallen de geïnterneerde zelf kunnen op hun verzoek een afschrift verkrijgen van het dossier. Dat de raadsman van de
386
Wetsvoorstel (B. ANCIAUX et al.) betreffende de internering van personen, Parl.St. Senaat 2012-13, nr. 52001/1, 34. 387 Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 april 2007 wat de internering van personen met een geestesstoornis betreft, Parl. St. Kamer 2012-13, Doc 53 2746/001, 25. 388 Art. 41 Wetsontwerp betreffende de internering van personen, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 53K3527/001. 389 Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 april 2007 wat de internering van personen met een geestesstoornis betreft, Parl. St. Kamer 2012-13, Doc 53 2746/001, 22. 390 Art. 29, 41, 64 en 79 Wetsontwerp betreffende de internering van personen, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 53K3527/001. 391 Wetsvoorstel (B. ANCIAUX et al.) betreffende de internering van personen, Parl.St. Senaat 2012-13, nr. 52001/1, 34.
112
geïnterneerde steeds een afschrift van het dossier kan aanvragen en verkrijgen is een gevolg van een arrest van het Grondwettelijk Hof van 6 november 2008.392 B.
Tijdens de tenuitvoerlegging van de interneringsmaatregel
287 In dit onderdeel is het terug van belang een onderscheid te maken tussen geïnterneerden die verblijven in een zorginstelling en geïnterneerden die verblijven in een penitentiaire inrichting. De Patiëntenrechtenwet voert een rechtstreeks inzagerecht in voor alle dossiers die door een beroepsbeoefenaar worden opgesteld. Het sluit geïnterneerden daarbij niet uit. Met de invoering van de Patiëntenrechtenwet wou de wetgever een einde maken aan de onduidelijkheid die er heerste rond het recht op inzage van de patiënt.393 Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever niet de bedoeling had bepaalde categorieën, zoals psychiatrische patiënten uit de sluiten.394 Indien men geïnterneerden een minder verregaand recht toekent, betekent dit juist wel dat deze patiënten als categorie verschillend worden behandeld. 288 De enige beperkingen zijn beperkingen die voor alle patiënten bestaan, ongeacht de aard van hun aandoening. Deze beperkingen betreffen de persoonlijke notities van de beroepsbeoefenaar en de gegevens die betrekking hebben op derden. Verder wordt een inzage in het dossier ook geweigerd indien het een schriftelijke motivering bevat van de therapeutische exceptie. In dat geval kan de patiënt zijn inzage uitoefenen via een door hem aangewezen beroepsbeoefenaar. De wetgever blijkt hier evenwel niet goed te beseffen dat wanneer een patiënt/geïnterneerde te horen krijgt dat de inzage in zijn geval onrechtstreeks moet verlopen, deze daardoor ernstig verontrust kan worden.395 289 Artikel 9 Patiëntenrechtenwet blijft met andere woorden integraal van toepassing op geïnterneerden, tenzij de Interneringswet of de Basiswet Gevangeniswezen bijzondere regels bepalen. a.
Geïnterneerden die verblijven in een zorginstelling
290 Eenmaal de geïnterneerde werd geplaatst in een zorginstelling, moet niet meer gekeken worden naar de Interneringswet, om te weten in hoeverre deze zijn recht op inzage en afschrift van het patiëntendossier kan uitoefenen. Om hier een antwoord op te bieden zal men moeten kijken naar de Patiëntenrechtenwet. Indien de geïnterneerde vraagt om inzage in zijn patiëntendossier, heeft de beroepsbeoefenaar in principe de plicht hem dit toe te staan, aangezien er geen uitsluiting wordt gemaakt van geïnterneerden. Het recht op inzage en afschrift van het patiëntendossier kan maar beperkt worden in de gevallen
392
GwH 6 november 2008, nr. 154/2008. Memorie van Toelichting, 29-31; Verslag ( M. GILKENET en H. BROUNS) over het wetsontwerp betreffende de rechten van de patiënt, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 50K1642/012, 87 en R. HEYLEN, “het medisch dossier en de Wet Patiëntenrechten: vele verduidelijkingen maar toch enkele nieuwe problemen”, T. Gez. 2003-04, 95. 394 Verslag ( M. GILKENET en H. BROUNS) over het wetsontwerp betreffende de rechten van de patiënt, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 50K1642/012, 88. 395 G., BENOIT, J., DE FRUYT, (eds.), De bescherming van de persoon van de geesteszieke: Ethische, medische en juridische perspectieven, Brugge, Die Keure, 2010, 106-107. 393
113
bepaald door de Patiëntenrechtenwet. Toch kunnen er zich problemen voordoen bij de toepassing van dit artikel bij geïnterneerden. 1.
De geïnterneerde die handelingsonbekwaam of wilsonbekwaam is
291 Luidens artikel 13, §2 en artikel 14, §3 moet de patiënt wanneer hij handelings- of wilsonbekwaam is, in verhouding tot zijn begripsvermogen zoveel als mogelijk worden betrokken bij het recht op inzage. Indien een van deze omstandigheden zich voordoet, kan de geïnterneerde dus niet zelf zijn recht tot inzage en afschrift uitoefenen. Betrokkenheid kan betekenen dat de vertegenwoordiger om inzage vraagt, nadat hij hierover overleg met de geïnterneerde heeft gepleegd. Betrokkenheid kan ook betekenen dat de vertegenwoordiger samen met de patiënt het patiëntendossier inziet. Ten slotte kan de betrokkenheid erin bestaan dat de vertegenwoordiger de patiënt de inhoud meedeelt.396 2.
Gegevens die betrekking hebben op derden
292 Zoals reeds hoger werd aangegeven zijn gegevens die betrekking hebben op derden uitgesloten van het recht op inzage.397 Ik bespreek deze wettelijke uitzondering hier iets uitvoeriger dan de andere uitzonderingen aangezien een patiëntendossier van een geïnterneerde bijna automatisch gegevens betreft die betrekking hebben op derden omdat hun psychische problemen vaak betrekking hebben op interacties met derden. Een psychiatrisch dossier bevat gewoonlijk veel meer informatie over derden, dan dossiers in de somatische gezondheidszorg. 293 Gegevens met betrekking tot derden kunnen opgedeeld worden in twee categorieën. Enerzijds zijn er de gegevens die een gemengd karakter hebben. Dit zijn gegevens over de geïnterneerde, maar die afkomstig zijn van een derde. Anderzijds zijn er de gegevens die geen betrekking hebben op de geïnterneerde als dusdanig, maar er wel een aanleiding zou kunnen zijn tot de psychische stoornis, bijvoorbeeld het overlijden van de moeder tijdens de kinderjaren. Ten slotte dient nog te worden opgemerkt dat er op geïnterneerden een justitieel etiket plakt en dat er ook langs deze weg informatie bij de beroepsbeoefenaar kan terecht komen. 294 Er kunnen zich problemen voordoen indien de informatie buiten medeweten van de patiënt wordt verstrekt aan de beroepsbeoefenaar. De beroepsbeoefenaar moet zich op het moment dat de informatie wordt verstrekt, de vraag stellen of het wel verantwoord is dat die informatie wordt verstrekt buiten medeweten van de patiënt om. Het is aangeraden de bekomen informatie met de nodige zorgvuldigheid en tact mee te delen zodat de relatie tussen de derde en de patiënt niet wordt verstoord, of om de bron niet te vermelden. Ook de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren is die mening toegedaan.398 De Orde stelt verder dat het begrip ‘gegevens met betrekking tot derden’ strikt moet worden geïnterpreteerd. Het is immers van belang voor de relatie tussen beroepsbeoefenaar en 396
H., NYS, Geneeskunde Recht en medisch handelen, Brussel, Story-Scientia, 2005, 288. Art. 9, §2 lid 2 Patiëntenrechtenwet. 398 Raadgevend Comité voor Bio-ethiek, Advies Patiëntenrechtenwet, 26 http://ordomedic.be/nl/adviezen/advies/advies-pati%EBntenrechtenwet. 397
juli,
2003,
114
patiënt dat er in principe buiten diens medeweten geen gegevens door derden over hem worden verstrekt.399 b.
Geïnterneerden die verblijven in een penitentiaire inrichting
295 Helaas wordt er meteen een voorbehoud gemaakt wat betreft de geïnterneerden die verblijven in een penitentiaire inrichting. Op hen is immers ook de Basiswet Gevangeniswezen van toepassing bovenop de Patiëntenrechtenwet. Volgens artikel 92, §2 kan de geïnterneerde geen afschrift verkrijgen van zijn patiëntendossier. Wel kan hij verzoeken dat een afschrift aan zijn vertrouwenspersoon gegeven wordt. De mogelijkheden van een geïnterneerde die verblijft in de gevangenis zijn anderzijds ook beperkt wat betreft de aanstelling van een vertrouwenspersoon. Het recht op inzage blijft echter wel ten volle van toepassing. 296 Mijn inziens brengt dit een zekere discriminatie teweeg tussen geïnterneerden die verblijven in een penitentiaire inrichting en geïnterneerden die verblijven in een zorginstelling. Doordat op de eerste categorie de Basiswet Gevangeniswezen van toepassing is, wordt hun recht op afschrift van hun patiëntendossier heel sterk ingeperkt. C.
Belang van het recht op inzage en afschrift bij geïnterneerden
297 Bij personen die lijden aan een psychische stoornis moet een patiëntendossier zeer ruim worden opgevat. Het bevat meer dan andere medische dossiers een heel persoonlijke levensgeschiedenis, met onder meer dagelijkse observaties of verslagen met zeer gedetailleerde gegevens. Soms worden bezwaren aangevoerd tegen het toestaan van rechtstreeks inzagerecht aan patiënten die lijden aan een psychische stoornis in het algemeen en geïnterneerden in het bijzonder. Men gaat er vaak verkeerdelijk vanuit dat zij het medisch jargon niet zouden verstaan, de informatie verkeerdelijk zouden begrijpen, het voor hen verwarrend of schokkend zou kunnen overkomen.400 De Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen stelt in zijn advies over de onvrijwillige opname dat een rechtstreeks inzagerecht van een onvrijwillig opgenomen patiënt tot spanningen zou kunnen leiden tussen de beroepsbeoefenaar en de onvrijwillig opgenomen patiënt.401 298 Wel is het aangeraden dat indien een geïnterneerde zijn recht op inzage wenst uit te oefenen, dit samen gebeurt met de beroepsbeoefenaar. Op die manier kan de geïnterneerde waar nodig bijkomende uitleg vragen en kan voorkomen worden dat er misverstanden zouden ontstaan. Aangezien geïnterneerden vaak zeer complex in elkaar zitten, zullen hun patiëntendossiers normalerwijze opgesteld zijn door verschillende personen. Om deze reden zal de begeleiding niet altijd mogelijk zijn door de 399
M., VEYS, De wet Patiëntenrechten in de psychiatrie. In opdracht van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Gent, Larcier, 2008, 187. 400 M., VEYS, De wet Patiëntenrechten in de psychiatrie. In opdracht van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Gent, Larcier, 2008, 180-181. 401 Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen, Advies inzake “gedwongen opnamen”, 12 december 2002, NRZV D PSY 220-1, 6, http://www.health.fgov.be/eportal/Healthcare/Consultativebodies/Nationalcouncilforhospitalfaci/773278?ie2Ter m=Advies&ie2section=9126&fodnlang=nl#.U2u1tc4U9jo.
115
beroepsbeoefenaar die een bepaald gedeelte van het patiëntendossier heeft opgesteld. Indien de geïnterneerde niet wil dat een bepaald beroepsbeoefenaar hem ondersteunt wanneer hij zijn inzagerecht uitoefent, kan hij zich nog altijd richten tot een vertrouwenspersoon. Zoals reeds eerder aangegeven is het voor geïnterneerden in de praktijk niet altijd even evident om een vertrouwenspersoon te vinden.402 Indien het gaat om een beroepsbeoefenaar-vertrouwenspersoon heeft deze ook inzage in de persoonlijke notities. Afdeling 3: Recht op inzage en afschrift van een patiëntendossier in Nederland 299 Ook in Nederland rust er op de hulpverlener de verplichting om een dossier samen te stellen met betrekking tot de behandeling van de patiënt. Verschillend met België heeft de patiënt het recht om door hem opgestelde verklaringen aan het dossier toe te voegen.403 De hulpverlener dient vervolgens aan de patiënt zo spoedig mogelijk inzage en afschrift van de bescheiden in het patiëntendossier te verstrekken indien de patiënt daarom verzoekt.404 300 Met betrekking tot de tbs’er wordt wanneer de tbs’er wordt binnengebracht in een inrichting een verplegings- en behandelingsplan opgesteld, zoveel mogelijk in overeenstemming met de tbs’er.405 Voor de opstelling van dit plan geldt een termijn van drie maanden. Dergelijk verplegings- en behandelingsplan is niet vergelijkbaar met het interneringsdossier in België. Het verplegings- en behandelingsplan heeft immers een volledig ander doel en bevat geen rechterlijke stukken. 301 Het verplegingsplan kan dwingend worden opgelegd, het behandelingsplan niet. Luidens artikel 18 Bvt kan de tbs’er periodiek in kennis worden gesteld van de evaluatie van zijn verpleging en behandeling. Dit moet minimaal eenmaal per jaar gebeuren. De tbs’er heeft daarnaast een geclausuleerd recht tot kennisname van het verplegings- en behandelingsdossier dat over hem wordt bijgehouden. Er wordt wettelijk omschreven welke stukken in dit dossier moeten worden opgenomen. Vervolgens zijn er ook stukken die een voorlopig karakter hebben en die kunnen gelden als ‘werkaantekeningen’ voor definitieve verslagen in het dossier. Deze zijn enigszins vergelijkbaar met de persoonlijke notities in de Patiëntenrechtenwet en vallen buiten het inzagerecht van de tbs’er. Net zoals in België kan inzage worden geweigerd als dit een ernstig gevaar oplevert voor de betrokkene zelf of voor anderen in de inrichting.406 Voor sommige stukken heeft de patiënt ook het recht om daar een afschrift van te krijgen.
402
M., VEYS, De wet Patiëntenrechten in de psychiatrie. In opdracht van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Gent, Larcier, 2008, 182-183. 403 Art. 7:454 NBW. 404 Art. 7:456 NBW. 405 Art. 16.1. Bvt. 406 ED., LEUW en N.M., MERTENS, Tussen recht en ruimte. Eerste evaluatie van de tbs-wetgeving van 1997, Den Haag, WODC, 2001, 29.
116
Afdeling 4: Recht op inzage en afschrift van het patiëntendossier in Frankrijk 302 In Frankrijk heeft eenieder toegang tot alle geformaliseerde gegevens over zijn gezondheid.407 Dit houdt gegevens in die tot op zekere hoogte bewerkt en gecontroleerd zijn, die hebben bijgedragen tot de vorming en de follow-up van de diagnose en de behandeling of tot een preventief optreden, alsook alle gegevens waarover de beroepsbeoefenaars schriftelijk van gedachten hebben gewisseld. Persoonlijke notities en informatie die werd verkregen van derden die niet bij de behandeling betrokken zijn of die op deze derden betrekking hebben voldoen niet aan deze criteria.408 303 De toegang kan zowel rechtstreeks als onrechtstreeks gebeuren door bemiddeling van een arts. Wanneer het gegevens betreft waarvan de kennisneming door de patiënt zonder begeleiding een ernstig risico kan inhouden, kan de arts aanraden dat een derde persoon aanwezig zou zijn wanneer de gegevens worden verstrekt. Weigert de patiënt de begeleiding door een derde, dan vormt dit geen beletsel voor de inzage van de gegevens.409 304 De inzage is gratis, het is enkel als de patiënt een afschrift van gegevens wenst, dat hem alle kopie- en zendkosten kunnen worden aangerekend.410 305 Ook met betrekking tot de strafrechtelijk onverantwoordelijk verklaarden wordt een medisch dossier opgesteld. De certificaten van de psychiatrische expertises en het zorgplan worden aan dit dossier toegevoegd.411 Afdeling 5: Besluit bij het recht op een patiëntendossier 306 Het recht op een patiëntendossier en het recht op inzage en afschrift van dat patiëntendossier is terug in zowel België, Nederland als Frankrijk vrij gelijklopend, op enkele zaken na. In Nederland heeft de patiënt bijvoorbeeld het recht om door hem opgestelde verklaringen aan het dossier toe te voegen. Anderzijds worden in de drie rechtstelsels zowel de persoonlijke notities als de gegevens die betrekking hebben op derden van dit recht uitgesloten. Verder wordt men zowel in België, Nederland als Frankrijk uitgesloten van dit recht op inzage indien dit een ernstig nadeel voor de patiënt kan opleveren. 307 Ook wat betreft het patiëntendossier kan België terug een voorbeeld nemen aan Nederland en voor bepaalde situaties aan Frankrijk. De Code de la Santé Publique bepaalt expliciet dat er met betrekking tot strafrechtelijk onverantwoordelijken een medisch dossier moet worden opgesteld dat de certificaten van de psychiatrische expertises en het zorgplan bevat. In de Bvt voorziet men bepalingen met betrekking tot het verplegings-en behandelingsplan, die zeer specifiek op de tbs’er zijn gericht. De Bvt bepaalt dat de tbs’er periodiek in kennis moet worden gesteld van de evaluatie van zijn verpleging en 407
Art. L. 1111-7, lid 1 Code de la Santé Publique. Hand. Senaat 2007 (buitengewone zitting), 16 juli 2007, 4-124/1. 409 Art. L. 1111-7, lid 3 Code de la Santé Publique. 410 Art. L. 1111-7, laatste lid Code de la Santé Publique. 411 Art. L. 3211-11 Code de la Santé Publique. 408
117
behandeling en een geclausuleerd recht heeft tot kennisname van het verplegings-en behandelingsdossier. Ook met betrekking tot dit recht houdt men in Nederland terug rekening met zowel het feit dat de tbs’er lijdt aan een geestesstoornis als met het feit dat hij een strafrechtelijke overtreding heeft begaan. In België kunnen geïnterneerden zich wat betreft dit recht enkel beroepen op de algemene Patiëntenrechtenwet.
118
Algemeen besluit Zoals reeds eerder bleek uit de probleemstelling is het geen makkelijke kwestie om zich in te leven in de problematiek van geesteszieke delinquenten. Dit onderwerp ligt bovendien maatschappelijk zeer moeilijk. Het feit dat geesteszieke delinquenten zowel pleger zijn van een strafbaar feit als lijden aan een psychische stoornis, maakt dat ze zich in een uiterst zwakke positie bevinden. Enerzijds hebben deze personen recht op een adequate behandeling, waarbij ze ten volle hun patiëntenrechten zouden moeten kunnen uitoefenen. Anderzijds moet ook de maatschappij worden beschermd tegen deze geestesgestoorde delinquenten. Er dient gestreefd te worden naar een aangepaste behandeling zodat deze personen terug in de maatschappij geïntegreerd kunnen worden. Uit deze masterproef blijkt dat het helemaal niet evident is om hier een goed evenwicht in te vinden. Dit kan men afleiden uit het feit dat zowel België, Nederland als Frankrijk in het verleden met veel problemen kampten met betrekking tot deze problematiek. In elk van die landen was er in de jaren ’90 kritiek op het bestaande systeem betreffende de rechtspositie van geesteszieke delinquenten. Deze kritiek was de aanleiding voor heel wat hervormingen. In Nederland vond de herziening plaats in 1997, in België kwam er een nieuwe wet in 2007 en in Frankrijk, ten slotte, in 2008. Opmerkelijk is dat België het enige land is waarbij de hervormingen nog steeds niet in werking zijn getreden. De wet van 2014, die de wet van 2007 hervormt, zou pas in werking treden op 1 januari 2016. Indien men de externe rechtspositie van geïnterneerden vergelijkt zoals deze wordt geregeld in de hervormingen van deze drie landen, kan men vaststellen dat deze rechtspositie zeer gelijklopend is. Telkens stelt men dat een persoon die een misdrijf begaat en daarbij de controle over zijn daden verliest, niet strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gesteld. Dergelijke persoon onttrekt men aan het reguliere strafrecht en wordt er hem een veiligheidsmaatregel opgelegd. Men is het er zowel in België, Nederland als Frankrijk over eens dat geestesgestoorde delinquenten een aangepaste behandeling dienen te krijgen. Hoe men dit echter in de drie landen regelt, is uitermate verschillend. In zowel België, Nederland als Frankrijk kent men daarnaast ook een wet die de individuele rechtsverhouding regelt tussen patiënt en beroepsbeoefenaar. Uit het toepassingsgebied van deze wet worden geestesgestoorde delinquenten noch in België, Nederland of Frankrijk uitgesloten. Ook kent deze wet in de drie landen geen al te grote verschillen. België heeft zich op verschillende punten laten inspireren door de Nederlandse wet. Deze wet stelt in zowel België, Nederland als Frankrijk het recht op zelfbeschikking voorop. Dat dit moeilijk samengaat met personen die pleger zijn van een strafbaar feit en daardoor onder dwang worden opgenomen, is evident. Men komt hieraan in de drie landen op verschillende wijze tegemoet. Zowel Nederland als Frankrijk kennen een wet die de interne rechtspositie regelt van geestesgestoorde delinquenten. In Nederland kent men de Bvt. Deze wet houdt rekening met het feit dat de geestesgestoorde zowel een persoon is die een als misdrijf omschreven feit heeft gepleegd als met het feit dat zij een aangepaste behandeling verdienen. In Nederland stelt men dat de WGBO ten volle van toepassing is op geestesgestoorde delinquenten, tenzij 119
de Bvt ervan afwijkt. Dit is omdat men besefte dat hun situatie dermate specifiek is, waardoor een onverminderde toepassing van de WGBO zeer moeilijk is. De Bvt houdt daarom rekening met de specifieke situatie van een geesteszieke en heeft voorrang op de WGBO. Ook in Frankrijk heeft men rekening gehouden met deze specifieke situatie. Een hoofdstuk in de wet “relative aux droits et à la protection des personnes faisant l’objet de soins psychiatriques et aux modalités de leur prise en charge” heeft betrekking op geestesgestoorde delinquenten. Doch dient te worden opgemerkt dat dit hoofdstuk voornamelijk procedures regelt. Wat betreft de uitoefening van hun patiëntenrechten, vallen de geesteszieke delinquenten nog zeer vaak onder de regeling van psychiatrische patiënten in het algemeen. Ook hier dient de algemene Patiëntenrechtenwet slechts toegepast te worden indien de wet “relative aux droits et à la protection des personnes faisant l’objet de soins psychiatriques et aux modalités de leur prise en charge” hiervan niet afwijkt. De situatie in Frankrijk is dus zeker niet slecht, maar houdt toch minder rekening met het feit dat dergelijke personen ook een misdrijf hebben begaan dan dat dit in Nederland het geval is. In België daarentegen is de situatie minder rooskleurig. In België kent men immers geen wet die de interne rechtspositie van geïnterneerden regelt. Wat betreft hun interne rechtspositie vallen zij voorlopig onder het toepassingsgebied Basiswet Gevangeniswezen. Enerzijds is dit zeer betreurenswaardig aangezien deze wet totaal geen rekening houdt men hun psychische gesteldheid. Anderzijds zijn er ook heel wat geïnterneerden die niet in een penitentiaire inrichting verblijven. Op deze personen kan de Basiswet Gevangeniswezen dan ook niet toegepast worden. Geïnterneerden die verblijven in het reguliere circuit hebben geen expliciete wet die hun interne rechtspositie regelt, terwijl in Nederland de Bvt en in Frankrijk de wet “relative aux droits et à la protection des personnes faisant l’objet de soins psychiatriques et aux modalités de leur prise en charge” van toepassing zijn op alle geestesgestoorde delinquenten, waar deze ook worden ondergebracht. Geïnterneerden die aldus verblijven in het reguliere circuit kunnen zich enkel beroepen op het huishoudelijk reglement van de instelling. Aangezien de Interneringswet van 2014 net zoveel mogelijk geïnterneerden uit de gevangenis tracht te houden, is dit helemaal geen ideale situatie. In België kunnen geïnterneerden die verblijven in een zorginstelling zich voor de uitoefening van hun patiëntenrechten enkel beroepen op de Patiëntenrechtenwet en het huishoudelijk reglement van de zorginstelling waar men verblijft. Indien de geïnterneerde in een penitentiaire inrichting verblijft is de Basiswet Gevangeniswezen van toepassing. Dit heeft tot gevolg dat er verschillende regels van toepassing zijn op geïnterneerden die verblijven in een zorginstelling en diegene die verblijven in een penitentiaire inrichting, wat discriminaties teweeg kan brengen. Aangezien de Basiswet Gevangeniswezen maar zeer weinig bepaalt over patiëntenrechten, zullen geïnterneerden zich bijna steeds moeten beroepen op de algemene Patiëntenrechtenwet. Dit is een onrustwekkende situatie aangezien zij absoluut niet kunnen worden vergeleken met een ‘gewone’ patiënt. Uit deze masterproef blijkt immers dat bepaalde patiëntenrechten uiterst moeilijk op hen kunnen worden toegepast, zoals bijvoorbeeld het recht op vrije keuze van beroepsbeoefenaar of het recht op geïnformeerde toestemming. 120
Nu ik de rechtspositie van geestesgestoorde delinquenten heb onderzocht, zowel in België, Nederland als Frankrijk, kan men tot het besluit komen dat de situatie van de geestesgestoorde delinquent in Nederland juridisch het best geregeld is. Dit omdat Nederland een wet kent die zowel rekening houdt met het feit dat de geestesgestoorde delinquent ziek is als met het feit dat de tbs’er een misdrijf heeft begaan. Ook in Frankrijk houdt men er rekening mee dat de geestesgestoorde ziek is, door hen te laten vallen onder het toepassingsgebied van de wet “relative aux droits et à la protection des personnes faisant l’objet de soins psychiatriques et aux modalités de leur prise en charge”, maar houdt dan weer minder rekening met het strafrechtelijke aspect. Daardoor is deze wet in bepaalde gevallen toch weer moeilijk toepasbaar. De situatie in België is naar mijn mening het minst goed, aangezien geïnterneerden hier geen enkele wet hebben die hun interne rechtspositie regelt en zij zich vaak zullen moeten beroepen op de algemene patiëntenrechtenwet, die op hen uiterst moeilijk toe te passen is. Dit leidt tot heel wat rechtsonzekerheid en in bepaalde gevallen tot ongelijkheden tussen geïnterneerden die verblijven in een penitentiaire inrichting en geïnterneerden die verblijven in een zorginstelling. De recente Interneringswet van 2014 zal hoogst waarschijnlijk een verbetering inhouden van de externe rechtspositie van de geïnterneerde. Bij het opstellen van deze wet werd immers rekening gehouden met suggesties van verschillende betrokken instanties, wat de toepasbaarheid van de wet in de praktijk zou moeten verbeteren. Naar mijn mening is de enige manier om de toepassing van de Patiëntenrechtenwet beter te kunnen realiseren, ook een wet te maken die de interne rechtspositie regelt, naar het voorbeeld van de Nederlandse Bvt.
121
Bibliografie Wetgeving Supranationaal Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome, goedgekeurd bij wet van 13 mei 1955, BS 19 augustus 1955. VN-resolutie 46/119 van 17 december 1991, “Protection des personnes atteintes de maladie mentale et amélioration des soins de santé mentale”, A/RES/46/119, http://www.un.org/documents. Verdrag van Oviedo van 4 april 1997 “for the protection of Human Rights and Dignity of the Human Being with regard to the Application of Biology and Medicine”, http://conventions.ceo.int. Aanbeveling (2004)10 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa, “relative à la protection des droits de l’homme et de la dignité des personnes atteintes de troubles mentaux”, http://ceo.int/t/legal_affairs/legal_cooperation/bioethics/News/Rec(2004)10%20e.pdf. België Wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten, BS 11 mei 1930, vervangen door de wet van 1 juli 1964, B.S. 17 juli 1964. Wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke, B.S. 27 juli 1990. Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, B.S. 14 augustus 1990. Wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, B.S. 18 maart 1993. Wet van 29 april 1999 betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen, B.S. 24 juni 1999. Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, B.S. 26 september 2002. Wet van 24 november 2004 tot wijziging van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt door de invoeging daarin van het door eenieder geldend recht om op pijnbestrijding gerichte zorg toegediend te krijgen, alsmede van koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen, B.S. 17 oktober 2005.
122
Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, B.S. 1 februari 2005. Wet van 13 december 2006 houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid, B.S. 22 december 2006. Wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, B.S. 13 juli 2007. Wet van 26 april 2007 betreffende de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank, B.S. 13 juli 2007. Wet van 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid, B.S. 14 juni 2013. K.B. nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen, B.S. 14 november 1967. K.B. van 10 juli 1990 houdende vaststelling van de normen voor de erkenning van samenwerkingsverbanden van psychiatrische instellingen en diensten, B.S. 26 juli 1990. K.B. van 19 april 1999 tot instelling van een Penitentiair Onderzoeks- en Klinisch Observatiecentrum met het statuut van Wetenschappelijke inrichting van de Staat, B.S. 8 mei 1999. K.B. van 3 mei 1999 betreffende het Algemeen Medisch Dossier, B.S. 17 juli 1999. K.B. van 1 april 2003 tot regeling van de samenstelling en de werking van de Federale Commissie "Rechten van de Patiënt" ingesteld bij artikel 16 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, B.S. 13 mei 2003. K.B. van 8 juli 2003 houdende vaststelling van de voorwaarden waaraan de ombudsfunctie in de ziekenhuizen moet voldoen, B.S. 26 augustus 2003. K.B. van 28 december 2006 houdende bepaling van de algemene minimumvoorwaarden waaraan het verpleegkundig dossier, bedoeld in art. 17quater van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, moet voldoen, B.S. 30 januari 2007. Omzendbrief 1800 van 7 juni 2007 betreffende de zorgequipes in de psychiatrische afdelingen van de gevangenissen, in afdelingen en inrichtingen tot bescherming van de maatschappij: doelstelling; samenstelling, werking. De praktische realisatie van het principe wordt echter in de weg gestaan door personeelstekorten. Omzendbrief van 6 juli 2010 betreffende de onafhankelijkheid en neutraliteit van de ombudsfunctie 'Rechten van de patiënt' van het samenwerkingsverband van psychiatrische instellingen en diensten.
123
Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen, Hoorzitting over het Eindverslag van de werkzaamheden van de Commissie Internering van het Ministerie van Justitie, Hand. Vl.Parl. 1999-2000, 5 januari 2000, nr. 1. Wetsontwerp betreffende nr.50K1642/001.
de
rechten
van
de
patiënt,
Parl.St.
Kamer
2001-02,
Verslag ( M. GILKENET en H. BROUNS) over het wetsontwerp betreffende de rechten van de patiënt, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 50K1642/012. Wetsvoorstel-Bourgeois tot invoering van een coherent beschermingssysteem voor geestelijk gehandicapten in het Burgerlijk Wetboek, Parl.St. kamer 2002-03, nr. 51K0054/001. Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, Parl. St. Kamer 2006-07, nr. 51K2841/001. Wetsvoorstel (B. ANCIAUX et al.) betreffende de internering van personen, Parl.St. Senaat 2012-13, nr. 5-2001/1. Wetsvoorstel (S. DE CLERCK en S. BECQ) tot wijziging van de wet van 21 april 2007 wat de internering van personen met een geestesstoornis betreft, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2746/001. Wetsvoorstel betreffende de internering van personen, Parl.St. Senaat 2013-14, nr. 5-2001/7. Wetsontwerp betreffende de internering van personen, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 53K3527/001. Wetsontwerp betreffende de internering van personen en Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, verslag namens de commissie voor justitie uitgebracht door de heer Fouad LAHSSAINI, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 53K3527/002. Hand. Senaat 2007 (buitengewone zitting), 16 juli 2007, 4-124/1. Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen, Advies inzake “gedwongen opnamen”, 12 december 2002, NRZV D PSY 220-1, http://www.health.fgov.be/eportal/Healthcare/Consultativebodies/Nationalcouncilforhospitalf aci/773278?ie2Term=Advies&ie2section=9126&fodnlang=nl#.U2u1tc4U9jo. Raadgevend Comité voor Bio-ethiek, Advies betreffende “gedwongen behandeling bij gedwongen opname”, 10 maart 2003, nr. 21, http://www.health.fgov.be/internet2Prd/groups/public/@public/@dg1/@legalmanagement/do cuments/ie2divers/7986430.pdf. Raadgevend Comité voor Bio-ethiek, Advies Patiëntenrechtenwet, 26 juli, 2003, http://ordomedic.be/nl/adviezen/advies/advies-pati%EBntenrechtenwet.
124
Nationale Raad van de Orde van Geneesheren, Advies bij de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, 20 december 2008, http://www.ordomedic.be/nl/adviezen/advies/Basiswet-van-12-januari-2005betreffende-het-gevangeniswezen-en-de-rechtspositie-van-de-gedetineerden. Nationale Raad van de Orde van Geneesheren, Advies betreffende de keuze van de vertrouwenspersoon, 20 februari 2010, http://www.ordomedic.be/nl/adviezen/advies/keuzevan-de-vertrouwenspersoon. Nationale Raad van de Orde van Geneesheren, Advies van de Nationale Raad in verband met het voorstel "Heimans" tot wijziging van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen die lijden aan een geestesstoornis, 8 december 2012, http://ordomedic.be/nl/adviezen/advies/voorstel-heimans-tot-wijziging-van-de-wet-van-21april-2007-betreffende-de-internering-van-personen-die-lijden-aan-een-geestesstoornis. Code van de geneeskundige plichtenleer, 19 november 1975. Nederland Wet van 29 oktober 1992 Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen tot vervanging van de Wet van 27 april 1884 tot regeling van het staatstoezicht op krankzinnigen, Stb. 1992, 669-670. Wet van 17 november 1994 houdende bepalingen omtrent de overeenkomst tot het verrichten van handelingen op het gebied van geneeskunst, Stb. 1994, 837. Wet van 29 mei 1995 houdende regels ter zake van de behandeling van klachten van cliënten van zorgaanbieders op het terrein van de maatschappelijke zorg en gezondheidszorg, Stb. 1995, 308. Wet van 18 januari 1996 betreffende de kwaliteit van zorginstellingen, Stb. 1996, 80. Wet van 25 juni 1997 tot vaststelling van een Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en overige verpleegden strafrechtstoepassing en daarmede verband houdende wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht en de Beginselenwet gevangeniswezen (Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden), Stb. 1997, 282. Wet van 18 juni 1998 tot vaststelling van een Penitentiaire beginselenwet en daarmee verband houdende intrekking van de Beginselenwet gevangeniswezen met uitzondering van de artikelen 2 tot en met 5 en wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering alsmede enige andere wetten (Penitentiaire beginselenwet), Stb. 1998, 430. Wet van 22 januari 2009 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering tot verbetering van de regeling van de positie van de deskundige in het strafproces (Wet deskundige in strafzaken), Stb. 2009, 33. Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg, Stb. 2013, 578. 125
Besluit van 22 mei 1997 houdende regels omtrent de tenuitvoerlegging van de maatregel van terbeschikkingstelling en de verpleging van ter beschikking gestelden en overige verpleegden strafrechtstoepassing (Reglement verpleging ter beschikking gestelden), Stb. 1997, 217. Besluit van 18 juli 2009 houdende de instelling van het Nederlandse register gerechtelijk deskundigen en kwaliteitseisen aan deskundigen in strafzaken (Besluit register deskundigen in strafzaken), Stb. 2009, 351. Commissie Rechtspositie Terbeschikking KNMG, “Bijlage 9. Stappenplan bij de beoordeling van wilsbekwaamheid”, 1987, http://www.fysionet.nl/kennisplein/organisatie-bedrijfsvoeringen-pz/ict-en-epd/informatiebeveiliging/ict_wgbo_implboek2_9.pdf. Commissie TBS en Sanctietoepassing, Geestelijk Gestoorde Delinquenten (CommissieFokkens), Sancties op maat; eindrapport van de Commissie TBS en Sanctietoepassing Geestelijk Gestoorde Delinquenten, Den Haag, Ministerie van Justitie, 1993. Frankrijk Loi n° 90-527 du 27 juin 1990 relative aux droits et à la protection des personnes hospitalisées en raison de troubles mentaux et à leurs conditions d'hospitalisation, J.O. 30 juin 1990. Loi n° 2002-303 du 4 mars 2002 relative aux droits des malades et à la qualité du système de santé, J.O. 5 maart 2002 en opgenomen in art. L.1111-1 e.v. Code de la santé publique. Loi n° 2008-174 du 25 février 2008 relative à la rétention de sûreté et à la déclaration d’irresonsabilité pénale pour cause de trouble mental, J.O. 26 février 2008. Loi n° 2009-1436 du 24 novembre 2009 pénitentiaire, J.O. 25 novembre 2009. Loi n° 2011-803 du 5 juillet 2011 relative aux droits et à la protection des personnes faisant l’objet de soins psychiatriques et aux modalities de leur prise en charge, J.O. 6 juillet 2011. Loi n° 2013-869 du 27 septembre 2013 modifiant certaines dispositions issues de la loi n° 2011-803 du 5 juillet 2011 relative aux droits et à la protection des personnes faisant l'objet de soins psychiatriques et aux modalités de leur prise en charge, J.O. 29 septembre 2013. Décret n° 2008-361 du 16 avril 2008 relatif notamment aux decisions d’irresponsabilité pénale pour cause de trouble mental, J.O. 18 avril 2008. Décret n° 95-1000 du 6 septembre 1995 portant code de déontologie médicale, J.O. 8 septembre 1995. Décret n°2011-846 du 18 juillet 2011 relatif à la procédure judiciaire de mainlevée ou de controle des mesures de soins psychiatriques, J.O. 19 juillet 2011. Décret n° 2011-847 du 18 juillet 2011 relatif aux droits et à la protection des personnes faisant l’objet de soins psychiatriques et aux modalités de leur prise en charge, J.O. 19 juillet 2011.
126
Les documents de travail du Sénat, série Législation compare, L’irresponsabilité pénale des malades mentaux, Sénat (février 2004) ,n° LC 132. Rapport d’informaition fait au nom de la commission des Lois constitutionnelles de législation, du suffrage universel, du Règlement et d’administration générale (1) par la mission d’information (2) sur les mesures de sûreté concernant les personnes dangereuses (par MM. PHILIPPE et C. GAUTIER), Sénat (2005-2006), n° 420. Projet de loi relative à la rétention de sûreté et à la déclaration d’irresponsabilité pour cause de trouble mental (de Mme. R. DATI), Assemblée Nationale 28 november 2007, n°442. Rapport d’information “Prison et troubles mentaux: comment remédier aux derives du système français”, Sénat (2009-2010), n° 434. Rapport de la commission santé-justice (M. BULGERIN) “Santé justice et dangerosités: pour une meilleure prévention de la récidive”, 193p. Code de Déontologie médicale.
Rechtspraak België EHRM 2 oktober 2012, RABG 2013, nr. 1, 4-13, noot K. VANOULLE. GwH 6 november 2008, nr. 154/2008. Cass. 23 maart 1946, Pas. 1946, I, 116. Cass. 7 maart 1975, Arr. Cass. 1975, 767. Cass. 11 juni 2009, AR C080199F. Cass. 26 juni 2009, AR C070548N. Cass. 21 maart 2012, NJW 2012, nr. 273, 805-806, noot CC. Gent 11 maart 1992, T. Gez. 1995-1996, 54. Arbrb. Brussel (8ste k.) 13 maart 2008, JTT 2008, 257-259. Nederland HR 23 november 2001, TvGR 2002/20 en 2002/21. Hof Arnhem 23 december 2011, nr. TBS P10/0387.
Frankrijk Cons. const., 21 février 2008, n° 2008-562-DC. Cons. const., 20 avril 2012, n° 2012-235-QPC. 127
Cass. 20 mei 1936, DP 1936, 1, 88. Cass. 23 mei 2000, n° 905. Cons. d’Etat, 16 augustus 2002, Recueil Lebon 2002, 310. Cons. d’Etat, 15 décembre 2010, n° 340515-QPC. Cons. d’Etat, 8 février 2012, n°352667-QPC. Crim. 21 janvier 2009, n° 08-83.492, Bull. Crim. n° 24, D. 2009. 1111. Crim. 16 décembre 2009, n° 09-85.153, D. 2010.144. Crim. 21 mars 2012, n° 12-80.178, F-P+B.
Rechtsleer België ALLEMAN, H., “De Commissie Internering. Eindverslag van de werkzaamheden”, FATIK 1999, 17, nr. 84, 18-24. BENOIT, G., DE FRUYT, J. (eds.), De bescherming van de persoon van de geesteszieke: Ethische, medische en juridische perspectieven, Brugge, Die Keure, 2010, 258p. BOERS, A., VANDEVELDE, S., SOYEZ, V., en TO, W., “Het zorgaanbod voor geïnterneerden in België”, Panopticom (32) 2011, 17-38. BOONE, R., “Prijs voor mensenrechten voor project met geïnterneerden”, Juristenkrant 2011, 6. BOONE, R. en SMET, S., “Mensenrechtenhof veroordeelt België opnieuw voor behandeling geïnterneerden”, Juristenkrant 2013, 1. BREMS, E., SOTTIAUX, S. (eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming. Mensenrechten van gedetineerden, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 353p. CASSELMAN, J., “Internering: huidige situatie” in J. CASSELMAN en P. COSYNS (eds.), Internering, Leuven, Garant, 1997, 39-59. CASSELMAN, J. (eds.), “Internering in Vlaanderen anno 2010: ondanks het goede nieuws nog steeds mensonwaardig” in Aertsen, I. (eds.), Deviante wetenschap. Het domein van de criminologie, Liber Amicorum Johan Goethals, Leuven, Den Haag, 2011, 237-247. CLAEYS, P. en VANDENBUSSCHE, V., “10 jaar patiëntenrechten in de GGZ tussen droom en daad: ervaringen vanuit de ombudsfunctie”, Antwerpen, 2012, 36p. CLAEYS, P. en VANDENBUSSCHE, V. “Jaarverslag externe ombudsfunctie in de geestelijke gezondheidszorg Vlaanderen”, Antwerpen, 2012, 80p.
128
COSYNS, P., “De forensische psychiatrie in Vlaanderen op een keerpunt?”, Tijdschrift voor psychiatrie 2006, afl. 48, 511-513. DE CLERCK, A. en HEIMANS H., “Storm van collectieve acties voor rechten van geïnterneerden”, Juristenkrant 2010, 12. DELBEKE, E., “Het recht op vrije keuze van gezondheidsvoorziening”, T.Gez. 2013, 218223. DE WANNEMACKER, F. en HEIMENS, H., “Balie komt op voor humane behandeling van geïnterneerden”, Juristenkrant 2002, 12. DE WIT, J., “Kamer wijzigt internering”, Juristenkrant 2007, 8. DILLEN, C., “Requim voor een kalf”, Orde van de dag 2006, afl. 34, 7-12. GOFFIN, T., “Het einde van geïnformeerde toestemming? Als medische noodzakelijkheid de regels bepaalt”, T. Gez. 2010, 41-47. GOMBEER, T., “Cassatie verduidelijkt wet op de patiëntenrechten”, Juristenkrant 2009, 4-5. HEIMANS, H., “Is er nog hoop voor geïnterneerden?”, Orde Dag 2001, afl. 15, 7-24. HEIMANS, H., “Nieuwe interneringswet uitgesteld…doet hoop nog leven?”, Juristenkrant 2008, afl. 167, 14. HEYLEN, R., “Het medisch dossier en de Wet Patiëntenrechten: vele verduidelijkingen maar toch enkele nieuwe problemen”, T. Gez. 2003-04, 95. HUBEAU, B., MERTENS, J. (eds.), Omgaan met beroepsgeheim, Mechelen, Kluwer, 2013, 182p. MAECKELBERGH, B., “Geïnterneerde droomt van euthanasie”, De Morgen 2013, 4. MAECKELBERGH, B., “Interneren in Nederland of anders dood”, De Morgen 2013, 9. MERCKX, T., “Recht op behandeling van de geïnterneerde: evenwaardig met of ondergeschikt aan bescherming van de maatschappij?”, T.Straf. 2012, 207-212. MOENS, I. en PAUWELYN, L., Geen opsluiting maar sleutels tot re-integratie. Voorstellen voor een gecoördineerd zorgtraject voor geïnterneerden, Zorgnet Vlaanderen, 2012, 54. Nederlandstalige federale ombudsdienst “rechten van de patiënt”, Jaarverslag 2004, http://ombudsfunctieggz.be/. Nederlandstalige federale ombudsdienst “rechten van de patiënt”, Jaarverslag 2005, http://ombudsfunctieggz.be/. Nederlandstalige federale ombudsdienst “rechten van de patiënt”, Jaarverslag 2008, http://ombudsfunctieggz.be/. 129
Nederlandstalige federale ombudsdienst “rechten van de patiënt”, Jaarverslag 2012, http://ombudsfunctieggz.be/. NYS, H., “Het verdrag mensenrechten en biogeneeskunde van de Raad van Europa”, RW 1997-98, nr.20, 666-674. NYS, H., Geneeskunde Recht en medisch handelen, Brussel, Story-Scientia, 2005, 714p. NYS, H. en CALLENS, S. (eds.), Medisch recht, Brugge, Die Keure, 2011, VI, 106p. ROTTHIER, K., “De vrederechter en de geïnterneerde. Enige commentaar bij de nieuwe wet van 21 april 2007 op de internering van personen met een geestesstoornis”, T.Vred. 2007, 438-448. ROTTHIER, K., Gedwongen opname: rechtsbescherming van de psychiatrische patiënt, Brugge, Die Keure, 2007, 228p. ROTTHIER, K. en SERVAES, M., Gedwongen opname van de geesteszieke: handleiding bij de wet Persoon Geesteszieke, Brugge, Die Keure, 2012, 453p. SCHOONACKER, M., De wet op de Patiëntenrechen: kennis, toepassing en attitudes bij beroepsbeoefenaars, vrije universiteit Brussel, 2006, 183p. SERVICE DES ETUDES JURIDIQUES, “L'irresponsabilité pénale des malades mentaux”, Sénat fevrier 2004, 29p. SWENNEN, F., Geestesgestoorden in het Burgerlijk Recht, Antwerpen-Groningen, Intersentia, 2000, 660-668. TUBEX, H., “Internering: vooruitgang aan het tempo van de processie van Echternach”, Ad Rem 2004, 40-49. VAN DEN BERGE, I., “De behandeling van geïnterneerden: een “zorg” van lange duur. Safety first?”, RABG, 2012/08, 495-498. VAN DEN BROECK, M., “Nieuwe wet op internering is ontoereikend. Een wettelijk geregelde vergeetput blijft een vergeetput”, Juristenkrant 2007, afl. 145, 4. VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, AntwerpenApeldoorn, Maklu, 2009, 665p. VANDER BEKEN, T., Juridische aspecten met betrekking tot internering, Gent Academia Press 2013, 17-27. VAN DRIESSCHE, K., “Wet betreffende de internering van personen die lijden aan een geestesstoornis”, TvW 2007, 447-450. VANOULLE, K., “Trienste primeur: Straatsburg veroordeelt België wegens onmenselijke behandeling geïnterneerde”, RABG 2013, nr. 8, 460-464. 130
VANSWEEVELT, T., De civielrechtelijke aansprakelijkheid van de geneesheer en het ziekenhuis, Antwerpen, Malku, 1997, 960. VANSWEEVELT, T. VERHAEGEN, M (eds.), “De Wet Patiëntenrechten”, T.Gez. 20032004, 65-159. VANWALLEGHEM, P., “Door minister strafuitvoeringsrechtbank”, Juristenkrant 2012, 6.
geïnterneerde
krijgt
toegang
tot
VERBRUGGEN, F. en GOETHALS, J., “Van kommercommissie naar kwelrechtbank? De vernieuwing van de internering (en de TBS)”, Recht in beweging 2008, 359-378. VERHAELEN, M., “De wet betreffende de rechten van de patiënt van 2002: weldra 10 jaar…”, T.Gez. 2012, 162-169. VEYS, M., De wet Patiëntenrechten in de psychiatrie. In opdracht van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Gent, Larcier, 2008, 237p. VEYS, M., De positie van de psychiatrische patiënt in de Wet Patiëntenrechten, Universiteit Antwerpen, 2005-2006, 250p. WEIS, K., “België moet schadevergoeding betalen voor zelfmoord geïnterneerde”, Juristenkrant 2011, nr. 240, 1. WEIS, K., “Veroordeelde kan na einde straftijd geïnterneerd blijven”, Juristenkrant 2011, 2. X, “Forensisch psychiatrisch centrum in Gent ingehuldigd”, De Tijd, http://www.tijd.be/nieuws/politiek_economie_belgie/Forensisch_psychiatrisch_centrum_in_G ent_ingehuldigd.9497956-3136.art?ckc=1. Zorgnet Vlaanderen, Schema: Interpretatie van de procedure tot aanduiding van de voorziening voor de uitvoering van de internering (volgens voorstel van Justitie), 19 april 2013. Zorgnet Vlaanderen, Analyse voorstel Anciaux m.b.t. nieuwe interneringswet, 21 augustus 2013. Interview Joris Dheedene, netwerkcoördinator Internering West- en Oost-Vlaanderen, 9 december 2013. Nederland BULTEN, E. en GROENEWEG, J., “Over behandeling, beleid en belangenstrijd in de forensische psychiatrie”, Justitiële Verkenningen 2013, nr.4, 37-50. DE JONG, E.J.C., “Gedwongen (forensisch) geneeskundige handelingen bij verdachten, gedetineerden en ter beschikking gestelden”, TvGR 1997, 29-38. DE JONG, E.J.C., “Over tbs, de weigerende observandus en het verschoningsrecht”, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2012, 406-413. 131
DUTE, J.C.J. en GEVERS, J.K.M., “Wilsonbekwaamheid en vertegenwoordiging”, TvGR 2012, 380-389. FREDERIKS, B.J.M. en BLANKMAN, K., “Wetsvoorstel Zorg en dwang: impact van de recente wijzigingen voor het veld van de cliënt”, TvGR 2013, 346-361. GEVERS, J.K.M., “Thematische wetsevaluatie: de rechtspositie van wilsonbekwame patiënten”, TvGR 2007, 510-514. GROEN, H., DROST, M. (eds.), Handboek forensische geestelijke gezondheidszorg, Utrecht, De Tijdstroom, 2003, 428p. HIELKEMA, J., “Deskundigen in Nederlandse strafzaken” in C.KELK, F.KOENRAADT en J. LEGEMAATE, Een spiegel van (straf)recht en psychiatrie, Deventer, Kluwer, 2000, 425. HOVENS, H., “De interne rechtspositie in de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden”, Sancties 1997, nr. 2, 70-82. KELK, C., “De strafrechtelijke maatregel van terbeschikkingstelling”, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 1995, 128-136. KOELEWIJN, W.I., ‘Privacy van patiënten is onvoldoende gewaarborgd bij de doorstart van het EPD’, TvGR 2012, 659-669. KOENRAADT, F., “Een kort bericht uit de Nederlandse forensische psychiatrie en psychologie”, Orde Dag 2006, Afl. 34, 39-41. LEGEMAATE, J., “De informatierechten van de patiënt: te weinig en te veel”, TvGR 2011, 478-486. LEUW, ED. en MERTENS, N.M., Tussen recht en ruimte. Eerste evaluatie van de tbswetgeving van 1997, Den Haag, WODC, 2001, 161p. NACHTEGAAL, M., VAN DER HORST, R., SCHÖNBERGER, H., Inzicht in de verblijfsduur van tbs-gestelden, Meppel, Boom, 2011, 316p. ROSCAM ABBING, H.D.C., ‘Thematische (horizontale) wetsevaluatie – kwalitatief betere (toepassing) gezondheidsregelgeving’, TvGR 2007, 500-504. TERVOORT, M.G.A., “Beveiliging of zorg voorop? En de terbeschikkingstelling dan?”, Proces 2003, 138-145. VAN DER WOLF, M.J.F. en NOYON, L., “Zeven jaar na de Commissie Visser: een nieuw evenwicht?” Justitiële Verkenningen 2013-4, 9-36. VAN GEMMERT, A.A. en TENNEIJ, N.H., “Forensische zorg anno 2013 en de plek van tbs daarbinnen”, Justitiële Verkenningen 2013, nr.4, 25-36. VANSWEEVELT, T., “Patiëntenrechten in België: gelijkenissen en verschilpunten met Nederland”, TvGR 2004, 80-91. 132
WIDDERSHOVEN, T.P., ‘Juridische aspecten van nieuwsvoorziening bij dwangopneming in de psychiatrie’, TvGR 2012, 24-31. X., ‘Stand van de gezondheidswetgevig’, TvGR 2006, 417-420. Frankrijk ALLAIN, E., “Irresponsabilité pénale pour trouble mental: mise en place immédiate de la nouvelle procedure”, Dalloz actualité 2008, 1. BRONDEL, S., “Pas d’hospitalisation d’office fondée sur la ‘notoriété publique’ de l’état du malade”, Dalloz Actualité 2011, 1. CASTAING, C., “La volonté des personnes admises en soins psychiatriques sans consentement”, AJDA 2013, 153. DE MENTECLER, M-C., “Censure limitée du décret relative au contrôle du juge judiciaire sur les soins psychiatriques”, Dalloz actualité 2013, 1. FLEURIOT, C., “Soins psychiatriques sans consentement: publication de la loi”, Dalloz Actualité 2011, 1. FORTIS, E., “Déclaration d’irreponsabilité pénale pour trouble mental – Application aux procedures en cours”, RSC 2010, 129. GIUDICELLI, A., “Procédure de déclaration d’irresponsabilité pénale: le refus problématique d’une application immediate”, RSC 2009, 136. GRAND, R., “Censure des modalities d’hospitalisation d’office des irresponsables pénaux”, AJDA 2012, 855. HARICHAUX, M., ‘Les droits à information et consentement de l’ « usager du système de santé » après la loi n° 2002-303 du 4 mars 2002 ‘, RDSS 2002, 673. HAUSER, J., “Hospitalisation psychiatrique d’office: la saga des competences et les changements de vocabulaire (suite et non fin)”, RTD Civ. 2010, 529. LUKAS, K., “l’initiative de l’hospitalisation d’office; un pouvoir partagé au service d’un contrôle sanitaire et social renforcé”, RDSS 2010, 1077. MATSOPOULOU, H., “l’application non rétroactive des ‘peines’ frappant désormais les délinquants aliénés, Recueil Dalloz 2009, 1111. MAYAUD, Y., “Les malades mentaux entre non-imputabilité et imputation”, AJ Pénal 2004, 303. MEMETEAU, G., “Hôpiteau. Cliniques. Droits des patients”, RDSS 1996, 349. NADJAR, E., “Rapport Burgelin: des propositions en vue d’une meilleure prévention de la récidive”, AJ Pénal 2005, 319. 133
PASTOR, JEAN-MARC, “Adoption de la loi sur les soins psychiatriques sans contentement”, AJDA 2013, 1830. PRADEL, J., “Une double révolution en droit pénal francais avec la loi du 25 février 2008 sur les criminels dangereux”, Recueil Dalloz 2008, 1000. PRIOU-ALIBERT, L., “Le doute doit-il profiter au suppose irresponsible?”, Dalloz actualité 2012, 1. ROETS, D., “Les conditions de detention en France des détenus atteints de troubles mentaux toujours sur sellette européenne”, RSC 2012, 683. SENON, J-L., “Troubles mentaux et prison”, AJ Pénal 2007, 155. THERON, S., “La loi du 27 septembre 2013: une revision partielle du régime des soins psychiatriques”, RDSS 2014, 133. VERHEYDE, T., “Loi du 5 juillet 2011 relative aux soins psychiatriques: dispositions particulières concernant les majeurs protégés”, AJ Famille 2011, 423.
134