Faculteit Ontwerpwetenschappen FACULTAIR MASTERPROEFREGLEMENT 2014-2015 Dit reglement is van toepassing op de masteropleidingen van de drie studiegebieden van de Faculteit Ontwerpwetenschappen: Studiegebied Architectuur opleidingen: Architectuur Interieurarchitectuur Monumenten- en Landschapszorg Stedenbouw en Ruimtelijke Planning Studiegebied Conservatie en Restauratie Studiegebied Productontwikkeling 1
Alle bepalingen van art. 6.1 OER inzake de masterproef en art. 18 inzake fraude en plagiaat zijn van toepassing op alle opleidingen. Verder geldt voor elk van de studiegebieden een aangepast luik, dat hierna achtereenvolgens is opgenomen. Opgelet! art. 6.1.2 OER: verplichte elektronische indiening: De student dient het werkstuk van zijn/haar masterproef digitaal in via een door de universiteit ter beschikking gesteld platform (Blackboard). De studenten dienen een voorstel in voor een Masterproef in de Blackboardcursus (BB): "Administratie Bachelorproef en Masterproef FOW". Naast een titel en een korte beschrijving kiest de student een kandidaatpromotor en eventueel kandidaat copromotor. De student ontvangt een email dat hij een aanvraag heeft ingediend. De promotor en copromotor zijn personeelsleden van de Universiteit Antwerpen. Na het verzenden van de aanvraag ontvangen de kandidaat promotor en eventuele kandidaat copromotor een email waarin wordt gevraagd om de aanvraag op BB te aanvaarden of niet. Als de kandidaat promotor of copromotor weigert kan de student een andere kandidaat kiezen. Eens de promotor heeft aanvaard kan de student nog steeds toelating vragen aan de promotor om alsnog een andere promotor te kiezen. De promotor kan dan de student "vrijgeven" zolang de aanvraagperiode loopt. Na de aanvraagperiode is dit niet meer mogelijk. De periode voor het indienen van een voorstel wordt vastgelegd door de OWC van de betrokken opleiding. Na de aanvaardingsperiode zijn er verschillende periodes voorzien waarin de studenten hun masterproef en bijbehorende digitale documenten kunnen indienen, respectievelijk voor de eerste en/of tweede zittijd of eventueel de eerste zittijd van het volgende academiejaar (bijvoorbeeld januari). Op het moment dat de student zijn masterproef indient is deze, met inbegrip van de bijhorende bestanden, zichtbaar voor de promotor en copromotor in BB. Het is mogelijk om dan nog andere lezers en assessors toe te voegen.
Studiegebied ARCHITECTUUR Art. 1 Doelstellingen van de masterproef 1. De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef. De student levert het bewijs van zijn synthetiserend en creërend vermogen op academisch niveau en toont aan dat hij in staat is om zelfstandig, planmatig en doelgericht gestalte te geven aan een eigen project - in de ruime zin. Uit de masterproef blijkt bovendien de algemeen kritisch-reflecterende attitude en de onderzoeksingesteldheid van de student. De klemtoon ligt op zelfwerkzaamheid, interdisciplinariteit en originaliteit. De student formuleert autonoom probleemstellingen en levert kritisch doordachte resultaten af. 2. In de opleiding Master in de architectuur kiest de student tussen twee opties: -
-
1
hetzij optie Masterproef Ontwerpen, Masterontwerp (niet voor de opleiding Monumenten- en Landschapszorg) hetzij optie Masterproef Thesis, Masterthesis.
Art. 6.1.1 Onderwijs- en examenreglement Universiteit Antwerpen, 2014-2015, goedgekeurd door de RVB dd. 27 mei 2014. 1 / 16
Art. 2 Begeleiding van de masterproef 1. De promotor van een masterproef behoort tot het academisch of onderwijzend personeel van de opleiding. Om inhoudelijke redenen of uit overwegingen van deskundigheid kan één copromotor/begeleider worden toegevoegd. Hij kan ook lid zijn van het BAP. Noot: in de opleiding Master in de monumenten- en landschapszorg kan eventueel ook een externe promotor uit het werkveld aangesteld worden 2. De promotor heeft op regelmatige tijdstippen contact met de student. Zijn taak bestaat erin om samen met de student een plan voor de werkzaamheden te ontwikkelen en de uitwerking van het onderwerp op te volgen. De promotor is het eerste aanspreekpunt van de student voor alle aspecten van de masterproef. 3. De student is zelf verantwoordelijk voor de concrete voortgang en dient steeds zelf contact op te nemen met de promotor. Het is niet de taak van de promotor om herinneringen te sturen. De student beheert zijn eigen werkproces. Het staat hem vrij om alle nodige expertise op te zoeken en personen te raadplegen binnen en buiten de opleiding. 4. De promotor legt hierover schriftelijk verslag neer bij de voorzitter van de examencommissie die dit inbrengt in de beraadslagingen van de examencommissie. 5. Indien de promotor niet op aanvaardbare wijze zijn taak vervult, of bij enig ander conflict tussen promotor en student, raadpleegt de student de ombudspersoon, die zo nodig de kwestie voorlegt aan de decaan, die eventueel een nieuwe promotor kan opleggen aan de student. Art. 3 Keuze, indiening en goedkeuring van het onderwerp 1. In het geval van een masterontwerp of masterthesis kiest de student uit een aantal onderzoeksthema’s en mogelijke onderwerpen die worden aangeboden door de opleiding. Mits gegronde motivatie kan de student een eigen onderzoeksthema en onderzoeksvoorstel kiezen. 2. De student werkt in principe individueel aan zijn masterproef. Met instemming van de promotor, kan de student inter- of multidisciplinair met andere studenten samenwerken. De student kan zich niet verhalen op kenmerken van die samenwerking en is steeds verantwoordelijk voor de gevolgen ervan op zijn individueel parcours. 3. Het onderwerp en een mogelijke promotor en copromotor/begeleider worden door de student voorgesteld in een voorlopige aanmeldingsnota. De aangesproken promotor en copromotor/begeleider kunnen, eventueel na bijkomende toelichting, aanpassingen voorstellen. 4. Na instemming bevestigen de promotor en copromotor/begeleider schriftelijk de aanvaarding van de promotietaak, die daartoe toegevoegd wordt aan de aanmeldingsnota. 5. Een aanmeldingsnota bevat: opgave van een werktitel een motivering van de keuze en een uitspraak over de relevantie van de keuze in het kader van de opleiding een omschrijving van het onderzoeks- of ontwerpobject een voorstel m.b.t. de onderzoeksmethodiek de gehandtekende aanvaarding van de promotietaak door de promotor en copromotor/ begeleider 6. Na neerlegging van de gehandtekende aanmeldingsnota door de student op het studentensecretariaat wordt de lijst van masterproeven en (co)promotor/begeleider ad valvas bekend gemaakt door de verantwoordelijke van de masterproef. Noot: in de opleiding Master in de monumenten- en landschapszorg kan een extern ook als copromotor optreden, bijvoorbeeld een BAP-lid, een expert uit het werkveld of een academisch of onderwijzend personeelslid van een andere universiteit of hogeschool
2 / 16
Art. 4 Tijdsschema 1. Alle formele gemeenschappelijke data van deadlines zullen tijdig ad valvas bekend gemaakt worden op de wijze zoals die voor examens geldt. De individuele tussentijdse consulten en/of tussentijdse evaluatiemomenten zijn af te spreken tussen de student en de promotor. 1.1 Fase 1: Bij aanvang van het academiejaar krijgt de student een overzicht van de onderzoeksthema’s en mogelijke onderwerpen. Toelichtingen worden door de titularis gegeven over de doelstellingen, de keuze van het onderwerp, de inhoud, de vereisten en het reglement van de masterproef; 1.2 Fase 2: Ten laatste 30 oktober dient de student de door de promotor voor aanvaarding ondertekende aanmeldingsnota in op het studentensecretariaat. Indien geen akkoord kan worden bereikt tussen student en promotor stelt de student binnen de 14 kalenderdagen een nieuw onderwerp voor, eventueel met andere promotor, dat dan ten laatste tegen 30 november met de definitieve aanmeldingsnota op het studentensecretariaat wordt ingediend; 1.3 Fase 3: In overleg met de promotor wordt een individueel studie- en actieprogramma met bijhorende planning opgesteld. Tijdens het academiejaar worden individuele consulten en tussentijdse evaluaties georganiseerd, eventueel ook in aanwezigheid van de copromotor/begeleider; 1.4 Fase 4: Rond de kerstvakantie - het juiste tijdstip wordt ad valvas aangekondigd op de wijze zoals die voor examens geldt - wordt de stand van zaken van het onderzoek voorgelegd aan de begeleiding (zie infra). De student moet op dit evaluatiemoment de volgende elementen belichten: probleemstelling/onderzoeksprogramma inhoudsopgave stand van het onderzoek of ontwerp doelstellingen/ambities verder actieplan specifieke tot nog toe niet opgeloste of te verwachten problemen Tot slot geeft de begeleiding een advies over de voortgang van de masterproef. Aanbevelingen over het vervolgtraject zullen geformuleerd worden; (Studenten van de opleiding Monumenten- en Landschapszorg dienen een uitgebreide bibliografie in).
1.5 Fase 5: Rond de paasvakantie legt de student een quasi volledige tekst/ontwerp (draft) voor aan de begeleiding op basis waarvan die een advies aan de student uitbrengt; 1.6 Fase 6: De definitieve masterthesis/discursieve projectnota wordt op het studentensecretariaat ingediend minstens twee weken voor de verdediging voor de jury waarvan het tijdstip ad valvas wordt bekendgemaakt op de wijze zoals die voor examens geldt; 1.7 Fase 7: De verdediging van de masterproef is openbaar, bestaat uit een mondelinge verdediging en wordt beoordeeld door een jury. Art. 5 Vormvereisten en modaliteiten van inleveren van de opdracht 1. Standaard wordt de Nederlandse taal gehanteerd. Indien hiervan afgeweken wordt, zal de student dit motiveren in zijn aanmeldingsnota na goedkeuring van de promotor. 2. Specifieke omschrijving van de Vormvereisten en modaliteiten van inleveren van de opdracht worden per onderwerp, promotor en student vastgelegd. 2.1 Masterontwerp Minstens volgende documenten worden ingeleverd: -
de grafische voorstelling van het ontwerpend onderzoek modellen/maquettes voor de ruimtelijke voorstelling van het ontwerp een discursieve projectnota een synthesenota
Alle documenten worden zowel in hard copy als elektronisch ingediend. 3 / 16
Eventueel kan gevraagd worden meer exemplaren van de discursieve projectnota in te dienen omwille van een groter aantal beoordelaars. 2.2 Masterthesis -
de masterthesis een synthesenota een abstract met sleutelbegrippen eventueel een voorstel tot verder onderzoek
Alle documenten worden zowel in hard copy als elektronisch ingediend. Art. 6 Beoordelaars 1. Nemen deel aan de beoordeling: 1.1 de voorzitter van de jury is een statutair aangesteld lid van het academisch of onderwijzend personeel en leidt de jury; 1.2 de begeleiders: de promotor en de eventuele copromotor/begeleider; de promotor is een academisch of onderwijzend personeelslid van de faculteit, de copromotor mag een externe zijn, bijvoorbeeld iemand uit het werkveld; 1.3 de lezers: ten minste twee lezers, aangesteld door de promotor, in samenspraak met de titularis van het opleidingsonderdeel masterproef; ten minste één lezer wordt gekozen uit het academisch of onderwijzend personeel van de opleiding, ten minste één deskundige is extern aan de opleiding; 1.4 indien nodig kunnen ook (externe) adviseurs betrokken worden bij deelaspecten van het onderzoek. Art. 7 Beoordeling 1. De beoordeling van de masterproef is tweeledig. Enerzijds vindt een beoordeling plaats als procestoets, anderzijds als jurybeoordeling. De juryleden krijgen twee weken op voorhand een exemplaar van de masterthesis/discursieve projectnota/synthesenota. De beoordelingscriteria, het beoordelingsschema en de beoordelingsschaal worden samen met deze exemplaren aan de juryleden toegestuurd. 2. verhouding procesbeoordeling – jurybeoordeling gewichtsverdeling 30% (procestoets – begeleiders) 70% (jurybeoordeling – lezers) Noot: Voor de opleiding Master in de monumenten- en landschapszorg geldt een andere verhouding, meer bepaald: gewichtsverdeling 50% (promotoren: 20% proces, 20% inhoud, 10% presentatie en verdediging) 50% (jurybeoordeling lezers, 40% inhoud en 10% presentatie en verdediging ) 3. De voorzitter en de begeleiders nemen deel aan de jury maar geven geen scores. De beoordelaars geven afzonderlijk een totaalscore op 20 punten. Het gemiddelde van deze scores wordt als eindscore genomen. Indien er een verschil van 6 eenheden of meer zit tussen het laagste cijfer en hoogste cijfer, volgt een deliberatie. Bij de deliberatie wordt getracht tot een consensus te komen over de totaalscore op 20 punten. Indien geen consensus bereikt wordt, vervallen de hoogste en de laagste score. 4. criteria De masterproef wordt beoordeeld op basis van volgende criteria: 4.1 originaliteit en oorspronkelijkheid van het onderzoek/ontwerp, en de creatieve benadering ervan 4.2 formulering van de onderzoeksvraag, 4.3 uitwerking van de onderzoek/ontwerpstrategie, 4.4 de mate waarin de student zijn visie theoretisch kan onderbouwen en argumenteren, 4.5 kwaliteit en relevantie van de onderzoeksbronnen en correcte raadpleging en interpretatie ervan, 4.6 correcte verwerking en interpretatie van gegevens: voor de masterthesis: de onderbouwing van het onderzoek waarbij duidelijk het verband tussen analyse en thesis zichtbaar wordt voor het masterontwerp: de mate waarin de synthese van het eigen ontwerpproces en de essentie van het eindresultaat op een gestructureerde manier is weergegeven 4.7 op adequate wijze communiceren over eigen werk en resultaat 4.8 toegevoegde waarde van het werk, 4.9 de presentatie
4 / 16
5. beoordeling vanaf 17: De student munt uit. Het onderzoek/ontwerp haalt een zeer hoog niveau. 15 - 16: De student slaagt erin om op een hoog niveau (zeer goed) aan de meeste criteria te voldoen. De student toont op één of andere manier aan dat zijn onderzoeks- of ontwerpvaardigheden ver boven het gemiddelde liggen. 13 - 14: De student slaagt erin aan de criteria ruim te voldoen. Het ontwerp/onderzoek vertoont meer diepgang dan een gemiddeld niveau. 11 - 12: De student slaagt erin om globaal aan de meeste criteria te voldoen. 10: De criteria worden net gehaald. Er zijn geen wezenlijke tekorten. 8 - 9: De criteria worden niet gehaald. De wezenlijke tekorten kunnen bij herwerking weggewerkt worden. 7 en minder: De criteria worden niet gehaald. Er zijn wezenlijke tekorten.
5 / 16
Studiegebied CONSERVATIE-RESTAURATIE Art. 1 Doelstelling van de masterproef 1. De masterproef weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid en de onderzoeksingesteldheid van de student. Met de masterproef ligt het accent op zelfwerkzaamheid, kritisch-reflecterende attitude, vermogen om binnen een interdisciplinair kader te werken, en origineel onderzoekswerk. 2. Voor het opleidingsonderdeel Masterproef in de opleiding Conservatie-Restauratie worden de masterproeven ingedeeld in drie groepen, in overeenstemming met de drie profielen die door de opleiding worden vooropgesteld: -
de uitvoerende conservator-restaurator
-
de conservatiewetenschapper (te situeren binnen de humane en/of de natuurwetenschappen)
-
de erfgoedbeheerder
3. De masterproef omvat 30 studiepunten. De student kan daarbij kiezen tussen twee modellen: -
Model A: een scriptie (30 SP)
-
Model B: een inhoudelijk gemotiveerde combinatie van een wetenschappelijk artikel (15SP) en een individueel praktijkproject (15SP)
Art. 2 Begeleiding van de masterproef 1. De masterproef wordt begeleid door twee promotoren. De eerste promotor - een lid van het academisch of onderwijzend personeel en houder van een doctoraat op proefschrift - , bekommert zich in de eerste plaats over de opvolging, begeleiding en indien nodig bijsturing van de meer formele aspecten van de masterproef, zoals: de structuur van het onderzoek, de ingezette methodologie, bibliografie en kritisch apparaat, etc. De tweede promotor staat in de eerste plaats in voor de opvolging, begeleiding en bijsturing van de meer inhoudelijke aspecten. In principe zijn de promotoren personeelslid van of contractueel verbonden met de Universiteit Antwerpen en behoren zij tot het studiegebied Conservatie-Restauratie. Een tweede promotor kan worden aangevraagd bij de eerste promotor. Hij/zij is academisch of onderwijzend personeelslid van de Faculteit Ontwerpwetenschappen of een andere faculteit aan de Universiteit Antwerpen of desgevallend een externe. 2. Studenten kunnen na overleg met hun promotoren ook beroep doen op interne en externe adviseurs (bv. specialisten inzake een deelaspect van het onderzoek); 3. De eerste promotor is het eerste aanspreekpunt van de student voor alle aspecten betreffende de masterproef. Hij/zij maakt bij aanvang van het academisch jaar duidelijke afspraken met de student met betrekking tot zijn/haar beschikbaarheid voor consultaties. De student is zelf verantwoordelijk voor de concrete voortgang van het onderzoek en neemt zelf tijdig initiatief wat betreft opvolging van de masterproef. Art. 3 Keuze en goedkeuring van het onderwerp 1. De student dient projectvoorstellen in vanaf april van het academiejaar dat voorafgaat aan de masterproef bij de eerste promotor. De student kan zelf uit een aantal onderzoeksthema’s kiezen die door de opleiding worden voorgesteld. De student kan ook zelf een thema voorstellen en motiveren op voorwaarde dat een geschikte promotor intern beschikbaar is Het onderwerp sluit principieel aan bij het onderzoeksbeleid van de opleiding. 2. De student presenteert zijn/haar voorstel bij de aanvang van het academiejaar waarin de masterproef wordt aangevat op een door de opleiding vastgelegd moment; de presentatie gebeurt voor het docentencorps en de medestudenten. Dit voorstel bevat: -
het profiel waarvoor de student kiest, met daaraan gekoppeld het onderwerp van de masterproef, de stageplaats en de keuzevakken
-
een omschrijving, afbakening en verantwoording van het onderwerp
-
uitwerking van de probleemstelling met doel- en vraagstelling
-
structuur met vermelding van te gebruiken methode(s) en vindplaatsen van het materiaal;
-
een voorlopige bibliografie, met aanduiding van reeds geraadpleegde werken;
6 / 16
3.
De student dient zo snel mogelijk na de presentatie van zijn/haar masterproef, gebruik makende van de feedback die tijdens de presentatie werd gegeven, via Blackboard een officieel en definitief voorstel in. De uiterste datum voor het indienen van een voorstel wordt door de opleiding via Blackboard gecommuniceerd. Bij de evaluatie en het aanvaarden van het voorstel door de promotoren dient een aantal criteria als hulpmiddel: -
het onderwerp moet kaderen binnen de discipline van de conservatie-restauratiepraktijk, rekening houdende met de specificiteit van de drie profielen, en aan de belangstelling van de student beantwoorden;
-
de bronnen en het onderzoeksmateriaal waaraan wordt gerefereerd zijn controleerbaar;
-
de bronnen zijn hanteerbaar en passen binnen het (cultureel) referentiekader, bv. qua taal, van de student vallen;
4. Inhoudelijke of andere bijsturingen gebeuren in overleg tussen student en promotoren. 5. Indien de student tevens kiest voor een individueel praktijkproject, wordt ook dit ontwerp samen met het onderzoeksonderwerp van het uitgebreide artikel voorgesteld zoals hierboven bepaald. Art. 4 Tijdschema 1. Alle formele gemeenschappelijke data en deadlines worden tijdig (via Blackboard) ad valvas bekend gemaakt zoals dit voor examens geldt. Tussentijdse overlegmomenten worden onderling afgesproken tussen student en promotor. 2. De formele deadlines die in het onderzoekstraject worden gevolgd zijn: -
De definitieve scriptie of het uitgebreide artikel wordt op het studentensecretariaat ingediend in de periode mei-juni en minstens twee weken voor de verdediging voor de jury waarvan het tijdstip ad valvas wordt bekend gemaakt op de wijze zoals die voor examens geldt. Tevens wordt aan de promotor een digitale versie in pdf (plus figuren en tabellen in afzonderlijke bestanden) aangeboden.
-
De verdediging van de masterproef is mondeling en openbaar, ze wordt beoordeeld door een jury. De jury zal in juni-juli worden georganiseerd.
3. De student houdt een afsprakenlijst en een agenda bij. Deze instrumenten laten de promotoren toe om het tijdschema op te volgen en indien nodig bij te sturen. Art. 5 Vormvereisten en modaliteiten voor de inlevering van de masterproef 1. De masterproef omvat 30 studiepunten. De student kan daarbij kiezen tussen twee modellen:
2.
-
Model A: een scriptie (30 SP), een jaaropleidingsonderdeel
-
Model B: een inhoudelijk gemotiveerde combinatie van een wetenschappelijk artikel (15 SP) en een individueel praktijkproject (15 SP) een gesemesterialiseerd opleidingsonderdeel.
Standaard wordt de Nederlandse taal gehanteerd. De faculteit kan met het oog op de meerwaarde van de masterproef in het kader van de leerresultaten van de opleiding de toestemming geven dat de masterproef in het Engels wordt opgesteld. In dat geval is een samenvatting in het Nederlands vereist. Indien de kwalitatieve opvolging van de masterproef door de promotoren (de moedertaal van een promotor, het onderwerp van de masterproef, …) een andere taal noodzaakt, dan kan de faculteit alsnog een andere taal goedkeuren. In elk geval van afwijking van de standaardtaal is een samenvatting in het Nederlands vereist.
3. Het einddossier bevat minstens volgende zaken: -
Model A: een scriptie Model B: een uitgebreid artikel en het conservatie-restauratierapport van het individueel praktijk project.
4. Model A: Scriptie -
omvat minimum 32.000 en max. 50.000 woorden (exclusief bijdragen en bibliografie)
-
gebruik van een voetnotensysteem
-
omvat een bibliografie
5. Model B: Uitgebreid artikel + Individueel praktijkproject (IPP) Het uitgebreid artikel:
7 / 16
-
omvat minimum 8.000 en maximum 10.000 woorden (exclusief bijlagen en bibliografie)
-
gebruik van een eindnotensysteem
-
omvat een bibliografie
-
is inhoudelijk gekoppeld aan het individueel praktijkproject
Het individueel praktijkproject: -
omvat een object waarvan de C/R behandeling volledig is afgewerkt
-
omvat een C/R-rapport
6. Presentatie: -
duurt niet langer dan 30 à 40 minuten in het geval van een scriptie, voor de gecombineerde masterproef 15 tot 20 minuten voor het wetenschappelijk artikel en 15 tot 20 minuten voor het IPP;
-
moet probleemgestuurd zijn;
-
format (al dan niet gebruik van een PowerPointpresentatie, afbakening in termen van doelgroep, …) wordt afgesproken met de eerste promotor.
Art. 6 Beoordelaars 1. Het schriftelijk werkstuk wordt beoordeel door de promotoren en een derde lezer. De mondelinge presentatie wordt beoordeeld door een jury. In deze jury zetelen: 1.1 een voorzitter die de jury leidt en het evaluatieproces modereert 1.2 de promotoren van de diverse masterproeven en begeleiders van het individueel praktijkproject (indien van toepassing) 1.3 een externe deskundige, aangesteld door de eerste promotor, in samenspraak met de titularissen van het opleidingsonderdeel masterproef. 2. De voorzitter kan bijkomende juryleden uitnodigen. Art. 7 Beoordeling 1. De scriptie en uitgebreid artikel worden op basis van dezelfde criteria beoordeeld. 1.1 Generieke criteria: 1.1.1 relatie onderwerp met C/R 1.1.2 originaliteit en oorspronkelijkheid van het onderwerp 1.1.3 toegevoegde waarde van het werk 1.1.4 taalgebruik & duidelijkheid naar de doelgroep 1.1.5 structuur en opbouw van het werk 1.1.6 zelfstandig werken 1.2 Specifieke criteria: 1.2.1 formulering van de onderzoeksvraag of probleemstelling 1.2.2 uitwerking van de onderzoeksstrategie of methodologie 1.2.3 onderbouwing en argumentering van de voorgestelde stelling 1.2.4 correcte verwerking en interpretatie van verzamelde gegevens 1.2.5 gebruik bronnen om de stelling te onderbouwen 2. De jury beoordeelt of de leerdoelen, zoals opgenomen in de cursusinformatie, gerealiseerd zijn: 2.1 De student(e) formuleert een heldere, specifieke (interdisciplinaire) onderzoeksvraag, in overeenstemming met de wetenschappelijke methodologie, en participeert aan het onderzoeksproces. Hij/zij: 2.1.1 formuleert een correcte onderzoeksvraag; 2.1.2 bedenkt een creatieve oplossing voor een concreet C/R-probleem; 2.1.3 evalueert een probleem autonoom, ook binnen een nieuwe context. 8 / 16
2.2 De student(e) draagt vanuit een kennis van het brede, internationale erfgoedveld en met inzicht m.b.t. de eigen positie binnen een professioneel (internationaal) netwerk, op zelfkritische wijze bij tot de publieke kennis, bewustzijn en beleving van het erfgoed. Hij/zij: 2.2.1 verantwoordt onderzoeksresultaten en/of uitgevoerde C/R-werkzaamheden voor een publiek van experten. 2.3 De student(e) splitst een probleem overzichtelijk en projectmatig op in deelproblemen/onderzoeksvragen, houdt daarbij rekening met prioriteiten en zet personele en materiële middelen correct in. Hij/zij: 2.3.1 denkt probleemoplossend; 2.3.2 vergelijkt en evalueert kritisch diverse voorstellen tot oplossing van een concreet probleem; 2.3.3 past een voorstel tot oplossing van een concreet probleem aan en werkt het verder uit. 2.4 De student(e) brengt kennis samen uit de C/R en aanpalende disciplines, ontwikkelt nieuwe kennis en inzichten en levert een zinvolle bijdrage aan het werkveld. Hij/zij: 2.4.1 schrijft een wetenschappelijk artikel of kwaliteitsvol rapport; 2.4.2 vindt en selecteert op analytische en (zelf)kritische wijze de noodzakelijke bronnen; 2.4.3 raadpleegt bronnen op analytische en (zelf)kritische wijze en interpreteert ze; 2.4.4 selecteert uit een breed gamma aan geavanceerde mens- en natuurwetenschappelijke onderzoeksmethodes de meest geschikte. 2.5 De student stelt naargelang de noodzaak een (interdisciplinair) team op projectmatige wijze samen en coördineert het. 3. In het geval de student kiest voor een combinatie van een wetenschappelijk artikel en een individueel praktijkproject, gelden volgende bijkomende leerdoelen: 3.1 De student werkt een realistisch C/R-ontwerp uit voor een erfgoedobject en/of een collectie van erfgoedobjecten in haar gehele complexiteit en context en evalueert dit kritisch. Hij/zij: 3.1.1 werkt een C/R-ontwerp uit voor een erfgoedobject, benaderd vanuit zijn gehele complexiteit; 3.1.2 evalueert een C/R-ontwerp zelfkritisch; 3.1.3 duidt en verantwoordt een C/R-ontwerp t.o.v. derden; 3.1.4 brengt het beslissingsmodel m.b.t. de C/R van een object en/of collectie in de praktijk; 3.1.5 werkt binnen een beperkt tijdsbestek een ontwerp voor een of meerdere fasen van het C/R traject van een collectie uit; 3.1.6 reflecteert zelfkritisch over een C/R ontwerp; 3.1.7 treedt op in overeenstemming met de ethiek en deontologie die eigen is aan de C/R-praktijk. 3.2 De student voert de C/R-handeling, eigen aan specifieke en complexe objecten en objectfamilies en/of collecties, kwaliteitsvol uit, met zorg voor gezondheid en veiligheid. Hij/zij: 3.2.1 volgt lopende C/R-handelingen op. 3.3 De student voert een actieplan voor de conservatie-restauratie van een weinig courant, complex object en/of collectie uit binnen een opgelegd en beperkt tijdsbestek. Hij/zij: 3.3.1 voert een ontwerp voor een C/R-handeling uit binnen een opgelegd en beperkt tijdsbestek. 3.4 De student documenteert een conservatie-restauratie-handeling op wetenschappelijke wijze en communiceert hierover correct en bevattelijk. Hij/zij: 3.4.1 documenteert een C/R-handeling op wetenschappelijk wijze.
9 / 16
Studiegebied PRODUCTONTWIKKELING Art. 1 Doel van de masterproef 1. De masterproef weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid en de onderzoeksingesteldheid van de student. Met de masterproef ligt het accent op het interdisciplinaire karakter van het ontwerptraject en op de zelfwerkzaamheid en het origineel onderzoekswerk van de student. 2. De masterproeven worden als volgt ingedeeld in 2 afstudeergroepen: -
Integrated Product Design (IPD), Design Research (DR)
Voor de afstudeergroep IPD toont de student aan ‘een productkandidaat’ te kunnen vastleggen en te verantwoorden. Hij is in staat de volledige specificaties in verband met het ‘productidee’ te schrijven, het product te ontwikkelen tot op niveau van een ‘geverifieerd productsysteem’ en vervolgens tot op niveau van ‘productontwerp’. Voor de afstudeergroep DR toont de student aan een voor het vakgebied relevante onderzoeksvraag te kunnen formuleren. Hij is in staat een onderzoeksmethode vast te leggen, het onderzoek uit te voeren en de verzamelde data te verwerken en te rapporteren. 3. De masterproef wordt in een voorafgaand semester voorbereid in het opleidingsonderdeel New Products Planning (NPP), waarbij reeds het thema van de masterproef vastgelegd en de afstudeergroep gekozen worden. Inhoudelijk dienen deze twee opleidingsonderdelen als op elkaar aansluitend te worden beschouwd. Art. 2 De begeleiding 1. De ontwerp/onderzoekpromotor is een academisch of onderwijzend personeelslid van de UAntwerpen, opleiding Productontwikkeling, en heeft als opdracht de realisatie van de masterproef te begeleiden door middel van regelmatige afspraken (consulten genaamd). De taak van de promotor is om de realisatie van het project op te volgen en sturend op te treden indien nodig. De promotor is het eerste aanspreekpunt van de student voor alle aspecten betreffende de masterproef. De student is zelf verantwoordelijk voor de concrete voortgang en dient steeds zelf alle initiatief te nemen. Het staat hem vrij om alle nodige expertise op te zoeken en personen te raadplegen binnen en buiten de masteropleiding Productontwikkeling. De promotor beoordeelt dit proces in een voortgangsevaluatie. 2. Elke student wordt aangeraden om tijdens zijn masterproef samen te werken met één of meerdere externe promotoren, die geen deel uitmaken van het statutair of contractueel academisch of onderwijzend personeel van de opleiding Productontwikkeling, en die op één of andere manier expert zijn in de te behandelen ontwerpmaterie. Het is zinvol om dit extern promotorschap onder te verdelen in gebruikspromotoren, academische promotoren (extern aan het studiegebied PO) en industriële promotoren, die elk hun specifieke bijdrage tot de masterproef kunnen leveren. Van de externe promotoren wordt verwacht dat ze op regelmatige tijdstippen contact hebben met de student om hun vragen te beantwoorden. Afhankelijk van het onderwerp en van de periode, zijn contacten van minstens één maal per maand aangewezen. Het is de student die vragende partij is, en die contact opneemt met de externe promotor. 3. De student kan een overeenkomst sluiten met een industriële onderneming. Daartoe wordt een modelovereenkomst, “Onderzoeks- en samenwerkingsovereenkomst in het kader van een Masterproef in Productontwikkeling” ter beschikking gesteld, zodat voor de drie partijen (i.e. de student, de industriële onderneming en de Ma-opleiding Productontwikkeling) duidelijkheid bestaat betreffende de samenwerkingsvorm en de eigendomsrechten van het project. Dit standaardcontract wordt beschikbaar gesteld via de promotor. Het sluiten van deze overeenkomst kan voor de student de mogelijkheid opleveren om kosten gerelateerd aan de masterproef via de opleiding te recupereren, weliswaar steeds in voorafgaande afspraak met de opleiding. Art. 3 Keuze en goedkeuring van het onderwerp 1. De eindtermen van het opleidingsonderdeel bepalen dat de student in staat moet zijn zelf een idee voor een nieuw product of onderzoeksvraag te genereren. De student wordt verondersteld zelf een projectvoorstel in te dienen. De projectvoorstellen kunnen ook door de masteropleiding Productontwikkeling aangereikt worden 10 / 16
vanuit externe vragen uit de industrie of vanuit lopend onderzoek binnen de bachelor- en masteropleidingen Productontwikkeling. De student kan hierop kandideren. De student kan projectvoorstellen indienen vanaf april van het academiejaar dat voorafgaat aan de masterproef bij een promotor of bij het corps van promotoren van de masterproef. Het corps verleent zijn goedkeuring aan het voorstel of geeft feedback met betrekking tot een bijgewerkt of zelfs geheel nieuw voorstel. Het is aan de student om tijdig één of meerdere voorstellen in te dienen of om op één thema te kandideren. De student moet minstens één thema hebben bij de start van het opleidingsonderdeel New Products Planning (Master 2). 2. De voorstellen worden opgesteld volgens een vast stramien: -
elektronische fiche in PDF-formaat, 1x A4, max. 3000 tekens, de naam van de student, de titel van het project en identificatie van de relevante afstudeergroep, de omschrijving van het project, de doelstellingen, en de aanpak, een motivatie, een gebruikspromotor en/of industriële of academische promotor. ste
ste
3. De omschrijving van een eerste projectvoorstel (zoals gevraagd in het 1 lid, 1 paragraaf van dit artikel) wordt ondersteund in het opleidingsonderdeel Toegepast Onderzoek 2 (TO2, 1Ma). Art. 4 Tijdschema Alle formele juryweken worden vastgelegd in de jaarrooster. Afspraken inzake deadlines voor het inleveren van alle mogelijke documenten en informatie, en de exacte jurymomenten, worden tijdig via de studiefiche en ad valvas bekendgemaakt. Hieronder volgt een richtinggevend tijdschema voor een modeltraject dat aanvangt bij het begin van een academisch jaar. -
eind november:
-
laatste week voor de kerstvakantie:
-
de oriëntatiejury waarbij voor de afstudeergroep IPD aan de hand van tekeningen en schema’s de oplossingen worden voorgesteld voor de belangrijkste kernproblemen en voor afstudeergroep DR de uitvoering van het onderzoek en analyse van data; het digitaal inleveren op de server van de bijhorende presentatie;
begin mei:
-
de deadline voor het aanbrengen van een industriële promotor met bijhorend een in drievoud ondertekend contract “Onderzoeks- en samenwerkingsovereenkomst in het kader van een Masterproef in Productontwikkeling”;
eind februari, begin maart
-
het digitaal inleveren van het definitief dossier New Products Planning;
eind januari:
-
het digitaal inleveren van een draft dossier New Products Planning met de volgende specificaties voor de IPD-afstudeergroep: het productidee, de volledige lijst van de specificaties, het verificatieplan, de productarchitectuur, het economische potentieel, een overzicht van de kernproblemen en te ontwikkelen items; en voor de DR-afstudeergroep: de literatuurstudie, de onderzoeksvraag, het onderzoeksplan, het digitaal inleveren van de presentatie New Products Planning;
de student geeft te kennen dat hij zijn product of onderzoek op een eindjury wenst te presenteren;
eind mei:
het inleveren van het einddossier in 6 exemplaren. Dit is inclusief het exemplaar voor de beoordeling van Toegepast Onderzoek 4 en voor de externe promotor dat vanuit de onderwijsinstelling wordt verzonden, samen met de uitnodiging voor de jury. Indien er 2 externe promotoren deel uitmaken van de jury moeten er uiteraard 1 extra dossier ingeleverd worden;
11 / 16
de 6 (of 7) exemplaren worden samen afgeleverd op het secretariaat op de daartoe voorziene dag voor 17 uur. Er is geen uitstel mogelijk. Het niet of te laat indienen van het einddossier heeft rechtstreeks effect op de te behalen scores;
vrijdag voor de laatste week voor de eindjury’s:
-
-
het ophangen van de poster op de daartoe voorziene plaats in de campusgebouwen;
half juni:
-
een eindjury die bestaat uit een mondelinge verdediging van de masterproef door de student. De eindjury is openbaar, tenzij op aanvraag van een industriële promotor een besloten jury werd aangevraagd. het digitaal inleveren van de eindpresentatie en het einddossier.
eind juni:
een publieksjury (Best of PO) samengesteld uit een selectie van masterproeven.
Art. 5 Vormvereisten en modaliteiten van inleveren van de masterproef 1. Standaard wordt de Nederlandse taal gehanteerd. De faculteit kan met het oog op de meerwaarde van de masterproef in het kader van de leerresultaten van de opleiding de toestemming geven dat de masterproef in het Engels wordt opgesteld. In dat geval is een samenvatting in het Nederlands vereist. 2. De twee dossiers (d.w.z. het New Products Planning dossier en het einddossier) gekoppeld aan de verschillende procesfases dragen bij tot het eindresultaat. Het afgeronde dossier New Products Planning wordt opnieuw opgenomen in het einddossier van de masterproef (dus in één boekwerk). 3. Het einddossier bevat minstens volgende zaken: Afstudeergroep IPD: -
-
een inleiding: de situering van de masterproef, de uitgangspunten, de doelstellingen, de beschrijving van de product-kandidaat of de onderzoeksvraag en een verantwoording, de realistische voorstelling in zijn omgeving van het gerealiseerde product aan de hand van presentatietekeningen en eventueel een korte uitleg of samengevat resultaat van het uitgevoerde onderzoek, de doelvindingfase: de gevolgde methodiek, de verificaties en selecties die geleid hebben tot het productidee of de onderzoeksmethode, de specificaties: een lijst van specificaties, de kwaliteitscontrole van de producteisen, het verificatieplan, de analysegegevens en de productarchitectuur, het productsysteem: het gerealiseerd systeemontwerp aan de hand van de schema’s of tekeningen, de bijhorende verificaties of de beschrijving van het uitgevoerde onderzoek, het productontwerp: het gerealiseerd concept aan de hand van de tekeningen (exploded views, doorsnedetekeningen, ...) of de onderzoeksresultaten, een volledige bibliografie.
Afstudeergroep DR: -
een inleiding, de te verzamelen en analyseren data, het kaderwerk: modellen, theorieën, de dataverzameling en – interpretatie, de formulering van de conclusies, de terugkoppeling naar de onderzoeksvraag, een volledige bibliografie
4. Iedere presentatie omvat de doelstellingen van de afgeronde fase, de resultaten en de gehanteerde werkwijze. 5. De samenvattende poster moet voldoen aan de grafische en de uitvoeringsmodaliteiten. De richtlijnen hieromtrent worden gegeven door het corps van promotoren. Inhoudelijk moet de poster een correcte
12 / 16
weergave zijn van het project en bovendien de poster de meerwaarde van het nieuwe product of het uitgevoerde onderzoek aantonen. 6. De richtlijnen voor teksten en illustraties voor persmap, website en jaarlijkse masterproefbrochure, worden aangereikt door het corps van promotoren. Art. 6 Beoordelaars 1. De beoordeling van de voortgangsbeoordelingen.
masterproef
is
drieledig.
We
onderscheiden
jury-,
dossier-
en
2. De jury New Products Planning en de oriëntatiejury is samengesteld uit interne leden eventueel aangevuld met de externe promotor (zo er een ondertekende Onderzoeks- en samenwerkingsovereenkomst in het kader van een Masterproef in de Productontwikkeling is). De promotor scoort mee bij de jury New Products Planning. 3. Extern gevraagde juryleden kunnen deel uitmaken van de eindjury, maar het aandeel van de scorende externe juryleden in de totale samenstelling van de eindjury zijn nooit een meerderheidsaandeel. De namen van de volledige eindjury zullen tijdig ad valvas bekend gemaakt worden. 4. Het einddossier wordt door elk lid van de eindjury gelezen en de beoordeling wordt opgenomen in de eindjurybeoordeling. 5. Voor de eindjury wordt de voortgangsbeoordeling (de beoordeling voor de aanpak van het project) door de promotor gegeven. Art. 7 Beoordeling 1. Jurybeoordeling en dossierbeoordeling: de criteria voor beoordeling van de masterproef zijn specifiek bepaald de voor de verschillende afstudeergroepen (zie art.1, 2 lid), en zijn afgestemd op de eindcompetenties voor de opleiding ‘Master in de Productontwikkeling’. 2. Afhankelijk van de gekozen afstudeeroptie worden volgende competenties uit de lijst van eindcompetenties van de opleiding geëvalueerd bij de beoordeling van de Masterproef: 2.1
Bekwaamheid in het onderzoeken 2.1.1 Zij tonen aan dat zij een onderzoeksattitude hebben (een kritische ingesteldheid en een onderzoekende houding). 2.1.2 Zij kunnen resultaten van wetenschappelijk onderzoek uit verschillende disciplines aanwenden in hun eigen onderzoek in de productontwikkeling. 2.1.3 Zij kunnen onderzoek opzetten en uitvoeren op basis van de aangeleerde onderzoeksmethodes en principes. 2.1.4 Zij kunnen de bruikbaarheid van onderzoek duiden in de productontwikkeling.
2.2 Bekwaamheid in ontwerpen en ontwikkelen. 2.2.1 De studenten detecteren en faciliteren de context en voorwaarden voor nieuwe producten. 2.2.2 De studenten bedenken innovatieve productideeën tot op het niveau van productconcept. 2.2.3 Zij onderzoeken in de verschillende fases van het productontwikkelingsproces de haalbaarheid van de ontwerpresultaten, door de relevante onderzoeks-en verificatiemethodes. 2.2.4 Zij kunnen zelfstandig een coherent ontwerpplan opstellen en de uitvoering ervan bewaken. 2.2.5 Zij kunnen de aangeleerde ontwerpmethodiek en ontwerpvaardigheden (creatieve, presentatie, synthetische …) zelfstandig en op het juiste abstractieniveau toepassen in een ontwerpproces. 2.3 Bekwaamheid in logische vaardigheden 2.3.1 Zij kunnen gestructureerde redeneringen opbouwen. 2.3.2 Zij beschikken over de logische vaardigheden om processen beheersbaar te maken, door abstractie, analyse, synthese en simulatie. 2.3.3 Zij kunnen standpunten, conclusies en beslissingen logisch onderbouwen.
13 / 16
2.4 Bekwaamheid in samenwerken en communiceren 2.4.1 Zij passen de basisprincipes van goed samenwerken en goed communiceren toe in verschillende professionele situaties. 2.4.2 Zij gebruiken verschillende media en maken doeltreffend gebruik van visuele communicatiemiddelen. 3. Deze eindcompetenties worden - in functie van de afstudeergroep – afgemeten aan de hand van de volgende vragen (niet-exhaustief): 3.1 Afstudeergroep IPD: 3.1.1 Analytische vaardigheden: (Competenties 2.2.1 t.e.m. 2.2.5 en competenties 2.3.1 t.e.m. 2.3.3): -
-
In welke mate is de student erin geslaagd een nieuw product te definiëren en de haalbaarheid ervan aan te tonen? In welke mate is de student erin geslaagd, na analyse, de problemen rond het nieuwe product in kaart te brengen, en de volledige specificaties ervan te schrijven. Zijn deze specificaties multidisciplinair? In welke mate heeft de student de nodige verificaties uitgevoerd ter onderbouwing van zijn project?
3.1.2 Synthetische vaardigheden (competenties 2.1.1 t.e.m. 2.1.4 en competenties 2.3.1 t.e.m. 2.3.3) -
In welke mate is de student erin geslaagd de kernproblemen van het product op te lossen en op coherente wijze samen te brengen in een ‘productsysteem? Heeft de student aangetoond dat deze principeoplossingen haalbaar zijn? In welke mate is de student erin geslaagd het product volledig te definiëren naar materialen en vervaardigingstechnieken? Heeft dit ‘productontwerp’ de inhoudelijke en vormelijke kwaliteiten die vooropgesteld werden? Voldoet het productontwerp aan de vooropgestelde specificaties?
3.1.3 Vorm (competenties 2.4.1 en 2.4.2) -
In welke mate geeft de presentatie en het dossier een goed overzicht van het doorlopen traject? In welke mate is de presentatie en het dossier gestructureerd en taalkundig correct? In welke mate is de student erin geslaagd de ontwerpresultaten op een heldere manier te formuleren en presenteren? In welke mate is er een literatuurlijst en een correcte bronvermelding aanwezig?
3.2 Afstudeergroep DR: 3.2.1 Analytische vaardigheden (competenties 2.2.1 t.e.m. 2.2.5 en competenties 2.3.1 t.e.m. 2.3.3) -
In welke mate is de student erin geslaagd om een heldere onderzoeksvraag (met doelstelling) te formuleren na analyse van bestaande literatuur? In welke mate is de student erin geslaagd een haalbaar en gedetailleerd onderzoeksplan voor te stellen? In welke mate is het onderzoekplan consequent toegepast tijdens de uiteindelijke uitvoering van het onderzoek? In welke mate is de student erin geslaagd om data te analyseren, te interpreteren en conclusies op te stellen, teruggekoppeld naar de onderzoeksvraag?
3.2.2 Synthetische vaardigheden (competenties 2.1.1 t.e.m. 2.1.4 en competenties 2.3.1 t.e.m. 2.3.3) -
In welke mate is de student erin geslaagd de bestaande kennis te integreren om een haalbaar, gemotiveerd onderzoekplan voor te stellen? In welke mate heeft de student resultaten van de analyse gesynthetiseerd tot heldere conclusies? Geven deze conclusies een antwoord op de vooropgestelde onderzoekvraag?
3.2.3 Vorm (competenties 2.4.1 en 2.4.2) -
In welke mate geeft de presentatie en het dossier een goed overzicht van het doorlopen traject? In welke mate is de presentatie en het dossier gestructureerd en taalkundig correct? In welke mate is de student erin geslaagd het onderzoek, de resultaten en de relevantie ervan op een heldere manier te formuleren en presenteren?
14 / 16
-
In welke mate is er een literatuurlijst en een correcte bronvermelding aanwezig?
4. De juryleden krijgen minimaal 8 kalenderdagen op voorhand het einddossier bezorgd, vergezeld met een officiële uitnodiging voor de jury, de beoordelingscriteria en de beoordelingsschaal. 5. Bij de eindjury duurt elke jurysessie één uur per student: 20 minuten presentatie, 20 minuten voor vragen en opmerkingen en 20 minuten deliberatie door de juryleden. 6. Voortgangsbeoordeling: (competenties 2.2.4 en 2.4.1) De promotor geeft een beoordeling voor de zelfstandigheid waarmee de student zijn masterproef stuurt, initiatieven neemt en de professionaliteit bij deze aanpak. 7. Het gewicht in de eindscore tussen enerzijds New Products Planning en anderzijds Integrated Product Design / Design Research verhoudt zich volgens de studiepunten. 7.1 Binnen New Products Planning ligt de puntenverhouding: -
jury New Products Planning: 40 % dossier New Products Planning: 40 % voortgang van de fase New Products Planning: 20 %.
7.2 Integrated Product Design/Design Research wordt bij de eindjury beoordeeld op: -
eindjury en einddossier: 85 % voortgang van de productontwerpfase: 15 %.
Integrated Product Design is samengesteld uit 2 fases: oriëntatiefase en de productfase. De oriëntatiejury is een oriënterend evaluatiemoment voor de student. De student ontvangt feedback van de jury en de promotor over de haalbaarheid of heroriëntatie van het oplossingstraject. De door de jury uitgeschreven reflectie en bijhorend advies gebeurt op basis van gedifferentieerde criteria, vastgelegd na de NPP-fase. 7.3 Binnen het opleidingsonderdeel Masterproef geldt een Red Flag tussen de 3 te behalen items: -
IPD/DR (het ontwerpproject of het onderzoeksproject zelf), Business Plan, Toegepast Onderzoek 4 (wetenschappelijke aanpak en verificatie van oplossingen).
Het gewicht in score verhoudt zich volgens de studiepunten. Art. 8 Red Flags 1. Alvorens te kunnen aanvangen aan de Red Flag-items 2,3 of 4, dient de student een voldoende niveau behaald te hebben voor Red Flag 1. De student kan enkel slagen voor het gehele opleidingsonderdeel indien hij voor elk Red Flag-aspect afzonderlijk een voldoende niveau behaalt. 2. RED FLAG 1: Designbrief / Onderzoeksopzet Afstudeergroep Integrated Product Design (IPD): De designbrief: de meerwaarde en haalbaarheid van het productidee wordt aangetoond. Het productidee is volledig vertaald naar specificaties en samengevat in een productarchitectuur. Op basis hiervan zijn de Te Ontwikkelen Items (TOI's) vastgelegd. Afstudeergroep Design Research (DR): De onderzoeksopzet: de relevantie van het onderzoek is beargumenteerd. De onderzoeksvraag is geformuleerd en de haalbaarheid van het onderzoeksplan is gedefinieerd. 3. RED FLAG 2: productontwerp / onderzoek Afstudeergroep Integrated Product Design (IPD): het vertalen van een productidee naar een geverifieerd productsysteem en vervolgens naar een gematerialiseerd productontwerp. Afstudeergroep Design Research (DR): het uitvoeren van het onderzoek en het interpreteren van de onderzoeksdata. Het terugkoppelen van de onderzoeksconclusies naar de vooraf bepaalde onderzoeksvraag. 4. RED FLAG 3: academische gerichtheid Wetenschappelijk en/of ontwerpgerelateerd onderzoek (TO4) uitvoeren ter onderbouwing van de kritische aspecten en verificatie van oplossingen. Deze onderzoeken kunnen softwarematig, analytisch of
15 / 16
experimenteel aangepakt worden. Bij de rapportering (dossier en presentatie) worden bronnen volgens de Harvard Referencing Style gebracht. 5. RED FLAG 4: Business plan Het masterproject vertalen naar een operationeel ondernemingsplan op basis van eerder gemaakte strategische keuzes. Art. 9 Sanctie bij fraude of plagiaat Plagiaat wordt in het kader van een masterproef geïnterpreteerd als een vorm van fraude. De behandeling van fraude met eventuele bepaling van sanctie verloopt volgens het Onderwijs- en Examenreglement (OER) van de Universiteit Antwerpen. Art. 10 Publicatie Bij publicatie van een masterproef of onderdelen ervan moeten steeds de promotor, de externe promotoren, en de “Universiteit Antwerpen, Faculteit Ontwerpwetenschappen, Masteropleiding Productontwikkeling” vermeld worden.
16 / 16