Directoraat-Generaal Wonen en Bouwen Directie Kennis en Verkenningen Turfmarkt 147 Den Haag Postbus 20011 2500 EA Den Haag Contactpersoon
[email protected]
FACTSHEETS WoONcongres 2013 Naar een nieuwe balans in het wonen 1
Op het WoONcongres 2013 Naar een nieuwe balans in het wonen worden diverse aspecten van de woningmarkt besproken. Een aantal van de onderwerpen worden in deze factsheets kort en bondig belicht. Ook de uitkomsten van de module Energie zijn opgenomen in een factsheet. Daarnaast zijn er algemene factsheets over het WoON, het microdatabestand op DANS en de WoON scriptieprijs.
Inhoud Ontwikkelingen in de huursector Wat is de positie van de starter? Woonlasten Waarde woningen Ontwikkelingen in de kwantitatieve vraag Bewoners aandachtswijken zien hun buurt duidelijk vooruitgaan Energie WoON: meer weten over wonen DANS en het WoON WoON scriptieprijs
pagina 3 7 9 11 15 19 21 25 29 31
2
Ontwikkelingen in de huursector
In de huurvoorraad neemt het aandeel duurdere huurwoningen fors toe, zowel in het duurdere segment van de gereguleerde voorraad als in de vrije sector. Het aandeel particuliere verhuurders is ook toegenomen tussen 2009 en 2012. Deze verhuren vooral woningen boven de liberaliseringsgrens.
Ontwikkeling huurvoorraad naar prijsklassen van het huurbeleid, 2006-2012
Aandeel particuliere verhuurders groeit In de huursector wordt onderscheid gemaakt tussen de corporaties en de particuliere huursector. Bij de particuliere huursector gaat het om particuliere personen of private instellingen als makelaars, pensioenfondsen, beleggers en verzekeringsmaatschappijen. Het aandeel van de corporaties in de totale huurmarkt betreft structureel 75 à 80 procent1. Sinds 2009 is het aandeel corporatiewoningen afgenomen, door een afname van het aantal corporatiewoningen (116.000) en een toename van particuliere huurwoningen (145.000). Hier speelt de tijdelijke verhuur door huishoudens die hun koopwoning niet kunnen verkopen ook een rol; wellicht een tijdelijk fenomeen.
1
Vanaf het WoON 2012 wordt voor een deel van de huurwoningen via registratie gekoppeld of het een sociale dan wel particuliere huurwoning betreft. Als gevolg hiervan is mogelijk sprake van een lichte trendbreuk in de verhouding sociale versus particuliere huur.
3
Omvang van de huursector en aandeel corporatie, 1986-2012
De vraag naar huurwoningen neemt toe De vraag naar huurwoningen is sterker gestegen dan het aanbod dat ontstaat wanneer verhuisgeneigden doorstromen naar een andere woning. In aantallen zijn de verschillen het grootst bij huurwoningen tot de liberalisatiegrens (239.000) en dan vooral bij meergezinswoningen (151.000). Voor beide categorieën is het verschil tussen vraag en aanbod even groot (beide rond de 70.000). Vraag en doorstroomaanbod in de vrije sector maken slechts een klein deel van de totale markt van huurwoningen uit. Relatief , als aandeel van de totale voorraad is het verschil tussen vraag en doorstroomaanbod bij woningen met een huur boven de liberalisatiegrens echter het meest omvangrijk. De invloed van de crisis is hier zichtbaar. De terugval in inkomens en de minder gunstige vooruitzichten op de koopmarkt doen huishoudens uitwijken naar de huur. Daarnaast blijven huishoudens meer wonen in hun huidige huurwoning, vooral omdat zij minder vaak de stap naar een koopwoning zetten.
Gewenste woningen door verhuisgeneigden, 2009-2012
4
Gevraagde en (potentieel) aangeboden huurwoningen naar vorm en huurprijsgrenzen, 2012 (absoluut)
Minder huurders wonen scheef Het aantal huishoudens uit de middengroep in de corporatiewoningen tot de liberalisatiegrens is met 18.000 sinds 2009 licht gedaald. Bij de groep met een hoog inkomen was de afname met 96.000 huishoudens veel groter. Daarmee nam de goedkope scheefheid2 fors af. De invoering van de EC-toewijzingsnorm voor corporaties speelt hier mee, maar ook de daling van inkomens – waardoor huishoudens weer onder de grens van 33.000 euro kwamen. Zo is het aantal scheefwonende huishoudens dat niet verhuisd is, afgenomen met 50.000. Het betreft hier voormalige scheefwoners waarvan het inkomen gedaald is waardoor zij niet meer tot de doelgroep met een inkomen boven de 33.000 euro behoren.
Goedkope scheefheid in de huursector 2009 en 2012
Van de midden en hoge inkomensgroepen woont respectievelijk 34 en 12 procent in het gereguleerde huurwoningsegment, dat niet primair voor hen bedoeld is. Het gaat hier om circa 700.000 huishoudens. Overigens is deze groep niet altijd met voorbedachten rade in een te goedkope huurwoning gaan wonen. Het gaat hier vaak om huishoudens die na verloop van tijd meer zijn gaan verdienen. Ook samenwonen kan ertoe leiden dat huishoudens ‘promoveren’ naar 2
Goedkope scheefheid: huishoudens met een inkomen hoger dan 33.000 euro en woonachtig in een gereguleerde huurwoning. Dit zijn alle huurwoningen met een huur tot de liberalisatiegrens, zowel in het bezit van toegelaten instellingen als particuliere verhuurders.
5
een hogere inkomensklasse. Daarnaast hanteerden sommige corporaties in bepaalde regio’s in het verleden geen inkomensgrenzen, waardoor ook huishoudens met een hoger inkomen een gereguleerde huurwoning konden huren. Tevens is, zoals eerder geconstateerd, het aanbod van vrije sector-huurwoningen niet erg omvangrijk. Verhuur corporatiewoningen binnen Europese norm Woningcorporaties moeten 90 procent van hun gereguleerde huurwoningen toewijzen aan inkomens onder de 33.000 euro3, dit komt voort uit afspraken met de Europese Commissie. Hierin is vastgelegd voor welke inkomensgroepen door corporaties mogen worden toegelaten, willen de corporaties aanspraak blijven maken op de staatsteun die de overheid hen biedt. Deze maatregel is per 1 januari 2011 ingevoerd. In 2011 lukte dit in 93 procent van de gevallen (Bron: CFVtoezichtsverslag). Tijdens het WoON 2009 waren de richtlijnen van de Europese Commissie nog niet van kracht. Hiermee lijkt het scherpere toewijzingsbeleid zijn vruchten af te werpen.
3
De inkomensgrens van het toewijzingsbeleid komt overeen met de ondergrens van het inkomensafhankelijke huurbeleid. In tegenstelling tot het inkomensafhankelijke huurbeleid wordt bij het toewijzingsbeleid het inkomen van inwonende kinderen niet meegeteld.
6
Wat is de positie van de starter?
In het maatschappelijk debat wordt vaak stilgestaan bij de positie van starters en de vraag of de positie van starters verslechterd is als gevolg van de economische crisis. Uit het WoON 2012 blijkt dat starters nog steeds goed hun weg vinden op de woningmarkt. Het aantal starters is namelijk tussen 2009 en 2012 nagenoeg gelijk gebleven, ondanks de sterke afname van het aantal transacties. Het totaal aantal huishoudens dat in de twee voorgaande jaren is verhuisd, was namelijk in WoON 2012 19 procent lager dan in WoON 2009. Relatief gezien is de positie van starters daardoor nu juist beter dan enkele jaren geleden.
Gemiddeld aantal verhuisde huishoudens per jaar, naar positie op de woningmarkt en huishoudensamenstelling * Onder ‘instromers woningmarkt’ worden starters, semistarters en huishoudens die verhuisd zijn uit het buitenland verstaan.
Onder eigenaarbewoners is de afname van het aantal verhuizingen het grootst. Het aantal verhuisde doorstromers (huishoudens) uit een koopwoning is ten opzichte van drie jaar geleden bijna gehalveerd (-42 procent). Oorzaken voor deze ontwikkelingen zijn dat er minder koopwoningen verkocht werden; dit raakt vooral doorstromers die eerst hun eigen woning willen verkopen alvorens te verhuizen. Een tweede oorzaak zijn de verhuismotieven van huishoudens. Starters, semistarters en jonge paren hebben doorgaans dringende motieven om te verhuizen, zoals uit huis gaan, samenwonen, 7
gezinsuitbreiding, echtscheiding of studie. Oudere huishoudens hebben minder haast en willen vooral hun woonsituatie (de woning of de woonomgeving) verbeteren.
Gemiddeld aantal betrokken woningen per jaar gedurende de twee voorafgaande jaren, naar positie op de woningmarkt, vorm en eigendom, 2002-2012
De woningen die door starters worden betrokken zijn wel veranderd. Driekwart van de starters betreedt de woningmarkt via een huurwoning. In vergelijking met 2009 is het aandeel dat start in de koop iets gedaald. In de huursector is ook een verschuiving zichtbaar: een populair alternatief voor een koopwoning bij deze groep bleek het duurdere huursegment, met huren boven de aftoppingsgrens. Deze groep wendde de waardedaling van koopwoningen niet aan om als eigenaarbewoner te starten.
Verhuisbewegingen naar vorige eigendomsverhouding, huidige eigendomsverhouding en reële prijsklasse 2009-2012 (verdeling)
8
Woonlasten
Woonlasten van huurders In 2012 gaf een huurder gemiddeld 26% van zijn netto inkomen uit aan huur. Dat aandeel is in de periode 2006-2012 gestegen. Hierbij speelt de daling van het gemiddeld netto besteedbaar inkomen een belangrijke rol, want de koop- en woonquote stegen vooral daardoor. In 2012 gaat 36% van het inkomen aan wonen op. Deze stijging valt niet te verklaren door de bijkomende woonuitgaven (oa gas, water, elektra, gemeentelijke heffingen). Tabel 1: Reële woonlasten, inkomen en woonquote van huurders, 2006-2012
Netto huurquote: De netto huur uitgedrukt als percentage van het netto besteedbaar huishoudinkomen. Totale woonquote: Het percentage van het netto besteedbaar huishoudinkomen dat besteed wordt aan de netto woonuitgaven vermeerderd met bijkomende woonlasten (kosten voor energie en water en lokale belastingen).
Woonlasten van eigenaarbewoners De bijkomende woonuitgaven van eigenaarbewoners zijn hoger dan die van huurders. Het effect hiervan op de woonquote is echter gering, omdat de inkomens van kopers gemiddeld bijna twee keer zo hoog zijn als die van huurders. In 2012 ging 25% van het netto besteedbaar inkomen van eigenaarbewoners op aan het wonen. Exclusief de bijkomende woonlasten was dat 17% (zie tabel 2, volgende pagina). Een goede vergelijking van de woonuitgaven van huurders en eigenaarbewoners is echter lastig te maken. Als de woonquote per inkomensdeciel wordt berekend, liggen de relatieve woonlast van beide groepen dicht bij elkaar.
9
Tabel 2: Reële woonlasten, inkomen en woonquote van eigenaarbewoners, 2006-2012
Netto huurquote: De netto hypotheeklasten uitgedrukt als percentage van het netto huishoudinkomen. Met in de woning geïnvesteerd eigen vermogen is geen rekening gehouden.
10
Waarde woningen
In de periode 2009-2012 zijn in heel Nederland de woningprijzen van bestaande woningen gedaald. In januari 2013 is deze prijsindex 86.1 met het jaar 2010 = 100 (Bron: CBS, Statline). Tot de sterkste dalers behoren onder andere de oostelijke helft van Noord-Brabant, Zuid-Limburg en de COROP-gebieden Delfzijl, Alkmaar. In Zeeuws-Vlaanderen en Midden- en Noord-Limburg daalden de prijzen het minst hard (zie figuur 1, volgende pagina). Een manier om rekening te houden met verschillen in prijs, kwaliteit en de relatie daartussen is het omrekenen van de woningwaarde naar een prijs per vierkante meter woonoppervlakte. Een gemiddelde vierkante meter woongenot kost in Nederland bijna 2.200 euro. Maar niet voor elk type woning, in elke buurt en elk deel van het land wil men evenveel betalen. Tussen de regio’s bestaan grote verschillen in de vierkantemeterprijs (zie figuur 2, volgende pagina). Naarmate in een provincie meer (half)vrijstaande woningen met grote percelen staan, is de betaalde prijs per vierkante meter woonoppervlak hoger. Dit is zichtbaar in Noord-Brabant, derde op de ranglijst van ‘duurste’ provincies. De opbouw van de voorraad zegt echter niet alles: voor het grootste deel is het de vraag naar en het aanbod van woningen dat de prijs bepaalt. In gebieden met een hoge marktdruk is de prijs hoog – zie bijvoorbeeld het zuidelijke deel van Noord-Holland (met de regio’s rondom Haarlem en Amsterdam als uitschieters), de regio Utrecht en de Veluwe. In provincies waar de druk laag is en waar regio’s te maken hebben met (aanstaande) krimp zijn de prijzen lager: Groningen, Friesland en Limburg. Flevoland is een vreemde eend in de bijt; dicht tegen de Randstad, maar lage prijzen.
11
Figuur 1: Prijsindex 2012 (2009 = 100) van bestaande koopwoningen (bron: Kadaster/CBS) Een hoge daling (>14%) wordt aangegeven door de donkerste tint, een lage daling (<9%) door de lichtste tint.
12
Figuur 2: Prijs per vierkante meter per COROP-gebied (euro’s; mediaan)
13
14
Ontwikkelingen in de kwantitatieve vraag
Het aantal huishoudens is de afgelopen jaren – conform de verwachtingen – toegenomen. Van de 200 duizend huishoudens die er sinds 2009 zijn bijgekomen, hebben er 60 duizend geen zelfstandige woning betrokken. Ze hebben op een andere manier een plekje gevonden: in een wooneenheid, op kamers, inwonend bij anderen, etc. Oudere kinderen wonen langer of opnieuw bij hun ouders. Verhuizen is voor (echt-)paren in scheiding minder eenvoudig. De crisis is duidelijk te zien in het verhuisgedrag van de afgelopen jaren. Het aantal verhuisde huishoudens is met 19% gedaald. De afname van het aantal gerealiseerde verhuizingen heeft ertoe geleid dat het aantal mensen dat wil verhuizen is toegenomen. Mensen stellen hun gewenste verhuizing vooral uit, maar niet af. Er zijn 14 procent meer huishoudens dan in 2009 die opgeven te willen verhuizen. De groep daarbinnen die actief op zoek is, is ten opzichte van drie jaar geleden ook iets in omvang toegenomen, namelijk 4 procent. Dat het aantal gerealiseerde verhuizingen afneemt betekent niet dat er geen woningbehoefte is. Het is hierbij nodig om onderscheid te maken tussen woningbehoefte en woningvraag. De eerste is latent aanwezig, de tweede is de effectieve vraag in de markt. Het begrip woningtekort is gekoppeld aan de woningbehoefte. Als de woningbehoefte (die voornamelijk demografisch gedreven is) oploopt en er worden weinig nieuwe woningen aan de voorraad toegevoegd, dan loopt het woningtekort op. Zolang de woningvraag laag is, wordt dit tekort niet manifest. Het oplopen van het woningtekort staat dus niet gelijk aan het ontstaan van woningnood (zoals we dat in de jaren vijftig en zestig gezien hebben). Uit figuur 1 blijkt dat de afgelopen drie jaar, sinds het vorige WoON in 2009, ongeveer 181 duizend nieuwbouwwoningen aan de voorraad toegevoegd zijn. Hiermee komt de jaarlijkse productie op ongeveer 60 duizend woningen. Dit is aanzienlijk minder dan in de perioden daarvoor. Ter vergelijking: in de periode 2000-2009 werden er per jaar bijna 72 duizend nieuwbouwwoningen opgeleverd, in de 15 jaar daarvoor (1986-2000) waren dat er bijna 95 duizend. Deze daling heeft deels te maken met de afname van de huishoudensgroei, die in de jaren negentig nog rond de 81 duizend per jaar schommelde en daarna gedaald is tot nog geen 59 duizend. Daarnaast heeft sinds het intreden van de crisis in 2009, het vertrouwen van consumenten een behoorlijke knauw gekregen waardoor de vraag naar nieuwbouwwoningen ingezakt is.
15
Figuur 1
De niet aflatende wens te verhuizen levert een langzaam vollopend stuwmeer van verhuisplannen op: de woningbehoefte loopt op. Slechts een kleine groep die niet heeft kunnen verhuizen laat zijn plannen verdampen. Veel zoekers zijn tamelijk realistisch en geven aan pas over een jaar of zo te verhuizen. In figuur 2 laten we de historische ontwikkeling van het aantal huishoudens en het aantal woningen zien. Uit de figuur wordt direct duidelijk dat we nog niet op het niveau van een tekort aan woningen zitten zoals dat halverwege de vorige eeuw het geval was. Uit de figuur is ook duidelijk dat in perioden van crisis (zoals in de jaren tachtig) de huishoudensvorming vertraging oploopt om vervolgens na de crisis versnelt aan te trekken. De behoefteramingen zijn met onzekerheden omgeven. Een grove inschatting van de marge in 2020 betreft 100.000 woningzoekende huishoudens.
Figuur 2
16
De ontwikkelingen zijn in Nederland zeer gedifferentieerd. Er zijn regio’s die nog stevig groeien, er zijn regio’s die krimpen en er zijn gebieden waar deze ontwikkelingen nog onzeker zijn. Als we bovenstaande figuur voor 2020 regionaal doorvertalen dan levert dat onderstaand beeld op (het tekort als percentage van de voorraad in 2020): Het woningtekort kan in de Randstad oplopen tot boven de 5%.
Figuur 3
Ontwikkeling van de kwalitatieve vraag Sinds 2009 is er aanzienlijk minder verhuisd dan in de jaren daarvoor. Deze afname blijkt voor het grootste deel toe te schrijven aan de verlaagde doorstroming vanuit koopwoningen. De populariteit van koopwoningen in de nieuwbouw is ook al lager. Is deze trend ook terug te zien bij de verhuisplannen? Willen huishoudens minder verhuizen? Zijn hun verhuiswensen minder op koopwoningen gericht dan voorheen en zo ja: welke alternatieven ziet men? Op dit moment willen 2,16 miljoen (potentiële) huishoudens binnen twee jaar verhuizen naar een andere woning. Dit aantal is het totaal van doorstromers en (semi-)starters. Dat zijn er 264 duizend meer dan in het WoON 2009, dat aan het begin van de crisis is afgenomen. Het aantal huishoudens binnen die groep dat ook daadwerkelijk al actief op zoek is geweest, bijvoorbeeld door het volgen van woningaanbod (de “vragers in de markt”) is eveneens toegenomen, zij het licht: van 1,06 miljoen in 2009 naar 1,11 miljoen in 2012. Het totale verschil tussen vraag en doorstroomaanbod bedraagt in 2012 ruim een half miljoen. Een zeer beperkte toename ten opzichte van 2009. Wel is er een duidelijke verschuiving tussen huur en koop. Er worden meer huurwoningen gevraagd terwijl het doorstroomaanbod van huurwoningen maar in beperkte mate stijgt. In de koopsector zien we het omgekeerde beeld: het doorstroomaanbod van koopwoningen neemt toe, terwijl de vraag naar koopwoningen maar beperkt groeit. De vraag door actieve zoekers naar koopwoningen, “gevraagd in de markt”, is zelfs afgenomen ten opzichte van 2009.
17
Tabel 1
18
Bewoners aandachtswijken zien hun buurt duidelijk vooruitgaan
In de 40 aandachtswijken is een duidelijke, positieve ontwikkeling te zien: De tevredenheid met de woonomgeving neemt toe en er is verbetering op de indicatoren verloedering, overlast en sociale cohesie. Daarnaast zijn de bewoners positief over de ontwikkeling van hun buurt, in het afgelopen jaar én in het komende jaar. Wel blijft de leefbaarheid in de 40 aandachtswijken achter bij de rest van Nederland. Daar zijn ze immers op geselecteerd. Zo is in de aandachtwijken 14% van de bewoners (zeer) ontevreden over de woonomgeving, tegenover 5% gemiddeld in Nederland. Echter, er is in de 40 aandachtswijken een duidelijke, positieve ontwikkeling te zien: In deze wijken is het aandeel bewoners dat (zeer) ontevreden is over de woonomgeving met bijna 10% afgenomen sinds 2002. In Nederland als geheel was die afname 2%. Op de indicatoren verloedering, overlast en sociale cohesie is verbetering te zien in de 40 aandachtswijken, terwijl er gemiddeld in Nederland achteruitgang (bij verloedering) of een vrij stabiele situatie (bij overlast en sociale cohesie) te zien is. Een algemene trend in de ontwikkeling van deze indicatoren is dat de verschillen tussen grote en kleinere gemeenten kleiner worden qua perceptie van overlast en sociale cohesie. Indicatoren verloedering, overlast en sociale cohesie In het kader van het grotestedenbeleid zijn indicatoren ontwikkeld die deelaspecten meten van wat ook wel leefbaarheid genoemd wordt: verloedering, overlast en sociale cohesie. De indicator sociale cohesie is gebaseerd op reacties van bewoners op een viertal stellingen omtrent de buurt: ‘Ik woon in een gezellige buurt met veel saamhorigheid.’; ‘Mensen kennen elkaar in deze buurt nauwelijks.’; ‘Ik voel me thuis in deze buurt.’ en ‘In deze buurt gaat men op een prettige manier met elkaar om.’. Bij de indicator overlast gaat het om overlast veroorzaakt door andere buurtbewoners, overlast van jongeren en geluidsoverlast. De indicator verloedering heeft betrekking op ‘vervelende voorvallen’ in de buurt: vernielingen, bekladdingen, hondenpoep en rommel op straat. In het WoON wordt gevraagd of bewoners vinden dat hun buurt het afgelopen jaar vooruit is gegaan of achteruit, of dat er geen verandering was (figuur 1). In de 40 aandachtswijken is er tussen 2006 en 2009 (vorige edities van het WoON) een omslag te zien: In 2009 denken meer bewoners van de 40 aandachtswijken dat hun wijk vooruit is gegaan dan achteruit. In 2012 versterkt zich dit beeld. De bewoners van de 40 wijken zijn daarmee positiever over de
19
ontwikkeling van hun buurt dan andere Nederlanders, ook dan bewoners van de overige wijken in de grote steden (G184).
Figuur 1 Verschil ervaren ontwikkeling buurt afgelopen jaar, 2002-2012 (percentage)
Ook over de toekomst zijn de bewoners van de 40 aandachtswijken optimistisch: Er zijn meer bewoners die verwachten dat hun wijk het komende jaar vooruit zal gaan dan achteruit (figuur 2). In 2006 was dit aandeel nog vrijwel gelijk. Net als bij de ontwikkeling in het afgelopen jaar, geldt dat de bewoners van de 40 wijken positiever zijn over de ontwikkeling van hun buurt dan andere Nederlanders, ook dan bewoners van de overige wijken in de grote steden (G18).
Figuur 2 Verschil verwachte ontwikkeling buurt komende jaar, 2002-2012 (percentage) 4
G18: De 40 aandachtswijken liggen in 18 gemeenten: Alkmaar, Amersfoort, Amsterdam, Arnhem, Den Haag, Deventer, Dordrecht, Eindhoven, Enschede, Groningen, Heerlen, Leeuwarden, Maastricht, Nijmegen, Rotterdam, Schiedam, Utrecht en Zaanstad.
20
Energie
Energielabel Dat een energielabel voor woningen bestaat, is in Nederland bij de meeste mensen wel bekend. Volgens de EU richtlijn “On the Energy performance of Buildings” moeten alle woningen een energielabel hebben. De praktijk is weerbarstiger: maar 30 % van de woningen, voornamelijk sociale huurwoningen, heeft een energielabel en momenteel is bij een op de acht verkooptransacties van woningen een energielabel beschikbaar. De module Energie van het WoON geeft een representatief beeld van de energielabels van de Nederlandse woningvoorraad. In de periode 2000-2012 is de energetische kwaliteit van de woningvoorraad verbeterd. Een steeds groter deel van de woningen heeft een A, B of C-label en een kleiner deel een F of G label. Dat komt vooral door nieuwbouw (A-label) en sloop (meestal laag label), maar ook door het nemen van energiebesparende maatregelen. Figuur 1. Aantal woningen naar energielabel
[x 1000 woningen] 2.000
A++
1.800
A+
1.600
A
1.400
B
1.200
C
1.000
D
800
E
600
F
400
G
200 0 2000
2006
2012
Bron: KWR 2000, WoON Energie (2006), WoON Energie (2012)
Woningen tot bouwjaar 1980 minder goed geïsoleerd In de regel hebben oude woningen een slechter label dan nieuwe. De knip ligt ongeveer bij het bouwjaar 1980. In de loop van de jaren zeventig kwam er aandacht voor het isoleren van woningen. Vanaf eind jaren zeventig zijn in het Bouwbesluit steeds meer energiebesparende maatregelen verplicht gesteld voor nieuwe woningen. In 2020 zullen alleen nog maar energieneutrale woningen (A++) gebouwd worden, woningen die evenveel energie opwekken als nodig hebben om er comfortabel in te wonen.
21
Figuur 2. Relatie energielabel en bouwjaarklasse (2012)
[x 1000 woningen] 900
A++
800
A+
700
A
600
B
500
C
400
D
300
E
200
F
100
G
0 <=1930
1931-1959
1960-1980
1981-1995
1996+
Bron: WoON Energie (2012)
Naar andere woningkenmerken zoals eigendom, bouwwijze of aantal kamers, zijn de verschillen in het energielabel veel minder groot als naar bouwjaar.
Laag inkomen, slechter energielabel In meer dan 40% van de 3 miljoen woningen met een E, F of G label woont een huishouden met een inkomen beneden modaal. Omdat die woningen hogere verwarmingskosten hebben, besteden die huishoudens een groter deel van hun inkomen daar aan. Als vanuit de huishoudens met een beneden modaal inkomen geredeneerd wordt, woont bijna 50% in een woning met een E, F of G label. Huishoudens met een hoog inkomen wonen relatief vaak in een woning met een A, B of C-label. In 30% van deze woningen (A,B of C-label) woont een huishoudens met een inkomen vanaf twee keer modaal. Vanuit de huishoudens bezien: 50% van de huishoudens met een inkomen boven twee keer modaal, woont in een A, B en C-label woning. Figuur 3. Relatie energielabel en inkomen (2012)
Bron: WoON Energie (2012)
Naar andere huishoudenskenmerken zoals leeftijd, aantal personen in het huishouden, zijn de verschillen in het energielabel minder groot als naar inkomen. 22
Energielabel en verbruik Het energielabel heeft een relatie met het verbruik. Echter, dat is minder sterk dan verwacht. Men noemt dit het reboud-effect: in een energiezuinige woning gedragen huishoudens zich energieonzuiniger waardoor het theoretisch te behalen lagere verbruik niet gerealiseerd wordt. Ondanks dit gedragseffect is het verbruik van gas in een A-label woning gemiddeld genomen 37% lager dan in een G-label woning. Het energieonzuinige gedrag strekt zich ook uit naar het electriciteitsverbruik. Omdat in energiezuinige woningen bewoners gemiddeld een hoger inkomen hebben en het vaker gezinnen betreft, ligt een hoger energieverbruik voor de hand. Maar als gecontroleerd wordt voor inkomen, leeftijd en huishoudenssamenstelling, blijft onzuinig gedrag zichtbaar. Figuur 4. Verbruik gas (linkeras) en elektriciteit (rechteras) naar energielabel
Bron: WoON Energie (2012)
Grote variatie in investeringen in energiebesparende maatregelen Onder investeringen in energiebesparende maatregelen vallen investeringen in isolatie, dubbel glas, vervanging verwarmingsketel of plaatsen zonnepanelen. In ongeveer 20% van de woningen is de afgelopen vijf jaar geïnvesteerd in energiebesparing. Omdat dit bijna allemaal woningeigenaren zijn, gaat het om 30% van de koopwoningen. Huishoudens die hebben geïnvesteerd in energiebesparing gaven gemiddeld ruim € 3900 uit. 50% van de huishoudens gaf minder uit dan € 2000 en 10% zelfs minder dan € 100. Bijna 20% gaf meer dan €5000 euro uit aan energiebesparende maatregelen.
23
Figuur 5. Verdeling van investeringen in energiebesparende maatregelen in de afgelopen per jaar per woning
Bron: WoON Energie (2012)
Meer informatie Een publicatie over de module Energie 2012 verschijnt in de zomer van 2013. De data van de module Energie 2012 zijn na het verschijnen van de publicatie verkrijgbaar via DANS.
24
WoON: meer weten over wonen
Inzicht in de woningmarkt is van essentieel belang voor het woonbeleid Het directoraat generaal Wonen en Bouwen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken voert daarom elke drie jaar in samenwerking met het CBS het WoonOnderzoek Nederland (WoON) uit. Met het WoON kan een relatie gelegd worden tussen kenmerken van huishoudens (waaronder het inkomen), karakteristieken van de woonsituatie, en de persoonlijke beleving daarvan. Lokale overheden kunnen meeliften met het onderzoek. Wat is WoON? Het WoON bevat gegevens over onder andere huishoudens, de huidige en gewenste woonsituatie en de tevredenheid met de woonsituatie. Daarnaast omvat het WoON ook thema’s die raken aan het wonen, zoals gegevens over de leefbaarheid en de tevredenheid met de woonomgeving en de voorzieningen in de buurt of het ervaren van beperkingen bij het wonen om gezondheidsredenen. Het WoON is voor de derde keer gehouden en vervangt het voormalige Woning Behoefte Onderzoek (WBO). Het onderzoek wordt sinds 1964 periodiek gehouden; tot 2006 elke vier jaar en sindsdien elke drie jaar. Door de jaren heen is de inhoud continu verbeterd en geactualiseerd, in aansluiting op ontwikkelingen in het woonbeleid. Nieuwe thema’s verschijnen, andere raken op de achtergrond, terwijl het voor veel thema’s van belang blijft de ontwikkeling in de tijd te volgen. Het onderzoek waarborgt daardoor actualiteit en continuïteit. De woningmarktmodule is de basismodule van het WoON. Afhankelijk van de informatiebehoefte kunnen er vervolgmodules afgenomen worden. WoON 2012 kent deze volgmodules: Module Energie en de Verhuismodule (voor meer informatie zie www.rijksoverheid.nl/woon). Het WoON is zodanig ingericht dat de actualiteit wordt gevolgd én de continuïteit gewaarborgd.
THEMA’S in het WoON 2012 (woningmarktmodule) HUISHOUDEN
GEWENSTE VERHUIZING
kenmerken huishouden: samenstelling,
verhuisgeneigdheid
leeftijd, geboorteland, opleiding
reden
inkomen respondent en partner
kenmerken gewenste woning: huur-
werk respondent en partner
verkoop huurwoningen
kenmerken woning: huur-koop, type,
gewenste wijk of woonplaats
grootte, prijs, tuin, ouderenwoning
OVERIGE THEMA’S
tevredenheid woning, woonomgeving
verhuur woonruimten
en voorzieningen
gezondheid en bewegen
gebruik huurtoeslag
toegankelijkheid en aanpassingen
HUIDIGE WONING EN WOONOMGEVING
koop, type, grootte, prijs, tuin
GEREALISEERDE VERHUIZING
woning
kenmerken vorige woning: huur-koop,
particulier opdrachtgeverschap
type, grootte, prijs, tuin
mobiliteit werk respondent en partner
verkoop huurwoningen
mobiliteit recreatief
woonduur
contacten en vrije tijd
vorige woonplaats
VVE’s
Brandveiligheid
25
Lokale overheden kunnen meeliften door te oversamplen Voor het landelijke WoON worden 40.000 personen ondervraagd. Dit is voldoende om betrouwbare uitspraken te kunnen doen op landelijk, provinciaal en regionaal niveau. Oversamplen is het verhogen van het aantal respondenten om ook op een lager schaalniveau betrouwbare uitspraken te kunnen doen. De verkregen informatie wordt, door middel van het informatiesysteem CitaVista beschikbaargesteld. Daarnaast ontvangen deelnemers een bestand met microdata waarmee de meer ervaren onderzoeker analyses kan uitvoeren. In dit bestand staan de antwoorden van alle respondenten in het werkgebied. Aansluiten bij het WoON geeft biedt een instrument voor benchmarking. Uniformiteit in definities en data zorgt voor eenduidige informatie op lokaal en landelijk niveau. Daarbinnen kunnen lokale partijen de eigen situatie afzetten tegen referentiegebieden. De volgende partijen kunnen opdracht geven voor oversampling: Een gemeente Meerdere gemeenten samen Gemeente en corporaties samen Regionale samenwerkingsverbanden Een provincie Wat betekent het WoON voor de dagelijkse beleidspraktijk? Het WoON biedt een schat aan informatie die direct van nut is in de dagelijkse beleidspraktijk. Het WoON is een bron om ex-ante en ex-post de effecten van beleid in beeld te brengen. Het dient als vertrekpunt voor nieuw beleid, als input voor een woningbehoeftenramingen en als monitoringsinstrument. Lokale partijen kunnen het gebruiken voor het strategisch voorraadbeleid of prestatieafspraken. Het WoON geeft direct inzicht in vragen als: Hoe staat het met de betaalbaarheid van de woningvoorraad? Hoe verschillen de woonlasten tussen kopers en huurders? Hoe is het gesteld met de leefbaarheid? Hoe waarderen de inwoners bijvoorbeeld de woonomgeving? Hoeveel jongeren willen een start maken op de woningmarkt? Wat voor woning zoeken zij? Hoeveel huishoudens willen verhuizen en wat zijn hun woonwensen? Hoeveel en wat voor type huishoudens willen verhuizen? Wat zijn de redenen daarvoor? En welke woonwensen hebben ze? Hoeveel woningen zijn toegankelijk zonder traplopen? Het unieke van het WoON is dat een relatie kan worden gelegd tussen kenmerken van huishoudens (waaronder het inkomen), karakteristieken van de woonsituatie, en de persoonlijke beleving daarvan. Methode van onderzoek In totaal zijn voor het WoON 2012 bijna 70.000 personen van 18 jaar en ouder in Nederland geïnterviewd. De steekproef vormt een dwarsdoorsnede van de bevolking. Om de non-respons van bepaalde delen van de bevolking zoveel mogelijk te voorkomen, zijn respondenten op verschillende manieren geïnterviewd: face-to-face (bij de respondent thuis), telefonisch of via internet. Bovendien is het interview in verschillende talen afgenomen; niet alleen in het Nederlands, maar ook in het Turks en Arabisch.
26
Het WoON is een steekproefonderzoek. Dit betekent dat de resultaten in beperkte mate kunnen afwijken van gegevens uit registratiebronnen. De betrouwbaarheid en het betrouwbaarheidsinterval zijn hiervoor twee maten. Een betrouwbaarheid van 95% geeft aan dat indien het onderzoek een aantal keren met een andere steekproef wordt herhaald, 95 van de 100 keer dezelfde uitkomst wordt gevonden. Om elk resultaat uit een steekproefonderzoek zit ook een betrouwbaarheidsinterval. Dit geeft de waarden aan waarbinnen de uitkomst met 95% zekerheid ligt. Het vereiste betrouwbaarheidsniveau, de omvang van de steekproef en de omvang van de totale populatie spelen een rol bij het bepalen van de breedte van het betrouwbaarheidsinterval. Voordat de antwoorden van de respondent kunnen worden gebruikt wordt er nog een slag gemaakt, de zogenaamde dataprocessing. Dataprocessing bestaat onder meer uit de activiteiten: coderen, toevoegen van afgeleide variabelen, wegen en ophogen van de vragenlijstgegevens. Open antwoorden worden gecodeerd, zodat ze geanalyseerd kunnen worden. Gegevens van bijvoorbeeld het GBA, CBS en de Belastingdienst worden aan het bestand toegevoegd. De betrouwbaarheid van gegevens uit bestaande registratiebestanden (bijvoorbeeld over het inkomen) is vaak groter dan de gegevens van respondenten. Bovendien hoeven bekende gegevens niet meer te worden gevraagd, waardoor de vragenlijst beperkt blijft. Ook worden afgeleide variabelen aan het bestand toegevoegd. Dit zijn variabelen die worden samengesteld uit meerdere antwoorden die de respondent heeft gegeven. Bijvoorbeeld woonlasten (samengesteld uit onder meer huurprijs en gemeentelijke heffingen) en de typering allochtoon (afhankelijk van geboorteland respondent, en zijn/haar ouders). Vervolgens wordt bekeken in hoeverre de samenstelling van de respondenten in de steekproef overeenkomt met de bevolkingsstatistiek. Gekeken wordt naar respondentkenmerken als leeftijd, geslacht, geboorteland en gemeente. Als blijkt dat bepaalde groepen ondervertegenwoordigd zijn in de steekproef, wordt er gewogen. De groep respondenten die verhoudingsgewijs “te weinig” in de steekproef voorkomt krijgt een hogere weegfactor, teneinde een onderzoeksbestand te verkrijgen dat een representatief beeld schetst van de totale bevolking. Om de gegevens van de onderzoekspopulatie te vertalen naar het totaal aantal huishoudens binnen het onderzoeksgebied (regio, gemeente, wijk), is ophogen van de steekproef nodig. Dit gebeurt met een ophoogfactor. Deze ophoogfactor wordt bepaald aan de hand van het werkelijk aantal personen en huishoudens in Nederland en de betreffende gemeente. De peildatum van alle gegevens is 1-1-2012.
27
Informatiesysteem en microbestand De gegevens die het onderzoek oplevert, worden toegankelijk beschikbaar gesteld door middel van een informatiesysteem op het gebruikersplatform WoON www.citavista.nl. De gegevens zijn dan al zodanig bewerkt dat ze direct inzicht geven in verschillende onderwerpen: in overzichtelijke tabellen, profielen en figuren, maar ook in een geografische weergave.
Naast het informatiesysteem, is er ook een microbestand beschikbaar. Dit SPSS-bestand bevat de records van de respondenten. Het SPSS-bestand biedt de mogelijkheid om zelf op data te werken en te gebruiken voor analyses en simulaties. Onder voorwaarden kan dit bestand aangevraagd worden via Data Archiving and Networked Services (DANS): http://easy.dans.knaw.nl. Meer informatie Algemene informatie over het WoON, de onderzoekspublicaties en de oversampling is te vinden op de internetsite van het Ministerie van BZK: http://www.rijksoverheid.nl/woon. Mocht u verdere vragen hebben kunt u contact opnemen via, e-mail:
[email protected].
28
DANS en het WoON
De bestanden van het Woononderzoek Nederland (WoON) zijn gedeponeerd bij DANS, de Data Archiving and Networked Services van de Koninklijke Academie van Wetenschappen (KNAW). Via de website van deze organisatie kunnen ze gedownload worden voor onderzoek en statistiek ten behoeve van het agenderen en vormgeven van beleid, het volgen van de beleidsuitvoering, en het verantwoorden van beleid, op de thema’s bouwen en wonen. De bestanden van WoON worden beschikbaar gesteld als systeemfile voor het pakket SPSS, en vereisen daarvoor geschikte programmatuur voor gebruik. Ga naar: https://easy.dans.knaw.nl Registratie Vóórdat bestanden kunnen worden opgehaald, moet je jezelf eenmalig registeren. Gebruik hiervoor de link Register in de rechterbovenhoek van het scherm. Bij registratie moeten minimaal de volgende gegevens worden ingevuld: -
gebruikersnaam en wachtwoord e-mailadres naam en adres
Ook moet akkoord worden gegaan met de “General DANS Conditions of Use”. Geef bij het emailadres altijd een geldig adres op van de organisatie waar je werkt. Aanvragen voor het WoON die zijn voorzien van een publiek adres zoals Gmail, Live en dergelijke worden niet geaccepteerd. Na registratie ontvang je via het opgegeven e-mailadres een bericht; klik op de link in dit bericht om je registratie te bevestigen. Na de registratie kan worden ingelogd op de website. Downloaden van de WoON-bestanden De twee eenvoudigste manierien om op de website naar de bestanden van het WoON te gaan zijn: 1. de zoekfunctie met de term: woononderzoek nederland; of 2. rechtstreeks via de url: https://easy.dans.knaw.nl/ui/datasets/id/easy-dataset:46099. Kies het gewenste onderzoek5, en ga naar de tab Data files. De volgende tekst verschijnt: You need to have permission to be able to access (some of ) the files. Request permission Klik op Request permission. In het scherm dat daarop volgt kun je de naam en beschrijving geven van het onderzoek waarvoor je het WoON wil gebruiken.
5
in een aantal gevallen bestaan er aparte versies voor overheid/universiteiten en voor overige partijen. Houd hiermee rekening bij de aanvraag, en gebruik altijd een geldig e-mail van de organisatie bij de registratie op DANS. 29
Ook wordt gevraagd akkoord te gaan met twee voorwaarden: 1. de “General DANS Conditions of Use”. Dit is een herbevestiging van de voorwaarden die bij de registratie zijn gesteld; 2. de “Additional Conditions of Use”. Dit zijn extra voorwaarden die het Ministerie van Binnenlandse Zaken stelt aan gebruik van de gegevens. In het kort betekent dit dat: a. de gegevens uitsluitend mogen worden gebruikt voor onderzoek en statistiek ten behoeve van het agenderen en vormgeven van beleid, het volgen van de beleidsuitvoering, en het verantwoorden van beleid, op de thema’s bouwen en wonen; b. er een databeheerder wordt aangesteld; c. de aanvrager kennis heeft van de Wet Bescherming Persoonsgegevens; d. de aanvrager zich verplicht de op het onderzoek gebaseerde producten aan te bieden aan het Ministerie BZK. Na acceptatie van deze voorwaarden wordt het verzoek tot downloaden verzonden naar Ministerie BZK. Binnen enkele dagen krijg je via DANS een e-mailbericht met goed- of afkeuring van het verzoek. Klik bij goedkeuring op de link in deze mail, log in met je registratiegegevens, en je kunt hierna de bestanden downloaden.
30
De WoON-scriptieprijs!
Het Directoraat-generaal Wonen en Bouwen (DG WB) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voert 3 tot 4-jaarlijks het WoonOnderzoek Nederland (WoON) uit. Het WoON levert een schat aan informatie over de woonsituatie en de woonwensen in Nederland. Een belangrijk doel van het WoON is om kennis voor beleid te genereren. Het DG WB wil ook stimuleren dat het waardevolle onderzoek van talentvolle jonge studenten makkelijker z’n weg vindt naar beleidsmakers. Daarnaast is het belangrijk dat ook de toekomstige onderzoekers en beleidsmakers kennis maken met het WoON, en gestimuleerd worden om in hun werk de verbinding tussen kennis en beleid te leggen. Daarom is de jaarlijks terugkerende WoONscriptieprijs voor Masterstudenten aan Nederlandse faculteiten in het leven geroepen. De prijs Een jury beoordeelt de ingezonden scripties6. De beste scriptie wordt beloond met € 2.500. Voor de tweede plaats en derde plaats is de prijs respectievelijk € 1.000 en € 500. De drie winnaars worden uitgenodigd om de prijs in ontvangst te nemen en hun scriptie te presenteren aan onderzoekers en beleidsmakers van het DG WB. Voorwaarden De scriptie moet raken aan de beleidsonderwerpen van het DG WB 7 ; Gegevens uit het WoON maken een substantiële deel uit van de analyses in de scriptie. De scripties waarbij de auteur zelf het bestand heeft gebruikt voor de statistische analyses, hebben een pré; De inzending moet origineel werk zijn en de analyses zijn van eigen hand; Het betreft een masterscriptie; De scriptie moet in de Nederlandse of Engelse taal zijn geschreven; De scriptie is in de periode 1 november 2012 t/m 31 oktober 2013 door een universiteit beoordeeld.
Indienen Om in aanmerking te komen voor de prijs moeten de volgende gegevens uiterlijk 15 november 2013 naar
[email protected] gemaild worden: de scriptie; de naam, voornamen, titulatuur, geboortedatum en volledig adres met postcode en telefoonnummer en het e-mailadres van de inzender.
Meer informatie Meer informatie over het WoON kunt u vinden op www.rijksoverheid.nl/woon8 en op www.datawonen.nl/disco. Als u vragen heeft over het WoON of de scriptieprijs, kunt u die stellen via
[email protected].
6
Over de uitslag wordt niet gecorrespondeerd.
7
Zie http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/bzk/organisatie/organogram/directoraat-generaal-wonen-bouwenen-integratie 8 Daar vind je ook tips en trucs voor het gebruik van het WoON bestand.
31