Op 18 april 2013 organiseerde het EFP een symposium over Resocialisatie. De ochtend bestond uit een aantal deelsessies waarvan de verslagen naar de deelnemers zijn gestuurd. Hieronder vindt u het verslag van de 6 plenaire middagsessies. (F)ACT Caroline Place (Onderzoeksmedewerker Re-integratie, Trimbos-instituut) en Harry Gras (Teammanager Forensische ACT, GGZ Altrecht) Naast de presentaties van Caroline Place en Harry Gras waren er ook twee ervaringsdeskundigen aanwezig die hun verhaal hebben verteld. De sheets van de presentaties van Caroline Place en Harry Gras zijn bij dit verslag gevoegd. De meeste informatie staat in deze sheets. In dit verslag zijn naast enkele aanvullende punten en opmerkingen, de conclusies naar aanleiding van de bijeenkomst opgenomen. Aanvullende punten: - In de praktijk is er vaak zeer langdurige zorg nodig vanuit de (F)ACT-teams. - De modelbeschrijving van de forensische (F)ACT is te downloaden van de site van het Trimbos instituut: http://www.trimbos.nl/webwinkel/productoverzicht-webwinkel/behandeling-en-reintegratie/af/af1090-modelbeschrijving-forensische-fact - Er is een landelijk platform voor forensische (F)ACT-teams. Meer informatie is te vinden op http://www.f-actnederland.nl/f-act-forensisch/ - Het is mogelijk een keurmerk te krijgen voor een (F)ACT team. Meer informatie is te vinden op http://www.ccaf.nl/component/search/?searchword=%28F%29ACT&ordering=&searchphrase=al l. Op deze site is ook informatie te vinden over de wijze waarop certificering plaatsvindt en de criteria die worden gebruikt bij certificering. - Uit het forensische ACT-team van Altrecht stromen per jaar van de 100 cliënten ongeveer 19 cliënten uit. Conclusies - Zorg voor een goede verhouding tussen de theorie/methodiek en de praktijk. De theorie biedt een organisatiemodel en een basisstructuur en een overzicht met methodieken. Er bestaat ruimte om daaraan lokaal invulling te geven. De waarde van de methodieken is daarmee in de praktijk zichtbaar, maar de methodiek vormt geen keurslijf. - Focus vanaf dag één van de opname/ het contact met de cliënt op resocialisatie. Er is geen volgtijdelijkheid in de zin dat er eerst behandeling plaatsvindt en daarna resocialisatie. Die fasen lopen door elkaar heen. Dit punt is niet gedurende het symposium ook bij andere werkgroepen en presentatie benadrukt en geconcludeerd. - Luister naar de cliënt: zie de cliënt niet als probleem en vraag gedurende de behandeling continu om feedback. - Benader de cliënt positief en kijk naar de protectieve factoren. Focus op de positieve punten i.p.v. op de risico’s. - Werk outreachend: dit is cruciaal! Dit stemt ook overeen met de theorie van de (F)ACT. - Werk samen in de keten (met veiligheidshuizen, de politie, etc.).
Combinatiesessie LVB/SRH Methodiek. Vragen en uitdagingen bij re-integratie en resocialisatie van mensen met LVB Paul Trommelen (Adviseur in zorg- en welzijnsvraagstukken, Atcare) Doel van de presentatie is om te kijken met z’n allen naar hoe resocialisatie bij de LVB doelgroep zou moeten gaan. En om te kijken of de mensen in de zaal tegen dezelfde problemen aanlopen als die Paul Trommelen ervaart. De LVB doelgroep bestaat uit mensen met een IQ tussen de 50 en 85. Dat zijn in totaal 2,2 miljoen mensen in Nederland. Een grote groep. Dit aantal is in de afgelopen jaren vrijwel onveranderd gebleven.
Problemen: Bezuinigingen: de bezuinigingen zorgen ervoor dat er minder mogelijkheden zijn wat werk betreft. Het netwerk van een persoon met een LVB bestaat vaak uit dezelfde soort mensen. Het fundament is daarom flinterdun. Mensen die je kunnen helpen met bijvoorbeeld toeslagaanvraag, belastingaangifte of het vinden van werk zitten niet in het eigen netwerk. Daarom komen mensen steeds meer in de problemen en gaan ze ‘uitvallen’. Een groot deel van de delinquenten zijn licht verstandelijk beperkt. Die hebben andere zorg, of een andere aanpak nodig dan anderen. Zij kunnen bijvoorbeeld geen enkelband om, daar hebben ze ondersteuning bij nodig. En ze samen op een cel zetten, met een beperkt dag- en avondprogramma is ook geen goed idee. Het heeft lang geduurd voordat de LVB doelgroep op de kaart is gezet binnen het gevangeniswezen, maar door de voorgenomen bezuinigingsplannen lijkt het erop dat ze er straks weer afvallen, aldus Trommelen. De gemeente is verantwoordelijk voor het na-traject, maar die hebben geen goed zicht op wat ze moeten regelen of wat ze met deze doelgroep aan moeten. Als er niets is geregeld, waar komen mensen dan? Op straat onder een brug? Dan is de kans dat mensen opnieuw de fout in gaan groot.
Toekomst?
Samenwerking in de keten wordt nog belangrijker. Het lijkt een goed idee om te komen tot meer integraliteit. Sectoren zoveel mogelijk opheffen. Deskundigheid en ervaring moet worden uitgewisseld, deel alles want daar wordt je samen beter van. Men moet slimmer gaan werken, niet de mensen van het kastje naar de muur sturen. Betrek de doelgroep meer, zodat je voorkomt dat mensen zorg mijden. Vraag wat zij nodig hebben, ze hebben immers andere normen en waarden en die kun je zelf als normaal begaafd persoon niet inschatten.
Vragen en discussie Het bejegeningaspect is de belangrijkste succesfactor. Zo kun je een persoon echt bereiken, motiveren en duidelijk uitleggen waarom hij daar zit en wat hij moet doen. Er is een heel groot tekort aan uitstroomplekken voor deze doelgroep. Er moet een duurzame oplossing worden bedacht om te voorkomen dat mensen weer opnieuw in de criminaliteit belanden (draaideurcrimineel worden). Er zijn wat goede voorbeelden van succesprojecten, bijvoorbeeld pgb-gestuurde (particuliere) zorgboerderijen, maar gezien wordt dat dit vaak alleen regionaal blijft bestaan en niet naar een landelijk niveau wordt getild. Financiën lijken hierbij een rol te spelen.
Herstelondersteunende zorg in een forensische setting; Olie en water? Mieke van Boxtel (Verpleegkundig Specialist Altrecht Aventurijn (Afdeling Roosenburg), Opleider GGZVS (RvB)) SRH is een integrale rehabilitatiemethode. Herstelgericht denken staat centraal en kenmerkend zijn de volgende kernwoorden: kracht, zelfregie, zelfcontrole en hoop. Bij FPA Roosenburg zijn ze twee jaar geleden begonnen met de methodiek, in samenwerking met het Trimbos-instituut. Met de Recovery Oriented Practices Index (ROPI) wordt gemeten hoe de pilot verloopt. Opzet Bij het starten zijn een aantal thema’s gekozen om in een zogenaamde herstelgroep te bespreken. De thema’s waren gericht op hoop, leefstijl, herstel et cetera. Er werden zoveel mogelijk mensen uit het behandelteam betrokken bij de groep, en daarnaast werd ook gebruik gemaakt van een ervaringsdeskundige. Uitvoering Een aantal meetinstrumenten zijn ingezet voor het bewaken van de voortgang. Opvallend was dat geen enkele patiënt 100% regie terug wilde over zijn of haar eigen leven. Aan de hand van de korte vragenlijst kon weer worden doorgevraagd naar de reden daarvoor. Samen kun je zo beter in beeld krijgen hoe de regie zou moeten zijn, wie wat op zich zou moeten nemen, wat de patiënt zelf kan etc. Er is ook gebruik gemaakt van de ‘Hope’ (Kaye Herth, 1989; Nederlandse vertaling Van den Boogaard, Van Nieuwenhuizen & Van Gestel-Timmermans, 2006). Als er geen hoop meer is heeft een patiënt niets meer te verliezen. Metingen vinden plaats bij het begin van de behandeling en bij vertrek. Zo kun je verbetering zien. Conclusie Voor een succesvolle re-integratie moet SRH en de bijbehorende factoren een plek krijgen in de behandeling, naast het risicomanagement. Identiteitsontwikkeling is een belangrijk onderdeel van de SRH. Dit zou zo vroeg mogelijk gestart moeten worden. Stelling: Wanneer beperkingen opgelegd door justitie als dwangmiddel in de behandeling wordt gebruikt door de hulpverlener, is dit contraproductief voor herstel en persoonlijke ontwikkeling. Je hebt soms hele strikte voorwaarden waar je mee hebt te dealen. Dat hoeft herstel of persoonlijke ontwikkeling niet in de weg te staan. Het is heel belangrijk om in de gaten te houden wat jouw positie als medewerken van de groep is. Het ligt daarnaast aan de mogelijkheden binnen de instellingen of het traject dat de persoon volgt; hoeveel mogelijkheid tot terugval en oefenen is er?
Reclassering Ada Andreas (Sr. Beleidsmedewerker, Reclassering Nederland) en Jaap van Vliet (Beleidsadviseur bij Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering). Beide sprekers zijn tevens verbonden aan het lectoraat ‘Werken in een Justitieel kader’ van de Hogeschool van Utrecht. Bij de resocialisatie van forensische patiënten is risicobeheersing belangrijk. Het Forensisch Psychiatrisch Toezicht (FPT) speelt in de beheersing van deze risico’s een rol. Reclasseringstoezicht wordt geformuleerd als: controle op en begeleiding bij het nakomen van door OM, ZM en DJI opgelegde (bijzondere) voorwaarden, het signaleren van dreigende overtreding en het stimuleren en motiveren van de veroordeelde om zich aan de (bijzondere) voorwaarden te houden. De reclassering heeft door de jaren heen een steeds formelere en grotere rol gekregen in het toezicht op daders. Zo is de maximale toezichttermijn van de voorwaardelijke beëindiging van de tbs momenteel 9 jaar (waar dit voorheen 3 jaar was). Tevens dragen het wetsvoorstel optimalisering voorwaardelijke sancties en het wetsvoorstel langdurig toezicht op zedendelinquenten hieraan bij. FPT FPT is onder andere ontwikkeld omdat de overgang in het traject van de intramurale behandelfase richting resocialisatie te groot was. Maar ook de stap naar de reguliere GGz was te groot. De ontwikkeling van FPT is een van de aanbevelingen geweest die voortkwam uit het rapport van de Commissie Visser in 2006 om zodoende de samenwerking tussen de partners te verbeteren. FPT diende bij te dragen aan het vergroten van de veiligheid van de maatschappij, het verminderen van recidive en incidenten, en het bevorderen van doorstroom. Door FPT is de resocialisatie meer gefaseerd. Reclasseringswerkers worden in een eerder stadium al betrokken bij het proces, waardoor overgangen geleidelijker kunnen plaatsvinden. Op die manier verbetert de aansluiting tussen de behandelinstelling en de organisaties die betrokken zijn bij de nazorg en resocialisatie. Door FPT zijn de overgangen minder abrupt. De wettelijke- en uitvoeringsverantwoordelijkheid blijven echter duidelijk geregeld (zie onderstaand figuur):
Er bestaat een klinische en ambulante variant van FPT. In de klinische variant wordt vooral aandacht besteed aan het voorkomen en verminderen van (risico’s op) recidive tijdens en na afloop van het toezicht en het verbeteren van de door- en uitstroom van TBS-gestelden. Vanaf 2010 is er een
ambulante versie van FPT waarbij sprake is van intensieve multidisciplinaire samenwerking tussen GGz-instellingen en de reclasseringsorganisaties bij de uitvoering van TBS met voorwaarden. Het resultaat van FPT is dat er een dakpanstructuur is ontstaan waarbij bij de overgang van behandeling naar nazorg in de ene fase de opstart van de volgende fase begint. Aandachtspunten zijn dat FPT een manier van werken is en niet hoeft te worden opgelegd (alle tbsgestelden die het resocialisatietraject ingaan doen dit in het kader van FPT). Samenwerking tussen de verschillende partijen en daarmee het succes van FPT is afhankelijk van individuen in de organisaties die hier uitvoering aan geven. Tevens wordt aangegeven dat wanneer de rechter een voorwaardelijke beëindiging uitspreekt, terwijl de reclassering en de kliniek hier niet achter staan, moet de reclassering toch een plan presenteren waarin de mogelijkheden worden geschetst. Werking van FPT Uit een onderzoek van het WODC naar FPT is gebleken dat het empirisch aannemelijk is dat FPT bijdraagt aan vermindering van de kans op recidive. Daarnaast is de samenwerking tussen fpc’s en reclassering verder ontwikkeld en geïntensiveerd en lijkt dit een positief effect te hebben op behoud van kennis van de patiënt, vroegsignalering van probleemgedrag en meer forensisch psychiatrische expertise. Ook worden de mogelijkheden om voor elke patiënt maatwerk te bieden benut. Volgens de Inspectie voor de Sanctieptoepassing (ISt) werpt FPT vruchten af, maar moet het nog worden verbreed naar de reguliere GGz. Hoewel de resultaten van deze onderzoeken veelbelovend lijken is er nog geen effectonderzoek gedaan naar FPT.
Positieve psychologie Jan Walburg (voorzitter Raad van Bestuur, Trimbos-instituut) De prevalentie van psychische stoornissen is beduidend hoger in de detentiebevolking dan in de algemene bevolking. Bovendien zorgt de detentieperiode voor extra ongezonde situaties, zowel voor de gedetineerde als zijn omgeving. Sancties hebben vooral een negatieve invloed op recidive, terwijl behandeling juist positieve effecten heeft. Het gaat daarbij vooral om psychologische interventies. Traditioneel gezien is de psychologie gericht op negatieve dingen. De positieve psychologie onderzoekt juist onder welke omstandigheden mensen tot bloei komen en kunnen groeien. Het past de kennis van de psychologie toe en vormt geen nieuw specialisme. Het gaat bij positieve psychologie dus om het bevorderen van bepaalde kwaliteiten, zodat personen optimaal kunnen functioneren. De relatie tussen positieve psychologie en forensische psychiatrie zit hem in preventie, behandeling en maatschappelijk herstel. De grondlegger van de positieve psychologie is Seligman. Andere modellen binnen de positieve psychologie zijn het Good Lives Model (GLM) en de Strengths Based benadering. De gemeenschappelijke kenmerken van deze modellen zijn dat ze gericht zijn op balans tussen risico en ontwikkeling, dat copingstrategieën worden versterkt, dat personen ruimte krijgen om hun talenten te ontwikkelen en dat de omgeving hierbij wordt betrokken. Hiermee wordt een perspectief geboden om een betekenisvol leven te leiden zonder delicten te plegen. De positieve psychologie biedt geen vervangend, maar een aanvullend perspectief. Door op kwaliteiten te focussen is er bij de patiënt bovendien meer motivatie voor behandeling en gedragsverandering. Daarnaast biedt het een prettige manier van werken voor medewerkers in justitiële settings. De instrumenten SAPROF en START zijn voorbeelden van positieve psychologie in de praktijk. Ook COSA bij zedendelinquenten is hier een voorbeeld van.
Het belang van verlof tijdens het resocialisatietraject Karin ten Brinck (Plaatsvervangend lid Adviescollege Verloftoetsing TBS) In 2005 werd de Commissie Visser ingesteld naar aanleiding van een aantal ernstige incidenten met TBS’ers. Een aanbeveling van de Commissie was de oprichting van het Adviescollege Verloftoetsing TBS (AVT). Bij het AVT werken twaalf forensisch psychiaters en psychologen, drie juristen als commissievoorzitters, een wetenschappelijk adviseur en een secretaris van het college/hoofd van het bureau. Alle leden kunnen maximaal 3 plus 3 jaar lid zijn van het AVT. Wanneer het college een negatief besluit neemt omtrent verlof, neemt de Minister dit altijd over. Aks het AVT positief adviseert kan de Minister alsnog negatief beslissen. Het AVT is dus grotendeels maar niet volledig - onafhankelijk. Door de toetsing van het AVT is meer eenheid in beslissingen over verlof ontstaan. Er wordt hierbij gebruik gemaakt van een verlof format. Er is een nieuw verlofformat in ontwikkeling, omdat nu nog het verhaal van de patiënt ontbreekt. Verlof is voor alle TBS’ers mogelijk, met uitzondering van de patiënten op longstay. Het doel van de verloftoetsing was om incidenten uit te sluiten. Desondanks is er elk jaar wel een ernstig incident. Als gevolg hiervan vragen klinieken minder snel verlof aan, hierdoor kan de behandeltijd oplopen, terwijl dit eigenlijk betekent dat verlof in TBS erg veilig is. Ook wordt TBS minder vaak opgelegd, wat een mogelijk gevaar voor de maatschappij betekent. Wanneer deze daders in detentie komen krijgen zij immers geen behandeling. Er moet meer vertrouwen komen in de politiek, de samenleving, TBS patiënten en de klinieken. Ook moet de behandelsnelheid omhoog. Ook moet er meer expertise komen door meetinstrumenten te combineren en de klinische blik te herwaarderen. De TBS zal worden verlengd van maximaal 6 naar maximaal 8 jaar.