Faalangst bij jongeren in de Psychomotorische Therapie Inleiding Ongeveer 10% van de jongeren in Vlaanderen zou lijden aan een ernstige vorm van faalangst (Bormans et al., 1998). Ze zijn bang om te mislukken, bang om niet te voldoen aan de verwachtingen van anderen.
Ze hebben somatische klachten, hyperventileren,
hebben hartkloppingen, hoofdpijn of maagkrampen en klagen vaak van een algemene misselijkheid. Faalangst komt in tegenstelling tot wat velen denken echter niet alleen op school voor.
Het is een vorm van angst die voorkomt in alle situaties waar prestaties
geleverd moeten worden die beoordeeld worden of het gevoel geven beoordeeld te worden. Deze angst interfereert vervolgens op een negatieve manier met het gedrag van de jongeren.
Het is een maatschappelijk fenomeen: de mens draagt niet alleen kennis en
vaardigheden, maar ook een zekere attitude, een waardebeleving over zichzelf en zijn omgeving over. omgaan.
Faalangst wordt pas echt een probleem als je er niet meer mee kan
Nieuwenbroek (1996) onderscheidt 3 vormen van faalangst.
We spreken van
cognitieve faalangst bij intellectuele vaardigheden zoals het verwerven en / of verwerken van kennis of bij specifieke taken waar aandacht en concentratie nodig zijn.
Motorische
faalangst wordt gedefinieerd als faalangst bij praktijkgerichte taken en bij motorische en lichamelijke vaardigheden. Sociale faalangst tot slot vinden we terug bij meer sociale taken zoals bij het functioneren binnen een groep (Nieuwenbroek, 1996).
Het zijn net deze
vaardigheden die in de psychomotorische therapie (PMT) aangesproken worden. De PMT is dan ook de plaats bij uitstek waar faalangst zich kan en zich ook zal manifesteren. Om deze reden is het voor de psychomotorische therapeut belangrijk faalangst te kunnen signaleren en diagnosticeren. Hoewel het leren observeren ervan al heel wat informatie kan opleveren, is deze observatie alleen echter niet voldoende. Een vragenlijst kan een belangrijke stap zijn op weg naar het stellen van een goede diagnose en hierop gebaseerd een aangepaste behandeling en therapie. In het verleden werd angst in bewegingssituaties hoofdzakelijk gemeten aan de hand van de Nederlandse bewerking door van der Ploeg et al. (1980) van de State and Trait Anxiety Inventory (STAI) van Spielberger et al. (1970).
In de meer
recente internationale literatuur worden er echter meer en meer vragenlijsten ontwikkeld om deze angst te kunnen diagnosticeren in specifieke bewegingssituaties.
Zo ontwikkelden
Barkoukis et al. (2005) een vragenlijst om de toestandsangst tijdens de lessen lichamelijke opvoeding te meten. Voor de psychomotorische therapie zijn er tot op heden nog geen
vragenlijsten ontwikkeld die de faalangst tijdens therapie meten. beperkte pilootstudie is dan ook hiertoe een aanzet te geven.
Het doel van deze
Methoden Itemselectie Al de items van de PMT-Faalangst vragenlijst (PMT-F) werden geselecteerd op basis van de symptomatologie uit de dagdagelijkse realiteit en werden voor hun bruikbaarheid voorgelegd aan een team van 5 psychomotorische therapeuten en 1 Licentiaat in de Motorische Revalidatie en Kinesitherapie. Er werden 15 items weerhouden die gescoord moeten worden op een 4 puntenschaal (1-4). De maximumscore is 60: des te hoger de score, des te meer aanwijzingen voor faalangst weerhouden kunnen worden. Er zijn 2 items die omgekeerd gescoord dienen te worden (items 3 en 14).
Proefgroep De participanten (n=56 waarvan 43 meisjes en 13 jongens) aan deze vragenlijst waren allemaal patiënten van de adolescentenafdeling ‘De Kade’ van het U.P.C.-K.U.Leuven, campus Kortenberg, België. De vragenlijst werd afgenomen na deelname aan minstens 10 PMT-sessies. De leeftijd van de patiënten varieerde van 14 tot 18 jaar (gemiddelde= 16.23, standaarddeviatie= 1.21). Het merendeel van de jongeren was niet actief aangesloten bij een sportvereniging. De adolescentenafdeling ‘De Kade’ voorziet vooral in een residentiële opname van jongeren tussen 14 en 18 jaar met een psychiatrische problematiek waarvoor een ambulante therapie ontoereikend is. ontwikkelende
persoonlijkheidsstoornis
Het gaat dan om problemen als een zich of
depressieve,
psychotische
en
angstige
decompensaties, al dan niet met suïcidaliteit of gedragsproblemen. Er zijn 5 leefgroepen met elk een eigen werking: 3 behandelgroepen, een groep voor een kortdurende crisisopname en een oriënterende groep.
Voor een gedetailleerde voorstelling van de
patiëntenpopulatie verwijzen we naar (Vliegen & De Rijdt, 1999a) en Rutten (2001).
Statistische analyse De interne consistentie van de vragenlijst werd vastgelegd aan de hand van de Cronbach α. Verder werd er gebruik gemaakt van niet-parametrische statistiek.
Voor het verschil in
scores tussen jongens en meisjes werd de Mann-Whitney U test gebruikt.
Het
significantieniveau werd vastgelegd op 0.05. De correlatie tussen de scores op de PMT-F en de scores op de Nederlandse bewerking van de STAI om de divergente validiteit na te gaan, werden berekend aan de hand van de Spearman Rho. Voor de statistische analyse werd gebruik gemaakt van Microsoft Excel 2003.
Resultaten In
Tabel
1
wordt
een
overzicht
weergegeven
van
de
gemiddelden
(GEM)
en
standaarddeviaties (SD) van de scores op de verschillende PMT-F items. Opgemerkt dient te worden dat de items 3 en 14 omgekeerd gescoord werden. Indien bijvoorbeeld het cijfer 1 gescoord werd, werd dit omgezet naar een score 4.
Beschrijvende statistiek Tabel 1: Beschrijvende statistiek van de items PMT – F items
GEM (SD) (n=56)
Item 1
2.09 (0.90)
Item 2
1.68 (0.77)
Item 3*
2.84 (1.00)
Item 4
1.36 (0.62)
Item 5
2.09 (1.00)
Item 6
2.16 (0.89)
Item 7
1.25 (0.48)
Item 8
2.05 (0.81)
Item 9
2.02 (0.94)
Item 10
1.57 (0.81)
Item 11
1.66 (0.90)
Item 12
2.18 (0.97)
Item 13
2.41 (0.91)
Item 14*
2.63 (0.91)
Item 15
2.02 (0.86)
Totaal
30.00 (7.49)
GEM = gemiddelde, SD= standaarddeviatie, *= omgekeerde score van het item
Aan de hand van de Mann-Whitney U test kon bij geen enkel item een significant verschil gevonden worden tussen jongens en meisjes. Ook qua leeftijd was er geen significant verschil tussen beide groepen. Tussen de 3 behandelgroepen enerzijds en de oriëntatiegroep anderzijds konden eveneens geen significante verschillen gevonden qua leeftijd. Er werd hier echter wel een significant verschil (α = 0.04) gevonden in PMT-F scores ( zie Tabel 2). Zo scoorde de oriëntatiegroep significant lager voor het item ‘Ik voel mij vol zelfvertrouwen in de PMT1’ (α = 0.03), het item ‘Ik voel mij op mijn gemak in de PMT2’ (α = 0.01), het item ‘Ik zou willen dat de PMT-sessies voor mij geen extra spanning betekenden’ (α = 0.008) en het item ‘Ik vind het tijdens de PMT moeilijk om complimenten van anderen te ontvangen (α = 0.02),
Tabel 2: Verschil tussen behandelgroepen en observatiegroep in PMT-F scores GEM (SD)
GEM (SD)
Behandelgroepen
Oriëntatiegroep
(n=20)
(n=28)
Item 1
1.90 (0.72)
2.31 (0.97)
NS
Item 2
1.75 (0.72)
1.45 (0.63)
NS
Item 3
3.15 (0.99)
2.52 (0.99)
0.03
Item 4
1.50 (0.69)
1.28 (0.59)
NS
Item 5
2.20 (0.95)
1.97 (1.05)
NS
Item 6
2.30 (0.92)
1.93 (0.88)
NS
Item 7
1.25 (0.55)
1.31 (0.47)
NS
Item 8
2.15 (0.72)
1.96 (0.82)
NS
Item 9
2.05 (1.00)
1.86 (0.91)
NS
Item 10
1.75 (0.91)
1.3 (0.55)
NS
Item 11
2.05 (1.05)
1.38 (0.73)
0.008
Item 12
2.55 (1.05)
1.83 (0.76)
0.02
Item 13
2.55 (1.05)
2.18 (0.85)
NS
Item 14
3.00 (0.79)
2.34 (0.94)
0.01
Item 15
2.20 (0.89)
1.80 (0.77)
NS
PMT-F items
α = 0.05
GEM= gemiddelde, SD= standaarddeviatie, NS= niet significant
1
Er dient opgemerkt te worden dat dit item omgekeerd werd gescoord: een lagere score betekent hier dus dat de oriëntatiegroep rapporteert vaker vol zelfvertrouwen te zijn. 2 Dit item werd eveneens omgekeerd gescoord: een lagere score betekent hier dus dat de oriëntatiegroep rapporteert zich vaker meer op zijn gemak voelen.
Tussen de behandelgroepen en de crisisgroep werd geen significant verschil gevonden, evenmin tussen de 3 behandelgroepen onderling of tussen de oriëntatiegroep en de crisisgroep.
Interne consistentie De 15 items vertoonden een goede interne consistentie met Cronbach α= 0.85. Het wegnemen van item 7 (‘In de PMT heb ik last van misselijkheid’) zou de Cronbach α echter significant verhoogd hebben tot 0.87.
Divergente validiteit De PMT-F correleerde significant met de Nederlandstalige bewerking van de STAI (r=0.48).
Discussie Het doel van deze beperkte pilootstudie was om een aanzet te geven tot het ontwikkelen van een vragenlijst die de faalangst tijdens de psychomotorische therapie meet. Alvorens de discussie aan te vatten is het belangrijk om even bij twee belangrijke beperkingen van deze studie stil te blijven staan: 1. De steekproefomvang is zeer beperkt. Slecht 56 jongeren waarvan 43 meisjes en 13 jongens hebben de vragenlijst ingevuld. 2. Onze gegevens konden niet gestaafd worden aan de hand van een uitgebreid psychodiagnostisch onderzoek. Ondanks deze beperkingen kunnen toch enkele vaststellingen gebeuren: 1. De steekproef scoorde op een range van 15 tot 60 een gemiddelde van 30.00 met een standaarddeviatie van 7.49. 2. De 15 items vertoonden een goede interne consistentie met een Cronbach α van 0.85.
Het wegnemen van item 7 zou de Cronbach α echter significant verhoogd
hebben. In dit item wordt de misselijkheid nagegaan die als symptoom aanwezig kan zijn bij faalangstige jongeren. Het dient aanbevolen om in een herwerkte vragenlijst deze misselijkheid preciezer te definiëren zoals: ‘In de PMT heb ik ten gevolge van de spanning last van buikkrampen.’ 3. Er werd een significant verschil gevonden tussen de behandelgroepen enerzijds en de oriëntatiegroep anderzijds. De patiënten uit de behandelgroepen rapporteerden zich minder vaak zelfverzekerd te voelen. De PMT-sessies betekenden voor hen vaker extra spanning, ze voelden zich minder vaak op hun gemak en hadden het vaker moeilijker om complimenten van anderen te ontvangen. 4. De PMT-F correleerde significant met de Nederlandstalige bewerking van de STAI (r=0.48).
Op basis van deze bevindingen kunnen we onder andere stellen dat de PMT-F een vragenlijst is die op een consistente wijze de faalangstkenmerken nagaat.
De vragenlijst kan een
gedifferentieerd beeld geven van het al dan niet voorkomen van faalangstkenmerken Er kan hierdoor voldoende onderscheid gemaakt worden tussen jongeren waarbij deze faalangst geen rol van betekenis speelt en jongeren wier gedrag tijdens de PMT beïnvloed kan worden door deze angstgevoelens. Het is dan ook om deze reden dat een herwerkte vragenlijst naar de toekomst toe een meer objectief kader kan bieden om in de PMT deze faalangst te registreren. Hoewel de faalangst geregistreerd in de PMT een significante mate van
overeenkomst vertoonde met de meer gekende faalangst naar aanleiding van examens in een schoolsituatie, kan ze er niet met vereenzelvigd worden. Het is daarom belangrijk om faalangstgevoelens specifiek in de PMT na te gaan. Het is inderdaad zo dat in de PMTsessies faalangst tot uiting kan komen in specifieke gedragsproblemen.
Faalangstige
jongeren kunnen zich enerzijds terugtrekken en stil overkomen terwijl anderzijds hun gedrag onrustig, druk, nerveus, clownesk tot zelfs agressief kan zijn. Ze leggen vanuit een negatief zelfbeeld vaak de schuld van het falen bij zichzelf terwijl succes eerder buiten zichzelf gelegd wordt.
Het zijn net deze observaties die samen met de gegevens uit een vragenlijst
aangrijpingspunten kunnen vormen voor de psychomotorische therapeut.
Opvallend was het significante verschil tussen de behandelgroepen enerzijds en de oriëntatiegroep anderzijds.
Een mogelijke verklaring kan gevonden worden in de
verschillende aanpak van de psychomotorische therapeut tussen de beide patiëntengroepen. Naar analogie met Lewin (1951) mogen we immers stellen dat het concrete gedag van de jongeren niet alleen het resultaat is van de individuele persoonskenmerken, maar eveneens van de door de jongeren gepercipieerde situatie.
Het is inderdaad zo dat er in de
oriëntatiegroep meer structurerend gewerkt wordt, met een grotere aandacht voor het creëren van veilige omgeving en het aanbieden ondersteuning voor de individuele patiënt. Het aanbod is meer voorspelbaar met duidelijke verwachtingen.
Er wordt directer
ingespeeld op het concrete gedrag van de jongeren. In de behandelgroepen wordt er echter meer nadruk gelegd op het zelf exploreren. Indien nodig wordt er eveneens ondersteuning en veiligheid geboden, maar het zijn vooral de jongeren zelf die hun verantwoordelijkheid moeten nemen en het therapeutische proces mee moeten dragen. De interacties worden minder gestuurd wat meer confronterend kan zijn voor de eigen gedachten en gevoelens en mogelijkheden en beperkingen. We zouden echter mogen verwachten dat omwille van deze redenen eveneens een significant verschil gevonden kon worden tussen de crisisgroep waar het aanbod nog meer gestructureerd is en de behandelgroepen. Dit was echter niet het geval. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen gevonden worden in het feit dat in de crisisgroep de patiënten vaak nog te veel overspoeld zijn door de acute situatie (een onveilige gezinssituatie, agressie, fugue, concrete zelfmoordgedachten,…).
We kunnen concluderen dat ondanks de beperkingen, de PMT-F een wezenlijke bijdrage kan leveren in de observatie en de diagnostiek van faalangst in de psychomotorische therapie. Het gedrag van de jongeren kan beter gekaderd worden en de therapie beter op de specifieke hulpvraag van de jongeren afgestemd. Toekomstig onderzoek zou zich kunnen toespitsen op het verder uitwerken van de vragenlijst en het verder nagaan van de divergente en convergente validiteit.
Referenties Barkoukis, V., Tsorbatzoudis, H., Grouios, G., & Rodafinos, A. (2005). The development of a physical education state anxiety scale: a preliminary study. Perceptual Motor Skills. 100(1):118-28.
Bormans, L., De Caluwé, D., De Moor, G., Devos, V., Paquet, M., T’Sas, J., Van den Bossche, J., Van Laere, M., De Busscher, P., & Lecocq, A. (1998). De eerste lijn: Faalangst. 88: 45-49. in Monard, G. Klasse voor Leerkrachten. Brussel: Vlaams Ministerie van onderwijs en Vorming.
Lewin, K. (1951). Field theory in social science; selected theoretical papers. New York: Harper & Row.
Nieuwenbroek, A., Ruigrok, J., & de Vries J. (1996). Faalangst op school. Houten: Educatieve partners.
Rutten, L. (2001). Psychomotorische therapie bij adolescenten. 51-61. in Probst, M., Bosscher, RJ., Ontwikkelingen in de psychomotorische Therapie. Zeist: Cure and Care.
Spielberger, C.D., Gorsuch, R.L., & Lushene, R.E. (1970). Manual for the State-Trait Anxiety
Inventory (Self Evaluation Questionnaire). Palo Alto: Consulting Psychologists Press. van der Ploeg, H.M., Defares, P.B., & Spielberger, C.D. (1980). Handleiding bij de Zelf-
Beoordelings Vragenlijst, ZBV: Een Nederlandstalige bewerking van de Spielberger StateTrait Anxiety Inventory. Lisse: Swets & Zeitlinger. Vliegen, N., De Rijdt, L. (1999a). Psychodiagnostiek bij adolescenten: een psychoanalytisch model. Theoretische bouwstenen en een klinische illustratie. Tijdschrift Klinische Psychologie. 29: 34-42.
PMT – Faalangst Vragenlijst Naam: Geslacht: M / V Leeftijd:
Hieronder staan een aantal uitspraken, die door jongeren zijn gebruikt om zichzelf te beschrijven in de Psychomotorische Therapie (PMT). Lees iedere uitspraak door en zet dan een kringetje om het cijfer rechts van de uitspraak om daarmee aan te geven hoe jij je voelt in de PMT. Er zijn geen goede of foute antwoorden. Denk niet te lang na en geef je eerste indruk.
Bijna
Soms
Vaak
Nooit
Bijna Altijd
1
2
3
4
1
2
3
4
3. Ik voel mij vol zelfvertrouwen in de PMT.
1
2
3
4
4. Ik voel mijn hartslag en ademhaling stijgen wanneer ik de PMT - ruimte
1
2
3
4
1
2
3
4
6. Ik ben bezorgd om fouten te maken tijdens de PMT.
1
2
3
4
7. In de PMT heb ik last van misselijkheid.
1
2
3
4
8. De gedachte dat ik het slecht doe, verstoort mijn concentratie tijdens de
1
2
3
4
9. In de PMT wiebel ik met mijn benen en / of friemel met mijn handen.
1
2
3
4
10. Ik verkramp bij het zien van een nieuw toestel / voorwerp.
1
2
3
4
11. Ik zou willen dat de PMT - sessies voor mij geen extra spanning betekenden.
1
2
3
4
12. Ik vind het tijdens de PMT moeilijk om complimenten van anderen te
1
2
3
4
1
2
3
4
14. Ik voel mij op mijn gemak in de PMT.
1
2
3
4
15. Ik voel me erg zenuwachtig als ik samen met de anderen een opdracht
1
2
3
4
1. Ik wil graag weten wat de anderen van mijn prestaties in de PMT vinden. 2. In de PMT kan ik de eerste tien minuten door de spanning in mijn lichaam niet op gang komen.
binnenkom. 5. Wanneer iets nieuws uitgelegd wordt, dringt het niet of nauwelijks tot me door.
PMT - sessies.
ontvangen. 13. Bij nieuwe opdrachten voel ik me onzeker over hoe ik het moet aanpakken.
moet uitvoeren.
Personalia Davy Vancampfort Werk: U.P.C.-K.U.Leuven, Leuvensesteenweg 317, 3070 Kortenberg Thuis: Katerat 10, 2400 Mol Tel: 0494/30 53 89