F-TYPE BEKNOPTE HANDLEIDING INHOUD Bedieningselementen voor de bestuurder 2 3 Toegang tot het voertuig Instellingen voor comfort 4 5 Starten en rijden Hulpmiddelen bij het rijden 8 Verwarming en ventilatie 10 11 Geluidsinstallatie en touchscreen Navigatie 14 Autotelefoon 15 Informatie over tankstations 16
Sommige functies zijn mogelijk niet van toepassing voor uw voertuig. Lees het instructieboekje voor volledige informatie over de bediening.
NL_JJM129635141.indd 1
2012-12-20 10:48:09
BEDIENINGSELEMENTEN VOOR DE BESTUURDER
7
8
9
10
11
6 4 2
1
12
14
13
15
5
3
16 17 18
SET MENU OK
MODE
CAN
19
48
20
275*
47 #761
#%
/#:
(
4
21
56#46 '0)+0'
5612
46
45
44
43
42
41
40
39
22 31
23
30 #761
38
#%
37
36
35
/#:
(
4
34
33
24
29
32 28
27
26
25
1. Centrale vergrendeling/ontgrendeling
25. Schakelaar zonnedak
2. De stoelen verstellen
26. Intelligente stop/start
3. Zitpositiegeheugen
27. Schakelaar voor uitklapbare spoiler
4. Boordcomputer
28. Elektrische handrem
5. Richtingaanwijzers en koplampen
29. Stabiliteitsregeling (DSC)
6. Terugschakelen
30. Rijfuncties
7. Telefoon
31. STOP/START
8. Instrumentenpaneel, message centre en waarschuwingslampjes
32. Achterruitverwarming
9. Stuurwielverwarming
34. Maximaal ontdooien voorruit
10. Opschakelen
35. Alarmknipperlichten aan/uit
11. Ruitenwissers/-sproeiers
36. Klimaatregeling: recirculatie
12. Hoofdmenu
37. Klimaatregeling aan/uit
13. Menu klimaatregeling
38. Klimaatregeling: automatische stand
14. Touchscreen aan/uit of parkeerhulp
39. Cruise control of automatische snelheidsbegrenzer
15. Touchscreeninstellingen of achteruitkijkcamera
40. Claxon
16. Audio-/videofuncties selecteren
41. Stuurkolomverstelknop
17. Telefoonmenu
42. Audio-/videofuncties selecteren
18. Audio/videomenu
43. Bedieningselementen voor audio/video en telefoon
19. Navigatiemenu
44. Instrumentenverlichting
20. Climate control
45. Mistlichten aan/uit
21. Stekkerdoos
46. Ontgrendeltoets van het kofferdeksel
22. Transmissieselectieknop
47. Bedieningselementen van de buitenspiegels
23. Audio-/videosysteem aan/uit
48. Bedieningselementen van de ruiten
33. Verwarmde voorruit
24. Actieve uitlaat
2 NL_JJM129635141.indd 2
2012-12-20 10:48:13
DER
TOEGANG TOT HET VOERTUIG
Smart-key Druk eenmaal hierop om het voertuig te vergrendelen en om uitsluitend het externe beveiligingssysteem in te schakelen. Houd de knop 3 seconden ingedrukt om ook alle ruiten te sluiten (comfortvergrendeling). Druk tweemaal op de knop om het voertuig dubbel te vergrendelen en het beveiligingssysteem volledig in te schakelen. Alle binnenvergrendeling is buiten werking. Ontgrendelfunctie voor meerdere portieren - druk eenmaal om het beveiligingssysteem uit te schakelen en om de portieren en het kofferdeksel te ontgrendelen.
Druk eenmaal om de koplampen maximaal 120 seconden lang in te schakelen. Druk nogmaals om uit te schakelen. Druk hierop om alleen het kofferdeksel te openen. De rest van het beveiligingssysteem blijft ingeschakeld. Druk op de toets en houd die deze 3 seconden ingedrukt om het paniekalarm in - of uit te schakelen.
Aan één kant instappen - druk eenmaal om het beveiligingssysteem uit te schakelen en het bestuurdersportier te ontgrendelen. Druk een tweede maal om het passagiersportier en het kofferdeksel te ontgrendelen. Houd de knop ingedrukt om ook alle ruiten te openen (comfortontgrendeling). In beide gevallen kunt de portierkrukken gebruiken voor het ontgrendelen.
Alternatieven voor het ontgrendelen Om van de ene stand op de andere over te schakelen, drukt u terwijl het voertuig is ontgrendeld de vergrendel- en ontgrendeltoets tegelijkertijd drie seconden lang in. De alarmknipperlichten knipperen twee maal om te bevestigen dat de functie is gewijzigd.
Smart-key niet gedetecteerd Als de Smart-key niet wordt gedetecteerd en de mededeling Smart-key niet gedetecteerd wordt weergegeven, houd deze dan op de aangegeven plaats. Start de motor op de normale wijze. U kunt nu de Smart-key verwijderen.
Instappen en uitstappen zonder sleutel Druk met de Smart-key op een afstand van max. 1 meter van het voertuig op de knop van een portierkruk of de ontgrendelknop van het kofferdeksel om het voertuig te ontgrendelen en het beveiligingssysteem uit te schakelen. U kunt het voertuig met de Smart-key vergrendelen en het beveiligingssysteem inschakelen zolang de Smart-key zich op minder dan 1 meter van het voertuig bevindt. Enkele vergrendeling - druk op de portierkruk tot deze vlak tegen het portier ligt. De portieren en het kofferdeksel worden vergrendeld en het externe beveiligingssysteem wordt ingeschakeld. De portieren kunnen nog wel van binnenuit worden ontgrendeld. Dubbelvergrendeling - druk binnen drie seconden twee maal op de portierkruk. De portieren en het kofferdeksel worden vergrendeld en het interne en externe beveiligingssysteem worden ingeschakeld. Portieren kunnen nu niet van binnenuit worden ontgrendeld. Bij dubbelvergrendeling raden wij u aan om het dak omhoog te zetten.
Detectie van de Smart-key De Smart-key wordt mogelijk niet gedetecteerd als deze in een metalen houder is geplaatst of wordt afgeschermd door een apparaat met een LCD-scherm met achtergrondverlichting (zoals een laptop of smartphone). Houd de Smart-key uit de buurt van dergelijke apparaten wanneer u zonder sleutel wilt instappen of starten.
Detectie van de Smart-key Laat de Smart-key niet in de kofferruimte liggen. Het voertuig wordt NIET automatisch ontgrendeld als de sleutel wordt afgeschermd.
3 NL_JJM129635141.indd 3
2012-12-20 10:48:15
INSTELLINGEN VOOR COMFORT
De stoelpositie instellen
1
Zie pagina 2, items 2, 41 en 48
2
3
4
Stel de stoelpositie in met behulp van de volgende bedieningselementen. 1. Afstelling van de rugleuninghoek. 2. Lendensteun. 3. Geheugenvoorkeuzetoetsen 1, 2 en 3. 4. Geheugeninsteltoets. 5. Stoel vooruit en achteruit, zitkussenhoogte en -hoek.
6
6. Zijpolsteringen opblazen en leeg laten lopen. 7. Wanneer het voertuig stilstaat, kunt u de stuurkolom in de voor u ideale positie zetten.
5
7
8. Druk op de selectietoets voor de linker- of rechterspiegel. Gebruik het verstelmechanisme voor de spiegel om de spiegel te verstellen.
De bestuurderspositie in het geheugen opslaan Nadat u de bestuurdersstoel, de stuurkolom en de buitenspiegels in de voor u ideale stand hebt gezet, kunt u deze instellingen opslaan. Druk op de geheugeninsteltoets om de geheugenopslagfunctie in te schakelen. De toets licht op om aan te geven dat de geheugenopslagfunctie is ingeschakeld. Druk binnen 5 seconden op de toets 1, 2 of 3 om de huidige zitpositie op te slaan.
8
U kunt een opgeslagen geheugenpositie nu oproepen door op de betreffende toets te drukken. De stoel, het stuurwiel en de buitenspiegels worden in de opgeslagen posities gezet.
Tijdslimiet U moet binnen vijf seconden nadat u op de toets SET hebt gedrukt op de geheugentoetsen drukken, omdat anders de geheugenopslagfunctie wordt geannuleerd.
Cabrioletkap Zie pagina 2, item 25 U kunt de cabrioletkap alleen bedienen als het contact is ingeschakeld en de rijsnelheid lager is dan 50 km/u. 1. Om het dak te openen, trekt u de voorkant van de schakelaar omhoog en houdt u deze vast. 2. Er klinkt een geluidssignaal en de zijruiten zullen iets opengaan. Het geluidssignaal klinkt opnieuw wanneer de cabrioletkap helemaal is geopend. 3. Laat de schakelaar los als de cabrioletkap helemaal is geopend. Om de cabrioletkap te sluiten, volgt u de procedure in omgekeerde volgorde. Houd de voorkant van de schakelaar ingedrukt tot de kap volledig is gesloten en vergrendeld.
4 NL_JJM129635141.indd 4
2012-12-20 10:48:16
STARTEN EN RIJDEN
Motor start/stop Zie pagina 2, item 31 Contact aan:
• De Smart-key moet zich in het voertuig bevinden. Druk op de knop START/STOP om het contact in te schakelen.
De Smart-key gebruiken De motor blijft draaien, zelfs als u de Smart-key uit het voertuig verwijdert. Als u de motor uitschakelt, kunt u deze echter pas weer starten als de Smart-key weer bij het voertuig in de buurt is.
• Als u een tweede keer drukt, wordt het contact uitgeschakeld. De motor starten
• De selectieknop moet in de stand P (Parkeerstand) of N
(neutraalstand) staan.
• Houd het rempedaal ingetrapt en druk de knop START/STOP
even in.
• Druk nogmaals op de knop om de motor te stoppen en het
Rollend starten Als u de motor uitschakelt terwijl het voertuig in beweging is, kan deze binnen 2 seconden opnieuw worden gestart door de selectieknop in de stand N te zetten en op de START/STOP-knop te drukken.
contact uit te schakelen.
Versnellingsbak Zie pagina 2, item 22
1
2
1. U kunt de selectieknop pas uit de stand P halen als u het rempedaal hebt ingetrapt. 2. De ontgrendeling van de selectieknop moet worden ingedrukt om deze uit de stand P of N te halen. 3. Beweeg de selectieknop naar achteren naar D of vooruit naar N of nogmaals vooruit naar R. Een LED aan de bovenzijde van de selectieknop gaat branden om de geselecteerde versnelling aan te geven. 4. Voor Sport (S) beweegt u de knop naar links wanneer deze in D staat. De selectieknop kan nu naar voren worden bewogen om een versnelling op te schakelen en naar achteren om een versnelling terug te schakelen. U kunt terugkeren naar de volledig automatische modus door de selectieknop terug te zetten naar D. 5. Om de parkeerstand te selecteren , drukt u op de P-schakelaar aan de bovenzijde van de selectieknop. Dit kan worden gedaan ongeacht de geselecteerde versnelling. De auto moet stilstaan wanneer de stand P wordt geselecteerd. Als u de motor uitschakelt terwijl er nog een andere versnelling is geselecteerd, schakelt de transmissie automatisch terug naar P.
3
D
N
4
R
5
S
D
Het voertuig slepen Als u de motor uitschakelt terwijl de transmissie in de stand N (neutraalstand) staat, wordt de automatische overschakeling naar de stand P (parkeerstand) met tien minuten vertraagd. Dankzij deze vertraging kan het voertuig in een automatische wasstraat worden gewassen. GEBRUIK deze functie NIET om het voertuig te verslepen. Raadpleeg het hoofdstuk Het voertuig bergen in het instructieboekje.
5 NL_JJM129635141.indd 5
2012-12-20 10:48:17
STARTEN EN RIJDEN
Schakelhendels Zie pagina 2, items 6 en 10
1. Als u wilt terugschakelen, trekt u kort aan de linkerhendel. 2. Als u wilt opschakelen, trekt u kort aan de rechterhendel.
1
2
3. Om handmatig schakelen te beëindigen, trekt u de opschakelhendel ongeveer één seconde lang naar u toe. De transmissie keert terug naar automatisch schakelen in stand D.
5 3
Als de schakelhendels worden gebruikt terwijl D is geselecteerd, wordt weer op automatisch schakelen overgeschakeld als deze hendels niet worden gebruikt. In de stand S blijft continu handmatig schakelen geactiveerd tot de stand D opnieuw wordt geselecteerd.
Elektrische handrem Zie pagina 2, item 28 Aantrekken
Loszetten
de handrem omhoog en laat u hem weer los. Het rode waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden.
duw de hendel van de handrem omlaag.
• Wanneer het voertuig stil staat, trekt u de hendel van
• Trap terwijl het contact is ingeschakeld het rempedaal in en • Als het voertuig stil staat met de handrem aangetrokken en
de stand D of R is geselecteerd, wordt de handrem automatisch losgezet zodra u het gaspedaal intrapt.
Intel
Zie pa
Automatische koplampen en grootlichthulp Zie pagina 2, item 5 1. Als u AUTO selecteert met de draaiknop, worden de stadslichten en koplampen automatisch ingeschakeld wanneer het omgevingslicht afneemt. Als de hendel in de stand voor gedimde koplampen staat, wordt automatisch de grootlichthulp ingeschakeld wanneer het omgevingslicht tot een vooraf ingesteld niveau is afgenomen. U moet sneller dan 40 km/u (25 mph) rijden. Om de grootlichthulp op te heffen en gedimde koplampen te selecteren, trekt u de verlichtingsschakelaar naar achteren tot de stand voor knipperen met grootlicht en laat deze vervolgens weer los. Om grootlichthulp opnieuw in te schakelen, drukt u de verlichtingsschakelaar naar voren in de stand voor grootlicht en trekt deze daarna weer naar achteren in de stand voor gedimd licht.
1
2
3
Het intel wanneer komt en (tenzij de voertuig een rijve
4
Uitkl
Zie pa
Vertragingsperiode bij het uitstappen
De spoil rijdt en g dan 64 k
2. 3. 4. U kunt de koplampen zo instellen dat deze nog even blijven branden wanneer u het voertuig in het donker verlaat. Draai de draairing naar de gewenste vertragingsperiode bij het uitstappen: 30, 60 of 120 seconden.
1. Druk snelhede
2. Druk automat
6 NL_JJM129635141.indd 6
2012-12-20 10:48:18
n en
en tisch
1
STARTEN EN RIJDEN
Cruise control en ASL Zie pagina 2, item 39 De cruise controlsnelheid instellen
1
ASL-snelheidslimiet instellen Als u ASL selecteert, kunt u een maximale snelheid instellen. De motor reageert normaal tot de ingestelde snelheid. Als het gaspedaal verder wordt ingetrapt, neemt de snelheid echter niet toe tot voorbij de ingestelde snelheid. Alleen bij plotselinge, snelle acceleratie (kickdown) kan de ASL-instelling worden geannuleerd, waardoor een hogere snelheid kan worden bereikt. Wanneer de kickdown wordt gebruikt, wordt de ASL uitgeschakeld. 1. Druk hierop om een maximumsnelheid in te stellen. Een hogere maximumsnelheid kan op elk moment worden ingesteld.
2
5
2. Hervat de ASL-ondersteuning nadat deze tijdelijk is uitgeschakeld. 3. Druk hierop om de ingestelde snelheidslimiet te verlagen. 4. Schakelt de ASL-ondersteuning tijdelijk uit
4
3
1. Verhoog tot de gewenste snelheid en druk hierop om de snelheid in te stellen en te handhaven. Kan ook worden gebruikt om de snelheid te verhogen wanneer de cruise control is ingeschakeld. 2. Hervat de ingestelde snelheid nadat de cruise control is uitgeschakeld. 3. Druk hierop om de ingestelde snelheid te verlagen. 4. De cruise control wordt uitgeschakeld, maar de huidige ingestelde snelheid wordt opgeslagen in het geheugen.
5. ASL aan/uit. Met de toets voor de automatische snelheidsbegrenzer (ASL) kunt u schakelen tussen de cruise control en ASL. Opmerking: de ingestelde snelheidslimiet wordt weergegeven op het message centre.
Cruise control opgeheven De cruise control wordt uitgeschakeld wanneer u het rempedaal intrapt of langzamer gaat rijden dan 30 km/u. De cruise control wordt uitgeschakeld wanneer u het gaspedaal langer dan 5 minuten intrapt.
5. ASL aan/uit. Met de toets voor de automatische snelheidsbegrenzer (ASL) kunt u schakelen tussen de cruise control en ASL.
Intelligente stop/start Zie pagina 2, item 27 Het intelligente stop/start-systeem wordt automatisch ingeschakeld wanneer u het contact inschakelt. Als het voertuig tot stilstand komt en de rem wordt ingetrapt, wordt de motor uitgeschakeld (tenzij deze nodig is voor de ondersteuning van andere voertuigsystemen). Zodra u uw voet van het rempedaal haalt en een rijversnelling selecteert, wordt de motor opnieuw gestart. Op het instrumentenpaneel gaat een waarschuwingslampje branden als de motor door het intelligente stop/start-systeem is uitgeschakeld.
Druk op de schakelaar van het intelligente stop/start-systeem om het systeem in of uit te schakelen. Opmerking: als u op de schakelaar drukt terwijl de motor automatisch wordt uitgeschakeld, wordt de motor automatisch opnieuw gestart. Wanneer het contact is uitgeschakeld en weer opnieuw wordt ingeschakeld, wordt de intelligente stop/start opnieuw ingesteld.
4
Uitklapbare achterspoiler Zie pagina 2, item 26
1
De spoiler gaat automatisch omhoog als u 96 km/u of sneller rijdt en gaat weer naar beneden als u langzamer gaat rijden dan 64 km/u. 1. Druk hierop om de spoiler handmatig te bedienen bij snelheden lager dan 96 km/u. 2. Druk nogmaals op de toets om terug te gaan naar de volledig automatische stand.
7 NL_JJM129635141.indd 7
2012-12-20 10:48:19
HULPMIDDELEN BIJ HET RIJDEN
JaguarDrive Control
Park
Zie pagina 2, items 29 en 30
Zie pa
Met de winterfunctie, de dynamicfunctie en de dynamic stability control (DSC) kunt u de rijeigenschappen van het voertuig beter afstemmen op de heersende omstandigheden.
1
De DSC kan zo nodig worden uitgeschakeld. Houd de schakelaar langer dan tien seconden ingedrukt.
Als u de en achte
Het DSC-waarschuwingslampje gaat branden en op het message centre verschijnt de mededeling DSC UIT tot de DSC weer wordt ingeschakeld.
1. Op h met daa voorwer
Om de DSC weer in te schakelen, drukt u kort op de schakelaar.
2
TracDSC is een alternatieve instelling, waarbij de DSC-instellingen worden geoptimaliseerd voor maximale tractie. Met TracDSC kan de bestuurder geconcentreerder en doelbewuster rijden op droog asfalt. Opmerking: de normale stabiliteitscontrole kan verminderen. Om TracDSC te selecteren, houdt u de DSC-schakelaar korter dan tien seconden ingedrukt.
1. Regen/ijs/sneeuw-functie. Gebruik deze functie wanneer het glad is. Selecteert de tweede versnelling om weg te rijden op een vlakke ondergrond. Zwakt de reactie van de motor af en wijzigt de schakelstrategie zodat maximale tractie wordt bereikt. Deze functie moet worden uitgeschakeld als deze niet meer nodig is. 2. Dynamicfunctie. Zorgt voor coördinatie tussen de voertuigsystemen om de rijeigenschappen te verbeteren. Als u nu de sportfunctie selecteert, wordt er niet automatisch geschakeld, ook niet als de toerentallimiet wordt bereikt. De Dynamicfunctie blijft tot zes uur na het uitschakelen van de motor actief.
Als TracDSC wordt geselecteerd, gaat het DSCwaarschuwingslampje branden en toont het message centre even de mededeling TRAC DSC . Raak deze toets lang aan om DSC weer in te schakelen. Opmerking: de cruise control kan niet worden gebruikt wanneer DSC of TracDSC is ingeschakeld.
U kunt h instellen Systeem met de s
Buitenspiegels en dodehoeksysteem Buitenspiegel aan de passagierskant naar beneden kantelen bij het achteruitrijden Met deze functie kunt u bij achteruitrijden het zicht verder omlaag langs de passagierskant verbeteren. U kunt het naar beneden kantelen van de buitenspiegels in- of uitschakelen via het menu van het instrumentenpaneel. Selecteer Functies in het menu Voertuiginstellingen en selecteer de gewenste optie uit de lijst. Een kantelpositie instellen:
• Trek de handrem aan en selecteer de achteruitrijstand. • Verstel de buitenspiegel zo dat u de stoeprand en de onderkant van het voertuig aan de passagierskant kunt zien.
Dodehoekmonitor In beide spiegels verschijnen oranje pictogrammen 1 die waarschuwen voor inhalende voertuigen op de rijbaan naast de rijbaan waarop u rijdt. Het bewaakte gebied strekt zich uit tot ongeveer 6 m achter de achterwielen en 2 m aan de zijkanten. De functie wordt automatisch ingeschakeld bij snelheden hoger dan 10 km/u wanneer de vooruitversnelling is ingeschakeld. De oranje stip 2 brandt wanneer de snelheid onder de drempelwaarde komt.
1
2
Als u vervolgens opnieuw de achteruitrijstand selecteert, wordt de ingestelde kantelpositie automatisch geselecteerd. Als u een andere transmissiestand selecteert, keren de buitenspiegels terug naar hun normale positie.
Elektrisch inklapbare buitenspiegels Druk tegelijkertijd op beide toetsen om de buitenspiegels in te klappen. Druk nogmaals op de toetsen om de spiegels uit te klappen.
8 NL_JJM129635141.indd 8
De frequ bij het vo
Wannee aan de v het dash
3. DSC. De standaardsituatie bij het starten van de motor is dat de DSC is ingeschakeld en de stabiliteit van het voertuig regelt.
Zie pagina 2, item 47
Opmerk sneeuw sensors
2012-12-20 10:48:19
HULPMIDDELEN BIJ HET RIJDEN
Parkeerhulp Zie pagina 2, item 14
akelaar
Als u de achteruitrijstand selecteert, worden de parkeerhulp voor en achter ingeschakeld.
essage wordt
1. Op het touchscreen verschijnt een afbeelding van het voertuig, met daarop bij benadering de afstand van het voertuig tot het voorwerp.
elaar.
1
Alternatief scherm Raak het touchscreen aan om terug te gaan naar de vorige weergave.
1
lingen C kan de og asfalt.
Camera achter Wordt ingeschakeld wanneer u de achteruitrijstand selecteert. Op het touchscreen verschijnen begeleidingslijnen die u helpen bij het achteruitrijden.
n.
rter dan
e even
nneer
Opmerking: de sensors kunnen worden geactiveerd als er water, sneeuw of ijs op het oppervlak wordt gesignaleerd. Maak de sensors regelmatig schoon. De frequentie van het geluidssignaal neemt toe naarmate u dichter bij het voorwerp komt. Wanneer u vooruit een parkeerruimte inrijdt, schakelt u de sensors aan de voorkant in met de toets van de parkeerhulp, die zich op het dashboardpaneel bevindt. U kunt het volume van dit geluidssignaal via het touchscreen instellen. Selecteer Instellen in het hoofdmenu, vervolgens Systeem en daarna Volumevoorkeuze. Stel het volume in met de schermtoetsen + of – naast Parkeerhulp.
De achteruitkijkcameraweergave krijgt prioriteit boven de weergave van de parkeerhulp. Raak het scherm aan om de parkeerhulpweergave te bekijken of de weergave op elk gewenst moment te sluiten.
st de ot en.
oger .
Valetfunctie Ter beveiliging kunt u het handschoenenkastje, de kofferruimte en het touchscreen vergrendelen, zodat een parkeerwachter geen toegang heeft. Voordat u de Smart-key overhandigt, verwijdert u het sleutelblad voor noodgevallen en bewaart u het op een veilige plek.
Uw persoonlijke identificatienummer (PIN) instellen:
• Selecteer het Hoofdmenu op het touchscreen. • Selecteer nu Valet. • Voer een viercijferige PIN (door u zelf gekozen) in en druk op OK. Valet aan wordt weergegeven ter bevestiging. De valetfunctie uitschakelen Ga naar het scherm Valet en voer uw PIN in. Druk nu op OK. Valet uit wordt weergegeven en het handschoenenkastje en de kofferruimte zijn nu weer toegankelijk. Steek het sleutelblad voor noodgevallen terug in de Smart-key.
9 NL_JJM129635141.indd 9
2012-12-20 10:48:20
VERWARMING EN VENTILATIE
Verwarming en ventilatie Zie pagina 2, items 13, 20 en 32 tot en met 38
10. Airconditioning aan/uit. 1. Druk hierop om de klimaatregeling in te schakelen. 2. Menu-instellingen. 3. Klimaatregeling uit. 4. Lucht naar voorruit. 5. Luchtverdeling. U kunt meerdere instellingen tegelijkertijd selecteren. Afhankelijk van de instelling kunnen de uitschuifbare middelste ventilatieopeningen openen of sluiten. Opmerking: de middelste ventilatieopeningen sluiten altijd automatisch wanneer de klimaatregeling wordt uitgeschakeld.
11. Recirculatie. Hiermee wordt het binnendringen van dampen beter voorkomen. Door langdurig gebruik kunnen de ruiten beslaan. 12. Aanjagersnelheid. Druk hierop om de klimaatregeling uit te schakelen. 13. MAX. De snelste methode om ijs of zware condens van de voorruit te verwijderen. 14. F. Voorruitverwarming. 15. R. Achterruitverwarming.
6. Synchroniseren van de instellingen links en rechts. 7. Temperatuurregeling. 8. Druk hierop om de stoelverwarming aan/uit te schakelen. Draai deze knop om de temperatuur aan te passen. 9. AUTO. Automatische stand. De klimaatregeling stelt de airconditioning, de aanjagersnelheid, de luchtinlaat en de luchtverdeling zo af dat de geselecteerde temperatuur/ temperaturen wordt/worden gehandhaafd. De uitschuifbare middelste ventilatieopeningen openen en sluiten zo nodig. Hierdoor beslaan de ruiten minder snel.
Aanbevolen instelling AUTO is de aanbevolen stand. Dit gaat het beslaan van de ruiten tegen en beperkt luchtjes uit het systeem.
Externe waterafvoer De airconditioning verwijdert vocht uit de lucht en laat het teveel aan water onder het voertuig wegstromen. Hierdoor kunnen zich onder het voertuig plassen vormen, maar dit is normaal en u hoeft zich hierover geen zorgen te maken.
Stoelverwarming De stoelverwarming werkt alleen terwijl de motor draait. Dit is om ontlading van de accu te voorkomen.
10 NL_JJM129635141.indd 10
2012-12-20 10:48:21
GELUIDSINSTALLATIE EN TOUCHSCREEN
Bedieningselementen van de geluidsinstallatie Zie pagina 2, items 18, 23 en 42
Beschadiging van het touchscreen U hoeft het touchscreen slechts licht aan te raken. Te hard drukken kan schade veroorzaken.
1. Aan/uit en volumeregeling. 2. Touchscreen. 3. Druk hierop voor het menu Audio/Video. 4. MODE. Druk kort hierop om door alle audio-/videobronnen te bladeren. Druk terwijl een bron wordt weergegeven lang hierop om door de subselecties te bladeren.
7. Hoger/verder zoeken. Druk kort hierop om de volgende voorkeurzender of track te selecteren. Druk lang hierop om het volgende radiostation of de volgende tv-zender te selecteren. 8. Lager/terug zoeken. Druk kort hierop om naar de vorige voorkeurzender of track te gaan. Druk lang hierop om naar het vorige radiostation of de vorige tv-zender te gaan.
5. Druk hierop om het volume te verhogen. 6. Druk hierop om het volume te verlagen.
Radio Raak in het Hoofdmenu van het touchscreen de optie Audio/Video aan. De bedieningselementen van de laatst gebruikte audiobron worden weergegeven. Selecteer Radio. 1. Raak deze toets aan om radiogolflengten te selecteren. 2. Ga omhoog of omlaag naar het volgende of vorige station. 3. Bekijk informatie die door het radiostation wordt uitgezonden. 4. Menu Instellingen. Selecteer RDS, Verkeer, Nieuws, AF of REG. 5. Stationslijst (alleen FM). Selecteer deze optie voor een lijst met beschikbare stations op de golfband. U kunt de lijst sorteren op Frequentie, Naam of Categorie (popmuziek, nieuws, sport) door de betreffende schermtoets aan te raken. Raak het gewenste station aan om het te selecteren. 6. Frequentie-invoer. Voer de frequentie van een station in. Als u het laatste cijfer invoert, wordt er op het station afgestemd. 7. Schermtoetsen voor voorkeuzestations. U kunt 6 stations voor elke golfband opslaan. Raak een schermtoets lang aan om het huidige station op te slaan.
11 NL_JJM129635141.indd 11
2012-12-20 10:48:22
GELUIDSINSTALLATIE EN TOUCHSCREEN
DAB-radio (digitale radiouitzendingen) DAB-radio biedt een groter bereik aan stations dan analoge radio. DAB-stations worden gegroepeerd in zogenaamde ‘ensembles’. Bij elk station kunnen substations horen, maar deze zijn over het algemeen slechts gedurende bepaalde tijden van de dag beschikbaar.
5. Zenderlijst. Raak aan om een lijst met beschikbare ensembles en stations te bekijken. U kunt teruggaan naar de vorige schermen met de toets Vorige linksboven op het scherm. 6. Substation. Als het geselecteerde station substations heeft, wordt deze schermtoets actief. Raak aan om de beschikbare substations te bekijken en een selectie te maken. Opmerking: Substations zijn tijdelijke stations en kunnen te allen tijde worden opgeheven . 7. Automatisch afstemmen. Raak aan om een nieuwe lijst te maken met beschikbare digitale ensembles en stations. Het zoeken kan maximaal een minuut duren. Zodra alle stations zijn gevonden, wordt het station bovenaan de stationslijst weergegeven. Een DAB-station opslaan op een voorkeuzetoets Selecteer een DAB-station en ga terug naar het scherm met voorkeuzetoetsen. Raak een schermtoets lang aan om het station op te slaan. U kunt voor iedere DAB-band maximaal zes stations opslaan.
1. Raak deze toets aan om DAB-golflengten te selecteren. 2. Ga omhoog of omlaag naar het volgende of vorige station. Als u de toets lang aanraakt, wordt naar ensembles gezocht. 3. Bekijk DAB-informatie over de huidige uitzending. 4. Instellingen. Pas de instellingen aan in Opties en Berichten.
Draagbare media Selecteer in het menu Audio/Video de optie Mijn muziek om het menu met de audio-opties weer te geven.
4. Laden is alleen van toepassing op het menu Cd-wisselaar. Als u een cd wilt opslaan, selecteert u Laden naast een lege sleuf. Er zijn tien 10 sleuven beschikbaar. 5. Raak kort aan om omhoog of omlaag naar de volgende of vorige track te verspringen. Raak lang aan om vooruit of achteruit te spoelen door de huidige track. 6. Herh. Raak kort aan om de huidige track continu te herhalen. Raak de toets nogmaals kort aan om de huidige cd in de wisselaar, MP3-map of USB-map te herhalen. Raak de toets een derde keer aan om de herhaalfunctie te annuleren. 7. Pauzeren/afspelen. Raak aan om het afspelen te onderbreken en raak nogmaals aan om het afspelen te hervatten. 8. Bekijk informatie over de huidige track. 9. Willek. Raak kort aan om tracks van de huidige cd, MP3-map, USB-map of iPod-afspeellijst in willekeurige volgorde af te spelen. Raak nogmaals kort aan om tracks van een cd, MP3-cd of USBmap, tracks op het media-apparaat of tracks van de cd-wisselaar in willekeurige volgorde af te spelen.
1. Raak het pictogram voor de bron aan om alle opties voor draagbare media weer te geven. Selecteer een optie. 2. Menu Instellingen. Selecteer om verkeers- en nieuwsberichten in en uit te schakelen. 3. Afhankelijk van de geselecteerde functie heet deze schermtoets Tracklijst of Bladeren. Voor de cd-wisselaar worden beide schermtoetsen weergegeven. Selecteer Tracklijst om de tracklijst voor de huidige cd of voor de cd-wisselaar te bekijken. Selecteer een track om met afspelen te beginnen. Selecteer Bladeren om de inhoud van het geselecteerde apparaat te bekijken (alleen in de functies iPod, USB en Cd-wisselaar).
Raak de toets een derde keer aan om willekeurig afspelen te annuleren. Opmerking: herhalen en willekeurig afspelen zijn niet beschikbaar voor Bluetooth®- apparaten. Opmerking: gebruik bij het aansluiten van een Bluetoothapparaat het touchscreen om het apparaat te bedienen en ernaar te zoeken. Veel bedieningselementen zijn hetzelfde als bij het afspelen van een cd.
12 NL_JJM129635141.indd 12
2012-12-20 10:48:22
3
orige
heeft, re
GELUIDSINSTALLATIE EN TOUCHSCREEN
Cd-speler en draagbare media De sleuf voor het laden van cd's/dvd's en de poorten voor AUXapparatuur, iPods en USB-opslagapparaten bevinden zich in het opbergvak in de middenconsole.
U kunt slechts één cd of dvd tegelijk in de cd/dvd-speler laden, maar met de cd-wisselaar kunt u maximaal 10 cd's in de virtuele speler laden. Gebruik Mijn muziek/Laden om cd's te laden. Op de AUX-aansluiting van 3,5 mm kunt u aanvullende apparatuur (zoals een persoonlijk geluidsapparaat, MP3-speler of een draagbaar navigatieapparaat) op de geluidsinstallatie aansluiten. Op de AUX-poort aangesloten apparatuur kunt u alleen via het apparaat zelf bedienen.
n te
jst Het s
Gebruik de kabel die bij uw media-apparaat werd geleverd om deze aan te sluiten op de USB-poort. iPods en USBopslagapparaten kunnen via het touchscreen worden bediend.
1 2
3 4
et station ations
Het systeem is geschikt voor MP3-, WMA-, WAV- en AACbestanden via een geheugenstick of een via USB geregelde MP3speler of mobiele telefoon. Sommige MP3-spelers gebruiken eigen bestandssystemen, die niet door het voertuigsysteem worden ondersteund. MP3-spelers moeten worden ingesteld op de stand Verwijderbaar apparaat of Apparaat voor massaopslag (raadpleeg de informatie van de fabrikant). Alleen muziekbestanden die in deze stand aan het apparaat zijn toegevoegd, kunnen via het voertuigsysteem worden afgespeeld. Het voertuigsysteem ondersteunt USB-apparaten met een opslagcapaciteit tot 256 GB.
1. Sleuf voor laden van cd’s/dvd’s. 2. Cd-/dvd-uitwerptoets. 3. AUX-poort van 3,5 mm. 4. USB-poort.
13 NL_JJM129635141.indd 13
2012-12-20 10:48:23
NAVIGATIE
Touchscreennavigatie
Wanneer u de functie voor het eerst activeert, moet u het juiste land en het juiste zoekgebied selecteren. Meer informatie hierover vindt u in het hoofdstuk Navigatie van het instructieboekje.
Opmerking: Voor toegang tot de navigatie drukt u op de harde toets NAV of raakt u het pictogram Nav in het Hoofdmenu aan. 1. Hiermee kunt u een nieuwe bestemming invoeren. Biedt een aantal keuzemogelijkheden bij het invoeren van de bestemming. 2. Geeft eerder ingevoerde bestemmingen weer. Eerdere bestemming kunnen als nieuwe bestemming worden geselecteerd.
Navigatie selecteren Als de navigatie wordt geselecteerd nadat het contact is ingeschakeld, wordt er een waarschuwingsscherm weergegeven. Raak Akkoord aan. Opmerking: De eerste keer dat het waarschuwingsscherm wordt weergegeven, kunt u de gewenste taal instellen.
3. Hiermee schakelt u de pictogrammen op de kaart voor PVI's (punten van interesse) in en uit.
Een bestemming instellen
4. Nadat u een bestemming hebt ingesteld, wordt het Jaguarlogo vervangen door een schermtoets voor het herhalen van de laatste gesproken instructie.
Selecteer Adres en voer de adresgegevens in via het toetsenbord. Bij elk onderdeel van het adres kunt u, nadat u de eerste letters hebt ingevoerd, OK of Lijst aanraken om alle straten of plaatsen weer te geven die u kunt selecteren. Als u het huisnummer niet weet, selecteert u OK. Het systeem gebruikt dan het midden van de straat als bestemming.
5. De schermtoets is gemarkeerd wanneer de spraakbegeleiding is ingeschakeld. Aanraken om de spraakbegeleiding uit te schakelen. 6. PVI-sneltoetsen: Raak dit pictogram aan om een lijst te maken van de beschikbare PVI's in de buurt van de voertuigpositie. 7. Berekent een omleiding vanaf de huidige route. 8. Hiermee gaat u naar het hoofdkaartscherm. 9. Er zijn 2 menuschermen voor navigatie. Met de schermtoets Meer... kunt u tussen deze menu’s schakelen. Op het tweede kaartscherm zijn de volgende schermtoetsen beschikbaar. Opgeslagen locaties. Hiermee kunt u de opgeslagen gegevens te beheren. TMC (Traffic Message Channel = Verkeersinformatiekanaal). Levert gegevens over wegomstandigheden en gebeurtenissen die de rit kunnen beïnvloeden. Routeopties. Hiermee kunt u verschillendeopties voor de route selecteren. Nav-instellingen. Hiermee kunt u uw persoonlijke voorkeuren voor het navigatiesysteem instellen.
Selecteer Best. inv.
Als u de adresvelden hebt ingevuld, drukt u op OK om naar het kaartscherm te gaan. De begeleiding starten Op het kaartscherm wordt de geselecteerde bestemming weergegeven. Raak OK aan om de route te berekenen. Raak Route herzien aan als u een alternatieve route wilt plannen. Raak OK aan om de begeleiding te starten. Route herzien U kunt kiezen uit 3 routes of Route wijzigen. 3 routes geeft 3 verschillende routes weer op de kaart. Selecteer route 1, 2 of 3 door het betreffende blok aan de rechterkant van de kaart aan te raken en selecteer vervolgens OK.
10. De huidige routebegeleiding annuleren.
14 NL_JJM129635141.indd 14
2012-12-20 10:48:23
TELEFOON
Bluetooth®-apparaten Zie pagina 2, items7 en 43 De verbinding moet worden gemaakt wanneer het contact is ingeschakeld of de motor loopt.
Gebruik de volgende procedure in combinatie met de instructies van de fabrikant van uw telefoon. Paren en verbinden via de telefoon N.B.: De procedure voor het paren en verbinden van uw telefoon met/aan het voertuig via de mobiele telefoon is afhankelijk van het gebruikte type mobiele telefoon. 1. Schakel het contact in en zorg dat het touchscreen is ingeschakeld.
wordt
ecteer van de
Naam 01234567890_
DigiKies
Compatibele Bluetooth-apparaten kunnen communiceren met het ingebouwde telefoonsysteem van het voertuig. Ga voor de nieuwste informatie over compatibiliteit naar www.jaguar.com/ Ownership support/ How to.
2. Selecteer Telefoon in het hoofdmenu.
lannen.
10:36
Telefoon
3. Als er geen telefoon is verbonden, selecteert u Nieuw zoeken. Selecteer anders Telefoon wijz. en vervolgens Nieuw zoeken.
r het
Zorg ervoor dat uw telefoon is aangesloten en gepaard, en druk op de knop PHONE onder het touchscreen.
Bluetooth-aansluiting
geven.
enbord. tters atsen niet n van
Gesprekken via het touchscreen
Telefoonboek
1
Laatste 10
4 7
Instellingen
2
ABC
3
GHI
5
JKL
6
MNO
PQRS
8
TUV
9
WXYZ
0
+
#
Telefoon wijz.
DEF
Handset gebr. Verwijd.
1. Selecteer DigiKies, Telefoonboek of Laatste 10. Als u DigiKies hebt geselecteerd, voert u het telefoonnummer in via het toetsenbord. Als u Telefoonboek hebt geselecteerd, kiest u een nummer uit het gedownloade telefoonboek. Laatste 10 toont de 10 laatst gekozen nummers. Selecteer het nummer dat u wilt kiezen. aan om het nummer te kiezen. 2. Raak het belpictogram Het pictogram verandert in het pictogram voor een actief gesprek. 3. U kunt een gesprek beëindigen door
aan te raken.
4. Selecteer de optie App. naar voertuig. Opmerking: Het Bluetooth-systeem van het voertuig kan slechts 3 minuten worden opgespoord. 5. Zoek met uw telefoon naar Bluetooth-apparaten. Bij sommige telefoons wordt dit een ‘nieuw gepaard apparaat’ genoemd. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon voor verdere informatie. 6. Als het systeem van het voertuig is opgespoord, begint u het koppelproces en volgt u de instructies op het scherm. 7. Voer op verzoek zowel op uw telefoon als in het voertuigsysteem een pincode naar keuze in. Selecteer OK. 8. Zodra uw telefoon is gepaard en aangesloten, verschijnt er een bevestigingsmededeling. Opmerking: Bij sommige mobiele telefoons moet u het paren als 'geautoriseerd’ of ‘vertrouwd’ instellen om automatisch te kunnen verbinden. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon voor meer informatie. Telefoonboekgegevens downloaden Als u een telefoon die gegevens kan downloaden hebt gepaard en aangesloten dan kan het telefoonboek automatisch naar het systeem van het voertuig worden gedownload. Zie TELEFOONBOEK in het instructieboekje voor meer informatie.
Gesprekken via de bedieningselementen op het stuurwiel 1. Druk hier om een inkomend gesprek te beantwoorden. Druk kort hierop om te telefoneren. Houd ingedrukt om het telefoonboek weer te geven. 2. Druk hierop om omhoog te bladeren door een weergegeven lijst. Druk tijdens het gesprek hierop om het volume te verhogen.
1
2
4
5
3. Druk hierop om naar beneden te bladeren in een 3 weergegeven. Druk tijdens een gesprek hierop om het volume te verlagen. 4. Druk hierop om de Laatste 10-lijst met laatste gebelde nummers en ontvangen en gemiste oproepen te bekijken. 5. Druk hierop om door de Laatste 10-lijst te bladeren. Na het laatste item wordt de lijst afgesloten.
Echo in de telefoon Als u een echo hoort als u de telefoon gebruikt, verlaag dan tijdens het telefoongesprek het volume van de geluidsinstallatie.
15 NL_JJM129635141.indd 15
2012-12-20 10:48:24
INFORMATIE OVER TANKSTATIONS De brandstofvulklep openen
Motorkapontgrendeling
U moet de auto ontgrendelen voordat u de brandstofvulklep kunt openen. Duw stevig tegen de vulklep op ongeveer 35 mm (1,4 inch) vanaf de achterrand en laat los. De juiste brandstofspecificatie vindt u op de binnenkant van de brandstofvulklep.
De motorkapontgrendeling bevindt zich in de linker beenruimte.
Brandstofdop
Locaties van de bandeninformatiestickers De bandenspanning staat vermeld op een sticker in de opening van het bestuurdersportier.
Draai de brandstofdop linksom los. Er zit een haak aan het klepscharnier die de dop tijdens het tanken vasthoudt. Plaats de dop terug en draai hem rechtsom totdat hij drie keer klikt.
Opmerking: de bandenspanning moet worden gecontroleerd en aangepast terwijl de banden koud zijn.
Verkeerde brandstof Gebruik geen E85-brandstoffen (ethanolgehalte 85 %). Het voertuig is niet uitgerust met de benodigde apparatuur voor het gebruik van benzine met meer dan 10% ethanol. Als u toch E85-brandstoffen gebruikt, zullen de motor en het brandstofsysteem ernstig beschadigd raken. Gebruik geen methanolhoudende brandstof. Als het niet anders kan, gebruik dan een brandstof met een maximaal methanolgehalte van 10%. De brandstof moet hulpoplosmiddelen en anticorrosiemiddelen bevatten. Als u methanolhoudende brandstof gebruikt, kan het brandstofsysteem beschadigd raken en kunnen er problemen optreden ten aanzien van de motorprestaties. U kunt brandstof met maximaal 15% MTBE gebruiken. Er wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor beschadigingen veroorzaakt door het gebruik van onjuiste brandstof. Als de brandstoftank is gevuld met het verkeerde type brandstof: • Start de motor NIET! • Roep vakbekwame assistentie in!
16
Onderdeelnr. JJM 12 96 35 141 © Jaguar Land Rover Limited.
NL_JJM129635141.indd 16
2012-12-20 10:48:25