Extra Voortgangsrapportage Voortgangsrapportage 2014 Veendam, 18 november 2014
Inhoudsopgave
Deel 1 BIJZONDERHEDEN VAN DE GEMEENTE
3
Deel 2 WAT WEET DE OMGEVINGSDIENST OVER DE LEEFOMGEVING?
4
A. Asbest
5
B. Risicovolle inrichtingen: agrarische bedrijven en vvgb-bedrijven
6
C. Brandveiligheid bij opslag van gevaarlijke stoffen
8
D. Verontreinigde grond: Wet Bodembescherming en Besluit Bodemkwaliteit
9
E. Constructieve veiligheid en brandveiligheid (inclusief veiligheid m.b.t. aardbevingen)
11
F. Externe veiligheid
12
G. BRZO en RIE4 (inclusief veiligheid m.b.t. aardbevingen)
13
H. APV en bijzondere wetten
14
I.
Laagfrequent geluid
15
J.
Het energieakkoord en bodemenergiesystemen
16
Deel 3 VERANDERENDE WET- EN REGELGEVING
17
3.1 Recente wijzigingen vanaf 1-1-2013
18
3.2 Wat komt er aan?
21
3.3 De volgende grote wetswijzigingsoperatie: De Omgevingswet
22
Deel 4 CIJFERRAPPORTAGES
25
2
DEEL 1: BIJZONDERHEDEN VAN DE GEMEENTE STADSKANAAL De Omgevingsdienst heeft intensief ingezet op toezicht met betrekking tot het voormalige Philipsterrein. Daarnaast is voor Stadskanaal veel historie ingehaald, onder andere van rechtswege verleende vergunningen en achterstanden in bouw- en woningtoezicht. De Omgevingsdienst heeft actief geadviseerd bij de situatie van de biovergister. De contactpersoon van de Omgevingsdienst heeft intensief ingezet op en inhoudelijk geadviseerd bij het KCC. De Omgevingsdienst verstuurt vanaf afgelopen zomer de post voor Stadskanaal.
3
2. WAT WEET DE OMGEVINGSDIENST OVER DE LEEFOMGEVING? De Omgevingsdienst heeft in 2014 vergunningverlening, toezicht, handhaving en advies uitgevoerd op heel veel dossiers. Daarmee heeft de Omgevingsdienst inzicht gekregen in de stand van zaken en de risico's en problemen van de leefomgeving uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid en leefbaarheid. Deze ervaringen vormen samen met het beleid van de bevoegd gezagen het kader voor het werk van de Omgevingsdienst voor 2015. De ervaringen zijn gebundeld rond een aantal thema's waarbij de Omgevingsdienst een aantal aanbevelingen aan de opdrachtgevers doet. De thema's zijn overgenomen van de prioriteiten van het Interbestuurlijk Toezicht in Groningen, aangevuld met enkele specialismen van de Omgevingsdienst: A. Asbest B. Risicovolle inrichtingen: agrarische bedrijven en vvgb-bedrijven C. Brandveiligheid bij opslag van gevaarlijke stoffen D. Verontreinigde grond: Wet Bodembescherming en Besluit Bodemkwaliteit E. Constructieve veiligheid en brandveiligheid (inclusief veiligheid m.b.t. aardbevingen) F. Externe veiligheid G. BRZO en RIE4 (inclusief veiligheid m.b.t. aardbevingen) H. APV en bijzondere wetten I.
Laagfrequent geluid
J.
Het energieakkoord en bodemenergiesystemen 4
Aan de hand van de kwaliteitscriteria stellen we daarbij de volgende vragen: 1. Hoe staat het met de leefomgeving? De leefomgeving is de wereld waarin de burgers wonen en leven en waarvan zij verwachten dat die veilig, leefbaar en gezond is: is de wereld van de bewoners, bezoekers en bedrijven in de provincie Groningen veilig, leefbaar en gezond? 2. Welke problemen en risico’s signaleren wij vanuit de uitvoering? Als we weten hoe de leefomgeving er voor staat kunnen we mogelijk problemen en risico’s signaleren. Waar is het niet veilig of gezond genoeg? Hier benoemen we de belangrijkste risico’s die we in provincie Groningen kunnen tegenkomen. 3. Wat zijn de geleverde prestaties in 2014? Wat heeft vergunningverlening, toezicht, handhaving en advies in 2014 aan dit onderwerp gedaan?
A.
ASBEST
Toezicht op sloop met asbest betreft de acceptatie van sloopmeldingen en het toezicht op de saneringslocatie. Daarbij horen ook toetsing van het inventarisatierapport vooraf en van de vrijgave van de sloop achteraf. Op 25 procent van de ontvangen sloopmeldingen is toezicht uitgevoerd. In vergelijking met 2013 zijn meer meldingen administratief afgehandeld en is er meer toezicht op locatie geweest. Er is een landelijke discussie ontstaan over het grijze gebied in de regelgeving om zowel voor de saneerders als voor toezichthouders meer duidelijkheid te creëren in de naleving van de regelgeving. Het naleefgedrag lijkt niet hoog, maar is nog niet in cijfers uit te drukken. Saneerders ervaren de deskundigheid van de Omgevingsdienst en willen samen met hen ook zichzelf verbeteren. Tegelijkertijd komen notoire overtreders beter in beeld. Meer bewust van van Er is geïnvesteerd in afstemming met samenwerkingspartners problematiek zoals de inspectie ILT (toezicht procesinstallaties) en de inspectie SZW (toezicht arbeidsomstandigheden). Daarnaast is geïnvesteerd asbest in het netwerk binnen de asbestbranche. De Omgevingsdienst is een serieuze speler in de branche. De meeste overtredingen zijn overtredingen op de arbeidsomstandigheden. Hierdoor is de samenwerking met andere handhavende partners van groot belang. Het tijdig ontvangen van de sloopmeldingen van de gemeenten loopt nog niet helemaal goed. Daardoor worden termijnen niet altijd gehaald. AANBEVELINGEN De Omgevingsdienst adviseert om de snelheid van afhandelen van sloopmeldingen te verhogen en de kwaliteit van de inhoudelijke toetsing te verbeteren. De Omgevingsdienst adviseert gemeenten/ opdrachtgevers meer bewust te maken van de daadwerkelijke problematiek van asbest en de daarbij behorende procedures. Daarbij wil de Omgevingsdienst hen ook informeren over de dubbelrol als opdrachtgever van een sanering bij eigen gebouwen/ objecten. De Omgevingsdienst wil meedoen aan de pilot digitaal toezicht om overtredingen van arbeidsomstandigheden door te geven aan de inspectie SZW voor de handhaving. De Omgevingsdienst adviseert om kwaliteit te borgen door inzicht te verwerven in naleefgedrag, aspecten van overtredingen en gedrag in de keten van sanering. Daarbij wil de Omgevingsdienst gebruik maken van het Landelijk Asbest Volg Systeem.
5
B.
RISICOVOLLE INRICHTINGEN
AGRARISCHE INRICHTINGEN De Omgevingsdienst verleent vergunningen en houdt toezicht op honderden agrarische bedrijven, dit zijn onder andere veehouders en akkerbouwers. Akkerbouwers zijn al langere tijd meldingsplichtig. Met de toevoeging van de agrarische activiteiten aan het Activiteitenbesluit (sinds 1 januari 2013) is ongeveer de helft van de veehouders dit ook. De Omgevingsdienst is voor de agrarische inrichtingen specialist met de inzet van specialisten op het terrein van juridische zaken, geluid en geur. Vergunningen, meldingen en toezicht op het gebied van asbest zijn tot nu toe uitgevoerd conform planning en afspraken. Er komen steeds vaker slechte/ onvolledige aanvragen binnen van (goedkoop werkende) aannemers die terug moeten naar aanvrager. Een aantal langlopende trajecten van vergunningen is afgerond en wordt verder afgerond in 2015. Er vindt met enige regelmaat een termijnoverschrijding plaats bij vergunningverlening, dit als gevolg van de aangehaakte Nb-vergunning. De natuurbeschermingswetgeving verandert, maar de definitieve verandering en het tijdstip waarop e.e.a. wordt ingevoerd is niet duidelijk. Dat maakt dat besluitvorming lastiger is en/of langer op zich laat wachten. Er komen nog meer wetswijzigingen, die ook van invloed zijn op de agrarische branche (zie ook bijlage 3). AANBEVELINGEN Medio 2015 treedt het Besluit emissiearme huisvestingssystemen landbouwdieren in werking. De Omgevingsdienst adviseert om tijd vrij te maken om de sector te informeren en om te beoordelen voor welke bedrijven de vergunning/ het dossier voor 2020 aangepast dient te worden. De Omgevingsdienst wil graag deelnemen aan het vooroverleg bij gemeenten over agrarische vergunningen zodat de Omgevingsdienst zijn kennis kan inzetten en kan meedenken over de mogelijkheden en onmogelijkheden. Branchegericht Inhoudelijke bemoeienis met het proces van vergunningverlening door gemeenten/ politiek vertraagt en bemoeilijkt het proces van werken met een vergunningverlening. De Omgevingsdienst gaat branchegericht agrarisch team werken met een team agrarisch waardoor kennis meer wordt gebundeld en verdiept. VVGBVVGB-BEDRIJVEN De VVGB-bedrijven zijn die bedrijven die eerst onder het bevoegd gezag van de provincie vielen en sinds 1 januari 2014 onder het bevoegd gezag van de gemeenten vallen. Het betreft bedrijven in de categorie B en C, grotendeels met Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets. Het zijn vooral bedrijven in de branches autodemontage, baggerdepots, composteerinrichtingen en scheepswerven. Er is een actuele bedrijvenlijst welke voortdurend wordt bijgewerkt. De status van deze VVGBdossiers is gescreend in het actualiseringsoverzicht. Bij de VVGB-bedrijven zijn weinig zware overtredingen geconstateerd. Het naleefgedrag van deze bedrijven is over het Vergunningen algemeen goed. Er is wel een achterstand in de actualiteit van dossiers van de VVGB-bedrijven: geldende regelgeving en overbodig VVGBVVGBgeworden vergunningvoorschriften zijn niet direct inzichtelijk. De bedrijven niet vergunningen van de VVGB-bedrijven zijn daarmee niet actueel.
6
AANBEVELINGEN De Omgevingsdienst adviseert verdieping van toezicht voor deze groep bedrijven door middel van integraal toezicht (samen met onder andere bouw en administratief toezicht). Dit betreft vooral de groep afvalbedrijven. De dossiers van de VVGB-bedrijven dienen actueel gemaakt te worden waardoor inzichtelijk is wat de geldende wet- en regelgeving is, en waarop toezicht gepland en uitgevoerd wordt. De Omgevingsdienst wil de lopende en komende wetswijzigingen doorvoeren voor de dossiers van de VVGB-bedrijven. Hiermee zijn vergunningverlening, toezicht, bedrijf en bevoegd gezag op de hoogte van de geldende wet- en regelgeving, waarbij een optimaal naleefgedrag wordt gestimuleerd.
7
C.
BRANDVEILIGHEID BIJ OPSLAG VAN GEVAARLIJKE STOFFEN
Gevaarlijke stoffen zijn brandbare gevaarlijke stoffen die zijn opgeslagen in tanks of los gestort. Ze zijn omschreven in de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS). Er zijn ook brand bevorderende gevaarlijke stoffen, bijvoorbeeld oxiderende stoffen. Daarnaast is er sprake van brandbare gevaarlijke afvalstoffen en vuurwerk. Vergunningverlening en toezicht op brandveiligheid bij opslag van gevaarlijke stoffen is meegenomen in de reguliere vth-taken. Het landelijke project PGS29 krijgt concreet vorm in 2015. Voor de emballage-opslag (PGS15) worden vergunningen aangepast, ook naar aanleiding van de ronde van de inspectie ILT. Bij veel van de betreffende bedrijven zijn de regels/ voorschriften voor brandveiligheid bij opslag van gevaarlijke stoffen niet op orde of is de vergunning niet actueel. Het brandveiligheidsplan en de brandveiligheidseisen voor niet-gevaarlijke brandbare stoffen zijn met het ingaan van het Activiteitenbesluit geregeld in het Bouwbesluit 2012 en niet meer via maatwerk/ vergunningvoorschrift afdwingbaar. Het kennisniveau van de regelgeving is verschillend, zowel binnen de Omgevingsdienst, bij de samenwerkingspartners als bij de desbetreffende bedrijven. Dit leidt tot verschil in de kwaliteit van vergunningen en toezicht. Het is onduidelijk wanneer de eigen adviseurs of die van de Veiligheidsregio worden ingeschakeld, dit gebeurt nu door elkaar. AANBEVELINGEN De Omgevingsdienst wil onderzoeken of het afdwingen van het brandveiligheidsplan weer mogelijk is. Allereerst onderzoekt de Omgevingsdienst de omvang en de risico's. De Omgevingsdienst neemt actief deel aan de landelijke projecten van PGS29 en PGS15. De Omgevingsdienst adviseert in 2015 om door middel van een pilot bij één gemeente (Stadskanaal of Hoogezand-Sappemeer) de Pilot PGS15-opslagen te inventariseren. Door de gerichte inzet van inventarisatie toezicht wordt onderzocht bij welke bedrijven van deze opslag sprake is, wat de kennis is van de regelgeving en of de PGS15PGS15-opslagen vergunning actueel is. De Omgevingsdienst werkt hierbij samen met de Veiligheidsregio.
8
D.
VERONTREINIGDE GROND
BESLUIT BODEMKWALITEIT Toezicht en handhaving op het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) valt onder het basistakenpakket. Er is een provinciale Nota Bodembeheer Groningen, die door veel gemeenten is overgenomen. Hierin staat beleid, maar is geen relatie gelegd met naleefgedrag. Een aantal gemeenten, waaronder de gemeenten Groningen, Veendam en Hoogezand Sappemeer, hebben eigen bodembeleid. De overheid is vaak tegelijk opdrachtgever en bevoegd gezag van (grootschalige) toepassingen van secundaire bouwstoffen waar het Bbk op toeziet. Zorgvuldigheid op uitvoering, communicatie en afstemming is zeker in die situaties erg belangrijk. De Omgevingsdienst verwerkt administratief Bbk-meldingen (circa 350) voor de provincie en een aantal gemeenten. De aandacht voor Bbk is per gemeente verschillend. Enkele opdrachtgevers hebben er veel aandacht voor en andere opdrachtgevers minder. Dit heeft gevolgen voor het meldingsgedrag van bedrijven. Het aantal opdrachten per gemeente verschilt dus nogal en daarmee ook de inzet per gemeente. Met name met de gemeenten die veel aandacht hebben voor toezicht op Bbk toepassingen zijn werkafspraken gemaakt over opdrachtverstrekking en de daarbij aan te leveren gegevens. Een schone bodem is belangrijk voor de leefomgeving. De toepassing van secundaire bouwstoffen heeft, wanneer het mogelijk is, de voorkeur boven nieuw bouwstoffen. Het is dan ook wenselijk om een goede uitvoering van het Bbk na te streven. Deskundigen voor toezicht Bbk die kunnen voldoen aan de kwaliteitscriteria zijn schaars. Het is dan ook nog niet gelukt om de bezetting met deskundig personeel geheel te realiseren. Om die reden is bij circa 10 procent van de ontvangen Bbk-meldingen toezicht op locatie uitgevoerd. Vrije veldtoezicht op illegale grondverwerking is incidenteel uitgevoerd. Een schatting en vergelijk met andere provincies doet vermoeden is dat er ca. 200 meldingen niet gedaan worden, waar dat wel verplicht is. Ook geldt dat er in de provincies meerdere gronddepots zijn voor tijdelijke opslag van materiaal dat getoetst dient te worden aan het Bbk. Om een beter inzicht te krijgen in grondstromen en -toepassingen is het belangrijk om deze opslagen in beeld te brengen. Gezien bovenstaande is het belangrijk om zo snel mogelijk de personele bezetting voor Bbk op orde te brengen. Wij hebben daarvoor de nodige inspanningen gedaan en zullen dat blijven doen. Ondanks de personele schaarste op dit vlak komen we toch tot de volgende aanbevelingen. AANBEVELINGEN AANBEVELINGEN De Omgevingsdienst Groningen adviseert zijn opdrachtgevers om alle gronddepots op hun grondgebied in beeld te brengen, zodat er meer zicht komt op de tijdelijke opslagen en er controle op opslagtermijnen, goede toepassing, monitoring en mogelijk handhaving kan plaatsvinden. De Omgevingsdienst adviseert zijn opdrachtgevers daarnaast meer inzet op het signaleren en Toezicht uiteindelijk voorkomen van illegale grondverwerking op te gronddepots en nemen in de jaarplanning. Het uitvoeren van vrijeveldtoezicht is illegale toepassing daarbij een belangrijk instrument.
9
WET BODEMBESCHERMING De Wet Bodembescherming (Wbb) ziet toe op het verantwoord omgaan met en het saneren van verontreinigde grond en bodem. Het betreft werkzaamheden op of in de bodem, waarbij is vastgesteld dat er sprake is van (ernstige) bodemverontreiniging. De belangrijkste risico's zijn humane risico's, verspreidingsrisico's en ecologische risico's. Om die werkzaamheden uit te mogen voeren is een saneringsplan, een melding i.h.k.v. het Besluit Uniforme Saneringen (BUS) of een Plan van Aanpak (PvA) nodig. Het Wbb bevoegd gezag dient voorafgaand aan de uitvoering haar instemming te verlenen dan wel een vergunning af te geven. Toezicht op de Wbb is een basistaak, de instemming met de sanering of werkzaamheden in verontreinigde grond niet. Het verlenen van instemming is door de twee bevoegde gezagen die hier een taak hebben niet ingebracht in de Omgevingsdienst. Het streven is alle saneringslocaties minstens eenmaal bezocht te hebben. Dat is nog niet gelukt omdat ook hier geldt dat er sprake is van personele schaarste en in de loop van het afgelopen jaar de bezetting pas is gerealiseerd. De Omgevingsdienst wil adequaat toezicht uitvoeren wat moet leiden tot beter naleefgedrag. Bijvoorbeeld door het uitvoeren van preventief toezicht bij nog niet uitgevoerde saneringen. Het betekent ook sneller en effectiever handhaven bij een geconstateerde overtreding, kortere behandeltermijnen en het zichtbaar maken van toezicht. Voor wat betreft het beoordelen van evaluatieverslagen en monitoringsrapportages geldt dat er veel werk is meegekomen van vóór 1 november 2013. Vanwege de genoemde schaarste aan deskundigen zijn deze werkzaamheden op basis van signalering opgepakt. Circa 25 procent van de ontvangen evaluaties en monitoringrapportages is afgehandeld. Met de inzet van (tijdelijk) extra capaciteit wordt deze achterstand nu (deels) weggewerkt. Werving om tot een volledige taakinvulling te komen loopt. Vanwege versoepeling van de wetgeving en economische crisis worden er minder saneringen met een saneringsplan beschikt. Er worden wel meer BUS-meldingen ingediend. Het spontane naleefgedrag van de bezochte locaties is circa 70 procent. Het binnen een korte termijn ongedaan laten maken van gesignaleerde tekortkomingen voorkomt in veel gevallen dat een handhavingstraject moet worden opgestart. AANBEVELINGEN De Omgevingsdienst adviseert zijn opdrachtgevers om de doelstellingen en inzet voor de Wbb onveranderd op te nemen in hun planning voor 2015 en verder. Wij adviseren ook om deze opdracht voor toezicht Wbb meer in termen van kwaliteit dan van kwantiteit te formuleren.
10
E.
CONSTRUCTIEVE VEILIGHEID EN BRANDVEILIGHEID
De Omgevingsdienst Groningen biedt advies op het gebied van brandveiligheid voor de bouw, milieu en APV en zowel voor vergunningaanvragen als handhaving. Daarnaast verleent de Omgevingsdienst (tijdelijke) vergunningen brandveilig gebruik en handelen ze meldingen brandveilig gebruik af. Er is nauwe samenwerking met de Veiligheidsregio: de Omgevingsdienst doet het toezicht tijdens de bouwfase en de Veiligheidsregio doet toezicht tijdens de gebruiksfase van een bouwwerk. Niet alle vergunningaanvragen zijn op constructieve veiligheid of brandveiligheid getoetst. Toezicht op bouwen en wonen is uitgevoerd conform planning. Daarbij zijn voor diverse opdrachtgevers (forse) achterstanden weggewerkt. De Omgevingsdienst geeft betere bouwvergunningen af, met meer inzet van specialistisch advies. De samenwerking met de Veiligheidsregio loopt goed. De druk bij een ontvangen aanvraag is hoog. De aanvrager wil Aanvraag meestal zo snel mogelijk starten. Ruim driekwart van de aanvragen vereisen aanvulling en dat leidt vaak tot vertraging van de start. bouwvergunning Veel aanvragers zijn onkundig of onzorgvuldig in hun aanvraag kan beter wat leidt tot extra werk voor de Omgevingsdienst op het gebied van vergunningverlening en advies. AANBEVELINGEN De Omgevingsdienst adviseert om gestructureerd naar aanvragers te communiceren dat onvolledige aanvragen leiden tot een verlenging van de termijn, waardoor de start van het gebruik van een gebouw uitloopt. Alle ontvangen aanvragen/meldingen worden in 2015 door adviseurs gescreend of het nodig is om hierop inhoudelijk te adviseren. Zo worden in 2015 veel meer aanvragen getoetst op constructieve veiligheid en brandveiligheid. De Omgevingsdienst toetst in 2015 op de volle breedte van het Bouwbesluit. AARDBEVINGEN AARDBEVINGEN Bij een aantal gebouwen (boerderijen en monumenten) is toezicht uitgevoerd op aardbevingsschade in relatie tot constructieve veiligheid. Het afdwingen van aardbevingbestendig bouwen is nu niet mogelijk. Wetgeving hierover is pas over een aantal jaren klaar. Toezicht op bestaande bouw verandert: er is meer specialisme nodig op onveiligheid/NEN8700. AANBEVELINGEN VOOR AARDBEVINGEN Toezicht en handhaving op bestaande bouwwerken moet aardbevingsschade kunnen signaleren en daarop kunnen acteren als het gaat om veiligheidsrisico's. Hiervoor is opleiding van toezichthouders nodig. De Omgevingsdienst wil graag leren van de NAM-pilot waarin bestaande gebouwen worden onderzocht op veiligheid. De Omgevingsdienst is geen deelnemer aan deze pilot.
11
F.
EXTERNE VEILIGHEID
Voor een aantal opdrachtgevers wordt geadviseerd over externe veiligheid in relatie tot bestemmingsplannen (doorrekenen en advisering). Voor een aantal opdrachtgevers houdt de Omgevingsdienst het RRGS (de risicokaart) bij. Daarnaast adviseert de Omgevingsdienst aan alle opdrachtgevers over externe veiligheid in relatie tot wabo-vergunningen. Meer opdrachtgevers hebben in 2014 externe veiligheid als taak aan de Omgevingsdienst overgedragen (Vlagtwedde, Bellingwedde, Veendam, Pekela). In vergunningen worden concretere voorschriften (middelvoorschriften) opgenomen voor externe veiligheid. Er zijn diverse paragrafen en risicoberekeningen voor bestemmingsplannen gemaakt. De Omgevingsdienst heeft over meer vergunningaanvragen geadviseerd over externe veiligheid dan voorheen gebeurde. Bij niet alle gemeentelijke bedrijven is inzichtelijk dat de activiteiten van het bedrijf ook consequenties hebben voor externe veiligheid. AANBEVELINGEN De Omgevingsdienst adviseert om alle vergunningaanvragen Alle aanvragen te checken op het aspect externe veiligheid. De Omgevingsdienst gaat in 2015 voor alle gemeenten en de checken op externe provincie de taken op het gebied van externe veiligheid veiligheid uitvoeren, inclusief de verbinding met RO/bestemmingsplannen en de registratie in het RRGS. Het specialisme externe veiligheid participeert actief in de implementatie van de nieuwe wet/regelgeving PGS29. 12
G.
BRZO EN RIE4 (inclusief veiligheid aardbevingen)
Het doel van BRZO is te komen tot een optimale beheersing van de risico’s door bedrijven op het gebied van veiligheid, arbeidsomstandigheden, milieu en water. In het stelsel van de uitvoeringsdiensten is afgesproken dat zes RUD’s zich specialiseren in de uitvoering van de VTH-taken bij bovengenoemde bedrijven. In Noord-Nederland is de Omgevingsdienst aangewezen voor deze taak. Vergunningen en toezicht zijn volgens aanvraag en planning uitgevoerd. Alle BRZOBRZO-bedrijven De samenwerkingsovereenkomsten tussen de Brzo-RUD en de eenzelfde RUDD en FUMO zijn getekend. Eind 2014 onderzoeken de specialisten alle Brzo-bedrijven in Noord-Nederland met risicoanalyse dezelfde risicoanalyse. De samenwerking in de drie noordelijke provincies krijgt steeds meer vorm. Er is één structuur opgezet voor Brzo Noord-Nederland en er zijn hulpmiddelen voor een gelijke aanpak van alle Brzo-bedrijven in Noord-Nederland in ontwikkeling. De Omgevingsdienst neemt actief deel aan landelijke Brzo-projecten. PGS29 wordt toegepast conform de huidige regelgeving en de Omgevingsdienst participeert actief in het landelijke traject voor PGS29 en in de harmonisatie van vergunningverlening. AANBEVELINGEN De Omgevingsdienst adviseert toezicht op maat en toezicht op brandveiligheid bij Brzo+bedrijven. De Omgevingsdienst adviseert snelle strafrechtelijke afhandeling voor handhaving van Brzoovertredingen. De Omgevingsdienst wil het toezicht op de Brzo-uitvoering volledig afstemmen met de Veiligheidsregio’s, ILT, ISZW en de waterkwaliteitsbeheerders. AARDBEVINGEN De Omgevingsdienst houdt geen actief toezicht op constructieve veiligheid bij Brzo-bedrijven. Bedrijven benaderen de Omgevingsdienst om samen risico’s te identificeren. Er zijn eerste signalen van schade bij complexe chemiebedrijven: scheuren in brandwerende muren en onbekende risico's voor installaties en leidingen. Er is geen actief toezicht op constructieve veiligheid bij Brzo-bedrijven. Bij chemiebedrijven speelt naast het risico van het bezwijken van de constructie ook de daaruit voortkomende externe veiligheidsrisico’s: wat betekent dit voor de omgeving? Kennis over de risico's van aardbevingen is versnipperd en veel is nog onbekend. AANBEVELINGEN VOOR AARDBEVINGEN De Omgevingsdienst wil werken aan een specialisme aardbevingen bij Specialistisch bedrijven. Dit betekent: bepaling van de meest risicovolle installaties binnen een inrichting op basis van de bestaande QRA; analyse van de team voor mogelijke effecten op basis van eerdere bevingen op de aardbevingen bouwconstructies van de installaties; locatiebezoek waarbij de installaties ‘in het veld’ worden onderzocht op basis van de berekeningsresultaten. Het is aan te bevelen om een specialistisch team in te richten samen met de Veiligheidsregio en de Inspectie SZW.
13
H.
APV EN BIJZONDERE WETTEN
Het betreft vergunningverlening en toezicht op de APV (Algemene Plaatselijke Verordening), de Drank- en Horecawet, de Wet op de Kansspelen, de Winkeltijdenwet en winkeltijdenverordening, de Verordening Speelautomaten(hallen), Drank- en horeca Verordening, Paracommercieel horecabeleid, de weekmarktenverordening, de ligplaatsenverordening en bijzondere wetten als de Wegenverkeerswet, de Wet Luchtvaart en het Vuurwerkbesluit. In dit segment van de wet- en regelgeving is een zogenaamd Bibob-onderzoek een geaccepteerd instrument. Bij een aantal aanvragers van een Drank- en horecavergunning en beoogd exploitanten van een seksinrichting, hebben opdrachtgevers ons verzocht om een toetsing uit te voeren. Dit heeft in 2014 niet geleid tot een nader Bibob-onderzoek door het Landelijk Bureau Bibob. De Omgevingsdienst heeft toezicht uitgevoerd naar aanleiding van diverse ontvangen klachten die de APV betreffen. Verder zijn er op verzoek van opdrachtgevers klachten aangaande evenementen afgehandeld en zijn er tijdens evenementen controles uitgevoerd. De opdrachtverstrekking voor toezicht op evenementen is in het afgelopen jaar vaak 'last minute' geweest. Kapvergunningen met daarin opgenomen een herplantplicht vormen een aanzienlijk aandeel in het aantal opdrachten. De Werkorganisatie DEAL wordt door de Omgevingsdiensttoezicht ingehuurd om uitvoering te geven aan controle op de Drank- en Horecawet voor zover deze door opdrachtgevers is ingebracht. Gemeenten hebben in de loop van het jaar, conform de regelgeving, hun beleid op dit vlak geschreven en vastgesteld. Ondertussen is in de loop van het jaar ook de bevoegdheid tot optreden van de in te zetten Buitengewoon Opsporingsambtenaar geregeld. In de tweede helft van 2014 is toezicht op de Drank en Horecawet op gang gekomen. Dat geldt ook voor de risico-inventarisatie om te komen tot een plan van inzet in 2015. Klachten die van opdrachtgevers bij ons binnenkomen zijn niet Direct contact leidt altijd goed te interpreteren vanwege onvolledige of onduidelijke informatie. Ook de kwaliteit van aanvragen laat te tot betere aanvragen wensen over. Direct klantcontact van de vergunningverlener of en naleving toezichthouder leidt tot betere aanvragen en handhavingsopdrachten. AANBEVELINGEN De Omgevingsdienst adviseert om bij toezicht op evenementen vroegtijdig in overleg te gaan om wensen van opdrachtgevers en planning van toezichthouders beter te kunnen realiseren. De Omgevingsdienst adviseert om medewerkers van KCC te trainen in het beoordelen van volledigheid van informatie bij aanvragen van vergunningen en klachten over APV en bijzondere wetten.
14
I.
LAAGFREQUENT GELUID
Voor laagfrequent geluid is op dit moment geen wettelijke Niet iedereen hoort begrenzing geregeld. Daarnaast is laagfrequent geluid niet voor laagfrequent geluid iedereen waarneembaar. Feit is dat steeds vaker bewoners in de provincie Groningen klagen over de aanwezigheid van laagfrequent geluid, waarbij zij de NAM-locaties in de provincie vaak als veroorzaker aanwijzen. Om die reden wil de provincie Groningen het aantal klachten inventariseren en deze op een geografische kaart van de provincie presenteren. De provincie Groningen en de Omgevingsdienst overleggen eind 2014 nader met elkaar over deze klachtenregistratie. Vanwege het gebrek aan wettelijke kaders kan de Omgevingsdienst op het gebied van laag frequent geluid niet handhaven. Dit is ook de reden dat dit specialisme niet is opgenomen in de landelijke kwaliteitscriteria. De Omgevingsdienst heeft alle ontvangen klachten over laagfrequent geluid geregistreerd. Er zijn in 2015 ongeveer vijf klachten ontvangen. Het is onduidelijk of de klachten die gemeenten over laagfrequent geluid hebben ontvangen, ook zijn doorgegeven aan de Omgevingsdienst. Het aantal klachten zou dan hoger kunnen zijn. De provincie Groningen wil graag dat de klachten over laagfrequent geluid worden geïnventariseerd en gepubliceerd op de geografische kaart van de provincie Groningen. De provincie heeft de Omgevingsdienst gevraagd om de ontvangen klachten over laagfrequent geluid te inventariseren. Over de uitvoering hiervan wordt overlegd. De Omgevingsdienst heeft geen metingen gedaan naar aanleiding van deze klachten. AANBEVELINGEN De Omgevingsdienst wil met provincie en gemeenten afspreken hoe om te gaan met laagfrequent geluid. Onderzoek naar laagfrequent geluid is geen basistaak en vereist daarom een aparte opdracht. Wanneer één of meerdere opdrachtgevers behoefte hebben aan een 'pilotproject Laag Frequent Geluid' zullen wij dat opnemen in ons jaarprogramma. De Omgevingsdienst is in staat verschillende soorten geluidsmetingen uit te voeren in het kader van 'Handhaving industrielawaai Milieuvergunningen', en het 'Activiteitenbesluit, horecalawaai en evenementen' (Algemene Plaatselijke Verordening). Deze metingen kan de Omgevingsdienst -naar behoefte van de opdrachtgever- indicatief of zeer nauwkeurig uitvoeren. Sinds kort beschikt de Omgevingsdienst over moderne meetapparatuur waarmee op afstand (onbemand) industrie- en horecalawaai als ook geluid afkomstig van evenementen kan worden gemeten. Deze metingen bestaan uit geluidsdrukmetingen én audio-opnamen. De eerste zijn uitgedrukt in aantallen decibel A-gewogen (dB(A)). De tweede is een controleinstrument, bestaande uit digitale opnamen waarop de herkomst herkenbaar is. Door middel van een mobiele verbinding kan de Omgevingsdienst real-time en eerdere meetgegevens opvragen en kunnen we aanpassingen aan de variabelen doorvoeren. De Omgevingsdienst analyseert en verwerkt de gegevens in een rapportage.
15
J.
HET ENERGIEAKKOORD EN BODEMENERGIESYSTEMEN
In het Activiteitenbesluit zijn artikelen opgenomen die bedrijven verplichten energiebesparende maatregelen uit te voeren die binnen vijf jaar terugverdiend kunnen worden. Toezichthouders van de Omgevingsdienst volgen hiervoor indien nodig training en scholing. Momenteel is de kennis niet altijd toereikend. Het Ministerie van I&M heeft de opdracht, vastgelegd in het SER energieakkoord, om de kennis en expertise te verhogen. Voor 2020 dient een inhaalslag in dit Toezicht op kader te zijn afgerond. Men richt zich hierbij op de RUD's. Via investeringen 'GREENDEAL' als raamovereenkomst willen IenM, op basis van een projectvoorstel de expertise en kennis van toezichthouders duurzaamheid vergroten. Sinds 2013 geldt een meldingsplicht voor gesloten bodemenergiesystemen. De algemene doelstelling van de Algemene Maatregel van Bestuur Bodemenergie is om de toepassing van bodemenergiesystemen te stimuleren. Het maatschappelijke doel hiervan is het realiseren van energiebesparing en CO2-emissiereductie. Gemeenten zijn bevoegd gezag geworden voor de gesloten systemen. Dat betekent dat de gemeente vanaf 1 juli 2013 gesloten systemen moet registreren en hierop moet handhaven. Dit betekent dat gemeenten meldingen moeten ontvangen, registreren en moeten beslissen omtrent vergunningaanvragen. Gemeenten zullen ook moeten bepalen hoe toezicht en handhaving van de algemene regels vorm krijgt. Verder mogen gemeenten interferentiegebieden (gebieden in de grond waarbinnen de energiesystemen elkaar thermisch of qua grondwater kunnen beïnvloeden) aanwijzen en maatwerkvoorschriften voorschrijven. De Omgevingsdienst ontvangt deze meldingen van zijn opdrachtgevers via het OLO-systeem. De Omgevingsdienst beoordeelt het systeem op locatie en interferentie en het systeem wordt geregistreerd op de Landelijke Grondwater Registratiesysteem. Deze taak was bij het opstellen van de dienstverleningsovereenkomsten nog niet in beeld. Het betreft in die zin geen basistaak en dus moeten de werkzaamheden als extra opdracht worden ingebracht ter afhandeling. AANBEVELINGEN De Omgevingsdienst adviseert om in de jaarprogramma's voor de komende jaren toezichtcapaciteit te reserveren in de jaarplanning ten behoeve van het Energieakkoord. De Omgevingsdienst adviseert gemeenten om meldingen bodemenergiesystemen en de advisering en eventueel toezicht hier op als taak bij de Omgevingsdienst neer te leggen.
16
3. VERANDERENDE WETWET- EN REGELGEVING De provincie Groningen, de samenwerkingspartners (in het provinciaal VTH overleg) en de RUD werken samen aan goede uitvoeringskwaliteit. Een (ongeschreven) criterium is de toepassing van de meest actuele wet- en regelgeving in vaak overigens al jaren bestaande dossiers van bedrijven. Deze bijlage geeft een overzicht van recent gewijzigde wet- en regelgeving waarvoor verdere implementatie nog nodig is en waarvoor vaak nog overgangsrechtelijke bepalingen gelden. Daarnaast wordt inzicht gegeven in de komende wet- en regelgeving waarop tijdig anticipatie in het belang van opdrachtgever, opdrachtnemer en bedrijven geboden is. Dit overzicht is bedoeld als ondersteuning bij de opdrachten en jaarprogramma's en het VTH-beleidskader van opdrachtgevers. De Wabo bevat vooral procedure regelgeving voor vergunningverlening en vormt de basis voor de kwaliteitseisen voor VTH. Deze wet gaat over in de Omgevingswet met bijbehorende besluiten en regelingen. Voor de inhoudelijke voorschriften voor bouw-, sloop, milieu, brandveiligheid, natuur, bestemming etc. maakt de Wabo (en straks ook de Omgevingswet) gebruik van onderliggende wetten, AMvB’s en overige wetgeving. 10 jaar lang In het algemeen kan gesteld worden dat opdrachtgevers en de Omgevingsdienst voor de regelgeving vanaf 2008 circa 10 jaar nieuwe regels lang nieuwe regels te implementeren hebben. De wijzigingen implementeren vergen een juridisch scherpe blik met oog voor oude rechten die gerespecteerd moeten worden middels overgangsrecht en eventueel toepassing van maatwerkbeschikkingen. Daarnaast vergt het anticiperen op komende regels in lopende en nieuwe VTH procedures en beleidsontwikkelingen. Betrokken bedrijven hebben vaak nog geen contact hebben gehad met het bevoegd gezag over de veranderingen en de vraag wat de wijziging voor het betrokken bedrijf inhoudt. Naleving van wet- en regelgeving is vooral afhankelijk van bekendheid van wet- en regelgeving. Daarom is communicatie als onderdeel van de naleefstrategie een eerste en belangrijke stap. De taakverdeling tussen opdrachtgevers en Omgevingsdienst wat betreft deze communicatie in het algemeen en naar individuele bedrijven is vaak niet helder geregeld of georganiseerd.
17
3.1 RECENTE WIJZIGINGEN VANAF 11-1-2013 (NOG (NOG VERDER TE IMPLEMENTEREN) IMPLEMENTEREN) RIE Doelgroep: IPPC bedrijven (industrie en agrarisch). Verdere implementatie van de Richtlijn Industriële emissies (RIE, 1 januari 2013) is nog nodig. Hierbij gaat het om de manier waarop de RIE is geïmplementeerd in de Wabo, Bor, Mor, Wet milieubeheer en Activiteitenbesluit. Het gaat hierbij om ca. 180 bedrijven (met IPPC installaties) in het gebied van de Omgevingsdienst, industrie en daarnaast bedrijven met bioindustrie. Voor de huidige IPPC bedrijven bevat de RIE ook door de EU opgelegde kwaliteitseisen, naast de nog komende Wabo VTH-criteria in het Omgevingsbesluit. Implementatie bestaat uit het toepassen van kwaliteitseisen voor VTH, dossiers screenen op RIE in combinatie met wijzigingen Activiteitenbesluit, zodat helder is welke regels voor een bedrijf gelden en vervolgens de RIE: afvaldepots naleving en prioriteiten bepaald kunnen worden. Door de RIE niet meer IPPC maar verviel voor een aantal bedrijven de IPPC status, o.a. vrijwel alle afvaldepots van gemeenten, waarbij het Activiteitenbesluit Activiteitenbesluit geldend recht werd. Overgangsrecht voor emissies voor grote stookinstallaties en afval (mee)verbrandingsinstallaties is algemeen bepaald tot 1 januari 2016 (hoofdstuk 5 Activiteitenbesluit). In het Omgevingsrecht blijft het begrip “installatie” bestaan, vanwege de doorwerking van de RIE. Derde tranche Activiteitenbesluit Verdere implementatie van de 3e tranche van het Activiteitenbesluit (1 januari 2013) is vaak nog nodig. Het gaat daarbij vaak om bedrijven die naast het overgaan van vergunningplicht naar algemene regels (voor Wabo bevoegd gezag en waterschap) ook onder een ander bevoegd gezag zijn gebracht (1 januari 2014). Vanuit de 1-loket gedachte van de Wabo is implementatie en communicatie naar bedrijven een actiepunt, samen met de waterkwaliteitsbeheerders. In de derde tranche gingen met name de rubberproducenten, voedingsmiddelenbedrijven en betonmortel/betonproducten bedrijven over naar algemene regels. Daarnaast kregen door de 3e tranche de IPPC bedrijven voor een deel te maken met algemene regels (ze werden type C), iets wat voor 1 januari 2013 geheel niet het geval was. Deze bedrijven mogen daardoor voor wijzigingen ook melden i.p.v. vergunningen aanvragen en moeten werken met het (vaak onbekende) AIM. Op 1 januari 2013 verviel voor meer activiteiten het voorschriftenpakket in de vergunning en nam het stelsel van algemene regels het over, ook al bleef het onderhavige bedrijf vergunningplichtig. Het overgangsrecht beslaat de periode tot 1 januari 2016 (algemeen overgangsrecht) of een afwijkende periode (bijzonder overgangsrecht). Implementatie vergt onderhoud van het dossier en communicatie naar de genoemde branches en alle vergunningplichtige bedrijven. Deze bedrijven zijn meestal gekoppeld aan de OBM, de reguliere procedure voor een omgevingsvergunning met als doel toestemming of weigering vooraf.
18
Wijzigingen agrarisch inrichtingen en lozingenrecht Op 1 januari 2013 wijzigde het milieurecht voor de agrarische Alle agrarische sector, naast de 3e tranche en de RIE, ook ingrijpend. Alle agrarische bedrijven (inclusief loonwerkers) en de agrarische bedrijven naar lozingsactiviteiten op het land (mest, Activiteitenbesluit gewasbeschermingsmiddelen, melkspoelwater et cetera) gingen over naar het Activiteitenbesluit. De vergunning-plichtige agrarische bedrijven werden type C (ook de IPPC bedrijven) met doorwerking van een belangrijk deel van het Activiteitenbesluit. Deze wijziging vergt onderhoud van het dossier en communicatie naar de genoemde bedrijven die onder algemene regels vallen (landbouw, glastuinbouw, veehouderij) en alle vergunning-plichtige bedrijven. De Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) vergt implementatie in verband met de MER toets. De meldplicht voor agrarische (lozings)activiteiten buiten inrichtingen (zie art. 10a Act. Besluit) was niet beschreven in het Basistakenpakket 2012. Wijziging regels opslag gevaarlijke stoffen Activiteitenbesluit Op 1 december 2013 zijn de nieuwste PGS richtlijnen (15, 25, 28 en 30) van toepassing verklaart in het Activiteitenbesluit en bijbehorende regeling. Daarnaast zijn enkele wijzigingen doorgevoerd bij de activiteit opslag van gevaarlijke en bodembedreigende stoffen, een veel voorkomende activiteit en daarnaast hoog scorend in diverse risicoanalyses. Deze wijziging betreft het merendeel van de bedrijven die onder algemene regels vallen. Daarnaast voor een deel (opslag in bovengrondse tanks) raakt het ook de bedrijven met vergunningplicht. Dit betreft de volgende regelgeving: Algemene richtlijn opslag gevaarlijke stoffen PGS 15; Richtlijn afleveren aardgas wegvervoer PGS 25; Richtlijn opslag in ondergrondse tanks PGS 28; Richtlijn opslag olieproducten en andere bodembedreigende vloeistoffen in bovengrondse tanks PGS 30. Honderden bedrijven, met aandachtspunt de volledige keuring voor oudere opslagtanks voor 1 januari 2015 en het niet meer toestaan van opslagtanks met benoemde vloeistoffen op verdiepingen i.v.m. brandveiligheid (tenzij maatwerkbeschikking), zie artikel 3.71d onder 3 en artikel 4.15 onder 3 van de Activiteitenregeling. Varkenshouderijen en nieuwe huisvestingsregels De varkenshouderijen moet op 1 januari 2014 voldoen aan nieuwe huisvestingsregels (geur) en voor bedrijven die daaraan niet kunnen of willen voldoen i.v.m. bedrijfsbeëindiging trad op 1-1-2014 de zogenaamde “stoppersregeling” in werking. Bedrijven die door willen gaan moeten voldoen aan strengere geurhindervoorschriften.
Nieuwe huisvestingsregels varkenshouderijen
Emissieregels voor dierenverblijven De Wet geurhinder en veehouderij en Wet ammoniakhinder en veehouderij zijn gewijzigd waardoor het stelsel van algemene regels voor het huisvesten van dieren naar verwachting in 2015 ook van toepassing wordt op bedrijven met vergunningplicht.
19
Bevoegdheid wijziging Op 1-1-2014 wijzigde de bevoegdheidsverdeling voor bedrijven en verviel de tijdelijke verdeling die in het leven was geroepen omdat de RUD’s later operationeel werden. Vele bedrijven (type B en VVGB bedrijven) gingen Wabo breed over VVGBvan het college van GS naar de colleges van B&W. De Wabo, VVGB-bedrijven Bor, Wet milieubeheer en Activiteitenbesluit wijzigden WaboWabo-breed naar daardoor op diverse plaatsen. De RUD’s voeren Wabo breed de gemeenten en taken uit bij deze bedrijven, ook al hebben de gemeenten Omgevingsdienst mogelijk alleen basistakenpakket ingebracht (Package Deal).
Besluit Externe veiligheid buisleidingen Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten. Het besluit (en bijbehorende regeling) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. De belangrijkste plichten voor de gemeente die bestemmingsplannen opstelt zijn: ruimtelijke reservering opnemen voor plaatsgebonden risico (PR) en verantwoording van groepsrisico (GR). Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Ruimtelijke reservering opnemen voor de belemmeringenstrook met aanlegvergunningenstelsel: de voor onderhoud gereserveerde ruimte bedraagt tenminste 5 meter aan beide zijden van de leiding. De ruimtelijke reserveringen zijn binnen 5 jaar (voor 1 januari 2016) verwerkt in bestemmingsplannen. Implementatie o.a. bij Wabo activiteiten binnen de risicocontour, zoals bedrijvigheid, evenementen et cetera.
20
3.2 WAT KOMT ER AAN?
BouwBouw- en brandveiligheidsregels Het Bouwbesluit 2012 wijzigt in 2014. Vergunning-vrij bouwen wordt uitgebreid. Een andere relevante wijziging vormen brandveiligheids-regels voor de VergunningVergunning-vrij technische ruimte voor vele bedrijven die als activiteit hebben bouwen uitgebreid het huisvesten van dieren, agrarische bedrijven (bijv. Bioindustrie). Vierde tranche Activiteitenbesluit De 4e tranche van het Activiteitenbesluit wordt medio 2015 verwacht. De ontwerpregels zijn in juli gepubliceerd (en daarop kan tot eind september 2014 gereageerd worden). Enkele tientallen bedrijven gaan van vergunningplicht over naar algemene regels. Het betreffen ziekenhuizen, gieterijen, Meer algemene defensie-inrichtingen, hondenkennels, geurregels asbestverwijderingsbedrijven (voor opslag tot max. 50 ton asbest binnen de inrichting), producenten van petfood, het Besluit LPG tankstations evenals de Regeling op-, overslag en distributie benzine milieubeheer. Van vergunningplicht naar algemene regels houdt voor deze activiteiten deels wel een OBM procedure in, uitbreiding van artikel 2.2a van het Bor. Het overgangsrecht in hoofdstuk 6 wordt vergaand opgenomen bij de activiteit zelf in de hoofdstukken 3 en 4. Daarnaast gaan voor type C bedrijven meer algemene luchtvoorschriften uit hoofdstuk 2 van het Activiteitenbesluit gelden door verdere vertaling van de NeR naar algemene regels. In hoofdstuk 2 komen meer algemene geurregels, een uitbreiding van de paragraaf Lucht naar Lucht en Geur, naast de al bestaande zorgplicht. Verder wordt de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijk afval opgenomen in het Activiteitenbesluit (geldend voor type A en B bedrijven). Natuurwetgeving De nieuwe Wet Natuur wordt een integratie van de Flora en Faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet en zal naar verwachting in 2015 in werking treden. Natuurwetgeving levert zogenaamde “aangehaakte toestemmingen” op in Wabo procedures, m.n. in de agrarische sector vaak aan de orde incl. de combinatie met bestemmingsplantoets. Vanuit 1-loket aanpak let op de relatie met de gemeentelijke bestemmingsplannen, rapport Noordelijke Rekenkamer 2013). Zie voor natuurwetgeving en Omgevingswet hieronder. Afvalstoffenrecht Afvalstoffenrecht In 2015 worden de wijzigingsvoorstellen voor de EURAL en het Landelijk Afvalbeheer Plan verwacht. Deze wijzigingen zullen vooral impact krijgen voor de afvalbranche. Daarnaast vervalt de RSGH (wordt opgenomen in het Activiteitenbesluit, 4e tranche). Koelinstallaties Aan het einde van 2014 treden nieuwe en strengere voorschriften in werking voor koelinstallaties. Milieubezwarende koelmiddelen worden gesaneerd. Reikwijdte: enkele tientallen bedrijven. Anticiperen: communicatie, onwenselijk hergebruik verboden koelmiddelen voorkomen, ketentoezicht.
21
3.3 DE VOLGENDE GROTE WETSWIJZIGINGSOPERATIE: DE OMGEVINGSWET De Wabo gaat op termijn op in de Omgevingswet, de eerste implementatieslagen dienden zich in 2014 aan. In de Omgevingswet worden 26 wetten, 4700 artikelen, 120 AMvB’s en 120 regelingen omgezet naar en integraal systeem van 1 Wet met 349 artikelen, 4 AMvB’s en waarschijnlijk 10 ministeriele regelingen. Wat vervangt de Omgevingswet? Belemmeringenwet Privaatrecht, Crisis- en herstelwet, Interimwet stad-en-milieubenadering, Ontgrondingenwet, Planwet verkeer en vervoer, Spoedwet wegverbreding, Tracéwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Wet inzake de luchtverontreiniging, Wet ammoniak en veehouderij (wordt te zijner tijd ingetrokken), Wet geurhinder en veehouderij (wordt te zijner tijd ingetrokken), Wet hygiëne veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden en de Wet ruimtelijke ordening. Wat vervangt de Omgevingswet grotendeels? grotendeels? Monumentenwet 1988, Waterwet, Wet beheer rijkswaterstaatswerken, Wet milieubeheer en Woningwet. Wat gaat gedeeltelijk naar de Omgevingswet? Gaswet, Elektriciteitswet 1998, Mijnbouwwet, Spoorwegwet, Spoorwegwet 1875, Wet bereikbaarheid en mobiliteit, Wet lokaal spoor, Wet luchtvaart. Wet natuurbescherming (nu nog: Boswet, Flora- en Faunawet, Natuurbeschermingswet 1998). Wat gaat er waarschijnlijk op in de Omgevingswet? Onteigeningswet, Waterwet (resterende delen), Waterstaatswet 1900, Wegenwet, Wet beheer rijkswaterstaatswerken (resterende delen), Wet bodembescherming, Wet geluidhinder, Wet herverdeling wegenbeheer (meeste artikelen vervallen), Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken, Wet inrichting landelijk gebied, Wet milieubeheer (resterende delen), Wet natuurbescherming (nu nog: Boswet, Flora- en Faunawet, Natuurbeschermingswet 1998), Wet voorkeursrecht gemeenten, Wrakkenwet. Het Omgevingsbesluit De Omgevingswet delegeert veel concrete zaken naar het Omgevingswet en Omgevings-besluit. Het Omgevingsbesluit geeft de algemene en Omgevingsbesluit procedurele bepalingen ter uitwerking van de instrumenten van de Omgevingswet. De zes kerninstrumenten uit het wetsvoorstel – de omgevingsvisie, het programma, het omgevingsplan/de provinciale en waterschapverordening, de algemene regels voor activiteiten in de leefomgeving, het projectbesluit en de omgevingsvergunning - zijn hiervoor de basis. Het Omgevingsbesluit werkt dit verder uit. Het Omgevingsbesluit zal ook bepalingen bevatten over grondexploitatie en over (de kwaliteit van) toezicht en handhaving. Tot slot is ook de toedeling van het bevoegd gezag, aanvullend op wat het wetsvoorstel daarover regelt, een belangrijk onderdeel van het Omgevingsbesluit.
22
Besluit kwaliteit leefomgeving Het Besluit kwaliteit leefomgeving geeft inhoudelijke normen voor de leefomgeving die zich richten tot bestuursorganen. Concreet gaat het om de vaststelling van omgevingswaarden en het stellen van instructieregels die de doorwerking van omgevingswaarden en andere doelen naar besluitvorming van bestuursorganen regelen. Dit besluit zal ook de toetsingskaders voor vergunningen en bepalingen over monitoring en informatie bevatten. Het Besluit kwaliteit leefomgeving richt zich daarmee primair op besluiten en taken van overheden. Activiteiten in de leefomgeving In het wetsvoorstel Omgevingswet is gekozen voor het Activiteit reguleren overkoepelende begrip activiteit als grondslag voor het reguleren van milieubelastende handelingen binnen milieubelastende bedrijven in plaats van het begrip inrichting. Het begrip handelingen activiteit had met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit en de daarop volgende wijzigingen van dit besluit een belangrijke functie voor de meeste bedrijven. In de uitvoeringsregelgeving worden de (dan nog) vergunningplichtige activiteiten en de activiteiten waarop algemene regels van toepassing zijn benoemd. Voor de weinige vergunning-plichtige activiteiten zal vaak het begrip 'installatie' (zoals bedoeld in de Richtlijn industriële emissies) kunnen worden gebruikt. Binnen de installaties die worden benoemd kunnen verschillende (deel)activiteiten worden uitgevoerd. De vergunning blijft dan voor het geheel, namelijk voor de installatie, van toepassing. De uitvoeringsregelgeving voor activiteiten in de leefomgeving omvat de regels die zich rechtstreeks richten tot burgers, bedrijven en overheden bij hun feitelijk handelen. Het gaat om een groot aantal regels, die nu voor het grootste deel zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Bouwbesluit 2012. Vanwege de herkenbaarheid zal deze groep regels vooralsnog uit twee AMvB’s bestaan die aansluiten bij de verschillende aspecten van de fysieke leefomgeving. Eén AMvB zal gericht zijn op voornamelijk bouwen en een tweede AMvB is gericht op water en milieu. Deze aanpak biedt de mogelijkheid om samenhang aan te brengen in de manier waarop regels nu zijn vormgegeven. Een voorbeeld is de wijze waarop maatwerkvoorschriften kunnen worden toegepast. Dit verschilt momenteel in het Bouwbesluit en in het Activiteitenbesluit. Een eenduidige vormgeving verduidelijkt en vergemakkelijkt het gebruik. Tevens zal worden bezien of er meer ruimte voor maatwerk nodig is om tot een gezonde en veilige leefomgeving te komen. In de uitvoeringsregelgeving over de activiteiten in de leefomgeving wordt duidelijk waar de mogelijkheid wordt geboden om met gelijkwaardige maatregelen aan een voorschrift te voldoen. Bij het opstellen van de regelgeving wordt bezien in hoeverre verplichte meldingen nog noodzakelijk zijn.
23
Omgevingsbesluit en Toezicht en handhaving, de VTH kwaliteitseisen In het wetsvoorstel Omgevingswet is uitgangspunt dat het bestuursorgaan dat de omgevingsvergunning verleent ook bevoegd gezag is voor de handhaving daarvan. In de meeste gevallen zal dat, overeenkomstig de bevoegdheidsverdeling in hoofdstuk 5 van het wetsvoorstel, het college van burgemeester en wethouders zijn. In gevallen waar niet het college maar een ander bestuursorgaan de omgevingsvergunning verleent, verkrijgt dit andere bestuursorgaan ook de bevoegdheid tot handhaving. In het Omgevingsbesluit wordt geregeld in welke gevallen bestuursorganen die advies met instemming verlenen met betrekking tot een omgevingsvergunning een eigen bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang krijgen. Voor algemene regels wordt de bevoegdheidsverdeling met betrekking tot handhaving ook deels in het wetsvoorstel Omgevingswet en deels in de uitvoeringsregelgeving vastgelegd. Hier geldt net als bij vergunningen dat in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders bevoegd gezag is, overeenkomstig hoofdstuk 4 van de Omgevingswet. In het Omgevingsbesluit wordt bepaald in welke specifieke gevallen andere bestuursorganen – gedeputeerde staten, het dagelijks bestuur van een waterschap, of de betrokken minister – deze taak dienen uit te voeren. Te denken valt aan situaties van samenloop van algemene rijksregels en een omgevingsvergunning die door een ander bestuursorgaan dan het college van burgemeester en wethouders wordt verleend. Op dit moment is bij de Tweede Kamer het wetsvoorstel Wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving) aanhangig. Het is de bedoeling dat deze wijzigingen via de Invoeringswet Omgevingswet in de Omgevingswet worden opgenomen. De hiervoor benodigde uitvoeringsregelgeving wordt opgenomen in het Omgevingsbesluit.
24
4. CIJFERRAPPORTAGES De cijferrapportage in bijgaand Excel-bestand is gemaakt volgens het format zoals besproken in het opdrachtgeversplatform. Wij zien het format als een groeimodel en hopen in de komende tijd meer cijfers te kunnen leveren. De Omgevingsdienst heeft het format ingedeeld volgens de producten- en dienstencatalogus die in 2015 leidend wordt voor de opdrachtverlening en verslaglegging van de vth-taken. Niet alle gevraagde items zijn al in te delen naar de productcategorieën. Ook zijn niet alle gevraagde items leverbaar vanuit het licht zaaksysteem van de Omgevingsdienst. Dit wordt verder ontwikkeld. In de cijferrapportage staan aantallen. De aantallen zijn onderverdeeld naar afgeronde producten en producten in behandeling. Afgeronde producten zijn aan u aangeboden ter besluitvorming en archivering, producten in behandeling zijn in bewerking bij de Omgevingsdienst. De aantallen bij adviesproducten zijn alleen die producten die als zelfstandig advies aan u zijn geleverd, zonder dat ze onderdeel zijn van een procedure van vergunningverlening of toezicht. Deelproducten van een procedure van vergunningverlening of toezicht zijn niet altijd afzonderlijk geschreven en kunnen een teveel voor het hoofdproduct zijn of een tekort op het deelproduct. Het is de bedoeling om uiteindelijk kengetallen te ontwikkelen. Wij vragen u om uw opdracht/jaarprogramma voor 2015 in het format van de cijferrapportage in te vullen in de aangegeven kolom.
25