Evidence Based Products 2011 Uitgegeven ter gelegenheid van de bijeenkomst Evidence Based Products 2011 22 september 2011 te Amersfoort
Evicence Based Products 2011
Voorwoord
Er is nog wel eens weerstand tegen richtlijnen. Die weerstand is begrijpelijk omdat fysiotherapeuten ook kunnen worden afgerekend op het gebruik van richtlijnen. Bovendien past niet iedere patiënt in een richtlijn, ook niet wanneer zijn medische diagnose dezelfde is als de naam van de richtlijn. Mensen verschillen, en die verschillen bepalen onder meer of iemand net zo reageert op een therapie als het groepsgemiddelde. Dit gezegd hebbende moeten we ook erkennen dat het gebruik van richtlijnen simpelweg leidt tot betere zorg. Dankzij richtlijnen hebben mensen minder pijn, functioneren ze beter en worden er mensenlevens gered. De uitzondering op de regel mag geen excuus zijn om bij patiënten geen gebruik te maken van de kennis uit de richtlijn. Het is daarom goed te constateren dat het gebruik van richtlijnen in de fysiotherapie toeneemt. In het werkveld, door patiënten, maar ook in opleidingen, waarin de richtlijnen vrijwel overal volledig geïntegreerd zijn in het onderwijsaanbod. Als KNGF onderkennen we het belang van richtlijnen al jaren. Dat heeft ertoe geleid dat de Nederlandse fysiotherapie een van de weinige leidende naties in de wereld is op het gebied van richtlijnen. Dat is iets om trots op te zijn. Een trots die we best wat vaker en duidelijker zouden mogen ventileren. Het werk dat voor u ligt is een volgende stap in het richtlijnenbeleid van het KNGF. Het is maar een kleine stap, maar het is onderdeel van vele andere stappen, en als zodanig waardevol. Naast een aantal goed leesbare artikelen die een overzicht geven van het afgelopen jaar verschenen, of nog te verschijnen richtlijnen, is er ook aandacht voor implementatie van richtlijnen. Hier gaan we de komende jaren nog meer op inzetten, middels acties zoals dit werk, intervisiebijeenkomsten, beter toegankelijke en bruikbare richtlijnen, evidence statements en nog veel meer. Voor nu wens ik u veel plezier met bladeren en lezen in het overzicht over 2011.
Henri Kiers Algemeen Bestuur KNGF Kwaliteit, Onderwijs, Wetenschap en Beroepsinhoud
3
Inhoud
Inleiding: Evidence Based Products: Van ontwikkeling tot implementatie Richtlijn Fysiotherapeutische Verslaglegging Richtlijn Lage rugpijn voor fysiotherapie en manuele therapie Richtlijn Osteoporose Richtlijn Nekklachten Richtlijn Stress (urine-)incontinentie Richtlijn Hartrevalidatie Evidence Statement Fecale Incontinentie Evidence Statement fysiotherapie bij borstkanker Evidence Statement Subacromiale klachten Standaard Beweeginterventie Oncologie Standaarden Beweeginterventies: Tijd voor implementatie KNGF richtlijnen online doorzoekbaar FysioNetwerken Contact
4
Inleiding
Evidence Based Products: Van ontwikkeling tot implementatie Victorine de Graaf-Peters
Het veld van richtlijnontwikkeling en andere evidence based producten is continu in beweging. Zowel nationale als internationale ontwikkelingen zijn aanleiding voor het KNGF om een verbeterde visie en strategie te ontwikkelen voor de toekomst. Een belangrijk punt hierin is dat KNGF-Evidence Based Producten meer worden toegesneden op toepassing in de praktijk. Zowel het proces van ontwikkeling als de presentatie in producten moeten meer gericht zijn op de fysiotherapeut als eindgebruiker. Het proces van ontwikkeling van evidence based producten waartoe ook de Standaard Beweeginterventies behoren wordt in het komende jaar herzien. Dit laat ruimte om meer in te gaan zetten op modulair werken en het ontwikkelen en up-to-date houden van kortere producten. Als de visie achter de modulaire opbouw van de Evidence Statements goed omschreven wordt, is het in de toekomst mogelijk voor iedere fysiotherapeut om bij zijn/haar specifieke patiënt een eigen richtlijn samen te stellen uit de beschikbare modules. Zo komt er ruimte voor ook met name de patiënten met comorbiditeit. In evidence statements worden enkelvoudige en afgebakende uitgangsvragen uitgewerkt naar aanleiding van een knelpuntenanalyse uit de praktijk. Met de komst van de modulaire opbouw via Evidence Statements wil het KNGF komend jaar inzetten op een uitbreiding van mogelijkheden in gebruik van de verschillende producten in een ICT-omgeving.
De herziene ontwikkelingsmethode wordt uitgebreid met systematisch aandacht voor de voorwaarden voor succesvolle implementatie. Resultaten zijn een uitgewerkte implementatiestrategie bij oplevering van het evidence based product, en een product dat beter aansluit bij de behoefte van de praktijk. Eén van de implementatie-strategieën die het KNGF wil volgen, is het creëren van een platform waarin scholingsaanbieders tijdig en goed geïnformeerd raken over de nieuwe producten, zodat zij in staat zijn om tijdig economisch activiteit te kunnen ontwikkelen, gebaseerd op de beste wetenschappelijke evidentie op dit moment volgens de beroepsvereniging. Om dit te versterken wil het KNGF schrijvers en scholingaanbieders een platform bieden om met elkaar in contact te treden. Door ook de RGF-adviseurs en regiobestuurders hierbij te betrekken hoopt het KNGF op het ontstaan van een synergie waarbij de scholingaanbieder in de regio kan zorgen voor gevraagde scholing of lezingen op het gebied van de verschillende evidence based products. Het voorliggende boekje is ter aanvulling op de eerste aanzet hiertoe. Een avond waarin de betrokken partijen elkaar kunnen ontmoeten en de verschillende producten kunnen proeven. Dit boekje is als naslagwerk bedoeld waarin alle producten van dit jaar even in korte artikeltjes onder de aandacht worden gebracht.
5
6
Richtlijn Fysiotherapeutische Verslaglegging
Richtlijn verslaglegging op de schop Y.F. Heerkens, H.J.M. Hendriks, V.B. de Graaf-Peters
De KNGF-richtlijn Fysiotherapeutische Verslaglegging is met ingang van 2008 een richtlijn die jaarlijks wordt beoordeeld op haar actualiteit, waarmee het een ‘levende’ richtlijn is geworden. Het methodisch handelen moet immers steeds aansluiten bij de meest actuele ontwikkelingen in het fysiotherapeutisch handelen die worden beschreven in de zorginhoudelijke richtlijnen van het KNGF. Ondanks de status van ‘levende’ richtlijn hebben omstandigheden, zoals het ontwikkelen van Kwaliefy en de NHG/KNGF-Richtlijn gestructureerde informatieuitwisseling tussen huisarts en fysiotherapeut, ertoe geleid dat het herzien van de richtlijn door het KNGF werd uitgesteld. Kritische vragen uit het veld rond de toepasbaarheid en de hanteerbaarheid van de richtlijn en over de administratieve last, hebben in het najaar van 2010 geleid tot de beslissing om per 1 april 2011 te komen met een vereenvoudigde versie van de richtlijn.
Lastenverlichting en de richtlijn verslaglegging in de praktijk Concreet betekent de herziening van de richtlijn dat er kritisch in directe samenwerking met het werkveld is gekeken naar ieder afzonderlijk item. Wettelijke noodzaak en nut zijn uitvoerig bediscussieerd. In eerste instantie heeft dit geleid tot de invoering van twee nieuwe typen gegevens. Administratieve gegevens zijn gegevens die voor het zorgproces niet relevant zijn, maar wel moeten worden vastgelegd in het kader van machtigings- en declaratieverkeer. Conditionele gegevens zijn gegevens die soms wel en soms niet hoeven te worden vastgelegd. Er zijn twee soorten conditionele gegevens: 1) gegevens die worden vastgelegd indien aanwezig én relevant: een voorbeeld is medicatie; medicatie hoeft alleen te worden vastgelegd als die van invloed is op de fysiotherapeutische zorg (diagnostiek en behandeling). Als dat niet het geval is kan dat veld leeg worden gelaten; dit voorkomt onnodig ‘vinken’ 2) gegevens die moeten worden vastgelegd als ze aanwezig zijn, bijvoorbeeld een consultvraag of een voorbehouden handeling; als er niets staat mag er van worden uitgegaan dat er geen sprake is van een consult of dat er geen voorbehouden handelingen zijn/worden uitgevoerd; ook dit voorkomt onnodig ‘vinken’. Het verschil kan opgemaakt worden uit de tekst. Bij de eerste soort conditionele gegevens begint de omschrijving met ‘indien aanwezig én relevant’, bij de tweede soort met ‘indien aanwezig’.
De invoering van administratieve en conditionele gegevens maakt dat de hoeveelheid verplichte gegevens, kon worden teruggebracht van 72 naar 37 gegevens. Verder is inzichtelijk gemaakt dat een goed gestelde fysiotherapeutische diagnose de spil is waar een goede verslaglegging om draait. Daarbij is er nadrukkelijk voor gekozen om de fysiotherapeut aan te sporen om de fysiotherapeutische diagnose in een soort ‘verhaaltje’ vorm te geven, hoewel het vastleggen van ‘losse elementen’ ook mogelijk is. Het voordeel van een verhaal is dat er een verband kan worden gelegd tussen de verschillende elementen. Bij het schrijven van de Verantwoording en Toelichting is aandacht besteed aan de uitwerking in de praktijk. Hierbij komt aan het licht dat bovenstaande in drie tijdsfasen kan worden uitgewerkt. Bij kortdurende behandeling tot 6 behandelbijeenkomsten is het mogelijk te werken met een goed geformuleerde fysiotherapeutische diagnose en een SMART geformuleerd hoofddoel en de evaluatie hierop in de dagjournaals. Welke vorm de fysiotherapeut hiervoor gebruikt in het dagjournaal wordt nadrukkelijk vrijgelaten. Bij 6 tot 12 behandelmomenten vraagt de richtlijn aan de fysiotherapeut om even stil te staan bij de vraag of er subdoelen nodig zijn voor deze behandeling, maar laat de fysiotherapeut hierin naar eigen inzicht vrij. Bij 12 of meer behandelmomenten wordt sterk aangeraden om subdoelen te formuleren, hoewel ook dan subdoelen nog altijd plusgegevens zijn, Ook wordt aangeraden om er voor te zorgen dat er een aparte tussenevaluatie is terug te vinden bij de journaalgegevens. Kortom, alles draait om een goede in termen van ICF gestelde fysiotherapeutische diagnose en het daaruit voorvloeiende SMART geformuleerd hoofddoel. Als aan deze voorwaarde wordt voldaan kan verslaglegging kort en bondig in de dagjournaals. Het KNGF spreekt de hoop uit dat EPD’s zich op korte termijn zullen aanpassen aan de nieuwe richtlijn. Het KNGF is zich bewust van de behoefte van de werkvloer naar concrete voorbeelden en uitwerking hiervan en plant hiervoor eind dit jaar begin volgend jaar een workshop in de regio’s.
7
Richtlijn Lage rugpijn voor fysiotherapie en manuele therapie
Richtlijn Lage rugpijn voor fysiotherapie en manuele therapie J.B. Staal, H. Kiers en H.J.M. Hendriks Artikel verschijnt in FysioPraxis nr. 9 2011
De nieuwe KNGF-richtlijn fysiotherapie en manuele therapie is een update van de richtlijnen voor fysiotherapie en manuele therapie uit 2005. Het bijzondere is dat er nu sprake is van een geïntegreerde richtlijn waarin zowel fysiotherapeuten als manueel therapeuten zich hopelijk zullen herkennen. Manuele therapie is immers geen aparte discipline die los staat van fysiotherapie maar is een specialisme binnen de fysiotherapie. Om die reden en omdat er behoefte is aan afstemming tussen fysiotherapie en manuele therapie heeft naast het KNGF ook de NVMT zich achter dit initiatief geschaard. Sinds november 2008 heeft een werkgroep zich met de update van deze richtlijn bezig gehouden. De werkgroep bestaat uit fysiotherapeuten, manueel therapeuten en onderzoekers die zich bezig houden met lage rugpijn. Naast de auteurs van dit artikel zijn dat Prof. Dr. M. Van Tulder (hoogleraar Doelmatigheidsonderzoek), Dr. Raymond Ostelo (fysiotherapeut/ epidemioloog), Mw. Anne Lutgers-Boomsma (MSc, bedrijfsfysiotherapeut), Dr. Jasper de Boer (fysiotherapeut), Dr. Jan Custers (fysiotherapeut), Drs. Geert Rutten (fysio- en manueel therapeut), en Marcel Heymans (MSc, fysio- en manueel therapeut). Doelstelling was een richtlijn te schrijven die recht doet aan de klinische praktijk van fysiotherapie en manuele therapie en op basis van de meest recente wetenschappelijke inzichten is samengesteld. Daarnaast stond het bevorderen van de participatie en zelfredzaamheid van de patiënt centraal.
Samenvatting van de ‘evidence’ Er is de afgelopen jaren sinds het verschijnen van de voorgaande richtlijnen veel onderzoek gedaan naar lage rugpijn. Grote doorbraken waren er echter niet, en dat geldt ook voor de toepassing van fysiotherapie en manuele therapie bij lage rugpijn. Op hoofdlijnen bleef de ‘evidence’ min of meer gelijk. De bekende rugpijnonderzoeker Prof. Rick Deyo verwoordt het als volgt: ‘we are progressing incrementally’. Kort gezegd komt het er op neer dat qua diagnostiek de zogenaamde diagnostische triage nog steeds gangbaar is. Lage rugpijn wordt ingedeeld in aspecifieke lage rugpijn, het lumbosacraal radiculair syndroom, en specifieke lage rugpijn (rugpijn met een duidelijk pathologisch substraat waarbij meestal verwijzing naar een arts geïndiceerd is). De richtlijn gaat over de behandeling van aspecifieke lage rugpijn wat in een grote meerderheid van de gevallen voorkomt. Acute aspecifieke lage rugpijn gaat vaak vanzelf weer over maar kent ook een hoge kans op 8
recidieven. Daarnaast wordt de kans op chronische pijn en beperkingen verhoogd als er sprake is van psychosociale risicofactoren zoals depressieve gevoelens en pijngerelateerde angsten. Oefentherapie is effectief gebleken maar er is geen verschil in effecten tussen verschillende vormen van oefentherapie. Manipulatie kan zinvol zijn mits ingebed in een actieve benadering.
Inhoud richtlijn In de richtlijn worden drie patiëntprofielen onderscheiden. In profiel 1 is er sprake van een normaal beloop en nemen het herstel van activiteiten en participatie gradueel toe ondanks eventueel aanwezige pijnklachten. In profiel 2 is er sprake van een afwijkend beloop wat gedefinieerd is als geen duidelijke toename in activiteiten en participatie in de laatste drie weken. Profiel 3 onderscheidt zich van profiel 2 doordat er sprake is van dominante aanwezigheid van psychosociale herstelbelemmerende factoren. Het aanbevolen beleid is voor elk van de profielen verschillend. Bij profiel 1 ligt de nadruk op voorlichting, advies en eventueel een kortdurende activerende behandeling. In geval van profiel 2 wordt een oefenprogramma aangeboden dat eventueel kortdurend ondersteund kan worden door massage en/ of manuele therapie in geval van functiestoornissen. Bij profiel 3 wordt er voorlichting gegeven over de relatie tussen psychosociale factoren en pijn en wordt een oefenprogramma aangeboden met een stapsgewijze opbouw van de activiteiten op basis van een vooraf afgesproken oefenbelasting en tijdschema. In alle gevallen dient participatie (en werkhervatting) te worden gestimuleerd. De nieuwe KNGF-richtlijn lage rugpijn geeft middels de patiëntprofielen de hoofdlijnen aan voor de behandeling en begeleiding van patiënten met lage rugpijn. De richtlijn biedt meer vrijheid voor de fysio- en manueel therapeut om de behandeling af te stemmen op de individuele patiënt en om eigen ervaring en expertise in te brengen. Dit sluit niet alleen aan bij de dagelijkse praktijk maar is ook geheel conform de stand van zaken in de wetenschap.
Richtlijn Osteoporose
Richtlijn Osteoporose B.C.M. Smits-Engelsman, D. de Kam, H.J.M. Hendriks Artikel verscheen eerder in Fysiopraxis nr 4 2011
De KNGF-richtlijn osteoporose is herzien en vervangt hiermee de richtlijn van 2001 en de daaropvolgende update van 2005. De KNGF-richtlijn Osteoporose dient als leidraad voor de behandeling van mensen met gezondheidsproblemen die samenhangen met osteoporose en beschrijft de rol van de fysiotherapeut hierbij. In de richtlijn wordt het diagnostisch en therapeutisch proces beschreven conform het methodisch fysiotherapeutisch handelen. Het kan beschouwd worden als een beroepsspecifieke invulling van de multidisciplinaire richtlijn Osteoporose en Fractuurpreventie die in 2010 ontwikkeld is door een multidisciplinaire werkgroep van onder andere medisch specialisten, huisartsen en fysiotherapeuten. De inhoud is op hoofdlijnen afgestemd op de aanbevelingen zoals beschreven in de NHG-Standaard Osteoporose en de multidisciplinaire richtlijn.
Ziektebeeld actueel Zowel nationaal als internationaal is er de laatste jaren grote belangstelling voor het ziektebeeld osteoporose. Medische richtlijnen met betrekking tot onderzoek en behandeling voor osteoporose zijn onder andere verschenen in Groot-Brittannië, Canada en Australië. Belangrijke Nederlandse producten zijn het recente rapport van de Gezondheidsraad, de NHGStandaard ‘Osteoporose’ en de CBO-Richtlijn Osteoporose en Fractuurpreventie. In Engeland is een osteoporoserichtlijn voor fysiotherapeuten verschenen.
De rol van de fysiotherapeut Naast actieve case-finding (nieuw in de richtlijn) wordt de rol van de fysiotherapeut bij patiënten met osteoporose als drieledig omschreven: 1. Verminderen van de kans op (nieuwe) fracturen door het verhogen van de BMD en het verlagen van de valkans. Aangrijpingspunten zijn stoornissen -zoals een afgenomen spierkracht of balansen beperkingen -zoals moeite hebben met lopen of met transfers. 2. Secundaire preventie van met osteoporose samenhangende klachten van het houdings- en bewegingsapparaat, zoals pijn, een veranderde lichaamshouding (vergrote kyfose), verminderde spierkracht, verminderde balans, afgenomen mobiliteit van gewrichten of valangst. Ook pijn kan samenhangen met osteoporose, bijvoorbeeld ten gevolge van wervelfracturen. 3. Begeleiden van patiënten. Dit omvat onder andere het geven van informatie en advies over osteoporose en de gevolgen hiervan en adviseren actief te blijven en instructie ten aanzien van eventuele (loop)hulpmiddelen.
Hoewel de aandoening osteoporose op zichzelf geen verwijsindicatie voor fysiotherapie hoeft te zijn, kunnen de met osteoporose samenhangende problemen zoals pijn, bewegingsangst, houdingsproblemen, verminderde spierkracht of een afgenomen balans, fysiotherapeutische behandeling behoeven. Ook kan de fysiotherapeut patiënten (voor een ander gezondheidsprobleem) behandelen die mogelijk als comorbiditeit osteoporose hebben of kunnen ontwikkelen. In dat geval is case-finding van belang.
Actieve case-finding door de fysiotherapeut Het KNGF ziet een signaleringstaak voor fysiotherapeuten als het gaat om verhoogd risico op fracturen. De herziene richtlijn volgt dan ook de aanbevelingen van de Gezondheidsraad en slaat in evidentie een brug tussen de NHG-Standaard en de aanbevelingen van de Gezondheidsraad in de vorm van het aanleveren van onderbouwende evidentie. 9
Richtlijn Nekklachten
Richtlijn Nekklachten R.A de Bie, V.B. de Graaf-Peters, J.W.H Custers, H.J.M. Hendriks, R.A.B. Oostendorp, J.J.M. Pool, G.G.M. Scholten-Peeters, B. Staal, M.W. van Tulder, E. Beekman, A.P. Verhagen
Nekklachten komen vaak voor, en circa 20% tendeert naar een chronische klacht. Momenteel lijden in Nederland ca. 500.000 mannen en 1 miljoen vrouwen aan chronische nekklachten. De beoogde richtlijn beschrijft optimale therapie in termen van effectiviteit, efficiëntie en toepasbaarheid bij patiënten met a-specifieke nekklachten op basis van huidige wetenschappelijke kennis en professionele consensus. Deze richtlijn incorporeert ook de evidentie uit de richtlijn whiplash. Deze richtlijn is nadrukkelijk bedoeld voor zowel fysiotherapeuten als manuele therapeuten – het is dus een multiprofessionele richtlijn geheel geënt op het principe van directe toegang. Dat betekent ook dat er extra aandacht is voor rode en gele vlaggen. De richtlijn gebruikt de ICF als uitgangspunt en probeert relevante subgroepen van patiënten met nekklachten te onderscheiden op basis van prognose of behandeling. Bij de behandeldoelen is er expliciet aandacht voor self-management, verhogen van de functionele status van de patiënt, pijn reductie en terugkeer naar werk of niveau van activiteiten voor letsel. Uit het amalgaan van verzamelde evidentie blijken voorlichting (educatie), mobilisatie, oefentherapie, multimodale aanpak en pauze strategieën duidelijke effectief in de behandeling van nekklachten. Van massage, tractie en een halskraag wordt afscheid genomen wegens duidelijke gebrek aan effectiviteit.
10
Richtlijn Stress (urine-)incontinentie
Richtlijn Stress (urine-)incontinentie A.T.M. Bernards, L.C.M. Berghmans, I.C. Van Heeswijk-Faase, E.H.M.L. Westerik-Verschuuren, I. de Gee-de Ridder, J.A.M. Groot, M.C.Ph. Slieker-ten Hove, H.J.M. Hendriks Artikel verscheen eerder in FysioPraxis nr. 7 2011 De herziening van de richtlijn Stress (urine-)incontinentie vormt een leidraad voor het fysiotherapeutisch handelen bij volwassenen met stress (urine-) incontinentie (SUI) en vervangt de KNGF-richtlijn Stress urine-incontinentie uit 1998. In de richtlijn wordt de ‘optimale’ (doeltreffend, doelmatig en patiëntgericht) fysiotherapeutische zorg bij volwassen patiënten met SUI beschreven, gebaseerd op de huidige wetenschappelijke, professionele en maatschappelijke inzichten. De beschreven behandeling is gericht op een zo volledig mogelijk herstel, inclusief het voorkomen van restklachten en/of recidieven.
Wat is er veranderd? Op dit moment zijn er in Nederland diverse monodisciplinaire richtlijnen voor de diagnostiek en behandeling van urine-incontinentie beschikbaar voor fysiotherapeuten, huisartsen, urologen en gynaecologen. Deze richtlijnen hebben grotendeels dezelfde boodschap en tijdens het actualiseren van de KNGFrichtlijn is er dan ook door een werkgroep, bestaande uit leden van het NHG en het KNGF, een ‘Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraak (LESA) incontinentie voor urine’ opgesteld. Deze LESA geeft richting aan de samenwerking tussen huisartsen en fysiotherapeuten bij het verlenen van zorg aan patiënten met klachten van onvrijwillig verlies van urine. Lag in de richtlijn uit 1998 de nadruk vooral op de evidentie voor de interventie, bij de huidige richtlijn is tegelijkertijd meer systematisch gekeken naar factoren die verantwoordelijk zijn voor het ontstaan en voortbestaan van de stress-urine incontinentie. De KNGF-richtlijn Stress (urine-)incontinentie uit 1998 beschreef uitsluitend het fysiotherapeutisch handelen bij volwassen vrouwen met SUI. De huidige richtlijn richt zich op het fysiotherapeutisch handelen bij volwassen patiënten met SUI én met gemengde incontinentie met SUI als dominante vorm van incontinentie.
Onderzoek binnen de fysiotherapeutische zorg laat een grote variatie in doelstellingen, verrichtingen en omvang van deze zorg zien. De KNGF-richtlijn is dan ook expliciet bedoeld om: • de zorg in de gewenste richting te veranderen op basis van de huidige wetenschappelijke inzichten, en de uniformiteit en de kwaliteit van de zorg te verhogen; • de taken en verantwoordelijkheden van beroepsgroepen af te bakenen, inzichtelijk te maken en de onderlinge samenwerking te stimuleren; • de fysiotherapeut te ondersteunen bij het nemen van beslissingen ten aanzien van het wel of niet behandelen en het toepassen van diagnostische en therapeutische verrichtingen.
Deskundigheid De richtlijn is geschreven voor fysiotherapeuten die zich bezighouden met de diagnostiek en behandeling van patiënten met urine-incontinentie. Het is van groot belang dat elke fysiotherapeut, die géén geregistreerd bekkenfysiotherapeut is, bij elke aanmelding van een cliënt met symptomen behorend bij het gezondheidsprobleem stress (urine-) incontinentie, zich afvraagt in hoeverre hij/zij terzake deskundig is en in staat is om adequate zorg te verlenen. Hierbij dient de fysiotherapeut zich te spiegelen aan de deskundigheidseisen van de bekkenfysiotherapeut, waarbij aantoonbare specifieke kennis van, houding tot en inzicht in deze specifieke groep patiënten een ‘must’ is.
Waarom een richtlijn? Onvrijwillig urineverlies is een frequent voorkomend probleem. Er wordt geschat dat ongeveer 5% van de Nederlandse bevolking last heeft van urine-incontinentie, maar het exacte aantal mensen met onvrijwillig urineverlies is niet bekend. Wél bekend is dat de prevalentie van SUI bij mannen tot 65 jaar (0,9-5 %) lager is dan bij vrouwen (10-40%).
11
0009 9 Stress Urine PRL.indd 1
09-09-11 12:06
Richtlijn Hartrevalidatie
Richtlijn Hartrevalidatie Retze Achttien, B. Staal, Audrey Merry, Simon van der Voort, Rob Klaver, Sandra Schoonewille, Sandra Verhagen, Harold Leeneman, Judith van Beek, Shanna Bloemen, Angelique de Rijk, Hareld Kemps, Hessel Koers, Tinus Jongert, Erik Hendriks Artikel verscheen eerder in FysioPraxis nr. 8 2011
De onlangs herziene richtlijn hartrevalidatie bestaat uit twee praktijkrichtlijnen: een praktijkrichtlijn coronarialijden en een praktijkrichtlijn chronisch hartfalen. Onlangs is de KNGF-richtlijn Hartrevalidatie opnieuw verschenen. Deze richtlijn vervangt de KNGF richtlijn Hartrevalidatie uit 2005 en is een beroepsinhoudelijke (monodisciplinaire) aanvulling op andere multidisciplinaire richtlijnen Hartrevalidatie. Het doel van deze richtlijn is om het fysiotherapeutisch handelen bij de doelgroep te onderbouwen met wetenschappelijk bewijs en uniformiteit in handelen te bevorderen. Op basis van een literatuurupdate zijn nieuwe aanbevelingen geformuleerd voor het fysiotherapeutisch handelen.
Twee praktijkrichtlijnen De KNGF-richtlijn Hartrevalidatie is, naast de gebruikelijke samenvattingskaart en een Verantwoording en Toelichting, anders opgebouwd dan de meeste KNGF-richtlijnen. Er is gekozen voor twee afzonderlijke praktijkrichtlijnen; een praktijkrichtlijn coronarialijden en een praktijkrichtlijn chronisch hartfalen. De herkomst van de keuze om chronisch hartfalen binnen een aparte praktijkrichtlijn te beschrijven, ligt in het feit dat hartfalen in relatief hoge mate voorkomt en omdat de pathofysiologie en inspanningsfysiologie afwijkt van die van coronarialijden is er een tweedeling gemaakt.
Wijzigingen op een rij 1. De richtlijn hartrevalidatie is uitgebreid met een nieuwe praktijkrichtlijn voor het fysiotherapeutisch handelen bij patiënten met hartfalen. De fysiotherapeut heeft als taak het informeren en adviseren met betrekking tot (fysieke) leefregels bij hartfalen en het opstellen van een patiëntspecifiek trainingsprogramma. Doel van het trainingsprogramma is optimaliseren en behouden van een optimale lichamelijke conditie, binnen de gegeven mogelijkheden. Bij patiënten met hartfalen is het essentieel fysieke training levenslang te continueren onder begeleiding van een bevoegd professional zoals een aanvullend geschoolde fysiotherapeut.
2. Preoperatieve fysiotherapie is opgenomen in de praktijkrichtlijn coronarialijden voor patiënten die een openhartoperatie moeten ondergaan en een hoog risico lopen op postoperatieve complicaties. Getracht wordt door behandeling de longcomplicaties en de hersteltijd te verminderen (“better in, better out”). 3. Bij patiënten met coronarialijden is meer aandacht voor een goede overgang naar de nazorgfase. In overeenstemming met het platvorm vitale vaten (cardiovasculair risicomanagement) wordt het zelfstandig voortzetten en onderhouden van een actieve leefstijl sterk aanbevolen. Indien verwacht wordt dat de patiënt niet zelfstandig een actieve leefstijl kan voortzetten of nog niet alle fysiotherapeutische doelen tijdens de poliklinische fase behaald zijn, wordt een beweegprogramma in de eerste lijn onder leiding van een gespecialiseerd fysiotherapeut aanbevolen. Monitoren van de actieve leefstijl (na 3, 6 en 12 maanden) na afloop van fase II is belangrijk om terugval tijdig te registreren en hierop te interveniëren.
De rol van fysiotherapeut De richtlijn is nadrukkelijk opgesteld voor fysiotherapeuten die betrokken zijn bij de multidisciplinaire behandeling van patiënten die in aanmerking komen voor hartrevalidatie (institutionele gezondheidszorg) en waar hartrevalidatie gericht is op het optimaliseren van het fysieke, psychische en sociale functioneren en beïnvloeden van risicogedrag en risicofactoren van de patiënt. Herstel/optimaliseren van het dagelijks functioneren, in relatie tot de individuele fysieke beperkingen in activiteiten en participatieproblemen staan op de voorgrond. De fysiotherapeutische zorg moet een aanzet geven tot het ontwikkelen van een actieve leefstijl, zelfmanagement bevorderen en uiteindelijk (mede) leiden tot een verbetering van het cardiovasculair risicoprofiel.
12
0009 Hartrevalidatie PRL.indd 1
09-09-11 12:08
-11 12:08
Richtlijn Hartrevalidatie
Hartrevalidatie fasen Binnen de hartrevalidatie worden verschillende fasen onderscheiden. Het is aan de fysiotherapeut om de behandeling aan te passen aan deze verschillende fasen. Fase I is de klinische fase, bestaande uit een acute fase (op de intensive care of de coronary care unit) en een mobilisatiefase (op de verpleegafdeling). Relatieve rust is geïndiceerd in de acute fase indien nodig aangevuld met longfysiotherapie. In de mobilisatiefase start de fysiotherapeut zo spoedig mogelijk met het aanbieden van dynamische mobilisatieoefeningen die worden uitgebreid tot (de gewenste) algemene dagelijkse activiteiten zoals lopen en traplopen. In fase II stelt de fysiotherapeut als onderdeel van een multidisciplinair team een patiëntspecifiek behandelprogramma op, dat veelal op poliklinische basis wordt aangeboden. Het fysiotherapeutisch behandelprogramma bestaat uit informeren, adviseren en het opstellen en begeleiden van een patientspecifiek bewegingsprogramma. Daarnaast kan de fysiotherapeut betrokken zijn bij het opstellen en verzorgen van een ontspanningsprogramma. Tijdens fase III, buiten de institutionele gezondheidszorg, wordt de patiënt sterk geadviseerd om een actieve leefstijl voort te zetten al dan niet onder begeleiding.
13
0009 Hartrevalidatie PRL.indd 1
09-09-11 12:08
Evidence Statement Fecale Incontinentie
Evidence Statement Fecale Incontinentie E.M.J. Bols, L.C.M. Berghmans, J.A.M. Groot, H.J.M. Hendriks, I.C. Van Heeswijk-Faase
Totstandkoming De aanleiding voor het schrijven van dit evidence statement was een antwoord te kunnen geven op verschillende vraagstellingen voortkomend uit problemen rondom de behandeling van fecale incontinentie in de dagelijkse praktijk en de verschillende handelswijzen. Voor de bekkenfysiotherapeut bestaat reeds de richtlijn stress urine-incontinentie. Hiervan is recentelijk een uitbreiding naar de mannen en een actualisatie gerealiseerd. Het evidence statement Fecale incontinentie zou hiermee het tweede product worden binnen de (bekken)fysiotherapie.
Inleiding Dit evidence statement omvat het fysiotherapeutisch diagnostisch en therapeutisch proces bij volwassen patiënten met ontlastingsincontinentie, ook wel fecale incontinentie (FI) genoemd. FI als symptoom wordt gedefinieerd als ‘klagen over het onvrijwillig verlies van feces’, met de onderverdelingen (a) vast en (b) vloeibaar.(1) Het evidence statement FI wordt geschreven voor volwassenen, aangezien de oorzaak van FI bij kinderen vaak een andere aard heeft en een daaraan aangepaste benadering vergt (wat betreft taal, educatie, instructie, toestemming, incest etc.). Daarnaast maakt de wetenschappelijke literatuur betreffende FI meestal een onderscheid tussen kinderen en volwassenen. FI gaat vaak samen met andere bekkenbodem-, bekken- en buikproblematiek, zoals obstipatie, prolaps en urine-incontinentie. In de praktijk kun je deze problematiek niet los zien van het afzonderlijk hebben van FI. Aangezien het te complex wordt om alle mogelijke patiëntenprofielen te beschrijven en uit te werken, is besloten om alleen op FI te focussen en waar nodig uit te wijken naar andere gezondheidsproblemen of richtlijnen. Het doel van dit evidence statement fecale incontinentie is antwoord te geven op de volgende vraagstellingen: • Wat zijn de prevalentie en incidentie van FI en wat zijn de kosten van het gezondheidsprobleem? • Welke risicofactoren voor het ontstaan van FI zijn bekend? • Welke prognostische factoren voor het beloop van FI zijn bekend en welke zijn beïnvloedbaar door (bekken)fysiotherapie?
14
•
•
•
Welke voor de (bekken)fysiotherapeut relevante diagnostische informatie is nodig om behandeldoelen en een -plan te kunnen formuleren? Welke vormen van behandeling en preventie zijn effectief en doelmatig in relatie tot de aard en ernst van het gezondheidsprobleem? Welke meetinstrumenten kunnen worden gebruikt om de gezondheidsproblemen bij mensen met FI in kaart te brengen en het effect van de behandeling te evalueren?
Het evidence statement FI wordt geschreven conform een verkorte versie van de Methode voor ontwikkeling, implementatie en bijstelling van KNGFrichtlijnen, zoals beschreven door Van der Wees et al. (2) De aanbevelingen worden opgesteld op basis van wetenschappelijke evidentie en op basis van ‘best-practice’, welke beschreven worden als ‘overwegingen’. Het wetenschappelijk bewijs wordt per vraagstelling kort samengevat in een conclusie met vermelding van de mate van bewijs. Hierbij wordt gebruik gemaakt van beoordelingslijsten en de Evidence-Based Richtlijn Ontwikkeling (EBRO-) criteria, zoals ontwikkeld onder auspiciën van het CBO. (3) Indien er geen wetenschappelijk bewijs voorhanden is, wordt de aanbeveling geformuleerd op basis van consensus binnen de werkgroep. Gezocht is naar relevante literatuur gepubliceerd tussen januari 1980 en juli 2010 in de elektronische databases van de Cochrane Library, PubMed, EMBASE, PEDro en CINAHL. Daarnaast is gezocht in relevante referentielijsten.
Doelgroep Het evidence statement FI is bedoeld voor fysiotherapeuten en geregistreerde bekkenfysiotherapeuten werkzaam in de eerste en tweede lijn. Geregistreerde bekkenfysiotherapeuten hebben een door de Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie bij Bekkenproblematiek en pre- en postpartum gezondheidszorg (NVFB) geaccrediteerde opleiding bekkenfysiotherapie afgerond waardoor de gewenste specialisatie is behaald waarbij ook scholing heeft plaats gevonden met betrekking tot uitvoer van invasief handelen. Fysiotherapeuten die inwendig onderzoeken en behandelen bij patiënten met FI moeten rekening houden met het feit dat het KNGF deze handelingen, gezien de huidige regelgeving, beschouwt als ‘voorbehouden handelingen’ (onder andere het inbrengen van een elektrode in de vagina of anus).
V-05/2011
Evidence Statement Fecale Incontinentie
De (bekken)fysiotherapeut kan de patiënt inwendig onderzoeken en behandelen indien de patiënt hiermee instemt nadat hij/zij volledig geïnformeerd is over de voorgestelde behandeling en mogelijke alternatieven. Van de fysiotherapeut die de patiënt inwendig onderzoekt en behandelt, wordt verwacht dat hij/ zij terzake deskundig en bevoegd is. Wat deze deskundigheidseisen zijn, is omschreven in het Beroeps Competentie Profiel (BCP) Bekkenfysiotherapeut.
Toepassing in de dagelijkse praktijk Dit evidence statement FI kan een hulpmiddel zijn om antwoord te geven op verschillende vraagstellingen voortkomend uit problemen rondom de behandeling van FI in de dagelijkse praktijk en het verminderen van de diversiteit in het (bekken)fysiotherapeutisch handelen. Tevens kan het evidence statement FI worden ingezet voor de ontwikkeling van onderwijsmateriaal.
V-05/2011
15
Evidence Statement fysiotherapie bij borstkanker
Evidence Statement fysiotherapie bij borstkanker Carien Beurskens, Janine Hidding, Ria Nijhuis-van der Sanden Artikel verscheen eerder in FysioPraxis nr. 5 2011
Een Evidence Statement (ES) is een document dat antwoord geeft op vragen uit de praktijk. Het kan gezien worden als een richtlijn maar dan in sterk verkorte vorm. Een ES wordt conform de systematiek van NHG-standaarden gemaakt en is daardoor voor een breed beroepenveld herkenbaar. Voor het statement fysiotherapie bij borstkanker is een uitgebreide multidisciplinaire klankbordgroep geraadpleegd, waardoor het op een breed draagvlak kan rekenen.
Uitgangsvragen Het statement begint met drie uitgangsvragen die worden beantwoord: 1) Welke factoren bepalen het beloop en de prognose van het functioneel herstel onderverdeeld in medische behandelingen en patiëntkenmerken? 2) Welke minimale set fysiotherapeutische meetinstrumenten (core set) wordt aanbevolen voor het vastleggen van de beginsituatie, het beloop en voor de evaluatie van de behandeling? 3) Welke bewijslast is er voor de effectiviteit van fysiotherapeutische interventies en welke factoren beïnvloeden de mate van effectiviteit? Het statement biedt een overzicht van de huidige medische behandelingsmogelijkheden met daaraan gekoppeld de voor fysiotherapie behandelbare grootheden, de comorbiditeit en de van invloed zijnde persoonlijke factoren. Tevens worden de meetinstrumenten beschreven die voor de fysiotherapie van belang zijn bij het vastleggen van relevante gegevens bij de beginsituatie, de evaluatie van het beloop en het eindresultaat en eventueel voor wetenschappelijk onderzoek. Vervolgens volgt de bewijslast voor de gevonden interventies en worden aanbevelingen gedaan met betrekking tot de fysiotherapeutische praktijk. Oefentherapie gericht op het verbeteren van de algehele spierkracht en conditie wordt in dit statement buiten beschouwing gelaten en kan worden teruggevonden in de ‘Standaard Beweeginterventie Oncologie’. De KNGF-standaard Beweeginterventie oncologie verschijnt tegelijkertijd met de Evidence Statement fysiotherapie bij borstkanker en sluit hier op aan. Het beantwoordt de vraag naar laagdrempelige toegang tot een beweegprogramma voor mensen die de initiele, in opzet curatieve behandeling voor kanker hebben voltooid. De standaard beschrijft dan ook hoe een voldoende competente fysiotherapeut te werk gaat bij het bevorderen van de actieve leefstijl 16
en verhoging van de fitheid van “cancer survivors” en de wetenschappelijke onderbouwing daarvan. U vindt de standaard op fysionet.nl onder Kennisplein / vakinhoud.
Borstkanker In Nederland is borstkanker de meest voorkomende vorm van kanker bij vrouwen; het risico op het krijgen van borstkanker is 1 op 8. In 2009 werd bij 13.500 vrouwen borstkanker ontdekt. Bij vrouwen jonger dan 25 jaar komt borstkanker vrijwel niet voor. Boven de 25 jaar stijgt de incidentie met de leeftijd. Ongeveer 75% van de vrouwen bij wie borstkanker wordt ontdekt is 50 jaar of ouder. De gemiddelde leeftijd op het moment van diagnose is circa 60 jaar. Dit laatste, in combinatie met een toegenomen overlevingskans, houdt in dat meer patiënten met de gevolgen van de medische behandeling om moeten gaan. Daarnaast nemen veel patiënten nog aan het arbeidproces deel en verkeren op het moment dat borstkanker ontdekt wordt, in een actieve levensfase. Bij vrouwen van 35 tot 50 jaar is borstkanker de meest voorkomende doodsoorzaak.
Fysiotherapie effectief De literatuur laat zien dat fysiotherapie effectief is bij het verbeteren van het functioneren van deze patiëntengroep. Er zal daarom dan ook, met het stijgen van de incidentie en overleving van borstkanker, steeds vaker een beroep worden gedaan op de fysiotherapeut.
Evidence Statement Subacromiale klachten
Evidence Statement Subacromiale klachten Mariëtte Jansen, Frans Brooijmans, Jacques Geraets, Ton Lenssen, Ramon Ottenheijm, Ludo Penning, Rob A. de Bie. Artikel verscheen eerder in Fysiopraxis nr. 2 2011 Een Evidence Statement is een document dat antwoord geeft op vragen uit de praktijk. Het kan gezien worden als een richtlijn maar dan in sterk verkorte vorm. Evidence Statements (ES) zijn opgebouwd conform een verkorte versie van de Methode voor ontwikkeling, implementatie en bijstelling van KNGFrichtlijnen. Een ES wordt conform de systematiek van NHG-standaarden gemaakt en is daarom voor een breed beroepenveld herkenbaar. De aanbevelingen voor de uitgangsvragen zijn opgesteld op basis van wetenschappelijke evidentie en op basis van ‘bestpractice’ beschreven als ‘overwegingen’. Voor het statement Subacromiale klachten was de werkgroep multidisciplinair: naast fysiotherapeuten namen ook een huisarts en orthopeed deel (beide ook als onderzoeker werkzaam op het gebied van schouderklachten).
Het therapeutisch proces geeft aanbevelingen voor het behandelplan, behandelproces en de evaluatie. De therapie bestaat uit voorlichting/advies en oefentherapie en is afhankelijk van de bevindingen in het diagnostisch proces. Het accent van de oefentherapie ligt op gevonden stoornissen in mobiliteit en spierfunctie in de gehele schoudergordel. De aanbevelingen gelden zowel voor primair als voor secundair impingement. Geeft de conservatieve therapie onvoldoende resultaat of treedt er verslechtering op dan wordt de patiënt terugverwezen naar de huisarts of specialist. Indien (acute) hevige pijn op de voorgrond staat kan de huisarts/specialist een subacromiale corticoïdinjectie overwegen. Het statement beschrijft ook kort iets over tendinitis calcarea. Voor de (eind) evaluatie van de behandeling wordt aanbevolen de VAS pijn, de PSK en de SPADI te gebruiken.
Het statement begint met twee uitgangsvragen die beantwoord worden: 1. Welke specifieke aanbevelingen in het diagnostisch proces zijn van belang om subacromiale klachten vast te stellen? 2. Welke specifieke aanbevelingen in het therapeutisch proces zijn van belang om pijn te verminderen en functie te verbeteren bij patiënten met subacromiale klachten? Van alle schouderklachten is ongeveer 80% subacromiaal van aard. De laatste jaren worden subacromiale klachten meer gezien als symptoom waarbij eventuele oorzaken van de klachten opgespoord dienen te worden. Zowel bij ‘primair’ of ‘secundair’ impingement kunnen namelijk afwijkingen van de hele schoudergordel een rol spelen. De inleiding van het statement geeft beknopte informatie over pathofysiologie, epidemiologie, beloop, prognostische factoren en screeningsproces. Het diagnostisch proces geeft specifieke aanbevelingen voor anamnese en lichamelijk onderzoek. In het lichamelijk onderzoek wordt de gehele schoudergordel onderzocht als ook de cervicale en thoracale wervelkolom. In het diagnostisch proces is toegevoegd de onderverdeling in drie diagnostische groepen, zoals gebruikt in de NHG-Standaard Schouderklachten, omdat deze onderverdeling ook bruikbaar is voor fysiotherapeuten (zie de flow chart). Daarna is een aantal testen toegevoegd die de vermoedelijke diagnose impingement of verandering in structuur van de pees (bijvoorbeeld partiële of volledige rupturen) meer of minder waarschijnlijk maakt. 17
Standaard Beweeginterventie Oncologie
Standaard Beweeginterventie Oncologie Martijn M. Stuiver, Harriet M. Wittink, Miranda J. Velthuis, Nathalie Kool, Tinus Jongert
Vanwege de nog steeds toenemende incidentie van kanker en de dalende sterfte als gevolg van kanker zal de kankerprevalentie de komende jaren sterk toenemen. Vanaf 2000 tot 2015 is door de signaleringscommissie van KWF kankerbestrijding een jaarlijkse stijging in de prevalentie voorspeld van 6%, hetgeen betekent dat het aantal patiënten dat kanker heeft of ooit kanker had in 15 jaar tijd bijna verdubbelt. Dit betekent dat er een toename van aan kanker gerelateerde zorgvragen kan worden verwacht, ook in de fysiotherapeutische praktijk.
Een beweegprogramma oncologie is gericht op het verbeteren van het bewegend functioneren en het bevorderen van een actieve levensstijl. Het stimuleren van een actieve levensstijl voor (ex)kankerpatiënten is belangrijk vanuit het oogpunt van preventie. Voldoende lichaamsbeweging is geassocieerd met een lager risico op recidief van kanker voor een aantal kankersoorten. Bovendien is voldoende lichaamsbeweging belangrijk ter voorkoming van andere gezondheidsproblemen, zoals hart- en vaatziekten.
De medische behandeling voor kanker gaat in veel gevallen gepaard met functieverlies van het bewegingsapparaat. Een verminderd uithoudingsvermogen en een afname van spierkracht en spiermassa is beschreven in verschillende studies. Een verminderd activiteitenniveau na afloop van de behandeling draagt bij aan instandhouding van de afgenomen fysieke belastbaarheid. Patiënten die behandeld zijn voor een oncologische aandoening bewegen in het algemeen minder dan de rest van de bevolking. Een substantieel aantal (ex)kankerpatiënten heeft te maken met klachten en symptomen die het bewegend functioneren in de weg staan. Hiervan is kankergerelateerde vermoeidheid de belangrijkste.
De standaard beweeginterventie oncologie is gericht op patiënten die de in opzet curatieve behandeling voor kanker hebben afgerond en bij wie geen sprake meer is van klinisch detecteerbare ziekte. De plaats van een beweegprogramma in de zorgketen wordt aangegeven, waarbij nadrukkelijk wordt aangesloten bij de richtlijn oncologische revalidatie. De standaard geeft een overzicht van de belangrijkste bijwerkingen van de medische behandeling voor kanker, met betrekking tot het bewegend functioneren en de trainbaarheid van patiënten. Daarnaast wordt aangegeven wat de evidentie is voor positieve effecten van beweeginterventies op kwaliteit van leven en klachten en symptomen bij overlevenden van kanker. Ook wordt vanuit de literatuur een overzicht gegeven van door kankerpatiënten ervaren faciliterende- en belemmerende factoren voor bewegen en het handhaven van een actieve levensstijl. Daarnaast worden aanbevelingen gedaan met betrekking tot klinimetrie, de invulling en afronding van een beweegprogramma oncologie.
Er is in toenemende mate aandacht van zorgverleners en overheid voor deze problematiek en de noodzaak van revalidatie en nazorg. Dit spreekt ondermeer uit de recent ontwikkelde richtlijn oncologische revalidatie (www.oncoline.nl). Deze richtlijn onderscheidt, bij het stellen van de indicatie voor oncologische revalidatie, enkelvoudige problematiek, meervoudige problematiek en complexe problematiek. Daar waar sprake is van enkelvoudige problematiek gerelateerd aan het bewegen kan een patiënt verwezen worden naar een fysiotherapeut voor een beweegprogramma oncologie.
18
Medische behandelprotocollen veranderen snel. Fysiotherapeuten die een beweegprogramma op basis van de SBI oncologie willen aanbieden wordt daarom nadrukkelijk aangeraden zich aan te sluiten bij lokale netwerken, zoals die van het Integraal Kanker Centrum Nederland en nauw contact te onderhouden met huisartsen, medisch en/of verpleegkundig specialisten en tweedelijns fysiotherapeuten in de regionale ziekenhuizen.
V-05/2011
Standaarden Beweeginterventie
Standaarden Beweeginterventies: Tijd voor implementatie Interview met Helmie Mulder-Mertens, projectleider Implementatie Standaarden Beweeginterventies, KNGF
De afgelopen jaren verzetten het KNGF samen met partners veel werk met het ontwikkelen van Standaarden Beweeginterventies. Op dit moment zijn er vijf klaar: Osteoporose, Diabetes mellitus type II, COPD, Coronaire hartziekten en Artrose. Een zesde (Oncologie) verschijnt binnenkort. Standaarden Beweeginterventies zijn de wetenschappelijke onderbouwing van de manier waarop iemand te werk moet gaan bij het bevorderen van een actieve leefstijl en de verhoging van de fitheid van mensen met een chronische aandoening. De Standaarden zijn bedoeld als handreiking voor fysiotherapeuten die een beweegprogramma willen aanbieden voor mensen met een specifieke chronische aandoening. ‘Het is nu zaak dat we gaan implementeren’, zegt Helmie Mulder-Mertens, projectleider Implementatie Standaarden Beweeginterventies. ‘Implementeren gaat niet vanzelf ’, merkt Mulder op. ‘Een succesvolle implementatie is afhankelijk van de kwaliteit en de acceptatie van een product en van het juiste moment waarop het in de markt wordt gezet. De kwaliteit van de Standaarden is prima, maar we missen een toets voor een beweegprogramma. Dat gemis voelen fysiotherapeuten maar ook partners als verzekeraars en gemeenten. Zij missen een toets die bepaalt of een aangeboden beweegprogramma voldoet aan de laatste - wetenschappelijke - Standaarden. Daarom ontwikkelt het KNGF nu een toetsinstrument. Dit instrument is aan het eind van dit jaar gereed. KNGF-leden kunnen dan aantonen dat hun beweegprogramma aan alle eisen van de laatste Standaard voldoet. Enkele verzekeraars gaven intussen aan dat zij deze toets gaan gebruiken om te bepalen welke beweegprogramma’s in aanmerking komen voor een vergoeding. Dat is een goede stap vooruit. Maar er is nog een succesfactor om te komen tot goede beweegprogramma’s, namelijk het kunnen volgen van voldoende scholing op dit terrein.
V-05/2011
Fysiotherapeuten willen zich laten scholen om zelf beweegprogramma’s te ontwikkelen en uit te voeren. Vanwege lange wachtlijsten en het beperkte aantal aanbieders die scholingen hiervoor hebben, kunnen zij echter niet altijd de juiste scholing volgen. Hopelijk gaan meer scholingsaanbieders in de toekomst scholingen aanbieden en zo een bijdrage leveren aan de implementatie van de Standaarden.’ ‘De tijd is in ieder geval rijp voor het aanbieden van beweegprogramma’s, de maatschappelijke noodzaak ervoor is hoog. Bewegen is een uitstekende manier om de gezondheid op peil te houden dan wel gezondheidsklachten tegen te gaan. De fysiotherapeut, de specialist in bewegen, is bij uitstek de professional om de indicatie voor het bewegen bij chronisch zieken te stellen en het beweeggedrag in goede banen te leiden. Het KNGF ontwikkelt momenteel hiervoor ook een IOF-jaarprogramma (Intercollegiaal Overleg Fysiotherapeuten). Dit programma ondersteunt fysiotherapeuten die aan de slag willen met het ontwikkelen van een beweegprogramma. Voor fysiotherapeuten is het nu van belang om zich actief op die markt te bewegen. Doen ze dat niet, dan nemen fitnesscentra en sportscholen die plaats wel in!’
Samenwerking ‘Het KNGF streeft naar een vergroting van het aantal beweegprogramma’s en de verhoging van de kwaliteit ervan’ zegt Mulder. ‘Maar dat kunnen we niet alleen. Het is hiervoor noodzakelijk samen met wetenschappers de standaarden up-to-date te houden en dat voldoende kwalitatieve scholing voor handen is. Dat laatste kan het KNGF niet zelf, daarvoor zijn scholingsinstituten onontbeerlijk. Het KNGF zal wel de vraag - via ledenpanels - en het aanbod beter inzichtelijk maken. Graag gaan we dan ook samen met scholingsaanbieders aan de slag om het beweeggedrag van chronisch zieken drastisch te verbeteren!’
19
KNGF richtlijnen online doorzoekbaar op www.kngfrichtlijnen.nl
Op www.kngfrichtlijnen.nl alle KNGF richtlijnen en Evidence Statements overzichtelijk op een rij. Per fase van het methodisch handelen kunt u alle informatie eenvoudig nalezen. De website biedt zowel actuele informatie voor tijdens een behandeling, als naslaginformatie voor een rustiger moment. Zo vindt u er verwijzingen naar onderzoeken die ten grondslag liggen aan de totstandkoming van de richtlijn, een verklarende woordenlijst maar ook een overzicht van meetinstrumenten die u kunt gebruiken bij de verschillende aandoeningen. U kunt zich aanmelden voor een attenderingsservice door, na inloggen op de site rechts bovenin de richtijnenwekker in te schakelen. Wijzigt een geadviseerde behandelwijze van een aandoening of is er nieuw onderzoek gedaan, u bent direct op de hoogte van de laatste ontwikkelingen.
FysioNetwerken FysioNetwerken, dé plek voor professionals werkzaam in, met en voor de fysiotherapie. Meer en meer vinden fysiotherapeuten elkaar ook in de virtuele wereld. Op uiteenlopende social omgevingen, fysiotherapie-gerelateerde websites of op Facebook, LinkedIn of Twitter. De nieuwe netwerksite FysioNetwerken koppelt de mogelijkheden van deze omgevingen aan elkaar. Afgelopen zomer lanceerde het KNGF de netwerksite FysioNetwerken: dé plek voor professionals werkzaam in, met en voor de fysiotherapie. Op fysionetwerken.nl kunnen deelnemers elkaar ontmoeten, kennis en informatie met elkaar delen, aansluiten bij een bestaand netwerk maar ook een eigen netwerk opzetten.
Deelnemen U kunt te allen tijde FysioNetwerken bezoeken. Wilt u actief meepraten en informatie en kennis delen met uw collega’s of regelmatig het laatste nieuws in uw mailbox ontvangen registreer u dan. Dit kan eenvoudig rechtsboven via ‘registreer’.
Werkgroep Evidence Based Products Met de Werkgroep Evidence Based Products op FysioNetwerken geven we de bijeenkomst op 22 september in Zandfoort aan de Eem een vervolg. Online kunt u met elkaar verder praten over bijvoorbeeld de ontwikkeling van scholingen, implementatie in de dagelijkse praktijk, of hoe de na- of bijscholing bij fysiotherapeuten onder de aandacht te krijgen. 20
Meepraten of zelf een gesprek starten? Ga dan naar www.fysionetwerken.nl en kijk onder Werkgroepen. U vindt daar de Werkgroep Evidence Based Products.
Contact
Richtlijn Fysiotherapeutische Verslaglegging
Richtlijn nekklachten
Y.F. Heerkens, PhD, bewegingswetenschapper, programmaleider Classificatie en Verslaglegging, Afdeling Onderzoek en Innovatie, Nederlands Paramedisch Instituut (NPi), Amersfoort; lector ‘Arbeid en Gezondheid’, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN), Nijmegen. H.J.M. Hendriks, PhD, fysiotherapeut/epidemioloog, programmaleider KNGF-richtlijnen, Vakgroep Epidemiologie Maastricht University, CAPHRI School for Public Health and Primary Care en Centre for Evidence Based Physiotherapy (CEBP), Maastricht.’ V.B. de Graaf-Peters, PhD, (neuro)psycholoog, senior beleidsmedewerker wetenschap, vakinhoud en richtlijnen Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF), Amersfoort.
Rob A. de Bie, PhD, hoogleraar Fysiotherapie, Center for Evidence Based Physiotherapy (CEBP), Maastricht Universitair Medisch Centrum. Victorine de Graaf-Peters, PhD, (neuro)psycholoog, senior beleidsmedewerker wetenschap, vakinhoud en richtlijnen Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF), Amersfoort. JWH Custers, PT, PhD, Docent/ Projectmanager, opleiding Fysiotherapie, Hogeschool van Amsterdam, domein Gezondheid H.J.M. Hendriks, PhD, fysiotherapeut/epidemioloog, programmaleider KNGF-richtlijnen, Vakgroep Epidemiologie Maastricht University, CAPHRI School for Public Health and Primary Care en Centre for Evidence Based Physiotherapy (CEBP), Maastricht.’ Rob Oostendorp, IQ Healthcare, Universitair Medisch Centrum St. Radboud, Nijmegen JJM Pool JJM Pool; voornaam Jan, titel dr., werkzaam: Paramedisch Centrum IMPACT GGM Scholten-Peeters GGM Scholten- Peeters; voornaam Wendy, titel dr., werkzaam FysioSupport Mill B. Staal, PhD, IQ Healthcare, Universitair Medisch Centrum St. Radboud MW van Tulder, Prof. dr., Dept of Health Economics & Life Sciences, VU Amsterdam, Faculteit of Earth & Life Sciences, VU Amsterdam. E. Beekman, Drs., Universiteit van Maastricht, Paramedisch Centrum Sittard Zuid AP Verhagen, Drs, Erasmus Medisch Centrum Geneeskunde, Avans Hogeschool, Academie voor gezonheidszorg
Richtlijn Lage rugpijn voor fysiotherapie en manuele therapie B. Staal, PhD, IQ Healthcare, Universitair Medisch Centrum St. Radboud Henri Kiers, PT, MSc, Drs. Henri Kiers is fysiotherapeut, manueel therapeut, bewegingswetenschapper en epidemioloog. Hij is werkzaam bij lectoraat Leefstijl & Gezondheid en bij de bachelor- en masteropleidingen Fysiotherapie van de Faculteit Gezondheidszorg. H.J.M. Hendriks, PhD, fysiotherapeut/epidemioloog, programmaleider KNGF-richtlijnen, Vakgroep Epidemiologie Maastricht University, CAPHRI School for Public Health and Primary Care en Centre for Evidence Based Physiotherapy (CEBP), Maastricht.’
Richtlijn Osteoporose B.C.M. Smits-Engelsman, PT, PhD, wetenschappelijk medewerker, Avans+ University for Professionals, Breda; hoogleraar leeftijdsgerelateerde veranderingen in de Motoriek, Faculteit Bewegingswetenschappen en Revalidatie, Research Center for Movement Control and Neuroplasticity, KULeuven, België. Digna de Kam, PT, MSc, bewegingswetenschapper/ fysiotherapeut, Sint Maartenskliniek; Universitair Medisch Centrum St Radboud, afdeling Revalidatie, Nijmegen. H.J.M. Hendriks, PhD, fysiotherapeut/epidemioloog, programmaleider KNGF-richtlijnen, Vakgroep Epidemiologie Maastricht University, CAPHRI School for Public Health and Primary Care en Centre for Evidence Based Physiotherapy (CEBP), Maastricht.’
21
0009 Stress Urine PRL.indd 1
09-09-11 12:06
Richtlijn Stress (urine-)incontinentie Nol Bernards, arts, afdeling Deskundigheidsbevordering, Nederlands Paramedisch Instituut, Amersfoort en Instituut Paramedische Studies, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Bary Berghmans, PhD, MSc, bekkenfysiotherapeut/ klinisch epidemioloog/ gezondheidswetenschapper. Organisatorisch directeur Pelvic care Center Maastricht, Academisch Ziekenhuis Maastricht, Maastricht. Ingrid van Heeswijk-Faase, MSPT, bekkenfysiotherapeut, Bekkenfysiotherapie-Zoetermeer, Zoetermeer. Liesbeth Westerik-Verschuuren, MSPT, Kerndocent Coördinator curriculum en evaluatie SOMT Masteropleiding Bekkenfysiotherapie, Amersfoort en bekkenfysiotherapeut, Medisch Spectrum Twente, Enschede. Ineke de Gee-de Ridder, MSPT, bekkenfysiotherapeut, Het Kruispunt, Heemskerk. Joke Groot, MSPT, bekkenfysiotherapeut, VU medisch centrum, Amsterdam; bekQ up, Amsterdam; Centrum voor Bekken-en Bekkenbodemzorg HAGEMAN, Heemstede. Marijke Slieker-ten Hove, PhD, MA, bekkenfysiotherapeut Erasmus MC Rotterdam, ProFundum Instituut Dordrecht. H.J.M. Hendriks, PhD, fysiotherapeut/epidemioloog, programmaleider KNGF-richtlijnen, Vakgroep Epidemiologie Maastricht University, CAPHRI School for Public Health and Primary Care en Centre for Evidence Based Physiotherapy (CEBP), Maastricht.’
Richtlijn Hartrevalidatie Retze Achttien, MSc, Centre for Evidence Based Physiotherapy en Vakgroep Epidemiologie Universiteit Maastricht. B. Staal, PhD, IQ Healthcare, Universitair Medisch Centrum St. Radboud Audrey Merry, PhD, Vakgroep Epidemiologie. Universiteit Maastricht Simon van der Voort, Revalidatieafdeling Tergooiziekenhuizen, Locatie Zonnestraal, Hilversum. Rob Klaver, Reade centrum voor revalidatie en reumatologie, afdeling hartrevalidatie, Amsterdam. Sandra Schoonewille, Adelante revalidatiecentrum, cardiorevalidatie , Hoensbroek Sandra Verhagen, Drs. St. Antonius Ziekenhuis, afdeling Paramedische Behandeling & Revalidatie, Nieuwegein. Harold Leeneman, BA, Gelre Ziekenhuizen Zutphen, afd. Fysiotherapie, Zutphen.
22
Judith van Beek, Drs, VU Medisch Centrum, afdeling revalidatiegeneeskunde, sectie fysiotherapie, Amsterdam Shanna Bloemen, BA, Universitair Medisch Centrum St. Radboud, afdeling Fysiotherapie Centraal, Nijmegen. Angelique de Rijk, PhD, Faculty of Health, Medicine and Life Sciences, Vakgroep Sociale Geneeskunde. Universiteit Maastricht, Maastricht. Hareld Kemps, MD, PhD, Department of Cardiology, Maxima Medical Centre, Veldhoven; Department of Medical Informatics, Academic Medical Center, University of Amsterdam Hessel Koers, Groene Hart Ziekenhuis, Gouda Tinus Jongert, Drs. Nederlands Paramedisch Instituut en Hogeschool Zuid. Erik Hendriks, PhD, Centre for Evidence Based Physiotherapy en Vakgroep Epidemiologie Universiteit Maastricht.
Evidence Statement Fecale Incontinentie E.M.J. Bols, PT, PhD; post-doc onderzoeker vakgroep Epidemiologie, Center for Evidence Based Physiotherapy (CEBP), Maastricht Universitair Medisch Centrum. Bary Berghmans, PT, PhD; bekkenfysiotherapeut en organisatorisch directeur Pelvic care Center Maastricht, Maastricht Universitair Medisch Centrum; eerstelijnspraktijk fysiotherapie, Maastricht. J.A.M. Groot, MSPT; bekkenfysiotherapeut en kinderbekkenfysiotherapeut; eerstelijnspraktijk fysiotherapie, Heemstede. H.J.M. Hendriks, PhD, fysiotherapeut/epidemioloog, programmaleider KNGF-richtlijnen, Vakgroep Epidemiologie Maastricht University, CAPHRI School for Public Health and Primary Care en Centre for Evidence Based Physiotherapy (CEBP), Maastricht.’ I.C. Van Heeswijk-Faase, MSPT; bekkenfysiotherapeut; eerstelijnspraktijk fysiotherapie, Zoetermeer; bestuurslid NVFB.
Evidence Statement fysiotherapie bij borstkanker Carien Beurskens, PT, PhD, fysiotherapeut/senioronderzoeker, UMC St Radboud, afdeling Fysiotherapie Centraal, Nijmegen. Onderzoeker en projectleider van deze ES Fysiotherapie bij Borstkanker. Janine Hidding, PT, MSc, oedeemfysiotherapeut, bestuurslid NVFL en kerndocent opleiding oncologie fysiotherapie, AVANS+, Breda. Prof. Ria Nijhuis-van der Sanden, PT, PhD, hoogleraar
Paramedische Wetenschappen, Universitair Medisch Centrum (UMC) St Radboud, IQ Healthcare, Nijmegen (hoofdverantwoordelijke).
Standaard Beweeginterventie Oncologie Drs. Martijn M. Stuiver, fysiotherapeut-klinisch epidemioloog, Het Nederlands Kanker Instituut - Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis; wetenschappelijk docent Universitaire Masterstudie Evidence Based Practice, Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam. Dr. Harriet M. Wittink, Lector Leefstijl en Gezondheid Hogeschool Utrecht. Dr. Miranda J. Velthuis, Onderzoeker Universitair Medisch Centrum Utrecht; onderzoeker/projectmedewerker oncologische revalidatie Integraal Kankercentrum Nederland, locatie Utrecht. Nathalie Kool, fysio-oedeemtherapeut; teammanager en docent ASHP opleiding fysiotherapie Hogeschool van Amsterdam Drs. Tinus Jongert, inspanningsfysioloog, lector innovatieve beweegstimulering en sport Haagse Hogeschool; directeur Nederlands Paramedisch Instituut.
KNGF Victorine de Graaf-Peters |
[email protected] | organisatie en inhoud Dinja Heeringen-de Groot |
[email protected] | organisatie en inhoud Martin Schrama |
[email protected] | www.kngfrichtlijnen.nl Karen van Hameren |
[email protected] | organisatie, redactie en communicatie
Colofon Eindredactie KNGF, afdeling Communicatie Vormgeving en drukwerk Drukkerij De Gans, Amersfoort
Evidence Statement Subacromiale klachten Mariëtte Jansen, PT, MSc, vakgroep Epidemiologie, Center for Evidence Based Physiotherapy (CEBP), Maastricht Universitair Medisch Centrum; eerstelijnspraktijk fysiotherapie, Arnhem. Frans Brooijmans, PT, MSc, fysio-manueeltherapeut. Avans Hogescholen, Academie voor Gezondheidszorg, afdeling Fysiotherapie, Breda. B&SIS Fysiotherapie Eindhoven. Jacques Geraets, PT, PhD, Hogeschool Zuyd, Heerlen; Nederlands Huisartsen Genootschap, Utrecht; eerstelijnspraktijk fysiotherapie, Landgraaf. Ton Lenssen, PT, PhD, afdeling Fysiotherapie, Maastricht Universitair Medisch Centrum; Hogeschool Zuyd, Heerlen. Ramon Ottenheijm, huisarts-onderzoeker, vakgroep Huisartsgeneeskunde, Maastricht Universitair Medisch Centrum. Ludo Penning, orthopedisch chirurg-onderzoeker, vakgroep Orthopedie, Maastricht Universitair Medisch Centrum. Rob A. de Bie, PhD, hoogleraar Fysiotherapie, Center for Evidence Based Physiotherapy (CEBP), Maastricht Universitair Medisch Centrum.
Meer informatie
Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie Postbus 248, 3800 AE Amersfoort
[email protected] www.fysionet.nl KNGF 2011© alle rechten voorbehouden.
23