W E R K D O C U M E N T
EVALUATIE PENSIOENREGELING VOOR HET NIETAMBTELIJK PERSONEEL VAN DE R.I.J.P. door H.P.
Schinkel
en H. Hensbergen
december
R I J K S D I E N S T
V O O R
D E
I J S S E L M E E R P O L D E R S
S M E D I N G H U I S L E L Y S T A D
2J30
I. VRAAGSTELLING In dit werkstuk staan de volgende samenhangende vragen centraal: Worden bij de voor 1978 en volgende jaren voorziene pensioenpremie-' hoogten pensioenrechten verdragen, welke aan gestel.de en/of te stellen nomen voldoen. 1.2. Dient: de pensioenpremie voor de aanvullende verzekering bij het Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw (B.P.L.) na 1978 gehandhaafd te blijven op 9.2% van de daarvoor geldende premiegrondslagen. 1.1.
2. UITWERKING 2.1. Toelichting pensioensysteem
-- ----2.1.1. Algemeen De pensioenverzekering van het niet-ambtelijk personeel berust op twee onafhankelijke verzekeringssystemen, t.w. de algemene pensioenverzekeringen A.O.W. en A.W.W. enerzijds- en de algemene (basis-) bedrijfgpensioenverzekering met de aanvullende bedrijfspensioenverzekering anderzijds. Daar eerstgenoemde, zogenaamde bodempensioenregelingen niet dbor de R.1J.P. kunnen worden beinvloed moet deze uitwerking zich toespitsen op de B.P.L.-pensioenverzekeringen. Van laatstgenoemde B.P.L.-verze-keringen biedt alleen de aanvullende bedrijfspensioenverzekering, welke uitsluitend voor het niet-ambtelijk R.1J.P.-personeel geldt, mogelijkheden tot beleidsaanpassing. 2.1.2. -------------"Inbouw" bodempensioen A.O.W. 1A.IJ.W. .................... ~triktgenomen vindt geen inbouw of integratie van deze pensioenvoorzieningen plaats. Pensioenrechten op grond van de A.O.W. en A.5J.W. zijn echter we1 van invloed op de opbouw van pensioenrechten bij het B.P.L. Dit wordt gerealiseerd d.m.v. een -franchise ------ - voor de berekening van de B.P.L.-pensioenpremies. Over een in principe voor ieder personeelslid gelijk deel van het loon (de franchise) wordt geen pensioen: p_rgig berekend. Aangenomen wordt dat tegenover deze franchise de voor ieder gelijke A.0.W.- en A.W.W..-pensioenrechten worden verkregen. Voor dit loongedeelte zijn dus volwaardige algemene pensioenrechten verzekerd. De franchise bedraagt vrij algemeen I017 maal de A.0.W.-uitkering voor gehuwden. Bij deze franchiseberekening blijven op grond van art. 60a v.d. A.O.W. de vakantie-uitkering en de n5 1969 toegekende structurele verhogingen van A.0.W.-pensioen buiten beschouwing.
-
------- -------- ----2.1.3. B.P.L.-pen~ioens~steem Tenzij dit bitdrukkelijk anders is gesteld, wordt onder B.P-.L.-pensioenregeling en -systeem verstaan de totale B.P.L.-pensioenvoorziening, dus inclusief de aanvullende verzekering voor de R.1J.P. (2.1.1). Het B.P.L.-pensioensysteem is een opbouwsysteem. Voor elke betaalde premie wordt een (cumulatieve) aanspraak verkregen op ouderdomspensioen; elke gulden premie verhoogt het toekomstig ouderdomspensioen met bijna 13 cent per jaar, ongeacht eventuele (cumulatieve) toeslagen. Aanspraken op weduwen- en wezenpensioen worden gelijktijdig en evenredig opgebouwd. Deze opbouw geschiedt in gebruikelijke vaste procentuele verhoudingen tot de aanspraken op ouderdomspensioen. Deze evaluatie beperkt zich daarom tot het ouderdomspensioen. De B.P.L.-regeling voorziet niet in invaliditeitspensioen. Over de wat tekortschietende pensioenopbouw voor (gedeeltelijk) invalide personeelsleden die dus een A.A.W.Iw.A.0.-uitkering ontvangen, zal t.z.t. buiten dit bestek worden gerapporteerd. 2.1.4. Waardevastheid en Welvaartsvastheid van pensioenen ........................................ --------De algemeen geldende A.0.W.- en A.W.W.-pensioenen zijn welvaartsvast. Dit houdt in, dat de hoogte van deze uitkeringen halfjaarlijks kan stijgen of dalen in relatie tot het C.B.S.-indexcijfer voor zogenaamde regelingslonen. Het A.0.W.- of A.W.W.-pensioen houdt dus (ten minste) gelijke tred met de loonontwikkeling.
De B.P.L-pensioenen zijn niet welvaartsvast. Algemene prijsstijgingen (inflatie) worden door het B.P.L. zoveel mogelijk gecompenseerd door curnulatieve toeslagen op de pensioenopbouw (het uitgesteld pensioen) en op de pensioenuitkeringen. Boven deze prijscompensatie worden alleen de pensioenuitkeringen nog tijdelijk (?) en vrijblijvend verhoogd met een niet-cumulatieve toeslag van 8 V3%in de vorm van een jaarlijkse extra (13e) maand-pen~ioenuitkerin~. Volledige waardevastheid blijkt tot nu toe niet realiseerbaar. De haalbaarheid van een volledig waardevast B.P.L.-pensioen zal toenemen naarmate het rendement van de belegde premiereserve van het B.P.L. meer stijgt of minder afneemt dan het prijsindexcijfer. Ter illustratie: De pensioenrecliten zijn 0.a. gebaseerd op een rekenrente van 4%; het rendement van de premiereserve bedroeg over het jaar 1976 ruim 9%; de facultatieve toeslag op de pensioenopbouw en op de pensioenuitkeringen bedroeg over 1977: 5%. De gemiddelde prijsstijging (op grond van de voortschrijdende 12
.
2.1.5. -------------Pensioennormen Vrij algemeen wordt als toets voor een redelijk te oordelen pensioenniveau een relatie met het loon gehanteerd. Dit loonniveau kan dan eindloon zijn of het niveau van de laatste 2 of 5 jaren. Verder kan uiteraard van waardevastheid of welvaartsvastheid als aanvullende norm worden uitgegaan. De relatie wordt algemeen aangegeven in procenten. Veelal wordt gemikt op (M minste) 70% bij een 40-jarige verzekeringsduur. In de laatste twee decennia is welvaartsvastheid als norm zeer gunstig gebleken en gewaardeerd. In de komende jaren zou dit wellicht voor waardevastheid kunnen gelden. 2.1.6. R e s ~ j s ~ r e g - v _ s n - p e n s i o e n n o ~ e _ ~ Het realiseren van een pensioensnorm is, afgezien van de kosten - dus technisch gezien, -,exact mogelijk: a. bij een eindloonstelsel zoals bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds; b. bij een omslagstelsel zoals voor de A.O.W./A.W.W.-pensioenregelingen
Bij een opbouwsysteem zoals dat van het B.P.L. is dit niet exact mogelijk. De opbouw van de pensioenrechten is hier immers primair afhankelijk van de hoogte van de betaalde premie en secundaire van het rendement van de telegdepremie (reserve). Verder zijn ontwikkelingen van zowel loon- als prijspeil op korte termijn a1 moeilijk te schatten, terwijl pensioenrechten normaliter in 40 jaren worden opgebouwd. Het realiseren van een relatieve pensioennorm van b.v. eindloon zou bij een totaal B.P.L.-pensioensysteem dus moeilijker zijn dan het raakschieten van een bewegend doe1 vanaf een in woelig water varend schip. Zoals uit de toelichting onder punt 2.1. blijkt wordt de relitieve norm voor een belangrijk deel gerealiseerd d.m.v. het A.O.W.1A.W.W.-pensioen, dat ook nog welvaartsvast is. De gesignaleerde moeilijkheid betreft dus de relatie tussen het B.P.L.-pensioen en het eindloongedeelte dat uitstijgt boven 1017 maal het A.0.W.-pensioen (voor gehuwden). Bij een gelijkmatige ontwikkeling van het A.0.W.-pensioen, d.w.2. bij een A.0.W.-pensioen, dat gelijke tred houdt met het algemene loonniveau, is het realiseren van de 70% - pensioennorm voor de B.P.L.verzekering in de eerste plaats afhankelijk van de hoogte van de B.P.L.pensioenpremie. Kortom: bij welk premiepercentage mag verwacht worden dat het B.P.L.-ouderdomspensioendeel n5 de pensionering aan de gewenste norm voldoet? 2.2. Evaluatie hoogte B.P.L.-pensioenpremie 2.2.1. Theoretische benadering ...................... Om het inzicht in het probleem van de premiehoogte te verdiepen, lijkt de volgende benadering nuttig.
Uitaanas~unte_n-en-geaexens :
I. het premietijdvak bestrijkt 40 jaren 2. het A.0.W.-pensioen (de franchise) blijft buiten beschouwing (zie onder 2.1.2.) 3. het voor de B.P.L.-pensioenverzekering geldende loongedeelte - de premiegrondslag - blijft gedurende 40 jaren ongewijzigd en bedraagt f 12.000,-- per jaar 4. het B.P.L.-ouderdomspensioen moet bij pensionering gelijk .zijn aan 70% van het dan geldende jaarloongedeelte dat voor B.P.L.-pensioen is verzekerd; dit pensioen dient i.c. dus 70% van f 12.000,-- is f 8.400,-- per jaar.te bedragen 5. Het B.P.L. behaalt een rendement van de premiebeleggingen van (ten hoogste) 4% en kent voor elke gulden pensioenpremie een recht op toekomstig ouderdomspensioen toe van 12,7 cent (12.7%):
B_er&enina-e%sioet!~r_e_mie
In 40 jaren moet een recht op een jaarlijks B.P.L.-pensioen worden opgebouwd van f 8.400,--. Per jaar dus 1/40 x f 8.400,-- is f 210,--. f 210,-- is dus 12.7% van de jaarpremie. De jaarlijkse premie moet dus zijn 210 x I00 is f I .654,--. 12.7 f 1.654,-- is 13.8% van de grondslag voor de pensioen- en premieberekening Bij deze uitgangspunten zou de premie dus 13.8% moeten zijn.
.
Opmerkingen - Deze uitgangspunten zijn uiteraard niet regel, dus de premiehoogte evewin. - G G n loonstijgingen in 40 jaren zou eerder samengaan met algemene kosten - en prijsdalingen (deflatie) dan met de ons vertrouwd geworden prijsstijgingen (inflatie) : - Zelfs zonder inflatie zal het inkomensniveau bij pensionering a1 veel hoger zijn dan dat bij de aanvang van de pensioenverzekering (op jeugdige leeftijd). De in 40 jaren betaalde pensioenpremie zou daardoor reeds beduidend lager zijn geweest. De premie en de opbrengst daarvan (groei of interen?) zouden onvoldoende zijn om de gestelde pensioennonn bij pensionering te bereiken. Het zou bij deze uitgangspunten zeer waarschijnlijk zelfs niet.mogelijk zijn om de pensioenuitkeringen jaarlijks met een prijscompensatie van bijv. 2% te verhogen. Maar zelfs a1 zou de pensioennorm van 70% bij pensionering gehaald zijn, dan kan dit reeds na 1 jaar bij het ontbreken van een voldoende prijscompensatie niet meer het geval zijn. (zie tabel behorend bij 2.1.4.). Laatstbedoeld euvel is globaal te compenseren door te streven naar een hogere pensioennorm bij pensionering dan 70%. Daarmee kan bereikt worden dat over een uitkeringsduur van b.v. 10 jaren toch over het geheel genomen de 70%-pensioennorm wordt gehaald. 2.2.2. ~ ~ ~ ~ e - b e o o r d e l i n g ~ E ~ ~ m i e h o ~ ~ t e De uit het voorgaande te trekken conclusie zal zijn dat het eigenlijk niet mogelijk is een pensioenpremiepeil te bepalen waarbij een nauwkeurige pensioennorm wordt gerealiseerd, althans niet bij een systeemdat berust op fondsvoming, zoals het B.P.L.-systeem. De B.P.L.-premie zal zich bij een ongewijzigd beleid als volgt ontwikkelen: Jaar 1978 1979 I980 e.v.
Basispremie %
11.6 12.4 13.3
..
~akullendepremie
Totale premie
9.2 9.2 9.2
20.8 21.6 22.5
z
%
Een gemiddeld bruto-jaarinkomen, inclusief vakantiebonnen van ongeveer f 28.000,-- in 1978 resulteert in een (netto) premiegrondslag + f 9.700,--. Indien extra inkomen uit overwerk en/of reistijd van van b.v. f 2.000,-- wordt verdiend, dan bedraagt dit brutoloon dus f 30.000,-- en de premiegrondslag f 11.7000,--. De totale B.P.L.-premie in 1978 bedraagt dan 20.8% van f 9.700,-- is f 2.018,-6f 20.8% van f 11.700,-- is f 2.434,--. Uitgedrukt in procenten van het brutoloon is dit respectievelijk 7.2% en 8,1%. Indien het loonniveau van 1980 ongeveer 13% hoger zou liggen dan dat van 1978 dan zou de B.P.L.-premie (in 1980: 22,5%) in deze regle voorbeeldsituaties naar verwachting stijgen van 7.2 tot 9.3% en van 8.1 tot 10.2%. Het is feitelijk niet aantoonbaar dat een percentage van 20 2 25 van de pensioen- 6f premiegrondslag bij een doelstelling van een waardevast pensioen van 70% van het eindloon in de R.1J.P.-situatie hoog is. Dit geldt evenzeer voor een percentage van 8 2 I0 van het brutoloon.
Via deze ingang is echter ook niet hard te maken dat de B.P.L.-pensioenpremie nog van 20.8 naar 22.5% of meer dient te stijgen om de doelstelling te kunnen realiseren. Het beoordelen van de pensioenpremiehoogte in relatie tot de doelstelling zal dus via een andere ingang mo-eten geschieden. 2.3. Evaluatie -----------opbouw ........................................... en resultaten van het B.P.L.-ouderdomspensioen 2.3.1. Onderscheid en -resultaten ------------pensioenopbouw -------- ------------------Voor de toetsing van de B.P.L.-premiehoogte aan de doelstelling is onderscheid mogelijk tussen de jaarlijkse groei aan rechten op toekomstig ouderdwspensioen en het tot uitkering komende ouderdomspensioen. Aan de (huidige) pensioenopbouw is globaal te meten of de (huidige) premiehoogte toereikend is. Aan de pensioenhoogte bij en n5 de pensionering is te beoordelen of de gedurende de gehele verzekeringsduur bijeengebrachte totale premie (achteraf gezien) toereikend is gewees t. 2.3.2. Evaluatie ----------------B.P.L.-pen~ioeno~bouw -------- ---Uitgaande van vrij regle (modale) gegevens is de ontwikkeling van loonen pensioenopbouw in 40 jaren uit te zetten. Deze ontwikkeling moet dan uiteraard op enkele vooronderstellingen berusten. Op deze wijze zijn drie ontwikkelingsmodellen opgezet. Deze drie modellen gaan uit van de volgende gelijke gegevens voor 1978: I. het B.P.L.-premieloon is f 12.000 2. de franchise voor de B.P.L.-premie is f 16.310 3. het premievrije deel v.d. vakantiebonwaarde bedraagt f 1.920
4. het (modale) brutoloon 1978 is f 30.230 5. de B.P.L.-premie bedraagt 20.8% en blijft 40 jaren ongewijzigd op 20.8%. 6. de A.0.W.-uitkering, inclusief (ontvangen) vakantietoeslag bedroeg in 1978 f 16.607,--. Om vast te stellen welke relatie er bij pensionering na 40 jaar bestaat tussen de hoogte van de ouderdomspensioenen en het brutoloon (de pensioennorm) wordt in alle modellen het brutoloon bij pensionering (in het jaar 2018) op 100% gesteld. De gekozen modellen varisren als volgt: Model A Het loon en de A.0.W.-uitkering stijgen jaarlijks met 5%. De opbouw van het B.P.L.-ouderdomspensioen is 12.7% van de B.P.L.premie. Model B Het loon en de A.0.W.-uitkering stijgen jaarlijks met 7Z. De opbouw van het B.P.L.-ouderdomspensioen is 12.7% van de B.P.L.premie. Deze (cumulatieve) pensioenopbouw wordt jaarlijks verhoogd met een inflatietoeslag van 2%.
Model C Het loon en de A.O.W. -uitkering stijgen jaarlijks met 10%. De opbouw van het B.P.L.-pensioen is 12.7% van de B.P.L.-premie. Deze (curnulatieve) pensioenopbouw wordt jaarlijks verhoogd met 5%. Model A A A
Omschrijving
Bed rag -
A.0.W.-pensioen B.P.L.-pensioen Totaal pensioen
f
f
f
116.913 39.292 155.205
Pensioennorm in % van bruto-loon 54.94 17.99 ' 72.93
--------------
A Bruto loon f 212.818 .................................................................
f
B B B
A.0.W.-pensioen B.P.L.-pensioen Totaal pensioen
f f
248.680 82.556 331.236
B
Bruto loon
f
452.676
C
A.0.W.-pensioen B.P.L.-pensioen Totaal pensioen
f
C C C
Bruto loon
f 1.368.187
54.94 18.23 73.17 -------------
................................................................. 751.620 254.417 f 1.006.037 f
100
100
54.94 18.60 -------------73.54 --------------
.................................................................
100
Conclusie Bij een constante B.P.L.-premie van 20,8% wordt in de drie ontwikkelingsvarianten A, B en C n5 40 jaren B.P.L.-pensioenopbouw een totaal ouderdomspensioen, inclusief A.0.W.-pensioen voor gehuwden bereikt dat de pensioennom: 70% van het loon (in het jaar 2018), ruimschoots bereikt. Opmerkingen 1 . Bij voortzetting van debij de varianten A t/m C behorende trends
zou het B.P.L.-pensioen n5 pensionering jaarlijks 5% achterblijven bij de loontrend aan de nog niet gepensioneerden. Bij een prijsstijging van 5, 7 of 10% per jaar zou het B.P.L.pensioen ondanks een jaarlijkse ontwaardingstoeslag van resp. nul, 2 en 5% toch nog jaarlijks 5% kunnen achterblijven bij de prijsontwikkeling. Bij zo'n waardevermindering van het B.P.L.-pensioen met 5% per jaar, zou het totale ouderdomspensioen, dat volgens de modellen A, B en C bij pensionering in 2018 gemiddeld ruim 73% van het loonpeil kon bedragen, vijfde pensioenjaar, dus op 70jarige leeftijd, net geen 70% meer halen. volgens de modellen A t/m C is aan2. Bij de loon- en pen~ioeno~bouw genomen dat het niet mogelijk zal blijken om in de jaren vanaf 2018 een 13e maand (extra) pensioen toe te kennen. Zou dit we1 het geval zijn dan zou dit het (totale) pensioenpercentage bij pensionering doen stijgen van gemiddeld 73 naar 741. 3. Voor model A is nagegaan welke invloed een B.P.L.-premiestijging van 20.8% naar 22.5% zou hebben. Gebleken is dat deze premieverhoging van 1.7% het B.P.L.-pensioen na 40 jaren met ruim 8% zou doen stijgen. Inclusief A.O.W. zou het (totale) ouderdomspensioen dan met 1.5%
,
van h e t b r u t o loon s t i j g e n (van 72.9 n a a r 74.4%). Gezien de geringe onderlinge v e r s c h i l l e n i n de uitkomsten van de modellen A, B en C z a l de p e n s i o e n s t i j g i n g van deze e e r s t e v a r i a n t op model A eveneens opgaan b i j de modellen B en C. 4 . I n a l l e modellen z i j n t r a p l o z e l i n e a i r e t r e n d s toegepast. De r e a l i t e i t i s u i t e r a a r d afwijkend. Voor de A.0.W.-uitkering maakt h e t n i e t s u i t of de l o o n t r e n d onregelmatig i s . Voor de opbouw van h e t B.P.L.-pensioen i s d i t we1 van invloed. Opgemerkt d i e n t , d a t een afnemende loontrend - dus een r e l a t i e f hoge B.P.L.-premie en -pensioenopbouw i n de e e r s t e f a s e van de verzekeringsduur - g u n s t i g e r i s dan h e t tegengestelde. 5. I n c i d e n t e l e l o o n s t i j g i n g e n z o a l s overwerkinkwsten, z i j n u i t e r a a r d i n h e t premieloon begrepen. Deze verhogingen werken i n h e t B.P.L.-systeem v o l l e d i g door i n d e pensioenopbouw. Ook i n d i e n i n de ( l a a t s t e ) j a r e n voor de pensionering n i e t meer i s overgewerkt en h e t eindloon (de 100% pensioennorm) dus is v e r l a a g d , b l i j f t de reeds met overwerk g e r e a l i s e e r d e pensioenopbouw onaangetast. 2.3.3.
E v a l u a t i e B.P.L.-pensioenuitkeringen ------------------------------- --
Aansluitend b i j hetgeen onder 2.3.). i s vermeld, i s nagegaan welke (gemiddelde) r e s u l t a t e n aan B.P.L.-ouderdomspensioen i n de p e r i o d e 1978 t / m 2000 kunnen worden verwacht. I n h e t voorgaande i s meen i k we1 aangetoond d a t aan deze uitkomsten geen absolute waarde kan worden gehecht. U i t e r a a r d i s we1 g e t r a c h t de r e a l i t e i t zo d i c h t moglijk t e benaderen en t e voorspellen.
!iLgangs~!"te_~Sen-&~aev_e_~!s I . A.0.W.-pensioen (gehuwden) over 1978. 2. Een B.P.L.-pensioenopbouw vanaf h e t j a a r 1949. 3. Berekende r e g l e gemiddelde B.P.L.-pensioenaanspraak over de p e r i o d e mei 1949 t l m 1976. 4. De van de B.P.L.-premieafrekening 1976 a f g e l e i d e r e g l e gegevens z o a l s a a n t a l loondagen, premiegrondslag, f r a n c h i s e en premieloon. 5. Het van punt 4 a f g e l e i d e gemiddelde b r u t o loon over 1976. 6. Een loontrend van 6.7% voor 1977 e n vervolgens 7% p e r j a a r . 7. Een B.P.L.-premie van 20% over 1977 20.8% over 1978, 21,6% o v e r 1979 en 22.5% vanaf 1980. Deze ontwikkeling van de B.P.L.-premiehoogte v e r o n d e r s t e l t dus een (voorlopig) ongewijzigde premie voor h e t h i e r i n begrepen premiedeel van 9.2% voor de aanvullende v e r zekering voor h e t R.1J.P.-personeel. 8. Een reglementair v a s t s t a a n d e j a a r l i j k s e opbouw van B.P.L.-ouderdornspensioen t e n bedrage van 12.7% v a n de B.P.L.-premie. 9. Een b i j de huidige p r a k t i j k a a n s l u i t e n d , op e x t r a p o l a t i e berustend verloop van j a a r l i j k s e curnulatieve i n f l a t i e t o e s l a g e n . Deze toes l a g e n z i j n op de volgende waarden ingecalculeerd b i j de berekening van de B.P.L.-pensioenopbouw over: 1978: 5%; 1979: 4%; 1980: 4%; 1981: 4%; 1982: 3%; 1983: 3%; 1984: 3%; w e r 1985 en volgende j a r e n : 2%.
L!iEw_er_ki% I n h e t hienrolgende o v e r z i c h t z i j n de gemiddelde p e n s i o e n r e s u l t a t e n vermeld d i e b i j uitwerking van bovenvermelde uitgangspunten vanaf 1978 kunnen worden verwacht
.
Overzicht verwachte gemiddelde pensioenresultaten Zie bijlage 11.
T?elichti~~-~ensi~~1!0-~e1:fIc5; Kolom I: vermeldt de A.O.W.-uitkering over dat jaar, inclusief de in dat jaar ontvangen vakantietoeslag A.O.W. Kolom 2: B.P.L.-ouderdompensioen, berekend volgens de uitgangspunten 2 t/m 9. Kolom 4: Premieloon 1978 is het gemiddelde regle premieloon over 1976, verhoogd met respectievelijk 6.7% en 7%. (zie uitgangspunten 5 en 6). Door het te vewachten aantal reglementaire loondagen voor elk komend jaar te volgen, ontstaan geringe afwijkingen in de trend. Dit werkt door in alle volgende kolomen. Het premieloon is in het algemeen gelijk aan het: loon waarover loonbelasting wordt ingehouden. Kolom 5: Het totale ouderdomspensioen van een per I januari 1978 gepensioneerd personeelslid, dat volgens dit overzicht gemiddeld f 19.152,-- bedraagt, is dus gelijk aan 65,83% van het bijbehorende gemiddelde premieloon dat in 1978 f 29.093,-zou bedragen. Kolom 6: Her brutoloon is het premieloon (kolom 5), verhoogd met het onbelaste deel (40%) van de vakantiebonwaarde. Kolom 7: Het totale ouderdomspensioen dat voor het eerst in 1978 aan een personeelslid zou zijn toegekend (f 19.152,--) bedraagt dus 61.61% van het gemiddelde brutoloon over dat jaar. Kolom 8: In overeenstemming met de gekozen uitgangspunten is geen rekening gehouden met de thans we1 gebruikelijke toekenning van een jaarlijkse extra uitkering van 6Cn maand pensioen. Indien dit we1 wordt gedaan stijgen de percentages van het ouderdomspensioen in kolom 7 tot de in kolom 8 vermelde waarden. Operkingen m.b.t. dit pensioenoverzicht - ------ ----------------------------Zoals onder 2.3.3. is gesteld, mag aan bovenvermelde pensioenuitkomsten geen absolute waarde worden toegekend. De betouwbaarheidsgraad van deze uitkomsten daalt naarmate het jaar van de verwachte pensionering verder van 1978 is verwijderd. Indien de werkelijke ontwikkeling duidelijk gaat afwijken van de gekozen uitgangspunten t.a.v. loontrend (7%) en ontwaardingstoeslagen (afnemend tot 2%), dan zal dit tot andere pensioenresultaten leiden. Als zeker moet worden aangenomen dat een jaarlijkse inflatietoeslag op het B.P.L.-pensioen van 2% (bij een loonstijging van 7% per jaar of minder) niet te handhaven is, indien het rendement van de belegde premiereserve van het B.P.L. duurzaam beneden de 64% zou dalen. Bovendien is de mogelijkheid tot uitkering van een 13e maand B.P.L.-pensioen bij een duurzaam rendement van 7% (en een loontrend van ongeveer 7%) ook reeds twijfelachtig. Bezien we deze invloedsfactoren 10s van elkaar dan zijn ongunstig voor de relatieve pensioenuitkomsten: - een hoge(re) jaarlijkse loonsverhoging, - een grote(re) jaarlijkse prijsstijging, - een laag (lager) rendement van de B.P.L.-premiereserve. Een daaraan tegenstelde ontwikkeling zou dus gunstiger zijn. In dit overzicht is ervan uitgegaan dat de A.0.W.-uitkering gelijke tred gaat houden met de loonontwikkeling. Mocht de A.0.W.-uitkering in de toekomst toch weer meer stijgen dan de lonen, dan stijgen daarmee de totale pensioenuitkomsten en -percentages.
3. CONCLUSIE EN AANBEVELING 3.1. Pensioenopbouw Tenzij de loontrend enlo£ het reEle looninkomen zich extreem (hoog) zouden ontwikkelen, mag aangenomen worden dat bij een B.P.L.-pensioenpremie zoals die voor 1978 geldt, - t.w. 20.8% van het premieloon, nadat dit is verminderd met een A.0.W.-franchise - , in het algemeen pensioenrechten worden opgebouwd welke met inbegrip van het A.O.l?.-pensioen kunnen voldoen aan de pensioennorm: 70% van het eindloon. 3.2. Pensioeninflatie en -norm De gebruikelijke B.P.L.-toeslagen op de pensioenuitkeringen zullen vrij zeker ook in de toekomst niet toereikend zijn om de verwachte waardevermindering van het B.P.L.-pensioen in de jaren n5 de pensionering volledig te compenseren. Een zekere marge boven de 70%-pensioennorm bij het ingaan van het ouderdomspensioen kan een doeltreffende buffer tegen deze pensioeninflatie zijn. Deze marge dient hoger te zijn naarmate het loonniveau hoger is, c.q. het B.P.L.-pensioen een groter deel van het totale ouderdomspensioen uitmaakt. 3.3. B.P.L.-premiehoogte Indien de premie voor de aanvullende B.P.L.-verzekering in de komende jaren niet wordt verlaagd, zal de totale B.P.L.-pensioenpremie ingaande 1980: 224% van de premiegrondslag bereiken, hetgeen neerkomt op ongeveer 10% van het brutoloon. Het is niet aantoonbaar dat bij dit B.P.L.-premieniveau een bovenmatige pensioenopbouw zal plaatsvinden.
3.4. Beleidsaanbeveling De voor 1978 geldende B.P.L.-premie van 20.8% van het premieloon kan op dit moment worden geacht een redelijke pensioenvoorziening te geven. Voor een zekere marge in de pensioennorm verdient het evenwel aanbeveling de premie voor de aanvullende verzekering ook na 1978 te handhaven op 9.2% Ergo: ook in 1979 en 1980 geen afbouw van de aanvullende verzekering doen plaatsvinden, ondanks de stijging van de premie voor de basisverzekering in die jaren (in totaal 1.7% van de premiegrondslag). Op een later tijdstip kan eventueel worden besloten een deel van de premie van de aanvullende verzekering voor een andere besteming aan te wenden, indien in het arbeidsvoorwaardenoverleg zou blijken dat die besteming voorrang dient te krijgen.
Bijlage I. Evaluatie Pensioenregeling Tabel behorend bij tekst 2 . 1 . 4 . ,
Jaar
Prij sniveau + 6.7% cum. waarde
blz. 5.
Pensioenniveau + 5% cum.
waarde
Pensioenniveau + 5% cum. + 13e maand waarde
Bijlage 11. Overzicht verwachte gemiddelde persioenresultaten (zie punt 2.3.3.) -
Jaar van pensionering
A.O.W. (incl. B.P.L.-pensioen vakantietoeslag
Totaal pensioenen (kolom 1+2)
Premieloon
-
Pensioen (kolom 3) in % v.h. premieloon (kolom 4)
- -
~
--
-
-
Bruto-loon Pensioen (kolom 3) in % van het bruto-loon (kolom 6)
-
Pensioen (incl. 13e maand) in % van het brutoloon (kolom 6)