Evaluatie Gemeenschapstuinen Rotterdam Resultaten van een vooronderzoek
Cees Bronsveld
Evaluatie Gemeenschapstuinen Rotterdam Resultaten van een vooronderzoek
Maart 2011
Cees Bronsveld
© 2011
dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid [SoZaWe], Sociaal-wetenschappelijke Afdeling, Rotterdam
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van de uitgever
Inhoudsopgave
1
Inleiding
5
2
Vooronderzoek
7
3
Doelstellingen
9
3.1
‘Re-integratie’: participatie en arbeidsmarktoeleiding
10
3.2
Sociale cohesie
11
3.3
Fysieke wijkverbeteringen
13
3.4
Educatieve doelstellingen
15
3.5
Overige doelstellingen: Samenwerking, weerbaarheid, duurzaamheid en gezondheid
16
4
“Afrekenen”
21
5
Conclusie: Voorstellen voor vervolgonderzoek
23
Literatuur
25
1
Inleiding In 2010 werden in Rotterdam op initiatief van de dienst SoZaWe twee zogenaamde gemeenschapstuinen geopend, te weten in de wijk Oudeland in de deelgemeente Hoogvliet en in de wijk Schiemond in de deelgemeente Delfshaven. Een derde gemeenschapstuin, in de deelgemeente Overschie, wordt wellicht in de loop van 2011 geopend. Een definitieve keuze voor de locatie wordt dezer dagen (maart 2011) verwacht. De deelgemeente Feijenoord heeft ook belangstelling getoond. Eind 2010 kreeg de Sociaal-wetenschappelijke Afdeling van de dienst SoZaWe de opdracht om deze gemeenschapstuinen te evalueren. Het daartoe geformuleerde 1
onderzoeksvoorstel voorzag in een voor-onderzoek. Dat vooronderzoek werd begin 2011 uitgevoerd. Gepoogd werd om helder te maken aan de hand van welke criteria de gemeenschapstuinen beoordeeld zouden moeten worden en welke onderzoeksvragen verder mogelijk van belang zijn. De resultaten van dit vooronderzoek liggen thans voor.
1
Jagmohansingh en Bronsveld 2010.
5
2
Vooronderzoek Bij de gemeenschapstuinen zijn een flink aantal partijen betrokken. Naast de dienst SoZaWe gaat het met name om de deelgemeentes Hoogvliet en Delfshaven, het opbouwwerk in beide deelgemeentes, een tuinarchitecte, een tweetal basisscholen die aan de tuinen grenzen en een tweetal vestigingen van woningcorporatie Woonbron. Met een (beperkt) aantal vertegenwoordigers / medewerkers van deze betrokken partijen werden interviews gehouden. Centraal in deze interviews stond de vraag naar de doelstellingen van de tuin. Aan deze doelstellingen zullen immers de criteria ontleend moeten worden aan de hand waarvan de gemeenschapstuinen beoordeeld zullen moeten worden. Naast het interviewen van deze sleutelinformanten werden de beide gemeenschapstuinen bezocht – van de tuin in Schiemond kon zelfs de officiële opening op 9 december 2010 worden bijgewoond. Ook andere tuinen in Rotterdam en één tuin daar buiten werden bezocht. Op al deze tuinen is gesproken met beheerders, medewerkers, vrijwilligers en bezoekers. Het gaat om: -
gemeenschapstuin en heemtuin, gemeente Rucphen
-
schooltuincomplex De Enk, Rotterdam
-
Botanische Tuin, Rotterdam
-
een drietal tuinen van Creatief Beheer (o.a. Afrikaanderplein)
-
het project Vakmanstad in Bloemhof
-
een tweetal Transition Town tuinen: Bavinckdriehoek (De Esch) en Bergwegplantsoen
2
(Noord) Ook werd er een door de gemeente Rotterdam (Annemiek Fontein, dS+V) georganiseerde studiedag over stadslandbouw Food and The City bijgewoond, werd er gesproken met de Wageningse socioloog en medeoprichter van Eetbaar Rotterdam, dr. Jan-Willem van der Schans en werd er een stedelijk groen overleg van Transition Town bijgewoond.
2
Zie over grondslagen van dit project: Oosterling 2009 (samenvatting Oosterling 2009a). Voor een eerste evaluatie zie Boonstra et al. 2009.
7
Tot slot werd er enige literatuur bestudeerd. Naast allerhande beleidsstukken als de Projectplannen die voor de tuinen werden opgesteld vooral sociaal-wetenschappelijke literatuur over “sociale cohesie”.
8
3
Doelstellingen De gemeenschapstuinen hebben, zo blijkt uit de aan de gemeenschapstuinen ten grondslag liggende Projectplannen, meerdere doelstellingen. -
re-integratie: het creëren van werkplekken (10 fte) per jaar
-
het versterken van de sociale cohesie
-
het opknappen van de buurt
-
educatieve doelstellingen
-
overige doelstellingen: samenwerking, weerbaarheid, duurzaamheid en gezondheid
In onderstaande paragrafen zal bij deze doelstellingen een kleine toelichting worden gegeven. Uiteraard zal daarbij ook de vraag naar de meetbaarheid van de doelstellingen aan de orde komen.
9
3.1
‘Re-integratie’: participatie en arbeidsmarktoeleiding
Het is goed te beseffen dat het bij de investeringen die SoZaWe in beide gemeenschapstuinen deed, gaat om zogenaamde re-integratie middelen. De tuinen zullen dus “werk” moeten opleveren. In de projectplannen voor beide tuinen wordt in dit verband 10 fte op jaarbasis genoemd. Daar zijn inmiddels twee kanttekeningen bij te maken. a. Het gaat bij de genoemde 10 fte niet noodzakelijkerwijs om 10 fte reguliere, betaalde banen. Als 10 mensen één of meer substantiële stappen zetten op de zogenaamde 3
participatieladder kan er vanuit SoZaWe-perspectief ook aan de re-integratiedoelstelling voldaan zijn. In de projectplannen die voor de gemeenschapstuinen in Hoogvliet en Schiemond zijn opgesteld staat dat wijkbewoners via “een activeringstraject (vrijwilligerswerk) of participatietraject (werkstage met behoud van uitkering)” werkzaamheden op de 4
tuinen zullen verrichten . 5
Betrokkenen noemen in dit verband 10 fte participatiebanen . Een “fulltime participatiebaan” betreft een aanstelling voor 32 uur per week. b. Het onderhoud van een gemeenschapstuin zal geen “10 fte” werk opleveren. Deskundigen schatten dat het onderhoud van de tuinen de inzet van 1 personeelslid voor 1 dag per week zal vergen (en in de winter: geen inzet): alles bij elkaar bij lange na zelfs niet eens 1 fte! Het idee is dat de samenwerkende instellingen (SoZaWe, deelgemeente en de betrokken woningcorporatie, Woonbron) er in slagen andere wijkgebonden werkzaamheden te vinden, zoals bijvoorbeeld het spotten van graffiti en het rechtleggen van stoeptegels. In feite wordt daarmee gestreefd naar een buurtonderhoudsteam waarvoor het onderhoud van de lokale gemeenschapstuin slechts één van de taken is. Strikt genomen is hiermee een doelstelling geformuleerd die het functioneren van de gemeenschapstuinen sec overstijgt. Anders gezegd: het oordeel over de gemeenschapstuinen wordt daarmee afhankelijk gemaakt van het welslagen van de buurtonderhoudsteams. De vraag is of het project gemeenschapstuinen daarmee inderdaad “belast” moet
3 4 5
10
Zie bijvoorbeeld http://www.participatieladder.nl/pages/content.php. PP Hoogvliet, p. 3 en PP Schiemond, p. 3. Zie bijvoorbeeld Bronsveld en Reijnen 2008.
worden. Anderzijds wordt de samenwerking door betrokkenen als een belangrijk aspect 6
van het project beschouwd . Hoe dit ook beslist zal worden, een aantal vragen zal beantwoord dienen te worden, te weten: a. Slagen de genoemde instellingen erin om voldoende samen te werken? b. Zijn er voldoende werkzaamheden op wijkniveau voor de werknemers voorhanden? c. Zijn er voldoende bijstandsgerechtigden uit de wijk die dit werk “kunnen en willen” - en werkt de doorverwijzing door de Werkpleinen SoZaWe?
3.2
Sociale cohesie
In een samenleving die zich in toenemende mate kenmerkt door individualisme zijn sociale verbanden van groot belang. Een van de doelstellingen die door de geïnterviewden genoemd werd is “sociale cohesie”. Gemeenschapstuinen worden uitermate geschikt geacht voor het organiseren van ontmoetingen, ontmoetingen tussen bewoners uit een bepaalde buurt of wijk. Uit de projectplannen blijkt dat het hierbij gaat om mensen uit de hele wijk, niet alleen om de 7
direct omwonenden dus . Voor de tuin in Schiemond wordt in het projectplan nadrukkelijk als doelstelling het 8
ontmoeten van “mensen van verschillende culturele achtergrond” . Ontmoetingen kunnen in een tuin bovendien met enige regelmaat georganiseerd worden: anders dan bijvoorbeeld bij buurtbarbecues, een inmiddels klassiek geworden instrument, kunnen in wijktuinen als de gemeenschapstuin in ieder geval in het voorjaar en in de zomermaanden met een grote frequentie allerhande bijeenkomsten worden georganiseerd. Er is anders gezegd continuïteit mogelijk. Voor de goede orde dient gerealiseerd te worden dat deze functie ook een aantal maanden (late herfst / winter / vroege voorjaar) per jaar nadrukkelijk niet vervuld kan worden. Daarnaast nodigt een aantrekkelijke tuin ook uit tot spontane ontmoetingen. Uit recent 9
onderzoek blijkt dat in het algemeen “groen” goed is voor de sociale cohesie . Het is intussen niet altijd even duidelijk wat er precies bedoeld wordt met het bevorderen van sociale cohesie.
6 7 8 9
Zie §3.6 hieronder. PP Schiemond, p.4 ; PP Hoogvliet, p.4. PP Schiemond, p. 4. Zie bijv. J. Vreke et al. 2010. 11
Niet alleen zijn er – heel begrijpelijk overigens - nauwelijks ideeën “hoeveel ontmoeting” er tot stand zou moeten gebracht. Ook kwamen er uiteenlopende antwoorden op de vraag of de doelstelling hier inderdaad het smeden van sociale cohesie is òf dat sociale cohesie meer een middel is om andere wijkgerelateerde doelen te bereiken zoals bijvoorbeeld grotere (gevoelens van) veiligheid. Ook in de Sociaal-wetenschappelijke literatuur bestaat veel onduidelijkheid, om niet te zeggen verwarring, over wat “sociale cohesie” nu eigenlijk precies is. Sommige auteurs achten het een kenmerk van sociale eenheden – zoals bijvoorbeeld een stadswijk. Anderen achten sociale cohesie, een kenmerk van individuen: “cohesie” is dan zo 10
ongeveer een synoniem voor “integratie” geworden . 11
In een recent literatuuroverzicht wordt het belang van professionals benadrukt . Nog weer anderen stellen – al dan niet terecht - andere termen voor. Gaat het om de doelstelling “ontmoeten” en het leren kennen van (groepen) mensen – bijvoorbeeld van mensen met een andere culturele achtergrond - dan spreekt stadssociologe Joke van der 12
Zwaard bijvoorbeeld liever van “cognitieve cohesie” dan van sociale cohesie . Ook de term “sociaal kapitaal” zou van belang kunnen zijn. Sommige contacten op wijkniveau kunnen bijvoorbeeld arbeidsmarktrelevant zijn en zouden ook, en wellicht zelfs beter, in deze door onder meer Pierre Bourdieu ontwikkelde terminologie beschreven kunnen worden. Overigens zijn er ook heel andere geluiden te horen. Zoals dat van Gwen van Eijk: zij 13
ontkent dat “de buurt” kan binden . Nader literatuuronderzoek naar “sociale cohesie” en eventueel “sociaal kapitaal” wordt aanbevolen. Interviews met bewoners, bezoekers en andere betrokkenen, het bezoeken van de tuin, zowel bij georganiseerde activiteiten als op momenten “waarop er officieel niks te doen is” zullen inzicht kunnen geven in welke mate de tuinen bijdragen aan ontmoetingen van wijkbewoners en de sociale gevolgen daarvan. Van belang is uiteraard ook om na te gaan of alle wijkbewoners voor evenementen worden uitgenodigd: via oproepen in de wijkkrant of via posters is buurtwinkels en/of wijkgebouwen.
10
11 12
13
12
Schuijt definieert sociale cohesie nadrukkelijk als een systeemkenmerk (Schuijt 1997, p. 19), het SCP even nadrukkelijk niet (zie de inleiding van Schnabel en De Hart in: Schnabel e.a. (red) 2008), pp. 11-29 Van Stokkom en Toenders 2010. Van der Zwaard 2010. Vgl. Bronsveld 2010. Zie Van Eijk 2010a en 2010b.
3.3
Fysieke wijkverbeteringen
Het groen is in de naoorlogse wijken Oudeland en Schiemond ruim voor handen. Maar in het algemeen ligt dat groen “er maar zo’n beetje bij”. Het is verwaarloosd en functioneert niet meer omdat het niet is aangepast aan een veranderende bevolking en de daarmee veranderende wensen ten aanzien van het gebruik. Het groen in de naoorlogse stadswijken staat dezer dagen daarom sowieso sterk in de belangstelling. Een van de belangrijkere vragen is hoe groen weer een vitaal onderdeel van een wijk kan worden. In feite ligt in vele van deze wijken de vraag voor in hoeverre het oude “kijkgroen” kan worden omgezet in “gebruiksgroen”: Hoe komen we af van het beeld van verwaarlozing en gebrek aan geld voor goed beheer? Hoe dient een en andere georganiseerd te worden? Wie neemt de verantwoordelijkheid voor het groen: de overheid (de stad of de deelgemeente), de woningcorporatie of de bewoners zelf? Stedelijk groen is in potentie uiterst belangrijk. De aanwezigheid van groen bepaalt voor een groot deel de kwaliteit van de leefomgeving. Meer groen maakt het voor mensen - en 14
bedrijven - aantrekkelijker om zich ergens, in een groene wijk, te vestigen . In die zin vormen de gemeenschapstuinen ook en interessant sociaal (stedenbouwkundig?) experiment. In Nederland is de belangstelling voor de buitenruimte in het algemeen en het openbare groen in het bijzonder groeiende – niet op de laatste plaats in Rotterdam. Volgens de Wageningse onderzoeker Van der Schans heeft “de creatieve klasse” niet alleen belangstelling voor culturele voorzieningen maar eveneens voor allerlei vormen van “hip 15
groen” . Het is in ieder geval opvallend dat een flink aantal particuliere groene initiatieven door Rotterdamse kunstenaars zijn genomen. De gemeenschapstuinen werden mede ingericht door wijkbewoners. In een reeks bijeenkomsten – ontwerp-ateliers geheten – konden verschillende groepen bewoners – en even zovele gebruikersgroepen hun wensen kenbaar maken. Ontwerpster Jacqueline van der Lubbe van RadarAdvies trachtte vervolgens de gewenste functies in de tuin in te bedden. Iets waarin zij alleszins redelijk geslaagd lijkt te zijn – al zette een
14
15
Voor Rotterdammers is de aanwezigheid van de voorziening “groen als aankleding” de belangrijkste reden om voor een bepaalde wijk te kiezen als woonomgeving - na “de aanwezigheid van winkels”. De “nabijheid van een park” wordt als derde overweging genoemd, Dun en De Vries 2010, p. 13. De “creatieve klasse” bestaat uit cratieve mensen - deels voorheen nogal negatief aangeduid als yuppen - maar dan vooral kunstenaars, ontwerpers en andere kenniswerkers. Ze worden econmisch van groot belang geacht vanwege hun innoverende potentiëel op velerlei terreinen. Er zou concurrentie tuusen steden bestaan om deze creatievelingen aan de stad te binden. Zie bijv. Florida 2002. 13
aantal betrokkenen in Hoogvliet vraagtekens bij het gegeven dat het gewenste podium er niet gekomen is. Duidelijk is dat de openbare ruimte in ieder geval in Hoogvliet door het aanleggen van de tuin aan kwaliteit gewonnen heeft. “Oudeland is een moeras” – zeggen twee bewoners en een vertegenwoordiger van de deelgemeente. Voor het aanleggen van de tuin diende een flink stuk grond gedraineerd te worden, waardoor er veel modder is verdwenen. Een stuk buitenruimte kan nu in ieder geval gebruikt worden. Iets waar overigens niet iedereen in de wijk onmiddellijk blij mee is. De angst voor overlast is soms enorm. Voor sommige bewoners betekent elke jongere overlast en is elk bankje een hangplek. Of de door de bewoners gewenste functies in de praktijk geëffectueerd werden, valt te bezien. Een en ander kan door interviews met bezoekers van de tuinen worden vastgesteld. Uiteraard geldt dat ook voor het oordeel van de bewoners over wijkverbeteringen door het aanleggen van de tuin.
14
Zoals bekend werd de wijk Schiemond niet zo lang aangewezen als de meest kindonvriendelijke wijk van Nederland. Daar was een hoop op af te dingen, maar toch ...
16
.
Een paar jaar eerder werd elders in de stad Proefpark de Punt door de Nederlandse tak van Child Friendly Cities aangewezen als het meest kindvriendelijke project van dat 17
jaar . Ook qua “kindvriendelijkheid” in de openbare ruimte bieden tuinen ongekende mogelijkheden !
3.4
Educatieve doelstellingen
Tuinen brengen de natuur dichterbij. Kennis van natuur en milieu kan uiteraard het beste in de groene buitenruimte worden bijgebracht.
16 17
Zie Steketee e.a, (red) 2008. Een jaar was Schiemond overigens al van deze eerste plaats af. Aldus Karin Keijzer (Creatief Beheer) in een interview, zie Vrolijk 2006. 15
Zoals gezegd liggen beide tuinen in de buurt van een school. Vreemd genoeg liggen 18
beide scholen helaas wel met de rug naar de tuin toe . De tuinen zijn evenwel wel zo ingericht dat er klassikaal les gegeven kan worden. In de praktijk zal het heel erg afhangen of er op de school leerkrachten werkzaam zijn hier affiniteit mee hebben. De dienst JOS kan in deze uiteraard een stimulerende rol spelen. Overigens zal de tuin ook voor de participanten in de onderhoudsploeg in educatief opzicht van belang kunnen zijn. Zij zouden kunnen ontdekken dat zij “groene vingers” hebben of anderszins affiniteit hebben met groen. De participatiebanen zouden dan gezien kunnen worden als een voortraject in de richting van een betaalde baan als (assistent) hovenier of productiemedewerker in het Westland.
3.5
Overige doelstellingen: Samenwerking, weerbaarheid, duurzaamheid en gezondheid
Weerbaarheid In de projectplannen werden naast de tot dusver behandelde nog een tweetal doelstellingen genoemd. 19
Allereerst: “We willen de huurders en de wijken weerbaarder maken” . In de interviews werden deze doelstellingen door geen van de betrokkenen expliciet genoemd. Weerbaarheid van huurders en weerbaarheid van wijken laten zich niet zo eenvoudig meten. Het begrip is diffuus en laat zich moeilijk operationaliseren. De SWA stelt daarom voor om “weerbaarheid” van wijk en bewoners te operationaliseren in termen van “betrokkenheid van wijkbewoners bij de bestaande bewonersorganisatie”. De onderliggende gedachte daarbij is dat een weerbare wijk gekenmerkt wordt door een sterke bewonersorganisatie. Een toenemende betrokkenheid van bewoners bij de bewonersorganisatie zou dan wijzen op een toegenomen weerbaarheid van bewoners en/of de wijk. Of veranderingen in deze “weerbaarheid” toegeschreven zullen kunnen worden aan het functioneren van de gemeenschapstuin zal dan uiteraard nog moeten blijken.
18 19
16
Dit gaat uiteraard ook ten koste van het ‘vanzelfsprekende toezicht’ vanuit de scholen! PP Hoogvliet, p. 4 en PP Schiemond, p. 4.
Samenwerking 20
Ook het “verbeteren van de ketensamenwerking” wordt als doelstelling genoemd . Betrokkenen van SoZaWe wezen er op dat dit een belangrijk aspect is van het project. In het evaluatieonderzoek zal er dan ook nadrukkelijk naar de organisatorische aspecten van het project gekeken worden. In de interviews hierover zal ook teruggekeken worden om de samenwerking in de verschillende ontwikkelingsfasen van de gemeenschapstuinen – inrichten, beheren, programmeren en betrekken bewoners – in kaart te kunnen brengen. Organisatieproblemen hebben menig project doen mislukken “Er is een schrijnend gebrek aan continuïteit. Projecten en professionals komen en gaan” zo werd onlangs 21
gesteld over een bepaald project . Ook bij de gemeenschapstuinen zal veel afhangen of één of meer functionarissen van de betrokken instellingen bereid zijn om de kar te trekken. Aan deze voorwaarde lijkt bij beide tuinen vooralsnog voldaan – ook al lijkt die trekkersrol kwetsbaar vanwege de inderdaad altijd mogelijke personeelswisselingen. Voorgesteld wordt overigens wel om het thema “(keten)samenwerking” in het onderzoek beperkt te houden. En zo mogelijk te volstaan met het signaleren van zaken die volgens betrokkenen beter georganiseerd zouden kunnen en moeten worden”. Duurzaamheid Bij de start van het vooronderzoek is door de opdrachtgever nadrukkelijk gevraagd aan te geven dat het ontwikkelen van de gemeenschapstuinen aansluit bij de collegedoelstellingen over duurzaamheid. In het collegeakkoord staat daarover het volgende: “De internationale bekendheid van Rotterdam op het gebied van economische activiteit rond duurzaamheid is een vestigingsmotief voor internationale bedrijven. Ook heeft duurzaamheid steeds vaker een economische spin-off voor de stad. Daarom willen wij een programma Duurzaamheid ontwikkelen zodat duurzaamheid een katalysator wordt voor de Rotterdamse economie. De doelstelling van het Rotterdam Climate Initiative op; het gebied van CO² reductie, klimaat, luchtkwaliteit, water en energie zullen uitgewerkt worden in concrete maatregelen, als onderdeel van het nieuwe programma duurzaamheid (…). Het nieuwe programma heeft o.a. de volgende speerpunten: duurzaam bouwen, duurzame mobiliteit zoals elek-
20 21
PP Hoogvliet, p. 4 en PP Schiemond, p. 4. Peeters 2010, citaat op p.4. 17
trisch vervoer, acquisitie van bedrijven. Duurzaamheid in aanbestedings22
eisen, betrekken van bewoners” . Groen draagt bij aan de kwaliteit van het milieu. Luchtkwaliteit, het weren van geluid, het microklimaat in steden en zelfs biodiversiteit: al deze thema’s worden in positieve zin 23
beïnvloed door stedelijke groenvoorzieningen . Het zal duidelijk zijn dat er tussen het ontwikkelen van de gemeenschapstuinen en de duurzaamheiddoelstellingen van het Rotterdamse college van B & W eenvoudig een link te leggen is. Het is evenwel ook mogelijk de duurzaamheiddoelstelling van de gemeenschapstuinen in een breder kader te bezien. Dat zou bijvoorbeeld kunnen door de gemeenschapstuinen te vergelijken met andere groene initiatieven in Rotterdam (en wellicht ook daarbuiten) waar de duurzaamheiddoelstellingen nadrukkelijker explicieter geformuleerd zijn dan voor de gemeenschapstuinen geschiedde. Groen kan relevant zijn voor lokale voedselproductie. Dat gebeurde bijvoorbeeld op de Rotterdamse tuinen van Transition Town. Dit seizoen gaat waarschijnlijk ook de Voedseltuin van start, een initiatief van de Voedselbank, daarbij ondersteund door SoZaWe. Trouwens ook in de gemeenschapstuinen zal geproduceerd gaan worden, ook al gaat dat om te beginnen (?) slechts om kruiden. In steden als Toronto, Londen en Detroit is men met deze stadslandbouw veel verder gevorderd. In de Tweede Wereldoorlog werd op een gegeven moment 40% van de verse 24
groenten in (stedelijke) victory gardens verbouwd . Dat een en ander serieus genomen dient te worden blijkt uit de lijvige literatuurstudie over Urban Agriculture van het Amerikaanse Ministerie van Landbouw waarin een indrukwekkend overzicht van wat er 25
wereldwijd op dit terrein ondernomen wordt . Ook in Nederland is de belangstelling voor “stadslandbouw” groeiende. Publieksbladen 26
als Ode en HP/de Tijd besteedden er recent aandacht aan . In Rotterdam zet een 27
actiegroep als Eetbaar Rotterdam zich hiervoor in , ondernamen talloze vrijwilligers – waaronder die verenigd in Transition en inmiddels toont ook de gemeente Rotterdam
22 23
24 25
26 27
18
Ruimte 2010, pp. 13-14 Vervoort et al. 2009, pp. 24-37. Zie over stedelijk groen en klimaat bijv. ook Woestenburg 2010. Brown & Jameton 2000, p. 22. Zie USDA 2006. Zie ook de Wageningse “urban agriculture” website: www.urbanagriculture.wur.nl. Zie Miner en Noordhoff 2010 en Timmermans 2010. Zie bijv. de website van Eetbaar Rotterdam: http://www.het-portaal.net/project/eetbaarrotterdam.
belangstelling. De dienst dS+V (Annemieke Fontein, hoofd landschapsarchitectuur) organiseerde in september vorig jaar Food & The City, een studiedag die ook door wethouder Alexandra van Huffelen van Duurzaamheid, Binnenstad en Buitenruimte werd bijgewoond. De gemeenschapstuinen van SoZaWe en de voedseltuin zouden aldus bezien het begin van een interessante historische parallel kunnen zijn. Ooit was er de meent (etymologisch gezien de wortel van de term gemeente!): braakliggend grond, die door arme 28
stedelingen gebruikt mocht worden om voedsel te verbouwen . Dat juist de dienst SoZaWe begint met gemeenschapstuinen is historisch gezien dus helemaal niet zo vreemd!
29
Gezondheid Locale voedselproductie heeft nog een ander effect. In de plannen van de Voedselbank wordt niet voor niets er ook op gewezen dat lokaal verbouwd voedsel gezonder zal zijn. 30
Bovendien nodigt groen uit tot bewegen. En ook bewegen is gezond . “Elk type groen heeft (…) een ander effect op gezondheid en milieu. Dit pleit voor een gevarieerd aanbod met goede verdeling over de gehele gemeente. Vanuit gezondheidsoptiek blijkt dat meer natuurwaarde meer betekent voor de gezondheid, maar toch 31
hebben zelfs kleine groen-elementen al een positief effect op de gezondheid” .
28 29
30 31
Met dank aan Jan Willem van der Schans. Hieraan kan nog worden toegevoegd dat de volkstuinen, ontstaan aan het begin van de 20e eeuw, op grond die door particulieren ter beschikking werd gesteld, aanvankelijk “armentuinen” waren, waarop vooral voedsel (aardappelen met name) werden verbouwd. Ook de “schoolwerktuinen” hadden aanvankelijk vooral de productie van voedsel als doel, al kweekten de meisjes (!) ook bloemen. Pas na 1970 kregen de “schooltuinen”educatieve doelen (zie over volks- en schooltuinen in Rotterdam Vos 1998, pp. 47-51). Vervoort et al. (2009), op. cit, pp. 38-45. Vervoort et al. (2009), p. 39 (curs. cb).
19
4
“Afrekenen” Voor SoZaWe is de minimale doelstelling van de met re-integratiegelden gefinancierde gemeenschapstuinen dat die tuinen werk opleveren. Als norm werd 10 fte participatiebanen gesteld: 10 x 32 uur per week, gedurende in principe een jaar. SoZaWe is evenwel vooral met de pilot begonnen om te ervaren of de re-integratiegelden ook “slimmer” kunnen worden ingezet. Bijvoorbeeld dus door te investeren in een gemeenschapstuin, waarmee, als het even meezit, een aantal andere doelstellingen zoals boven gemeld gerealiseerd kunnen worden. Er hoeft derhalve wat SoZaWe betreft op deze doelen niet heel erg streng te worden “afgerekend”. Als de participatie-doelstellingen gehaald worden is de dienst daarentegen wel uitermate geïnteresseerd wat er van die nevendoelstellingen terecht komt. Die resultaten kunnen door middel van kwalitatief onderzoek alleszins redelijk in kaart worden gebracht. Door participerende observatie – i.c. het bezoeken van de tuinen, zowel bij activiteiten als bij “mooi weer” – en het interviewen van vrijwilligers, leerkrachten, buurtbewoners, jongeren en andere bezoekers – moet de mate waarin de tuin functioneert zoals gehoopt wordt, kunnen worden vastgesteld. Er zullen ook zaken als aantallen bijeenkomsten, aantallen bezoekers, deelnemende vrijwilligers et cetera in kaart kunnen worden gebracht. Uiteraard zal ook gekeken in hoeverre de diverse bij het COS
32
beschikbare buurtgerelateerde cijfers bruikbaar zijn.
Wanneer er in de deelgemeente Feyenoord alsnog tot de aanleg van een gemeenschapstuin besloten zou worden, dan kan er een onderzoek met nulmeting en een latere effectmeting plaatsvinden. Ook een methodiekbeschrijving behoort dan tot de mogelijkheden.
32
COS: Centrum voor Onderzoek en Statistiek, gemeente Rotterdam.
21
5
Conclusie: Voorstellen voor vervolgonderzoek Zoveel is duidelijk: op grond van de boven geschetste bevindingen tijdens het vooronderzoek, acht de SWA het verstandig af te zien van het kwantitatieve onderzoek 33
zoals eerder voorgesteld . In plaats daarvan stelt de SWA een tweetal andere onderzoeksactiviteiten voor, te weten (1) een kwalitatief evaluatieonderzoek en (2) een comparatieve studie naar een (nader te bepalen) aantal Rotterdamse tuinen en andere groene initiatieven.
(1) Kwalitatief evaluatieonderzoek Een eerste onderzoeksronde zal plaats kunnen vinden in het voorjaar/de zomer van 2011, een tweede in het voorjaar en de zomer van 2012. Via zowel gerichte formele als informele interviews met betrokken functionarissen en bewoners zal het reilen en zeilen van de gemeenschapstuinen in de twee Rotterdamse stadswijken in kaart worden gebracht. Daarbij zijn de volgende aspecten van belang: -
de aantallen mensen (wijkbewoners?) die via de gemeenschapstuin op een activerings - dan wel participatietraject kwamen
-
het sociale gebeuren op de tuinen – in de perceptie van bezoekers en de diverse professionals alsook de waarnemingen van de onderzoekers(s) tijdens dagen met en zonder activiteiten
-
nadere aanduiding van de relevantie van “sociale cohesie” aan de hand van uitgebreide literatuurstudie
-
het gebruik van de tuin voor educatieve doeleinden
-
de organisatie achter de tuinen: wat ging er goed en vooral, wat ging er fout? Wat kan er geleerd worden van dit proces met betrekking tot samenwerking met publieke en private partijen
-
beschrijving – aan de hand van literatuur en interviews sleutelinformanten – van bijdrage aan milieu / klimaat
33
Zie Jagmohansingh & Bronsveld 2010. 23
(2) Comparatieve studie Rotterdamse tuinen In Rotterdam zijn de laatste jaren vele groene initiatieven genomen. Op allerlei plekken ontstaan spontaan, soms met medewerking van de gemeente allerlei tuinen en andere groene voorzieningen. De tuinen van Creatief Beheer en Transition Town werden reeds genoemd., zo ook de Voedseltuin van de Voedselbank nabij de zogenaamde Marconi-strip. Interessant is ook de mogelijk doorstart van de tuinen aan de Gordelweg alsook de Hofplein-tuin van de Nico Adriaansen Stichting (dagopvang dak- en thuislozen), de tuinen in het Bloemhofproject van Henk Oosterling en uiteraard het Delfhavense “dakpark” waar inmiddels ook 34
ervaring met bewonersparticipatie werd opgedaan . Uiteraard kan een vergelijking met meer “traditionele” tuinen als de Rotterdamse Botanische Tuin en een schooltuinencomplex als De Enk op Zuid eveneens uitermate nuttig zijn. Deze initiatieven hebben immers allen verschillende doelstellingen. Van het verbeteren van het groen als kijkgroen tot het ontwikkelen van allerlei vormen van nutsgroen. Ook de kosten – zowel qua investering als het beheer – van deze groene plekken zullen uiteenlopen, zo ook evenals de impact op het milieu. Uiteraard zal ook in het voorgnomen vergelijkend onderzoek vooral worden ingezoomd op het sociale aspect. Welke verschillen zijn er op dit punt waar te nemen en welke factoren zijn voor het verklaren van die verschillen van belang? Voor het breder maken van dit evaluatieonderzoek door het inbouwen van deze hier voorgestelde comparatieve tuinenstudie is steun aangeboden door de Universiteit van Wageningen - in de persoon van de een aantal keren in dit rapportje genoemde dr. Jan Willem van der Schans. Het ligt ook voor de hand liggen contacten te ontwikkelen met andere (“sociale”) diensten van Rotterdam: de DCMR, de GGD, dS+V JOS en Sport en Recreatie – met het oog op input in zowel intellectuele als wellicht ook financiële zin. Betrokkenheid van genoemde personen en instanties zal onder meer door deelname van betrokkenen in een begeleidingscommissie kunnen worden vormgegeven.
34
24
Zie Van der Stoep et al. 2009, pp. 27-34.
Literatuur Boonstra, Nanne, Harrie Jonkman en Huub Braam 2009 Oefenen in Vakmanschap. Rotterdam Zuid: Effecten van het onderwijsprogramma Vakmanstad en Fysieke Integriteit, Utrecht (Verweij-Jonker Instituut) Bronsveld, Cees, en Annemarie Reijnen 2008 Werken bij de Roteb. Een explorerend onderzoek naar de maatschappelijke effecten van 'werken op een participatieplaats', Rotterdam (COS / SoZaWeSWA) Bronsveld, Cees 2010 www-recensie van Van der Zwaard 2010, zie http://www.husserl.nl/cms/images/stories/pdf/id209.pdf Brown, Kate H., and Andrew L. Jameton 2000 Public health implications of urban agriculture, in: Journal of Public Health Policy, 21: 1, pp. 20-39 Dun, L.P.M. van, en C. de Vries 2010 Rotterdammers over de buitenruimte, Rotterdam (dS+V / COS) Eijk, Gwen van 2010a De buurt bindt niet. Buren kunnen geen culturele verschillen overbruggen, in: Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken, april 2010, pp. 14-17 Eijk, Gwen van 2010b Unequal networks. Spatial segregation, relationships and inequality in the city, Amsterdam (IOS Press) (proefschrift TU Delft) Florida, Richard L. 2002 The rise of the creative class: and how it’s transforming work, leisure, community and everyday life, New York (Basic) Hopkins, Rob 2008 The Transition Handbook: from oil dependency to local resilience, Totnes (Green Books). Nederlandse vertaling (Transitie Handboek) Van Arkel (2009) Jagmohansingh, Shantie, en Cees Bronsveld 2008 Gemeenschapstuinen Rotterdam (interne notitie SoZaWe - SWA, niet gepubliceerd) Ketelaars, Simone 2009 Groene iconen maken de stad. Over de vele functies van natuur in de stedelijke omgeving, in: City Journal, maart 2009, pp. 8-10
25
Miner, Casey, en Ineke Noordhoff 2010 Boer zoekt stad, in: Ode, juli/augustus 2010, pp. 38-42 Onstenk, Annemiek 2010 Sociaal groen in de wijk. Werken en leren in de gemeenschapstuin, Sociaal Bestek, 71-4, pp. 14-18 Oosterling, Henk 2009 Woorden als daden. Rotterdam Vakmanstad / Skillcity 2007-2009, Heijningen (JapSam Books) Oosterling, Henk 2009a Woorden als daden. De samenvatting. Rotterdam Vakmanstad / Skillcity 2007- 2009, Heijningen (JapSam Books) Peeters, Piet-Hein 2010 “De prachtwijken gaan er niet komen”. Interview met bestuurskundigen Taco Brandsen en Jan-Kees Helderman, in: Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken, december 2010, pp. 4-8 PP Hoogvliet 2008 Projectplan Gemeenschapstuin Hoogvliet: ontmoeting in Oudeland, concept 03 (18.11.2008) (niet gepubliceerde notitie) PP Schiemond 2010 Projectplan Gemeenschapstuin Schiemond, versie 2.2 (22.4.2010) (niet gepubliceerde notitie) Radar z.j.
Ruimte 2010
Gemeenschapstuinen: “Duurzaam instrument voor integrale wijkaanpak, sociale cohesie, participatie en re-integratie”, Amsterdam (folder RadarGroep)
Ruimte voor talent en ondernemen, Collegeprogramma Rotterdam 20102014, College van B&W, Rotterdam,
Schuijt, Kees 1997 Sociale cohesie en sociaal beleid, Amsterdam (De Balie) Schnabel, Paul, Rob Bijl en Joep de Hart (red.) 2008 Betrekkelijke betrokkenheid, Sociaal en Cultureel Rapport 2008, Den Haag (SCP) Steketee, Majone, Jodi Mak en Bas Tierolf (red.) 2008 Kinderen in tel. Databoek. Kinderrechten als basis voor lokaal jeugdbeleid, Utrecht (Verweij Jonker Instituut)
26
Stoep, Ceciel van der, Karen Bebelaar en Peter Veer 2009 Samen, leven en groen, Amsterdam / Utrecht / Wageningen (Netwerk Groen, Integratie en Stedelijke Vernieuwing) Stokkom, Bas van, en Nelleke Toenders 2010 De sociale cohesie voorbij. Actieve burgers in achterstandswijken, Amsterdam (Pallas) Timmermans, Rick 2010 Nieuw! De stadsboerderij, in: HP/ De Tijd, 30.6.2010, pp. 52-56 USDA 2006
Urban agriculture: a literature review. Urban agriculture: Differing phenomena in differing regions of the world, Washington (United States Department of Agriculture)
Vervoort, Sander, Josine van den Bogaard en Ingrid Walda 2010 Rotterdam gezond groen gewoon doen! Een literatuurstudie naar de wetenschappelijke relatie tussen groen, gezondheid en milieu en aanbevelingen voor een gezond Rotterdams groenbeleid, Rotterdam (Kennisalliantie GGD Rotterdam-Rijnmond en DCMR Milieudienst Rijnmond) Vos, J. 1998
Recreatie in Rotterdam. Tussen burger en bestuur, Amsterdam (Boom)
Vreke, J., I.E. Salverda en F. Langers 2011 Niet bij rood alleen: Buurtgroen en sociale cohesie, Wageningen (Alterra) Vrolijk, Miranda 2007 Van niemandsland tot florerend wijkpark (interview Karin Keijzer), in: Tuin & Landschap, Vakblad voor de groenvoorziening, 29: 3 (1 februari 2007), pp. 3-5, www-versie: http://www.proefparkdepunt.nl/read/antenne_item/id/95053/interview-karin-keijzer
Woestenburg, Martin 2010 Klimaat in de stad, Wageningen (Alterra) Zwaard, Joke van der 2010 Scènes in de Copy Corner, Van vluchtige ontmoetingen naar publieke vertrouwdheid, Amsterdam (Trancity)
27
Sociaal-wetenschappelijke afdeling Postbus 1024 3000 BA Rotterdam