Evaluatie Activerende Zorg
in Rotterdam Paul van der Aa
Evaluatie Activerende Zorg in Rotterdam
Maart 2009
Paul van der Aa
© 2009 dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid [SoZaWe], Sociaal-wetenschappelijke Afdeling, Rotterdam Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van de uitgever
Inhoudsopgave Samenvatting en conclusies Activerende Zorg in theorie en in de praktijk
1
2
3
5 5
De bereikte doelgroep
6
De resultaten
7
Werkzame bestanddelen
8
Discussie met het oog op het vervolg van Activerende Zorg
9
Inleiding
13
1.1
De aanleiding voor dit rapport
13
1.2
Het ontstaan van Activerende Zorg
13
1.3
De Activerende Zorgtrajecten
14
1.4
Doelgroep en doelstellingen van Activerende Zorg
15
1.5
De uitvoering van de pilot
16
1.6
Het onderzoek naar activerende zorg
17
1.7
De opbouw van dit rapport
19
De uitvoering in de praktijk
21
2.1
Inleiding
21
2.2
De selectie en aanmelding van klanten
21
2.3
Diagnose en trajectdoelen
23
2.4 De uitvoering van de trajecten 2.4.1 Trajectduur van afgeronde trajecten 2.4.2 Frequentie en locatie van de contacten tussen klanten en coaches 2.4.3 Zorggerelateerde dienstverlening 2.4.4 Activeringsgerelateerde dienstverlening 2.4.5 De rol van de klantmanager tijdens de uitvoering 2.5 Afronding: overdracht en nazorg
25 25 26 26 28 29 29
2.6
30
Overige methodische aandachtspunten
Het bereik van Activerende Zorg
33
3.1
Inleiding
33
3.2
Algemene demografische kenmerken
34
3.3
Activeringsgerelateerde kenmerken
36
3.4
Karakterisering van voorkomende problemen
38
3.5
De niet-toetreders
42
3.6
Een nader beeld van de bereikte deelnemers
43
3
4
5
Resultaten en werkzame bestanddelen
47
4.1
Inleiding
47
4.2
Resultaten volgens de contractafspraken
47
4.3
De ontwikkeling van problemen van klanten
49
4.4
Het activeren van de klanten
50
4.5
Activering en zorgresultaten
51
4.6
De uitvallers
52
4.7 De relatie tussen trajecten en resultaten: werkzame bestanddelen 4.7.1 Activering en zorg 4.7.2 Alleen zorg 4.7.3 Alleen activering 4.7.4 Geen resultaten
53 55 59 63 64
Vergelijkbare initiatieven voor activering en zorg
69
5.1
Inleiding
69
5.2
Zorgpilot Zoek in Delfshaven, Rotterdam
70
5.3
Exit Feijenoord, Rotterdam
70
5.4
Activeren met Zorg, diverse gemeenten
71
5.5
Activerings/vrijwilligerswerktrajecten Kompasgemeenten
72
4
Samenvatting en conclusies In dit rapport presenteren we de resultaten van evaluatieonderzoek naar de uitvoering en resultaten van de Activerende Zorg-trajecten in Rotterdam gedurende 2007 en 2008. De Sociaalwetenschappelijke Afdeling van SoZaWe heeft dit onderzoek uitgevoerd op verzoek van de afdeling Regie, Werk en Inkomen van dezelfde dienst SoZaWe. In dit hoofdstuk lopen we puntsgewijs de belangrijkste resultaten en conclusies van het onderzoek naar de activerende zorgtrajecten langs. Voor de toelichting op deze punten verwijzen we naar de hoofdtekst. Vervolgens formuleren we op basis daarvan een aantal discussiepunten voor het vervolg van Activerende Zorg.
Activerende Zorg in theorie en in de praktijk De Activerende Zorgtrajecten waren primair bedoeld voor bijstandsklanten met meervoudige problemen die wel geacht werden ‘activeringspotentieel’ te hebben, maar die vanwege belemmeringen niet aan al bestaande trajecten konden deelnemen. De formele doelstellingen betroffen geaccepteerde overdracht naar een vervolgtraject, deelname aan vrijwilligerswerk of uitstroom naar betaald werk. De trajecten zouden moeten bestaan uit een integrale benadering van activering en zorg, waar nodig door inzet van verschillende instanties. De aanname was dat activering richting maatschappelijke participatie en zorg voor persoonlijke problemen elkaar wederzijds kunnen versterken. Daarnaast werd extra aandacht voor coördinatie van de afstemming tussen instanties nodig geacht. De uitvoerders werden geacht deelnemers te coachen en het netwerk van organisaties rondom de deelnemers te coördineren. De trajecten werden uitgevoerd door drie verschillende organisaties/bedrijven: in IJsselmonde activeringsorganisatie OK IJsselmonde, in Charlois re-integratiebedrijf BV Aanbeeld en in Prins Alexander het maatschappelijk werk (Maatschappelijke Dienstverlening Alexander (MDA)). Zonder te kort te willen doen aan de variatie in geboden ondersteuning, zijn er in de praktijk drie typen activerende zorg toegepast: Aanbeeld richtte zich in de trajecten vooral op het toewerken naar activering/re-integratie en in het kader daarvan benodigde coaching en praktische hulp op allerlei terreinen. Afstemming met gespecialiseerde hulpverlening was beperkt, maar klanten werden wel gestimuleerd daarvan gebruik te maken. Activering tijdens het traject vond in ongeveer 34% van de onderzochte trajecten plaats, met een opvallend hoge uitstroom naar betaald werk. OK bood kortdurende, intensieve trajecten, vooral gericht op voorbereiding op activering en ordening van problemen van de klanten. Net als bij Aanbeeld werden klanten gestimuleerd om voor zover nodig geacht gespecialiseerde hulpverlening te accepteren. Activering tijdens het traject vond 5
in ongeveer 44% van de onderzochte trajecten plaats, deels in de vorm van deelname aan sociaalrecreatieve activiteiten. MDA bood meer traditionele hulpverleningstrajecten met een brede focus op alle voorkomende problemen in de leefwereld van de klanten en hun gezin, maar met weinig aandacht voor maatschappelijke participatie. MDA had relatief de meeste afstemming met andere hulpverleningsinstanties. Activering tijdens het traject vond in ongeveer 5% van de onderzochte trajecten plaats. Deze uitvoeringspraktijk week op twee punten af van het beschreven model in het bestek en de probleemanalyses die voorafgingen aan Activerende Zorg. Ten eerste bestonden de meeste trajecten vooral uit zorg en minder uit activering in de zin van het realiseren van enige vorm van maatschappelijke participatie (vrijwilligerswerk of sociaalrecreatieve activiteiten). De combinatie van activering en zorg was het meest zichtbaar bij OK. Zowel OK als Aanbeeld besteedden veel aandacht in de coaching aan het doel van activering na afloop van de trajecten. Aanbeeld streefde in de latere, niet middels bestanden geanalyseerde, trajecten naar meer activering tijdens de trajecten. MDA achtte activering gezien de problematiek van de klanten merendeels niet haalbaar. Dit aanbod sloot overigens aan bij de verwachtingen van de klantmanagers, die aangaven ook vooral behoefte te hebben aan trajecten waarin het aanpakken van problemen van klanten centraal staat, zodat activering daarna eventueel een optie wordt. Zij verwachtten zelf geen activering tijdens het traject, hoewel deze dus bij een deel van de trajecten wel plaatsvond. Zij schatten de activeringsmogelijkheden van de aangemelde klanten laag in. Wel vonden klantmanagers trajecten lang duren en in een aantal gevallen te weinig resultaat opleveren. Ten tweede zagen we het vooraf geschetste beeld van een netwerk van instellingen die in onderling overleg de beste benadering en taakverdeling voor klanten kiezen niet terug in de praktijk. De afstemming tussen coaches en hulpverleningsinstanties was beperkt, met uitzondering van MDA. De lokale zorgnetwerken waren anders dan voorzien nauwelijks bij de activerende zorgtrajecten betrokken. De inschakeling van hulpverlening verliep merendeels via de deelnemers en niet via rechtstreeks contact tussen de coaches en de andere instanties. Bij de beëindigde trajecten viel bij MDA en Aanbeeld verder de gemiddeld korte trajectduur op, dat wil zeggen: korter dan volgens de bestekken mogelijk was. Mogelijk hing dit samen met het grote aantal nog niet afgeronde trajecten, die de uiteindelijke gemiddelde duur nog kunnen verhogen.
De bereikte doelgroep In totaal zijn tijdens de onderzoeksperiode 304 klanten met een AZ-traject gestart. 93 klanten zijn wel aangemeld, maar geen traject gestart (niet-toetreders).
6
Allochtone alleenstaande ouders waren oververtegenwoordigd. Mannen en klanten met zware problemen op het vlak van psychiatrie of verslaving zijn relatief minder bereikt en hadden een grotere kans op ‘niet-toetreden’. De door de drie aanbieders bereikte klantgroepen zijn in grote lijnen vergelijkbaar in termen van problemen en activeringsgerelateerde kenmerken. De aangetroffen variatie was niet zo groot dat we kunnen spreken van zeer verschillende deelnemergroepen per aanbieder. Klantmanagers hebben wegens organisatorische omstandigheden deels klanten aangemeld zonder voldoende inzicht in de situatie van de betreffende klanten. Voor deze AZ-trajecten zijn desalniettemin zoals beoogd overwegend klanten aangemeld met meervoudige problemen op persoonlijk vlak en/of binnen de gezinssituatie. Uit het onderzoek komt een beeld naar voren van klanten bij wie merendeels grote sociale problematiek speelde op meerdere terreinen. Het meest in het oog sprongen gezinsproblemen (meestal rondom de opvoeding), traumatische (oorlogs)ervaringen, hoge schulden en (psychosomatische) lichamelijke klachten. Bij een aanzienlijk deel werden psychiatrische problemen gesignaleerd. Het betrof doorgaans klanten die door hun achterliggende levensgeschiedenis op veel terreinen hun leven niet op orde hadden en hier veelal ook mentaal zwaar onder gebukt gingen. Uit het onderzoek komt bovendien naar voren dat een aanzienlijk deel van de bereikte klanten zeer sociaal geïsoleerd leefde, dat wil zeggen: ze zaten voornamelijk thuis, hadden buiten eventuele naaste familie weinig sociale contacten en ontbeerden een gestructureerde dagbesteding buitenshuis.
De resultaten Ongeveer één derde van de sinds 2007 gestarte trajecten was op de peildatum van het onderzoek afgerond. De resultaatmeting heeft alleen betrekking op deze beëindigde trajecten (totaal 110 trajecten). Het merendeel was dus nog niet afgerond, wat betekent dat de evaluatie van resultaten niet het definitieve beeld kon geven. De beëindigde AZ-trajecten leidden merendeels tot één van de contractueel overeengekomen resultaten, meestal een geaccepteerde overdracht naar een vervolgtraject. Aanbeeld realiseerde als enige een gezien de doelstellingen hoog te noemen uitstroom naar betaald werk van 19% van de beëindigde trajecten. Vanuit dit perspectief zijn de AZ-trajecten succesvol te noemen: trajecten die aanvankelijk niet haalbaar werden geacht, waren dat na deelname aan AZ wel, zodat van succesvolle voortrajecten kan worden gesproken. De onderzochte AZ-trajecten waren vooral succesvol voor alleenstaande moeders met gezins- en psychosociale problemen. Voor alleenstaande, allochtone mannen met ‘hardere’ problemen rondom financiën, huisvesting en soms ook verslaving zijn de trajecten vooralsnog minder succesvol. Deze groepen werden al ‘uitgeselecteerd’ rondom de intake, maar degenen die wel startten vielen ook vaker uit.
7
Als we wat meer achter deze resultaten kijken dan kunnen we wel een aantal kritische kanttekeningen plaatsen: -
Bij ‘slechts’ een derde van de trajecten was een duidelijk activeringseffect waarneembaar, dat wil zeggen: een toename van de maatschappelijke participatie aan het einde van het traject in vergelijking met beginsituatie. Het betrof dus veel vaker ‘zorg’ dan ‘activerende zorg’-trajecten. De activeringsresultaten verschilden aanzienlijk per aanbieder, zonder dat we aanwijzingen hebben dat het om heel verschillende klantgroepen ging: blijkbaar leiden verschillende aanpakken tot verschillende resultaten.
-
De geboekte zorgresultaten betekenden meestal niet dat problemen waren opgelost, maar dat ze enigszins onder controle waren, dat deelnemers ze anders beleefden of dat er hulpverlening was gestart.
-
De vervolgtrajecten kwamen in veel gevallen moeizaam en met vertraging op gang, wat een risico kan vormen voor het behouden van activerings- en zorgresultaten.
-
Zowel Aanbeeld als MDA kampten met aanzienlijke uitvalpercentages (26% en 21% van de beëindigde trajecten). Met klanten met de zwaarste problemen zijn de minste resultaten geboekt. Zowel de aard van de problemen als motivatie speelden daarbij een rol. Dit betekent dat de methodiek zoals tot nu toe is toegepast nog geen sluitende methode biedt voor alle klanten met meervoudige problematiek.
Werkzame bestanddelen In de trajecten zijn drie denkbare combinaties van activering en zorg toegepast: activering en zorg; alleen zorg; alleen activering. Deels vormt dit de weerslag van de ingeschatte ernst van de problemen van de deelnemers, deels ook van hun eigen participatiewensen. Analyse van succesvolle trajecten liet zien dat de volgende ‘werkzame bestanddelen’ in wisselende mate een rol speelden in de trajecten: -
-
de coaching van activerende zorgcoaches door middel van: • het bieden van een luisterend oor; • het stimuleren van deelnemers om stappen te ondernemen; • aandacht voor de beleving van de persoonlijke problemen; • de focus op activering in plaats van (enkel) op de problemen; • praktische advisering. het zaak waarnemen richting instanties, vooral op het vlak van financiën en huisvesting; het bewerkstelligen van aanmeldingen bij hulpverlening; 8
-
het actief (kunnen) worden op vrijwilligersplekken die passen bij de mogelijkheden van de deelnemers.
Analyse van de niet succesvolle trajecten liet zien dat vooral de volgende aspecten deels (nog) onvoldoende onder controle waren: -
de afstemming met hulpverleningsinstanties en het werken vanuit een netwerk; de omgang met niet gemotiveerde klanten en ‘echte’ zorgmijders.
Discussie met het oog op het vervolg van Activerende Zorg De evaluatie laat naar ons idee zien dat gerichte aandacht voor bijstandsklanten met meervoudige problemen noodzakelijk en zinvol is. De benodigde dienstverlening kan doorgaans niet in reguliere re-integratietrajecten worden geboden omdat: -
de begeleiding door de band genomen intensiever is (meer tijd kost); er op een of andere wijze aandacht voor persoonlijke problemen dient te zijn in het traject; de combinatie van activering en zorg voor veel klanten tot resultaat leidt; er verschillende soorten professionaliteit nodig zijn voor de uitvoering van dit soort trajecten, zeker als het relatief zware persoonlijke problemen betreft.
Ook geïnterviewde klantmanagers uitten de behoefte aan een voorziening voor activerende zorg voor klanten die in hun ogen niet naar een ander traject kunnen. Deze constatering wordt bevestigd door ervaringen in andere projecten die vergelijkbaar zijn met activerende zorg. Zolang er in reguliere trajecten onvoldoende tijd en expertise beschikbaar zijn voor de omgang met persoonlijke problemen van klanten, is er naar ons idee dus behoefte aan een op activerende zorg lijkende voorziening. De uitvoering van activerende zorg tot op heden biedt naar ons idee echter geen klip en klaar antwoord op de vraag hoe deze dienstverlening voor het vervolg het beste georganiseerd kan worden. We denken dat het onderzoek wel gebruikt kan worden om hier nogmaals goed naar te kijken. Twee vragen staan hierbij naar ons idee centraal: Welke doelen wil SoZaWe nastreven ten aanzien van haar klanten op het vlak van zorg en in hoeverre kan dat altijd gecombineerd worden met activeringsdoelen? Hoe kan de benodigde professionaliteit het beste georganiseerd worden en welke rol spelen de klantmanagers van SoZaWe daarbij? De doelen van activerende zorgtrajecten Het onderzoek laat zien dat activeringsmogelijkheden en zorgbehoeften sterk afhangen van de inschattingen die uitvoerders daarvan maken: het zijn geen makkelijk te objectiveren grootheden. 9
Bij grotendeels vergelijkbare klantgroepen hebben de aanbieders met meer aandacht voor activering ook meer activeringsresultaten geboekt. Tegelijkertijd is bij alle aanbieders gebleken dat er een klantgroep is waar ongeacht de benadering volgens de uitvoerders activering (nog) niet mogelijk was omdat eerst aandacht aan de problemen zou moeten worden besteed. Deze groep werd overgedragen voor vervolgtrajecten, maar dat biedt op zich geen garantie dat in dat vervolg activering alsnog zal slagen. Dit roept voor het vervolg de vraag op welke doelen activerende zorgtrajecten nu precies zouden moeten hebben, wie deze doelen het beste kan bepalen en wie hoofdverantwoordelijk is voor de uitvoering. De onduidelijkheid zit namelijk deels in het feit dat in de huidige opzet trajecten zowel activerings- als zorgresultaten ‘mochten’ hebben zonder dat objectief vastgesteld kan worden welke resultaten het beste passen bij de situatie van de klanten. Het lijkt ons daarom raadzaam om voor het vervolg meer duidelijkheid te scheppen over de doelen. Een oplossing zou kunnen zijn om trajecten exclusief op activering te richten en het aanpakken van problemen in dat perspectief te zien. Zorg is dan geen (afrekenbaar) doel, maar een voorwaarde voor activering. Dit lijkt het meest op een deel van de trajecten van Aanbeeld, OK, project Exit en voor zover wij kunnen overzien - de Lifecoachprojecten. Trajecten zouden dan activeringsresultaten (betaald of onbetaald werk) moeten laten zien in plaats van geaccepteerde overdracht naar vervolgtrajecten. Deze aanpak lijkt bij een grotere groep klanten zinvol dan klantmanagers vooraf dachten. Bovendien is opnieuw gebleken dat activering van invloed kan zijn op de wijze waarop problemen worden beleefd en de noodzaak van hulpverlening. Het gaat feitelijk om intensieve activeringstrajecten. Het focussen op activering vergroot wel het risico op afroming, zeker als alleen naar uitstroom naar betaald werk wordt gekeken. Nu al zagen we dat de geboden trajecten niet passend bleken voor de klanten met de zwaarste problemen en gebrek aan motivatie. Het lijkt er op dat er ook een groep klanten is die tijdelijk primair hulpverlening vanuit verschillende instanties nodig heeft. De omvang van deze groep hangt wel af van de tijd die uitvoerders krijgen voor de activeringstrajecten: als trajecten langer mogen duren is de kans groter dat er naast het boeken van zorgresultaten ook activeringsresultaten kunnen worden geboekt. Het werkt ons inziens echter verwarrend om trajecten ‘activerende zorg’ te noemen als het doel ‘enkel’ bestaat uit het realiseren van reguliere hulpverlening. Het gaat dan eigenlijk om ‘zorgtrajecten’. Aan het organiseren van zorgtrajecten zonder activeringsdoelen zitten echter nadelen: -
-
bij veel hulpverlening wordt het probleem van sociaal isolement de facto veronachtzaamd, terwijl we in het onderzoek hebben gezien dat dit meestal onlosmakelijk verbonden is met ‘hardere’ problemen. Hulpverleners lijken activering nog lang niet altijd als mogelijke hulpverleningsmethodiek te zien; het objectief vaststellen van resultaten op het vlak van zorg is niet eenvoudig, zeker niet als deze resultaten in zeer kleine stappen worden geformuleerd zoals het starten van hulpverlening zonder dat nog duidelijk is of die hulpverlening effectief zal zijn. Dit zijn in feite deelresultaten die lastig te waarderen zijn; 10
-
de uitvoerders van activerende zorg zijn maar beperkt in staat gebleken om in het kader van de zorgdoelen de benodigde afstemming tussen hulpverleningsinstanties te realiseren. Als dat wel van belang wordt geacht, werkt het huidige model van de activerende zorgtrajecten onvoldoende.
De wenselijkheid van aparte zorgtrajecten onder regie van SoZaWe hangt af van de vraag hoe SoZaWe aankijkt tegen het boeken van zorgresultaten zonder activeringsperspectief binnen afzienbare termijn: hoe staat het met de ‘zorgplicht’ van SoZaWe in het kader van de WWB? Nu wordt alle dienstverlening in termen van activering geformuleerd, dus vanuit welke invalshoek is het voor SoZaWe relevant om los van activeringsdoelen een rol te spelen in het organiseren van hulpverlening rondom klanten? Hierbij speelt ook de vraag of SoZaWe wel de juiste instantie is om via trajecten samenwerking tussen hulpverleners ‘af te dwingen’. De gecontracteerde partijen zijn beperkt gebleken in hun mogelijkheden om relatief autonome hulpverleningsinstanties aan te spreken op hun zorgplicht of de noodzaak tot samenwerking. Als SoZaWe-klanten onvoldoende bereikt worden door hulpverlening, of als hulpverlening niet effectief is, moet dat mogelijk op een ander niveau aan de orde worden gesteld. In plaats van ‘zorgtrajecten’ zou ook kunnen worden gekozen voor warme overdracht naar hulpverlening, die vervolgens los van bijstandscontext of trajectafspraken de taak heeft iets aan de problemen te doen. SoZaWe kan hierbij uiteraard de voortgang bewaken, maar daar hoeven niet noodzakelijkerwijs apart trajecten voor te worden ingekocht. Het lijkt ons al met al als eerste stap raadzaam om vanuit SoZaWe opnieuw een ambitie te bepalen ten aanzien van ‘zorgklanten’ (zonder activeringspotentieel op afzienbare termijn) en duidelijk de verantwoordelijkheden van SoZaWe en hulpverleningsinstanties te benoemen. Mogelijk moet in overleg met de belangrijkste hulpverleners opnieuw het probleem van non-bereik en gebrek aan afstemming worden geproblematiseerd, maar zonder de suggestie dat SoZaWe de instantie is die dat probleem zonder meer als enige kan oplossen door extra trajecten te organiseren. Daarnaast lijkt het ons van belang om door te gaan met de trajecten waarin intensieve aandacht voor de problemen van klanten mogelijk is vanuit het perspectief van activeringsdoelen. De organisatie en coördinatie van professionaliteit Activerende zorgtrajecten vereisen in veel gevallen verschillende soorten professionaliteit, zowel op het vlak van activering als van (gespecialiseerde) hulpverlening. Dit roept in het verlengde van het vorige punt de vraag op hoe samenwerking en afstemming tussen verschillende professionals het beste kunnen worden georganiseerd. De organisatie van activerende zorg was gebaseerd op een netwerkmodel, waarin een coach met relatief veel tijd de ‘spin in het web’ zou moeten vormen van verschillende gespecialiseerde hulpverleningsinstanties. Het voordeel van deze organisatievorm zou moeten zijn dat een breed palet aan instanties zo nodig kan worden ingeschakeld en dat – via de coach – ieders inzet op elkaar kan worden afgestemd. In de praktijk van AZ heeft dit echter niet zo gewerkt. In de praktijk is de afstemming met andere instanties minimaal gebleken, met uitzondering van MDA. Bij MDA 11
ontbrak echter de focus op activering. Bij de meest complexe klanten leidde dit tot problemen en was van regie bij de AZ-coach eigenlijk geen sprake. In andere projecten die we beschreven is gekozen om expertise op het vlak van activering en hulpverlening binnen een organisatie samen te brengen. Bij het project Exit is dit binnen SoZaWe georganiseerd, bij andere projecten werkten bijvoorbeeld activeringscoaches en maatschappelijk werkers in een organisatie samen. De voordelen van organisatorische integratie zijn dat het afstemming eenvoudiger maakt en dat makkelijker op maat gemaakte combinaties van activering en zorg kunnen worden geboden. Het nadeel is dat het onmogelijk is om alle vormen van hulpverlening en activering onder een dak te brengen, zodat ook in deze variant samenwerking in een netwerk nodig zal zijn. Desalniettemin is organisatorische integratie naar ons idee een variant die voor het vervolg van AZ serieus zou moeten worden bekeken. Mogelijk kan aansluiting worden gezocht bij de ontwikkelingen rondom Exit. In deze afweging speelt verder de positie van de klantmanager een belangrijke rol. In zekere zin hebben klantmanagers in domein Werk sinds de organisatieveranderingen in 2008 de taak om zelf het casemanagement van klanten te verzorgen, klanten regelmatig te spreken en waar nodig externe instanties in te schakelen. De vraag is wat een extern georganiseerd klantmanagement daar precies aan toe kan voegen. De belangrijkste beperking voor de klantmanagers is het gebrek aan tijd door de hoge caseloads: hierdoor kunnen zij niet de intensieve coaching bieden die AZcoaches wel boden. De verwachting is dat de caseloads door de kredietcrisis verder zullen stijgen. Toch zou een oplossing kunnen zijn om een deel van de klantmanagers een lagere caseload te geven in plaats van het inhuren van extern casemanagement. Daarnaast is denkbaar dat de expertise van klantmanagers op het terrein van activerende zorg nog onvoldoende ontwikkeld is, maar daar kunnen we op basis van dit onderzoek geen uitspraken over doen. Tenslotte is het raadzaam opnieuw naar de afstemming met de Lokale Zorgnetwerken te kijken rondom het thema activerende zorg. Deze netwerken hebben zich sinds de start van Activerende Zorg verder ontwikkeld en zijn in principe de plek waar inwoners met meervoudige problemen kunnen worden aangemeld en ondersteund door verschillende hulpverleningsinstellingen. SoZaWe neemt aan al deze netwerken deel via de klantmanagers die contactpersoon zijn voor de LZN. Het ligt dus voor de hand om klanten voor hun meervoudige problemen rechtstreeks bij het LZN aan te melden en vanuit dat netwerk vast te stellen welke stappen richting activering wenselijk zijn. De betrokken klantmanagers kunnen dan bewaken dat voor het activeringsgedeelte een passend traject wordt gestart en de meest geschikte uitvoerder daarvoor kiezen. Gezien de terughoudendheid van veel hulpverleners ten aanzien van activeringsmogelijkheden lijkt het ons wel zinvol om in samenwerking met de GGD meer aandacht te vragen van de zorgnetwerken voor het nut en de mogelijkheid van activering in de totale diagnose die de netwerken maken..
12
1
Inleiding 1.1
De aanleiding voor dit rapport
In dit rapport presenteren we de resultaten van evaluatieonderzoek naar de uitvoering en resultaten van de Activerende Zorg-trajecten in Rotterdam in 2007 en 2008. De Sociaal-wetenschappelijke Afdeling van SoZaWe heeft dit onderzoek uitgevoerd op verzoek van de afdeling Regie, Werk en Inkomen van dezelfde dienst SoZaWe. In deze inleiding beschrijven we kort de achtergrond en opzet van Activerende Zorg en de wijze waarop we het onderzoek hebben uitgevoerd.
1.2
Het ontstaan van Activerende Zorg
Een belangrijk doel van het huidige sociale zekerheidsstelsel is activering van uitkeringsgerechtigden richting een haalbaar niveau van maatschappelijke participatie. Om activering te bevorderen is de afgelopen jaren een palet aan re-integratie- en activeringstrajecten ontwikkeld met als belangrijkste doel om deelnemers maatschappelijk actiever te krijgen door het verrichten van betaald werk of, zolang dat niet mogelijk is, onbetaald werk. Een deel van de activeringsdoelgroep bestaat uit klanten met meervoudige problematiek op verschillende terreinen: materieel (huisvesting, schulden), psychisch welbevinden, lichamelijke gezondheid en soms ook psychiatrie en verslaving. Lange tijd is deze groep door de uitkeringsinstanties ‘overgelaten’ aan de hulpverlening, omdat verondersteld werd dat activering vanwege de problemen geen optie was zolang deze problemen niet opgelost waren. Ook uitvoerders van re-integratie- en activeringstrajecten beschouwden persoonlijke problemen geruime tijd als ‘contra-indicatie’ voor deelname aan deze trajecten of het kunnen verrichten van werk. 1 Evaluaties van activeringstrajecten op kleine schaal lieten echter zien dat er wel degelijk zinvolle combinaties van activering en hulpverlening mogelijk zijn. In de eerste plaats, omdat activering (in de zin van maatschappelijk actiever worden) een rol kan spelen in de hulpverlening doordat actiever worden er toe kan leiden dat de perceptie van problemen verandert of doordat er een groter belang ontstaat om actief aan het oplossen van de problemen te werken. In de tweede plaats, omdat duidelijk werd dat de mate waarin problemen daadwerkelijk een belemmering voor participatie vormen, mede afhangt van de mate waarin bij activering gezocht wordt naar bij die problemen passende participatievormen en goede begeleiding bij die problemen. Ondanks deze constatering bleek het echter moeilijk om dienstverlening te organiseren die vanuit een geïntegreerd perspectief aandacht kon besteden aan zowel activering als het aanpakken van meervoudige problemen. Om die reden werd (al in 2003) aan de diensten SoZaWe en GGD een bestuursopdracht gegeven om tot een meer geïntegreerde, reguliere dienstverlening te komen op
1
Zie ook hoofdstuk 5.
13
het vlak van activering en hulpverlening, door samenwerking op klantniveau van activerings- en hulpverleningsinstellingen. De aanleiding voor deze opdracht was de analyse dat instellingen voor hulpverlening en activering te veel gescheiden van elkaar opereerden, waardoor: klanten met meervoudige persoonlijke problematiek onvoldoende werden bereikt of ‘geholpen’, deels doordat klanten zelf zorg ‘mijden’; activering en hulpverlening te veel als gescheiden sporen werden georganiseerd, terwijl er een meerwaarde werd verwacht van een gecombineerde focus op activering en hulpverlening.
-
2 Deze probleemanalyse werd verder uitgewerkt (en bevestigd) door een onderzoek van Radar . Dit onderzoek concludeerde dat de dienstverlening voor klanten met meervoudige problemen gefragmenteerd was, vaak in tijdelijke projecten werd georganiseerd en dat er weinig coördinatie was tussen deelgemeentelijke en stedelijke voorzieningen. Dit betrof zowel de afstemming tussen de traditionele hulpverleningsinstellingen als de samenwerking tussen hulpverlenings- en activerings- of re-integratiebedrijven. Het advies was daarom om een nieuwe voorziening te organiseren die zich specifiek zou moeten richten op het realiseren van geïntegreerde dienstverlening op het vlak van activering en zorg.
1.3
De Activerende Zorgtrajecten
Naar aanleiding van deze voorgeschiedenis besteedde SoZaWe-Rotterdam in samenwerking met de GGD en de deelgemeenten IJsselmonde en Charlois begin 2007 nieuwe trajecten aan. Deze trajecten werden opgezet als een pilot in drie deelgemeenten, met als doel om deze voorziening na evaluatie stadsbreed te implementeren. De beoogde essentie van deze trajecten was dat klanten met meervoudige problematiek een casemanager krijgen toegewezen die klanten ondersteunt bij het in kaart brengen van de problemen die spelen en het organiseren van een netwerk van organisaties die de betreffende problemen helpen aanpakken. De activerende zorgtrajecten zouden zich niet alleen op hulpverlening moeten richten, maar nadrukkelijk ook op activering richting maatschappelijke participatie. Deze casemanager, ook activerende zorgcoach genoemd, zou als een ‘spin in het web’, mede namens de klant, de afstemming en voortgang van ieders inzet moeten bewaken en bovendien een coachende en stimulerende rol naar de klant moeten spelen. Van de casemanager werd verwacht dat hij nauw zou samenwerken met de klantmanager van SoZaWe (die de regie 3 heeft en toestemming moet geven) en het lokale zorgnetwerk (LZN) . De activerende zorgcoach
2
Zie Blanken, M. en G. Horstink (2005), Activerende Zorg in Rotterdam. Amsterdam: Radar.
3
Lokale Zorgnetwerken (LZN) zijn wijkgebonden samenwerkingsverbanden tussen GGD, SoZaWe, politie, woningbouwverenigingen en maatschappelijk werk waarin acuut problematische situaties bij bewoners worden gesignaleerd, besproken en ‘aangepakt’.
14
zou verder outreachend moeten werken om klanten te bereiken en een uitgebreid netwerk van activerings- en zorginstellingen moeten onderhouden. Hoewel dit een rol is die deels ook bij de klantmanagers van SoZaWe thuishoort, werd verwacht dat de benodigde begeleiding te intensief zou zijn om in het takenpakket van de klantmanagers te passen. Daarbij dient wel opgemerkt te worden dat dit traject in 2006 is ontwikkeld, nog ruim voordat duidelijk was de klantmanagers van SoZaWe zich per 1 maart 2008 zouden gaan specialiseren in klantmanagers werk, re-integratie en zorg die geen uitkeringstaken meer hebben. Activerende zorg is dus niet zozeer opgezet als een geheel nieuwe methodiek, maar als een vorm van begeleiding die moet waarborgen dat klanten adequaat worden geholpen door al bestaande voorzieningen en moet stimuleren dat zorg en activering geïntegreerd worden aangepakt.
1.4
Doelgroep en doelstellingen van Activerende Zorg4
De doelgroep van de activerende zorgtrajecten (AZ-trajecten) is in het bestek omschreven als WWB-ontvangers met de volgende kenmerken: -
-
gestapelde enkelvoudige problematiek en/of meervoudige complexe problematiek (onder meer met betrekking tot de sociale situatie, huisvesting, psychische en/of lichamelijke gezondheid, dagbesteding, financiën en sociale vaardigheden); onvoldoende toegankelijk en/of gemotiveerd voor hulp en begeleiding; onvoldoende competenties voor maatschappelijke participatie en/of weinig tot geen werkervaring; onvoldoende in staat zelfstandig te activeren/re-integreren en/of toe te treden tot een activerings- en/of re-integratietraject.
In het bestek wordt ook een ‘ondergrens’ genoemd: als de zorgvragen zo groot zijn dat deze alle tijd en aandacht vragen, zouden klanten tijdelijk vanuit het Lokaal Zorgnetwerk moeten worden begeleid totdat een activerend zorgtraject mogelijk is. De AZ-trajecten staan in de veel gebruikte reintegratieladder dus in tussen ‘enkel zorg’ en ‘enkel activering’. De doelstellingen van de AZ-trajecten zijn in het bestek als volgt geformuleerd: -
-
4
het stabiliseren van de probleemsituatie en het voorkomen van verdere escalatie door de inzet van zorg-, welzijn- en activeringsinstrumenten. De belemmeringen van de klant zijn adequaat weggenomen en de toegang tot hulp en begeleiding verbeterd. Hierbij staat de actieve toekomst van de klant centraal; minimaal is sociale activering/maatschappelijke participatie het einddoel. Het wenselijke doel is overdracht naar een activerings- en /of re-integratietraject of zelfs plaatsing op reguliere arbeid.
Gebaseerd op ‘Bestek en informatie activerende zorgtrajecten’.
15
Door middel van de no cure/less pay financieringsconstructie moeten uitvoerders gestimuleerd worden om deelnemers als resultaat van het traject zo hoog mogelijk op de re-integratieladder te krijgen: -
1.5
uitvoerders krijgen 50% van de trajectprijs bij levering van een geaccordeerd trajectplan; plaatsing op vrijwilligerswerk of overdracht naar sociale activering levert nog eens 25% van de trajectprijs op (totaal 75%); geaccepteerde overdracht naar een re-integratiebedrijf dat voor SoZaWe werkzaam is (zowel gemeenschapstaken als re-integratie): nog eens 50% van de trajectprijs (totaal 100%); aantoonbare plaatsing op regulier werk: nog eens 50% + 15% bonus (totaal 115%).
De uitvoering van de pilot
Voor de pilot zijn na een aanbestedingsprocedure drie uitvoeringsorganisaties gecontracteerd, één voor elke deelgemeente in de pilot (Alexander, Charlois en IJsselmonde). Dit betreft uitvoeringsorganisaties met een verschillende achtergrond en ‘signatuur’. In IJsselmonde is Stichting Onbenutte Kwaliteiten Rotterdam gecontracteerd, met OK-IJsselmonde als feitelijke uitvoerder. OK-IJsselmonde voert verder trajecten uit in het kader van gemeenschapstaken en ‘OK-klassiek’: het stimuleren van deelname aan onbetaalde activiteiten en vrijwilligerswerk, waar mogelijk als opstap naar een vervolgtraject richting betaald werk. Bij OKIJsselmonde is voorafgaand aan de AZ-trajecten geëxperimenteerd met het project ‘Mensenwerk’ dat als één van de voorlopers van de AZ-trajecten wordt beschouwd. De activerende zorgcoaches van OK voerden de AZ-trajecten uit naast hun overige OK-werkzaamheden. De trajecten van OK zouden volgens de offerte gemiddeld zes maanden duren. In Alexander is de Stichting Maatschappelijke Dienstverlening Alexander (MDA) gecontracteerd. MDA voert in de deelgemeente het algemeen maatschappelijk werk uit en heeft een specifieke sectie ‘outreachend maatschappelijk werk’. Deze sectie richt zich meer dan het reguliere maatschappelijke werk op het bereiken van klanten (bijvoorbeeld middels huisbezoeken) en heeft meer tijd beschikbaar voor langdurige en intensieve begeleiding. De AZ-trajecten zijn uitgevoerd door maatschappelijk werkers uit deze sectie, die net als bij OK deze trajecten naast hun ‘reguliere’ werk hebben begeleid. Bij MDA zouden de trajecten gemiddeld 18 maanden duren. In Charlois tenslotte heeft BV Aanbeeld de trajecten uitgevoerd. BV Aanbeeld is een privaat reintegratiebedrijf dat zich specialiseert in re-integratie van werklozen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Het bedrijf heeft een eigen netwerk van werkgevers waar klanten middels verschillende constructies (stages, vrijwilligerswerk, werken met loonkostensubsidie, enz.) werkervaring kunnen opdoen. Bij Aanbeeld zijn de AZ-trajecten uitgevoerd door verschillende coaches. Mede doordat dit bedrijf tijdens de pilotperiode een groot personeelsverloop kende, hebben veel deelnemers met meer dan een coach te maken gehad. De trajectduur bij Aanbeeld is 14 maanden.
16
De oorspronkelijke looptijd (uiterste aanmelddatum) van de pilot was van 1-2-2007 tot 31-12-2008. In afwachting van deze evaluatie is de pilot verlengd tot en met december 2009.
1.6
Het onderzoek naar activerende zorg
De doelstellingen van dit evaluatieonderzoek waren om zicht te krijgen op de uitvoering en de resultaten van Activerende Zorg. Het onderzoek zou gebruikt worden in de discussie over het vervolg en eventuele uitbouw van activerende zorg na de pilotfase. In het onderzoek stonden de volgende vragen centraal: 1. Op welke wijze is de dienstverlening in de activerende zorgtrajecten uitgevoerd en georganiseerd? 2. Wat zijn de kenmerken van de klanten die starten met een traject? 3. Wat zijn de kenmerken van de klanten die zijn aangemeld voor een traject, maar worden afgewezen door de activerende zorgcoaches? 4. Welke kenmerken hebben de trajecten die klanten hebben gevolgd? 5. Welke resultaten hebben deelnemers geboekt in termen van geaccepteerde overdracht naar andere trajecten, uitval, oplossen of stabiliseren van persoonlijke problemen en maatschappelijke participatie (betaald en onbetaald)? 6. Welke rol heeft de dienstverlening van de activerende zorgcoaches gespeeld in het bereiken van de bereikte resultaten? 7. Hoe verhouden de resultaten van de activerende zorgtrajecten zich tot de uitkomsten van (eerdere) vergelijkbare projecten binnen en buiten Rotterdam? De meting van bereik en resultaten bestond uit een combinatie van bestandsanalyse en kwalitatieve casestudies. Voor de bestandsanalyses hebben we naast bestaande bestanden (GWS, verantwoordingsinformatie RWI) gebruik gemaakt van formulieren die uitvoerders ten behoeve van het onderzoek hebben ingevuld. Voor 75% van de deelnemers zijn bij de start en bij het einde van het traject gegevens geregistreerd over participatie, persoonlijke problemen en de invulling van het traject. Hoewel deze gegevens het mogelijk gekleurde perspectief van de uitvoerders weergeven, vormden ze een belangrijke inhoudelijke aanvulling op de meer procesmatige gegevens in de bestaande bestanden. Aan de resultaatmeting zit de beperking dat het aantal beëindigde trajecten ten opzichte van de nog lopende trajecten nog relatief laag was. Ook de gemiddelde duur van de beëindigde trajecten was bij MDA en Aanbeeld lager dan de geoffreerde duur. Dit zou kunnen betekenen dat de 17
resultaten een vertekening vertonen ten gunste van kortere en mogelijk de relatief makkelijker trajecten. Hiervoor hebben we overigens geen concrete aanwijzingen. In aanvulling op de bestanden heeft de SWA zelf onderzoek onder een aantal klanten gedaan middels kwalitatieve casestudies. Deze casestudies bestonden uit twee gesprekken met de betrokken klanten zelf (na de start en gemiddeld drie maanden na beëindiging van het traject), een bespreking met de betrokken activerende zorgcoach en soms de klantmanager en naslag van relevante informatie in GWS. De casestudies waren niet bedoeld om representatieve uitspraken te kunnen doen over het hele deelnemerbestand. Met deze casestudies beoogden we beter zicht te krijgen op de kenmerken van de bereikte doelgroep in termen van de persoonlijke problematiek en de ontwikkelingen die zij door deelname aan deze trajecten kunnen doormaken. Daarnaast boden deze casestudies ook gegevens over de uitvoering van de trajecten in relatie tot de resultaten. Oorspronkelijk was het doel om bij elke aanbieder 10 casestudies te doen, 30 totaal. Helaas bleek het niet mogelijk om bij MDA casestudies uit te voeren, deels wegens gebrek aan voldoende klanten in de beginperiode, deels omdat uitvoerders het niet verantwoord vonden om klanten met de onderzoeker te laten praten. Uiteindelijk zijn 22 casestudies uitgevoerd: 11 bij Aanbeeld, 10 bij OK en 1 bij MDA. Twee casestudies bleken niet bereikbaar voor een tweede gesprek, maar zijn wel met de verantwoordelijke coaches besproken. Deelnemers aan de casestudies ontvingen per interview een VVV-bon van €12,50. Het onderzoek naar de uitvoering bestond verder uit (groeps-)interviews met de betrokken zorgcoaches en hun leidinggevenden en klantmanagers uit de betrokken werkpleinen van SoZaWe. Oorspronkelijk was de opzet om ook in het netwerk van de uitvoerders interviews te gaan doen, maar gegeven de gegroeide uitvoeringspraktijk bleek dit niet zinvol: van directe, structurele samenwerking in het netwerk was nauwelijks sprake zodat er geen zinvolle respondentenlijst kon worden samengesteld. Omdat de AZ-trajecten niet het eerste initiatief waren dat zich richtte op klanten met meervoudige problemen hebben we tenslotte op basis van secundaire analyse een bescheiden inventarisatie gemaakt van vergelijkbare initiatieven, zowel binnen als buiten Rotterdam. Naast het onderzoek van de SWA is sinds 2008 de Hogeschool Inholland bij de AZ-trajecten betrokken vanuit het perspectief van methodiekontwikkeling. In dat verband heeft ook de Hogeschool begin 2008 een aantal onderzoeksactiviteiten uitgevoerd, gericht op het in kaart brengen van de methodiek en eventuele ontwikkelpunten. Voor dit rapport hebben we gebruik mogen maken van de interviewverslagen met de uitvoerders die uit dat onderzoek beschikbaar waren. De uitkomsten van beide onderzoeken ten aanzien van methodiek en uitvoering bleken in hoge mate overeen te komen. Omdat de SWA vooral in de tweede helft van 2008 interviews heeft gedaan, konden in dit onderzoek meer actuele ontwikkelingen worden meegenomen.
18
1.7
De opbouw van dit rapport
Het vervolg van dit rapport is als volgt opgebouwd. In het volgende hoofdstuk beschrijven we de wijze waarop de AZ-trajecten in de praktijk zijn uitgevoerd. In hoofdstuk 3 beschrijven we de bereikte klantengroep, waarbij we vooral zullen ingaan op activerings- en zorggerelateerde kenmerken. In hoofdstuk 4 beschrijven we de resultaten van de AZ-trajecten tot en met december 2008. Tevens proberen we te analyseren welke (werkzame) bestanddelen in de trajecten aan bepaalde resultaten hebben bijgedragen. In hoofdstuk 5 gaan we in op ervaringen van vergelijkbare initiatieven.
19
2
De uitvoering in de praktijk 2.1
Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we de uitvoering van de AZ-trajecten in de onderzochte praktijk. Voor zover relevant gaan we hierbij in op verschillen tussen de drie uitvoeringsorganisaties. We volgen in dit hoofdstuk de stappen die in de trajecten achtereenvolgens worden gezet en beschrijven per stap de rol van de activerende zorgcoaches, klantmanager en eventueel betrokken organisaties uit het netwerk. We beschrijven achtereenvolgens: -
-
de aanmelding van klanten; de wijze van diagnose en het vaststellen van trajectdoelen; de uitvoering van de trajecten, in het bijzonder: • de begeleiding door de coaches; • de inzet van vrijwilligerswerk of andere vormen van activering; • de realisatie van hulpverlening en de afstemming hierover; de afronding van trajecten: overdracht en nazorg.
2.2
De selectie en aanmelding van klanten
Klantmanagers van SoZaWe kunnen klanten aanmelden voor de AZ-trajecten en bepalen daarmee in belangrijke mate het bereik van de AZ-trajecten. Hierbij spelen twee vragen een rol: welke criteria hanteren klantmanagers om klanten aan te melden en hoe stellen zij vast dat klanten aan deze criteria voldoen? Uit de interviews met de klantmanagers (in alle werkpleinen) kwam naar voren dat voor hen de focus in de AZ-trajecten vooral zou moeten liggen op het meer onder controle krijgen van de problemen van de klanten die zij aanmelden. Activering tijdens het traject richting maatschappelijke participatie vonden zij een mooie ‘bijvangst’, maar zagen zij vooral als vervolgstap na het AZtraject. De doelgroep die zij voor deze trajecten voor ogen hadden, was volgens hen niet op korte termijn te activeren richting maatschappelijke activiteiten en zou vooral gestimuleerd moeten worden om hulpverlening te accepteren en geholpen moeten worden bij het oplossen van problemen. Het betreft klanten waarvoor een simpele doorverwijzing naar hulpverlening niet volstaat, omdat klanten dan vaak niet aankomen, zo was de ervaring. Het gaat, volgens een klantmanager, om ‘mensen in psychische nood, die niet weten waar ze heen moeten’. Het ‘activeren’ van AZ zou vooral moeten zitten in het met kleine stapjes teweeg brengen van een (positieve) verandering in de situatie van de klanten, waardoor daarna mogelijk ruimte zou ontstaan voor vrijwilligerswerk of betaald werk. Dit zou dan pas aan het einde van het traject aan de orde komen. Zonder hier een oordeel aan te verbinden, betekent dit dus dat de klantmanagers een 21
andere verwachting van de AZ-trajecten hadden dan volgens de opzet beoogd werd: de zorg wordt immers van veel groter belang geacht dan de activering en de combinatie van zorg en activering achtte men niet eigenlijk haalbaar. Deze opvatting komt het meest overeen met de opvattingen en werkwijze van MDA: ook de coaches van MDA benadrukten dat de AZ-klanten eerst en vooral hulpverlening en intensieve coaching nodig hebben en dat zij deze pas accepteren als in kleine stapjes vertrouwen is opgebouwd. Een te snelle ‘druk’ op activering zou averechts werken en het ‘zorgmijden’ versterken. Zowel Aanbeeld als OK waren hier minder bevreesd voor en hadden in hun methode wel een grotere focus op activering, maar opvallend genoeg dus zonder dat klantmanagers dat van hen verwachtten. Aanbeeld gaf verder aan dat klanten die voltijd hulpverlening nodig hebben wat dit bedrijf betreft niet in een AZ-traject thuishoren. In de praktijk vonden aanmeldingen door verschillende oorzaken lang niet altijd volgens deze werkwijze plaats. Ten eerste duurde het geruime tijd voordat de klantmanagers voldoende bekend waren met de inhoud en doelen van de AZ-trajecten, zodat de aanmeldingen niet gelijkmatig en in voldoende aantallen op gang kwamen in twee van de drie gebieden. Vanuit het management in de werkpleinen ontstond vervolgens druk om toch klanten aan te melden, wat er volgens klantmanagers toe leidde dat ze om de aantallen te halen minder nauwkeurig gingen aanmelden, deels zonder de klant te hebben gesproken. Ten tweede vond begin 2008 de reorganisatie van de uitvoering plaats waarbij klantmanagers zich gingen specialiseren in inkomen, activering, werk of re-integratie. Klantmanagers kregen hierbij een vrijwel geheel nieuwe caseload met klanten die ze nog niet kenden, terwijl ze wel klanten moesten blijven aanmelden. De werkdruk maakte het volgens hen niet mogelijk om snel voldoende klanten te spreken. Ook dit leidde tot aanmeldingen zonder dat met de klant was gesproken, bijvoorbeeld op basis van dossierinformatie. In een werkplein werd in de zomer 2008 daarom besloten om alle (nieuwe) klanten voor AZ in de caseload van twee klantmanagers te ‘bundelen’. Deze twee klantmanagers werden ook de vaste contactpersonen voor de AZ-coaches. Zowel coaches als klantmanagers gaven aan dat de aanmeldingen voor (en afstemming over) de AZ-trajecten soepeler verliepen. Ten derde vonden verschillende AZ-coaches de driegesprekken niet prettig werken. Vaak bleken klanten niet op te komen dagen bij de eerste uitnodiging, waardoor tijd verloren ging. De coaches van MDA vonden dat ze door deze werkwijze te veel met SoZaWe werden geassocieerd, wat volgens hen het opbouwen van een vertrouwensband met de klanten bemoeilijkte. De aanmeldingen hebben dus – mede onder invloed van organisatorische omstandigheden - deels weinig ‘doordacht’ plaatsgevonden en deels op basis van andere doelen dan we afgaand op het bestek hadden kunnen verwachten.
22
2.3
Diagnose en trajectdoelen
Onder diagnose verstaan we de activiteiten die de activerende zorgcoaches uitvoeren om een beeld te krijgen van de situatie van de klanten en een trajectplan te bepalen. Alle drie de uitvoeringsorganisaties gaven aan dat deze diagnose geen eenmalige activiteit is, omdat vaak pas na verloop van tijd duidelijk wordt wat er ‘echt’ allemaal speelt bij klanten omdat zij niet meteen het achterste van hun tong laten zien. Vooral problemen in de persoonlijke sfeer kunnen gevoelig liggen, zodat ze niet meteen op tafel komen. De zorgkant Een belangrijk aandachtspunt in de (start-)diagnose van alle drie de organisaties was het in kaart brengen van persoonlijke belemmeringen en de mate waarin daarvoor al hulpverlening loopt. Voor de diagnose werden verschillende ‘informatiebronnen’ gebruikt. Bij alle drie de organisaties vormden de gesprekken die coaches zelf voeren met klanten de belangrijkste informatiebron. Dit betekent ook dat coaches zelf in belangrijke mate de inschatting moesten maken hoe ‘zwaar’ problemen precies zijn en wat de belastbaarheid van klanten was in relatie tot eventuele activeringsmogelijkheden. In aanvulling hierop gebruikten de coaches in verschillende mate andere informatiebronnen. Ten eerste konden de coaches de informatie van SoZaWe gebruiken die bij de aanmelding was meegestuurd. Mede door de wijze van aanmelding was deze informatie vaak erg summier. Bovendien hadden verschillende coaches weinig vertrouwen in de adequaatheid van de informatie van SoZaWe, zodat ze liever ‘blanco’ begonnen. Klantmanagers daarentegen gaven aan bepaalde klanten al jaren te kennen en in bepaalde gevallen wel degelijk goed te weten wat de mogelijkheden en beperkingen van klanten zijn. Bij een deel van de klanten was informatie beschikbaar van recente arbeidsmedische keuringen, hoewel deze rapportages niet standaard werden meegestuurd met de aanmelding. Vooral Aanbeeld hechtte veel waarde aan deze rapportages en liet in de beginperiode alsnog keuringen uitvoeren als deze nog niet hadden plaatsgevonden en klanten wel gezondheidsbelemmeringen meldden. De coaches van MDA en OK maakten hier wisselend gebruik van en vonden het ook een minder essentiële informatiebron dan Aanbeeld. Ten tweede is denkbaar dat advies wordt ingewonnen bij hulpverleningsinstanties, zeker als het gaat om problemen waarvoor specialistische professionele expertise nodig is om ze goed te kunnen beoordelen (zoals bepaalde psychiatrische of psychische problemen). MDA is de enige organisatie die aangaf min of meer standaard informatie in te winnen bij hulpverleningsinstanties waar klanten al contact mee hadden of advies in te winnen als dat nodig werd geacht. Hierin speelt mee dat MDA als maatschappelijk werkorganisatie het sterkst ingebed is in de lokale 5 hulpverleningsnetwerken. OK ging in het algemeen af op het verhaal dat klanten zelf vertelden en hanteerde als uitgangspunt dat klanten zelf de schakel naar hulpverleningsinstanties vormen. Aanbeeld ging hier wisselend mee om, maar vertrouwde vooral op de medische keuringsrapporten.
5
Hoewel de coaches bij OK hier onderling wel verschillend mee om leken te gaan.
23
In de opzet van Activerende Zorg werd ook een grote rol voorzien voor de lokale zorgnetwerken, zowel voor de diagnose als voor het maken van afspraken over het trajectplan. In de praktijk bleken vooral de klantmanagers (of hun collega’s) en MDA daadwerkelijk contacten met de zorgnetwerken te hebben. De feitelijke inbreng in de AZ-trajecten van het LZN bleef in alle drie de locaties beperkt. Uit de (enkele) contacten tussen aanbieders en LZN was niet gebleken dat samenwerking een meerwaarde had volgens betrokken partijen. Activeringspotentieel Vooral Aanbeeld gaf in de diagnose veel aandacht aan participatiemogelijkheden van klanten op zowel korte als langere termijn. Een belangrijk doel van Aanbeeld was naar eigen zeggen dat klanten zo snel mogelijk ‘van de bank’ afkomen en dat de aanpak van problemen ook vanuit dat perspectief plaatsvindt. Zo werd het ook aan de klanten verteld. Respondenten bij Aanbeeld gaven wel aan dat de werkwijze gedurende het project is veranderd: aanvankelijk gaf (ook) Aanbeeld aan het begin vooral aandacht aan het ordenen en oplossen van problemen. De laatste maanden van de onderzoeksperiode werd steeds nadrukkelijker geprobeerd deelnemers zo snel mogelijk actief te krijgen. Respondenten bij Aanbeeld gaven verder aan indien enigszins mogelijk te kijken naar mogelijkheden van deelnemers om betaald werk te gaan verrichten, al dan niet met behulp van loonkostensubsidies. De andere twee aanbieders keken niet naar gericht naar mogelijkheden voor betaald werk. OK zocht voor zover mogelijk vanaf de start ook naar maatschappelijke activiteiten. Maar vanwege de korte duur van de OK-trajecten (zes maanden) lag bij OK de focus van het AZ-traject vooral op de ondervonden problemen en was het feitelijk activeren vooral een vervolgstap na zes maanden. Overigens zullen we zien dat OK ondanks deze insteek de meeste activering tijdens de trajecten realiseerde. MDA besteedde in de beginfase niet of nauwelijks aandacht aan maatschappelijke participatiemogelijkheden, maar hanteerde een meer traditioneel hulpverlenerperspectief, mede vanwege de overtuiging van de coaches dat dit voor de aangemelde klanten de meeste prioriteit had. De aandacht ging hierbij niet alleen uit naar de deelnemer zelf, maar indien nodig naar diens hele gezin of ‘systeem’. Op basis van de (start-)diagnoses maakten de coaches tenslotte de trajectplannen die ter goedkeuring aan de klantmanagers werden gestuurd. In deze trajectplannen stonden de concrete doelen en de stappen die daarvoor gezet zouden worden. Klantmanagers gaven aan dat ze in deze fase het liefste meer regie zouden voeren over de plannen van de AZ-aanbieders, bijvoorbeeld door bij de aanmelding concrete verwachtingen van het traject door te geven en de trajectplannen daar vervolgens inhoudelijk op te beoordelen. In de praktijk werden trajectplannen wegens werkdruk gedurende een lange periode ‘blind’ getekend, zodat deze regierol nauwelijks uit de verf kwam en het vooral de AZ-coaches waren die bepaalden hoe een traject er uit ging zien. Pas in de loop van 2008 kwam hier volgens respondenten verandering in en vond meer afstemming plaats. Zowel klantmanagers als coaches waren daar tevreden over.
24
2.4
De uitvoering van de trajecten
2.4.1
Trajectduur van afgeronde trajecten
Tabel 2.1
Aantallen trajecten t/m 31-12-2008
Uitvoeringsorganisatie
Aantal afgeronde trajecten
Aantal nog lopende trajecten
Aanbeeld
47
120
MDA
19
19
OK
44
41
110
180
Totaal
6
Bron: verantwoordingsrapportages RWI, december 2008
Uit tabel 2.1 blijkt dat op de peildatum 31-12-2008 110 trajecten waren afgerond en nog 180 trajecten liepen. Volgens het bestek kunnen AZ-trajecten maximaal 18 maanden duren met een eenmalige verlenging van drie maanden. Zoals we zagen hebben de drie aanbieders verschillende duren afgesproken met SoZaWe: 6 maanden voor OK, 18 maanden voor MDA en 14 maanden voor Aanbeeld. In de volgende tabel staat een overzicht van de feitelijke trajectduur van afgeronde trajecten per 31-12-08. Hieruit blijkt dat de feitelijk gemiddelde trajectduur van de al afgeronde trajecten korter was dan oorspronkelijk verwacht bij zowel Aanbeeld als MDA. Daarbij dient wel opgemerkt dat een groot aantal trajecten nog niet was afgerond. De uiteindelijke duur van deze trajecten valt uiteraard nog niet te bepalen. Uit de maximale duren blijkt verder dat er ook langere trajecten hebben plaatsgevonden. Tabel 2.2
Trajectduur
Uitvoeringsorganisatie
Gemiddelde duur afgeronde trajecten (maanden)
Maximale duur afgeronde trajecten
Aanbeeld
9
17
MDA
7
11
OK
6
10
Totaal
7
17
Bron: verantwoordingsrapportages RWI, december 2008
6
Exclusief 9 aanmeldingen door SoZaWe waarvan de trajectstatus met de bestanden niet te bepalen was.
25
2.4.2
Frequentie en locatie van de contacten tussen klanten en coaches
De AZ-trajecten zijn bedoeld als intensieve trajecten, waarin veelvuldig contact bestaat met deelnemers. Bovendien werd in de opzet voorzien dat gebruik zou worden gemaakt van huisbezoeken. We hebben geen kwantitatieve gegevens over de feitelijke aantallen contacten en huisbezoeken. Volgens de coaches en de klanten die we spraken waren er vooral in de eerste periode van het traject veel contacten met klanten (wekelijks – twee wekelijks), maar werd dat bij de langer lopende trajecten na de eerste maanden minder. De meeste klanten die wij gesproken hebben (de casestudies) gaven aan na de start ongeveer maandelijks een face-to-face-gesprek te hebben gehad en daarnaast in bepaalde gevallen nog telefonisch contact. Enkele klanten hadden gedurende het hele traject vrijwel wekelijks contact. De klanten van Aanbeeld gaven aan dat de contacten erg onregelmatig waren en dat ze tijdens het traject soms meerdere malen van coach waren gewisseld (wat het gevolg was van de personeelswisselingen bij Aanbeeld). De locatie van de contacten verschilde. OK voerde gesprekken merendeels in het eigen kantoor. Huisbezoeken vonden alleen plaats als daar een speciale aanleiding voor was, bijvoorbeeld omdat een klant vanwege medische klachten niet kon komen of vanwege psychische klachten niet durfde te komen. Aanbeeld heeft een tijd gesprekken gevoerd in het kantoor van SoZaWe en later in het eigen kantoor in Rotterdam-Zuid. In principe streefde Aanbeeld naar minimaal een huisbezoek per klant om de situatie goed te kunnen beoordelen. De klanten die wij spraken hadden bijna allemaal een huisbezoek gehad. MDA tenslotte werkte het meest met huisbezoeken, als onderdeel van het ‘outreachende’ werken. Daarnaast werden ook gesprekken bij MDA zelf gevoerd.
2.4.3
Zorggerelateerde dienstverlening
Zoals we zagen vonden klantmanagers en een deel van de zorgcoaches de aandacht voor zorg het belangrijkste bestanddeel van de AZ-trajecten. De vraag is vervolgens hoe deze aandacht in de praktijk werd ingevuld. We kunnen hierbij een onderscheid maken tussen de ‘coaching’ door de coaches zelf en het realiseren van externe hulpverlening en de afstemming daarmee. Bij alle drie de organisaties vormde begeleiding door de coaches zelf het belangrijkste bestanddeel van de trajecten. Meer concreet kon deze begeleiding zich afhankelijk van de situatie van de deelnemers richten op: -
het meehelpen ordenen en uitzoeken van de problemen; het coachen en adviseren van deelnemers t.a.v. de aanpak van problemen; het regelmatig bespreken van de problemen en de beleving daarvan; het stimuleren van aanmelding bij (nieuwe) hulpverlening; het meegaan naar andere instanties; het ‘zaak waarnemen’ namens klanten richting instanties. 26
Volgens de coaches was het doel van deze activiteiten niet altijd het oplossen van de problemen (wat lang niet altijd mogelijk is), als wel het stimuleren dat deelnemers stappen zetten om ze onder controle te krijgen of om er ‘mee te leren leven’. Uiteraard hing dit ook samen met de aard van de problemen: chronische gezondheidsklachten zijn niet te verhelpen, maar meer praktische, materiële problemen op het vlak van bijvoorbeeld huisvesting vaak wel. Deze wijze van begeleiden kunnen we beschouwen als een intensief soort casemanagement. De aanbieders boden niet zelf therapieën of behandelingen aan voor bijvoorbeeld psychische problemen. Daarvoor werd doorverwezen naar gespecialiseerde hulpverleners. Om hier een nader beeld van te krijgen staat in de volgende tabel hoe vaak nieuwe, externe hulpverlening werd ingezet in de inmiddels afgeronde trajecten. Tabel 2.3
Inzet externe hulpverlening Aanbeeld
MDA
OK
Totaal
32%
41%
Nee
80%
Ja
20%
100%
68%
59%
100%
100%
100%
100%
Totaal Bron: Onderzoeksregistratie eindeformulieren
In deze tabel zien we duidelijk de verschillen in benadering van de aanbieders terug: Aanbeeld maakte het minste gebruik van aanmelding bij hulpverlening, OK relatief vaak en MDA altijd (waarbij de coaches van MDA waarschijnlijk hun eigen inzet als hulpverleners hebben meegeteld). Tabel 2.4
Soorten ingeschakelde hulpverlening
Lokaal zorgnetwerk
2%
Algemeen maatschappelijk werk
29%
Bavo/RNO
14%
Verslavingszorg
6%
Schuldhulp
16%
Jeugdzorg
10%
Overig
44%
Bron: Onderzoeksregistratie eindeformulieren
Tabel 2.4 laat zien dat van een gevarieerd aanbod aan hulpverlening gebruik is gemaakt. De grootste groep betrof de categorie ‘overig’. Bij OK en Aanbeeld was het uitgangspunt dat klanten zich zelf aanmeldden bij hulpverleners en dat de coaches vooral middels de contacten met de klanten bewaakten of de hulpverlening tot standkwam en wat de voortgang was. Coaches gingen wel mee met deelnemers naar instanties als die om wat voor reden dan ook niet zelf durfden. Nadere afstemming op het niveau van de zorgcoach en de hulpverleners over de te volgen stappen zijn we weinig tegengekomen, hoewel 27
dat wel een element van de beoogde methode was. Verschillende coaches gaven in dit verband verder aan dat netwerkontwikkeling niet betekent dat ze vaste contacten met hulpverleningsinstanties onderhouden: daarvoor zijn de instellingen waar klanten naar worden doorverwezen te divers en wisselen contactpersonen te vaak. Net als bij de diagnose geldt ook hier dat MDA meer ‘van nature’ samenwerkte met andere hulpverleningsinstanties en min of meer als standaardmethode klanten warm overdroeg naar andere hulpverleners en daarmee afstemde. Vooral Aanbeeld en MDA speelden bij verschillende klanten verder de rol van zaakwaarnemer rondom problemen met schulden, deurwaarders en huisvesting door zelf contact op te nemen met instanties en informatie na te vragen. Rondom schulden speelde het probleem van wachtlijsten bij de kredietbank, waardoor een deel van de klanten een aantal maanden moest wachten op dienstverlening rondom budgetbeheer of het regelen van de WSNP. Aanbeeld benaderde voor enkele klanten zelf schuldeisers, maar werd door de KBR verzocht dit niet meer te doen omdat dit het vervolgtraject zou kunnen bemoeilijken. De aanbieders konden wel een rol spelen in het op orde brengen van de administratie en het voorbereiden op de dienstverlening bij KBR.
2.4.4
Activeringsgerelateerde dienstverlening
Onder activeringsgerelateerde activiteiten verstaan we in lijn met de opzet van Activerende Zorg trajectbegeleiding die zich concreet richt op het maatschappelijk actief worden in vrijwilligerswerk, betaald werk of sociaalrecreatieve activiteiten zoals cursussen. Dit kan ofwel betekenen dat deelnemers al tijdens het AZ-traject activiteiten gaan verrichten, of dat tijdens het AZ-traject gericht aandacht wordt besteed aan participatie na afloop van het AZ-traject. Tabel 2.5
7
Inzet van activering tijdens de trajecten
Soort activering Vrijwilligerswerk
Aanbeeld
MDA
OK
Totaal
24%
8%
40%
29%
sociaalrecreatieve activiteiten
0%
8%
31%
14%
Activering overig
0%
0%
26%
11%
24%
8%
52%
34%
Een van bovenstaande Bron: onderzoeksregistratie eindelijsten
Gemiddeld is volgens deze cijfers in 34% van de beëindigde trajecten een of andere vorm van activering ingezet. Andersom geformuleerd: in 66% van de trajecten heeft de begeleiding zich blijkbaar voornamelijk geconcentreerd op de persoonlijke problemen van de deelnemers en werd activering tijdens het traject nog niet mogelijk geacht. Of te wel, de aanname dat activering en zorg gecombineerd kunnen worden bleek voor veel trajecten niet realistisch, althans volgens de betrokken coaches. Dit wordt zoals we zagen deels bevestigd door de interviews met de klantmanagers en coaches die aangaven dat problemen van veel klanten dermate groot waren dat activering volgens hen een brug te ver was. Of deze inschatting reëel was kunnen we op basis van
7
Deze tabel betreft alleen beëindigde trajecten.
28
het onderzoek uiteraard niet beoordelen. In het volgende hoofdstuk gaan we wel nader in op de achtergrondkenmerken van de deelnemers en de problemen waar ze mee kampten. Uit de tabel blijken verder grote verschillen tussen de aanbieders. Opvallend is dat OK ondanks de korte duur van de trajecten in de praktijk het vaakst activiteiten al tijdens de trajecten inzette. Naast vrijwilligerswerk maakte OK gebruik van minder belastende sociaalrecreatieve activiteiten. De benadering van OK was om deelnemers korte tijd (veel) aandacht te geven en (bij voorkeur snel) praktische resultaten te boeken, om deelnemers zich meer open te laten stellen voor vervolgstappen. Activering was bij OK vrij standaard een item in de gesprekken met deelnemers. Het activeringspercentage van Aanbeeld ligt lager dan op grond van de interviews met de coaches verwacht zou kunnen worden: daarin werd namelijk benadrukt dat Aanbeeld er naar streeft om indien enigszins mogelijk de coaching bij problemen te combineren met het zoeken naar een plek om actief te worden. Bij een aantal trajecten betekende dit dat klanten die door de klantmanager werden aangemeld vanwege bijvoorbeeld psychische problemen die zouden moeten worden opgelost, Aanbeeld er voor koos om eerst te gaan zoeken naar een (vrijwilligers-)plek en vervolgens te kijken of de psychische problemen hiervoor echt een belemmering waren. Deze consequente inzet op activering ontwikkelde zich volgens respondenten in de loop van 2008 en is om die reden mogelijk niet zichtbaar in deze cijfers. MDA tenslotte beschouwde de realisatie van hulpverlening ook als ‘activeringsresultaat’, bij klanten die tot dan toe alle hulp weigerden of steeds weer uit zicht verdwenen. Activering in de zin van actief worden beschouwden zij als een stap te ver voor de deelnemers aan deze trajecten. De deelnemers hier hadden volgens respondenten al te veel aan hun hoofd om ook nog actiever te kunnen worden. Naast activering tijdens het traject hebben we ook nog gekeken naar de participatie van deelnemers aan het einde van het traject. Deze percentages komen in het hoofdstuk over de resultaten aan bod.
2.4.5
De rol van de klantmanager tijdens de uitvoering
De klantmanagers uit domein Werk waren vrijwel niet bij de uitvoering van de trajecten betrokken. Zij kwamen pas weer rond de afronding in zicht. Vaak waren dit door de veranderingen bij SoZaWe andere klantmanagers dan degenen die hadden aangemeld. Ook klanten gaven aan verder geen contact meer met de klantmanagers te hebben gehad. Wel speelden klantmanagers uit domein Inkomen in een aantal gevallen nog een rol in het realiseren van bijzondere bijstand of het leggen van contacten met de Kredietbank.
2.5
Afronding: overdracht en nazorg
De meeste AZ-trajecten zijn zoals we nog zullen zien afgerond met een geaccepteerde overdracht naar een vervolgtraject. Over dit item hebben we alleen informatie over de trajecten van Aanbeeld en OK. Hoewel in de offertes en het bestek sprake was van warme overdracht naar het volgende
29
traject en nazorg vanuit de aanbieders, bleek de regie over het vervolg in de praktijk vaak niet goed te functioneren. Ten eerste kwam dit door de rol van de klantmanager in het beoordelen van de overdracht. In een aantal gevallen waren klantmanagers het niet eens met het advies van de activeringscoaches, die daarop hun advies moesten aanpassen om voor financiering van het traject in aanmerking te komen. Deels raakten de coaches daarop het zicht kwijt op wat er met de deelnemers gebeurde. Een acceptatie door de klantmanager betekende niet dat het vervolgtraject daarmee ook geregeld was. Ten tweede leidden de overdrachten in veel gevallen tot vertragingen in de vervolgtrajecten. Een deel van de respondenten die we zelf spraken zaten drie maanden na afronding van AZ nog te wachten op een oproep voor het vervolg, terwijl anderen niet wisten bij welk bedrijf ze verder zouden gaan. Deelnemers zelf vonden de overdrachten meestal niet prettig omdat ze – afgezien van de vertragingen - weer hun verhaal aan iemand moesten gaan vertellen, maar accepteerden in het algemeen dat de ‘tijd op was’ voor het AZ-traject. De nazorg speelde bij OK alleen in de gevallen waarin deelnemers naar een andere coach of een ander traject gingen. Omdat de OK-coaches veronderstelden dat de interne, warme overdrachten voldoende waren namen zij niet standaard nog contact op met de deelnemers. Ook bij OK bleken echter deelnemers in een wachttijd terecht te komen, soms doordat toestemming van de klantmanager uitbleef, soms omdat de eerste uitnodiging voor het vervolg op zich liet wachten. De deelnemers van Aanbeeld hadden in het algemeen geen contact meer met hun coaches na beëindiging van het traject. Van nazorg was hier dus feitelijk geen sprake.
2.6
Overige methodische aandachtspunten
Zoals eerder aangegeven lag de focus voor dit onderzoek niet zozeer op de methodiek maar op de organisatie van activering en zorg, er vanuit gaande dat daarvoor bestaande methodieken zouden worden ingezet. Drie aspecten van de methodiek verdienen desalniettemin apart aandacht in relatie tot de beschreven uitvoering van de trajecten. Ten eerst betreft dit de invulling van ‘outreachend werken’, één van de methodische vereisten volgens het bestek. Omdat hiervoor geen eenduidige definitie bestaat, hebben we aan respondenten zelf gevraagd hoe ze hier invulling aan gaven.’ Bij MDA werd AZ uitgevoerd door het ‘outreachend maatschappelijk werk’, dat volgens respondenten verschilt van het reguliere maatschappelijk werk omdat (potentiële) klanten op basis van signalen actiever benaderd worden en niet eerst zelf met een concrete hulpvraag naar een spreekuur hoeven te komen. Het ging voor MDA dus vooral om het in contact kunnen komen met klanten, hoewel dat voor AZ minder speelde omdat SoZaWe daar de klanten aanmeldde. Daarnaast investeerde MDA veel in het behouden van gelegde contacten en ging veel bij klanten thuis op bezoek. MDA vond het ook het minst wenselijk om opgebouwde contacten weer te beëindigen door overdracht naar een vervolgtraject zolang de situatie van klanten nog niet 30
voldoende op orde was. Mede hierdoor leek MDA niet goed uit de voeten te kunnen met de vaste trajectstructuur waarbinnen AZ is georganiseerd en het onderscheid tussen activerende zorg en reguliere hulpverlening. De coaches vonden ook dat ze veel meer verantwoording moesten afleggen over hun werk dan gebruikelijk was voor hen. Bij een aanmelding door bijvoorbeeld een huisarts hoeft de huisarts ook niet te weten hoe de maatschappelijk werkers het vervolgens aanpakken. Aanbeeld en OK gingen minder ver in het (blijven) bereiken van klanten en lieten hun werk meer structureren door de contractafspraken. Voor Aanbeeld en OK betekende outreachend werken vooral dat klanten in principe over alle zaken konden praten. Bij Aanbeeld konden coaches 24 uur per dag gebeld worden door klanten. Bij Aanbeeld gaven verschillende klanten wel aan dat ze geruime tijd nauwelijks contact hadden met Aanbeeld, wat mede samenhing met de interne personeelswisselingen. Een tweede aandachtspunt betreft de inzet van maatregelen die in principe mogelijk is als klanten zich niet houden aan de afspraken in het kader van het traject. Zowel klantmanagers als coaches gaven aan dat hier in de praktijk geen gebruik van is gemaakt. De meeste klanten wilden volgens hen graag geholpen worden en werkten dus mee. Respondenten zagen er verder het nut niet van in om klanten in problematische omstandigheden ook nog te belasten met maatregelen. Ook had een deel van de klanten vrijstelling van de arbeidsplicht, waardoor deelname aan een traject op vrijwillige basis plaatsvindt. Wel gaven coaches aan incidenteel gebruik te maken van de betrokkenheid van SoZaWe en klanten er op te wijzen dat de trajecten niet geheel vrijblijvend zijn en dat het niet nakomen van afspraken wel zou leiden tot terugmelding bij SoZaWe. De context waarbinnen deze trajecten plaatsvonden is dus niet helemaal te vergelijken met reguliere hulpverlening waar klanten in principe geheel vrijwillig aan deelnemen. Het derde aandachtspunt betreft het uitgangspunt van stimuleren van zelfredzaamheid en eigen initiatief, wat in het algemeen als belangrijk bestanddeel van activeringsmethoden kan worden beschouwd. Zowel Aanbeeld als OK gaven hier in de praktijk invulling aan door klanten waar mogelijk zelf zaken te laten uitzoeken, afspraken te maken, enz. Het was voor hen ook een argument om niet zonder meer zelf contacten te leggen met andere hulpverleners, zolang klanten dat ook zelf konden. Bij de trajecten van MDA was deze focus minder duidelijk zichtbaar, wat op zich logisch volgt uit de eerdere beschrijving van hun invulling van de trajecten.
31
3
Het bereik van Activerende Zorg 3.1
Inleiding
Om de resultaten van Activerende Zorg in een goed perspectief te kunnen plaatsen, hebben we allereerst een beeld nodig van de deelnemers die met de AZ-trajecten zijn gestart. Tabel 3.1 Bereik activerende zorg op 31-12-2008
Uitval/retour voor intake Aangemeld, nog niet gestart Traject loopt Einde traject volgens contract Einde traject, uitval Totaal
Aanbeeld
MDA
OK
Totaal
79
2
12
93
31%
4%
12%
23%
6
9
0
15
2%
18%
%
4%
119
19
41
179
47%
39%
42%
45%
35
15
42
92
14%
31%
43%
23%
12
4
2
18
5%
8%
2%
5%
251
49
97
397
100%
100%
100%
100%
Bron: RWI-verantwoordingsrapportage
Uit tabel 3.1 blijkt dat tot en met 31-12-2008 uit 397 personen waren aangemeld voor Activerende Zorg. Van deze 397 personen zijn er 93 (23%) niet met een traject gestart (niet-toetreders). De groep niet-toetreders is het grootst bij Aanbeeld. Dit betreft overigens ook klanten die niet zijn verschenen op de intake (ongeveer de helft van de niet-toetreders van Aanbeeld). Mogelijk zijn niet alle niet-toetreders geregistreerd, maar dat valt niet meer te achterhalen. In dit hoofdstuk beschouwen we het bereik als de klanten die met een traject zijn gestart na de intake (304 personen). In de laatste paragraaf gaan we kort in op de groep niet-toetreders. Het aantal gegevens daarover is beperkt. Uitgaande van de beoogde doelgroep zou het bereik klanten moeten betreffen die kampen met meervoudige problematiek, die deels zorgmijdend zijn, maar die wel een ‘potentie’ hebben om geactiveerd te worden. Op basis van voornamelijk bestandsgegevens bekijken we in dit hoofdstuk in hoeverre het bereik aan deze criteria voldoet.
33
We doen dit door achtereenvolgens te kijken naar: algemene demografische kenmerken; kenmerken die gerelateerd zijn aan ‘activeringspotentieel’; gegevens over de aard van problemen waar de deelnemers mee kampten op het moment dat de trajecten startten.
-
We gebruiken de volgende gegevens om de klantgroep te kunnen beschrijven: gegevens uit het uitkeringensysteem GWS (n=304); 8 gegevens van de intakeformulieren die voor dit onderzoek zijn ingevuld (n=220 ) (zie inleiding); interviews met klantmanagers, zorgcoaches en de deelnemers.
-
In de tabellen maken we een onderscheid tussen de drie aanbieders. Dit is vooral bedoeld om te kunnen inschatten of verschillen in methodiek voort kunnen vloeien uit verschillen in bereikte doelgroep. Daarbij moet ook bedacht worden dat de aanbieders in verschillende gebieden actief waren, met verschillende demografische kenmerken, die in de tabellen terug te zien zijn. In de tabellen presenteren we voor de overzichtelijkheid alleen percentages. Daarbij moet voor MDA bedacht worden dat de corresponderende aantallen intakelijsten aan de lage kant zijn (n=34), waardoor enkele personen veel invloed op de hoogte van percentages kunnen hebben.
3.2
Algemene demografische kenmerken
In de volgende tabellen staat een overzicht van algemene persoonskenmerken van alle klanten die een traject zijn gestart bij één van de aanbieders.
Tabel 3.2
Geslacht Aanbeeld
MDA
OK
Totaal
Man
34%
32%
24%
30%
Vrouw
66%
68%
76%
70%
Totaal
100%
100%
100%
100%
Bron: GWS
8
In totaal hebben we 220 bruikbare intakelijsten over het bereik ontvangen:113 van Aanbeeld, 34 van MDA en 73 van OK. Van ongeveer 75% van het bereik hebben dus gegevens in aanvulling op de data van RWI en GWS.
34
Tabel 3.3
Leeftijd Aanbeeld
MDA
OK
Totaal
23-34
24%
21%
13%
20%
35-50
50%
42%
62%
53%
>50
26%
37%
25%
27%
100%
100%
100%
100%
Total Bron: GWS
Tabel 3.4
Gemiddelde leeftijd
Aanbieder
Gemiddeld
Minimum
Maximum
Aanbeeld
41
24
62
MDA
44
27
59
OK
43
23
63
Totaal
42
23
63
Bron: GWS
Tabel 3.5
Gezinssamenstelling Aanbeeld
MDA
OK
Totaal
2%
0%
0%
1%
alleenstaand
42%
47%
33%
40%
1-ouder-gezin
44%
50%
44%
45%
paar znd knd
6%
0%
7%
6%
onbekend
paar met knd Totaal
6%
3%
16%
9%
100%
100%
100%
100%
Bron: GWS
35
Tabel 3.6
Etniciteit Aanbeeld
MDA
OK
Totaal
Surinamers
15%
17%
6%
13%
Antillianen
16%
3%
4%
11%
Kaapverdianen
0%
6%
1%
1%
Turken
7%
6%
20%
11%
Marokkanen
9%
6%
10%
9%
Overig niet-westers
18%
14%
16%
17%
Autochtoon
27%
50%
37%
33%
Ov. Europese Unie_2007
5%
0%
2%
4%
Overig westers
4%
0%
5%
4%
100%
100%
100%
100%
Totaal Bron: GWS/COS
De ‘gemiddelde’ AZ-deelnemer was blijkens deze cijfers een allochtone, alleenstaande vrouw (vaak ook alleenstaand ouder) van net boven de 40 jaar. Uiteraard is er veel variatie rondom dit gemiddelde. Een aantal punten die opvallen zijn: -
-
-
3.3
het relatief hoge percentage jongere deelnemers (onder de 27), terwijl verwacht zou kunnen worden dat voor jongeren andere instrumenten meer voor de hand liggen. Maar blijkbaar is er een groep jongeren met dusdanige problemen dat een relatief intensief AZ-traject nodig was; het onderbereik onder mannen. Hoewel er in de bijstand wat meer vrouwen zitten is de verhouding bij AZ wel erg scheef. De aanname dat mannen minder met meervoudige problemen kampen lijkt ons echter niet gerechtvaardigd; het opvallend hoge percentage Turkse vrouwen bij OK.
Activeringsgerelateerde kenmerken
Activeringsgerelateerde kenmerken worden jammer genoeg niet systematisch geregistreerd door SoZaWe. We beschikken alleen over uitkeringsduur en opleiding. In aanvulling daarop hebben we gegevens van de intakeformulieren die zijn bijgehouden door de drie aanbieders.
36
Tabel 3.7
Uitkeringsduur bij aanmelding voor AZ Aanbeeld
MDA
OK
Totaal
Minder dan 1 jaar
16%
13%
14%
15%
1-5 jaar
29%
29%
27%
29%
Meer dan 5 jaar
54%
58%
59%
56%
100%
100%
100%
100%
6
6
7
Totaal Gemiddelde duur (jaren) Bron: GWS
Uit tabel 3.7 blijkt dat de meeste AZ-deelnemers langdurig in de uitkering zaten bij aanmelding, gemiddeld 6 jaar. Maar ook een groep die nog maar kort in de uitkering zit is aangemeld voor deze trajecten.
Tabel 3.8
Opleidingsniveau Aanbeeld
MDA
OK
Totaal
Geen basisopleiding
20%
16%
23%
20%
Basis-niveau
36%
18%
43%
35%
VBO/VMBO niveau
36%
45%
22%
33%
MBO (BOL,BLL)/HAV0/VWO niveau
4%
8%
5%
5%
HBO niveau
0%
8%
1%
1%
Overig/onbekend
4%
5%
6%
5%
100%
100%
100%
100%
Totaal Bron: GWS
Het opleidingsniveau is zoals verwacht zou kunnen worden laag. Alleen MDA lijkt relatief wat hoger opgeleide deelnemers in de AZ-trajecten te hebben.
Tabel 3.9
Participatie bij de start van het traject Start
Aanbeeld
MDA
OK
Totaal
betaald werk
0%
0%
0%
0%
vrijwilligerswerk
8%
3%
3%
5%
opleiding
2%
0%
3%
2%
cursus of activiteit
5%
0%
6%
5%
16%
3%
14%
13%
Een van bovenstaande Bron: onderzoeksregistratie intakeformulieren
Uit tabel 3.9 blijkt verder dat de maatschappelijke participatie aan de start van het traject bescheiden was. De meest voorkomende activiteit was deelname aan een cursus of activiteit. 37
Ongeveer 5% verrichte al vrijwilligerswerk. De deelnemers van Aanbeeld en OK waren iets actiever dan bij MDA. Gemiddeld verrichte 13% van de deelnemers een of meer activiteiten bij de start van het traject.
3.4
Karakterisering van voorkomende problemen
Ook voor de karakterisering van de problemen waar deelnemers bij de start mee kampten, maken we gebruik van de intakeformulieren. Het gaat hier dus om problemen die volgens de coaches aandacht behoefden in het AZ-traject. We hebben geen geobjectiveerde maat voor deze problemen.
Tabel 3.11
Gesignaleerde problemen bij de start van het traject Aanbeeld
MDA
Psychosociale problemen
53%
56%
67%
58%
Fysiekmedische problemen
42%
44%
58%
47%
Financiële problemen
56%
47%
30%
46%
Gezinsproblemen
20%
41%
41%
30%
Overige problemen
20%
18%
19%
20%
Huisvestingsproblemen
17%
29%
19%
20%
6%
27%
18%
13%
10%
9%
10%
10%
Psychiatrische problemen Verslavingsproblemen
OK
Totaal
Bron: onderzoeksregistratie intakeformulieren
Uit tabel 3.7 blijkt dat de meest voorkomende problemen betrekking hadden op psychosociale, fysiekmedische en financiële problemen. MDA en OK benoemden verder bij ruim 40% van de deelnemers gezinsproblemen als belemmering waaraan aandacht moest worden besteed. De veelvoorkomende psychosociale problemen die werden gemeld hadden volgens de lijsten en de interviews vooral te maken met zorgen en onvrede over de eigen situatie, sociaal isolement en de andere problemen. In het algemeen waren het geen op zichzelf staande problemen of duidelijk te categoriseren psychische problemen die gerichte behandeling vereisten. Bij een kleine groep klanten speelden wel zwaardere psychische problemen. De medische klachten lopen erg uiteen en zijn lastig in algemene zin te beschrijven. Bij een deel betrof het zware chronische klachten die volgens keuringsrapportages waarnaar werd verwezen een permanente beperking vormden waar bij activering rekening zou moeten worden gehouden. Bij andere deelnemers ontbrak een verwijzing naar medische keuringen, maar werd op basis van de opgave van klanten zelf vastgesteld dat er medische beperkingen waren, bijvoorbeeld door rugpijn of andere ‘bewegingsbeperkingen’.
38
Opvallend is verder dat helft van de deelnemers (behalve bij OK) met financiële problemen kampte, in de vorm van schulden en soms ook daarmee samenhangende dreiging van deurwaarders en huisuitzettingen. Tenslotte meldden vooral OK en MDA psychiatrische ziektebeelden bij maar liefst 20-25% van de deelnemers, zoals schizofrenie/wanen, angsten, dwangstoornissen, borderlinesyndroom en zware depressies. Bovenstaande tabel geeft nog geen zicht op het meervoudige karakter van problemen en de mogelijke wisselwerking daartussen. De beoogde doelgroep va AZ betreft immers de klanten met meervoudige problematiek. Om hier zicht op te krijgen staat in de tabel 3.12 het aantal geregistreerde problemen (tot een maximum van drie per persoon).
Tabel 3.12
Aantal problemen per persoon
Aantal problemen
Aanbeeld
MDA
OK
Totaal
0
3%
3%
3%
3%
1
13%
6%
11%
11%
2
38%
21%
22%
30%
3
46%
71%
64%
56%
100%
100%
100%
100%
Totaal
Bron: onderzoeksregistratie intakeformulieren
Uit deze tabel blijkt dat de bereikte klantengroep merendeels (86%) met meer dan één van de beschreven problemen kampte.
39
psychiatrische problemen
Huisvestingsproblemen
overige problemen
Gezinsproblemen
financiële problemen
fysiekmedische problemen
Combinaties van problemen (alle aanbieders samen) psychosociale problemen
Tabel 3.13
Psychosociale problemen Fysiekmedische problemen
28%
Financiële problemen
25%
16%
Gezinsproblemen
17%
11%
15%
9%
8%
7%
3%
14%
7%
15%
7%
1%
Psychiatrische problemen
5%
4%
6%
4%
1%
3%
Verslavingsproblemen
6%
2%
5%
1%
1%
1%
Overige problemen Huisvestingsproblemen
1%
Bron: onderzoeksregistratie intakeformulieren
In tabel 3.13 staat een overzicht van voorkomende combinaties van de genoemde problemen. Deze tabel bevestigt dat het meestal om combinaties ging van psychosociale problemen met andere problemen. De meest voorkomende combinaties betroffen psychosociale problemen met respectievelijk fysiekmedische en financiële problemen. Daarnaast hadden relatief veel deelnemers te kampen met financiële problemen in combinatie met andere problemen. Dat is met name van belang vanuit het perspectief van schuldhulpverlening, omdat daarbinnen een eenzijdige focus op de financiële problemen in veel gevallen dus niet voldoende zal zijn. Deze tabel illustreert ook dat klanten met de zwaarste multiproblematiek niet of nauwelijks door AZ zijn bereikt, dat wil zeggen: combinaties van bijvoorbeeld harde psychiatrische en verslavingsproblemen komen weinig voor. Overigens werd in de interviews aangegeven dat deze groep ook niet beoogd werd, omdat deze groep bij de reguliere hulpverlening thuis zou horen. Het geeft wel aan, dat ook AZ-trajecten een ‘ondergrens’ hebben in termen van problemen aangepakt kunnen worden. Uit de interviews met de coaches bleek zoals we eerder zagen dat de aanbieders verschilden in de mate waarin ze het mogelijk achtten om de aandacht voor deze problemen te kunnen combineren met aandacht voor activering. Dit is terug te zien in de intakeformulieren, doordat in de doelformuleringen van de trajecten bij Aanbeeld en OK meer aandacht wordt besteed aan activering dan bij MDA. Uit het (beperkte) aantal interviews met deelnemers kwam een gevarieerd beeld naar boven ten aanzien van de beoordeling van de eigen problemen. Een deel van de deelnemers vond dat het accent in het traject niet hoefde te liggen op deze problemen, maar juist op activering. In veel gevallen hing dit samen met ervaren sociaal isolement: ze wilden ondanks de problemen graag meer het huis uit komen. Andere respondenten vonden hun problemen zelf wel dermate groot dat ze extra activiteiten als te belastend ervoeren en deze dus niet mogelijk achtten. 40
De mate waarin problemen een belemmering vormen voor participatie is voor veel van de AZdeelnemers dus geen hard gegeven, behoudens een aantal uitzonderingen van deelnemers met zeer acuut aandachtvragende problemen of een zeer slechte gezondheid en conditie. De perceptie van de problemen door coach en deelnemer en de eigen participatiewensen zijn hierop mede van invloed. In het volgende hoofdstuk zullen we hier nader op ingaan op basis van de casestudies die we hebben uitgevoerd. Naast de vraag met welke problemen deelnemers mogelijk kampten aan de start, is vanuit het perspectief van activerende zorg verder een relevante vraag in hoeverre deelnemers al hulpverlening ontvingen voor deze problemen. Immers, als deelnemers al in begeleiding zijn bij hulpverlening vraagt dat een andere inzet van de AZ-coaches dan als er nog nieuwe hulpverlening georganiseerd moet worden. Om hier een beeld van te krijgen maken we opnieuw gebruik van de intakeformulieren die voor het onderzoek zijn ingevuld. Hierop konden coaches aangeven of nieuwe klanten al hulpverlening ontvingen, en welke hulpverlening dit betrof. We gaan er vanuit dat coaches hier in hun eerste gesprekken voldoende zicht op kregen, hoewel dit niet voor alle klanten het geval was, waardoor we ook een percentage ‘onbekend’ hebben.
Tabel 3.14
Lopende hulpverlening bij de start van het traject
Soort hulpverlening
Aanbeeld
MDA
OK
Totaal
Geen
49%
53%
37%
45%
Onbekend
31%
12%
5%
20%
Bavo/RNO
4%
15%
3%
5%
Verslavingszorg
0%
0%
4%
1%
Schuldhulp
6%
6%
1%
5%
Jeugdzorg / Gezinszorg
0%
9%
18%
7%
Overig psychische hulp
0%
0%
8%
3%
Overig
4%
0%
3%
3%
Medische zorg
3%
0%
7%
4%
Meerdere
3%
3%
8%
5%
maatschappelijk werk
2%
3%
5%
3%
100%
100%
100%
100%
Totaal Bron: onderzoeksregistratie intakeformulieren
Uit deze tabel blijkt dat ongeveer 45% van de deelnemers bij de intake nog geen lopende hulpverlening had en dat dit voor 20% nog niet bekend was. Bij Aanbeeld was van een relatief grotere groep onbekend of ze hulpverlening ontvingen, mogelijk doordat hier ook niet de focus op lag.
41
Opvallend is dat zo’n groot deel van de klanten met (meestal meerdere) problemen nog nergens professioneel begeleid werd. Maar het komt wel overeen met de probleemanalyse die aan AZ ten grondslag ligt, namelijk dat een grote groep bijstandsafhankelijken met problemen kampt waarbij ze niet adequaat begeleid worden. Uit intakeformulieren en interviews blijkt wel dat een deel van deze deelnemers zelf contact met eerdere hulpverleners had verbroken, omdat ze dat niet (meer) nodig achtten of omdat ze daar geen vertrouwen meer in hadden: zij waren de zogenoemde ‘zorgmijders’. Uiteraard betekent dit niet dat al deze klanten gespecialiseerde hulpverlening nodig hadden, maar het maakt wel aannemelijk dat een of andere vorm van aandacht voor deze problemen in een activeringstraject noodzakelijk was. Voor deelnemers die wel al contact hadden met hulpverlening valt vooral de betrokkenheid van jeugd- en gezinszorg op, uiteraard in relatie tot problemen rondom de opvoeding van kinderen. Verder valt het lage aantal contacten met schuldhulpverlening op in relatie tot het hoge aantal deelnemers met financiële problemen.
3.5
De niet-toetreders
Aan het begin van dit hoofdstuk zagen we dat er ook een groep klanten is aangemeld die geen deelnemer zijn geworden. Vooral bij Aanbeeld betrof deze groep een aanzienlijk deel van de totale aanmeldingen (31%). Dit kan samenhangen met de ongerichte wijze van toeleiden (zie vorige hoofdstuk), maar het kan ook een aanwijzing zijn voor mogelijke ‘contra-indicaties’ voor activerende zorg of afromingverschijnselen. Om dit te kunnen beoordelen hebben we een vergelijking gemaakt tussen de groep niet-toetreders en de deelnemers (de tabellen van deze vergelijking hebben we buiten het rapport gelaten). Uit deze vergelijking blijken de volgende verschillen: -
niet-toetreders hebben minder vaak de onderscheiden problemen dan de deelnemers, met uitzondering van verslaving. Bijna 20% van de niet-toetreders kampte met een verslaving; niet-toetreders zijn vaker alleenstaand en man; niet-toetreders zijn wat ouder en ontvingen wat langer een uitkering.
Uit deze cijfers zou kunnen worden opgemaakt dat de niet-toetreders een naar verhouding minder ‘problematische’ groep vormen. Uit de toelichtingen bij de intakes van deze groep komt echter een wat ander beeld naar voren. Bij de meeste niet-toetreders speelden wel degelijk zware problemen, maar werd geen traject gestart vanwege ontbrekende motivatie of, in enkele gevallen, wegens agressie of beheersing van het Nederlands. Dit werd door de coaches niet als een goede basis beschouwd om een traject te kunnen starten, maar roept wel de vraag op of en hoe deze klantgroepen dan wel ondersteund kunnen worden.
42
3.6
Een nader beeld van de bereikte deelnemers
De cijfers in dit hoofdstuk doen geen recht aan de grote sociale problematiek die achter de onderscheiden ‘probleemlabels’ schuilgaat, zowel voor betrokkenen zelf als vaak ook voor hun gezin. Uit de toelichtingen bij de intakeformulieren komt beeld naar voren van deelnemers die met serieuze problemen kampten die niet altijd eenvoudig op te lossen zijn. Daarbij valt op dat in vrijwel alle intakeformulieren melding werd gemaakt van sociaal isolement, in combinatie met beperkte mogelijkheden om actief te worden. Het meest in het oog sprongen gezinsproblemen (meestal rondom de opvoeding), traumatische (oorlogs-)ervaringen, financiële problemen en (psychosomatische) lichamelijke klachten. Het betrof klanten die door hun achterliggende levensgeschiedenis op veel terreinen hun leven niet op orde hadden en hier veelal ook mentaal zwaar onder gebukt gingen. De beschrijvingen van deze klanten maken naar ons idee daarom duidelijk dat voor de meeste van deze klanten inderdaad een of andere combinatie van activering en zorg nodig was en dat niet kon worden volstaan met trajecten die ‘enkelvoudig’ aandacht besteden aan bijvoorbeeld re-integratie of schulden. Los van de resultaten van de trajecten die we nog zullen bespreken is het naar ons idee van belang dat (opnieuw) zichtbaar is geworden dat ook deze groep klanten in de bijstand zit. Om dit te illustreren nemen we in deze paragraaf een beperkt aantal geanonimiseerde beschrijvingen van deelnemers over uit de intakelijsten die de coaches hebben bijgehouden. Ze vormen geen dwarsdoorsnede, maar geven wel de variatie en zwaarte van het type klanten dat is 9 aangemeld voor Activerende Zorg . Ok01 Mevrouw is een groot deel van haar huwelijk mishandeld en kampt met de nasleep daarvan. Mevrouw heeft psychische en somatische klachten. Mevrouw is onder behandeling van een Turks sprekende psycholoog. Haar zoon vertoont gedragsproblematiek en is via zijn middelbare school op een project geplaatst. Deze situatie was bekend bij de GGD en Jeugdzorg. Mevrouw heeft een matige Nederlandse taalbeheersing. Mevrouw is gemotiveerd aan het traject deel te nemen maar is erg moe. Mevrouw wil voornamelijk aan haar lichamelijke en geestelijke conditie/ gezondheid werken. Mevrouw wil verder werken aan het verbeteren van haar Nederlands in conversatie. In het traject zal mevrouw zich tevens richten op haar mogelijkheden ten aanzien van (vrijwilligers)werk. Gezien de belemmeringen en beperkingen van mevrouw zijn de mogelijkheden van mevrouw vooralsnog beperkt. Mevrouw is voor een periode van 2 jaar vrijgesteld van arbeidsverplichting. Aanbeeld01 (uitvaller) 56-jarige cliënt is alcoholverslaafd, hij drinkt 12 halve liters bier per dag. Daarnaast heeft hij een drugsprobleem, waarvoor hij al bij de Bouman loopt. Hij geeft aan dat door het drinken van bier de zin in cocaïne weggaat. Hij zegt echter dat hij al twee
9
De beschrijvingen zijn op enkele punten ingekort en geredigeerd.
43
maanden clean is (hij loopt bij de Bouman) en dus geen drugs meer gebruikt. Daarnaast heeft de heer een schuld van 40.000 euro. Hij heeft een arbeidsverleden, hij heeft namelijk 14 jaar gewerkt. Hier is hij wegens een conflict met zijn werkgever ontslagen. MDA01 Mevrouw heeft een persoonlijkheidsproblematiek waar ze voor in behandeling is. Ze heeft hier ook medicijnen voor. Mevrouw heeft schulden. Als mevrouw in een slechte bui is heeft ze de neiging om dingen te kopen waar ze geen geld voor heeft en opent ze haar post niet. Mevrouw heeft een onderzoek lopen bij de raad van kinderbescherming. Aanbeeld02 Cliënt is een 37-jarige gescheiden man van Turkse afkomst. Hij is vaak vermoeid door diverse zorgen en stress. Wanneer hij erg vermoeid is, kan hij agressief worden, hiervoor slikt hij medicatie om rustiger te worden. Hij heeft een schuld van 40.000 euro. Verder heeft hij geen opleiding afgerond na de lagere school, maar heeft wel 17 jaar werkervaring in de verf- en spuitbranche. Tijdens dit werk heeft hij een certificaat behaald. Cliënt wil weer terugkeren naar deze branche, maar wil eerst geholpen worden met zijn schulden, huisvesting en het leren omgaan met zijn vermoeidheid en stress. OK02 Mijnheer ervaart de gevolgen van de oorlog in voormalig Joegoslavië. De opgelopen psychische schade lijkt onomkeerbaar (AOB-rapport). Mijnheer heeft last van depressies, concentratieproblemen en vergeetachtigheid. Mijnheer geeft aan 3 á 4 jaar geleden een hartinfarct te hebben gehad. Hij slikt hiervoor medicijnen. Verder geeft hij aan last van zijn rug en been te hebben. OK03 (niet-toetreder) Mevrouw is verslaafd en doet mee aan een methadonproject van het Bouman, zij is doof en kan redelijk liplezen. De eigenaar van het pand, waarin mevrouw woont, heeft een melding gemaakt over verwaarlozing en stankoverlast. Mevrouw heeft schulden bij ENECO, ziekenfonds en bij de woningbouw. Er heeft een driegesprek bij de SoZaWe plaatsgevonden. Mevrouw is daarna een keer voor een gesprek bij OK geweest en vervolgens niet meer. Op basis hiervan is besloten voor een negatieve intake. Het bespreken van de trajectdoelen is dus nooit aan de orde gekomen. MDA02 Mevrouw zit in de schuldsanering, mevrouw heeft een aantal moeilijke relaties achter de rug. Daarnaast heeft ze te maken gehad met het wegvallen/overlijden van dierbaren. Mogelijk opvoeding; dit moet nog verder onderzocht worden. De combinatie van deze problemen heeft zich geuit in de vorm van straatvrees. Mevrouw heeft tot haar 43ste altijd gewerkt. Zelf geeft ze aan dat ze door haar 44
straatvrees nu niet in staat is om te participeren op welk wijze dan ook. Mevrouw heeft een intakeafspraak staan bij de Bavo-Europoort MDA03 (niet-toetreder) Meneer is een zorgmijder met visuele en akoestische hallucinaties en een gesloten waansysteem, geen ziekte-inzicht. Vooral het feit dat hij zegt ook bevelen te krijgen om mensen te vermoorden. Hij lijkt zichzelf nu redelijk goed in de hand te hebben en staande te kunnen houden, maar niet bij een psychotische doorbraak. Meneer kan niet participeren in de arbeidsmarkt, omdat hij psychisch niet in orde is. Wij, als maatschappelijk werkenden, zullen weinig voor deze man kunnen betekenen. Hij is meer gebaat met begeleiding door een SPV-er, die de vinger aan de pols kan houden. Aanbeeld04 Mevr. komt erg depressief over. Heeft een verleden waarin psychische problemen een rol speelden. Verder heeft mevr. schulden (denkt rond 10.000 euro). Mevr. heeft onlangs haar sleutelbeen en elleboog gebroken. Mevr. is erg overspannen. Heeft diabetes (spuit 5 keer per dag insuline). Ook slaapproblemen (heeft slaaptabletten).
Samenvattend Het bereik van AZ komt ruwweg overeen met de beoogde doelgroep in termen van meervoudige problematiek en participatiemogelijkheden. Bij de start waren ze nauwelijks maatschappelijk actief. Hoewel de bereikte groepen per aanbieder wat verschillen laten zien is het lastig om hier eenduidige conclusies aan te verbinden. De verschillen zijn naar ons idee niet groot genoeg om te kunnen stellen dat de drie organisaties wezenlijk verschillende groepen hebben bereikt in termen van activeringsmogelijkheden en zorgvragen. Aanbeeld heeft naar verhouding een relatief grote groep op basis van de intake terugverwezen, vooral klanten met zware problemen in combinatie met het ontbreken van motivatie. Dit zou kunnen betekenen dat Aanbeeld selectiever is geweest dan de andere bedrijven. Deelnemers met ‘harde’ meervoudige problemen op het gebied van psychiatrie en verslaving zijn niet of nauwelijks bereikt, maar behoorden volgens respondenten ook niet tot de doelgroep. Dit betekent dat AZ in de huidige vorm blijkbaar geen ‘laatste participatievangnet’ is voor alle klanten van SoZaWe: vooral ‘lastige’ klanten met zware problemen kunnen met deze trajecten blijkbaar niet ondersteund worden.
45
4
Resultaten en werkzame bestanddelen 4.1
Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we de resultaten van afgeronde AZ-trajecten tot en met 31-12-2008. We gaan hierbij uit van de formele en de meer inhoudelijke doelen van de AZ-trajecten en kijken daarom naar de volgende soorten resultaten: 1. resultaten volgens de contractafspraken; 2. het verminderen of stabiliseren van de problemen van klanten; 3. het activeren van klanten naar maatschappelijke participatie. Voor deze resultaatmetingen maken we opnieuw gebruik van de voor het onderzoek bijgehouden intake- en eindelijsten en de bestanden die RWI bijhoudt voor de verantwoording over de 10 trajecten . In aanvulling hierop beschikken we over de 22 casestudies bij deelnemers. Bij dit soort brutoresultaatmetingen is het lastig om resultaten toe te kunnen schrijven aan de interventie. Ideaalgesproken wordt bij dit soort onderzoek met een controlegroep gewerkt die geen interventie krijgt, zodat de toegevoegde waarde van het onderzochte traject goed inzichtelijk wordt. Voor het onderzoek naar de AZ-trajecten was zo’n benadering helaas niet mogelijk. Wel kunnen we op basis van het kwalitatieve onderzoeksmateriaal ingaan op de vraag of en hoe de trajecten hebben bijgedragen aan de geboekte resultaten. Dit geeft enig inzicht in de relatie tussen traject en resultaat en biedt bovendien aanwijzingen voor de ‘werkzame bestanddelen’ in de trajecten. Hiervoor maken we gebruik van de interviews met klanten en de zorgcoaches in het kader van de uitgevoerde casestudies.
4.2
Resultaten volgens de contractafspraken
In totaal waren 110 trajecten beëindigd op de peildatum 31-12-2008. Dit betrof ongeveer een derde van alle gestarte trajecten. Het merendeel was dus nog niet afgerond. Formeel konden de AZ-trajecten drie eindresultaten hebben om voor de volledige vergoeding en eventuele bonus in aanmerking te komen (zie hoofdstuk een): een geaccepteerde overdracht naar een ander re-integratietraject, sociale activering/vrijwilligerswerk of betaald werk.
10
In totaal hebben we 84 bruikbare eindelijsten ontvangen, of te wel 76% van alle beëindigde trajecten. Voor afzonderlijke tabellen kan dit totaal lager zijn als gevolg van ontbrekende waarden in de ingevulde lijsten.
47
Tabel 4.1
Trajectstatus op 31-12-2008, afgeronde trajecten
Trajectstatus op 31-12
Aanbeeld
MDA
OK
Totaal
(n=47)
(n=19)
(n=44)
(n=110)
Einde traject volgens contract
74%
79%
95%
84%
Einde traject, uitval
26%
21%
5%
16%
Bron: verantwoordingsrapportages RWI, december 2008
Uit tabel 4.1 blijkt dat de meeste trajecten eindigen zoals afgesproken. De uitval bedroeg bij Aanbeeld en MDA ongeveer 25%, bij OK was de uitval maar 5%. De bestanden zijn niet volledig genoeg om cijfers te presenteren over het ‘soort’ einde. Uit de bestanden en de informatie uit de aangeleverde ‘eindelijsten’ wordt wel duidelijk dat trajecten bij OK en MDA vrijwel altijd eindigden in een geaccepteerde overdracht naar een vervolgtraject bij OK of bij MDA. Het vervolg bij Aanbeeld is gevarieerder: naast geaccepteerde overdracht naar verschillende soorten trajecten is volgens opgave van Aanbeeld aan RWI 19% van de beëindigde trajecten gerelateerd aan de uitstroom naar betaald werk. Dit is gegeven de doelen van Activerende Zorg een hoog percentage. De verschillende methodische uitgangspunten die we eerder beschreven lijken zich dus deels in deze cijfers te vertalen: meer focus op werk in de begeleiding leidt tot meer uitstroom. Dit wordt ook bevestigd door gegevens over de uitkeringsstatus, een wat harder gegeven dan de opgave van de aanbieders zelf:
Tabel 4.2
Uitkeringsstatus op 31-12-2008, beëindigde trajecten
Uitkeringsstatus op 31-12-2008
Aanbeeld
MDA
OK
Totaal
WWB uitkering
68%
84%
98%
83%
Geen WWB-uitkering
32%
16%
2%
17%
100%
100%
100%
100%
Totaal Bron: GWS
Uit deze tabel blijkt dat het uitstroompercentage bij Aanbeeld zelfs nog wat hoger ligt dan hun eigen opgegeven percentage betaald werk. Dit komt deels omdat de aanbieders zelf niet altijd weten wat er met klanten gebeurt na einde traject (bijvoorbeeld na uitval) en deels omdat klanten kunnen uitstromen om andere redenen dan betaald werk. Dit laatste was helaas ook aan de orde bij MDA waar twee deelnemers kwamen te overlijden. Bij Aanbeeld was 60% van de uitstroom uit de uitkering gerelateerd aan betaald werk. Op het totale percentage beëindigde trajecten komt de uitstroom naar werk daarmee ook volgens GWS op 19% (60% van 32% uitstroom).
48
4.3
De ontwikkeling van problemen van klanten
We zagen in het vorige hoofdstuk dat een aanzienlijk deel van de bereikte doelgroep bij de start met meervoudige problemen kampte die volgens de klantmanagers en coaches een belemmering vormden voor participatie of voor deelname aan een andere traject. De vraag is vervolgens hoe deze problemen zich in de loop van het AZ-traject hebben ontwikkeld. Op basis van de formulieren die door de uitvoerders zelf zijn bijgehouden kunnen we hier een globaal overzicht van geven. We kijken hierbij alleen naar de trajecten die volgens afspraak zijn beëindigd. Op de uitvallers gaan we apart in. Daarbij dienen we rekening te houden met een vertekening in positieve richting, omdat de uitvoerders geneigd zullen zijn om ontwikkelingen bij deelnemers toe te schrijven aan hun eigen dienstverlening.
Tabel 4.3
Ontwikkeling van de problemen aan het einde van het traject Aanbeeld
MDA
OK
Totaal
Geen verandering
27%
46%
27%
31%
Stabilisering
22%
29%
27%
26%
Verbetering
51%
26%
46%
43%
100%
100%
100%
100%
Totaal Bron: onderzoeksregistratie eindeformulieren
In totaal hebben de coaches over ontwikkelingen van ruim 150 problemen gerapporteerd, verdeeld over 63 volgens contract beëindigde trajecten waarover is gerapporteerd. Uit deze tabel blijkt dat Aanbeeld en OK in 70% van de gevallen verbetering of stabilisering (dat wil zeggen: geen verdere achteruitgang) meldden. Dit correspondeert met name met de visie van OK en Aanbeeld die zoals we zagen vooral inzetten op het ‘ordenen’ van problemen en organiseren van hulpverlening en vervolgens deelnemers relatief snel een vervolgstap laten zetten. Hier komen we bij de casusbesprekingen op terug. Overigens kon ook de optie ‘problemen zijn opgelost’ worden gekozen, maar deze optie is vrijwel niet gebruikt. MDA is aanzienlijk ‘bescheidener’ en meldt stabilisering of verbetering in 54% van de volgens afspraak afgesloten trajecten. Verder geven deze cijfers aan dat AZ-trajecten bij 30% van de problemen niet tot verandering leidde, maar dat desondanks de trajecten werden beëindigd. Blijkbaar vormden niet alle problemen een even grote belemmering voor vervolgstappen.
49
Tabel 4.4
Ontwikkeling naar soort probleem Onveranderd
Gestabiliseerd
Verminderd
Financieel
31%
56%
13%
Fysiek medische problemen
67%
21%
13%
Gezin
33%
50%
17%
Huisvesting
33%
67%
0%
Psychiatrische problemen
56%
31%
13%
Psychosociale problemen
23%
30%
47%
Verslavingsproblemen
68%
25%
7%
Bron: onderzoeksregistratie eindeformulieren
In tabel 4.4 is zichtbaar bij welke problemen de meeste resultaten zijn geboekt volgens de coaches. Dit betreft vooral psychosociale en gezinsproblemen. Opvallend is dat ook op het vlak van psychiatrische problemen in relatief veel gevallen minimaal stabilisatie is bereikt. Op het vlak van gezondheidsbeperkingen en verslaving zijn de minste ontwikkelingen gemeld.
4.4
Het activeren van de klanten
Ook ten aanzien van het activeren van klanten hebben we enkele gegevens uit de bijgehouden onderzoeksregistratie. Hierdoor kunnen we de vergelijking maken tussen de participatie bij de start van het traject (zie ook hoofdstuk drie) en de situatie bij afronding volgens de coaches die de lijsten hebben ingevuld. In tabel 4.6 staat de vergelijking tussen start en einde. De startsituatie heeft betrekking op alle klanten die een traject zijn gestart, de eindsituatie alleen op de volgens afspraak afgeronde trajecten. Als deelnemers alleen tijdens het traject vrijwilligerswerk of een andere activiteit hebben verricht, is dat in deze cijfers niet zichtbaar. Tabel 4.6
Ontwikkelingen in participatie Aanbeeld
MDA
OK
Totaal
start
eind
start
eind
start
eind
start
eind
Betaald werk
0%
21%
0%
0%
0%
4%
0%
9%
Vrijwilligerswerk
8%
26%
3%
8%
3%
36%
5%
27%
Opleiding
2%
0%
0%
0%
3%
8%
2%
4%
Cursus of activiteit
5%
3%
0%
0%
6%
27%
5%
14%
16%
50%
3%
8%
14%
58%
13%
46%
Een van bovenstaande Activeringseffect
34%
5%
44%
33%
Bron: onderzoeksregistratie eindeformulieren en intakeformulieren
50
Volgens deze cijfers was aan het einde van de trajecten 46% van de deelnemers op een of andere wijze actief. Dit is flink hoger dan de participatiegraad van 13% aan de start. De meeste activering vond plaats middels vrijwilligerswerk, maar voor een deel van de deelnemers ook via betaald werk of sociaalrecreatieve activiteiten. Vooral bij Aanbeeld valt zoals eerder gezegd de hoge uitstroom naar betaald werk op. Het verschil tussen de participatiegraad aan het einde van de trajecten en aan het begin kunnen we beschouwen als een indicatie voor het activerende effect van de AZ-trajecten. Uit deze cijfers blijkt dat dit activerende effect gemiddeld 33% is, dat wil zeggen: de participatiegraad (in brede zin) is ten opzichte van de intake met 33% toegenomen. Opvallend zijn verder de cijfers per aanbieder. De lage activeringsresultaten van MDA zijn niet verrassend, gegeven de methode van MDA. Bij OK werden ondanks de korte trajectduur de meeste activeringsresultaten geboekt, maar deels wel door de inzet van sociaalrecreatieve activiteiten die de andere aanbieders niet gebruikten. Bij Aanbeeld kan zoals in het vorige hoofdstuk al werd aangegeven een rol spelen dat de door hen gemelde omslag naar meer aandacht voor participatie in het traject nog onvoldoende in deze cijfers zichtbaar is, omdat veel trajecten eind 2008 nog niet waren afgerond. Desalniettemin zijn de activeringsresultaten van Aanbeeld lager dan op grond van de door Aanbeeld nagestreefde methode verwacht zou kunnen worden. Voor de meeste deelnemers aan de AZ-trajecten was (extra) activering geen trajectresultaat. Activering zou dus in het vervolgtraject aangepakt moeten worden. Dit komt overeen met de eerder beschreven inschattingen van MDA, OK en klantmanagers. We kunnen echter niet bepalen of dit het gevolg is van de gehanteerde methodiek (weinig aandacht voor activering) of de ‘feitelijke activeerbaarheid’ van de betreffende deelnemers. Het feit dat activering bij een deel van de deelnemers mogelijk was ondanks het voorkomen van persoonlijke problemen bevestigt wel dat zinvol kan zijn om activering niet zonder meer uit te stellen totdat problemen onder controle zijn.
4.5
Activering en zorgresultaten
Als laatste globale resultaat is het interessant om te kijken naar de wisselwerking tussen activeringsresultaten en zorgresultaten. De aanname voor deze trajecten was immers dat gelijktijdige aandacht voor activering en zorg meerwaarde heeft boven het eenzijdig richten op hulpverlening of activering. Bovenstaande cijfers laten de mogelijkheid nog open dat klanten óf geactiveerd werden, óf ondersteund werden bij hun problemen en dat het om verschillende groepen klanten ging.
51
Tabel 4.7
Activering en zorg Aanbeeld
MDA
OK
Totaal
Geen activerings- of zorgresultaten
5%
17%
10%
10%
Alleen activeringsresultaten
5%
0%
6%
5%
45%
75%
32%
44%
Alleen zorgresultaten Activering en zorgresultaten Totaal
45%
8%
52%
41%
100%
100%
100%
100%
Bron: onderzoeksregistratie eindeformulieren
In tabel 4.7 hebben we daarom de voorgaande gegevens nog verder samengevat en gekeken welke combinaties van activering en zorg zijn aangetroffen bij volgens afspraak afgeronde trajecten. Als activeringsresultaat geldt in deze tabel dat deelnemers aan het einde van het traject actief waren in (on-)betaald werk, scholing of recreatieve activiteiten. Hierbij is niet zoals in de vorige tabellen gecorrigeerd voor participatie bij de start van het traject (dit was bestandstechnisch niet mogelijk), zodat de activeringspercentages nu hoger uitvallen dan in de vorige tabel. Als zorgresultaat tellen alle trajecten waarin minimaal één probleem is gestabiliseerd, verminderd of opgelost. Hoewel dit geen erg strenge resultaatdefinitie is, doet het naar onze mening wel recht aan de opvatting van veel respondenten dat relatief kleine stappen en resultaten van belang zijn voor activerende zorg én dat problemen niet opgelost hoeven te zijn om vervolgstappen te kunnen zetten. De uitkomsten bevestigen ten eerste in hoge mate de perspectieven van de coaches op hun werk en op hun klanten. In bijna alle trajecten zijn zorgresultaten geboekt, wat bevestigt dat een exclusieve focus op activering voor deze klanten waarschijnlijk niet voldoende was geweest. Zoals we eerder zagen betekent aandacht voor zorg echter niet zonder meer de inzet van reguliere hulpverlening. Ten tweede laten Aanbeeld en OK zien dat in ongeveer de helft van de trajecten de combinatie van activering en zorg mogelijk was. In de andere helft zijn ‘alleen’ zorgresultaten geboekt. Zoals enigszins was te verwachten zijn de resultaten van MDA voornamelijk gekoppeld aan ‘zorg’.
4.6
De uitvallers
De gegevens over de uitvallers zijn minder uitgebreid omdat de aanbieders niet altijd zicht hadden op redenen voor uitval doordat het contact werd verbroken. Desalniettemin hebben we voor een aantal uitvallers ‘eindelijsten’ ontvangen en beschikken we over wat algemene achtergrondkenmerken. De aantallen zijn te klein om onderscheid tussen de aanbieders te maken. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat de uitvallers op een aantal punten andere kenmerken hadden dan de deelnemers die het traject succesvol hebben afgerond.
52
Ten aanzien van de resultaten valt (zoals was te verwachten) op dat uitvallers weinig activeringsen zorgresultaten hebben geboekt volgens de coaches. Opvallend is echter wel, dat het uitstroompercentage uit de uitkering van de uitvallers vrijwel even hoog is als bij de succesvolle trajecten, maar dat dit (veel) minder vaak gekoppeld is aan uitstroom naar werk. Een deel van de uitvallers is dus uit het zicht van SoZaWe verdwenen zonder dat duidelijk is wat dit voor inkomen en participatie van deze uitvallers heeft betekend. Ten tweede hebben uitvallers gemiddeld andere kenmerken: ze zijn vaker man, alleenstaand, allochtoon en gemiddeld ouder en langer in de uitkering. Ten derde verschilden de problemen aan de start. Het ging vaker om financiële, verslavings- en huisvestingsproblemen en minder vaak om gezinsproblemen en psychosociale problemen. Wat betreft de psychiatrische problemen waren de problemen vergelijkbaar. Ze ontvingen ongeveer even vaak hulpverlening bij de start van het traject. Deze vergelijking leert ons dat AZ-trajecten vooral succesvol zijn geweest voor alleenstaande moeders met gezins- en psychosociale problemen. Voor alleenstaande, allochtone mannen met ‘hardere’ problemen rondom financiën, huisvesting en soms ook verslaving zijn de trajecten vooralsnog minder succesvol. Deze groepen werden al ‘uitgeselecteerd’ rondom de intake, maar degenen die wel startten vielen ook vaker uit. Overigens betekent dit niet dat de aanbieders geen pogingen hebben gedaan om de trajecten succesvol te maken. Uit de toelichtingen bij de eindeformulieren blijkt dat juist bij een aantal uitvallers zeer frequente contacten zijn geweest.
4.7
De relatie tussen trajecten en resultaten: werkzame bestanddelen
Voor alle vier de resultaatgroepen is het interessant om wat dieper in te gaan op de vraag op welke wijze de trajecten hebben bijgedragen aan de resultaten. Welke ‘werkzame bestanddelen’ in de begeleiding hebben een rol gespeeld in de resultaten (of het uitblijven daarvan)? Hoe werkt de wisselwerking tussen activering en zorg in de praktijk? Dit kunnen we niet voor alle trajecten doen, omdat hiervoor uitgebreide informatie nodig is over het verloop van de trajecten die niet voor elk traject is geregistreerd. Dergelijke informatie hebben we alleen voor kwalitatieve casestudies uit het onderzoek, waarin we zowel met deelnemers (twee maal) als met coaches hebben gesproken (en soms ook met de klantmanagers). Deze casestudies zijn niet representatief voor alle trajecten uit 2007-2008, maar geven wel een beter beeld van de praktijk achter de cijfers. Zoals eerder aangegeven kon bij MDA jammer genoeg maar één casus gerealiseerd worden, zodat deze paragraaf vooral betrekking heeft op Aanbeeld en OK. Bij drie deelnemers aan de casestudies was het traject nog niet afgerond eind 2008. We hebben hen wel voor een tweede maal gesproken, om in ieder geval voorlopige resultaten te kunnen beoordelen. Op basis van de informatie van de coaches en de deelnemers zelf hebben we de casestudies in de vier onderscheiden varianten ingedeeld. Dit heeft tot de volgende verdeling geleid: 53
Tabel 4.8 Verdeling casestudies Subgroep
Aantal casestudies
Resultaten t.a.v. activering en zorg
7
Resultaten t.a.v. zorg
6
Resultaten t.a.v. activering
2
Geen resultaten activering of zorg
7
We hebben dus voor elke groep een aantal cases om nader te bekijken wat er in de trajecten gebeurd is. Voor al deze casussen gold, dat de deelnemers werden aangemeld door de klantmanagers vanwege problemen die deelname aan een regulier activerings- of re-integratietraject zouden belemmeren. In die zin behoorden ze dus tot de formele doelgroep en ‘klopten’ de aanmeldingen op basis van het beeld dat de klantmanagers van deze klanten hadden. Tijdens de eerste gesprekken met deze klanten bleek wel dat enkele respondenten vonden dat ze bij die problemen geen hulp nodig hadden van AZ: zij verwachten zelf vooral hulp om actief te kunnen worden of een baan te vinden, omdat hulp bij de problemen volgens hen al voldoende geregeld was. Ook de coaches twijfelden bij enkele casussen aan de ‘hardheid’ van de problemen in relatie tot de activeringsmogelijkheden. Dit blijkt ook uit de feitelijke inzet tijdens de daarop volgende trajecten: lang niet altijd waren de problemen daarin het belangrijkste aandachtspunt. Hoewel bij veel van de casussen een resultaat is geboekt dat volgens de doelen van activerende zorg als een succes kan worden beschouwd, roepen ze toch een dubbel gevoel op. Dat hangt vooral samen met het in veel gevallen moeizame vervolg na afronding van de trajecten. Veel van de casussen bleken bij het tweede interview feitelijk nog niet begonnen met het vervolgtraject, waren in afwachting van gesprekken of hadden nog geen gestructureerde dagbesteding buitenshuis. Ze zaten met andere woorden nog steeds voornamelijk thuis. Hoewel dit niet (alleen) de verantwoordelijkheid van de aanbieders van activerende zorg is, is dit wel een belangrijk aandachtspunt voor het vervolg. De bereikte resultaten kunnen immers net zo snel weer wegebben als er geen doortastend vervolgtraject plaatsvindt. We onderscheiden vooral werkzame bestanddelen die met de rol van de AZ-coaches zijn verbonden. De klantmanagers speelden tijdens de trajecten geen noemenswaardige rol. Bij enkele casussen speelden echter op de achtergrond wel nadrukkelijk de ervaren druk en bemoeienis van SoZaWe met de privésituatie waar men van af wilde. Bij deze casussen betrof dit niet de klantmanager werk, maar ‘gedoe’ rondom de uitkering, rechtmatigheidcontroles en, in een geval, bezoek van een interventieteam. Deze negatieve prikkels waren volgens de respondenten een extra motivatie om uit de uitkering te willen, ongeacht de realiseerbaarheid daarvan. We vatten per groep steeds basale deelnemerkenmerken en de trajecten samen in een tabel en gaan dan nader in op het verloop van deze trajecten in relatie tot de resultaten. Per groep beschrijven we een of twee casussen wat uitgebreider.
54
Activering en zorg
Casus
4.7.1
Demografie11 Aard van de problemen bij 12 start
1
V, 48, NL
fysieke gezondheid Andere beleving depressief van problemen isolement Begeleiding GGZ
Vrijwilligerswerk
Coaching gerichte match op Vrijwilligerswerk
2
V, 29. NL
Chronisch ziek psychisch (Schulden)
Andere ziektebeleving
Cursus Betaald werk
Coaching Geen (uitstroom) Cursus Gerichte jobhunting Druk van SoZaWe
3
V, 28, antill
Psychische problemen Isolement
Beleving van de problemen
Vrijwilligerswerk
Coaching Vrijwilligerswerk
Zorgresultaat
Activeringsresultaat
Werkende bestanddelen
Vervolgtraject
OK-klassiek
Re-integratietraject
4
V,34, Suri
Psychisch huisvesting
Problemen opgelost
Vrijwilligerswerk, daarna betaald werk
Coaching en Geen (uitstroom) vrijwilligerswerk Druk van SoZaWe
5
V, 41, NL
Psychisch Financieel Gezin
Start begeleiding GGZ
Vrijwilligerswerk
Coaching Doorverwijzing GGZ
OK-klassiek
6
M, 38, nl
Chronische gezondheidklacht Psychisch Isolement dagstructuur
Beleving problemen verbetering dagstructuur Vermindering psych. problemen
Vrijwilligerswerk
Coaching Vrijwilligerswerk inzet netwerk deelnemer
OK-klassiek
7
V, 33, Turks
Psychisch Gezin isolement
Vermindering problemen Zelfvertrouwen
sportactiviteiten
Coaching Starten hulpverlening
OK-klassiek
De casussen in deze groep kampten allen met meerdere samenhangende problemen in combinatie met een veelal sociaal geïsoleerd bestaan en het ontbreken van een gestructureerde dagbesteding. Het betrof in alle gevallen deelnemers die graag maatschappelijk actief wilden worden, maar er weinig vertrouwen in hadden dat dat mogelijk was of niet goed wisten hoe ze dat aan moesten pakken. Hoewel ze aangaven dat ze inderdaad met problemen kampten, wilden ze vooral ook ondersteuning om buiten de deur te komen en iets om handen te hebben: hun
11
Geslacht (man/vrouw), leeftijd, etniciteit
12
Tussen haakjes staan problemen die wel speelden maar volgens respondenten geen aandacht behoefden in het kader van AZ, bijvoorbeeld omdat er al hulpverlening voor liep.
55
ondersteuningsvraag betrof dus meer activering dan zorg, hoewel de problemen wel aandacht kregen in de trajecten. Als we deze trajecten nader beschouwen, valt op dat het zorggedeelte hier meestal niet bestond uit het oplossen of wegnemen van problemen, maar meer uit het hanteerbaar maken ervan. Deels betrof het ook problemen die niet oplosbaar zijn, zoals chronische ziekten. Hierbij speelde de coaching door de AZ-coach een belangrijke rol zowel volgens de coaches als de deelnemers zelf, wat overeenkomt met de methodiekbeschrijving uit het vorige hoofdstuk. In enkele gevallen werden deelnemers wel gestimuleerd om gespecialiseerde hulpverlening te aanvaarden. Daarnaast gingen al deze deelnemers gedurende het traject vrijwilligerswerk of een andere activiteit verrichten. Het belangrijkste werkende bestanddeel in deze trajecten lijkt daarom de coaching van deelnemers te zijn bij de wijze waarop zij hun problemen ‘beleven’ en als belemmering zien, in combinatie met het actief worden op passende plekken waar deze problemen minder een rol speelden. Bij enkele deelnemers waren de problemen zeer tijdelijk van aard en konden ze deze zelf oplossen. Deze trajecten hadden dus niet het karakter van hulpverlening in de meer traditionele zin waarin alle inzet richting het oplossen van de problemen gaat. Het zijn trajecten waarin activering uiteindelijk voorop stond en waarin problemen ook vanuit een activeringsperspectief zijn benaderd. Bij deze klanten heeft dat goed gewerkt in de zin dat het activeringstraject dat aan het begin niet mogelijk werd geacht, aan het einde wel mogelijk bleek. Twee klanten stroomden zelfs uit naar werk. Bij enkele trajecten is wel de vraag of het AZ-traject een echt noodzakelijke tussenstap was. Casus 6 Casus 6 betreft een 38-jarige Nederlandse man die sinds z’n 22e in de uitkering zit. In het verleden heeft hij naar eigen zeggen een tijd problemen gehad met gokken, druggebruik en ‘verkeerde vrienden’, maar dat is allemaal voorbij en nu wil hij verbetering van zijn situatie. Hij wordt aangemeld bij AZ door de klantmanager omdat hij zijn huis nauwelijks uitdurft en een omgekeerd dag/nachtritme heeft. Hij heeft een chronische aandoening die zwaar fysiek werk onmogelijk maakt. Hij geeft in het eerste interview aan graag actief te willen worden in vrijwilligerswerk of betaald werk. Het doel van het traject wordt volgens hem ‘kijken wat hij aankan’. Hij wil geen hulpverlening voor zijn angsten, hoewel deze volgens de klantmanager een regulier activeringstraject niet mogelijk maken. Bij het tweede interview, 10 maanden later, is hij twee maanden naar volle tevredenheid actief in vrijwilligerswerk voor 20 uur per week bij een verzorgingshuis. Deze plek heeft hij zelf gevonden. Hij voelt zich naar eigen zeggen voor het eerst in zijn leven thuis op een plek, hij wordt erg gewaardeerd en hoopt eigenlijk dat hij hier uiteindelijk betaald aan de slag kan. Op deze plek kan hij ook cursussen gaan volgen. Zijn angsten spelen geen rol meer, daar heeft hij naar eigen zeggen geen tijd meer voor. Soms is het werk lichamelijk belastend, maar dat heeft hij er voor over. De AZ-coach adviseert doorverwijzing naar een vervolg re-integratietraject, maar dat wil hij niet omdat hij het vrijwilligerswerk graag wat langer zou willen doen. Hij is ook bang dat het te veel spanning zou geven als hij meteen zou moeten gaan solliciteren. 56
De klantmanager vindt de geboekte vooruitgang al zo groot dat zij toestemming geeft om het vrijwilligerswerk 12 maanden te blijven doen in het kader van een OK-traject. Het AZ-traject heeft bestaan uit ongeveer 10 gesprekken met twee verschillende AZcoaches, meestal bij hem thuis. Daarnaast heeft een van de coaches met hem in de auto rondgereden en is zo steeds verder de wijk uitgegaan. Door deze afspraken kwam hij meer uit huis en moest hij zijn ritme aanpassen. Ook is een vrijwilligersplek bezocht. Volgens de deelnemer kreeg hij vertrouwen in de coach omdat deze echt belangstelling voor hem had en recht door zee was. Ook betrok de coach de vader van de deelnemer bij de gesprekken, waardoor hij van twee kanten werd aangespoord . Dit alles stimuleerde de deelnemer naar eigen zeggen om te gaan zoeken naar een vrijwilligersplek. Over de angsten is niet echt meer gesproken: de gesprekken gingen vooral over de nabije toekomst en de gewenste veranderingen in de situatie. De deelnemer was minder te spreken over de druk om meteen al weer een stap verder te zetten nadat hij net het vrijwilligerswerk had gevonden. Uiteraard werkt deze benadering alleen bij ‘in de deelnemer zelf gelegen’ problemen op psychisch of fysiek vlak en niet als er gezinsproblemen zijn (die vaak betrekking hebben op de kinderen) of bijvoorbeeld grote schulden die niet alleen door verandering in perceptie kunnen worden opgelost. In die gevallen zal er wel degelijk ook wat aan de problemen zelf moeten worden gedaan, deels door de inschakeling van gespecialiseerde hulp. Bij de enkele casussen in deze groep werd dan ook wel hulpverlening gestart, maar werd niet met activeren gewacht tot dat deze was afgerond. Casus 7 Deze 33-jarige deelneemster is een Turkse alleenstaande moeder van drie kinderen die recentelijk een traumatische scheiding heeft doorgemaakt. Zowel zijzelf als haar kinderen kampen met psychische problemen, een kind heeft ook medische problemen. Vanwege haar problemen heeft ze vrijstelling van de arbeidsplicht. Ze leeft geïsoleerd en wil graag meer buiten de deur komen. Ze geeft aan gek te worden van het vele thuiszitten, maar durft niet goed onder de mensen te komen omdat ze bang is agressief te worden als situaties haar niet aanstaan. Ze wil ook graag hulp om haar psychische problemen te verwerken. De klantmanager meldt haar zonder haar zelf gesproken te hebben aan op basis van een medisch keuringsrapport waarin wordt geadviseerd om haar via sociale activering uit haar isolement te halen. Bij het tweede interview is het AZ-traject afgerond, maar zit respondent wel nog steeds veel thuis omdat het beoogde vervolgtraject bij OK-klassiek na twee maanden nog niet is gestart. Ze weet niet wanneer dat gaat beginnen. Desalniettemin voelt ze zich veel beter. Ze hoeft naar eigen zeggen geen medicijnen meer te slikken tegen woedeaanvallen, is veel rustiger en begint weer meer vertrouwen in andere mensen te krijgen. Ook gaat het beter met de opvoeding van haar kinderen. Ze is door het traject gestart met sportactiviteiten. Tijdens het traject heeft ze een voorlichting bezocht voor een baan met opleiding waar ze voor in aanmerking zou komen. Ze zou wel deeltijd willen gaan werken, maar weet niet of ze de kinderopvang kan regelen. Dit heeft geen vervolg gekregen. 57
Het AZ-traject heeft ruim zes maanden geduurd. Ondanks deze positieve resultaten roept dit traject wel de vraag op of het niet te snel weer is afgesloten, gezien de wensen van de deelnemer, de optie om eventueel betaald aan de slag te gaan en de vertraging in het vervolgtraject. De deelneemster heeft ongeveer acht gesprekken gehad met de AZ-coach. Deze heeft haar geadviseerd om voor haar kinderen contact op te nemen met het schoolmaatschappelijk werk, dat haar vervolgens in contact heeft gebracht met een pegagoog. Volgens de deelneemster heeft deze haar goed geadviseerd over de aanpak van de opvoeding, waardoor het in het gezin nu veel rustiger is. De gesprekken met de coach waren volgens de deelneemster erg belangrijk: de coach bood een luisterend oor, wist de weg naar instanties en maakte haar minder wantrouwend naar andere mensen. Specialistische hulp bij haar problemen achtte ze niet (meer) nodig. Casus 3 Ook de 3e casus in deze groep, een Antilliaanse alleenstaande moeder van 28, werd aangemeld vanwege psychische problemen gerelateerd aan rouwverwerking. Ze had hiervoor contact gehad met het maatschappelijk werk, maar dat was volgens haar niet meer nodig. Bij het eerste interview gaf ze aan dat de gebeurtenis haar nog steeds veel bezighield, maar dat ze vooral aan het werk wilde, eerst vrijwillig, daarna betaald. Ze hoopte via vrijwilligerswerk te kunnen achterhalen wat er met haar kind was gebeurd en wilde daarom graag in een ziekenhuis aan de slag. Bij het eerste interview sprak ze erg zacht en gaf alleen de hoogst noodzakelijke antwoorden. Bij het tweede interview 14 maanden later, was de sfeer veel meer uitgelaten. De deelneemster vertelde uitgebreid en opgewekt over het vrijwilligerswerk met ouderen dat ze al een jaar verrichte en waar ze erg blij mee was. Ze was inmiddels doorverwezen naar een vervolgtraject waar geprobeerd werd om een BBL-plek voor haar te realiseren bij de instelling waar ze het vrijwilligerswerk deed. Hoewel ze de noodzaak van deze doorverwijzing niet begreep, was ze ook over het vervolgtraject tevreden. Gedurende het traject had ze veelvuldig gesprekken gehad met de AZcoach die haar naar eigen zeggen extra gemotiveerd hadden. Haar verdriet/rouw is eenmaal tijdens het traject naar boven gekomen door een gebeurtenis op het vrijwilligerswerk, die ze met de coach heeft besproken. Volgens de coach was bewust niet te veel ingegaan op het rouwproces omdat het niet goed zou zijn om daar te lang in te blijven ‘hangen’ en daar gesprekken over te blijven voeren. Wel was bewust gezocht naar een plek waar ze hier niet te veel geconfronteerd zou worden..
58
Alleen zorg
Casus
4.7.2
Demografie13 Aard van de problemen bij 14 start
Zorgresultaat
8
V,29,NL
Schulden
Sanering schulden Coaching zaakwaarneming
Nog geen
9
V, 28, NL
Fys. Gezondheid Schulden Huisvesting Psychische problemen
Huisvesting, Coaching overige problemen speelden nog
Traject liep nog
10 M. 31, NL
Fys. Gezondheid/ overgewicht Isolement Dagstructuur
Betere Coaching dagstructuur sporttraining Iets betere conditie
OK Klassiek en begeleiding GGD
11 V, 48, Overig
Psychisch Schulden Isolement
Regelen financiële Coaching problemen Zaakwaarneming Start schuldsanering Voorkomen huisuitzetting
Lifecoach
12 M, 45, Suri
Softdrug gebruik
Vermindering gebruik
Inzet verslavingszorg
Re-integratie, maar na 3 maanden nog niet gestart
13 V, 31, Antil.
Psychisch Gezin Schulden Isolement Fys. gezondheid
Schuldsanering Minder gezinsproblemen Gezondheidsbeleving
Coaching Nog geen zaakwaarnmeming Inschakeling hulpverlening Druk van SoZaWe
Werkende bestanddelen
Vervolgtraject
13
Geslacht (man/vrouw), leeftijd, etniciteit
14
Tussen haakjes staan problemen die wel speelden maar volgens respondenten geen aandacht behoefden in het kader van AZ, bijvoorbeeld omdat er al hulpverlening voor liep.
59
De tweede groep betreft deelnemers waar tijdens het traject vrijwel alleen aandacht aan de problemen is besteed omdat zijzelf of de coaches het niet mogelijk achtten om al naar activering te kijken. Deels waren zij vanwege gezondheidsproblemen of zwangerschap niet in staat om activiteiten buitenshuis op te pakken. Overigens blijven dit wel subjectieve inschattingen. Ook deze deelnemers waren merendeels sociaal geïsoleerd en zaten voornamelijk thuis zonder duidelijke dagbesteding. Bij één van deze casussen werd wel een proefplaatsing op vrijwilligerswerk geprobeerd, maar dit liep binnen een week mis vanwege conflicten op de werkplek. Bij de afronding van deze trajecten achtten de coaches een (vervolg-)activeringstraject wel mogelijk, omdat de problemen voldoende onder controle zouden zijn. Hoewel de AZ-aanbieders dit vervolg in principe ook zelf zouden kunnen verzorgen, deden ze dit in het algemeen niet omdat de afgesproken duur van de trajecten was bereikt. De helft van deze casussen had overigens nog geen concreet vervolgtraject bij het tweede interview. Bij twee hing dit samen met hun recente bevalling. Veel van deze trajecten roepen de vraag op of ze op basis van meer inhoudelijke en methodische gronden niet te snel zijn afgerond. Ze zijn daarom ook niet eenduidig te beoordelen. Ten eerste geldt voor deze casussen dat er wel vooruitgang is geboekt ten aanzien van de problemen, maar dat ze niet bij alle deelnemers volledig onder controle waren. Ten tweede leidden de overdrachten in veel gevallen tot vertragingen en veel deelnemers zelf vonden het niet prettig dat ze weer een andere coach en traject kregen. Ook in deze trajecten speelde coaching een grote rol en werden verschillende deelnemers gestimuleerd om zich bij gespecialiseerde hulpverlening te melden. Bij sommige casussen in deze groep hadden AZ-coaches zelf contact met hulpverleners, of schakelden ze deze zelf in. In één van de casussen lukte het niet om samen te werken. De contacten tussen AZ en andere instanties lijken in deze variant desalniettemin intensiever dan bij de vorige groep. Vooral bij schulden besteedden coaches tijd aan ‘zaakwaarneming’ richting instanties zoals de kredietbank, huiseigenaren/corporaties of deurwaarders. Ze boden als het ware een ‘voortraject’ voor aanmelding bij de kredietbank, of ondersteunden deelnemers zolang ze daar op de wachtlijst stonden. In het algemeen werd de kredietbank als hoogdrempelig beschouwd, vanwege de wachtlijsten, de lastige bereikbaarheid en de eisen die de kredietbank aan klanten stelt om geholpen te kunnen worden. Feitelijke schuldsanering kan in de meeste gevallen alleen met hulp van de kredietbank, maar bij twee casussen werden door de AZ-coaches namens de deelnemers met succes rechtstreeks afspraken gemaakt met schuldeisers. Casus 13 Dit betreft een 31-jarige Antilliaanse alleenstaande moeder met 3 kinderen. Tijdens het traject wordt een 4e kind geboren. De opvoeding van haar kinderen kost haar naar eigen zeggen veel moeite en energie. De woning is klein en bij het eerste interview komt de gezinssituatie druk en chaotisch over. Ze kampt met medische problemen waardoor ze niet lang kan staan en regelmatig migraine heeft. Ze heeft schulden die weliswaar te overzien zijn (enkele duizenden euro’s), maar waarvoor wel regelingen getroffen moeten worden om van de deurwaarders af te zijn. Ze voelt zich niet veilig in haar buurt en vertelt dat ze met verschillende buurtbewoners ruzie 60
heeft. Ze blijft daarom zoveel mogelijk binnen. Ze wil gaan werken en graag van de sociale dienst af die zich overal maar mee bemoeit, maar ze vraagt zich af welke baan bij haar gezondheidsbeperkingen past en wil absoluut geen kinderopvang voor haar kinderen. Ze is na een driegesprek met de klantmanager en coach aangemeld voor hulp bij de schulden en het voeren van gesprekken over werk. Werk zoeken wordt voorlopig niet mogelijk geacht. Het tweede interview vindt 13 maanden later plaats. De deelneemster blijkt pas geleden te zijn bevallen van haar 4e kind. Ze komt rustiger over dan bij het eerste gesprek en zegt dat het beter met haar gaat. Rondom de schulden zijn afspraken gemaakt met schuldeisers. Ze moet wel nog lang afbetalen, maar ze is van de deurwaarders af. De opvoeding valt haar nog steeds zwaar, maar ze beschrijft dit nu meer als de normale gang van zaken met jonge kinderen. Over de buurt is ze nog steeds erg kritisch, volgens haar zijn er kinderlokkers actief en durft ze daarom de tuindeur niet open te laten staan. Enkele maanden geleden heeft ze een interventieteam over de vloer gehad waar ze erg verontwaardigd over is. Ze denkt dat buurtbewoners haar hebben ‘aangegeven’, hoewel er meer huizen werden bezocht. Het hele huis zat vol met mensen die allerlei privévragen stelden en dreigden dat een medebewoner haar huis uit zou worden gezet (die volgens haar helemaal niet bij haar woonde maar tijdens de zwangerschap had gelogeerd om te helpen). Ze heeft er daarna niets meer van gehoord, maar beschouwt dit als een grote inbreuk op haar privacy. Door de zwangerschap was het niet mogelijk om aan het werk te gaan, maar door al deze gebeurtenissen wil ze graag van de sociale dienst af. Kinderopvang beschouwt ze niet meer als een probleem omdat ze een gastouder heeft gevonden in de buurt die ze goed vertrouwt. Hoewel ze nog niet actief is, heeft ze wel met de AZ-coach gesproken over mogelijkheden om aan het werk te gaan. Ze wil geen vrijwilligerswerk, maar betaald werk. Ze denkt dat thuiswerk goed te combineren moet zijn met haar medische beperkingen. Tijdens het AZ-traject heeft de deelneemster gedurende een jaar bijna wekelijks contact gehad met de coach, deels telefonisch. De coach heeft geholpen met het ordenen van de schulden, het maken van afspraken met schuldeisers, het bespreken van de opvoeding en het verkennen van werkmogelijkheden. Daarnaast is een pedagoog ingeschakeld om eenmalig thuis advies te geven over de opvoeding maar daar heeft ze naar eigen zeggen weinig aan gehad. De AZ-coach was niet betrokken bij de inzet van het interventieteam, maar heeft haar naar afloop wel ‘morele steun’ gegeven. Volgens de deelneemster waren de gesprekken erg belangrijk voor haar: ze kon haar hart luchten, kreeg nuttige adviezen en heeft hulp gehad bij de omgang met instanties. Ze wil nu dus werk gaan zoeken. Ze is overgedragen naar een vervolg traject (Lifecoach) dat nog moest gaan starten. Ze was enigszins bevreesd dat ze 40 uur per week zou moeten gaan werken, wat volgens haar te veel was gegeven haar situatie. 61
Casus 12 Deze deelnemer is een 45-jarige Surinaamse man met één (groot) probleem: overmatig softdruggebruik sinds 22 jaar waardoor hij niet aan het werk kan. Hij wil graag werken, maar heeft er weinig vertrouwen in dat dit gaat lukken. Hij heeft in een eerder re-integratietraject eindeloos gesolliciteerd zonder resultaat en is voor een ander traject geweigerd wegens zijn gebruik. Hij rookt naar eigen zeggen veel vanwege allerlei spanningen. Hij is actief in zijn eigen buurt waar veel ouderen wonen die hij helpt met klusjes en boodschappen. Hij wordt aangemeld voor AZ om het gebruik onder controle te krijgen en daarna te kijken naar betaald of onbetaald werk. Bij het eerste interview geeft hij aan dat de effecten van het gebruik best meevallen, maar dat het niet geaccepteerd wordt. Hij is verder gezond en zou best willen en kunnen werken. Hij wil geen hulpverlening omdat hij verwacht toch weer terug te vallen na een therapie. Hij denkt het gebruik onder controle te kunnen krijgen als hij aan het werk gaat. Volgens hem vindt zijn huisarts hulpverlening ook niet nodig. Hij heeft afgesproken met de AZ-coach dat ze eerst naar vrijwilligerswerk gaan zoeken, maar dat hij toch hulpverlening moet accepteren als het gebruik niet vermindert. Bij het tweede interview 16 maanden later is de deelnemer bijzonder ontevreden over het AZ-traject. Hij heeft veel contacten met verschillende coaches gehad die steeds toezegden te zullen helpen met het vinden van (vrijwilligers-)werk, maar ondanks al dat praten is er niets gebeurd. Ook zou hij geholpen worden bij het aanvragen van bijzondere bijstand wat niet is gelukt. Toch is alle aandacht niet voor niets geweest: zijn gebruik is drastisch verminderd nadat hij zeven maanden toch in begeleiding is geweest bij de verslavingszorg. Hij is doorverwezen naar een volgend traject voor bemiddeling naar werk. Zijn eerste indruk van dat traject is positief, hoewel hij twijfelt of hij echt een baan zal vinden. De aanmelding bij de verslavingszorg is buiten AZ omgegaan, toch vanuit de huisarts. De coach heeft geprobeerd contact te leggen om informatie over de behandeling te krijgen (en de duur daarvan), maar die informatie is niet gegeven. Volgens de respondent is bij de verslavingszorg gezegd dat hij zich niet onder druk moet laten zetten om te gaan werken omdat dat niet kan als je gebruikt. Bovendien zou hij zelf moeten minderen, daar is geen behandeling voor mogelijk. Wel heeft hij antidepressiva gekregen als alternatief voor het druggebruik. Vervolgens is hij minder gaan gebruiken. In dit geval is er wel een zorgresultaat geboekt, maar het aandeel van het AZ-traject hierin is bijzonder bescheiden. De samenwerking tussen AZ en hulpverlening is niet van de grond gekomen. Toch is de deelnemer gaande het traject van mening veranderd over het accepteren van hulpverlening, mogelijk toch omdat in de vele contacten met AZ steeds benadrukt is dat hij moest minderen om een baan te kunnen vinden. Achteraf oordeelt de AZ-aanbieder dat veel sneller ingezet had 62
moeten en kunnen worden op activering in plaats van op het voeren van gesprekken zonder concrete uitkomst. Feitelijk is de deelnemer het daarmee eens.
4.7.3
Alleen activering Aard van de problemen bij 15 start
Zorgresultaat
Werkende bestanddelen
Vervolgtraject
14 V, 43, Suri.
Psychische problemen
Betaald werk
Coaching
Geen, deeltijd uitstroom
15 V, 38, Suri.
Chronisch psychiatrisch isolement
Vrijwilligerswerk
Coaching OK-klassiek Gerichte match op vrijwilligerswerk Al bestaand hulpverleningsnetwerk
Casus
Demografie
Bij twee casussen is in de trajecten vrijwel geen aandacht besteed aan het oplossen van de problemen of het veranderen van de beleving hiervan, ondanks het feit dat het bestaan van problemen wel de reden voor aanmelding was voor de klantmanagers. Desalniettemin was het resultaat in alle gevallen maatschappelijke participatie in betaald of vrijwilligerswerk. Met name in deze groep zitten deelnemers waarvan de vraag is of ze in eerste instantie wel terecht zijn aangemeld voor AZ. Het betreft twee nogal verschillende casussen, die we kort zullen langslopen. Casus 14 Dit betrof een Surinaamse alleenstaande moeder van 43 die bij aanmelding voor AZ pas een maand in de uitkering zat en werd aangemeld wegens veronderstelde psychische problemen en schulden. Zelf gaf ze aan die problemen wel met vriendinnen te bespreken en de schulden zelf op te kunnen lossen. Ze wilde vooral hulp bij het opzetten van een eigen zaak. Blijkens het uitkeringensysteem had ze bij de start van AZ tijdelijk een uitkering voor zelfstandigen gehad in plaats van bijstand. Volgens de AZ-coach viel het met de problemen wel mee. Omdat haar plannen eigenlijk niet rendabel werden geacht door AZ, kreeg ze een korte periode om te laten zien dat ze het bedrijf kon opzetten. Toen dat niet lukte is ze deeltijd bij de thuiszorg gaan werken. Bij het tweede interview verwachtte ze binnen twee maanden volledig uit de uitkering te kunnen stromen. Het AZ-traject heeft volgens haar weinig om handen gehad, ook omdat ze zelf nooit naar afspraken ging. Volgens de coach is ze wel gestimuleerd om te gaan solliciteren en daarin begeleid.
15
Tussen haakjes staan problemen die wel speelden maar volgens respondenten geen aandacht behoefden in het kader van AZ, bijvoorbeeld omdat er al hulpverlening voor liep.
63
Casus 15 Dit is een Surinaamse alleenstaande vrouw van 38 met de diagnose schizofrenie die bij aanmelding al intensief begeleid werd door het Riagg en speciale thuiszorg. Enkele jaren eerder was opgenomen geweest en was haar huis ontruimd wegens vervuiling. Nu leefde ze in een redelijk stabiele situatie en was bang die te verstoren. Volgens een arbeidsmedische toets kon ze geen enkele belasting aan en moest eigenlijk met rust worden gelaten. De klantmanager meldde haar aan met het verzoek om zonder enige druk, in kleine stappen, toch te proberen een activiteit buitenshuis voor haar te vinden Bij het eerste interview vertelde ze absoluut geen vrijwilligerswerk te willen doen omdat ze bang was dat dat te veel spanning zou opleveren die een crisis zou kunnen veroorzaken, ook volgens haar begeleider bij de GGZ. Wel had ze een cursus bloemschikken gevonden die volgens haar alleen kon worden vergoed als ze meedeed aan AZ. Om die reden wilde ze meewerken aan AZ, maar verder verwachtte ze er weinig van. Bij het tweede interview 10 maanden later bleek ze toch vrijwilligerswerk te zijn gaan doen. Toen haar cursus was afgelopen had de AZ-coach gevraagd wat ze dan zou willen doen. Er bleek een plek vlak bij haar huis te zijn die aansloot bij de cursus en die haar erg leuk leek. Ze was hier erg tevreden over. Er zat geen enkele druk op omdat ze kon aangeven als het haar te veel werd. In totaal had ze 3-4 keer een gesprek gehad met de AZ-coach. Deze had geen contact gehad met de hulpverleners maar steeds aan de deelneemster gevraagd om met de hulpverleners te bespreken wat de plannen waren met het AZ-traject. De coach sprak zelf van onverwachte resultaten, aangezien de deelneemster nogal wantrouwend was binnengekomen en weinig aandurfde.
Casus
4.7.4
16
Geen resultaten
Demografie
Aard van de problemen bij start
Ingezette middelen
Toelichting op uitblijven resultaat
Vervolgtraject
M, 28, antil
Huisvesting Kinderopvang schulden
Beperkte coaching
Conflict met Geen trajectaanbieder en uitval, casus heeft zelf problemen opgelost en is aan het werk
64
Aard van de problemen bij start
17
V, 44, nl
Chronische medische Coaching en klachten vrijwilligerswerk Psychische problemen Alcoholgebruik Isolement
Leek aanvankelijk Geen, situatie vooruit te gaan, proef- onveranderd plaatsing vrijwilligerswerk ging mis, was ook niet echt gemotiveerd, voelde zich onder druk gezet, wilde met rust gelaten worden
18
M,36, nl
Psychische/psychiatris Coaching che problemen Isolement
Is een jaar lang OK-klassiek begeleid zonder concrete stappen. Vervolg was nog niet gestart. Angst om buiten de deur actief te worden, wilde liever met rust gelaten worden
19
M, 45. nl
Langdurig verslaafd Coaching Detentieverleden Fysieke gezondheid Criminele leefstijl (naar eigen zeggen)
Wilde geen hulp of Geen, detentie activering, bekend met verslavingszorg, halverwege traject in detentie genomen
20
34, nl, nl
Recent langdurig verslaafd huisvesting
Coaching Cursus
Gebrek aan afstemming verslavingszorg/ AZ, hulpverlening te vroeg gestaakt, terugval in verslaving. Wel gemotiveerd om gebruik te stoppen en te gaan werken
Opname in verslaafdenopvang/beh andeling (buiten AZ om)
21
V, 54, antil
Chronische medische Cursus klachten Coaching Psychische problemen Grote schulden isolement
Trajectduur te kort, fysiek ernstig beperkt, geen aandacht voor schulden. Casus zelf wilde erg graag buitenshuis actief worden
OK-klassiek, maar na drie maanden nog niet gestart
Casus
Demografie
Ingezette middelen
Toelichting op uitblijven resultaat
Vervolgtraject
65
Bij de voorgaande casussen werden bescheiden of behoorlijke resultaten geboekt op het vlak van activering of zorg. Bij lang niet alle casussen (en deelnemers) was dat echter het geval, hoewel sommige deelnemers toch werden aangemeld voor een vervolgtraject. Casus 16 Bij casus 16 uit de tabel is het mislukken te wijten aan de verkeerde aanmelding: deze casus had noch activering noch zorg nodig. Deze respondent was wegens woonproblemen en schulden aangemeld, maar had zelf bij het eerste interview al een eigen plan om aan een ander huis en werk te komen. Hij zat pas net in de uitkering. Hij was akkoord gegaan met het traject om geen problemen te krijgen, maar na een conflict met de AZ-coach liet hij niks meer van zich horen. Bij het tweede interview bleek hij zelf een huis te hebben gevonden en aan het werk te zijn. Zijn schulden zou hij zelf gaan aflossen. Voor de andere casussen lag dit anders: hier speelden wel degelijk meerdere problemen die zich niet vanzelf oplosten. De vraag is vervolgens of het in deze trajecten andere deelnemers betrof of dat er andere methodes zijn gebruikt die het verschil met de wel geslaagde trajecten zou kunnen verklaren. De (beoogde) invulling van deze trajecten week nauwelijks af van wat we eerder zagen: intensieve coaching, soms aangevuld met aanmeldingen bij hulpverlening en soms pogingen om vrijwilligerswerk in te zetten. Inhoudelijk leken de meeste van deze trajecten op de eerder beschreven trajecten waarin alleen zorg werd geboden. Dat zou dus kunnen betekenen dat het bij deze trajecten om andersoortige deelnemers ging, waarvoor de gehanteerde methode blijkbaar niet goed genoeg werkte. Bij het merendeel van deze casussen leek dat inderdaad het geval te zijn. Ten eerste was de problematiek van deze deelnemers in vergelijking met de andere casussen zwaarder en ‘chronischer’, bijvoorbeeld op het vlak van lange verslavingen aan harddrugs, zware medische beperkingen of psychische problemen die verder gingen dan (lichte) gevoelens van depressie of rouw. Het betrof problemen waar denkbaar is dat intensievere samenwerking met en consultering van gespecialiseerde hulpverlening toch raadzaam was geweest. Overigens gaven verschillende casussen wel aan ook daar niks (meer) mee te maken te willen hebben: zij waren dus letterlijk zorgmijders ondanks de zwaarte van hun problematiek. Bij een casus zorgde het gebrek aan afstemming met de verslavingszorg er mede voor dat het traject mislukte en dat de deelnemer een terugval kreeg. Ten tweede traden bij enkele van deze casussen ‘terugvallen’ op nadat aanvankelijk leek dat de problemen beter onder controle kwamen. Blijkbaar laten bepaalde problemen zich niet in een maal voor eens en voor altijd onder controle brengen. Het ‘brandjes blussen’ zoals sommige coaches dit noemden werkt even, totdat er weer een nieuwe vuurhaard ontstaat in het ‘systeem’ van de deelnemer. Dat zou kunnen betekenen dat vooral deze groepen – zoals met name de coaches van MDA aangaven – over een veel langere periode begeleiding nodig hebben om niet steeds opnieuw in de problemen te komen. Ten derde gold voor een deel van deze casussen (maar niet allemaal) dat ze eigenlijk niet gemotiveerd waren voor een traject en vooral meededen door de druk vanuit SoZaWe. Ze meden niet alleen de hulpverlening, maar wilden eigenlijk ook geen bemoeienis met het hun participatie of dagbesteding. Om problemen met SoZaWe te voorkomen startten ze toch aan de AZ-trajecten, maar vaak met veel minder motivatie dan de deelnemers uit de eerder beschreven groepen. 66
Casus 17 Deze casus betreft een 44-jarige Nederlandse vrouw met chronische lichamelijke klachten, zware psychische problemen en alcoholgebruik. Ze zit 28 jaar in de uitkering en krijgt af en toe een periode vrijstelling van de sollicitatieplicht. Ze leeft geïsoleerd, maar heeft wel contact met wat familie. Bij het eerste interview blijkt ze sinds kort in begeleiding bij de verslavingszorg en is de bedoeling dat ze daarna naar de GGZ gaat voor haar psychische problemen. Ze verwacht hierdoor minder te zullen gaan drinken. Ze weet niet waarom ze naar AZ is doorverwezen. Ze wil vanwege haar klachten eigenlijk geen vrijwilligerswerk gaan doen. Ze zal met de AZ-coach vooral de voortgang van de hulpverlening gaan bespreken. Bij het tweede interview, ongeveer tien maanden later, is ze begonnen met een regulier OK-traject. Het AZ-traject heeft bestaan uit enkele gesprekken met de AZcoach waarna ze is overgedragen naar OK-klassiek. Er zijn geen contacten geweest tussen AZ en hulpverlening. Ze is gestopt met de hulpverlening omdat deze volgens haar niet meer nodig is en er wordt voor haar gezocht naar een vrijwilligersplek. Overigens heeft ze daar eigenlijk geen zin in en vindt ze het onterecht dat juist zij zo onder druk wordt gezet: ze wordt het liefst met rust gelaten en is blij als ze de dag zonder pijn doorkomt. Nog eens acht maanden later blijkt bij de casusbespreking met de AZ-coach dat de klantmanager het traject heeft beëindigd: de ervaren druk zou er toe geleid hebben dat ze weer meer is gaan drinken. Ze wordt verder met rust gelaten. Casus 18 De tweede casus in deze groep betreft een 36-jarige man met lichamelijke en psychische problemen. Er is een psychiatrische stoornis gediagnosticeerd (borderline), maar volgens hem klopt die diagnose niet en wil hij verder ook niets met psychiaters te maken hebben. Wel geeft hij aan manisch-depressief te zijn. Hij heeft verschillende therapieën gehad en er zijn verschillende medicijnen op hem’ uitgetest’, waar hij naar eigen zeggen alleen maar verwarder van werd. Hij leeft zeer geïsoleerd, mede omdat hij vanwege zijn uiterlijk op straat getreiterd en soms bedreigd wordt. Bij het eerste interview geeft hij aan zelf bezig te zijn met het oplossen van zijn problemen, maar dat hij niet tegen druk kan om dit sneller te doen dan hij zelf mogelijk acht. Hij wil best werken, maar denkt niet geaccepteerd te zullen worden. Hij heeft in het verleden een psychose gehad en is bang dat dat terug kan komen bij te veel druk. Hij wil alleen werk waarin geen enkele prestatiedruk op hem komt te liggen, waar hij wordt geaccepteerd en waar hij alleen hoeft te werken als hij zich goed genoeg voelt. Hij heeft meegewerkt aan de aanmelding bij AZ om niet in de problemen te komen. Hij vindt de gesprekken best prettig, maar verwacht er verder niet zo veel van. Bij het tweede interview blijkt de deelnemer te zijn aangemeld voor een traject bij OK-klassiek. Hij zit sinds drie maanden te wachten op het eerste gesprek daar. Hij 67
weet niet wat hij daar zal gaan doen, hij wil in ieder geval geen vrijwilligerswerk. De problemen of beleving daarvan zijn nauwelijks veranderd. Hij heeft korte tijd vanuit huis vrijwilligerswerk gedaan ten behoeve van een internetsite, maar dat is wegens een conflict snel weer beëindigd. Hij heeft tweewekelijks tot maandelijks gesprekken gehad met de AZ-coach. Er is geen hulpverlening ingeschakeld, ook omdat hij dat zelf niet wilde. Volgens de coach was dit ook niet nodig omdat de deelnemer voldoende besef heeft van zijn eigen situatie en mogelijkheden. Over de gesprekken is hij wel tevreden, die hebben hem wat uit zijn isolement gehaald.
68
5
Vergelijkbare initiatieven voor activering en zorg 5.1
Inleiding
De AZ-trajecten zijn niet het eerste of enige experiment dat invulling probeert te geven aan de combinatie van activering en zorg voor klanten met meervoudige problematiek. Om de resultaten uit de voorgaande hoofdstukken in een wat breder kader te kunnen plaatsen beschrijven we in dit hoofdstuk daarom kort een aantal (eerdere) initiatieven die verwant zijn aan activerende zorg. In alle gevallen betreft het voorbeelden van experimenten waar activering in maatschappelijke participatie deel uit maakte van de interventies, naast het besteden van aandacht aan psychische of lichamelijke beperkingen. Opvallend is dat in geen van deze initiatieven de discussie (meer) naar boven kwam óf activering en zorg zijn te combineren, zoals wel tijdens de AZ-trajecten gebeurde. Combinatie van activering en zorg werd in deze pilots als vanzelfsprekend uitgangspunt beschouwd. Wel verschilden de initiatieven in de wijze waarop de uitvoering werd georganiseerd en de rol van verschillende professionals daarbinnen. We beschrijven in dit hoofdstuk (bij ons bekende) uitvoeringsmodellen die op specifieke punten verschillen van de organisatie en werkwijze van de AZ-trajecten. We besteden aandacht aan de volgende vier (eerdere) experimenten, twee uit Rotterdam en twee uit andere gemeenten: zorgpilot Zoek, project Exit Feijenoord, Activeren met Zorg en Activerings/vrijwilligerstrajecten. In dit rijtje horen naar ons idee eigenlijk ook nog de Lifecoach-trajecten thuis die in Rotterdam worden aangeboden voor klanten met meervoudige problemen. We zagen eerder dat deze trajecten regelmatig als vervolgtraject zijn ingezet na beëindigde AZ-trajecten. Omdat we van deze trajecten geen evaluatiegegevens hebben blijven ze hier verder buiten beschouwing. Dit is uiteraard geen volledig overzicht van vergelijkbare initiatieven. Hiermee kunnen we wel laten zien dat er ook andere organisatievarianten mogelijk zijn om activering en zorg te combineren. Het betreft experimenten waarvan in ieder geval een procesevaluatie beschikbaar is en in enkele gevallen ook een resultaatevaluatie. Voor de afwegingen over het vervolg van AZ lijkt het ons van belang om ervaringen met deze deels alternatieve organisatievormen voor activerende zorg mee te nemen.
69
5.2
Zorgpilot Zoek in Delfshaven, Rotterdam16
In 2004 en 2005 heeft welzijnsorganisatie Disck in Delfshaven een kleinschalig project uitgevoerd waarin trajectbegeleiders van sociale activering en een maatschappelijk werkster gezamenlijk trajecten uitvoerden voor klanten met meervoudige problematiek. Onderdeel van de methode was een brede assessment gericht op participatiemogelijkheden, waarvan een ‘zorgoriëntatie’ deel uitmaakte. De uitvoering was een ‘coproductie’ van trajectbegeleider (voor het activeringsgedeelte) en maatschappelijk werkster (voor het zorggedeelte), waarbij door middel van intervisie en deskundigheidsbevordering aandacht werd besteed aan de interactie tussen beide perspectieven. Door de beschikbaarheid van een ‘zorgprofessional’ binnen de eigen organisatie konden flexibele combinaties van activering en zorg worden geboden, afhankelijk van de deelnemer. Bij zorgmijders lag bijvoorbeeld de focus soms op participatie om later in de begeleiding aandacht te geven aan de hulpverlening. De afstemming met andere hulpverleningsinstanties verliep soepel, mede door betrokkenheid van de maatschappelijk werkster. Dit zagen we bij AZ ook terug bij MDA. Het belangrijkste verschil met de AZ-trajecten was de organisatorische integratie van activering en zorg, waardoor de ‘netwerkbenadering’ rondom klanten minder relevant was. Daarnaast was een explicieter startpunt dat activering en zorg deels verschillende professionele competenties vragen die niet noodzakelijkerwijs in één professional gecombineerd hoeven te worden. Bij AZ was de gedacht dat activering en zorg ‘uitbesteed’ zou worden zodat de uitvoerder vooral een casemanager zou moeten zijn die professionals van organisaties uit het netwerk met elkaar zou verbinden. Hoewel uitvoerenden en klanten blijkens het procesonderzoek tevreden waren over dit model heeft het wegens financieringsperikelen te kort gelopen om de resultaten te kunnen onderzoeken. Wel werden met AZ vergelijkbare tussenresultaten geboekt, zoals het op gang brengen van hulpverlening en het realiseren van maatschappelijke participatie. Net als bij AZ bleek de overdracht naar vervolgtrajecten niet soepel te verlopen, deels vanwege de minder intensieve begeleiding en het ontbreken van aandacht voor het zorgaspect in het vervolgtraject.
5.3
Exit Feijenoord, Rotterdam17
Sinds 2006 draait in district Feijenoord – inmiddels werkplein Dwarsdijk – het project Exit. In dit project wordt intensief klantmanagement door SoZaWe (met een lage caseload) gecombineerd met begeleiding door een bij SoZaWe gedetacheerde een sociaalpsychiatrisch verpleegkundige, een psycholoog en een maatschappelijk werker.
16
Zie Aa, P. van der (2005), Beschrijving doelgroep en werkwijze ‘ZOeK’, een experiment voor activering met zorg. Rotterdam: SoZaWe: SWA
17
Zie Jagmohansingh, S. (2008), Evaluatie Exit Feijenoord. Rotterdam: SoZaWe-SWA.
70
Net als bij Zoek-Delfshaven betreft het dus organisatorische integratie van verschillende professionals. Bovendien wordt in dit project het hele traject door SoZaWe zelf uitgevoerd, wat betekent dat SoZaWe-klantmanagers nauwer bij de uitvoering zijn betrokken. In vergelijking met AZ zijn de trajecten minder vrijblijvend en wordt indien nodig geacht gebruik gemaakt van de inzet van maatregelen. Exit deelt de focus op werk met Aanbeeld, maar heeft meer expertise in eigen huis om hulpverlening te kunnen bieden. Het doel van Exit is om uitstroom naar werk te realiseren door het wegwerken van belemmeringen en gerichte acquisitie van banen. Waar dit niet mogelijk blijkt wordt het verrichten van een goede diagnose en het in gang zetten van hulpverlening ook als resultaat gezien. De doelgroep is in vergelijking met AZ wat ‘lichter’ omdat het om klanten gaat met een redelijk geacht uitstroomperspectief zodra de beperkingen onder controle zijn. Tegelijkertijd betreft het wel klanten die (tijdelijk) ‘zorg’ nodig hebben. De eerste twee jaren heeft Exit een uitstroompercentage van rond de 50% geboekt.
5.4
Activeren met Zorg, diverse gemeenten18
In de periode 2002-2004 heeft het NIZW (inmiddels Movisie) in meerdere gemeenten een project uitgevoerd gericht op de ontwikkeling van een samenwerkingsmodel voor ‘activering en zorg’. Het doel was om middels duidelijke methodische richtlijnen de samenwerking tussen organisaties voor activering en zorg te verbeteren. Het betrof dus een pilot om de ook door AZ beoogde netwerkbenadering van activerende zorg succesvol te laten zijn. De gedachte was dat samenwerking tussen organisaties met een verschillende professionele achtergrond beter van de grond komt als er volgens geëxpliciteerde richtlijnen wordt samengewerkt. Bij AZ is het zoals we zagen vooral aan de uitvoerders overgelaten om hun eigen wijze van samenwerken te implementeren, wat lang niet altijd succesvol bleek. In het rapport worden (uiteindelijk) drie soorten samenwerking onderscheiden die uitgewerkt zouden moeten zijn: begeleide verwijzing, advies vragen, afstemmen/taken verdelen. Bij AZ zagen we vooral de eerste variant terug en bij MDA ook wel de overige twee. Het rapport concludeert voorzichtig dat het werken met dergelijke richtlijnen de samenwerking verbeterde en dat daarmee ook betere activeringsresultaten zijn geboekt. Maar de uitvoering van het project werd wel gehinderd door storende factoren waardoor de resultaten niet helemaal eenduidig waren. Ten eerste bleken deelnemende activeringsorganisaties geen expliciete en systematische methodiek te hanteren, wat volgens Movisie wel een uitgangspunt zou moeten zijn om samenwerkingsafspraken te kunnen maken (en klanten eenduidig te begeleiden). Ten tweede ontbraken in enkele gemeenten de voorwaarden om voldoende trajecten uit te kunnen voeren.
18
Zie Bergen, A. van e.a (2004), Activeren met Zorg. Utrecht: NIZW/Movisie.
71
5.5
Activerings/vrijwilligerswerktrajecten Kompasgemeenten19
Een laatste relevant project betreft ‘activerings/vrijwilligerswerktrajecten Kompasgemeenten’ dat sinds 2006 wordt uitgevoerd door het private re-integratiebedrijf Alexander Calder. Hoewel het primair een activeringstraject is, bestaat de doelgroep net als bij AZ uit klanten met meervoudige problemen. Essentieel aan de benadering is de ‘cognitieve’ benadering, gericht op gedragsverandering bij deelnemers als basis voor verdere activering. In tegenstelling tot de andere initiatieven maken ook groepsgewijze activiteiten onderdeel uit van de methode. Individuele coaching bij de aanpak van problemen wordt gecombineerd met het zo snel mogelijk actief worden op een stage- of vrijwilligersplek. De methode is dus het best vergelijkbaar met de aanpak van Aanbeeld in de AZ-trajecten, maar lijkt intensiever te zijn en nog consequenter snelle activering als methode te hanteren. In vergelijking met de AZ-trajecten zijn de resultaten in termen van activering hoog. Gegevens over de aanpak en het oplossen van problemen ontbreken echter in de documentatie.
19
Zie www.interventiesnaarwerk.nl voor een uitgebreidere beschrijving.
72
Sociaal-wetenschappelijke afdeling Postbus 1024 3000 BA Rotterdam