Evaluatie vismigratievoorzieningen Drentsche Aa Inlaat meander Loonerdiep
Rapport 2012-034 W. Patberg G. Wolters
Evaluatie vismigratievoorzieningen Drentsche Aa Inlaat meander Loonerdiep
Rapport 2012-034 W. Patberg G. Wolters
bezoekadres postadres telefoon telefax email website
oosterweg 127 Haren postbus 111 9750 AC Haren 050 8200018 050 8200013
[email protected] www.koemanenbijkerk.nl
3
Evaluatie inlaat meander Loonerdiep
Colofon Opdrachtgever
Waterschap Hunze en Aa’s Postbus 195, 9640 AD, Veendam
Contactpersoon opdrachtgever P.P. Schollema Titel
Evaluatie vismigratievoorzieningen Drentsche Aa
Subtitel
Inlaat meander Loonerdiep
Auteurs
W. Patberg, G. Wolters
Datum
26 juni 2012
Pagina’s (inclusief bijlagen)
34
Opdrachtnr
Brief met kenmerk IN12-0712/12-0531
Projectnr
2012-010
Rapportnr
2012-034
Status
Eindrapport
Akkoord
Ir. G.H. Bonhof
Paraaf Foto omslag: Inlaat Loonerdiep Deze publicatie kan geciteerd worden als: Patberg, W. & G. Wolters. 2012. Evaluatie vismigratievoorzieningen Drentsche Aa, Inlaat meander Loonerdiep. Rapport 2012-034. Koeman en Bijkerk bv, Haren. In opdracht van Waterschap Hunze en Aa’s, Veendam.
© Koeman en Bijkerk bv / Waterschap Hunze en Aa’s Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Koeman en Bijkerk bv, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Koeman en Bijkerk bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede schade welke voortvloeit uit toepassingen van resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Koeman en Bijkerk bv; opdrachtgever vrijwaart Koeman en Bijkerk bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing.
4
Koeman en Bijkerk rapport 2012-034
Evaluatie inlaat meander Loonerdiep
5
Inhoudsopgave Summary
7
Samenvatting
9
1
Inleiding 1.1 Achtergrond 1.2 Onderzoekslocatie “Inlaat meander Loonerdiep” 1.3 Doel en onderzoeksvragen 1.4 Projectuitvoering
11 11 11 12 13
2
Materiaal en methoden 2.1 Vangopstelling 2.2 Uitvoering, verwerking vis en gegevens
15 15 15
3
Resultaten 3.1 Algemeen 3.2 Vangstresultaten; soorten en aantallen 3.3 Vangstresultaten; lengteklassen 3.4 Verloop vangsten tijdens onderzoeksperiode
17 17 17 18 19
4
Discussie en conclusies 4.1 Discussie 4.2 Samenvatting resultaten 4.3 Conclusies 4.4 Aanbeveling
23 23 24 25 25
5
Literatuur
27
Bijlage I Vangstresultaten per fuiklichting
29
6
Koeman en Bijkerk rapport 2012-034
Evaluatie inlaat meander Loonerdiep
7
Summary At the request of the Regional Water Authority Hunze and Aa’s, Koeman and Bijkerk investigated the patency of the inlet located in the Loonerdiep which was constructed to bring water into an old meander of the Loonerdiep. The inlet is located in the Loonerdiep south of Loon and water is let in from the Deurzerdiep. This work was carried out in the period March 5 – June 1 2012, as part of the Interreg project “Living North Sea”. To investigate the patency of the inlet for fish, a fyke net was placed upstream from the inlet such that the inlet was completely closed. The net was emptied every two to three days yielding a total of 25 samples. Overall 1352 fish were caught, representing 14 species. Gudgeon was the most abundant species (660 individuals caught) followed by Bleak, Perch and Roach (respectively 325, 136 and 123 individuals). Nine species belonged to the eurytopic guild, four to the rheophilic and one to the limnophilic guild. In numbers they were more or less equally divided over the eurytopic and rheophilic guilds (respectively 48 and 51%). Considering the migration guilds the local-migrating species were the most abundant. The majority of fish (89%) belonged to the length class >0+-15 centimeter (mainly Gudgeon). Eight species were caught in the 16-25 centimeter class (86 individuals), three species in the class 26-40 centimeter (13 individuals of which 11 were Eels). In the class >=41 centimeter only Eels were caught (41 individuals). Only eight fish were caught in the 0+ class. The smallest fish caught was a Gudgeon of 6 centimeter and the largest was an Eel of 89 centimeter. The course of the catches are characterized by three periods of increased catches. The first two peaks were dominated strongly by Gudgeon whereas the third was dominated mainly by Bleak. The increased catches seemed to follow increasing temperatures of the air and water. Based on the species composition of the caught fish and their lengths one can conclude that the inlet in the Loonerdiep should be passable for most migrating fish which are present in this part of the river system.
8
Koeman en Bijkerk rapport 2012-034
Evaluatie inlaat meander Loonerdiep
9
Samenvatting Op verzoek van het Waterschap Hunze en Aa’s heeft Koeman en Bijkerk bv in de periode 5 maart tot en met 1 juni 2012 onderzoek gedaan naar de vispasseerbaarheid van de inlaat in het Loonerdiep. De inlaat is gelegen in het Loonerdiep ten zuiden van Loon en is geconstrueerd om een oude meander van het Loonerdiep weer watervoerend te maken. Water wordt ingelaten vanuit het genormaliseerde Deurzerdiep in de richting van het Loonerdiep. Het onderzoek maakte onderdeel uit van het Interreg project “Living North Sea”. Om de passeerbaarheid van de inlaat te onderzoeken is een fuik bovenstrooms van de inlaat geplaatst, zodanig dat de gehele instroomopening werd afgesloten. De fuik is om de twee tot drie dagen gelicht. In totaal zijn er 25 lichtingen uitgevoerd. In totaal zijn er 1352 vissen gevangen verdeeld over veertien soorten. Riviergrondel is met 660 exemplaren de meest gevangen vis, gevolgd door Alver (325), Baars (136) en Blankvoorn (123). Van de veertien soorten behoren er negen tot het eurytope stromingsgilde, vier tot het rheofiele gilde en één soort tot het limnofiele gilde. De vangstaantallen zijn min of meer gelijk verdeeld over het rheofiele en eurytope gilde met respectievelijk 48 en 51%. Riviergrondel neemt bijna het gehele aandeel van de rheofielen voor zijn rekening. Binnen het eurytope gilde wordt het grootste deel door Alver ingenomen. Er is slechts één limnofiele soort aangetroffen: Ruisvoorn. Wat migratiegilden betreft zijn de lokaal-migrerende vissoorten het meest in aantal aangetroffen.Het grootste deel van de gevangen vis behoort tot de categorie >0+-15 centimeter (89%) en hierbij gaat het voornamelijk om Riviergrondel. In de klasse 16-25 centimeter zijn acht soorten waargenomen en wat aantallen betreft komt deze klasse met 86 exemplaren op de tweede plaats. In de categorie 26-40 centimeter zijn slechts drie soorten met 13 exemplaren waargenomen. Elf hiervan waren Palingen. In de categorie >=41 centimeter zijn alleen maar Palingen (41 stuks) gevangen. In de klasse 0+ zijn slechts 8 vissen gevangen.De kleinste vis die gevangen is, was een Riviergrondel van 6 centimeter en de grootste een Paling van 89 centimeter.Het verloop van de vangsten wordt in het algemeen gekenmerkt door drie perioden van toegenomen vangstaantallen. De eerste twee pieken werden sterk gedomineerd door Riviergrondel en de derde door Alver. De pieken in de vangsten lijken te volgen op zowel stijgende maximale luchttemperaturen en toenemende watertemperaturen. Op basis van de soortensamenstelling en de lengteverdeling kan geconcludeerd worden dat de meeste trekbehoeftige vissoorten, die in dit deel van het systeem aanwezig zijn, de inlaat in het Loonerdiep moeten kunnen passeren.
10
Koeman en Bijkerk rapport 2012-034
Evaluatie inlaat meander Loonerdiep
1
Inleiding
1.1
Achtergrond
11
Het stroomdal van de Drentsche Aa kent een grote diversiteit aan soorten en habitattypen. Deze waarden worden landelijk erkend en hebben het gebied de status van Nationaal Park (Nationaal Beek en Esdorpenlandschap Drentsche Aa) en Natura 2000 gebied opgeleverd. In het gebied wordt veel aandacht besteed aan het behoud en verdere verbetering van de aanwezige natuurwaarden. Een van de programma’s waar het Waterschap samen met Provincie Drenthe, Staatsbosbeheer en de Hengelsportfederatie Groningen Drenthe veel aandacht aan besteed is het vispasseerbaar maken van dit stelsel van beken conform de Visie Vismigratie - “Van Wad tot Aa” (Riemersma en Kroes 2006). Hier wordt al een aantal jaren aan gewerkt en ondertussen zijn er circa 36 knelpunten opgelost. De komende jaren zullen ook de resterende 13 knelpunten aangepakt gaan worden. Om de werking van de reeds gerealiseerde vismigratie voorzieningen te evalueren, selecteert het Waterschap ieder jaar een aantal voorzieningen die gedurende de voorjaarstrek bemonsterd worden. Deze onderzoeken worden uitgevoerd in het kader van het overkoepelende onderzoek project “Living North Sea” waarbinnen gekeken wordt naar de volledige vismigratie routes van zee naar bron die voor diadrome soorten van belang zijn. In 2012 zijn binnen het stroomdal van de Drentsche Aa vier vismigratievoorzieningen onderzocht; een vispassage en een duiker in het Loonerdiep en een vispassage en een duiker in het Deurzerdiep. Beide diepjes liggen in elkaars verlengde ten oosten van Assen (Figuur 1). Voorliggende rapportage behandelt de resultaten van het onderzoek naar de vispasseerbaarheid van de duiker in het Loonerdiep.
1.2
Onderzoekslocatie “Inlaat meander Loonerdiep”
De “inlaat meander Loonerdiep” maakt deel uit van een serie vismigratievoorzieningen in de oude meander van het Loonerdiep. Deze herstelde meander maakt het voor de vissen mogelijk om het verdeelwerk Loon te passeren en vanuit het Loonerdiep stroomopwaarts te zwemmen in de richting van het Deurzerdiep. Echter, voordat de vissen het Deurzerdiep bereiken komen ze een viertal kunstwerken tegen in de oude meander. Te weten, in stroomopwaartse richting: 1. 2. 3. 4.
Vispassage Loonerdiep 3 (betonnen bekkens met stoorstenen) Vispassage Loonerdiep 2 (betonnen bekkens met stoorstenen) Vispassage Loonerdiep 1 (voorde met wandelpad + steenstort drempel) Inlaat oude meander Loonerdiep
Gedurende het voorjaar van 2012 worden de vispassage “Loonerdiep 2” en de inlaat bemonsterd. Deze keuze is gemaakt omdat de vispassages Loonerdiep 2 en 3 qua constructie vrijwel identiek zijn. Als passage 2 gepasseerd is zijn de vissen ook langs
12
Koeman en Bijkerk rapport 2012-034
Figuur 1 De ligging van de vier vismigratievoorzieningen in het stroomdal van de Drentsche Aa die in het voorjaar van 2012 zijn onderzocht (Schollema, 2012). De “inlaat meander Loonerdiep” is onderwerp van dit rapport.
passage 3 gezwommen. Vispassage Loonerdiep 1 is een betrekkelijk eenvoudige passage met weinig verval. De verwachting is dat het laatste kunstwerk, de inlaat, het kritische punt voor vismigratie zal zijn op deze locatie (Schollema 2012). De “inlaat meander Loonerdiep” is onderwerp van dit rapport. De duiker of “Inlaat meander Loonerdiep” is gelegen in het Loonerdiep ten zuiden van Loon (Figuur 1). De inlaat is geconstrueerd om een oude meander van het Loonerdiep weer watervoerend te maken. Water wordt ingelaten vanuit het genormaliseerde Deurzerdiep in de richting van het Loonerdiep.
1.3
Doel en onderzoeksvragen
Het doel van het onderzoek is de werking van de inlaat te onderzoeken gedurende de voorjaarsmigratie. De volgende onderzoeksvragen worden gesteld: Welke soorten kunnen de vispassage in stroomopwaartse richting passeren? Wat zijn de aantallen per soort die passeren en hoe is de lengteverdeling? In welke periode vindt de migratie plaats
Evaluatie inlaat meander Loonerdiep
13
In welke periode vindt de migratie plaats?
Figuur 2 Inlaat meander Loonerdiep. Beide foto’s zijn genomen vanuit het Deurzerdiep. Van deze kant stroomt het water de duiker in richting het Loonerdiep.
De verkregen gegevens kunnen gebruikt worden om de vispasseerbaarheid van de inlaat te bepalen. Tevens kunnen de gegevens gebruikt worden bij de aanleg van nieuwe vismigratievoorzieningen.
1.4
Projectuitvoering
Het project is uitgevoerd in samenwerking Mans Vos, een gecertificeerde beroepsvisser uit de regio, en de Hengelsportfederatie Groningen Drenthe. Hieronder een lijst met alle personen die aan het project hebben meegewerkt: Koeman en Bijkerk bv Gerwin Bonhof: projectcoördinatie, veldwerk Wouter Patberg: rapportage, verwerking gegevens, veldwerk Gersjon Wolters: verwerking gegevens, veldwerk Beroepsvisserij Mans Vos Waterschap Hunze en Aa’s Peter Paul Schollema: opdrachtgever, begeleiding, veldwerk Cas Franke: veldwerk Hengelsportfederatie Groningen Drenthe Hennie Huttinga: verwerking gegevens, veldwerk Frans Leeuw: veldwerk
14
Koeman en Bijkerk rapport 2012-034
Evaluatie inlaat meander Loonerdiep
2
Materiaal en methoden
2.1
Vangopstelling
15
Om de vispasseerbaarheid van de inlaat te bepalen, is een fuik aan de bovenstroomse kant van de inlaat (in het Deurzerdiep) geplaatst. De fuik is zodanig geplaatst dat de instroomopening van de inlaat volledig werd afgesloten. De gebruikte fuik had een maaswijdte van 5 millimeter halve maas. De diameter van de eerste hoepel bedroeg 70 centimeter.
Figuur 3 De opstelling van de fuik bovenstrooms van de inlaat. De fuik was zodanig geplaatst dat de gehele instroomopening van de inlaat werd afgesloten.
2.2
Uitvoering, verwerking vis en gegevens
De fuik is geplaatst op 5 maart 2012. Vervolgens is de fuik om de twee of drie dagen geleegd. De laatste lichting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2012. In totaal zijn er 25 lichtingen uitgevoerd. Bij iedere lichting is rommel verwijderd en is de fuik schoongemaakt. De gevangen vissen werden na iedere lichting gemeten (op 1 centimeter nauwkeurig) en op naam gebracht. Na meting is de vis bovenstrooms van de inlaat in het Deurzerdiep teruggezet om hervangst te voorkomen.
16
Koeman en Bijkerk rapport 2012-034
De gegevens zijn verwerkt met het databaseprogramma Piscaria. Dit programma is door de STOWA speciaal ontwikkeld voor de opslag en verwerking van visgegevens. De vangsten zijn per fuik en per lichting ingevoerd en verwerkt tot de in dit rapport gepresenteerde grafieken en tabellen. In dit rapport zijn de vissoorten ingedeeld in stromings- en migratiegilden. Hiervoor is gebruik gemaakt van Emmerik (2003). In Bijlage I zijn de vangsten per fuiklichting weergegeven.
Evaluatie inlaat meander Loonerdiep
3
Resultaten
3.1
Algemeen
17
De bemonsteringen op de locatie “inlaat meander Loonerdiep” zijn goed verlopen. Het onderzoek is niet verstoord als gevolg van diefstal van fuiken of beschadigingen aan de fuik door bijvoorbeeld ratten. De lichtingen konden volgens schema worden uitgevoerd. Tijdens het onderzoek heeft er één incident plaatsgevonden; op 24 mei bleek dat de fuik was losgesneden. Op deze dag was de fuik bij de vispassage “Loonerdiep 2” gestolen. Het lossnijden zal ongetwijfeld geleid hebben tot lagere vangstaantallen aangezien de inlaat hierdoor niet meer volledig was afgesloten.
3.2
Vangstresultaten; soorten en aantallen
In totaal zijn er 1352 vissen gevangen verdeeld over veertien soorten (Tabel 1). Riviergrondel is met 660 exemplaren de meest gevangen vis, gevolgd door Alver (325), Baars (136) en Blankvoorn (123). Van de veertien soorten behoren er negen tot het eurytope stromingsgilde, vier tot het rheofiele gilde en één soort tot het limnofiele gilde. Opvallend was de vangst van een Zonnebaars (Figuur 4).
Figuur 4 Links een Zonnebaars. Gevangen op 10 mei. Het exemplaar is 11 centimeter lang. Rechts een Alver, op de Riviergrondel na de meest gevangen soort op de locatie inlaat meander Loonerdiep.
Gebaseerd op de stromingsgilden werden de vangsten qua aantallen zo goed als gelijk verdeeld over de rheofiele en eurytope soorten met respectievelijk 48 en 51% (Figuur 4). Riviergrondel neemt bijna het gehele aandeel van de rheofielen voor zijn rekening. Binnen het eurytope gilde wordt het grootste deel door Alver ingenomen. Er is slechts één limnofiele soort aangetroffen, Ruisvoorn, goed voor 1% van de totaalvangst. De gevangen soorten zijn onder te verdelen in vijf verschillende migratiegilden (Figuur 4); katadroom, regionaal, lokaal, lokaal/regionaal en potamodroom. Wat aantallen betreft wordt de helft (50%) ingenomen door de lokaal-migrerende vissoorten, wat voornamelijk toe te schrijven is aan het grote aandeel van Riviergrondel in de vangsten. Daarnaast zijn de regionaal (voornamelijk Alver) en lokaal/regionaal (voornamelijk Baars en Blankvoorn)
18
Koeman en Bijkerk rapport 2012-034
Tabel 1 De gevangen aantallen per soort. Per soort is ook aangegeven tot welk stromings- en migratiegilde het behoort, volgens Emmerik (2003).
Naam
Stromingsgilde
Migratiegilde
Aantal
Paling
Eurytoop
Katadroom
52
Alver
Eurytoop
Regionaal
325
Baars
Eurytoop
Lokaal/regionaal
136
Blankvoorn
Eurytoop
Lokaal/regionaal
123
Brasem
Eurytoop
Lokaal/regionaal
1
Kolblei
Eurytoop
Lokaal
2
Pos
Eurytoop
Lokaal
2
Snoek
Eurytoop
Lokaal/regionaal
7
Zonnebaars
Eurytoop
Lokaal
1
Ruisvoorn
Limnofiel
Lokaal
13
Bermpje
Rheofiel
Lokaal
2
Riviergrondel
Rheofiel
Lokaal
660
Serpeling
Rheofiel
Potamodroom
25
Winde
Rheofiel
Potamodroom
3
katadroom eurytoop
regionaal
limnofiel
lokaal/regionaal
rheofiel
lokaal potamodroom
Figuur 5 aantallen.
Percentuele verdeling over stromings- (links) en migratiegilden (rechts) op basis van gevangen
migrerende gilden met respectievelijk 24 en 20% vertegenwoordigd. Het aandeel van de overige migratiegilden is katadroom (4%) en potamodroom (2%).
3.3
Vangstresultaten; lengteklassen
In Tabel 2 staan per soort de gevangen aantallen per lengteklasse weergegeven. De lengteklassen zoals ze in Piscaria zijn gedefinieerd, worden ook hier gebruikt. Deze indeling is voornamelijk gebaseerd op voedselvoorkeur. Voor Snoek geldt echter een andere indeling dan de overige vissoorten. De indeling voor Snoek is gebaseerd op habitatvoorkeur; Snoeken vanaf circa 35 centimeter bevinden zich vaker in het open water terwijl kleinere Snoeken vaker schuilt tussen de vegetatie (STOWA 2010). Het grootste deel van de gevangen vis behoort tot de categorie >0+-15 centimeter (89%) en hierbij gaat het voornamelijk om Riviergrondel en in mindere mate Alver en Baars.
19
Evaluatie inlaat meander Loonerdiep Tabel 2 Per gevangen soort de aantallen per lengteklasse (centimeter). De meest gevangen soort staat bovenaan. De vetgedrukte getallen geven per soort de lengteklasse aan waarin de meeste exemplaren zijn gevangen.
Soort
Totaal
0+
>0+-15
16-25
Riviergrondel
660
Alver
325
5
319
1
Baars
136
2
114
20
Blankvoorn
123
1
74
47
Paling
52
Serpeling
25
14
11
Ruisvoorn
13
10
3
Winde
3
1
2
Bermpje
2
2
Pos
2
2
Kolblei
2
1
Brasem
1
Zonnebaars
1
Snoek
7
26-40
>=41
660
1 11
41
45-54
>=55
1
4
1 1
1
0-15
16-35
36-44
2
Van de soorten Alver, Baars en Blankvoorn zijn er vissen uit de onderliggende 0+ klasse gevangen. Echter, in kleine aantallen; respectievelijk 5, 2 en 1. Voor de Riviergrondel geldt zelfs dat alle 660 gevangen Riviergrondels in de lengteklasse >0+-15 centimeter vallen. Ook het overgrote deel van de gevangen Alver en Baars, na de Riviergrondel de meest gevangen vissoorten, vallen in die klasse >0+-15 centimeter. In de klasse 16-25 centimeter zijn acht soorten waargenomen en wat aantallen betreft komt deze klasse met 86 exemplaren op de tweede plaats. Baars en Blankvoorn zijn hierin de grootste vertegenwoordigers. In de categorie 26-40 centimeter zijn slechts drie soorten met 13 exemplaren waargenomen (waarvan 11 Palingen). In de categorie >41 centimeter zijn alleen maar Palingen (41 stuks) gevangen. De kleinste vis die gevangen is, was een Riviergrondel van 6 centimeter en de grootste een Paling van 89 centimeter
3.4
Verloop vangsten tijdens onderzoeksperiode
Figuur 6 geeft het verloop van de gevangen aantallen vissen per vissoort in de tijd weer. Op basis van deze figuur kan een indruk verkregen worden van het verloop van de migratie van de verschillende vissoorten gedurende de onderzoeksperiode. Naast het vangstverloop is ook het verloop van de watertemperatuur en de maximale luchttemperatuur tijdens de onderzoeksperiode weergegeven. Eén van de stimuli voor vismigratie is de watertemperatuur (Kroes en Monden 2005). De maximale luchttemperatuur is opgenomen omdat het vermoeden bestaat dat vis in het
20
Koeman en Bijkerk rapport 2012-034
250
30
25
200
Zonnebaars
20
aantal
150
15
100
10
Temperatuur (graden Celsius)
Winde
Snoek Serpeling
Rietvoorn Riviergrondel
Pos Paling
Kolblei Blankvoorn
Brasem Bermpje 50 5
Baars Alver T water
T lucht (max.) 0
0
datum
Figuur 6 Weergave van de aantallen gevangen vis per soort en per lichting gecombineerd met het verloop van de watertemperatuur (T water) in het Loonerdiep en de maximale luchttemperatuur (T lucht (max.)) gedurende de onderzoeksperiode.
vroege voorjaar migratiebewegingen gaan vertonen zodra er zich mooie warme dagen voordoen. De bovenlaag van het water kan dan snel opwarmen. Uit Figuur 6 blijkt dat de maximale luchttemperatuur en de watertemperatuur sterk met elkaar correleren. De watertemperatuurgegevens zijn afkomstig van continu-metingen door een diver die in het Loonerdiep hangt op 0,5 meter diepte bij de brug bij Loon. Door de stroming zal het water in de beek goed gemengd zijn. Als gevolg daarvan zal de temperatuur in de gehele waterkolom min of meer hetzelfde zijn. Deze waarden worden representatief geacht voor het temperatuursverloop van het water bij de inlaat. De maximale luchttemperatuurgegevens zijn gemeten in Eelde en verkregen via www.knmi.nl. Het onderzoek startte in een warme periode en duurde tot 28 maart. Hierna bleef het lange tijd relatief koud tot ongeveer eind april. Eind april begon de luchttemperatuur weer sterk te stijgen. De watertemperatuur nam over de gehele periode toe, maar vertoont een fluctuerend patroon. Deze fluctuaties in watertemperatuur vertonen een sterke correlatie met de maximale luchttemperatuur. Het verloop van de vangsten wordt in het algemeen gekenmerkt door drie perioden van toegenomen vangstaantallen; de eerste piek begint half maart en loopt door tot begin april. In deze periode was het Riviergrondel die in de grootste aantallen werd aangetroffen. De tweede piek loopt van eind april (23-4) tot en met 7 mei. Ook in deze periode werden de vangsten gedomineerd door Riviergrondel met nog grotere aantallen
Evaluatie inlaat meander Loonerdiep
21
dan tijdens de eerste piek. Na deze periode liep de vangst plotseling sterk terug (10 mei) waarna er geleidelijk weer meer gevangen werd met aantallen rond de 130 vissen op 24 mei. In deze derde piek van half tot eind mei werden de vangsten in aantallen gedomineerd door Alver. De pieken in de vangsten lijken te volgen op zowel stijgende maximale luchttemperaturen en toenemende watertemperaturen. Echter, toenames in de temperatuur (lucht en water) hebben niet altijd geleid tot grotere vangstaantallen. Dit zou men kunnen wijten aan het feit dat naast de temperatuur nog meerdere factoren als stimulus voor de vismigratie op kunnen treden. Hierbij valt te denken aan daglengte en debiet. Daarnaast kunnen verschillende vissoorten verschillend reageren op deze stimuli. Voor vrijwel alle soorten die in redelijke aantallen zijn gevangen (>10) geldt dat ze gedurende de gehele onderzoeksperiode zijn aangetroffen. Een aantal van deze soorten hebben een duidelijke periode waarin ze het meest talrijk worden aangetroffen. Een goed voorbeeld hiervan is de Riviergrondel. Deze rheofiele soort werd, op één na, bij elke lichting aangetroffen en laat twee duidelijke pieken zien tijdens het onderzoek; eind maart en eind april/begin mei. Wat de vangsten van Riviergrondel betreft lijkt er een relatie met de temperatuur te bestaan. De afname in de vangsten begin april gaan gepaard met een koudere periode waardoor de watertemperatuur afneemt. Een toename in de vangst op 13 april wordt voorafgegaan door een aantal warmere dagen waardoor de watertemperatuur wat stijgt. Een daling van de temperaturen na deze dag leidt direct tot mindere vangsten. Zowel voor Riviergrondel als in zijn algemeenheid. Een volgende toename in de temperatuur half april leidt weer tot een toename in de vangsten. Ondanks stijgende temperaturen zijn de vangsten van Riviergrondel begin mei over zijn hoogtepunt heen. Riviergrondel paait normaal gesproken in de periode april- mei bij een watertemperatuur van tenminste 12°C. Deze temperatuur werd voor het eerst op 28 april bereikt, vlak na de grootste vangstpiek op 26 april. Ook Alver laat een duidelijk migratiepatroon zien. Deze soort werd bij vele fuiklichtingen aangetroffen, maar heeft een duidelijk piek in de tweede helft van mei. Overigens werden de eerste grote aantallen Alver gevangen op 3 mei. Deze dag werd voorafgegaan door een aantal mooie dagen waardoor de watertemperatuur sterk steeg tot boven de 15°C. Volgens Kroes en Monden (2005) paait Alver tussen de 15 en 22°C. Serpeling, behorend tot het rheofiele gilde, werd ook gedurende de eerste twee vangstpieken het meest aangetroffen. Van Winde (rheofiel) zijn slechts drie exemplaren aangetroffen. Deze werden alle drie gevangen op 3 mei. De Snoek is de enige soort die alleen in het begin van het onderzoek is aangetroffen; na 16 april is deze soort niet meer gevangen. Van Snoek is bekend dat deze soort vroeg migreert (februari –maart; Kroes en Monden, 2005) en paait bij een temperatuur van 6 tot 14°C. Hier betrof het echter maar zeven exemplaren.
22
Koeman en Bijkerk rapport 2012-034
Evaluatie inlaat meander Loonerdiep
4
Discussie en conclusies
4.1
Discussie
23
Tijdens het onderzoek er voor gekozen om gebruik te maken van fuiken met een smalle maas (5 millimeter) om ook kleinere soorten als bijvoorbeeld Bermpje en Riviergrondel goed te kunnen vangen. Ondanks de keuze voor de smallere maas zijn er slechts twee Bermpjes gevangen. Daarnaast zijn er acht vissen in de klasse 0+ gevangen. Wat de Bermpjes betreft kunnen hier meerdere oorzaken kunnen hier aan ten grondslag liggen; of er komen geen (of weinig) Bermpjes voor in het onderzochte deel van het Loonerdiep of de inlaat is slecht passeerbaar voor Bermpjes. De bepaling van de vispasseerbaarheid van de inlaat meander Loonerdiep is onderzocht door een fuik stroomopwaarts achter de inlaat te plaatsen. Tijdens vele vismigratieonderzoeken in het voorjaar wordt ook de watergang stroomafwaarts van de vismigratievoorziening dichtgezet met een fuik om zo het visaanbod te bepalen. Het aanbod geeft dan een indicatie van de hoeveelheid vis en de vissoorten die in potentie van de migratievoorziening gebruik zouden kunnen en/of willen maken. Een vergelijking tussen het aanbod en de gepasseerde vis geeft dan een indicatie over de passeerbaarheid van de migratievoorziening. In eerder uitgevoerde onderzoeken is wel getracht het aanbod te meten door een fuik stroomafwaarts van de vispassage te plaatsen. De vangsten van deze fuik lagen echter bijna altijd lager dan de vangsten in de passagefuik. Dit kwam omdat de watergang met de aanbodfuik niet volledig kon worden afgesloten waardoor een deel van de vis er langs kon. Het gevolg was doorgaans dat het gebruik van een aanbodfuik geen extra informatie oplevert terwijl de kosten voor het onderzoek wel hoger lagen. In dit geval is er dus gekozen om enkel stroomopwaarts van de inlaat te vissen. Middels onderhavig onderzoek kunnen dus geen harde uitspraken gedaan worden over welk percentage van de vis en de aanwezige vissoorten die de passage hadden willen passeren, ook daadwerkelijk gepasseerd is. Het enige dat hierover gezegd kan worden is dat vanuit het veld geen signalen zijn gekomen (bijvoorbeeld ophoping van veel vis benedenstrooms van de passage) dat er veel meer aanbod is geweest dan dat er vis over de passage is gekomen. Ondanks bovenstaande kanttekening is door het onderzoek wel duidelijk geworden welk vissoorten in welke aantallen de inlaat kunnen passeren (Tabel 1). Ook de lengtes van de gepasseerde vissen zijn bekend (Tabel 2). Hieruit kan de passeerbaarheid van de inlaat voor verschillende typen vissoorten (sterk/niet sterke zwemmers, bodemsoorten/ pelagische soorten) bepaald worden. Zo zijn zowel bodemsoorten (Bermpje, Pos en Paling), als pelagische soorten (o.a. Alver en Blankvoorn) en soorten die zowel bij de bodem als pelagisch leven (o.a. Baars, Serpeling en Riviergrondel) in staat de passage te passeren. Ook variëren de gevangen soorten sterk in hun sprintcapaciteit. Volgens Kroes en Monden (2005) heeft de Paling een sprintsnelheid van 1 m/s en een Serpeling een van 2,4 m/s. De Snoek wordt zelfs een sprintsnelheid van 3 – 6,9 m/s toebedeeld. De Riviergrondel, de meest gevangen soort op deze locatie, heeft een sprintsnelheid van 0,6 – 2,0 m/s. Op basis van de hier gevonden resultaten kan de passeerbaarheid van de voorziening doorvertaald worden naar niet-aangetroffen soorten en op die manier van
24
Koeman en Bijkerk rapport 2012-034
betekenis zijn voor de aanleg van soortgelijke vismigratievoorzieningen op andere locaties. Zoals vermeld in de inleiding maakt de inlaat meander Loonerdiep deel uit van een serie vismigratievoorziening die als doel hebben het verdeelwerk in het Deurzerdiep voor vis passeerbaar te maken. Verwacht werd dat de inlaat het meest kritische punt voor de vismigratie zal zijn. Dit blijkt allerminst uit een vergelijking van de vangstgegevens bij de inlaat en de vispassage Loonerdiep 2 (Patberg & Wolters 2012 in voorbereiding); gedurende dezelfde periode zijn bij de inlaat zijn 1352 vissen gevangen in tegenstelling tot 508 exemplaren bij de vispassage. Ook zijn er meer soorten gevangen bij de inlaat, 14 tegenover 12 gevangen soorten bij de passage. Ook worden bij de inlaat zowel grote als kleine vissen en pelagische en bodemsoorten gevangen. Omdat het aanbod bij beide vismigratievoorzieningen niet is bepaald, kan op basis van het aantal gepasseerde vissen niet bepaald worden welk van de twee het meest kritische punt is in de vismigratie. Op basis van de zwemcapaciteit van de aangetroffen soorten en de levenswijze (pelagisch of nabij de bodem) kan men de passeerbaarheid van de voorzieningen vergelijken. Op basis daarvan verschillen ze niet sterk van elkaar en is op basis van de vangstgegevens geen meest kritische punt aan te wijzen. Naast het bepalen van de vispasseerbaarheid van de inlaat is het ook een doel van dit onderzoek om te weten in welke periode de migratie plaatsvindt. Om de start van de migratieperiode te kunnen bepalen moet er vroegtijdig begonnen worden met de monitoring waardoor men vanuit (relatief) lage vangstaantallen een toename in de vangsten waarneemt en zo kan zien dat de migratie op gang komt. Het verloop van de vangsten tijdens dit onderzoek laten duidelijk de start van de migratie zien; in het begin van het onderzoek worden vissen in lage aantallen gevangen en na een aantal lichtingen nemen de vangsten, eind maart, geleidelijk in aantal toe. Aan het einde van de onderzoeksperiode namen de vangstaantallen weer af. Gezien de vismigratie in zijn algemeenheid doorgaans tot begin juni plaatsvindt zijn we er van uitgegaan dat deze daling in vangstaantallen het einde van de migratieperiode inluidde. Hierdoor hebben we alle potentieel migrerende soorten kunnen vangen. Kortom, het verloop van de vangsten laat zien dat het onderzoek tijdig is gestart en lang genoeg heeft doorgelopen om een goed beeld van de migratieperiode te krijgen.
4.2
Samenvatting resultaten In totaal zijn er bij de inlaat meander Loonerdiep 1352 vissen gevangen verdeeld over veertien soorten. Riviergrondel is de meest gevangen vis (49%) gevolgd door Alver (24%) en Baars (10%). Qua aantallen waren de rheofiele soorten het meest abundant. Ten aanzien van de migratiegilden hadden de lokaal migrerende soorten de overhand. Verreweg de meest gevangen vis behoorde tot de lengtecategorie >0+-15 centimeter (89%). In de klasse 16-25 centimeter werd 6,3% van de vissen gevangen (86 stuks) en in de klasse 26-40 centimeter slechts 1%. 41 vissen
Evaluatie inlaat meander Loonerdiep
25
vielen in de klasse > 41 centimeter, allemaal Palingen. In de categorie 0+ zijn slechts acht vissen gevangen, waarvan 5 Alvers. De kleinste vis die gevangen is, was een Riviergrondel van 6 centimeter en de grootste een Paling van 89 centimeter. Het verloop van de vangsten in het algemeen wordt gekenmerkt door drie perioden van toegenomen vangstaantallen. Voor de soorten Riviergrondel en Alver is een duidelijk migratiepatroon in de vangsten waar te nemen. De pieken in de vangsten werden bijna allemaal vooraf gegaan aan relatief hoge maximale luchttemperatuur en watertemperatuur.
4.3
Conclusies
Tijdens de onderzoeksperiode zijn diverse vissoorten (zowel pelagische en bodemsoorten) de inlaat gepasseerd. Ook zijn er over een brede lengterange (6-78 centimeter) vissen gevangen. Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de inlaat meander Loonerdiep vispasseerbaar is voor een groot aantal vissoorten.
4.4
Aanbeveling
Aanbevolen wordt om bij toekomstig onderzoek vanaf het begin van het veldwerk een reservefuik achter de hand te hebben die dezelfde maaswijdte heeft als de onderzoeksfuik. Gebleken is dat een maximale maaswijdte van 5 millimeter halve maas noodzakelijk is om ook de kleine vissoorten goed te vangen. Wanneer bij diefstal tijdens het onderzoek nog een nieuwe fuik moet worden vervaardigd kost dit teveel tijd omdat de gehanteerde maaswijdte niet standaard is.
26
Koeman en Bijkerk rapport 2012-034
Evaluatie inlaat meander Loonerdiep
5
27
Literatuur
Emmerik, W.A.M. 2003. Indeling van de vissoorten van de Nederlandse binnenwateren in ecologische gilden en in hoofdgroepen. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nieuwegein. Kroes, M.J. & S. Monden. 2005. Vismigratie, een handboek voor herstel in Vlaanderen en Nederland. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nieuwegein. Riemersma, P. & M. J. Kroes, 2006. Van Wad tot Aa. Visie Vismigratie Groningen Noord – Drenthe 2005-2015. Grontmij Noord, Drachten / Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nieuwegein, 111 pagina’s incl. 3 bijlagen en 2 visiekaarten). Schollema, P.P. 2012. Monitoringsplan vismigratievoorzieningen Loonerdiep en Deurzerdiep. Waterschap Hunze en Aa’s, Veendam. STOWA, 2010. Handboek Hydrobiologie. Biologisch onderzoek voor de beoordeling van Nederlandse zoete en brakke oppervlaktewateren. STOWA-rapport 2010-28.
28
Koeman en Bijkerk rapport 2012-034
29
Evaluatie inlaat meander Loonerdiep
Bijlage I
Vangstresultaten per fuiklichting
8-3-2012 Aantal Soort Blankvoorn Riviergrondel
2 2
Kleinste Grootste Gewicht cm cm kg 12 17 0,1 10 11 0
Lichtste Zwaarste gram gram 17 54 9 12
Kleinste Grootste Gewicht cm cm kg 13 13 0 9 11 0,1 23 23 0,1
Lichtste Zwaarste gram gram 22 22 7 12 121 121
Kleinste Grootste Gewicht cm cm kg 16 16 0 11 11 0 10 12 0,1 20 20 0,1
Lichtste Zwaarste gram gram 49 49 13 13 9 16 78 78
Kleinste Grootste Gewicht cm cm kg 9 14 0,1 9 12 0,2 15 15 0,1
Lichtste Zwaarste gram gram 6 28 7 16 32 32
Kleinste Grootste Gewicht cm cm kg 13 13 0 16 16 0 9 13 0,3
Lichtste Zwaarste gram gram 25 25 44 44 7 20
12-3-2012 Aantal Soort Blankvoorn Riviergrondel Serpeling
1 7 1
15-3-2012 Aantal Soort Baars Blankvoorn Riviergrondel Serpeling
1 1 5 1
19-3-2012 Aantal Soort Blankvoorn Riviergrondel Serpeling
9 21 2
22-3-2012 Aantal Soort Baars Blankvoorn Riviergrondel
1 1 23
30
Koeman en Bijkerk rapport 2012-034
26-3-2012 Aantal Soort Baars Blankvoorn Paling Riviergrondel Ruisvoorn Serpeling Snoek
8 11 1 33 2 6 1
Kleinste Grootste Gewicht cm cm kg 12 16 0,3 9 21 0,4 62 62 0,4 8 14 0,2 10 13 0 8 25 0,4 83 83 4,2
Lichtste Zwaarste gram gram 19 49 6 109 444 444 5 25 10 24 4 158 4179 4179
Kleinste Grootste Gewicht cm cm kg 11 16 0,2 9 9 0 9 24 0,3 8 11 0,6 33 33 0,2
Lichtste Zwaarste gram gram 14 49 6 6 6 170 5 12 220 220
Kleinste Grootste Gewicht cm cm kg 12 12 0 12 12 0 20 20 0,1 10 11 0,1
Lichtste Zwaarste gram gram 12 12 19 19 92 92 9 12
Kleinste Grootste Gewicht cm cm kg 11 14 0,1 57 57 1,3
Lichtste Zwaarste gram gram 9 19 1258 1258
Kleinste Grootste Gewicht cm cm kg 11 15 0,2 10 11 0
Lichtste Zwaarste gram gram 14 40 9 12
29-3-2012 Aantal Soort Baars Bermpje Blankvoorn Riviergrondel Snoek
9 1 4 61 1
2-4-2012 Aantal Soort Alver Baars Blankvoorn Riviergrondel
1 2 1 5
5-4-2012 Aantal Soort Alver Snoek
6 1
10-4-2012 Aantal Soort Baars Riviergrondel
8 5
31
Evaluatie inlaat meander Loonerdiep
13-4-2012 Aantal Soort Alver Baars Brasem Blankvoorn Paling Riviergrondel Serpeling Snoek
2 4 1 13 1 39 1 3
Kleinste Grootste Gewicht cm cm kg 12 13 0 12 16 0,1 16 16 0 10 19 0,6 41 41 0,1 8 11 0,3 19 19 0,1 24 58 2,2
Lichtste Zwaarste gram gram 12 15 19 49 36 36 9 78 118 118 5 12 67 67 79 1330
Kleinste Grootste Gewicht cm cm kg 12 13 0 14 14 0 11 16 0,1 9 11 0,1 66 66 2
Lichtste Zwaarste gram gram 12 15 32 32 13 44 7 12 2010 2010
Kleinste Grootste Gewicht cm cm kg 9 12 0,1
Lichtste Zwaarste gram gram 7 16
Kleinste Grootste Gewicht cm cm kg 10 13 0,1 9 21 0,2 63 89 1,9 8 12 0,4 13 15 0,1 8 8 0
Lichtste Zwaarste gram gram 7 15 6 109 468 1415 5 16 24 39 4 4
16-4-2012 Aantal Soort Alver Baars Blankvoorn Riviergrondel Snoek
4 1 2 7 1
19-4-2012 Aantal Soort Riviergrondel
7
23-4-2012 Aantal Soort Alver Blankvoorn Paling Riviergrondel Ruisvoorn Serpeling
5 6 2 41 2 1
32
Koeman en Bijkerk rapport 2012-034
26-4-2012 Aantal Soort Alver Baars Bermpje Blankvoorn Riviergrondel Serpeling
4 1 1 11 147 1
Kleinste Grootste Gewicht cm cm kg 11 13 0 12 12 0 9 9 0 10 34 1,1 8 13 1,2 9 9 0
Lichtste Zwaarste gram gram 9 15 19 19 6 6 9 544 5 20 6 6
Kleinste Grootste Gewicht cm cm kg 11 11 0 10 19 0,4 11 19 0,3 50 60 0,6 7 10 0,3 13 19 0,1 19 23 0,4
Lichtste Zwaarste gram gram 9 9 11 87 13 78 223 400 3 9 24 86 67 121
Kleinste Grootste Gewicht cm cm kg 8 15 0,6 12 21 0,6 9 21 0,7 35 67 1,3 6 12 0,7 14 14 0 8 17 0,1 15 18 0,1
Lichtste Zwaarste gram gram 3 24 19 121 6 109 71 569 2 16 31 31 4 47 32 58
30-4-2012 Aantal Soort Alver Baars Blankvoorn Paling Riviergrondel Ruisvoorn Serpeling
1 11 8 2 37 3 4
3-5-2012 Aantal Soort Alver Baars Blankvoorn Paling Riviergrondel Ruisvoorn Serpeling Winde
58 13 20 4 98 1 4 3
33
Evaluatie inlaat meander Loonerdiep
7-5-2012 Aantal Soort Alver Baars Blankvoorn Riviergrondel
10 31 26 67
Kleinste Grootste Gewicht cm cm kg 9 13 0,1 11 18 0,8 9 24 1 7 11 0,5
Lichtste Zwaarste gram gram 5 15 14 73 6 170 3 12
Kleinste Grootste Gewicht cm cm kg 11 17 0,3 12 12 0 12 12 0 67 67 0,6 10 11 0 11 11 0
Lichtste Zwaarste gram gram 14 60 17 17 17 17 569 569 9 12 26 26
Kleinste Grootste Gewicht cm cm kg 11 15 0,1 10 20 0,3 13 20 0,2 42 71 1,8 9 12 0,1 10 17 0,1 9 9 0
Lichtste Zwaarste gram gram 9 24 11 103 22 92 128 686 7 16 10 59 6 6
Kleinste Grootste Gewicht cm cm kg 10 17 0,4 12 12 0 45 45 0,2 7 11 0 9 9 0
Lichtste Zwaarste gram gram 7 36 19 19 159 159 3 12 6 6
10-5-2012 Aantal Soort Baars Blankvoorn Kolblei Paling Riviergrondel Zonnebaars
11 1 1 1 2 1
14-5-2012 Aantal Soort Alver Baars Blankvoorn Paling Riviergrondel Ruisvoorn Serpeling
10 9 3 4 8 3 1
17-5-2012 Aantal Soort Alver Baars Paling Riviergrondel Serpeling
29 1 1 4 1
34
Koeman en Bijkerk rapport 2012-034
21-5-2012 Aantal Soort Alver Baars Paling Riviergrondel Ruisvoorn Serpeling
39 1 5 16 2 2
Kleinste Grootste Gewicht cm cm kg 9 15 0,6 9 9 0 38 71 1,7 6 11 0,1 15 20 0,1 8 10 0
Lichtste Zwaarste gram gram 5 24 8 8 93 686 2 12 39 102 4 9
Kleinste Grootste Gewicht cm cm kg 7 15 0,9 8 13 0,1 11 13 0 28 80 3,8 6 10 0,1
Lichtste Zwaarste gram gram 2 24 5 25 13 22 35 1005 2 9
Kleinste Grootste Gewicht cm cm kg 7 14 0,6 11 17 0,3 7 7 0 20 20 0,1 37 72 4,6 12 12 0 7 11 0
Lichtste Zwaarste gram gram 2 19 14 60 3 3 91 91 85 717 22 22 3 12
Kleinste Grootste Gewicht cm cm kg 8 14 0,2 10 17 0,1 65 65 0,5 13 13 0 6 9 0
Lichtste Zwaarste gram gram 3 19 11 60 517 517 29 29 2 7
24-5-2012 Aantal Soort Alver Baars Blankvoorn Paling Riviergrondel
85 10 2 15 13
28-5-2012 Aantal Soort Alver Baars Blankvoorn Kolblei Paling Pos Riviergrondel
55 10 1 1 15 1 6
31-5-2012 Aantal Soort Alver Baars Paling Pos Riviergrondel
16 4 1 1 6