EUR
FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID VISITATIERAPPORT 1995-2000
2
Introductie De Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Erasmus Universiteit Rotterdam heeft naar aanleiding van de Visitatierapport 1996 en het rapport van de Verkeningscommissie Rechtsgeleerdheid een proces van heroriëntatie in gang gezet met betrekking tot de doelstellingen van het onderzoeksbeleid. In het onderzoeksveld zijn er onder invloed van externe impulsen, zoals de noodzaak om te participeren in onderzoeksscholen, en de druk om schaalvergroting toe te passen op bestaande onderzoeksprogramma’s interne aandachtspunten geformuleerd die permanente aandacht vragen voor het verbeteren van het wetenschappelijke klimaat door rationalisering en revitalisering van het onderzoekspotentieel. Het realiseren van een uitgebalanceerd onderzoeksbeleid is temporeel gebonden aan eisen van kwaliteitszorg en processuele prudentie, en vereist daarom een behoedzaam opereren van alle betrokkenen. De door de Faculteit der Rechtsgeleerdheid geformuleerde doelstellingen (missie) richten zich op de nabije toekomst waarbij een open attitude voor zowel juridische als interdisciplinaire ontwikkelingen de toegang vormt tot het bouwen van een aantrekkelijke wetenschappelijke architectuur waarin recht en maatschappij verweven zijn. De rechtsvergelijkende en internationale dimensie krijgen meer dan voorheen aandacht in de onderzoeksprogrammering.
A.
Het facultaire onderzoeksprofiel
Onderzoekskeuzen De toenemende omvang van het wetenschapsgebied Rechten, maakt het voor een juridische faculteit, gezien de budgettaire beperkingen, onmogelijk over de volle breedte van het recht uit te blinken in het onderzoek. Evenmin is het mogelijk in dat perspectief constant nieuwe activiteiten te ontwikkelen. Het bestaande onderzoekspotentieel is vanuit de relevante wetenschappelijke invalshoeken: de juridische, de sociaal-wetenschappelijke en geesteswetenschappelijke disciplines opnieuw geijkt, en heeft er voor gezorgd dat de rechtswetenschappelijke uitgangspunten die daar uit voortvloeiden een stabiele verankering hebben gekregen in het onderzoeksbeleid. De genoemde randvoorwaarden zijn van belang voor de evolutie van het onderzoek aan een middelgrootte juridische faculteit. Ten eerste is er een `breedtestrategie’ geformuleerd – onderzoek over het brede spectrum van de rechtswetenschappen – die er op gericht is de faculteit zijn taken op het terrein van het onderwijs op hoog niveau te kunnen laten vervullen. De aandacht die daarnaar uitgaat is noodzakelijk en dient in de volle omvang gewaarborgd te worden. De overige inzet concentreert zich op een `diepte-strategie’-specialisatie waarbij het gezichtsbepalende profiel van de faculteit extra vorm gegeven kan worden. Naast de aandacht voor internationalisering en de interdisciplinaire verwevenheid van onderzoek zijn er drie belangrijke gezichtpunten die het profiel op pluriforme wijze aankleden. `Recht en economie`, `Recht en sociale cohesie` en `Recht en conflict` zijn de dimensies waarlangs dat gezichtsbepalende profiel de afgelopen jaren vorm heeft gekregen en de komende jaren in de steigers gezet gaat worden. Het zijn programmatische invalshoeken waarin primair het onderzoek van de faculteit door bepaald gaat worden, maar in tweede instantie ook waardoor het juridische onderwijs positief gestimuleerd zal worden en daardoor op relevante vakken een eigen uitstraling kan gaan tonen.
3
Het thema Recht en economie heeft al gestalte gekregen in de aanstelling van een full-time hoogleraar Rechtseconomie, de oprichting van het onderzoeksinstituut RILE (Rotterdam Institute of Law and Economics) en de geplande afstudeerrichting Financieel recht. Het thema Recht en conflict is verweven met de onderzoeksschool Juridische Geschillenbeslechting, een Masterclass en de benoeming van een full-time hoogleraar rechtssociologie. Voor het thema Recht en sociale cohesie is de oprichting van de onderzoeksschool Maatschappelijke Veiligheid van belang, de studierichting Criminologie en de benoeming van een half-time hoogleraar Criminologie. Zwaartepunten Naar aanleiding van de bevindingen van de Visitatiecommissie onderzoek 1995 heeft de faculteit meerdere malen met programmaleiders gesproken. Het onderzoeksbeleid is nadien zowel door externe als interne incentives opnieuw op zijn uitgangspunten getoetst en bijgesteld. De context waarin het onderzoeksbeleid gestalte gegeven wordt, staat onder invloed van tegengestelde bewegingen. Het overheidsbeleid kenmerkt zich door verschillende slingerbewegingen. De nadruk van de overheid op het oprichten, laten erkennen en participeren in erkende onderzoeksscholen contrasteert met het recente inzicht dat veelal kleinere eenheden de juiste vorm zijn om verkennend onderzoek in onder te brengen. De faculteit heeft op deze beweging ingespeeld door enerzijds te streven naar participatie van een groot deel van het onderzoek in een erkende onderzoekschool, en anderzijds kleinschalig maar excellent onderzoek onder te brengen in facultaire onderzoeksinstituten. De erkenning van de onderzoekschool Maatschappelijke Veiligheid (OMV), waarvan de faculteit penvoerder van is, is een uitvloeisel van het eerste streven, de oprichting van facultaire onderzoeksinstituten zoals RILE (Rotterdam Institute of Law and Economics) en Glodis (Institute of Globalization, International Economic Law and Dispute Settlement) een uitvloeisel van het tweede streven. De inhoudelijke bijstelling van het Rotterdamse interdisciplinaire onderzoeksprofiel naar een min of meer klassiek getinte rechtswetenschappelijke richting met behoud van aandacht voor integratieve onderwijs-en onderzoeksdoelstellingen krijgt een andere duiding op het moment dat de Verkenningscommissie Rechtsgeleerdheid het interdisciplinaire onderzoek als belangrijk richtpunt voor de toekomst aanbeveelt. Daarnaast is het Aio-stelsel zo pregnant onder druk komen te staan dat de bestaansgrond van die wijze van onderzoeksorganisatie steeds scherper in twijfel wordt getrokken. Tegen deze verschuivende achtergrond heeft de juridische faculteit een nieuw profiel geformuleerd. Het onderzoeksbeleid kent drie pijlers waaromheen de onderzoeksactiviteiten plaatsvinden: organisatie, kwaliteit en verantwoordelijkheid. De uitwerking daarvan voor het onderzoek is terug te vinden in de infrastructuur, het financiële beleid, het personeelsbeleid en de kwaliteitszorg van de faculteit. De faculteit heeft in dat licht de laatste twee jaar haar profiel geëvalueerd en opnieuw beschreven. De faculteit streeft juridisch en interdisciplinair onderzoek na. Daarvoor zijn er drie onderzoeksvelden als richtsnoer gebruikt: recht en economie, recht en sociale cohesie en recht en conflict. Om die reden is er bij de invulling van de drie onderzoeksvelden (zie Onderzoekskeuzen) nadrukkelijk voor gekozen drie met het profiel beschreven dimensies te accentueren: internationalisering, verwevenheid van theorie en praktijk en interdisciplinariteit. Zij bieden zowel een typering van bestaande sterke punten in het onderwijs en het onderzoek als een toetssteen voor de beoordeling van nieuwe activiteiten. De dimensies of speerpunten zijn naar inhoud geformuleerd. Bij het toetsen van de wenselijkheid
4
van het ontwikkelen van nieuwe activiteiten aan deze profileringspunten weegt de methode c.q. invalshoek zwaar: activiteiten moeten bij voorkeur interdisciplinair en/of internationaal van karakter zijn. Infrastructuur De schaalgrootte en de organisatiegraad van het onderzoek zijn bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de onderzoeksactiviteiten. Kleinschalig, individueel, ongeorganiseerd onderzoek kan alleen nog maar worden verricht, indien het ten dienste staat van de opzet en ontwikkeling van nieuwe projecten. In de voorbereidingsfase van grotere onderzoeksprojecten is het noodzakelijk dat er onderzoeksverkenningen worden verricht om de haalbaarheid, wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie van de beoogde onderzoeksprojecten te toetsen op criteria van kwaliteit, degelijkheid en bevlogenheid. De instrumenten die door de faculteit gehanteerd worden, zijn gezichtsbepalend voor de coherentie van het onderzoeksbeleid. Als instrumenten of vormen dienen: het onderzoeksprogramma, het onderzoeksinstituut en de onderzoeksschool. Het onderzoeksbeleid met betrekking tot de onderzoeksprogramma’s is erop gericht geweest de programma’s in aantal te beperken en in omvang te vergroten. Door zorgvuldige evaluatie en afstemming met de betrokkenen heeft de faculteit getracht een beleid van zinvolle schaalvergroting te ontwikkelen. Het streven is gericht op bundeling, fusie of opsplitsing van de bestaande onderzoeksprogramma’s. De looptijd van de meeste programma’s is beperkt tot vijf jaar. Aan het einde van die periode van vijf jaar wordt tevens de balans opgemaakt in de vorm van verantwoording van de resultaten. De evaluatietoets is de basis voor de gezamenlijke beslissing van continuering, fusie met andere programma’s of beëindiging van het desbetreffende programma. Een organisatievorm die aan kracht wint is het oprichten van instituten voor onderzoek (en onderwijs). Voorop staat de wens de onderzoeksactiviteit duurzaam in te bedden in een vaste structuur. Daardoor wordt bewerkstelligd dat de onderzoeksgroep een eigen identiteit kan ontwikkelen en het spectrum van het onderzoeksgebied beter kan exploreren. De Rotterdamse juridische faculteit heeft verschillende initiatieven op dat terrein ontwikkeld. GLODIS (Institute of Globalization, International Economic Law and Dispute Settlement) en RILE (Rotterdam Institute of Law en Economics) beogen die specifieke onderzoeksterreinen zichtbaar te maken voor zowel het internationale als het nationale wetenschappelijke forum. Deze instituten verhouden zich als ‘satellietinstituten’ tot het facultaire Sanders Instituut, dat als logistiek, administratief en financieel centrum van de facultaire infrastructuur voor onderzoek functioneert.
5
De onderzoeksscholen zijn alternatieve instrumenten voor schaalvergroting. Er is veel tijd en energie gestoken in de ontwikkeling van onderzoeksscholen die een erkenning konden verwerven. De juridische faculteit participeert in verschillende vormen aan de onderzoeksscholen: Onderzoeksschool Maatschappelijke Veiligheid (OMV), Rechten van de Mens, Ceres (Center for Resource Studies for Human Development), Juridische Geschillenbeslechting en Global Governance. Naast de eigen dynamiek in de onderzoeksscholen, die veelal nog in ontwikkeling zijn en gestuurd worden door de interne overwegingen van de participanten, is het van groot belang dat de overheid een transparant en coherent beleid voert. De richting van dat beleid bepaalt in hoge mate de succesfactoren van dit type onderzoeksbeleid en heeft consequenties voor de programmatische inzet die daar mede van afhankelijk is. Financiële flexibiliteit en vernieuwing Het streven is ingezet om de onderzoeksdecaan meer financiële armslag te geven. In de periode 1995 – 2000 is de financiële positie van de juridische faculteit vrij constant gebleven. In 1999 echter is er op het lopende onderzoeksbudget tijdelijk bezuinigd. De positie van de AIO’s is overigens veilig gesteld de faculteit heeft ervoor gekozen de AIO’s buiten de bezuinigingsplannen te laten. Ondanks die tijdelijke beperking van de financiële middelen streeft de faculteit naar verdere ontwikkeling van de onderzoeksschool Juridische Geschillenbeslechting. De uitbouw van het onderzoek Maatschappelijke Veiligheid heeft prioriteit gekregen na de erkenning van de onderzoeksschool Maatschappelijke Veiligheid, met name door aantrekken van een groot contingent AIO’s voor de onderzoeksschool. Door in de onderzoekprogrammering de looptijd van de programma’s te beperken is het aannemelijk dat in de toekomst de onderzoekscapaciteit efficienter ingezet zal worden, inhoudelijk wordt de verwachting gekoesterd dat de programma’s actueler en coherenter van opbouw zullen zijn.
Personeelsbeleid Aiobeleid Ten einde het promotieproces te bevorderen en uitval tot een minimum te beperken heeft de faculteit een aantal instrumenten ingezet. Onderdeel van de selectieprocedure is een aiotest die door een psychologisch adviesbureau wordt afgenomen met het doel de geschiktheid voor een aiobaan te testen. Wanneer de aio in dienst is getreden, staat de begeleiding en opleiding van de aio centraal. De aard en intensiteit van de begeleiding wordt vastgelegd in het Opleiding en Begeleidingsplan. De aiocoördinator houdt gedurende de gehele aanstellingsperiode regelmatig gesprekken met de aio, waarin de mate van begeleiding een vast onderwerp is. De voortgang van het promotieproces wordt op een aantal formele momenten, na een half jaar en na het eerste jaar, vastgelegd en ter tekening voorgelegd aan de onderzoeksdecaan en de CAO-coördinator. Daarnaast wordt jaarlijks met de aio een functioneringsgesprek gevoerd. De opleiding bestaat uit een aantal verplichte onderdelen voor iedere aio, een facultatieve cursus engels voor aio’s en uit cursussen die op het specifieke onderzoeksonderwerp betrekking hebben. Tevens nemen aio’s deel aan een Engelstalige ‘promotieklas’ onder begeleiding van een hoogleraar, waarin
6
eenmaal per maand op basis van een paper discussie plaatsvindt over het onderzoek van een aio. Aio’s kunnen boeken aanschaffen op het budget van de bibliotheek hebben daarnaast een individueel budget voor reizen. Dat bedraagt fl. 5500,- per 4 jaar. Wanneer het proefschrift binnen 4 jaar en 3 maanden aan de kleine commissie mag worden gestuurd, ontvangt de aio een premie van fl. 3500, -. Aio’s die na afloop van hun aanstelling nog ongeveer 6 maanden nodig hebben om hun proefschrift af te ronden, krijgen een verlenging. Masterclasses voor excellente studenten Vanaf 1998 zijn er Masterclasses georganiseerd voor de betere student. Eerst heeft de faculteit de aandacht gericht op het terrein van American Contract Law en later in 2000 is er een masterclass rond het thema Juridische Geschillenbeslechting ontwikkeld en georganiseerd. Tijdens een periode van enkele maanden worden de geselecteerde studenten uitgenodigd een aantal malen een seminar omtrent het thema juridische geschillenbeslechting te volgen. De cyclus wordt ondersteund met een grondige selectie van relevante onderzoeksliteratuur en begeleid door zowel (gast)hoogleraren als praktijkgeoriënteerde juristen. Daarnaast dienen de studenten een uitvoerig paper te schrijven, dat zij vervolgens moeten presenteren voor de groep. Het leertraject kan gekarakteriseerd worden als een kweekvijver voor toekomstige AIO’s.
Kwaliteitszorg De kwaliteit van onderzoek is een grootheid die periodiek gemeten dient te worden. De juridische faculteit heeft in navolging van de adviezen uit het Visitatierapport 1996 daarvoor een Raad van Advies in het leven geroepen waarin zowel externe als interne leden zitting hebben, die de onderzoeksdecaan adviseert over de kwalitatieve eisen waaraan het verrichte onderzoek dient te voldoen. De Raad van Advies kan voor de toekomst strategische overwegingen meegeven over de wenselijke richting van het onderzoeksbeleid. De Raad van Advies is disciplinair breed samengesteld en adviseert primair de onderzoeksdecaan1. In juni 2000 is de Raad van Advies van het Sanders Instituut voor de eerste keer twee dagen bijeengeweest om de onderzoeksoutput over de jaren 1998 en 1999 van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid te evalueren en in het verlengde daarvan aanbevelingen te doen. De Raad van Advies heeft na aanvang van de werkzaamheden besloten niet het VSNU-protocol te volgen, maar een evaluatiemethode te kiezen waarmee per project een sterkte/zwakte-analyse gemaakt kon worden. De Raad van Advies heeft naast de inhoudelijke programmatische toets mede de kwantitatieve output in ogenschouw genomen. Daarnaast heeft men gekeken naar de eigen bijdrage van de programmaleiders. Het commentaar van de Raad richtte zich vooral op: 1
De raad is als volgt samengesteld: Prof. Mr. K. von Benda-Beckmann, hoogleraar rechtsantropologie Erasmus Universiteit Rotterdam, tevens Leiter der Arbeitsgruppe normative Systemen, Max Planck Institüt für Ethnologische Forschung te Halle; Mr. J.W. van den Berge, Raadsheer in de Hoge Raad der Nederlanden; Prof. Mr. C. Flinterman, hoogleraar Rechten van de Mens en directeur Onderzoeksschool Rechten van de Mens aan de Universiteit Utrecht; Prof. Dr. R.M.G.E. Foqué, hoogleraar Rechtstheorie en rechtsfilosofie aan de Universiteit van Leuven en aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid Erasmus Universiteit Rotterdam (voorzitter van de Raad van Advies); Prof. Mr. K.F. Haak, hoogleraar Handelsrecht, burgerlijk recht en burgerlijk procesrecht Faculteit der Rechtsgeleerdheid Erasmus Universiteit Rotterdam; Prof. Mr. J.H. Nieuwenhuis, hoogleraar Privaatrecht, in het bijzonder verbintenissenrecht Faculteit der Rechtsgeleerdheid Universiteit Leiden; Prof. Mr. P. Sanders, emeritus-hoogleraar Faculteit der Rechtsgeleerdheid Erasmus Universiteit Rotterdam; Prof. Mr. A.H.J. Swart, Raadsheer bij het Gerechtshof te Amsterdam en hoogleraar Europese strafrechtelijke samenwerking Faculteit der Rechtsgeleerdheid Universiteit van Amsterdam.
7
• de interne coherentie, dan wel versnippering van het facultaire onderzoek als geheel. • de omvang, de coherentie, de aard van de publicaties, en de output van de betrokken onderzoekers. • het aantal promoties, het AIO-beleid, de afwezigheid van disciplines en de disciplinaire samenstelling en indeling. De onderzoeksdecaan heeft naar aanleiding van de rapportage van de Raad van Advies een standpuntbepaling geschreven. De standpuntbepaling is in de faculteit door zowel programmaleiders als de Begeleidingscommissie onderzoek (BCO) besproken en onderschreven. In de afgelopen periode is in het onderzoeksdecanaat de aandacht vooral uitgaan naar: 1. het ontwikkelen van een infrastructuur voor bevorderen en toetsen kwaliteit; 2. het uitzetten van lijnen van onderzoeksbeleid; 3. de voorbereiding van de herprogrammering van het onderzoek. Het rechtswetenschappelijke en interdisciplinaire onderzoek zijn met elkaar in balans gebracht. Er tekenen zich verschillende evenwichten af. De faculteit tracht beide wetenschappelijke invalshoeken op doordachte wijze in de programma’s tot hun recht te laten komen, waarbij de aandacht voor het rechtswetenschappelijke onderzoek nadrukkelijker dan in het verleden vertrekpunt is voor ontwikkeling van onderzoeksthema’s. De tweede balans die door de faculteit in evenwicht gebracht wordt is de verhouding tussen publiek- en privaatrecht. De kwaliteitszorg die noodzakelijk is om een brede juridische opleiding te verwezenlijken, vereist dat beide rechtsgebieden in voldoende mate gelijkwaardig tot hun recht komen. Dat betekent ook dat het onderzoek dat in beide rechtsgebieden verricht wordt, een voedingsbodem aanwezig weet in de opleiding tot jurist. De faculteit ontwikkelt momenteel nieuwe plannen om de kwaliteit van het onderzoek zo gunstig mogelijk te faciliteren. De maatregelen die het onderzoeksklimaat vitaliseren zijn zeer divers van aard: bevordering van grensoverschrijdend onderzoek, aanwezigheid van gasthoogleraren, inrichten van gezamenlijke seminars en het prioriteren van internationaliseringsactiviteiten. De faculteit beïnvloedt via het beleid van de onderzoeksdecaan, het permanente overleg met de programmaleiders en de directies van de onderzoekscholen het idee van publieke verantwoordelijkheid. De onderzoeksdecaan heeft alle programmaleiders gesproken met als resultaat dat een aantal programma’s wordt afgesloten en nieuwe programma’s van start zullen gaan. De onderzoeksdecaan heeft als ondersteunend beleidsinstrument de notitie "Rode Draad` Onderwijs en Onderzoek` gehanteerd waarin een overzicht is gegeven van beleidsinitiatieven op het terrein van onderwijs en onderzoek. Tevens is er een eerste schets gemaakt van een toekomstig onderzoeksbeleid voor de juridische faculteit onder de gewijzigde bestuurlijke verhoudingen zoals die door de wet Modernisering Universiteits Bestuur (MUB) van kracht zijn geworden.
Toekomst De faculteit verkeert nu in een overgangsfase omdat de herprogrammering van het onderzoek pas in de volgende periode zichtbaar wordt. Een groot aantal onderzoekprogramma’s is in
8
2000 afgesloten en de nieuwe programma’s, bijvoorbeeld Normstelling privaatrechtelijke verhoudingen (NPV), worden getoetst aan de criteria die beschreven zijn in het facultaire onderzoeksprofiel. In de toekomstige onderzoeksperiode zullen nog 14 onderzoeksprogramma’s deel uitmaken van het facultaire onderzoek, waarmee beantwoord wordt aan de gewenste schaalvergroting.
9
B.
Kerngegevens van de faculteit
1a.
Erasmus Universiteit Rotterdam
1b.
Faculteit der Rechtsgeleerdheid
2.
Capaciteitsgroep Privaatrecht Capaciteitsgroep Publiekrecht Capaciteitsgroep Algemene rechtswetenschappen Capaciteitsgroep Fiscaal recht
3a. 3b.
Onderzoeksinstituten (penvoerder): geen Onderzoeksinstituten (participant) : geen
4a.
Onderzoeksscholen (penvoerder): • Onderzoeksschool Maatschappelijke Veiligheid
4.b
Onderzoeksscholen (participant) • Onderzoeksschool Juridische Geschillenbeslechting • Rechten van de Mens • Onderzoeksschool Centrum voor Regionale Studies (CERES) • Global Governance
5.
Opleidingen • Nederlands recht • Fiscaal recht
6a.
Baten 2000
eerste geldstroom: tweede geldstroom: derde geldstroom:
21047 57 7800
kf kf kf
6b.
Lasten 2000
personele lasten: overige lasten: totaal:
24947 6792 31739
kf kf kf
7a.
Personeel
(op 31-12-2000)
10
wetenschappelijk personeel ondersteunend en beheerspersoneel incl. STAS 7b
142,04 80,77
fte fte
Studenten (op 01-12-2000) (incl. extranei) Opleiding
Man
Vrouw
Totaal
1.
Nederlands recht
1512
1498
3010
2.
Fiscaal recht
164
97
261
3.
Extranei
16
11
27
1692
1606
3298
Totaal 1+2+3
8. Overzicht onderzoeksprogramma’s (korte titels) 8.1
C.
SAI-EUR SAI-EUR SAI-EUR SAI-EUR SAI-EUR SAI-EUR
01-01 01-02 01-03 01-04 01-05 01-07
De rechtsbetrekking Bestuursstrafrecht Goederenrecht Geintegreerd recht Mensenrechten Transfrontier mobility
1993 1991 1991 1995 1995 1994
t/m t/m t/m t/m t/m
2000 afgesloten 2000 afgesloten 2000 voortgezet 2000 voortgezet onbepaald 2000 voortgezet
SAI-EUR SAI-EUR SAI-EUR SAI-EUR
02-01 02-03 02-04 02-05
Eff. Rechtspleging Spreiding en bevoegdheden Rechtsvinding Civ. Aansprakelijkheid
1991 1990 1990 1991
t/m t/m t/m t/m
2000 2000 2000 2000
SAI-EUR SAI-EUR SAI-EUR SAI-EUR SAI-EUR SA-EUR
03-01 03-02 03-03 03-04 03-06 03-07
Handel en vervoer Int. Handelsrecht Maatsch. Veiligheid Jurimetrie Corp. Governance Labour law
1993 1993 1992 1992 1995 1996
t/m t/m t/m
onbepaald, naar NPV onbepaald, naar NPV 2000 voortgezet onbepaald 2000, afgesloten 2000, naar NPV
SAI-EUR SAI-EUR SAI-EUR SAI-EUR SAI-EUR SAI-EUR
04-01 04-02 04-03 04-06 04-07 04-08
Heffingen l.o. Belastingweerstand Globalization GBR Gemeenschapsrecht Fiscale aspecten
1993 1986 1997 1984 1993 1994
t/m t/m t/m t/m t/m
2000 voortgezet 2000 afgesloten onbepaald 2000 voortgezet 2000 voortgezet 2000 voortgezet
Documentatie per programma
voortgezet voortgezet afgesloten afgesloten
Universiteit: eur Programma: De rechtsbetrekking Programmaleider:prof.mr. P.A.M. Mevis, prof.mr. G. Overkleeft-Verburg
11
1. Volledige titel De rechtsbetrekking als gemeenschappelijke noemer van bestuursrecht, strafrecht en privaatrecht Programma code: EUR SAI 01-01
2. Deelprogramma’s 3. Leden programma mr. C.J. Bax (1995-1999) mr. J. uit Beijerse (1995-1999) mr. B.F. Beljaars (1995) prof.mr. C.P.M. Cleiren (1995-1997) mr. A.R.G. van Dijk-Barkmeijer (1995) prof.dr. R.M.G.E. Foque (1995-1996) mr.drs. J.L.M. Gribnau (1995-1998) mr.dr. H.O. Kerkmeester (1995-1999) mr. M.E. Kros (1995) prof.mr. R.M. van Male (1995-1997) prof.mr. P.A.M. Mevis (1995-1999) prof.mr. A.I.M. van Mierlo (1995-1999) prof.mr. G. Overkleeft-Verburg (1997-1999) mr. N.J. Paridon (1998-1999) mr. H.F.T. Pennarts (1995-1998) mr. B.P.M. van Ravels (1995-1997) mr. L.J.J. Rogier (1995-1997) mr. M.C. de Voogd (1998-1999) mr. P.L. de Vos (1995-1997) dr. S.E. Zijlstra (1995-1997)
4.Trefwoorden Rechtstheorie; grondslagen van het recht; grondslagen van bestuursrecht, strafrecht en privaatrecht; overheidsaansprakelijkheid; vormen- en procedures; rechtssubjectiviteit; toedeling van bevoegdheden; interne rechtsvergelijking; externe rechtsvergelijking
5. Onderzoektijd wetenschappelijk personeel (wp) Fte Wp1 aio Wp1 other Totaal
1995 1996 1997 1998 1999 2000 Totaal 4,50 4,50 1,92 0,00 0,12 11,04 4,55 3,72 3,37 1,98 1,70 1,30 16,62 9,05 8,22 5,29 1,98 1,82 1,30 27,66
6. Opbouw onderzoekinput wetenschappelijk personeel 2000 Fte Professor (hgl) Associate professor (uhd) Other senior staff (ud) Junior staff (aio,oio) Totaal
wp1
wp2
wp3
Totaal
0,15 0,30 0,85 1,30
0,75 0,75
0,00
0,15 0,30 0,85 0,75 2,05
7. Samenvatting programma-opzet Het programma is een gezamenlijke inspanning van onderzoekers van verschillende vakgroepen: Algemeen, Strafrecht, Staats- en bestuursrecht en Privaatrecht. Dit programma is gericht op een verkenning van de mogelijkheden en onmogelijkheden van een verdere integratie en harmonisatie van (deelterreinen van) de klassieke rechtsgebieden, dat wil zeggen van het bestuursrecht, het strafrecht en het privaatrecht. Daarbij is in de eerste plaats de vraag of een gemeenschappelijk ideeëngoed voorhanden is dat de verschillende deeldisciplines met elkaar delen; dat wil zeggen een gedachtegoed dat het fundament zou kunnen zijn van een gemeenschappelijk algemeen deel; een nieuw gemeen recht, waarin algemene aspecten van de klassieke rechtsgebieden kunnen worden geïntegreerd. Dit geïntegreerde recht zou zowel op het materiële, als op het formele recht - het procesrecht - betrekking kunnen hebben. In de tweede plaats gaat het erom te onderzoeken of domeinspecifieke rechtsbeginselen kunnen worden aangewezen die nopen tot desintegratie; dat wil zeggen
Universiteit: eur 12 Programma: De rechtsbetrekking Programmaleider:prof.mr. P.A.M. Mevis, prof.mr. G. Overkleeft-Verburg beginselen die een eigen specifieke ontwikkeling van een rechtsgebied in afwijking van, of in aanvulling op, het algemeen deel van het recht kunnen rechtvaardigen.
8. Inhoudelijk overzicht resultaten Vernieuwend is het onderzoek in tweeërlei zin. In de eerste plaats wordt in het onderzoek de rechtsbetrekking als (theoretisch) uitgangspunt genomen, in plaats van de tot de gebieden van privaatrecht, strafrecht en bestuursrecht behorende centrale begrippen rechtssubject, rechtspersoon, individu en bestuursorgaan. In de tweede plaats staan in het onderzoek door dit theoretische uitgangspunt in het bijzonder de gemeenschappelijke kenmerken van de verschillende rechtsgebieden centraal, hetgeen mede in verband met de toenemende verwevenheid van die gebieden in de rechtspraktijk (bestuursstrafrecht) van groot belang is te achten. Daarenboven levert dit een kader op waarmee nieuwe relevante vragen bestudeerd kunnen worden (i.h.b. de informatiebetrekking). Uit de bijgevoegde lijst van publicaties blijkt, dat dit onderzoeksthema inspirerend werkte op de deelnemers, resulterend in een relevante onderzoeksproductie. Dit ondanks ondervonden tegenslagen. Door het vertrek van de collega's Van Male, Foqué en Cleiren was halverwege de looptijd van het programma een wisseling van programmaleiders noodzakelijk, terwijl ook het vertrek van andere deelnemers de continuïteit van de werkverbanden onder druk zette. Desondanks hebben twee gezamenlijke publicaties het licht gezien. In het boek Voor risico van de overheid? Wordt het leerstuk van de aansprakelijkheid van de overheid bezien vanuit het bestuursrecht, het strafrecht en het burgerlijk recht. De bundel Procesvertegenwoordiging is het product van een op 8 november 1998 gehouden studiedag over overeenkomsten en verschillen van procesvertegenwoordiging in het bestuursrecht, civiel recht en strafrecht. Studiedag en de daaruit voortvloeiende bundel zijn illustratief voor een ander kenmerk van het onderzoeksprogramma: de uitwisseling van ervaring en ideeën van "praktijkjuristen" en wetenschappers.
9. Voortzetting De onderzoeksgroep oriënteert zich op de voortzetting van het onderzoek. Vooralsnog heeft deze verkenning de volgende samenhangende onderzoeksthema's/vragen opgeleverd: a. De noodzaak van voortgezet, intern rechtsvergelijkend onderzoek op rechtsgebied overschrijdende thema's. Daarbij dienen zich nieuwe onderwerpen aan. In de afgelopen periode ging veel aandacht uit naar vormen van financiële compensatie/schadevergoeding. Andere gemeenschappelijke thema's kunnen zijn de invoering en wijze van omgang met nieuwe vormen van klachtbehandeling en alternatieve geschillenbeslechting en gemeenschappelijke beginselen van behoorlijke besluitvorming. Kernpunten zijn: de spanning tussen beginselen en domeinspecifieke uitwerking in samenhang met achterliggende, ten dele in het formele recht verankerde (rechtsstatelijke) waarden. b. Aan "De Rechtsbetrekking" was het streven naar eenheid van recht (harmonisatie) inherent. Vandaar de nadruk op het - bottom up - ontwikkelen van gemeenschappelijke beginselen, die dan als zodanig weer fungeren als bron van rechtsvorming in concreto. Dit betekent een accentverschuiving van "de bijzondere wet naar de algemene". De (uitbreiding van de) Algemene wet bestuursrecht is een belangrijk voorbeeld van deze ontwikkeling. Ook zien we deze - beginselgeoriënteerde - benadering terug in het Europees recht (richtlijnen) en in internationale verdragen. Een oriëntatie op beginselen werkt door in het proces van rechtsvinding, geeft de rechter immers meer armslag uit een oogpunt van rechtsvorming in concreto. (Zie hieromtrent de jurisprudentie van de ARRS inzake het zelfstandig schadebesluit en terugvordering van hetgeen van overheidswege onverschuldigd is betaald.) . c. Als derde aandachtsgebied geldt de communautaire rechtsontwikkeling en de problemen van doorwerking ervan in het nationale recht. Op dit moment is een communautair gestuurde/afgedwongen en verdiepte harmonisatie van het recht van de EG-lidstaten zichtbaar, gekoppeld aan de invoering van de Euro en de ontwikkeling van de informatiemaatschappij c.q. kenniseconomie. Mede door het Verdrag van Amsterdam, werkt het Europees recht steeds meer door op rechtsgebieden waarop de lidstaten daarvoor hun traditionele rechtsautonomie nog hadden behouden. Zwaartepunt is de realisering van een voor de informatiemaatschappij noodzakelijke uniforme juridische infrastructuur en een toeneming van bestuurlijke, politiële en justitiële samenwerking binnen de gemeenschap. Deze versnelling in verticaal gestuurde rechtsontwikkeling, toegesneden op de invoering van een "Europese standaard" raakt alle rechtsgebieden. Een tweede punt is dat de Europeesrechtelijke herkomst van bepaalde delen van het recht, dit recht blijvend in de toepassing kleurt, niet alleen door de uitvoerings- en toezichtsverantwoordelijkheid van de Europese Commissie en handhaving door het Hof van Justitie,
Universiteit: eur Programma: De rechtsbetrekking Programmaleider:prof.mr. P.A.M. Mevis, prof.mr. G. Overkleeft-Verburg
13
maar ook doordat dit deel van het recht onderworpen is aan Europeesrechtelijke rechtsbeginselen. Met deze ontwikkeling is het onderzoeksthema "eenheid en verscheidenheid" in een breder perspectief komen te staan, in het kader waarvan zich een reeks van relevante onderzoeksvragen aandient, toegesneden op behoud van legitimiteit en functionaliteit van het recht. Zoals opgemerkt is op dit moment de gedachtevorming gaande. In ieder geval staat voor de programmaleiders vast, dat hetgeen aan onderzoek en inzichten is bereikt onder het onderzoeksprogramma "De Rechtsbetrekking" van blijvende betekenis is, want een inspiratiebron om op dit spoor door te gaan.
10. Maatschappelijke relevantie De relevantie van "De Rechtsbetrekking" blijkt uit de accenten in het onderzoeksprogramma, met name de bijdrage aan de actuele rechtsontwikkeling omtrent het schadevergoedingsrecht bij rechtmatige en onrechtmatige overheidsdaden en het exploreren van nieuwe onderzoeksthema's zoals procesvertegenwoordiging. Een tweede punt is de gebleken meerwaarde van de methode van interne rechtsvergelijking, mede toegespitst op de grondslagen van de verschillende rechtsgebieden. Dit type dogmatisch gekleurd onderzoek, toegesneden op thema's van eenheid en verscheidenheid van het recht, is voorts relevant met het oog op het behoud van de functionaliteit van het rechtssysteem. Met name in perioden van turbulente rechtsontwikkeling en versterking van instrumentaliseringstendenzen is dit type, dogmatisch georiënteerd onderzoek noodzakelijk.
11. Nadere indicaties kwaliteit/reputatie Uit het de opgave van publicaties blijkt dat contract-onderzoek is verricht door Zijlstra en Mw.Overkleeft ten behoeve van Trénité van Doorne (ex ante evaluatie Flora- en Faunawet). Voorts is door Mw. Overkleeft contract-onderzoek verricht voor: . ministerie van Verkeer en Waterstaat (deskundigenrapport aanpassing richtlijn Havenstaatcontrole) . ministerie van VROM (invoering hfdst. 9 Awb, klachtvoorziening, bij de huurcommissies) . VNO/NCW/Stichting Vervoeradres betreffende zelfregulering . ad hoc adviezen in het kader van lopende procedures (advocatuur) terwijl het volgende onderzoek loopt: . ministerie van BZK inzake wetgeving omtrent basisadministraties . ministerie van Buitenlandse Zaken inzake regulering van informatievoorziening omtrent diplomaten c.a. prof. mr. P.A.M. Mevis - lid bestuur onderzoeksschool Rechten van de Mens - lid redactie serie Studiepockets strafrecht - rechter-plaatsvervanger rechtbank Rotterdam - raadsheer-plaatsvervanger gerechtshof Amsterdam -
12. Kern- en uitstekende publicaties Kernpublicaties 1. Cleiren, C.P.M., Foque, R.M.G.E., Gribnau, J.L.M., Male, R.M. van, & Mevis, P.A.M. (Ed.). (1996). Voor risico van de overheid? Deventer: Gouda Quint, 322 pp. 2. Zijlstra, S.E. (1997, december 12). Zelfstandige bestuursorganen in een democratische rechtsstaat. EUR, 513 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. R.M. van Male & prof.mr. M. Scheltema). 3. Gribnau, J.L.M. (1998, november 20). Rechtsbetrekking en rechtsbeginselen in het belastingrecht. EUR, 451 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. R.M.G.E. Foque & prof.mr.drs H.P.A.M. van Arendonk). 4. Mevis, P.A.M. (1998). Constitutioneel Strafrecht. Deventer: Kluwer juridische uitgevers, 44 pp. 5. Bax, C.J., Gribnau, J.L.M. & Mevis, P.A.M. (Ed.). (2000). Procesvertegenwoordiging. Deventer: Gouda Quint, 155 pp.
Uitstekende publicaties 1. Cleiren, C.P.M., & Mevis, P.A.M. (1995). De beoordeling van strafvorderlijk overheidsoptreden; Een beschouwing op basis van een vergelijking tussen de strafrechter en de Nationale Ombudsman. Delikt en
Universiteit: eur 14 Programma: De rechtsbetrekking Programmaleider:prof.mr. P.A.M. Mevis, prof.mr. G. Overkleeft-Verburg Delinkwent, 25(7), 700-713. 2. Foque, R.M.G.E. (1995). Het recht van de verscheidenheid. In K. Schuyt & Chr. de Vries (Eds.), De open samenleving en haar vrienden. In discussie met Jan Glastra van Loon (pp. 145-169). Amsterdam/Meppel: Boom. 3. Male, R.M. van (1995). Gevolgen van onrechtmatige regelgeving in Nederland. Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink, 59 pp. 4. Rogier, L.J.J. (1995). De algemene wet bestuursrecht en strafrecht. Monografieën Algemene wet bestuursrecht B-6. Deventer : Kluwer, 121 pp. 5. Zijlstra, S.E. (1996). Toezicht op bestuursorganen naar huidig en komend Awb-recht. Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht (NTB), 2(2), 53-64. 6. Buijsen, M.A.J.M. (1997). De positivistische zijde van Locke’s moraal-filosofische theorie. Nederlands Tijdschrift voor Rechtsfilosofie en Rechtstheorie, 26(1), 36-53. 7. Gribnau, J.L.M. (1997) Grenzen aan instrumentalisering, Weekblad voor Fiscaal Recht, 126(6248), p. 807818 8. Overkleeft-Verburg, G. (1998). Zelfsturing en zelfregulering. Over de verhouding van bestuurskunde en (bestuurs)recht. In W.B.H.J. van de Donk & P.H.A. Frissen (Eds.), Over Bestuur, Recht en Informatisering. Opstellen aangeboden aan prof.mr.dr. I.Th.M. Snellen (pp. 253-270). Lelystad: Koninklijke Vermande. 9. Bax, C.J. (1999). Cum quis minus habet suo. On the Principle of Equality against Public Burdens, Revue Européenne de Droit Public, 11(2), p. 455-481 10. Overkleeft-Verburg, G. (1999). De Algemene wet bestuursrecht en de (beperking van) grondrechten. In H.R.B.M. Kummeling, e.a. (Ed.), Het bestuursrecht als agenda voor het staatsrecht (pp. 129-153). Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink.
13. Dissertaties 13.1. Doctoraat verleend door de eigen universiteit, voorbereid aan de eigen universiteit 1997 Zijlstra, S.E. (1997, december 12). Zelfstandige bestuursorganen in een democratische rechtsstaat. EUR, 513 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. R.M. van Male & prof.mr. M. Scheltema). 1998 Beijerse, J. uit (1998, december 4). Op verdenking gevangen gezet. Het voorarrest tussen beginselen en praktische behoeften. EUR, 230 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. C.J.C.F. Fijnaut & prof.mr. C.P.M. Cleiren). Gribnau, J.L.M. (1998, november 20). Rechtsbetrekking en rechtsbeginselen in het belastingrecht. EUR, 451 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. R.M.G.E. Foque & prof.mr.drs H.P.A.M. van Arendonk). Roozendaal, B.J.P.G. (1998, september 24). Overheidsaansprakelijkheid in Duitsland, Frankrijk en Nederland. EUR, 440 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. R.M. van Male). 1999 Buijsen, M.A.J.M. (1999, june 4). Het recht en zijn waarde. EUR, 362 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. R.M.G.E. Foque).
Universiteit: eur Programma: Bestuursstrafrecht Programmaleider:prof.mr. H. de Doelder, prof.mr. L.J.J. Rogier
15
1. Volledige titel Bestuursstrafrecht Programma code: EUR SAI 01-02
2. Deelprogramma’s 3. Leden programma prof.mr. H. de Doelder (1995-1999) prof.mr. M.W.C. Feteris (1995-1999) dr. A.R. Hartmann (1995-1999) mr. J.W. van der Hulst (1995-1999) mr. E.M. de Koning-de Jong (1995-1996) mr. D. Otto (1996-1998) mr. L.J.J. Rogier (1995-1999) dr. P.M. van Russen Groen (1995-1997) mr. J.C. van t Veer (1995-1997)
4.Trefwoorden Bestuursstrafrecht; bestuurlijke sancties; bestuurlijk sanctierecht; administratief sanctierecht; administratieve sancties; administratiefrechtelijke handhaving; bestuurlijke rechtshandhaving, bestuursrechtelijke handhaving.
5. Onderzoeksinput wetenschappelijk personeel (WP) Fte Wp1 aio Wp1 overig Wp3 overig Totaal
1995 1,50 1,15 0,75 3,40
1996 0,86 1,78
1997 0,56 1,85
1998 0,75 0,40
2,64
2,41
1,15
1999 0,31 0,84 0,35 1,50
totaal 3,98 6,02 1,10 11,10
6. Opbouw onderzoeksinput wetenschappelijk personeel in 2000 Fte Totaal
wp1 0,00
wp2 0,00
wp3 0,00
totaal 0,00
7. Samenvatting programma-opzet De thema's van dit onderzoek hebben betrekking op het grensvlak van strafrecht en bestuursrecht. Het gaat hierbij enerzijds om het deel van het strafrecht dat bestuursrechtelijke trekken vertoont (bijvoorbeeld de zogenaamde ordeningswetgeving en de Wet op de Economische Delicten), anderzijds om dat deel van het bestuursrecht dat strafrechtelijke elementen bevat (bijvoorbeeld administratieve boeten). De doelstelling van het onderzoek is integratieve bestudering van het publiekrechtelijke sanctierecht, in het bijzonder van het bestuursstrafrecht. Onderzocht wordt wat de verhouding is tussen bestuursrecht en strafrecht en wat het rechtskarakter is van het bestuursstrafrecht, mede gelet op de internationaalrechtelijke ontwikkelingen op dat gebied. Hierbij wordt gebruik gemaakt van literatuuronderzoek, juridisch-empirisch onderzoek, rapportages en annotaties.
8. Inhoudelijk overzicht resultaten Het onderzoek heeft zich in de loop der jaren inhoudelijk verbreed en verdiept. Startpunt vormde de wet Mulder, die voorziet in de afhandeling van verkeersovertredingen buiten het voorheen daarop van toepassing zijnde strafrecht. Daarnaast heeft het onderzoek zich ook gericht op de Wegenverkeerswet, de bestuurlijke boete, bestuurlijke sancties opgelegd door de Europese commissie, anti-fraude wetgeving, de fiscale boete, het kansspelbeleid en het Duitse Verwaltungsstrafrecht. Het lange termijnresultaat van deze onderzoeksinspanningen is de afgelopen jaren goed zichtbaar geworden in de vorm van drie voltooide proefschriften over het kansspelbeleid in Nederland, rechtsbescherming in het bestuursstrafrecht en bewijs in het bestuursstrafrecht.
9. Voortzetting Het onderzoek onder de noemer bestuursstrafrecht zal per 1 januari 2000 worden afgesloten. Publicaties na die datum zullen worden voorbereid en gemaakt in het kader van de Onderzoekschool Maatschappelijke Veiligheid (OMV) en het programma Mensenrechten.
Universiteit: eur Programma: Bestuursstrafrecht Programmaleider:prof.mr. H. de Doelder, prof.mr. L.J.J. Rogier
16
10. Maatschappelijke relevantie De publicaties bestrijken een breed terrein van de publieke handhaving - de handhaving van rechtsregels door overheidsorganen - met name de handhaving door middel van sancties. Van oudsher is er in de dogmatiek een onderscheid gemaakt in punitieve sancties die in het strafrecht worden opgelegd en herstellende sancties die vanuit het bestuursrecht worden opgelegd. In dit onderscheid worden punitieve sancties opgelegd door de (straf)rechter en mogen herstellende sancties worden opgelegd door een bestuursorgaan zelf zonder tussenkomst van de rechter. De ontwikkelingen van de laatste twintig jaar hebben dit onderscheid in steeds verdergaande mate op losse schroeven gezet. Punitieve en herstellende sancties worden heden ten dage opgelegd zowel in het strafrecht als in het bestuursrecht. Dit lijkt de rechtszekerheid en de overzichtelijkheid van het sanctierecht voor de burger en maatschappelijke instellingen niet te hebben bevorderd. Het in kaart brengen van dit sanctierecht en bijbehorende rechtsbeginselen is derhalve van groot maatschappelijk belang. Tevens is het relevant voor de rechtsontwikkeling in het bestuurlijke sanctierecht nu en in de toekomst. Daarbij komen normatieve vragen aan de orde zoals: mag de overheid altijd naar believen kiezen of een punitieve sanctie mag worden opgelegd indien een herstellende sanctie zou voldoen, (in hoeverre) mag deze sanctie zelfstandig worden opgelegd door een overheidsorgaan dat belang heeft bij de handhaving, moet er niet altijd gelegenheid zijn de oplegging van de sanctie voor te leggen aan een rechterlijke instantie en hoe zwaar mag een punitieve sanctie zijn (wat is een toelaatbaar boetebedrag) en wie bepaalt dit? Deze vragen zijn niet enkel van belang voor het bestuurlijke sanctierecht alleen maar raken veelal ook de grondslagen van het recht in het algemeen. De wetenschappelijke relevantie van de onderzoeksactiviteiten beperkt zich derhalve niet enkel tot het deelterrein van de bestuurlijke handhaving maar omvat eveneens de grondslagen van het recht in al zijn verschijningsvormen.
11. Nadere indicaties kwaliteit/reputatie Prof.mr. H. de Doelder is hoogleraar Strafrecht en Strafprocesrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, raadsheer-plaatsvervanger in het Gerechtshof te Den Bosch en voorzitter van de Dutch Association for the study of the protection of the financial interests of the European Union (Dasec). Mr.dr. J.W. van der Hulst is, rechter-plaatsvervanger in de Arrondissementsrechtbank Rotterdam en secretaris van de Dasec. Prof.mr. M.W.C. Feteris is hoogleraar Belastingrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en raadsheerplaatsvervanger in het Gerechshof Den Bosch. Prof.mr. L.J.J. Rogier is bijzonder hoogleraar Bestuursstrafrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en rechter-plaatsvervanger in de Arrondissementsrechtbank Rotterdam. Hij was van 1996 tot 1999 Lector Staatsen Bestuursrecht aan de Universiteit van de Nederlandse Antillen en plaatsvervangend lid van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van de Nederlandse Antillen.
12. Kern- en uitstekende publicaties Kernpublicaties Hartmann, A.R. (1998, june 5). Bewijs in het bestuursstrafrecht. EUR, 283 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. H. de Doelder). Hartmann, A.R., & Russen Groen, P.M. van (1998). Contouren van het bestuursstrafrecht. Deventer: Gouda Quint, 169 pp. Russen Groen, P.M. van (1998, june 5). Rechtsbescherming in het bestuursstrafrecht. EUR, 365 pp. ((co)Promot.: prof.mr. H. de Doelder). Toelichting: Deze drie kernpublicaties vormen één geheel. Vooral het gezamenlijke deel van de beide proefschriften over het bestuursstrafrecht is met recht te beschouwen als de kernpublicatie van het project. In het boek staat de theoretische vraag naar de veranderende verhouding tussen de verschillende rechtsgebieden centraal, met name de vermenging van rechtssferen in het gebied tussen het strafrecht en het bestuursrecht. Dit heeft geresulteerd in de omschrijving van een deel van het recht als het `bestuursstrafrecht'. De beide afzonderlijke proefschriften gaan dieper in op deelaspecten van het bestuursstrafrecht. Het eerste beschrijft een onderzoek naar het bewijs in het bestuursstrafrecht. Dit bewijs wordt vergeleken met het bewijs in het Strafrecht enerzijds en het Bestuursrecht anderzijds. In het tweede proefschrift wordt onderzocht welke de concrete gevolgen zijn van het van toepassing zijn van strafrechtelijke rechtswaarborgen op sanctiebevoegdheden van bestuursorganen. Uitstekende publicaties 1. Feteris, M.W.C. (1995). Herziening van het fiscale boetestelsel. Weekblad voor Fiscaal Recht, 124(6162), 1161-1168.
Universiteit: eur 17 Programma: Bestuursstrafrecht Programmaleider:prof.mr. H. de Doelder, prof.mr. L.J.J. Rogier 2. Doelder, H. de (1999). Grenzen tussen administratief en gerechtelijk onderzoek. In J.A.E. Vervaele (Ed.), Grenzen tussen administratief en gerechtelijk onderzoek (pp. 35-45). Antwerpen/Groningen: Intersentia Rechtswetenschappen. 3. Hartmann, A.R. (1999). De wettelijke regeling van de bestuurlijke boete naar vorm en inhoud. In H. de Doelder, M. de Meijer, & D. Otto (Eds.), De bestuurlijke boete in perspectief (pp. 39-62). Deventer/Rotterdam: Gouda Quint/Sanders Instituut. 4. Otto, D., Meijer, M.E. de, & Doelder, H. de (1999). De bestuurlijke boete in perspectief. In H. de Doelder, M.E. de Meijer, & D. Otto (Eds.), De bestuurlijke boete in perspectief (pp. 1-20). Deventer/Rotterdam: Gouda Quint/Sanders Instituut.
13. Dissertaties 13.1. Doctoraat verleend door de eigen universiteit, voorbereid aan de eigen universiteit 1998 Hartmann, A.R. (1998, june 5). Bewijs in het bestuursstrafrecht. EUR, 283 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. H. de Doelder). Hartmann, A.R., & Russen Groen, P.M. van (1998). Contouren van het bestuursstrafrecht. Deventer: Gouda Quint, 169 pp. Russen Groen, P.M. van (1998, june 5). Rechtsbescherming in het bestuursstrafrecht. EUR, 365 pp. ((co)Promot.: prof.mr. H. de Doelder). Veer, J.C. van t (1998, june 4). Spelregels. EUR, 395 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. H. de Doelder).
Universiteit: eur Programma: Grenzen van het goederenrecht Programmaleider:prof.mr. A.I.M. van Mierlo
18
1. Volledige titel Grenzen van het goederenrecht Programma code: EUR SAI 01-03
2. Deelprogramma’s 3. Leden programma mr. F.M. Beijer (1999-2000) mr. Z.H. van Duijnstee-van Imhoff (1995-2000) mr. H.A.G. Fikkers (1995-2000) mr. J.J.M. Grapperhaus (2000) prof.mr. A.I.M. van Mierlo 1995-2000) prof.mr. A.J.M. Nuytinck (1997-2000) mr. E.B. Rank-Berenschot (1995-2000) mr. B.C. Wentink (1995) mr. R. Westrik (1995-2000) mr. E.E. de Wijkerslooth-Vinke (1995-1997) mr.drs. R. Zwitser (1995)
4.Trefwoorden Derdenwerking van contracten; erfrecht; huurrecht; huurbeding bij hypotheek; huwelijksvermogensrecht; licentie; materieel beslagrecht; reclamerecht; zekerheden en faillissement
5. Onderzoeksinput wetenschappelijk personeel (WP) Fte Wp1 overig Totaal
1995 1,45 1,45
1996 1,29 1,29
1997 1,33 1,33
1998 1,25 1,25
1999 1,40 1,40
2000 1,28 1,28
totaal 8,00 8,00
6. Opbouw onderzoeksinput wetenschappelijk personeel in 2000 Fte Professor (hgl) Associate professor (uhd) Other senior staff (ud) Totaal
wp1 0,17 0,33 0,78 1,28
wp2
Wp3
0,00
0,00
Totaal 0,17 0,33 0,78 1,28
7. Samenvatting programma-opzet De doelstelling van het onderzoek is aanreiking en verdieping van kennis en inzicht op de grensgebieden van het goederenrecht. Centraal daarbij staat steeds de vraag in hoeverre beginselen of regels van goederenrecht van belang zijn bij problemen van faillissementsrecht, verbintenissenrecht en familievermogensrecht en omgekeerd.
8. Inhoudelijk overzicht resultaten De opzet van het onderzoeksprogramma is gericht op een studie van de grenzen van het goederenrecht. Geconcludeerd kan worden dat de grenzen tussen het goederenrecht enerzijds en bijvoorbeeld het verbintenissenrecht anderzijds veel minder scherp zijn te trekken dan op grond van de traditionele benadering in literatuur en onderwijs mag worden verwacht. Illustratief in dat verband is het huurbeding, dat toch tot een nadere bezinning op de elementaire beginselen van goederen- versus verbintenissenrecht, waaronder derdenwerking en prioriteit. Het onderzoeksprogramma heeft in de voorbije periode een zekere evolutie doorgemaakt. Het onderzoeksveld heeft niet alleen betrekking op vragen omtrent de grenzen van het goederenrecht, doch betreft ook leerstukken van het goederenrecht, die niet of niet direkt de grenzen van het goederenrecht regarderen. Fraaie voorbeelden in dat verband vormen het zekerhedenrecht en – wat genoemd zou mogen worden – het kunstrecht. Kredietverlening gaat veelal gepaard met het verstrekken van goederenrechtelijke dan wel persoonlijke zekerheden. Het zogenaamde blanco krediet komt in de praktijk weinig voor. Daarnaast geschiedt in veel gevallen de kredietverlening niet meer door één enkele bank, maar door een syndicaat van banken, waarbij opvalt dat dergelijke syndicaten veelal niet uit louter Nederlandse participanten bestaat. Dergelijke syndicaten leiden op het punt van het zekerhedenrecht tot uiteenlopende onderzoeksvragen van Nederlands (internationaal) privaatrecht. De combinatie van onderzoek op het terrein van intern en internationaal privaatrecht is in
Universiteit: eur 19 Programma: Grenzen van het goederenrecht Programmaleider:prof.mr. A.I.M. van Mierlo Nederland tamelijk uniek, zeker waar dat onderzoek universiteit- en faculteit-overschrijdend is. Inmiddels is de studie van M.V. Polak en A.I.M. van Mierlo, Verstrekking van zekerheden aan internationale syndicaten, toe aan een derde druk. De bewerking daarvan zal in de loop van 2002 ter hand worden genomen. Kunst vormt een bron van uiteenlopende rechtsvragen. Binnen de onderzoeksgroep is in het bijzonder mevrouw Fikkers zich met deze materie gaan bezighouden. Gelet op de betrokkenheid van de huidige projectleider bij het SAI 02-01 Efficiënte rechtspleging ligt het in de rede dat vanaf heden het projectleiderschap wordt gedeeld met de huidige universitaire hoofddocent, mw. mr H.A.G. Fikkers. Binnen het onderzoeksprogramma Grenzen van het goederenrecht vindt op korte termijn de promotie van mr R. Westrik plaats.
9. Voortzetting Het programma dient te worden gecontinueerd. Gelet op de evolutie die het onderzoeksprogramma de voorbije jaren heeft doorgemaakt lijkt enige aanpassing in de naamgeving van het programma gewenst. Vooralsnog gaan de gedachten uit naar “Het goederenrecht en zijn grenzen”. Overwogen wordt met het onderzoeksprogramma aansluiting te zoeken bij “Normstellingen in privaatrechtelijke verhoudingen”. Voorts zal van het onderzoeksprogramma deel gaan uitmaken het materiele beslagrecht, opdat aldus aansluiting wordt verkregen met het onderdeel beslag- en executierecht uit het SAI 02-01 programma Efficiente rechtspleging.
10. Maatschappelijke relevantie A.I.M. van Mierlo is: - Voorzitter Overleggroepen (Algemene Voorwaarden Schilders-, Behangers- en Glaszettersbedrijf / Algemene Voorwaarden Textielreiniging / Algemene Voorwaarden Textielhandel) (SER)
11. Nadere indicaties kwaliteit/reputatie A.I.M. van Mierlo is : - raadsheer-plaarsvervanger bij het Hof te Arnhem; - vaste annotator van Ars Aequi; - arbiter bij het Nederlands Arbitrage Instituut - redactielid serie Bank- en Effectenrecht. A.J.M. Nuytinck is: - redacteur van het tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht (FJR); - auteur Handboek Financiële Planning (Academie Financiële Planning);\ - lid adviesraad Juridische Taalbraak; - docent KNB-cursussen nieuw erfrecht vanaf 1998 tot heden i.v.m. de invoering van het nieuwe erfrecht in 2002. H.A.G. Fikkers is: - raadsheer-plaatsvervanger Gerechtshof ’s-Hertogenbosch; - redactielid Nieuwsbrief BW; - medewerker Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht; - lid Boekenraad Ars Aequi.
12. Kern- en uitstekende publicaties Kernpublicaties 1. Mierlo, A.I.M. van, & Polak, M.V. (1998). Verstrekking van zekerheden aan internationale syndicaten, Amsterdam: NIBE Uitgeverij, 153 pp. 2. Fikkers, H.A.G. (1999). Afstoten en terugkrijgen van kunstwerken. Over een Stichting Derdenkunst, de Six-archieven en de Malevitsj-collectie, Nedelands Juristenblad (NJB), 74(38), p. 1799-1805. Uitstekende publicaties 1. Westrik, R. (1997). De executerende hypotheekhouder of beslaglegger geconfronteerd met een latere huurder. Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging, 5(2), p. 30-37. 2. Fikkers, H.A.G. (1998) Problemen rond het inschrijfbare eigendomsvoorbehoud op scheepstoebehoren. In: Van beheering. Een goederenrechtelijke beschouwingen (pp. 45-64) Deventer: Gouda Quint.
Universiteit: eur Programma: Grenzen van het goederenrecht Programmaleider:prof.mr. A.I.M. van Mierlo 3. Mierlo, A.I.M. van (1998). Verzekering en autodiefstal. Verzekeringsarchief, 75(3), p. 78-86. 4. Rank-Berenschot, E.B. (1998) Het WGE-aandeel: een recht op naam van eigen aard. In: S.C.J.J. Kortmann, e.a. (Ed.), Ondernemingen en effecten (pp. 149-167 ), Deventer: W.E.J. TjeenkWillink
13. Dissertaties
20
Universiteit: eur Programma: Theorie en methode Programmaleider:Prof.mr.dr. M.A. Loth
21
1. Volledige titel Theorie en methode van geïntegreerde rechtswetenschap. Begripsvorming, taal en argumentatie in het recht Programma code: EUR SAI 01-04
2. Deelprogramma’s -
Recht en literatuur. Een wijsgerig-hermeneutische en rechtshistorische studie naar de betekenis van het oeuvre van James Boyd White; Recht in een multiculturele samenleving. Een grondslagenonderzoek; Waarhedenpluralisme in het perspectief van een relationele rechtsopvatting: een grondslagentheoretische analyse; Problèmes de traduction du nouveau Code Civil néerlandais. Etude de linguistique juridique; Consensualiteit in het strafprocesrecht. Een grondslagentheoretische analyse; Hobbes en het recht. Taal en reconstructie van de staatkundige en juridische orde; De relationele reconstructie van analogie-argumentatie in rechterlijke uitspraken; Filosofie en ideeëngeschiedenis van het continentale publiekrecht; Argumentatie in rechterlijke uitspraken. Een onderzoek naar de presentatie en reconstructie van complexe argumentatie in de motivering; Argumentatie in het verkeersrecht; Het begrip ‘cultuurgoed’ in rechtsfilosofisch en cultuursociologisch perspectief in verband met de teruggave van weggevoerde cultuurgoederen; Semantische aspecten van de interpretatie van rechtsregels; Vakdidactische concepten van de juridische opleiding in het licht van de theorie van de geïntegreerde rechtswetenschap.
3. Leden programma mr. B.F. Beljaars (1995-1996) (1999-2000) prof.dr. R.M.G.E. Foque (1995-2000) mr.dr. A.M.P. Gaakeer (1995-2000) dr. E.M. Galenkamp 1995-2000) dr. S.L. Gutwirth (1995-2000) dr. T. van Haaften (1995-1998) mr. W.H. den Harder (1995-2000) drs. A. Heroquel (1995-1998) mr. M. Hildebrandt (1995-2000) mr.dr. H.O. Kerkmeester (1998-2000) mr.drs. H.T.M. Kloosterhuis (1995-2000) prof.mr. M.A. Loth (1997-2000) dr. R. Pieterman (1998-2000) drs. J.V.A.G. Piret (1995-2000) drs. H.J. Plug (1995-2000) drs. H.D.J. Stam (1995-2000) prof.dr. A.C. Zijderveld (1995-2000)
4. Trefwoorden Theorie en methode, geïntegreerde rechtswetenschap, begripsvorming, taal, argumentatie
5. Onderzoektijd wetenschappelijk personeel (wp) Fte Wp1 aio Wp1 overig Totaal
1995 1,50 3,65 5,15
1996 1,50 3,64 5,14
1997 1,50 3,79 5,29
1998 0,91 4,44 5,35
1999 1,37 3,71 5,08
2000 1,50 3,55 5,05
6. Opbouw onderzoekinput wetenschappelijk personeel 2000 Fte
wp1
wp2
wp3
totaal
totaal 8,28 22,78 31,06
Universiteit: eur Programma: Theorie en methode Programmaleider:Prof.mr.dr. M.A. Loth Professor (hgl) Associate professor (uhd) Other senior staff (ud) Junior staff (aio,oio) Totaal
0,49 0,15 2,91 1,50 5,05
22
0,00
0,00
0,49 0,15 2,91 1,50 5,05
7. Samenvatting programma-opzet a.
Missie:
Het streven naar een geïntegreerde rechtswetenschap moet worden opgevat als een antwoord op een aantal problemen waarmee de rechtsbeoefening in de huidige steeds complexer wordende maatschappij te maken krijgt. De traditionele verkaveling van het recht in aparte deelgebieden, alsmede de autonome positie die het recht is gaan innemen temidden van de andere maatschappijwetenschappen, zijn dysfunctioneel gebleken in de confrontatie met de problemen van deze tijd. Dat moge onder meer blijken uit het toegenomen belang van vakgebied-overschrijdende functionele rechtsgebieden. De legitimiteit lijkt te zijn ontvallen aan de klassieke ‘Ausdifferenzierung’ van disciplines. Een op integratie van disciplines gerichte conceptie van het recht vraagt om een rechtstheoretisch referentiekader en een grondslagentheoretische onderbouwing. b.
Probleemstelling:
Tegen deze achtergrond wordt een antwoord gezocht op een aantal fundementele problemen van onze cultuur, van onze maatschappij en van onze rechtsorde. Zij kunnen worden aangeduid als vijf varianten van pluralisme waarmee onze cultuur, onze maatschappij en onze rechtsorde in toenemende mate te maken hebben: In de eerste plaats is er het probleem van het betekenispluralisme, dat wil zeggen, de contextafhankelijkheid van de betekenis die aan fenomenen en aan taalhandelingen kan worden toegekend. Het probleem van het betekenispluralisme geldt in bijzondere mate voor de ontwikkeling van de rechtsdogmatiek en voor de consequenties daarvan in rechtsvorming en rechtsvinding. In de tweede plaats is er het vraagstuk van cultuurpluralisme, dat wil zeggen, het probleem van de multiculturele samenleving en van de coördinerende mogelijkheden van het recht daarin. Hoeveel multiculturaliteit laat de grondstructuur van het recht toe? In de derde plaats is het probleem van het wetenschapspluralisme aan de orde, dat wil zeggen, het vraagstuk van interdisciplinariteit bedoeld. Zijn de onderscheiden maatschappijwetenschappen te beschouwen als specifieke domeinen met elk een eigen rationaliteit, of is er sprake van een interne samenhang en van een grondslagentheoretisch te bemiddelen integratie? Het probleem van het wetenschapspluralisme hangt, in de vierde plaats, samen met het wetenschapstheoretische vraagstuk van het waarhedenpluralisme. Is waarheid absoluut op te vatten of is zij gebonden aan een context en referentiekader van wetenschappelijke theorieën, die elk hun waarheidsaanspraken tot gelding brengen? Hiermee is, in de vijfde plaats, het vraagstuk van het expertenpluralisme verbonden. In een cultuur die steeds meer wordt verbonden door ‘Ausdifferenzierung’ van wetenschapsgebieden en door een pluraliteit van waarheidsaanspraken van uiteenlopende theoretische posities, dringt de vraag zich op of er nog wel sprake kan zijn van een ‘gemeenschapsstichtend discours’, zoals het recht – en een geïntegreerde rechtswetenschap bij uitstek – pretendeert te zijn. Hoe moeten de traditionele mogelijkheden van juridische conceptualisering en normering worden gezien in een aldus versplinterde en gefragmentariseerde cultuur? c. Doelstelling: De doelstelling van het programma worden getypeerd als het onderzoek van de mogelijkheden en beperkingen van een geïntegreerde rechtswetenschap. Tegen de achtergrond van het voorgaande is de inzet van dergelijk onderzoek het op elkaar betrekken van ideeënhistorische en cultuursociologische analyses enerzijds, en taaltheoretisch en rechtstheoretisch onderzoek anderzijds, waardoor kan worden bijgedragen tot een grondslagentheorie van geïntegreerde rechtswetenschap en van een daarbij aansluitende praktijkgerichte rechtsmethodologie. d. Onderzoeksobject:
Universiteit: eur 23 Programma: Theorie en methode Programmaleider:Prof.mr.dr. M.A. Loth Het programma thematiseert vanuit het vraagstuk van het pluralisme in zijn diverse varianten zowel de conceptuele, theoretische en dogmatische articulatie van het recht, alsmede haar ideeënhistorische achtergrond en cultuursociologische context. Centraal staat derhalve de problematiek van integratie en differentiatie van de juridische disciplines onderling, alsook van de relatie van de rechtswetenschap tot de andere maatschappijwetenschappen. e. Methodiek en beoogd resultaat: Het programma beoogt ideeënhistorische, cultuursociologische en taaltheoretische perspectieven te ontwikkelen en op elkaar te betrekken. Het strekt zich derhalve uit van de rechtswetenschap tot de maatschappijwetenschappen en de taalwetenschap en is inzoverre multidisciplinair van aard. Gelet op het feit dat tevens de onderlinge verbanden worden geproblematiseerd draagt het bij tot een grondslagentheorie, zoals omschreven door Foqué en ‘t Hart in Instrumentaliteit en rechtsbescherming (p. 32, 33), dat wil zeggen, een theorie die de onderlinge samenhangen tussen de ethisch-normatieve, de maatschappijtheoretische en de kennistheoretische componenten van het in de rechtsbeoefening gehanteerde rechtsbegrip tot object heeft. f. Relatie met onderzoekschool: Het programma heeft deel uitgemaakt van de onderzoekschool Sociale cohesie en rechtsstatelijkheid, waarvan de Universiteit van Amsterdam penvoerder is. Deze onderzoekschool maakt deel uit van de Noord West alliantie, een samenwerkingsverband tussen de Universiteit Leiden, de Universiteit van Amsterdam, de Vrije Universiteit, de Rijksuniversiteit Groningen, en de Erasmus Universiteit Rotterdam. Vanuit de faculteit rechtsgeleerdheid van de Erasmus Universiteit Rotterdam wordt voorts samengewerkt met de faculteit sociale wetenschappen (Prof. Zijderveld), met de faculteit letteren van de Universiteit Leiden (prof. van Haaften), en met de faculteit wijsbegeerte van de universiteit Leuven (prof. Foqué). (Voor een uitgebreidere uiteenzetting wordt verwezen naar de oorspronkelijke programmabeschrijving, november 1994, 59 pp).
8. Inhoudelijk overzicht resultaten Het onderzoeksprogramma is gestart in 1995 met een looptijd van 5 jaar. De onderzoeksgroep omvatte gemiddeld 5,15 fte op jaarbasis. Het tableau de la troupe is in de loop der jaren betrekkelijk constant gebleven. Uit het programma hebben zich teruggetrokken dr. R. Janse (AIO, 2000), dr. A. Héroguel (1998), mr. Sjouke (AIO, 1999) en prof. dr. T. van Haaften (wiens lidmaatschap van het programma en het bestuur in 1998 is omgezet in een buitenlidmaatschap van het programma). Tot de onderzoeksgroep zijn toegetreden prof. mr. M.A. Loth (1997), drs. J. Vonhögen (AIO, 1998), mr. drs. A.J. Kwak (AIO,1999). Voor een overzicht van de samenstelling van de onderzoeksgroep zij verwezen naar punt 3. De programmaleiding bestaat thans uit prof. dr. R. Foqué, prof. mr. M.A. Loth en prof. dr. A.C. Zijderveld. Het oorspronkelijke programma voorzag in 9 promoties. Daarvan zijn er inmiddels 7 gerealiseerd: mw. mr. dr. A.M.P. Gaakeer (1995), dr. J.M. Piret (1995), mw. dr. M. Galenkamp (1998), dr. A. Héroguel (1998), mr. dr. S. Sjouke (1999), dr. J. Plug (2000) en dr. R. Janse (2000). Het ligt in de verwachting dat ook mr. B. Beljaars, mr. M. Hildebrandt, mr. W. den Harder, mr. drs. H. Kloosterhuis en drs. H. Stam binnen afzienbare tijd zullen promoveren. Ook de nieuw toegetreden leden werken aan hun dissertatie, voorzover zij nog niet zijn gepromoveerd. Gedurende de looptijd van het programma is een tweetal langlopende onderzoeksseminars georganiseerd waaraan zowel door leden van de onderzoeksgroep als door externe onderzoekers is deelgenomen. In het academiejaar 1996-1997 is onder voorzitterschap van dr. S. Gutwirth een seminar gewijd aan de problematiek van de problematiek van de begripsvorming in het milieurecht, hetwelk heeft geresulteerd in de gezamenlijke publicatie Vraagstukken van milieurechtelijke begripsvorming, R. Foqué en S. Gutwirth (red.), Arnhem 2000. In het academiejaar 1999-2000 is onder voorzitterschap van mw. dr. A.M.P. Gaakeer en prof. mr. M.A. Loth andermaal een seminar georganiseerd, ditmaal gewijd aan het thema Eenheid en verscheidenheid in recht en – wetenschap. De publicatie van de bijdragen is thans in voorbereiding. De betekenis van het onderzoeksprogramma voor de probleemstelling kan niet anders dan schetsmatig worden aangeduid. Wat heeft het onderzoek opgeleverd voor het inzicht in de problematiek van integratie en differentiatie in de rechtswetenschap, zoals hiervoor geschetst?
Universiteit: eur 24 Programma: Theorie en methode Programmaleider:Prof.mr.dr. M.A. Loth De problematiek van het betekenispluralisme heeft een centrale positie ingenomen in de uitvoering van het programma. Het contextualisme vindt zijn wortels in de filosofie van de late Wittgenstein (waarnaar onderzoek is verricht door Loth en Stam) en heeft zijn neerslag gevonden in de taalfilosofie, de kennis- en wetenschapsfilosofie en de politieke filosofie en de ethiek. Een van de sporen is de dialogisering van de argumentatietheorie, zoals die tot uitdrukking komt in het werk van Kloosterhuis en Plug. Ook in de taalwetenschappelijke inbreng van Van Haaften komt een en ander tot uiting. Een ander spoor is de recht en literatuur beweging (zie het werk van Gaakeer), dat tevens het verband legt met kennistheoretische aspecten als het waarhedenpluralisme en interdisciplinariteit en met problemen van vertalen in het algemeen (niet alleen tussen talen, maar ook tussen culturen). De mogelijkheden en beperkingen van vertalen in het recht staat eveneens centraal in de dissertatie van Héroguel. Het vraagstuk van het cultuurpluralisme heeft (voorts) centraal gestaan in het werk van Galenkamp en Sjouke. In haar studie over collectieve rechten laat Galenkamp zien hoe de notie van een collectief recht een rol speelt bij het behoud van de eigen culturele identiteit van minderheidsgroepen. Thans verricht zij door NWO (mede) gefinancierd onderzoek naar het culturele verweer in het strafrecht. De dissertatie van Sjouke over cultuurgoederen is een fraaie case-study waarin zichtbaar wordt gemaakt hoe twee visies op cultuurgoederen conflicteren en hoe in het recht met die conflicterende aanspraken wordt omgegaan. Voor een ruimere cultuurtheoretische inbedding van het rechtsdenken zij voorts verwezen naar het werk van Foqué, Loth, Gaakeer en Hildebrandt. De problematiek van wetenschapspluralisme en interdisciplinariteit heeft onder andere aandacht gekregen in het werk van Kerkmeester (recht en economie), Pieterman (recht en sociologie), en Van Haaften, Kloosterhuis, Plug en Stam (recht en taalwetenschap). Het is echter niet alleen impliciet aanwezig vanwege het interdisciplinaire karakter van het onderzoek, het is ook expliciet voorwerp van reflectie geweest. De studie van Gaakeer en Kerkmeester over de aard van interdisciplinariteit en ‘dangerous liasons’ tussen verschillende disciplines vormt hier een belangrijke bijdrage. Het thema van interdisciplinariteit vormt in zekere zin de kern van het onderzoek naar een geïntegreerde rechtswetenschap en staat inzoverre centraal in het hele programma. In het verlengde van het wetenschapspluralisme ligt het waarhedenpluralisme, waaraan Gutwirth zijn dissertatie uit 1993 had gewijd. De introductie van nieuwe vormen van gebruik van informatie- en communicatietechnologie roept thans nieuwe vragen op, onder meer naar de betekenis en het bereik van wat wij ‘privacy’ noemen. In zijn studie over privacy laat Gutwirth zien hoe dubbelzinnig privacy is en waarom pogingen tot eenduidige definiëring stranden. Het sluitstuk vormt het expertenpluralisme, dat thans in de rechtswetenschap een belangrijk probleem vormt. Wanneer de rechtswetenschap een maatschappijwetenschap vormt, waarin schuilt dan de bijzondere expertise van de jurist? De dicussie over de autonomie van de rechtswetenschap dwingt tot een bezinning op de aard van de juristerij, die aandacht krijgt in het werk van Gaakeer en van Loth. Dat onderzoek heeft praktische implicaties, zoals een door Hol en Loth in 2001 in opdracht van het ministerie van justitie verricht onderzoek naar de noodzaak van specialisatie van de rechter laat zien. Beljaars wijdt zijn dissertatie aan de consequenties van deze en dergelijke vragen voor het karakter en de inrichting van het juridisch onderwijs. De geschetste bijdragen vinden een inbedding in een ideeënhistorische achtergrond en een cultuursociologische context. De ideeënhistorische achtergrond wordt gethematiseerd in het werk van Foqué en Piret. Foqué verricht onderzoek naar zowel de ideeënhistorische wortels van de moderne rechtsstaat, als naar de thematische uitdagingen waarvoor onze rechtsstaat geplaatst ziet. In 2001 zullen de bevindingen van een in opdracht van het ministerie van binnenlandse zaken verricht onderzoek naar de grondslagen van de rechtsstaat het licht zien. Ook in het werk van Piret staat het doordenken van de verhouding tussen het publieke en het private centraal en worden vanuit de wortels van de moderne rechtsstaat actuele problemen als bijvoorbeeld het veiligheidsvraagstuk doordacht. In het werk van Hildebrandt tenslotte staan de consequenties voor het strafrecht en de strafrechtspleging centraal. De cultuursociologische context vormt de kern van de inbreng van Zijderveld en Pieterman. Een van de vele aandachtsgebieden is de betekenis van verschijnselen als globalisering en internationalisering voor het bestaan en functioneren van traditionele instituties. Wat is de betekenis van de ‘civil society’ in dit verband? Het denken over de verhouding tussen het publieke en het private vindt hier zijn uitwerking in een perspectief van de zich ontwikkelende moderniteit. In het werk van Pieterman worden de bevindingen tenslotte geconcretiseerd in een sociologie van het recht.
9. Voortzetting Na afsluiting van het onderzoeksprogramma Theorie en Methode van geïntegreerde rechtswetenschap zal dezelfde onderzoeksgroep, met enige uitbreiding, een nieuw onderzoeksprogramma ter hand nemen, getiteld De dynamiek van handeling en systeem in het recht. Om de stap van het afgeronde naar het nieuwe programma te kunnen maken is het onderzoeksseminar Eenheid en verscheidenheid in recht en –wetenschap georganiseerd (zie onder 8). Mede op grond van de resultaten van dat seminar is de opzet van het nieuwe
Universiteit: eur 25 Programma: Theorie en methode Programmaleider:Prof.mr.dr. M.A. Loth onderzoeksprogramma geformuleerd. Het uitgangspunt van het nieuwe programma is de observatie dat de rechtstheorie wordt gekenmerkt door het voortdurende debat tussen een handelingsperspectief en een systeemperspectief op het recht. Tegelijkertijd moet worden geconstateerd dat de belangrijkste problemen van de moderne rechtstheorie zich op het snijvlak van de beide benaderingen voordoen, zoals met name het probleem van de wederzijdse onderbepaaldheid van het recht en het rechtsoordeel laat zien. In voortzetting op de functionele benadering van Ter Heide rijst dan ook de vraag hoe de dynamiek van handeling en systeem in het recht moet worden begrepen? Welke aspecten dienen te worden onderscheiden en hoe kunnen deze vervolgens op elkaar worden betrokken in een interdisciplinaire benadering van het recht? Deze probleemstelling kan vanuit diverse perspectieven worden benaderd. Allereerst zijn er op het niveau van de rechtsdogmatiek tal van rechtsontwikkelingen die in dit kader kunnen worden geanalyseerd (zoals bijvoorbeeld het ontstaan en de ontwikkeling van algemene rechtsbegrippen en beginselen). Voorts dient een aantal van deze ontwikkelingen op het niveau van de rechtstheorie te worden geduid en geanalyseerd. Op sociologisch niveau rijzen vragen naar de bronnen en achtergronden van de geschetste ontwikkelingen, mede in het licht van systeem- en handelingsperspectieven op de samenleving. Op kennis- en wetenschapstheoretisch niveau wordt de vraag actueel naar de verhouding tussen het rechtswetenschappelijke weten en het sociologische weten, tegen de achtergrond van uiteenlopende kennismodellen. Op taalfilosofische niveau wordt de problematiek onder meer benadert als de vraag naar de verhouding tussen de taal en haar gebruik, met name in een geïnstitutionaliseerde context als het recht. Tenslotte rijst de vraag naar de rechtsfilosofie of de politieke filosofie die nodig is om de dynamiek van handeling en systeem in het recht van binnenuit te begrijpen. Het streven is om het onderzoek naar de diverse aspecten van de problematiek op elkaar te betrekken, waardoor het onderzoek een interdisciplinair karakter krijgt. Het interdisciplinaire karakter van de onderzoeksgroep draagt ertoe bij dat deelonderzoeken weer op de centrale probleemstelling worden teruggekoppeld.
10. Maatschappelijke relevantie Onder verwijzing naar de inhoudelijke toelichting moge in het bijzonder nog gewezen op de volgende punten. De moderne samenleving wordt in toenemende mate geconfronteerd met het probleem van de anomie. Deze van de socioloog Durkheim afkomstige term duidt op de afwezigheid van een gemeenschapsstichtende instantie of vertoog in de samenleving en bijgevolg op het gebrek aan een samenhangend geheel van normen, waarden en verwachtingen als referentiekader voor het samenleven van burgers. Recht en religie vervullen van oudsher die functie. Nadat de religie in de moderniteit het primaat heeft verloren als gemeenschapsstichtend vertoog, dreigt nu ook het recht (in de Angelsaksische rechtstheorie wordt gesproken van ‘the end of law’) geërodeerd te raken door een eenzijdige en onbereflecteerde instrumentalistische benadering. Het onderhavige project is gericht op het ontwikkelen van een kritische rechtstheorie waarmee een dergelijke erosie van het recht vermeden kan worden. De integriteit van het recht is een belangrijke voorwaarde voor een dynamische en pluralistische samenleving, waarin het spel van eigenbelangen niet los kan worden gezien van het perspectief van het algemeen belang. Om die functie te kunnen blijven vervullen heeft de rechtsbeoefening behoefte aan een gemeenschappelijk rechtstheoretisch kader, waarin de conceptuele, de maatschappelijke en de normatieve dimensies in elkaars samenhang worden gethematiseerd en verhelderd.
11. Nadere indicaties kwaliteit/reputatie Prof. Foqué is hoogleraar Rechtsfilosofie en rechtstheorie aan de Faculteit der rechtsgeleerdheid van de Erasmus Universiteit, alsmede aan de Faculteit rechtsgeleerdheid van de Katholieke Universiteit te Leuven, waar hij tevens directeur is van het Centrum voor Grondslagenonderzoek van het Recht en stafdocent aan het Centre of Advanced Legal Studies. Hij is correspondent van de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen, lid van het Scientific Advisory Committee van het research centrum van de United Nations University bij het Europa College te Brugge en voorzitter van de Raad van Advies van het Sanders Instituut voor rechtswetenschappelijk onderzoek aan de EUR. Hij is promotor van zestien afgewerkte of aan de gang zijnde proefschriften in Nederland, België en Frankrijk. Foqué is redactielid van het Nederlands Tijdschrift voor Rechtsfilosofie en Rechtstheorie en van de serie Rechtsvinding bij de uitgeverij Kluwer. Prof. Loth is hoogleraar Inleiding tot de rechtswetenschap en rechtstheorie aan de faculteit der rechtsgeleerdheid aan de EUR, en tevens rechter-plv. in de rechtbank te ‘s-Gravenhage. Daarnaast is hij redactielid van het tijdschrift voor de rechterlijke macht Trema, redactielid van de Kluwer collegebundel Nederlandse wetgeving, redactieraadslid van het tijdschrift voor Rechtsfilosofie en rechtstheorie, en redactielid van de serie
Universiteit: eur 26 Programma: Theorie en methode Programmaleider:Prof.mr.dr. M.A. Loth Rechtsvinding Kluwer. Hij werkt thans, samen met prof. mr. A.M. Hol, aan een in opdracht van het Departement van Justitie verricht onderzoek naar de noodzaak en wenselijkheid van specialisatie in de Rechterlijke Macht. Hij is als gasthoogleraar Rechtsfilosofie verbonden aan de Universiteit van de Nederlandse Antillen. Prof. Zijderveld is hoogleraar Sociologie aan de Faculteit Sociale Wetenschappen en aan de Faculteit Rechtsgeleerdheid. Daarnaast is hij voorzitter van het Forum voor democratische ontwikkeling, lid van de begeleidingscommissie van de Vernieuwingsimpuls dualisme en lokale democratie, lid van de begeleidingscommissie Evaluatie kaderwet adviescolleges en lid van de redactie Bedrijfskundige signalementen. Hij is gasthoogleraar geweest aan de Concordia University, Montreal (1977-1978), Kansai University Osaka (1988), Maximilians Universitaet Muenchen (1988-1989, ‘Eric Voegelin Lehrstuhl) en heeft incidentele gastcolleges gegeven aan diverse universiteiten, onder meer in september 2000 aan de Simon Fraser University en de University of British Colombia, Vancouver. Mw. mr. Dr. J. Gaakeer was van 1990 tot 2000 fulltime verbonden aan de Erasmus Universiteit, laatstelijk als universitair hoofddocent Inleiding tot de rechtswetenschap en rechtstheorie. Thans is zij rechter in de arrondissementsrechtbank Middelburg en zet zij haar betrokkenheid bij het onderzoeksprogramma op parttime basis voort. Zij is lid van de Werkgroep Literatuur, Ethiek en Recht van de Universiteit van Gent en buitenlid van het Law and Humanities Institute (Cardozo law school, New York). Mw. dr. M. Galenkamp heeft haar onderzoek onder meer uitgebouwd in de richting van het thema ‘multiculturalisme en strafrechtspleging’. Speciale aandacht wordt besteed aan de vraag of, en zo ja, in hoeverre er in de Nederlandse strafrechtspleging – vanuit een normatief en rechtsstatelijk perspectief – ruimte is voor een zogenaamd cultureel verweer. In dit verband wordt samengewerkt met de onderzoeksgroep ‘Multiculturaliteit in de strafrechtspleging’ van het Willem Pompe Instituut te Utrecht o.l.v prof. dr. F. Bovenkerk en prof. dr. M.A.P. Bovens. Een subsidie-aanvraag ten behoeve van een OIO in het kader van het Aspasia-programma is op 1 juli gehonoreerd door N.W.O. Het is de bedoeling dat deze OIO zich vanuit een meer positiefrechtelijke en ideeënhistorische invalshoek zal gaan bezighouden met de mogelijkheden danwel onmogelijkheden van een cultureel verweer. Serge Gutwirth doceert rechtsfilosofie en rechtstheorie, rechtsvergelijking en rechten van de mens aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB) en de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR). Hij verricht onderzoek op een aantal vakgebieden naar de verhouding tussen recht en technisch-wetenschappelijke ontwikkelingen. Hij is redactielid van Tegenspraak Cahiers, de reeks Maatschappij en Technisch-wetenschappelijke ontwikkelingen, Panopticon, Rechtsfilosofie en Rechtstheorie, het jaarboek Mensenrechten, en redactieraadslid van de Juristenkrant. Hij is voorzitter van de Subcommissie humane wetenschappen van de onderzoeksraad van de VUB en van de wetenschappelijke adviesraad van de VUBPress.
12. Kern- en uitstekende publicaties Kernpublicaties 1. Foqué, R.G.M.E. & Weyembergh, M. (Ed.). (1997) Filosofische aspecten van het privé-publiek debat, Brussel: VUB Press, 222 pp. 2. Foqué, R.G.M.E. & S. Gutwirth (Ed.), (2000). Vraagstukken van milieurechtelijke begripsvorming, Deventer: Gouda Quint, 341 pp. 3. Loth, M.A. (2000). Dwingend en aanvullend recht. Deventer: Kluwer, 65 pp. 4. Zijderveld, A.C. (2000) The institutional imperative, the interface of institutions and networks. Amsterdam: University Press, 21 pp. De eerste kernpublicatie betreft de bundeling van de referaten die werden gehouden op een studiedag te Brussel over dit onderwerp, die – onder voorzitterschap van de beide eindredacteuren – werd georganiseerd door een samenwerkingsverband van het onderhavige Rotterdamse onderzoeksteam met het onderzoeksteam van de sectie politieke filosofie van de Vrije Universiteit Brussel. Het boek handelt over de verfijning van de juridische en politiek-filosofische begripsvorming rond de scheiding tussen ‘het private’ en ‘het publieke’ en de in dat perspectief staande domeinspecificiteit van publiek- en privaatrecht (een van de centrale vraagstukken binnen het streven naar een geïntegreerde rechtswetenschap). Het boek is ondermeer de neerslag van het ideeënhistorische onderzoek dat binnen het onderhavige onderzoeksprogramma werd verricht. In de tweede kernpublicatie wordt de rechtstheorie veeleer ‘from the outside in’ beoefend. Vanuit verschillende perspectieven denken de auteurs na over een reeks vraagstukken die verband houden met de
Universiteit: eur 27 Programma: Theorie en methode Programmaleider:Prof.mr.dr. M.A. Loth grondslagen van het milieurecht, de milieurechtelijke begripsvorming en de zoektocht naar de verschillende manieren waarop de verhoudingen tussen mens en natuur, tussen subject en object, kunnen worden geconceptualiseerd in het licht van een geïntegreerde rechtsopvatting. Centraal staat hierbij een bezinning op het interdisciplinaire karakter van de hedendaagse rechtsontwikkeling, welke op bijzondere wijze tot uiting komt in het milieurecht. De derde kernpublicatie is gewijd aan een rechtsdogmatisch begrippenpaar dat betrekking heeft op het centrum van de rechtsvorming: bij dwingend recht is de rechtsvorming voorbehouden aan de autoriteit van de wetgever, bij aanvullend recht is zij overgelaten aan de autonomie van partijen. Centraal staat hier derhalve de wijze waarop de verhouding tussen het algemene en het bijzondere belang in het privaatrecht zelf wordt geconceptualiseerd. Als zodanig exemplificeert het de wijze waarop de rechtstheorie ‘from the inside out’ kan worden beoefend. In de laatstgenoemde kernpublicatie wordt het juridisch bekende fenomeen ‘instituties/instituten’ cultuursociologisch geanalyseerd, waarbij het recht zelf als één van de maatschappelijke kerninstituties wordt opgevoerd. De vraag staat centraal hoe de instituties waaronder het recht recentelijk veranderd zijn en nog veranderen. Zij veranderen, zo wordt beargumenteerd, van ‘dikke’, dwingende in ‘dunne’, netwerkachtige structuren met een duidelijk procesmatig karakter. Toch wordt een pleidooi gehouden voor een zelfstandig omgaan met de traditionele instituties, om de simpele reden dat instituties antropologische constanten en noodzakelijke voorwaarden zijn. Dat is de institutionele imperatief. Uitstekende publicaties 1. Gaakeer, A.M.P. (1995, december 14). De waarde van het woord. Een studie van het werk van James Boyd White in het perspectief van Law and Literature. EUR, 525 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. R.M.G.E. Foque), bewerkt uitgegeven in: Gaakeer, A.M.P., Hope springs eternal. An introduction to the work of James Boyd White, Amsterdam: Amsterdam University Press, 192 pp. 2. Foqué, R.M.G.E. (1996). Legal Subjectivity and Legal Relation. Language and Conceptualization in the Law. In: F. Fleerackers, E. van Leeuwen, B. van Roermund (Eds.), Law, Life and the Images of Man. Modes of Thought in Modern Legal Theory (pp. 325-342). Berlin: Dunker & Humblot. 3. Feteris, E.T., Kloosterhuis, H. T.M., Plug, H.J. & Pontier, J.A. (1997). Op goede gronden. Bijdragen aan het Tweede Symposium Juridische Argumentatie Rotterdam, 14 juni 1996. Nijmegen: Ars Aequi Libri 1997, 288 pp.; 4. Gaakeer, A.M.P. & Kerkmeester, H.O. (1997). De toenadering van Law and Economics en Law and Literature, Arnhem: Gouda Quint, 127 pp. 5. Piret, J.V.A.G. (1997). Interprétation, rhétorique et transcendance du droit. Revue Interdisciplinaire d’Etudes Juridiques, 1997(38), 1-17. 6. Galenkamp, E.M. (1998). Individualism versus collectivism, the concept of collective rights, diss. EUR 1995, bewerkt uitgegeven als Galenkamp, E.M. Individualism versus collectivism, the concept of collective rights, Deventer: Gouda Quint, 227 pp. 7. Gutwirth, S. (1998). Privacyvrijheid! De vrijheid om zichzelf te zijn. Den Haag: Rathenau Instituut, 150 pp. 8. Loth, M.A. (1998). Recht spreken, recht doen. Over de functies en het functioneren van burgerlijke rechtspraak. Deventer : Kluwer, 34 pp.
13. Dissertaties 13.1. Doctoraat verleend door de eigen universiteit, voorbereid aan de eigen universiteit 1995 Gaakeer, A.M.P. (1995, december 14). De waarde van het woord. Een studie van het werk van James Boyd White in het perspectief van Law and Literature. EUR, 525 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. R.M.G.E. Foque). 1999 Sjouke, P.S. (1999, june 25). Het behoud van cultuurgoederen , twee werelden, twee visies. EUR, 355 pp. ((co)Promot.: prof.dr. A.C. Zijderveld & prof.dr. R.M.G.E. Foque). 2000 Janse, R. (2000, december 8). De Rechtsfilosofie van Thomas Hobbes. EUR, 189 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. R.M.G.E. Foque).
Universiteit: eur Programma: Theorie en methode Programmaleider:Prof.mr.dr. M.A. Loth
28
13.2. Doctoraat verleend door de eigen universiteit, voorbereid aan een andere universiteit 1998 Heroquel, A. (1998, september 19). Traduction de textes juridiques Néerlandais en transfer culturel. EUR, 3 delen pp. ((co-)Promot.: prof.dr. R.M.G.E. Foque & prof.dr. G. van der Louw). 13.3. Doctoraat verleend door een andere universiteit, voorbereid aan de eigen universiteit 1995 Piret, J.V.A.G. (1995, november 13). Rationaliteit na de Verlichting. Een reconstructue van het filosofisch werk van Hermann Lübbe. VU Brussel, 522 pp. ((co-)Promot.: dr. M. Weyembergh). 2000 Plug, H.J. (2000, june 9). In onderlinge samenhang bezien: de pragma-dialectische reconstructie van complexe argumentatie in rechterlijke uitspraken. Universiteit van Amsterdam, 249 pp. ((co-)Promot.: F.H. van Eemeren & dr. T. van Haaften).
Universiteit: eur Programma: Mensenrechten Programmaleider:dr. M.T. Kamminga, prof.mr. P.A.M. Mevis
29
1. Volledige titel Mensenrechten Programma code: EUR SAI 01-05
2. Deelprogramma’s 3. Leden programma prof.dr. P.W.C. Akkermans (1995-1997) dr. T. Blom (2000) prof.mr. C.P.M. Cleiren (1995-1997) mr. R. van Elst (1995-1997) dr. E.M. Galenkamp (1997-2000) dr. A.R. Hartmann (2000) dr. M.T. Kamminga (1995-1999) mr. A.H. Khan (2000) prof.mr. P.A.M. Mevis (1999-2000) mr. L.J.J. Rogier (2000) mr. C.M. Zoethout (1997-2000)
4. Trefwoorden Grondrechten, rechten van de mens, internationaal humanitair recht, internationaal strafrecht, internationale supervisie, straffeloosheid, universele jurisdictie, multiculturele samenleving, grondslagen van strafvordering
5. Onderzoeksinput wetenschappelijk personeel (WP) Fte Wp1 aio Wp1 other Totaal
1995 0,81 0,15 0,96
1996 1,50 0,25 1,75
1997 1,50 0,45 1,95
1998 1,75 0,50 2,25
1999 1,64 0,70 2,34
2000 0,92 1,10 2,02
totaal 8,12 3,15 11,27
6. Opbouw onderzoeksinput wetenschappelijk personeel in 2000 Fte Professor (hgl) Associate professor (uhd) Other senior staff (ud) Junior staff (aio,oio) Totaal
wp1 0,32 0,15 0,63 0,92 2,02
wp2
wp3
0,00
0,00
totaal 0,32 0,15 0,63 0,92 2,02
7. Samenvatting programma-opzet Het onderzoek bevat de inbreng van de Erasmus Universiteit in de landelijke Onderzoeksschool Rechten van de Mens. Het onderzoek is gericht op de betekenis en analyse van grond- en mensenrechten, als zelfstandige rechten en in hun betekenis voor de nationale rechtsontwikkeling. Tevens is de aandacht gericht op de rechten van de mens in relatie tot constitutioneelrechtelijke vraagstukken. Daarbij valt onder meer te denken aan het vraagstuk van (de legitimatie van) rechterlijke toetsing van mensenrechten; ontwikkelingen welke zich voordoen in andere constitutionele stelsels ten aanzien van de rechten van de mens; de discussie over universalisme versus relativisme en de recentelijk geëntameerde discussie over de universele verklaring van de plichten van de mens. Het programma heeft een sterke internationale component. In het bijzonder is in dat kader onderzocht hoe optimaal gebruik gemaakt kan worden van internationale normen en toezichtsprocedures om op te treden tegen (ernstige) schendingen van mensenrechten. Terzake loopt nog een AIO-onderzoek naar 'managing the publicprivate distinction in the ECHR'. In 1999 is het programma uitgebreid met een strafvorderlijk deel waarin vooral vanuit mensenrechtelijk perspectief - de grondslagen van de nationale strafvordering worden onderzocht. Ook in deze verder te versterken poot wordt in toenemende mate aandacht besteed aan aspecten van de internationaal-strafrechtelijke rechtsontwikkeling. Aldus steunt het programma op drie sterk met elkaar verweven pijlers van onderzoek.
8. Inhoudelijk overzicht resultaten 1.
formele resultaten: dissertaties: L. Zegveld, Armed Opposition Groups in International law: The Quest for
Universiteit: eur 30 Programma: Mensenrechten Programmaleider:dr. M.T. Kamminga, prof.mr. P.A.M. Mevis Accountability, promotiedatum 26 mei 2000, promotores: prof. mr. C.P.M. Cleiren, prof. mr. M. Kamminga 2. materiële resultaten: Separaat van de publicaties mag worden genoemd de benoeming van M. Kamminga, projectleider en onderzoeker van het eerste uur, tot hoogleraar aan de UM. Zijn benoeming is ook de resultante van zijn werk in het programma. Voor de publicaties geldt het volgende. De verschillende accenten in het onderzoek zijn in de resultaten zichtbaar. Aanvankelijk lag het accent vooral op de versterking van het (strafrechtelijk) internationaal toezichtsmechanisme. Terzake is nog een promotieonderzoeken lopende terwijl er een werd afgesloten. Deze, de dissertatie van mw. Zegveld, werd met de KUB-prijs Onderzoeksschool rechten van de Mens bekroond. Samen met Kamminga publiceerde Mevis over de berechting door het Schotse gerecht in de Lockerbie affaire. Ook in 2001 worden publicaties op dit terrein voorzien, zij het in wat mindere mate dan voorheen door het vertrek van Kamminga (zie ook hierna onder voortzetting). In het onderzoek naar de betekenis en doorwerking van grond- en vrijheidsrechten en de betekenis van documenten die daarvoor van betekenis zijn, zijn diverse publicaties van belang. Zoethout publiceerde over de doorwerking van het EVRM in het Verenigd Koninkrijk, over de rol van constitutionele rechters in constitutionele democratieën en over de verantwoordelijkheden van de mens; de strafrechtsjuristen Blom en Mevis voorzagen enkele artikelen inzake grondrechten van commentaar ten behoeve van een staatsrechtelijk commentaar op de Grondwet; hier leidt de interne rechtsvergelijking binnen het programma tot resultaten. Dankbaar werd ten aanzien van onderzoeksonderwerpen als constitutionalisme e.d. gebruik gemaakt van de expertise van prof. Sellers die in 2000 als visiting professor in Rotterdam verbleef. De in 1999 ontwikkelde strafrechtspoot in het programma kreeg verdere versterking. Naast de gerealiseerde publicaties is voorzien in een projectpublicatie in de vorm van een bundel van alle strafrechtelijke onderzoekers in de onderzoeksschool in juni 2001.
9. Voortzetting Voor de voortzetting van het programma is relevant dat de Onderzoeksschool Rechten van de Mens in 2000 hererkend is. Daardoor is het elan binnen de Rotterdamse faculteit om op het terrein van de Rechten van de Mens onderzoek te blijven doen alleen maar versterkt. In 2000 ontbrak voor het eerst Kamminga als projectleider en onderzoeker. Hij is van begin af aan een steunpilaar geweest voor het programma. Zijn vertrek heeft er in eerste instantie toe geleid dat het accent op internationale toezichtsmechanismen in het programma niet meer zo als preponderante pijler aanwezig is. Dit aspect van het programma wordt door enkele strafrechtelijke onderzoekers voortgezet. Met enige zorg wordt geconstateerd dat het nog niet mogelijk is gebleken binnen de sectie Internationaal publiekrecht tot versterking van het onderzoekspunt aangaande de Rechten van de Mens te komen. De groep staatsrechtelijke onderzoekers zal in 2001 worden versterkt. Prof. mr. D. Mentink is reeds als onderzoeker in de school en daarmee ook in het programma toegelaten; met prof. mr. R. de Lange bestaat overeenstemming over een dergelijke aanvrage. Binnen het programma werken onderzoekers van de afdelingen staats- en strafrecht nauw samen. Deze samenwerking zal in september 2001 resulteren in het gastheerschap van de jaarlijkse toogdag van de onderzoeksschool door de Rotterdamse onderzoekers in het programma. Zij participeren inhoudelijk onder het thema 'constitutionalisme en mensenrechten'', waarbij een veelheid van onderwerpen aan de orde zal komen, waaronder de vraag in hoeverre de erkende mensenrechten aanvulling behoeven in de huidige multiculturele samenleving, de steeds belangrijker wordende rol van de rechter in de ontwikkeling van de mensenrechten, rechterlijk activisme en de mogelijke toekomstige rol van een constitutionele rechter in Nederland. De strafrechtelijke onderzoekers participeren, tezamen met alle andere strafrechtelijke onderzoekers in de school, in juni 2001 in het congres 'Legitieme strafvordering; rechten van de mens als inspiratie voor de 21ste eeuw. De bedoeling is dat deze duiding van onderwerpen de basis vormt van verdere publicaties door de Rotterdamse leden van de onderzoeksschool/onderzoekers in het SI-programma. Getracht zal worden in toenemende mate onderlinge samenhang aan te brengen tot gemeenschappelijke grondslagen van Rotterdams onderzoek.
10. Maatschappelijke relevantie De maatschappelijke relevantie van het onderzoek neemt alleen maar toe. Maatschappelijke ontwikkelingen doen steeds indringender vragen rijzen omtrent de betekenis en doorwerking van mensenrechten als normerende noties in het recht. Dit reikt via maatschappelijke maatregelen ter vergroting van de maatschappelijke veiligheid (bestuurlijk ophouden) tot discussies die rechtstreeks de hercodificatie van grondrechten in de Grondwet betreft (wijziging art. 7, 10 en 13 in verband met 'Grondrechten in het digitale tijdperk'). De internationale samenwerking zowel in klassiek strafrechtelijke zin als langs de problematiek van de toezichtsmechnismen vraagt ook steeds meer aandacht. De resultaten van het Ruanda- en Yoegoslavië -tribunaal moeten worden
Universiteit: eur 31 Programma: Mensenrechten Programmaleider:dr. M.T. Kamminga, prof.mr. P.A.M. Mevis omgewerkt naar grondslagen voor het opereren van het permanente strafhof. Op Europees terrein levert het functioneren van het nieuwe EHRM alsmede zijn jurisprudentie een niet afnemende stroom van onderwerpen voor onderzoek die van direct belang zijn voor de Nederlandse rechtsontwikkeling. Binnen het nationale strafprocesrecht nemen onderzoekers uit het programma deel aan onderscheiden initiatieven tot onderzoek naar de vraag van de wenselijkheid van omvorming van het strafprocesrecht naar meer hedendaags-adequate vormen van regelgeving. Hier heeft de mensenrechtenoptiek een eigen speciale dimensie die verbonden is met de maatschappelijke visie op het strafprocesrecht
11. Nadere indicaties kwaliteit/reputatie drs. J.M. Amayo Castro - AIO vertegenwoordiger in het bestuur onderzoeksschool Rechten van de Mens dr. T. Blom - rechter-plaatsvervanger Rb. Rotterdam en Rb. Utrecht prof. mr. P.A.M. Mevis - lid bestuur onderzoeksschool Rechten van de Mens - lid redactie serie Studiepockets strafrecht - rechter-plaatsvervanger rechtbank Rotterdam - raadsheer-plaatsvervanger gerechtshof Amsterdam -
12. Kern- en uitstekende publicaties Kernpublicatie 1. Kamminga, M.T. (1997). Volkenrechtelijke aansprakelijkheid van de staat jegens het individu. In M.T. Kamminga & L.A.D. Keus (Eds.), Preadviezen. Mededelingen van de Nederlandse Vereniging voor Internationaal Recht, Nr. 115. Staatsaansprakelijkheid jegens individuen: beginselen en procedures (pp. 550). Deventer: Kluwer. 2. Zegveld, L. (2000, may 26). Armed Opposition Groups in International Law; The Quest for Accountability. EUR, 304 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. C.P.M. Cleiren & dr. M.T. Kamminga). Uitstekende publicaties 1. Cleiren, C.P.M. (1995). Het Joegoslavië-tribunaal: een noodzakelijk surplus. Nederlands Tijdschrift voor Rechtsfilosofie en Rechtstheorie, 24(1), 43-48. 2. Kamminga, M.T. (1996). State Succession in respect of Human Rights Treaties. European Journal of International Law 1996(7), 464-484. 3. Galenkamp, E.M. (1997). Do We Need Special, Collective Rights for Immigrants and Refugees in Western Europe?. In H. Adelman (Ed.), Immigration and Refugee Policy: Canada and Europe (pp. 1-21). Toronto: University of Toronto Press. 4. Zoethout C.M. (1998). Rechten van de Mens na vijftig jaar 'thuisgebracht'. Labours voorstel de Europese Conventie te incorporeren in het Britse rechtsstelsel, Nederlands Juristenblad (NJB), 73(24), 1067-1072
13. Dissertaties 13.1. Doctoraat verleend door de eigen universiteit, voorbereid aan de eigen universiteit 2000 Zegveld, L. (2000, may 26). Armed Opposition Groups in International Law; The Quest for Accountability. EUR, 304 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. C.P.M. Cleiren & dr. M.T. Kamminga).
Universiteit: eur Programma: Juridische ideeëngeschiedenis Programmaleider:prof.mr. L.C. Winkel
32
1. Volledige titel Juridische ideeëngeschiedenis Programma code: EUR SAI 01-06
2. Deelprogramma’s 3. Leden programma mr. E.K.E. von Bone (1995) dr. T. Wallinga (1995) prof.mr. L.C. Winkel (1995)
4.Trefwoorden Ideeëngeschiedenis, filosofie, instituties, rechtsgeschiedenis
5. Onderzoeksinput wetenschappelijk personeel (WP) Fte Wp1 aio Wp1 overig Totaal
1995 1,50 0,70 2,20
Totaal 1,50 0,70 2,20
6. Opbouw onderzoeksinput wetenschappelijk personeel in 2000 Fte Totaal
wp1 0,00
wp2 0,00
Wp3 0,00
totaal 0,00
7. Samenvatting programma-opzet Juridische ideeëngeschiedenis kan worden beoefend als een combinatie van onderzoek binnen de traditionele rechtsgeschiedenis en van historisch onderzoek binnen de rechtsfilosofie. De resultaten van dogmatische en institutionele rechtshistorische studies kunnen daarbij worden gebruikt om gedeeltelijk nieuwe vragen te onderzoeken, bijvoorbeeld vragen naar de invloed van nieuwe filosofische paradigmata op technisch-juridische thema's. Als deze en dergelijke 'interdisciplinaire' vragen al in de traditionele juridische historiografie aan de orde komen, wordt meestal slechts met zeer summiere verwijzingen naar gelijksoortige ontwikkelingen in buiten-juridische disciplines volstaan. Vragen naar wederzijdse invloed komen daarbij betrekkelijk zelden aan de orde, evenmin als vragen naar de respectievelijke overleveringsgeschiedenis, die een wederzijdse beïnvloeding meer aannemelijk zouden kunnen maken. Het onderzoek beoogt uitdrukkelijk bij de hier geschetste vraagstellingen van interdisciplinaire beïnvloeding aan te sluiten. Daarbij is het overigens niet de bedoeling om een beperking in de tijd aan te brengen, m.a.w. ook in andere periodes dan die van het klassieke Romeinse recht wordt onderzoek verricht. Wel zal steeds aangesloten worden bij de receptiegeschiedenis van het Romeinse recht. Een nevenaccent zal komen te liggen op de beschrijving van de ontwikkeling van ideeën omtrent de verhouding tussen individu en (rechts)gemeenschap. Dit houdt in dat o.a. aandacht wordt gegeven aan het ontstaan van het concept van mensenrechten. In dat kader moet overigens ook aanvullend institutioneel en dogmatisch rechtshistorisch onderzoek worden verricht. De verhouding tussen individu en rechtsgemeenschap speelt ook een rol in het langlopend onderzoek naar de geschiedenis van het adagium 'error iuris nocet' en in het voorgenomen onderzoek naar aspecten van de codificatietheorie.
8. Inhoudelijk overzicht resultaten In 1996 is dit programma op gezag van het toenmalige Bestuur van het Sanders Instituut en aansluitend bij de aansporing van de vorige Visitatiecommissie Rechtswetenschappelijk onderzoek gefuseerd met Transfrontier Mobility of Law, dat in zijn omschrijving gemakkelijk mede het ideeënhistorische onderzoek kon gaan opvatten. De publicaties over de verslagperiode zijn dan ook opgenomen in het eindverslag van laatstgenoemd programma (EUR SAI 01-07).
Universiteit: eur Programma: Transfrontier Mobility of Law Programmaleider:prof.dr. A.E. Orucu
33
1. Volledige titel Transfrontier Mobility of Law Programma code: EUR SAI 01-07
2. Deelprogramma’s 3. Leden programma mr.dr. C.E. von Benda-Beckmann (1995-1999) mr. E.K.E. von Bone (1995-2000) dr. J.B.M. van Hoek (1995-1997) dr. R.W. Jagtenberg (1995-2000) dr. Aberra Jembere (1998) prof.dr. A.E. Orucu (1995-2000) dr. A.J. de Roo (1995-2000) dr. T. Wallinga (1995-2000) prof.mr. L.C. Winkel (1995-2000)
4.Trefwoorden Beïnvloeding van rechtsstelsels onderling, beïnvloeding van buitenjuridische wetenschappen met name van de filosofie, de historische en de sociale wetenschappen op het recht. Combinatie van juridische met sociaalwetenschappelijke en filosofische analyses en benaderingen van deze problematiek
5. Onderzoeksinput wetenschappelijk personeel (WP) Fte Wp1 aio Wp1 overig Wp2 oio Totaal
1995 0,00 1,00
1996 1,50 2,15
1997 1,40 2,05
1998 1,01 1,55
1,00
3,65
3,45
2,56
1999 2,30 0,65 2,95
2000 0,62 2,29 0,75 3,66
totaal 4,53 11,34 1,40 17,27
6. Opbouw onderzoeksinput wetenschappelijk personeel in 2000 Fte Professor (hgl) Other senior staff (ud) Junior staff (aio,oio) Totaal
wp1 0,42 1,87 0,62 2,91
wp2
Wp3
0,75 0,75
0,00
Totaal 0,42 1,87 1,37 3,66
7. Samenvatting programma-opzet Doelstelling project: onderzocht werd hoe (1) (rechts)beginselen en (2) methoden voor ordening van geschillenbeslechting en juridische besluitvorming in het verleden zijn gerecipieerd; daarnaast werd (3) geanalyseerd welke consequenties dergelijke recepties hebben (gehad) voor het ontvangende rechtsstelsel
8. Inhoudelijk overzicht resultaten De Academie Internationale de Droit Comparé heeft voor het Wereldcongres in Bristol (1998) Prof. Örücü’s voorstel voor het thema `Systems Mixing and in Transition’ overgenomen (Örücü trad daarbij op als nationaal rapporteur voor zowel het Verenigd Koninkrijk als Turkije). Dit besluit, en de levendige discussies in de desbetreffende werkgroep, illustreren de wetenschappelijke actualiteit van dit SI-project. De door de onderzoekers van dit project in 1994 georganiseerde studiedag over `Transfrontier Mobility of Law’ (waaraan ook o.m. Prof. Pierre Legrand deelnam – zie ook de bij Kluwer gepubliceerde bundel), heeft inmiddels navolging gekregen in eveneens aan deze thematiek gewijde studiedagen in Utrecht, Amsterdam en Maastricht. 8.1 OVERZICHT RESULTATEN ONDERZOEK THEMA 1 - RECEPTIE VAN RECHTSBEGINSELEN 8.1.1. In de verslagjaren werd in de sectie Rechtsgeschiedenis verder onderzoek verricht in het kader van het thema "receptie van rechtsbeginselen" in het kader van het onderzoekproject "Transfrontier Mobility of Law". Dit onderzoek resulteerde o.a. in een drietal dissertaties (zie onder 14.)
Universiteit: eur 34 Programma: Transfrontier Mobility of Law Programmaleider:prof.dr. A.E. Orucu In het (extern gefinancierde) proefschrift van Jembere wordt o.a. de belangrijke vorm van receptie van het Byzantijnse recht behandeld in het (kerkelijk) rechtsstelsel van Ethiopië voor 1500. In de beide overige interne aio-proefschriften staat de vraag centraal naar de wortels van verschillende aspecten van rechtsstatelijkheid. Ook deze vraag is te formuleren in termen van "receptie van rechtsbeginselen". 8.1.2. Weer een ander aspect van de idee van de rechtsstatelijkheid in historisch perspectief wordt onderzocht door de onderzoeker in opleiding Mr. Drs. W.J. Veraart, voor wiens onderzoeksproject financiering werd verkregen in de tweede- en derdegeldstroom. Hij publiceerde eind 1999 een deelrapport over effectenrechtsherstel na de Tweede Wereldoorlog in het kader van de rapportage van de zgn. Commissie Scholten. Zijn rapportage wordt alom als uitermate grondig en helder beoordeeld. W.J. Veraart, Tweede Wereldoorlog: Roof en Rechtsherstel: Eindrapport van de Begeleidingscommissie onderzoek financiële tegoeden WO-II in Nederland, Deel II: Effecten, p. 239-440. 8.1.3. De vaste leden van de sectie rechtgeschiedenis verrichtten in de verslagperiode voornamelijk onderzoek in het kader van het project "Transfrontier Mobility of Law". Dr Von Bóné publiceerde een aantal artikelen over vergelijkende rechtsgeschiedenis in de 18e en 19e eeuw. Dr. Van Hoek, die de status destijds had van "aspirantonderzoeker in het Sanders Instituut" leverde in 1999 een substantieel artikel in bij het "Zeitschrift der Savigny Stiftung für Rechtsgeschichte", welk artikel inmiddels in druk is (D. 9,3,5,4: Übersetzungsfragen im Bereich der actio de deiectis vel effiusis als Popularklage, Zeitschr. der Sav. Stiftung, rom. Abt. 116 (2000), 455-472). Dr.mr. Wallinga werkte verder aan zijn uitvoerige monografie over Wilhelmus de Cabriano, die in de eerste helft van 2001 zal verschijnen in een serie onder auspiciën van het Max Planck Institut für Europäische Rechtsgeschichte te Frankfurt/Main. Verder publiceerde hij recensies en kleinere bijdragen, waarvan er een in druk is. Hij is inmiddels benoemd tot rechter-plaatsvervanger. De onderzoeker Winkel hield in de verslagperiode o.a. gastcolleges en congreslezingen in België, Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk, Zuid-Afrika en Spanje. Hij publiceerde een aantal artikelen en recensies. 8.2. OVERZICHT RESULTATEN ONDERZOEK m.b.t. THEMA 2 - RECEPTIE VAN METHODEN VAN GESCHILLENBESLECHTING EN JURIDISCHE BESLUITVORMING In de verslagperiode heeft het onderzoek van Prof. von Benda-Beckmann zich vooral geconcentreerd op theoretische vragen rond het thema rechtspluralisme. Thema’s die te maken hebben met zich wijzigende verhoudingen tussen staten, gemeenschappen en burgers hebben daar steeds centraal gestaan. Meer recent is de aandacht nadrukkelijker ook op de internationale dimensies van rechtspluralisme komen te liggen. Daarnaast heeft Prof. von Benda-Beckmann een aantal congressen (mede-)georganiseerd van de Commission on Folk Law and Legal Pluralism, waarvan zij president is. Deze congressen werden steeds bezocht door antropologen, juristen en anderen die in de praktijk van het recht met rechtpluralisme te maken hebben, maar die zelden met elkaar in discussie treden. Dr. de Roo heeft in de verslagperiode een aantal case-studies over transplants op het gebied van geschillenbeslechting verricht, en daarover gepubliceerd, zoals: Cross-border Inspiration in the Settlement of Labour Disputes: a European perspective, en ADR in Continental Civil Law: something old, something new. Daarnaast was (en is) de Roo sterk betrokken bij de Nederlandse ADR en rechtsplegingsdiscussie, niet alleen door publicaties (bijvoorbeeld de A van ADR) maar ook als lid van de WODC begeleidingscommissie ADR, en als lid van het ADR Platform van het Ministerie van Justitie (belast met de beleidsadvisering over ADR). De Roo is voorts redactie-secretaris van het Tijdschrift voor Mediation en ook als zodanig steeds betrokken bij het huidige discours. De Roo was voorts mede-organisator van de MvJ conferentie Mediation: the Alternative? (organisatie en leiding van de werkgroep Arbeidsgeschillen, waarin o.a. het Britse ACAS model besproken werd), rapporteur voor de Raad van Europa Conferentie over ADR, en binnenkort nationaal rapporteur voor Nederland voor het onderwerp ADR op het AIDC Wereldcongres in Brisbane. Ten aanzien van geschillenbeslechting in de regio Azië was de Roo als mede-hoofdredacteur van de serie Yearbook Law & Legal Practice in East Asia verantwoordelijk voor een aantal publicaties over ADR en rechtspleging. Dr. Jagtenberg heeft in de verslagperiode eveneens een aantal case-studies over transplants op het gebied van geschillenbeslechting verricht, en daarover gepubliceerd, zoals: The Honoratiores and Mobility of Law, Legal Transplants: the Ombudsman file, en Cross-border Mediation: prospects and pitfalls (laatste verschijnt in Barret: Creating a European Judicial Space, voorjaar 2001). Daarnaast was Jagtenberg actief betrokken bij de Europese ADR discussie, o.m. als (2 x) Rapporteur-Generaal voor de Raad van Europa Conferentie over ADR, en als lid van het European ADR Steering Committee. Ook bij de Nederlandse ADR en rechtsplegingsdiscussie was – en
Universiteit: eur 35 Programma: Transfrontier Mobility of Law Programmaleider:prof.dr. A.E. Orucu is – Jagtenberg betrokken door diverse publicaties (o.a. de A van ADR, Mediation: een drieluik, en de bijdrage Mediation in het Bedrijfsleven, voor de WODC thema-bundel Mediation). Presentaties over ADR en publicatie daarvan vonden ook plaats in Japan (het boek `ADR’, onder redactie van Ishikawa en Mikami). Ook de grotere context waarin systemen van (alternatieve) geschillen beslechting worden getransplanteerd of tenminste gepropageerd, bijvoorbeeld in het kader van technical legal assistance projecten, kwam ruimschoots aan bod in het onderzoek van Jagtenberg. Genoemd kunnen worden de publicaties Assessing Law Reform in China, en Good People, Good Governance, Good Law (met de Roo). Dr. Jagtenberg was mede-organisator van de internationale conferentie Legal Change and Asia’s Economic Transformation, en is hoofdredacteur van het boek dat in samenwerking met Harvard Law School en de Nehru University in Delhi ten vervolge op deze conferentie wordt uitgegeven bij Oxford University Press. 8.3 OVERZICHT RESULTATEN ONDERZOEK m.b.t. THEMA 3 - CONSEQUENTIES VAN RECEPTIE VOOR ONTVANGENDE RECHTSSTELSELS Prof. A.E. Örücü heeft zich als onderzoeker met m.n. dit thema beziggehouden; haar publicaties betreffen enerzijds case-studies, anderzijds bijdragen aan de verdere conceptualisering van legal transplants en de classificatie van ontvangende rechtssystemen. Genoemd kunnen worden: Transfrontier Mobility of Law: A Theoretical Framework; het onder mede-redactie van Örücü verschenen boek Legal Systems: Mixed and Mixing; Örücü’s nationale rapport voor het Verenigd Koninkrijk voor het Wereldcongres Academie Internationale de Droit Comparé 1998 – thema `Systems Mixing and in Transition’; en de publicatie daarvan in de thematische bundel onder redactie van U. Drobnig en J. van Erp. Örücü publiceerde in 1999 haar preadvies voor de Nederlandse Vereniging voor Rechtsvergelijking `Critical Comparative Law: Considering Paradoxes for Legal Systems in Transition’, waarin o.a. een aantal resultaten uit deel-onderzoeken binnen dit project zijn geïntegreerd in een synthese. Met betrekking tot het (hybride) Turkse rechtssysteem kunnen o.a. nog genoemd worden de publicatie Turkish Divorce law, en diverse publicaties in de International Survey of Family Law. In September 1999 werd een paper `Conseil d’Etat: the French Layer of Turkish Adminsitrative Law’ gepresenteerd voor the UK National Comparative Law Colloquium; dit paper wordt gepubliceerd in the International and Comparative Law Quarterly. Voorts is Örücü in 1999 toegetreden tot de interdisciplinaire onderzoeksgroep `EU: Enlargements, Past and Present’, waarin receptie en modernisering van het recht in de nieuwe (aspirant-) EU lidstaten wordt bestudeerd. In 2000 trad Prof. Örücü o.a. op als keynote speaker voor de Internationale Conferentie inzake `Mixed Jurisdictions’, een gezamenlijk intiatief van Tulane University (USA) en Edinburgh University. Voorts was Örücü mede-organisator van de W.G. Hart Legal Workshop 2000, die ditmaal was gewijd aan `Comparative Law in the 21st Century’; onderzoekster is tevens redacteur van het boek dat n.a.v. de Hart Workshop zal worden gepubliceerd.. Verder werd ondermeer een paper gepresenteerd aan Cambridge University, op de Expert Conference `Comparative Legal Studies: Traditions and Transitions’ (op uitnodiging van P. Legrand).
9. Voortzetting Het onderzoeksteam van Transfrontier Mobility of Law zou graag de samenwerking in het onderzoek voortzetten onder een iets gewijzigde noemer, in het voorgestelde nieuwe project Traditions and Transitions in Law and Society (er zij hier verwijzen naar de desbetreffende onderzoeksopzet). De reeds opgebouwde kennis en expertise zou dan verder gevaloriseerd kunnen worden in onderzoeksschool verband.
10. Maatschappelijke relevantie Het onderzoek met betrekking tot het eerste thema van dit project "de receptie van rechtsbeginselen" heeft in eerste instantie uitsluitend wetenschappelijke relevantie. Het betreft immers in eerste instantie kennisvermeerdering van receptieprocessen in het verleden. Hoogstens indirect zou men ook van maatschappelijke relevantie kunnen spreken.. Dit ligt anders voor de resultaten van het onderzoek omtrent de beide andere thema's. Hierbij is zeker niet alleen sprake van wetenschappelijke relevantie c.q.
Universiteit: eur 36 Programma: Transfrontier Mobility of Law Programmaleider:prof.dr. A.E. Orucu kennisvermeerdering, maar is ook sprake van directe maatschappelijke relevantie, in casu juridische toepasbaarheid met betrekking tot vraagstukken van formele en informele geschillenbeslechting en een beter inzicht in de processen die volgen op het overnemen van regels van vreemd recht.
11. Nadere indicaties kwaliteit/reputatie - C.E. von Benda-Beckmann Verbonden aan het (nieuwe) Max Planck Institut voor Sociale Anthropologie (sinds medio 2000); Aldaar belast met opbouw van de sectie Rechtsanthropologie en Rechtspluralisme. Redactiesecretaris SI-EUR reeks van het Sanders Instituut. (tot 15 mei 2000) Redacteur Recht der Werkelijkheid (tot 31 december 1999) Lid van de Redactieraad van het antropologische tijdschrift Focaal Lid van de Redactieraad van het Australian Journal of Asian Law Lid van de Redactieraad van het Journal of Legal Pluralism. Bestuurslid van de Vereniging voor de Sociaalwetenschappelijke bestudering van het recht (VSR) (tot april 2000). President van de Commission on Folk Law and legal Pluralism van de International Union of Anthropological and Ethnological Sciences. Sinds 1980 Voorzitter van de publikatiekommissie en lid van de Executive Board van deze Commission. Organisatie van verscheidene internationale symposia, o.a. het symposium "Formal and Informal Social Security", in samenwerking met het Max Planck Institut für Ausländisches und Internationales Sozialrecht te München, Tutzing 1986, en "Women and Socio Legal Change in the Third World", Zagreb 1988, Plural Property Rights, Natural Resource Management and Ecological and Economic Change", Legon, Ghana, 1995, "Folk Law and legal Pluralism: Societies in Transformation" Moskou 1997 “Folk Law and Legal Pluralism: Challenges on the Third Millennium””, Arica. Chili 2000. Lid van de Wetenschapsraad van het Azië Instituut (1994-1997). Lid van de Adviesraad Internationale Vraagstukken en vice-voorzitter van de Commissie Mensenrechten van de AIV - E.K.E. von Bóné, nevenfuncties: Secretaris van de Nederlandse Vereniging van Rechtshistorici (sedert 1996) Redactielid “Rechtshistorisch Nieuws” - R.W. Jagtenberg NMI Mediator en Lid Raad van Advies NMI (1993-98) Lid European ADR steering Committee (1994-98) Twee maal Rapporteur-Generaal Raad van Europa voor ADR/mediation (Mede-)organisator van tiental internationale conferenties, oa over recht en economische ontwikkeling, en ADR Initiatiefnemer landelijk overleg ADR-onderwijs aan universiteiten Hoofdredacteur Yearbook Law & Legal Practice in East Asia - E.Örücü Bestuurslid UKNCCL Redactielid International Survey of Family Law Lid interdisciplinaire onderzoeksgroep EU Enlargements, Past and Present Advocaat, Member of the Istanbul bar Hoogleraar Glasgow University - A.J. de Roo NMI Mediator en Lid Raad van Advies NMI (1993-98) Lid ADR Platform, Ministerie van Justitie (1996-99) Redactie-secretaris Tijdschrift voor Mediation Hoofdredacteur Yearbook Law & Legal Practice in East Asia Referent voor N.W.O. Lid Reglementencommissie NPO (Mede-)organisator van tiental internationale conferenties, oa over recht en economische ontwikkeling, en ADR - T. Wallinga, nevenfuncties: Plaatsvervangend griffier Rechtbank Arnhem (1994-2000) Rechter-plaatsvervanger Rechtbank Arnhem(sinds 2000) - L.C. Winkel, nevenfuncties o.a. rechter-plaatsvervanger Rechtbank Arnhem (1991-1999) raadsheer-plaatsvervanger Gerechtshof Amsterdam (sinds 1998)
Universiteit: eur Programma: Transfrontier Mobility of Law Programmaleider:prof.dr. A.E. Orucu lid van de Dagelijkse Redactie van het Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis (sinds 1994) bestuurslid van de Stichting Grotiana (sinds 1994) lid van de redactie van "Grotiana" (sinds 1994) lid van de Publicatiecommissie Geestes- en Maatschappijwetenschappen NWO (sinds 1996) lid Wetensch. Raad Afrika Studiecentrum Leiden (sinds 1997) lid van de Editorial Board van de Edinburgh Law Review (sinds 1997) pro-decaan FRG 1995-1997 onderscheidingen: Sarton medaille Rijksuniversiteit Gent (1995)
37
12. Kern- en uitstekende publicaties Kernpublicaties 1. Winkel, L.C. (1997). Le Droit Romain et la Philosophie Grecque, quelques problèmes de méthode. Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis LXV(4), 373-384. 2. Benda Beckmann, C.E. von (1999). Transnationale dimensies van rechtspluralisme. Oratie. Deventer: Gouda Quint, 38 pp. 3. Örücü, (1999). Critical Comparative Law: Considering Paradoxes for Legal Systems in Transition. Deventer: Kluwer, 133 pp. Uitstekende publicaties 1. Jagtenberg , R.W., Örücü, A.E., & Roo, A.J. de (Ed.) (1995). Transfrontier Mobility of Law. Den Haag: Kluwer Law International, 109 pp. 2. Jagtenberg, R.W. (1996). Legal Transplants: The Ombudsman File. Journal of Chinese and Comparative Law, (1)4 , 84-107. 3. Orucu, A.E. (1996). Mixed and Mixing Systems a conceptual Search. In A.E. Örücü & C.S. Attwooll (Eds.), Studies in Legal Systems: Mixed and Mixing (pp. 335-352). 's-Gravenhage: Kluwer Law International 4. Wallinga, T. (1997) Laurentius Theodorus Gronovius (1648-1724), Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis. LXV (4), 459-495. 5. Jagtenberg, R.W., & Roo, A.J. de (2000). Mediation in het bedrijfsleven. In WODC Ministerie van Justitie (Ed.), Mediation, thema-aflevering van Justitiële Verkenningen, (pp. 54-69). Deventer: Gouda Quint. 6. Orucu, A.E. (2000). Turkey Facing the European Union - Old and New Harmonies. European Law Review, 25(October), 57-71. 7. Winkel, L.C. (2000). Les origines antiques de l'appetitus societatis de Grotius. Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, 2000(LXVIII), 393-403.
13. Dissertaties 13.1. Doctoraat verleend door de eigen universiteit, voorbereid aan de eigen universiteit 1999 Nifterik, G.P. van (1999, april 1). Vorst tussen Volk en Wet; Over volkssoevereiniteit en rechtsstatelijkheid in het werk van Fernando Vàsquez. EUR, 299 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. L.C. Winkel). 2000 Coenraad, L.M. (2000, january 13). Het beginsel van hoor en wederhoor. EUR, 240 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. L.C. Winkel). 13.2. Doctoraat verleend door de eigen universiteit, voorbereid aan een andere universiteit 1998 Jembere, Aberra (1998, april 9). Legal History of Ethiopia 1434-1974: Some Aspects of Substantive and Procedural Law. EUR, 322 pp. ((co-)Promot.: dr. G.J. Abbink & prof.mr. L.C. Winkel).
Universiteit: eur Programma: Efficiënte rechtspleging Programmaleider:prof.mr. A.I.M. van Mierlo
38
1. Volledige titel Efficiënte rechtspleging Programma code: EUR SAI 02-01
2. Deelprogramma’s 3. Leden programma prof.mr. A.J. van den Berg (1995-2000) mr. S. Borelli (1995-1996) mr. H.A.G. Fikkers (1995-2000) mr. C.S.K. Fung Fen Chung (1998) mr. M.M.L. Harreman (2000) mr. G.J. Meijer (1995-2000) prof.mr. A.I.M. van Mierlo (1995-2000) mr.drs. R.Y. Nauta (1995-2000) mr.dr. P. Smits (1995-1996) mr. J.H. Van Dam-Lely (1995-2000) dr. C.G.M. van Wamelen (1997-2000) mr. M. Ynzonides (1995-1996)
4.Trefwoorden Burgerlijke rechtspleging/burgerlijk procesrecht; arbitrage; bewijs; rechtsmiddelen; beslag en executie; faillissementsprocesrecht
5. Onderzoeksinput wetenschappelijk personeel (WP) Fte Wp1 aio Wp1 overig Totaal
1995 1,50 2,05 3,55
1996 1,50 1,73 3,23
1997 0,75 1,18 1,93
1998 1,12 1,19 2,31
1999 0,75 1,10 1,85
2000 0,47 1,15 1,62
totaal 6,09 8,40 14,49
6. Opbouw onderzoeksinput wetenschappelijk personeel in 2000 Fte Professor (hgl) Associate professor (uhd) Other senior staff (ud) Junior staff (aio,oio) Totaal
wp1 0,25 0,24 0,66 0,47 1,62
wp2
wp3
0,00
0,00
totaal 0,25 0,24 0,66 0,47 1,62
7. Samenvatting programma-opzet Doelstelling van het onderzoek is de verdieping van kennis van en inzicht in de burgerlijke rechtspleging bezien in het licht van de efficiency van de burgerlijke rechtspleging. Vanuit de efficiency-gedachte zullen wetenschappelijke en technisch-organisatorische begrippen en desiderata als hoofdbeginselen, taken van hoofdrolspelers, deformalisering, harmonisatie, overbelasting en deregulering aan de orde komen. Het onderzoek, gebaseerd op jurisprudentie en (rechtsvergelijkende) literatuurstudies, is deels descriptief van aard. Op basis van het verrichte onderzoek worden aanbevelingen gedaan voor verbetering en innovatie. In dat opzicht is het onderzoek normatief van aard
8.Inhoudelijk overzicht resultaten Het burgerlijk procesrecht bestrijkt een zeer breed terrein. In de afgelopen verslagperiode is het onderzoek binnen het programma ‘Efficiente rechtspleging’ in het bijzonder toegespitst op een tweetal vragen. De eerste onderzoeksvraag betreft die naar de totstandkoming van het vonnis van overheidsrechter of arbiter. Daarbij neemt een vooraanstaande rol in onderzoek naar de wijze waarop procedures ten overstaan van de overheidsrechter respectievelijk arbiter op voor de bij de procedure betrokkenen meest efficiente wijze dient te worden gevoerd. Bij dat onderzoek is in het bijzonder aandacht besteed aan de algemene beginselen van procesrecht en vragen van deformalisering, harmonisering en deregulering van de burgerlijke rechtspleging. In
Universiteit: eur 39 Programma: Efficiënte rechtspleging Programmaleider:prof.mr. A.I.M. van Mierlo dat verband is in het bijzonder voorwerp van studie geweest het procesrecht in de overzeese gebiedsdelen, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot een eerste studieboek ten behoeve van het procesrechtonderwijs in Aruba en de Nederlandse Antillen. De tweede onderzoeksvraag ziet op de fase na de totstandkoming van een rechterlijke of arbitrale uitspraak, meer in het bijzonder wordt in dat kader aandacht besteed aan vragen omtrent tenuitvoerlegging. Rechtspleging kan eerst efficiënt worden genoemd, indien de uitkomst van een procedure – de uitspraak – op eenvoudige wijze valt te effectueren. De vaststelling in rechte van iemands materiele rechten en verplichtingen blijkt in de praktijk niet altijd voldoende te zijn. In veel gevallen moet worden overgegaan tot tenuitvoerlegging van de uitspraak in kwestie. In dat kader neemt het onderzoek naar het beslag- en executierecht een voorname plaats in. De respectieve onderzoeksresultaten zijn allemaal studies die ertoe moeten leiden dat eind 2003 het Asser-serie project Beslag- en executierecht wordt afgerond. De verschillende participanten in het onderzoeksprogramma vervullen in het maatschappelijk verkeer nogal wat posities die voortspruiten uit hun onderzoekswerkzaamheden. Het ligt in de bedoeling dat deze functies ook in de nabije toekomst worden gecontinueerd. Bij een en ander varen zowel de faculteit en de universiteit als de betrokken medewerkers meer dan wel bij.
9. Voortzetting SAI 02-01 dient in dezelfde mate als het tot nu toe het geval is geweest, te worden voortgezet. Het gezamenlijke project met Leiden komt niet van de grond. Reeds om die reden is voortzetting van het programma geboden. In 2001 staat een tweetal dissertaties op het programma, te weten van mw. mr C.S.K. Fung Fen Chung en mr G.J. Meijer.
10. Maatschappelijke relevantie A.I.M. van Mierlo is: - Lid Nederlandse Adviesraad Tijdschrift voor Privaatrecht (TPR) - Medewerker Tijdschrift voor Insolventierecht
11. Nadere indicaties kwaliteit/reputatie A.I.M. van Mierlo is: - lid Adviescommissie Burgerlijk Procesrecht; - voorzitter Begeleidingscommissie Onderzoek Geschilcommissie Advocatuur; - vast lid Beroepscommissie WTZ; - bestuurslid Stichting Rechtsbijstand; - redactielid Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging (TCR); - lid deelredactie Tekst en Commentaar Burgerlijke Rechtsvordering.
12. Kern- en uitstekende publicaties Kernpublicaties 1. Mierlo, A.I.M. van (1997). Verniew(en)d beslagrecht. In S.C.J.J. Kortmann, N.E.D. Faber, A.A. van Rossum & H.L.E. Verhagen (Eds.), Onderneming en 5 jaar Nieuw Burgerlijk recht (pp. 535-565). Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 2. Mierlo, A.I.M. van (1999). Nieuw Arubaans Burgerlijk Procesrecht. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers, 32 pp. Uitstekende publicaties 1. Berg, A.J. van den (1996). Internationale Arbitrage in Nederland onder de huidige arbitragewet. Tijdschrift voor Arbitrage, 17(4), 169-185 2. Mierlo, A.I.M. van (1998). De procedure tot faillietverklaring in het licht van het commune procesrecht. Tijdschrift voor Insolventierecht (TVI), 4(1), 4-13 3. Mierlo, A.I.M. van, Meijer, G.J. & Beijer, F.M. (1998) Arubaans Burgerlijk Procesrecht. Rotterdam: Universiteit van Aruba/Erasmus Universiteit Rotterdam , 262 pp.
Universiteit: eur Programma: Efficiënte rechtspleging Programmaleider:prof.mr. A.I.M. van Mierlo 4. Mierlo, A.I.M. van (1999). Eis in de hoofdzaak bij beslag. Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie (WPNR), 130(373), 725-726
40
13. Dissertaties 13.1. Doctoraat verleend door de eigen universiteit, voorbereid aan de eigen universiteit 1996 Smits, P. (1996, june 21). Artikel 6 EVRM en de civiele procedure. Over de betekenis van art.6 EVRM voor het Nederlandse burgerlijk procesrecht. Erasmus Universiteit Rotterdam, 381 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. H.J. Snijders). Ynzonides, M. (1996, december 13). Verstek en verzet. Erasmus Universiteit Rotterdam, 307 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. H.J. Snijders).
Universiteit: eur Programma: Spreiding en beperking van overheidsbevoegdheden Programmaleider:Prof.mr. R. de Lange
41
1. Volledige titel Spreiding en beperking van overheidsbevoegdheden Programma code: EUR SAI 02-03
2. Deelprogramma’s 3. Leden programma prof.dr. P.W.C. Akkermans (1995-1997, 2000) mr. C.J. Bax (1995-2000) prof.mr. P.J. Boon (1995-1996) drs. G.J. Buitendijk (1995) dr. F.A.N.J. Goudappel (1995-1997) mr. Th. Holterman (1995-2000) prof.mr. R. de Lange (1998-2000) mr. P. Mendelts (2000) dr. D. Mentink (1995-2000) mr. M.T. Oosterhagen (1995-1996) dr. G.F.M. van der Tang (1995-2000) mr. P.L. de Vos (1995-1997) dr. S.E. Zijlstra (1995-1997) mr. C.M. Zoethout (1995-2000)
4.Trefwoorden Constitutie; constitutionalisme; decentralisatie; Europese Unie; Federalisme; Grondrechten; Grondwet; Overheidsbevoegdheden; Rechtsstaat; Staatsrecht
5. Onderzoeksinput wetenschappelijk personeel (WP) Fte Wp1 aio Wp1 overig Totaal
1995 1,13 1,89 3,02
1996 1,13 1,58 2,71
1997 0,20 1,77 1,97
1998
1999
1,50 1,50
1,50 1,50
2000 0,30 2,50 2,80
totaal 2,76 10,74 13,50
6 Opbouw onderzoeksinput wetenschappelijk personeel in 2000 Fte Professor (hgl) Associate professor (uhd) Other senior staff (ud) Junior staff (aio,oio) Totaal
wp1 0,62 0,43 1,45 0,30 2,80
wp2
wp3
0,00
0,00
Totaal 0,62 0,43 1,45 0,30 2,80
7. Samenvatting programma-opzet In januari 1995 ging een onderzoeksprogramma van start onder de titel Spreiding en beperking van overheidsbevoegdheden (afgekort: 'Spreiding'). Dit programma bouwde voort op het eind 1994 afgesloten onderzoeksprogramma Controle in het constitutionele recht. Spreiding en beperking van overheidsbevoegdheden werden als kernelementen van rechtsstatelijkheid gedefinieerd, en het programma Spreiding had tot object van studie het onder de loupe nemen van in het licht van de kenmerken van rechtsstatelijkheid relevante staatsrechtelijke verschijnselen met een zowel wetenschappelijke als maatschappelijke actualiteit. De looptijd van het onderzoeksprogramma was vier jaar zodat in 1999 het programma teneinde zou lopen. Met het oog hierop wordt nu naar de uitkomsten van het verrichte werk terug gekeken. In het licht van de ontwikkelingen begin jaren negentig, zoals de toenemende aandacht voor decentralisatie, de problematiek rond de legitimatie van de uitoefening van overheidsbevoegdheden en de ontwikkeling van de Europese Unie, is een onderzoeksprogramma opgezet dat zich zou richten op spreiding en beperking van overheidsbevoegdheden. Deze constitutionele aandacht moest een nadere uitwerking op een aantal punten
Universiteit: eur 42 Programma: Spreiding en beperking van overheidsbevoegdheden Programmaleider:Prof.mr. R. de Lange opleveren van wat bij Kortmann de `regulerende functie' van het staatsrecht heet.2 De centrale probleemstelling werd omschreven als: hoe kan in de gewijzigde politieke en bestuurlijke constellatie - deels bij voortduring, deels opnieuw - gestalte worden gegeven aan de noodzaak overheidsbevoegdheden te spreiden en te beperken. De probleemstelling had een ruim en algemeen karakter, en liet zich vertalen in een drietal (deel)vraagstellingen. Deze zouden in de onderzoeksthema's en -projecten centraal staan. Kort samengevat kwam het drietal vraagstellingen op het volgende neer: - Wat is de meest optimale spreiding van overheidsbevoegdheden en in hoeverre kan deze juridisch, in procedures of anderszins, worden vormgegeven? - Wat is rechtens de optimale balans tussen dynamiek en stabiliteit? - Welke beperkingssystematieken zijn er en voldoen deze (nog)?
8. Inhoudelijk overzicht resultaten De kern van de resultaten van het project Spreiding is gelegen in verheldering van inzicht omtrent plaats en betekenis van de grondwet. Dit kan worden gezien als een bijdrage tot beantwoording van de centrale onderzoeksvragen nummers 1 en 3. Van de tweede vraag van de aanvankelijke onderzoeksopzet, moet achteraf worden vastgesteld dat deze te weinig uitgewerkt was om voor beantwoording in aanmerking te komen. Gedurende de looptijd van het onderzoeksproject is deze vraag in toenemende mate buiten beeld geraakt. Er zijn geen publicaties aan te wijzen die een als een poging tot beantwoording van deze vraag kunnen worden beschouwd. Voor de vragen 1 en 3 echter geldt, dat het overgrote deel van de publicaties (zoals gerapporteerd in bijlage, i.e. de kern-, uitstekende, en - overige - wetenschappelijke publicaties) in direct of indirect verband staat met deze vragen. Met name waar het gaat om de bijdrage van de grondwet, nationaal en internationaal, aan spreiding en beperking van overheidsbevoegdheden, is sprake van een duidelijk zwaartepunt in de activiteiten van de onderzoeksgroep. Dit zwaartepunt is door de jaren heen gehandhaafd, ondanks tegenslagen in de vorm van personeelswisselingen en ziekte van op dit terrein werkzame onderzoekers. Wel moet worden vastgesteld, dat de genoemde onderzoeksvragen ruim waren. Gebleken is dat voor de voortzetting van het project Spreiding (in gewijzigde vorm, zie hieronder onder § 10) behoefte is aan nadere afbakening van enkele thema's, alsmede aan een meer precieze vraagstelling.
9. Voortzetting Enkele lijnen uit het project Spreiding worden gediscontinueerd, sommige zijn of worden ondergebracht in onderzoeksscholen (zo is Mentink met onderwijsrechtelijk onderzoek toegetreden tot de ozs Rechten van de mens), andere lijnen worden in gewijzigde vorm voortgezet. Ook in het nieuwe onderzoeksprogramma dat thans wordt gestart is sprake van een substantieel gedeelte onderzoek onder de noemer Grondwet en grondwetsherziening. Daarnaast staat het thema Rechter en wetgever centraal, waarbij eveneens wordt voortgebouwd op werk dat in Spreiding was ondergebracht (met name onderzoek van De Lange). In de derde plaats wordt een project Algemene begrippen van publiekrecht opgezet, waarin zowel staats- als bestuursrechtelijk onderzoek zal zijn ondergebracht. Evenals voorheen zal de sterkte van de onderzoeksgroep worden gezocht in de combinatie van grondslagenonderzoek (theorievorming, historische ontwikkeling, rechtsvergelijking, algemene leerstukken, algemene begrippen) en positiefrechtelijk onderzoek, waarbij meer dan voorheen sprake zal zijn van een comparatieve benadering. De opzet van het nieuwe onderzoeksprogramma is ingegeven zowel door een kritische zelfevaluatie van het voorgaande project, als door een toenemend besef dat in het licht van de Europese integratie een comparatieve en internationaal georiënteerde aanpak van het publiekrecht nodig is, om ook de hoofdvragen van het Europees publiekrecht grondig te kunnen behandelen.
2
C.A.J.M. Kortmann, Constitutioneel recht, derde druk Deventer 1997.
Universiteit: eur Programma: Spreiding en beperking van overheidsbevoegdheden Programmaleider:Prof.mr. R. de Lange
43
10. Maatschappelijke relevantie De maatschappelijke relevantie van het project Spreiding bestaat in de voornaamste plaats in het verkrijgen van helderheid omtrent de betekenis en de normerende kracht van de grondwet. De grondwet heeft centrale betekenis in de verhouding tussen overheid en burger, en belichaamt de combinatie van de idealen van rechtsstatelijkheid en democratie, waaraan in het politieke debat en bij de vormgeving van het openbaar bestuur bij voortduring wordt gerefereerd. Centrale thema's als politieke en strafrechtelijke verantwoordelijkheid behoren tot de kernleerstukken en de kernexpertisegebieden van de onderzoekers die aan het project Spreiding hebben deelgenomen. Ook de maatschappelijke relevantie van theorievorming omtrent de verhouding rechter-wetgever (welke beslissingen behoren door de wetgever te worden genomen, wat is de rechtsvormende taak van de rechter?) is gelet op de praktische betekenis van de verdeling van bevoegdheden met betrekking tot maatschappelijk controversiële onderwerpen als levensbeëindiging op verzoek, vrijheid van meningsuiting, privacy, de doorwerking van internationaal recht in de nationale rechtsorde - stellig aantoonbaar.
11. Nadere indicaties kwaliteit/reputatie Vele leden van de onderzoeksgroep vervullen functies in nationale of internationale wetenschappelijke verenigingen (Staatsrechtkring, Internationale associatie voor Constitutioneel recht, Vereniging voor onderwijsrecht), zijn referent voor of lid van een orgaan van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk onderzoek (NWO), redactielid van een tijdschrift of wetenschappelijke serie (Cahiers Staats- en bestuursrecht, Jaarboek voor onderwijsrecht), zijn rechter-plaatsvervanger of werken zij mee aan belangrijke praktijkgerichte - al dan niet losbladige - publicaties (Algemene wet bestuursrecht, onrechtmatige overheidsdaad, e.a.).
12. Kern- en uitstekende publicaties Kernpublicaties 1. Zoethout, C.M. (1995, november 30). Constitutionalisme, Een vergelijkend onderzoek naar het beperken van overheidsmacht door het recht. EUR, 360 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. P.W.C. Akkermans). 2. Tang, G.F.M. van der (1998, november 26). Grondwetsbegrip en grondwetsidee. EUR, 433 pp. ((co)Promot.: prof.dr. P.W.C. Akkermans). Uitstekende publicaties 1. Holterman, Th., Zoethout, C., Oosterhagen, M., Tang, G.F.M. van der, Mentink, D., Akkermans, P.W.C., Vos, P.L. de (1997). Bijdragen aan: D.J. Elzinga & H.M. de Jong, Twee eeuwen grondwetgeving in Nederland (pp. 9-25, 20-52, 75-95, 105-119, 121-143). Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink. 2. Lange, R. de (1999). Concurrerende rechtsvorming. Oratie. Nijmegen: Ars Aequi Libri, 20 pp. 3. Bax, C.J., Holterman, Th., Mentink, D. (2000). Bijdragen aan A.K. Koekkoek, De Grondwet, (pp. 214-217, 517-555, 557-599, 245-272). Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink. 4. Oosterhagen, M.T. (2000, april 13). Machtenscheiding. EUR, 386 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. P.W.C. Akkermans & prof.mr. P.J. Boon).
13. Dissertaties 13.1. Doctoraat verleend door de eigen universiteit, voorbereid aan de eigen universiteit 1995 Zoethout, C.M. (1995, november 30). Constitutionalisme, Een vergelijkend onderzoek naar het beperken van overheidsmacht door het recht. EUR, 360 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. P.W.C. Akkermans). 1997 Goudappel, F.A.N.J. (1997, november 14). Powers and Control Mechanism in European Federal Systems. EUR Rotterdam, 273 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. P.W.C. Akkermans). 1998 Pelle, J.J. (1998, december 11). In de staatsrechtgeleerde wereld. EUR, 508 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. P.W.C. Akkermans & prof.dr. P.B. Lehning).
Universiteit: eur 44 Programma: Spreiding en beperking van overheidsbevoegdheden Programmaleider:Prof.mr. R. de Lange Tang, G.F.M. van der (1998, november 26). Grondwetsbegrip en grondwetsidee. EUR, 433 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. P.W.C. Akkermans). 2000 Oosterhagen, M.T. (2000, april 13). Machtenscheiding. EUR, 386 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. P.W.C. Akkermans & prof.mr. P.J. Boon). 13.2. Doctoraat verleend door de eigen universiteit, voorbereid aan een andere universiteit 1999 Laemers, M.T.A.B. (1999, november 11). Schoolkeuzevrijheid; veranderingen in betekenis en reikwijdte. EUR, 283 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. P.W.C. Akkermans & prof.dr. J.F.M. Claessen).
Universiteit: eur Programma: Privaatrechtelijke rechtsvinding Programmaleider:prof.mr. J.M. van Dunne
45
1. Volledige titel Privaatrechtelijke rechtsvinding Programma code: EUR SAI 02-04
2. Deelprogramma’s 3. Leden programma mr.drs. P.G.J. van den Berg (1995-2000) mr. E.M. Berggren (1995) mr. P.F.A. Bierbooms (1995-1998) mr. E.H.P. Brans (1995-1998) prof.mr. J.M. van Dunne (1995-2000) mr. J. ten Kate (1995-2000) mr. P. Klik (1995-2000) mr. R.J.P. Kottenhagen (1995-1997) mr. W.T.M. Uilhoorn (1995-1997) mr.drs. L.T. Visscher (2000) mr. H.R. Westra (1995-1996)
4.Trefwoorden Rechtsvinding; rechtspsychologie; rechtseconomie; geschillenbeslechting; toegankelijkheid van rechtspraak
5. Onderzoeksinput wetenschappelijk personeel (WP) Fte Wp1 aio Wp1 overig Wp3 overig Totaal Popular publications
1995 0,75 2,28 0,67 3,70
1996 0,75 1,13 0,00 1,88
1997 0,75 1,20 0,00 1,95
1998 0,75 0,90
1999 0,49 0,80
2000
1,65
1,29 1
1,80
1,80
totaal 3,49 8,11 0,67 12,27 1
6. Opbouw onderzoeksinput wetenschappelijk personeel in 2000 Fte Professor (hgl) Associate professor (uhd) Other senior staff (ud) Totaal
wp1 0,10 0,35 1,35 1,80
wp2
wp3
0,00
0,00
totaal 0,10 0,35 1,35 1,80
7. Samenvatting programma-opzet Het onderzoek is gericht op de rechtstheoretische aspecten van rechtsvinding, methodologisch en rechtsfilosofisch; verder zijn er veel raakvlakken met het procesrecht en geschillenbeslechting in het algemeen ('dispute resolution'). Daarnaast komt de toepassing van rechtsregels in de rechtspraktijk aan de orde. Hierbij wordt niet alleen aandacht gegeven aan de effecten van wetgeving in de samenleving, maar ook aan de wijze waarop rechters, advocaten en bedrijfsjuristen in de praktijk te werk gaan bij het oplossen van rechtsvragen en het omgaan met geschillen. Op dat laatste terrein wordt ook gebruik gemaakt van empirisch onderzoek, met name rechtspsychologisch onderzoek (de onderzoekers zijn behalve jurist ook psycholoog). Het onderzoek is sterk rechtsvergelijkend van aard. In recent onderzoek wordt de problematiek vanuit de rechtseconomie benaderd, waarbij resp. het begrip rechtvaardigheid en de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad voorwerp van onderzoek zijn; de beide onderzoekers zijn behalve jurist ook bedrijfseconoom
8. Inhoudelijk overzicht resultaten Het programma heeft op het gebied van het empirisch, rechtspsychologische onderzoek veel tegenslagen gehad, met als gevolg dat publikaties vrijwel uitgebleven zijn. Veel onderzoek werd verricht naar de rechtstheoretische grondslagen van het milieu-aansprakelijkheidsrecht, met betrekking tot causaliteit, relativiteit, meerdaderschap, bewijsrecht, het grensgebied tussen publiek- en privaatrecht, en dat tussen internationaal recht en nationaal recht. Dat onderzoek, evenals de publikaties die daaruit voortkwamen, gingen verder dan het gangbare, positiefrechtelijk onderzoek, dat is ons land doorgaans gespeend is van rechtstheoretische of rechtsfilosofische reflexie. Daarnaast kunnen ook enkele publikaties op rechtsekonomisch gebied genoemd worden (Visscher).
Universiteit: eur 46 Programma: Privaatrechtelijke rechtsvinding Programmaleider:prof.mr. J.M. van Dunne Het onderzoek van Van den Berg over rechtvaardigheid en privaatrecht resulteerde in een dissertatie in 2000, die als een van de pijlers van het programma kan worden beschouwd. Het kwam uit in de Serie Rechtsvinding, verzorgd door ons Instituut voor Rechtsvinding, als Deel 11.
9. Voortzetting Het programma wordt beëindigd. Onderdelen van het programma worden voortgezet in het programma ‘Normstelling in privaatrechtelijke verhoudingen’ van de capgroep Privaatrecht; op dit moment is onduidelijk of ook in ‘Geschillenbeslechting’ geparticipeerd zal worden, in combinatie met eerder genoemd programma. Van belang is in dit verband dat Ten Kate per 1 mei 2001 voor 0,4 is gaan werken, waarmee voortzetting van het empirisch onderzoek kwestieus geworden is.
10. Maatschappelijke relevantie Het programma is gericht op ontwikkelingen in de rechtspraktijk, en ontleent daaraan zijn relevantie.
11. Nadere indicaties kwaliteit/reputatie Geen opmerkingen, behalve dat enkele publikaties in gerenommeerde tijdschriften en boeken verschenen. De projektleider, Van Dunné, publiceerde (c.q. was redakteur) in enkele door het IVR (internat. ver. voor rechtsfilosofie en –theorie) uitgegeven boeken.
12. Kern- en uitstekende publikaties Kernpublikaties 1. Dunné, J.M. van (1996). Narrative coherence and its function in judicial decisionmaking, American Journal of Comparative Law, 1996(44), 463-486. 2. Berg, P.G.J. van den (2000, november 24). Rechtvaardigheid en privaatrecht. Over rekkelijken en preciezen in een dynamische wereld. EUR, 763 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. J.M. van Dunne). Uitstekende publikaties 1. Kate, J. ten, & Koppen, P.J. van (1995). The Netherlands: Towards a Form of Judicial Review. In C.N. Tate & T. Vallinder (Eds.), The Global Expansion of Judicial Power (pp. 369-380). New York: New York University Press. 2. Bierbooms, P.F.A. (1997). Hoe politiek is de bodemsaneringsjurisprudentie van de Hoge Raad?. In P.G.J. van den Berg & W.T.M. Uilhoorn (Eds.), ..... maar dit geheel terzijde (pp. 17-26). Lelystad: Vermande 3. Klik, P., & Koppen, P.J. van (1997). Juryrechtspraak. In P.J. van Koppen, D.J. Hessing, & H.F.M. Crombag (Eds.), Het Hart van de Zaak, Psychologie van het Recht (pp. 578-607). Deventer: Gouda Quint. 4. Dunné, J.M. van (1999). To do or not to do, that is the question. De overgang van toedoenbeginsel naar toerekeningsbeginsel bij vertegenwoordiging krachtens volmacht. In: S.C.J.J. Kortmann, N.E.D. Faber, & J.A.M. Strens-Meulmeester (Eds.), Vertegenwoordiging en tussenpersonen, 1999 (pp.29-47). Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink.
13. Dissertaties 13.1. Doctoraat verleend door de eigen universiteit, voorbereid aan de eigen universiteit 2000 Berg, P.G.J. van den (2000, november 24). Rechtvaardigheid en privaatrecht. Over rekkelijken en preciezen in een dynamische wereld. EUR, 763 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. J.M. van Dunne).
Universiteit: eur Programma: Civiele aansprakelijkheid Programmaleider:prof.mr. J.M. van Dunne
47
1. Volledige titel Civiele aansprakelijkheid Programma code: EUR SAI 02-05
2. Deelprogramma’s 3. Leden programma prof.dr. N.A. Ashford (1999) mr.drs. P.G.J. van den Berg (1995-2000) mr. E.M. Berggren (1995-1996) prof.mr. L. Bergkamp (1995-2000) mr. P.F.A. Bierbooms (1995-1998) mr. E.H.P. Brans (1995-1998) mr. M. van Dort (1995-2000) prof.mr. J.M. van Dunne (1995-2000) mr. A.J. Goedmakers (1998) mr. P. Klik (1995-2000) mr. J. Knottenbelt (1995) mr. R.J.P. Kottenhagen (1995-2000) mr. B. Maat (1997-1999) mr. L.J. Smale (1997-2000) mr. R.A. Taams (1995) mr. B. Trompenaars (1995-1996) mr. W.T.M. Uilhoorn (1995-1997) mr. A.H.F.M. Wijers (1995)
4.Trefwoorden Milieu-aansprakelijkheid; produktenaansprakelijkheid; milieuschade; multi-causaliteit; verhaalsakties
5. Onderzoeksinput wetenschappelijk personeel (WP) Fte Wp1 aio Wp1 overig Wp2 oio Wp3 overig Totaal
1995 0,75 2,56 0,58 1,25 5,14
1996 0,19 2,70
1997
1998
1999
2000
2,60
3,25
1,68
1,24
0,00 2,89
2,53 5,13
0,50 3,75
1,00 2,68
0,66 1,90
totaal 0,94 14,03 0,58 5,94 21,49
6. Opbouw onderzoeksinput wetenschappelijk personeel in 2000 Fte Professor (hgl) Associate professor (uhd) Other senior staff (ud) Totaal
wp1 0,25 0,35 0,64 1,24
wp2
wp3
0,00
0,66 0,66
totaal 0,25 0,35 1,30 1,90
7. Samenvatting programma-opzet Dit programma betreft onderzoek naar de grondslagen van het aansprakelijkheidsrecht enerzijds, en de toepassing op enkele specifieke onderdelen van het verbintenissenrecht anderzijds. Bij dat laatste zijn onderwerpen gekozen waarbij de ontwikkeling van de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad in een stroomversnelling verkeert: milieu-aansprakelijkheid en risico-aansprakelijkheden zoals produktenaansprakelijkheid. Daarnaast is een onderdeel van contractuele aansprakelijkheid genomen: aansprakelijkheid in de bouw.
8. Inhoudelijk overzicht resultaten In de onderzoeksperiode heeft het milieu-aansprakelijkheidsrecht een stormachtige ontwikkeling doorgemaakt. Met name ten aanzien van de leerstukken van causaliteit, relativiteit, meerdaderschap, schade en overmacht zijn door de onderzoekers bijdragen geleverd, die onder meer tot uiting gekomen zijn in drie dissertaties (zie onder). Tot de aandachtsgebieden behoorden o.m. bodemsanering, vervuiling van oppervlaktewateren, kostenverhaal,
Universiteit: eur 48 Programma: Civiele aansprakelijkheid Programmaleider:prof.mr. J.M. van Dunne trillingsschade, bodemschade ten gevolge van mijnbouwaktiviteiten. Op dat gebied is ook veel rechtsvergelijkend onderzoek verricht. Het Instituut voor Milieuschade, waarin het onderzoek gecoördineerd werd, heeft indertijd enkele internationale congressen georganiseerd over de problematiek van de vervuiling van de Rijn met zware metalen, en van de Maas met pesticiden (waarover proceedings in boekvorm verschenen zijn). In 1996 verscheen het boek Non-point Source River Pollution: the Case of the River Meuse (Kluwer Law International), naar het gelijknamige congres. Die aktiviteiten vonden plaats in het kader van contractonderzoek; van de daarbij betrokken onderzoekers zijn er twee in de onderzoeksperiode gepromoveerd: Van en Bierbooms (de eerste op een NWO-beurs). De proefschriften van andere onderzoekers komen binnen afzienbare tijd gereed; Brans zal in 2001 verschijnen, dat van Klik in 2002 (door ziekte vertraagd). In 1998 promoveerde Goedmakers op overmacht; het onderzoek werd door hem zelf gefinancierd. Verder zijn er de afgelopen jaren talloze studiedagen georganiseerd, die vaak tot wetenschappelijke publikaties geleid hebben die in het door het Instituut verzorgde Tijdschrift voor Milieu Aansprakelijkheid (TMA) verschenen zijn. Ook is de Serie Aansprakelijkheidsrecht (Gouda Quint) begonnen, die thans 4 delen telt. In het programma kwamen aansprakelijkheid en schade ook aan de orde op het terrein van het bouwrecht (Van Dunné) en dat van letselschade (Kottenhagen). In 1998 schreef Van Dunné een preadvies voor de Vereniging van Bouwrecht over overmacht en onvoorziene omstandigheden. De promotie van Brans wordt in november 2001 verwacht.
9. Voortzetting Het programma wordt niet zelfstandig voortgezet; het is ingebracht in de Onderzoekschool Maatschappelijke Veiligheid, die in 2000 erkend is.
10. Maatschappelijke relevantie Uit de omvang van het in dit programma uitgevoerde contractonderzoek (o.m. voor Gem. Rotterdam, de provincies Utrecht, Gelderland, Groningen, Friesland en Drenthe, en enkele milieu-organisaties, zoals Natuurmonumenten, Groninger Landschap) blijkt dat er een grote maatschappelijke behoefte aan onderzoek op dit terrein bestaat. Op het gebied van trillingschade werd onderzoek verricht voor TNO Bouw te Delft: daaruit is ook een studiedag voortgekomen, die door 150 personen bezocht werd. Ook de overige georganiseerde congressen en studiedagen werden steeds goed bezocht; het door het Instituut voor Milieuschade uitgegeven blad Tijdschrift voor Milieu Aansprakelijkheid (TMA) is een toonaangevend tijdschrift op dit terrein. De projektleider maakt deel uit van de kernredaktie van het blad Jurisprudentie Milieurecht. De projektleider, Van Dunné, werd in okt. 2000 door de WRR uitgenodigd om een rapport over Milieurisico’s in deze eeuw te schrijven.
11. Nadere indicaties kwaliteit/reputatie Het WRR-rapport werd reeds genoemd. Het programma heeft een sterk rechtsvergelijkend karakter. De projektleider, Van Dunné werd in nov. 2000 door de IACL, de International Academy of Comparative Law te Parijs, tot ‘membre titulaire’ benoemd. In 1999 heeft Prof. N. Ashford, M.I.T., Boston, USA, een akademisch jaar als studieverblijf doorgebracht aan het Instituut voor Milieuschade; zijn publikaties werden ingebracht in het programma.
12. Kern- en uitstekende publikaties Kernpublikaties 1. Van, A.J. (1995, november 16). Onzekerheid over daderschap en causaliteit. Drie visies op civielrechtelijke aansprakelijkheid, meerdaderschap, en multi causaliteit. EUR, 339 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. J.M. van Dunne). 2. Bierbooms, P.F.A. (1997, december 3). Privaatrechtelijk kostenverhaal door de overheid. EUR, 340 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. J.M. van Dunne). 3. Dunné, J.M. van (1997). Verbintenissenrecht, Deel 2, 3e dr., Onrechtmatige daad. Overige verbintenissen, hierin de gedeelten over grondslagen van aansprakelijkheid en milieu-aansprakelijkheid (overgenomen van publikaties op dat terrein), (pp. 266 v.;364 v.; 497 v.; 589 v.). Deventer: Kluwer. 4. Kottenhagen, R.J.P. (2000). Shockschade in Nederland. Over de wenselijkheid van een wettelijke regeling,
Universiteit: eur 49 Programma: Civiele aansprakelijkheid Programmaleider:prof.mr. J.M. van Dunne in: P.A. Kottenhagen-Edzes, Immateriële schade. Tendensen en wensen, (pp. 61-105). Antwerpen: Intersentia. Uitstekende publikaties 1. Brans, E.H.P. (1995). The Braer and the Admissibility of Claims for Pollution Damage under the 1992 Protocols to the Civil Liability Convention And the Fund Convention, TMA. Tijdschrift voor MilieuAansprakelijkheid, 9(4), 61-70. 2. Kottenhagen, R.J.P. (1995). Contractuele of delictuele aansprakelijkheid. Doorwerking van contractuele bepalingen in het Franse verbintenissenrecht; een mislukte ontwikkeling. Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht (NTBR), 12(6), 135-141. 3. Bierbooms, P.F.A., & Veen, G.A. van der , & Betlem, G. (Ed.). (1997). Aansprakelijkheden in de Wet Bodem-sanering. Arnhem: Gouda Quint, 168 pp. 4. Klik, P. (1997). Aansprakelijkheid van de koper van verontreinigd onroerend goed, TMA. Tijdschrift voor Milieu-Aansprakelijkheid, 11(2), 44-47. 5. Maat, B. (1997). Grensoverschrijdende verontreiniging van internationale waterlopen, TMA. Tijdschrift voor Milieu-Aansprakelijkheid, 11(3), 68-75. 6. Bergkamp, L. (1998). A Future Environmental Liability Regime, European Environmental Law Review, 1998(1), 200-204. 7. Dunné, J.M, & Smale, L.J., (1998). Aansprakelijkheid voor milieuschade en financiële zekerheid naar huidig recht: knelpunten en gerealiseerde oplossingen/Nederlands recht. In L.F. Wiggers-Rust & K. Deketelaere (Eds.), Aansprakelijkheid voor milieuschade en financiële zekerheid: een vergelijking van Nederlands, Belgisch en Europees recht (pp. 15-55). Lelystad/Gent: Koninklijke Vermande/Die Keure 8. Dunné, J.M. van (1999). Liability for Pure Economic Loss: Rule or Exception?, A Comparatist’s View of the Civil Law – Common Law Split on Compensation of Non-Physical Damage in Tort Law. European Review of Private Law, 7(4), 397-428.
13. Dissertaties 13.1. Doctoraat verleend door de eigen universiteit, voorbereid aan de eigen universiteit 1995 Van, A.J. (1995, november 16). Onzekerheid over daderschap en causaliteit. Drie visies op civielrechtelijke aansprakelijkheid, meerdaderschap, en multi causaliteit. EUR, 339 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. J.M. van Dunne). 1997 Bierbooms, P.F.A. (1997, december 3). Privaatrechtelijk kostenverhaal door de overheid. EUR, 340 pp. ((co)Promot.: prof.mr. J.M. van Dunne). 13.2. Doctoraat verleend door de eigen universiteit, voorbereid aan een andere universiteit 1998 Goedmakers, A.J. (1998, june 4). Overmacht bij Overeenkomst en Onrechtmatige Daad. EUR, 437 pp. ((co)Promot.: prof.mr. J.M. van Dunne).
Universiteit: eur Programma: Handel en vervoer Programmaleider:prof.mr. K.F. Haak
50
1. Volledige titel Handel en vervoer Programma code: EUR SAI 03-01
2. Deelprogramma’s 3. Leden programma dr. mr. A. van Beelen, (1998-2000) mr. A. Blom (1995-2000) mr. D. Dokter (1995-2000) prof.mr. K.F. Haak (1995-2000) dr. R.W. Holzhauer (1997-1999) mr. E. Kars (1999-2000) dr. F.G.M. Smeele (1995-1997) mr. E.C. Swart (1995-1999) prof.mr. J.H. Wansink (1995-2000) prof.mr. G.J. van der Ziel (1995-2000) mr.drs. R. Zwitser (1995-2000)
4.Trefwoorden Aansprakelijkheid van contractpartners in het handelsverkeersrecht (handelskoop, vervoer, waardenpapieren, verzekering, tussenpersoon)
5. Onderzoeksinput wetenschappelijk personeel (WP) Fte Wp1 aio Wp1 overig Totaal
1995 1,50 1,85 3,35
1996 1,50 1,87 3,37
1997 0,86 2,20 3,06
1998 1,06 2,25 3,31
1999 1,06 2,20 3,26
2000 0,75 1,35 2,10
Totaal 6,73 11,72 18,45
6. Opbouw onderzoeksinput wetenschappelijk personeel in 2000 Fte Professor (hgl) Associate professor (uhd) Other senior staff (ud) Junior staff (aio,oio) Totaal
wp1 0,35 0,35 0,65 0,75 2,10
wp2
wp3
0,00
0,00
Totaal 0,35 0,35 0,65 0,75 2,10
7. Samenvatting programma-opzet Het in 1993 gestarte programma biedt ruimte aan onderzoek op het brede terrein van het moderne handelsverkeersrecht. Daartoe kunnen gerekend worden de traditionele vakgebieden handelskoop, waardepapierenrecht, vervoer- en zeerecht en verzekeringsrecht. Ontwikkelingen in de internationale handel hebben deze 'oer-bronnen' als basis, bijvoorbeeld electronisch betalingsverkeer in het bank-en vervoerrecht. De aard van het handelsrecht vertoont onmiskenbaar een internationale dimensie, hetgeen meebrengt dat ook het praktisch onderzoek plaatsvindt in het thematisch kader van het eenvormig privaatrecht. Gelet op de expertise binnen de vakgroep bedrijfsrecht, sectie handelsrecht, is de kern van het onderzoek voorshands gelegen op het terrein van het vervoerrecht. Nieuwe ontwikkelingen vragen de aandacht (o.a. gecombineerd vervoer, electronische berichtgeving, E.D.I., nieuwe verdragen en internationale standaardvoorwaarden, cabotagevervoer, logistieke dienstverlening) maar ook bestaande transportregelingen blijven de aandacht vragen (o.a. jurisprudentie-analyse en literatuuronderzoek). Diverse handboeken zijn verouderd; bijwerken van literatuur en rechtspraak blijft - naast nieuw onderzoek - een doelstelling mede gelet op het feit dat deze expertise aan andere universiteiten in Nederland niet aanwezig is. Met ingang van 2000 zal het opzetten van een tweedelige uitgave van het vervoerrecht in de Asser-serie ter hand genomen worden. Met de resultaten van fundamenteel onderzoek op onderhavig terrein wordt tevens beoogd toegepast onderzoek (derde geldstroom) te initiëren. Ter versterking van het project is een bijzonder hoogleraar vervoerrecht aangesteld per 1 september 1995, die beschikt over een ruime praktijkervaring. Betreffende hoogleraar beschikt tevens over expertise op het terrein van het Europese publiek vervoerrecht.
Universiteit: eur Programma: Handel en vervoer Programmaleider:prof.mr. K.F. Haak
51
8. Inhoudelijk overzicht resultaten In de verslagperiode is een drietal dissertaties tot stand gekomen. Twee andere dissertaties zijn nagenoeg gereed; een derde dissertatie bevindt zich halverwege. Naast een voortdurende actuele bespreking van literatuur en rechtspraak, zijn ook diverse boeken gepubliceerd. Ook werden bijdragen geleverd aan buitenlandse bundels. De opzet naast dissertaties ruimte te maken voor enerzijds korte en actuele analyses van ontwikkelingen (op het gebied van het handelsrecht) en anderzijds monografieën, is geslaagd. Dit concept zal in de toekomst – zij het in een andere zetting – worden voortgezet. Ten aanzien van de sectie Verzekeringsrecht (het Verzekeringsinstituut) was het onderzoek in de verslagperiode in belangrijke mate gericht op de vormgeving van de nieuwe wettelijke regeling van de overeenkomst van verzekering in titel 7.17 BW. In dat kader zijn in de verslagperiode verschillende publicaties verschenen, waaronder een Asser-deel over de overeenkomst van verzekering (Asser-Clausing-Wansink).
9. Voortzetting Het onderzoek zal worden voortgezet met het schrijven van een tweedelige uitgave betreffende het nationaal en internationaal vervoerrecht in de Asser-serie. De Leidse emeritus-hoogleraar mr. Japikse en zijn opvolger mr. Claringbould zijn mede-auteurs. Prof.mr. Van der Ziel is benoemd tot lid van een commissie van het CMI die belast is met het ontwerpen van een nieuw internationaal verdrag van goederenvervoer over zee. In die hoedanigheid heeft hij een conceptverdrag opgesteld, dat op de jaarvergadering van het CMI in februari 2001 besproken zal worden. Mr. Kars, advocaat te Rotterdam, is aangetrokken om onder leiding van de projectleider een bijdrage te schrijven in een vooraanstaande Internationale Encyclopedie. Tenslotte zal binnen de onderzoeksgroep nader onderzoek worden gedaan naar de samenhang van contracten en de positie van de daarbij direct of indirect betrokkenen. In aanvulling op het gerealiseerde programma zal het onderzoek zich mede toespitsen op de samenhang van het tot dusver bestudeerde rechtsgebied met dat van het algemeen privaatrecht. Het programma wordt afgesloten en het onderzoek wordt voortgezet in het facultaire programma Normstelling in Privaatrechtelijke Verhoudingen (NPV). Voor verzekeringsrecht zal ook in de komende jaren het onderzoek primair gericht zijn op de ontwikkeling en praktische toepassing van de nieuwe wettelijke regeling na de invoering daarvan (naar verwachting omstreeks 2002). In dat kader wordt thans reeds gewerkt aan een herziene, tweede druk van het Asser-deel en aan een herziene, derde druk van het boek (dissertatie) “De algemene aansprakelijkheidsverzekering”. Voorts is in voorbereiding een deel over verzekering in de serie Tekst & Commentaar.
10. Maatschappelijke relevantie De juridische faculteit heeft het bedrijfsrecht tot `profiel'-terrein aangemerkt. Met name de in het onderhavige project voorkomende rechtsgebieden zijn essentieel voor dit profiel. In een expansief Europa speelt de distributie-functie van het handelsverkeer in Nederland en in het bijzonder in de Rotterdamse regio een belangrijke rol. Theorie en praktijk bevruchten elkaar in onderhavig project. Zo is wegens de mainport-functie van de Rotterdamse regio van belang dat de Erasmus Universiteit zich als kennisinstituut op het terrein van logistiek en transportrecht blijft profileren. Vanouds heeft verzekering een centrale rol gespeeld in het handelsverkeer in Rotterdam (denk aan de assurantiebeurs). Dat is in 1970 ook de reden geweest voor het aldaar vestigen van het Verzekeringsinstituut door de Stichting Verzekeringswetenschap, waarin het verzekeringsbedrijfsleven participeert.
11. Nadere indicaties kwaliteit/reputatie Prof.mr. K.F. Haak is lid van vier Nederlandse privaatrechtelijke opiniërende tijdschriften; tevens lid van de Duitse Verein für Binnenschiffahrt (Düsseldorf) en lid van de Unidroit-werkgroep t.b.v. de CMR. Gastspreker op conferenties in België, Frankrijk, Italië. Prof.mr. G.J. van der Ziel is als lid van het Comité Maritime International betrokken bij het ontwerpen van een nieuw verdrag met betrekking tot zeevervoer van goederen. Hij geldt als internationaal expert op het terrein van internationale documentatie in het zeervervoer. Prof.mr. J.H. Wansink is (hoofd)redactielid van vier verzekeringsrechtelijke tijdschriften. Hij is voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringswetenschap en lid van de Presidential Council van de Internationale Vereniging voor Verzekeringsrecht (AIDA). Voorts is hij co-chairman van een internationale werkgroep van AIDA en maakt deel uit van de internationale Project Group “Restatement of European Insurance Contract Law”
Universiteit: eur Programma: Handel en vervoer Programmaleider:prof.mr. K.F. Haak
52
12. Kern- en uitstekende publicaties Kernpublicaties 1. Akveld, J.E.M. e.a. (1996). Hoofdstukken Handelsrecht , (Commercial Law), Deventer: Kluwer, 718 pp. 2. Clausing, P. & Wansink, J.H. (1998), Asser-Deel 5-VI. De verzekeringsovereenkomst, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink, 490 pp. 3. Haak, K.F. & Zwitser, R. (1999). Opdracht aan hulppersonen, (The role of independent contractors in physical distribution), Arnhem: Gouda Quint, 557 pp. Uitstekende publicaties 1. Haak, K.F. & Swart, E.C. (Ed.). (1995) Road carrier's liability in Europe II, The Hague: Stichting Vervoeradres, 164 pp. 2. Haak, K.F. e.a. (1998). Uitspraak & Uitleg (Rechtspraak Zee- en vervoerrecht), Deventer: Kluwer. 233 pp. 3. Smeele, F.G.M. (1998, march 26). Passieve legitimatie uit cognossement. EUR, 361 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. K.F. Haak). 4. Ziel, G.J. van der, (1999). Het cognossement, naar een functionele benadering. Oratie, Deventer: Kluwer, 34 pp. 5. Zwitser, R. (1999), General introduction. In A. von Ziegler (Ed.), Transfer of Ownership in International Trade, (pp. 235-263). Deventer: Kluwer Law International. 6. Wansink, J.H., (2000), De verzekeringsovereenkomst in titel 7.17 NBW: een nieuwe wettelijke regeling, een nieuw geluid? In J.H. Wansink en J.G.C. Kamphuisen (Eds.), Het nieuwe verzekeringsrecht een eerste verkenning van 7.17 NBW, (pp. 1-22). Deventer: Kluwer.
13. Dissertaties 13.1. Doctoraat verleend door de eigen universiteit, voorbereid aan de eigen universiteit 1995 Sandee, F.J. (1995, march 3). Algemene voorwaarden en fabrikatenkoop. EUR, 679 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. R. van Delden). 1998 Smeele, F.G.M. (1998, march 26). Passieve legitimatie uit cognossement. EUR, 361 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. K.F. Haak). 13.2 Doctoraat verleend door eigen universiteit, voorbereid buiten de eigen universiteit 1996 Dorhout Mees (1996, december 12). De CAR-verzekering. EUR, 444 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. J.H. Wansink)
Universiteit: eur Programma: Internationaal handelsrecht Programmaleider:prof.dr. F.J.M. de Ly
53
1. Volledige titel Internationaal handelsrecht Programma code: EUR SAI 03-02
2. Deelprogramma’s 3. Leden programma J. Arsic, LL.M. (2000) mr. W. van Hudig-van Lennep (1995-2000) mr. M.E. Koppenol-Laforce (1995-2000) prof.dr. F.J.M. de Ly (1995-2000) prof.mr. P. Vlas (1995)
4.Trefwoorden Internationaal handelsrecht; ondernemingsrecht
internationale
handelsarbitrage,
internationale
contracten,
internationaal
5. Onderzoeksinput wetenschappelijk personeel (WP) Fte Wp1 aio Wp1 overig Wp2 oio Totaal
1995 1,50 0,50
1996 1,50 0,70
1997 1,06 0,85
2,00
2,20
1,91
1998 0,62 0,85 0,25 1,72
1999 0,38 0,85 0,43 1,66
2000 0,25 0,97 1,22
Totaal 5,31 4,72 0,68 10,71
6. Opbouw onderzoeksinput wetenschappelijk personeel in 2000 Fte Professor (hgl) Associate professor (uhd) Other senior staff (ud) Junior staff (aio,oio) Totaal
wp1 0,35 0,23 0,14 0,25 0,97
wp2
wp3
0,00
0,00
Totaal 0,35 0,23 0,14 0,25 0,97
7. Samenvatting programma-opzet Het internationale handelsrecht heeft zich na de oorlog vooral geconcentreerd rond de theorie van de Lex mercatoria. Een belangrijke inventarisatie, ontsluiting en analyse van het vakgebied heeft echter nauwelijks plaatsgevonden. In Nederland ontbreekt zoiets volledig: enkel op zeer beperkte deelgebieden werden dergelijke projecten ondernomen. Ook in het buitenland stelt men een soorgelijke situatie vast; nochtans bestaat daar een aantal goede studieboeken en wetenschappelijke naslagwerken. Er lijkt behoefte te zijn aan een naslagwerk betreffende het internationaal handelsrecht. Gelet op de aard van de materie en de doelgroep voor een dergelijke publicatie zou zo'n publicatie in het engels moeten verschijnen. Het programma beoogt dan ook een Engelstalig wetenschappelijk naslagwerk tot stand te brengen.
8. Inhoudelijk overzicht resultaten Ten aanzien van het naslagwerk kan opgemerkt worden dat het een meerjarig project betreft met een -voorafgaand aan de publikatie- belangrijke verborgen output. Grote delen van de inleiding betreffende de bronnen van het internationaal handelsrecht, van het internationaal handelsprocesrecht en de internationale handelsarbitrage en van de internationale contracten (algemeen deel) zijn reeds in ontwerp klaar. De volgende jaren van het project zal gewerkt worden aan het internationaal ondernemingsrecht, de internationale distributie, bijzondere internationale contracten en intellectueel en industrieel eigendomsrecht. De inschatting is dat het eindmanuscript eind 2002 afgesloten kan worden. In het kader van het naslagwerk werden in de periode 1995-2000 de volgende deelprojecten uitgevoerd:
DEELPROJECT 1: EMPIRISCH ONDERZOEK CLAUSULES INTERNATIONALE CONTRACTEN
Universiteit: eur Programma: Internationaal handelsrecht Programmaleider:prof.dr. F.J.M. de Ly
54
In dit verband kan gerefereerd worden naar de werkzaamheden van de Groupe de Travail Contrats Internationaux. Deze werkgroep werd in 1975 opgericht onder het voorzitterschap van prof.dr. Marcel Fontaine (juridische faculteit, Université Catholique de Louvain-la-Neuve - België) en verzamelt juristen uit wetenschap, advocatuur en bedrijfsleven uit een tiental landen. De bedoeling van de werkgroep was om de praktijk van internationale contracten in beeld te brengen. Sedert de oprichting van de werkgroep werd in dat opzicht een vijftiental onderwerpen geanalyseerd. De analyses van de werkgroep werden aanvankelijk gepubliceerd in het tijdschrift Droit et Pratique du Commerce International en later in de International Business Law Journal/ Revue du Droit des Affaires Internationales. Negen verslagen werden gebundeld in het boek Droit des Contrats Internationaux, Parijs 1989, FEC 365 p. Medio 1993 heeft overleg tussen een aantal betrokkenen ertoe geleid dat Professor De Ly het voorzitterschap van de werkgroep heeft overgenomen. In deze nieuwe constellatie werden in de periode 1995-2000 de volgende artikelen geschreven: 1. De Ly, F., Divorce clauses in international joint venture contracts/Les clauses de divorce dans les contrats de groupements d'entreprises internationaux, Revue de Droit des Affaires Internationales/ International Business Law Journal, 1995, 279-315; 2. De Ly, F., Assignment clauses in international commercial contracts/Les clauses de cession dans les contrats internationaux commerciaux, Revue de Droit des Affaires Internationales/International Business Law Journal, 1996, 799-834; 3. De Ly, F., Termination clauses in international contracts/Les clauses mettant fin aux contrats internationaux, Revue de Droit des Affaires Internationales/International Business Law Journal, 1997, 801-836; 4. De Ly, F., Interpretation clauses in international contracts (characterization, definition, entire agreement, headings, language, NOM-clauses, non-waiver clauses and severability)/Les clauses d'interprétation dans les contrats internationaux (qualification, definition, accord complet, intitulés, langue, modification, renonciation et nullité partielle), Revue de Droit des Affaires Internationales/International Business Law Journal 2000, No. 6, 719-812. Voor november 2001 wordt door de professoren Fontaine en De Ly een tweede druk van het voornoemde boek Droit des Contrats Internationaux voorbereid (bestaand uit een up-date van de eerste druk uit 1989 en de toevoeging van de rapporten onder 2), 3) en 4)) alsmede een in 2002 te verschijnen Engelstalige editie (Drafting International Commercial Contracts, Legal Analysis of Contract Clauses, Den Haag, Kluwer Law International, 2002). De verderzetting van de publicaties van de Groupe de Travail Contrats Internationaux (onder meer door een in het najaar 2001 te verschijnen bijzonder nummer van het tijdschrift Revue de Droit des Affaires Internationales/International Business Law Journal waarin de rapporten worden gepubliceerd van een op 2-3 maart 2001 te Parijs gehouden congres over La rédaction des contrats internationaux commerciaux n.a.v. het vijfentwintigjarig bestaan van de werkgroep en een in 2002 te verschijnen artikel over Non-compete clauses in international commercial contracts) draagt niet alleen bij tot de ontsluiting en analyse van de praktijk van de internationale contracten maar is tevens van groot belang als bouwsteen voor het handboek. In de verslagperiode is terzake in beide opzichten substantiële vooruitgang geboekt en wordt het origineel karakter van dit empirisch onderzoek door vakgenoten onderschreven. DEELPROJECT 2: ZELFREGULERING EN INTERNATIONAAL HANDELSRECHT Voortbouwend op het promotieonderzoek van professor De Ly (De leer van de lex mercatoria, 1989) en de Engelstalige bewerking daarvan (International business law and lex mercatoria, 1992), werd in de verslagperiode verdergewerkt aan de dogmatische onderbouwing van internationale zelfreguleringsmechanismen meer bepaald op vijf fronten: 1. 2. 3.
de onderbouwing van internationale zelfregulering met betrekking tot de theorie van het eenvormig privaatrecht (zie De Ly, F., Uniform commercial law and international self-regulation, in The unification of international commercial law, FERRARI, F. (ed.), Baden-Baden, Nomos Verlag, 1998, 59-83); de onderbouwing van internationale zelfregulering vanuit rechtstheoretisch perspectief (zie De Ly, F., Lex mercatoria (New Law Merchant): Globalization and international self-regulation, 14 Diritto del commercio internazionale, 2000, 555-590); de onderbouwing van internationale zelfregulering in verhouding tot rechtsfilosofie, rechtssociologie en rechtseconomie (zie De Ly, F., Emerging new perspectives regarding lex mercatoria in an era of increasing
Universiteit: eur 55 Programma: Internationaal handelsrecht Programmaleider:prof.dr. F.J.M. de Ly globalization, in Festschrift für Otto Sandrock, Heidelberg, Verlag Recht und Wirtschaft, 2000, 179-204); 4. de relatie tussen internationale zelfregulering en formele regelgeving van de Europese Unie (zie De Ly, F., Lex mercatoria and unification of law in the European Union, in Towards a European Civil Code, second edition, The Hague, Kluwer Law International, 1998, 41-53); 5. de toepassing van internationale zelfreguleringsmodellen ten aanzien van de Unidroit Principles of International Commercial Contracts (zie De Ly, F., National Report: The Netherlands: An Interim Report regarding the Application of the Unidroit Principles of International Commercial Contracts in The Netherlands, in A new Approach to International Commercial Contracts: the Unidroit Principles of International Commercial Contracts, BONELL, M.J. (ed.), The Hague, Kluwer Law International, 1999, 203-235 and Europees Privaatrecht, Molengrafica 1998, Grosheide, F.W. en Boele-Woelki, K. (ed.), Lelystad, Vermande, 1998, 3-36 Behalve het intrinsieke belang van het voornoemde onderzoek, is dit onderzoek tevens van groot belang voor de analyses van het internationaal handelsrecht in het kader van het naslagwerk. Bovendien zal het thema onder 2) in de komende jaren aan de hand van jurisprudentieonderzoek (met name ten aanzien van arbitrale jurisprudentie) verder uitgewerkt worden. DEELPROJECT 3: EENVORMIG PRIVAAT- EN HANDELSRECHT Voortbouwend op expertise betreffende het eenvormig privaatrechtrecht (zie o.m. oratie De Ly, Europese Gemeenschap en privaatrecht, 1993), werden in de verslagperiode de volgende publicaties tot stand gebracht met betrekking tot bepaalde aspecten van eenvormig privaat- en handelsrecht: 1.
2.
3.
4.
de harmonisatie van het internationaal privaatrecht binnen de Europese Unie (zie De Ly, F., Europese Unie en eenvormig internationaal privaatrecht, preadvies Nederlandse Vereniging voor Internationaal Recht, in DE LY, F. en WOUTERS, J., Europees Gemeenschapsrecht en Internationaal Privaatrecht, Preadviezen voor de Nederlandse Vereniging voor Internationaal Recht, Mededelingen van de Nederlandse Vereniging voor Internationaal Recht Nr. 113, Deventer, Kluwer, 1996, 3-47; het eenvormig ipr van de Haagse Conferentie ten aanzien van de rechtsfiguur van de trust (zie KoppenolLaforce, M.E., Het Haagse Trustverdrag, diss. Rotterdam, Deventer, Kluwer, 1997, 327 p.; KoppenolLaforce, M.E., The Institution of Trust and Dutch Law, XVth international congress of comparative law Bristol 1998, Netherlands report to Trusts i.s.m R.P.J. Kottenhagen, ed. E.H. Hondius, Antwerpen/Groningen Intersentia Rechtswetenschappen, p. 137-153; Koppenol-Laforce, M.E., The Trust, The Hague Trusts Convention and Civil Law Countries, Notarius International, Vol. 3, no. 1, 1998, pp. 2740; Koppenol-Laforce, M.E., De inpassing van de family trust in het Nederlandse civiele recht, in M.E. Koppenol-Laforce & F. Sonneveldt (Eds.), De inpassing van de family trust in het Nederlandse civiele en fiscale recht, Deventer: Kluwer, 1999, 7-71); het eenvormig privaatrecht (inclusief de zelfregulering) betreffende bankgaranties (zie De Ly, F., Het VNverdrag betreffende bankgaranties en stand-by letters of credit, in Recht in bedrijf, HAAK, K.F., DOKTER, D. en Zwitser, R. (ed.), Sanders-Instituut Reeks Nr. 16, Deventer, Gouda Quint, 1997, 121-141; vertaald en aangepast gepubliceerd als The UN Convention on Independent Guarantees and Stand-By Letters of Credit, The International Lawyer, 1999, 831-846, reprinted in 2000 Annual Survey of Letter of Credit Law & Practice, 58-71; de verhouding tussen Europese monetaire integratie en nationaal privaatrecht n.a.v. de invoering van de euro (zie Koppenol-Laforce, M.E., preadvies De euro: enkele (internationaal) privaatrechtelijke aspecten, in Koppenol-Laforce, M.E., & Denters, H.M.G., Juridische aspecten rond de euro, Preadviezen uitgebracht voor de Nederlandse Vereniging voor Internationaal Recht, Deventer, Kluwer, 2000, 1-67).
Ook deze publicaties zijn bouwstenen van het naslagwerk. Naast de voornoemde drie deelprojecten, is in de verslagperiode ook een aantal andere wetenschappelijke publicaties tot stand gekomen die in het kader van het naslagwerk geplaatst moeten worden. Het betreft onder meer publicaties op het terrein van de internationale handelsarbitrage, de privaatrechtelijke rechtsvergelijking (met name op het terrein van het contractenrecht) en zowel het internationaal procesrecht als het conflictenrecht op het gebied van het vermogensrecht.
Universiteit: eur Programma: Internationaal handelsrecht Programmaleider:prof.dr. F.J.M. de Ly
56
9. Voortzetting. Alle medewerkers van de sectie, zowel diegene in vaste dienst als diegene in tijdelijke dienst maakten tijdens de verslagperiode voor al hun onderzoektstijd deel uit van het onderzoeksproject. Vooral de deelname van alle vast aangestelde medewerkers aan het onderzoeksproject waarborgt de continuïteit van het project. Het jaar 2000 was in organisatorisch opzicht een moeilijk jaar voor het project, omdat in dat jaar 2 AIO’s, 1 OIO en een senior-onderzoeker de sectie hebben verlaten. Aan de vervulling van deze vacatures is/wordt gewerkt. Het project is per 1 september 2000 volledig ingebracht en ingebed in het facultaire privaatrechtelijke programma NPV (normstelling in privaatrechtelijke verhoudingen). Voor deze inbedding, zie men het NPV onderzoeksprogramma.
10. Maatschappelijke relevantie Het project is maatschappelijk relevant omdat regelgeving en praktijk nauwelijks beschikken over een synthetisch werk waarin het internationaal handelsrecht gesitueerd wordt op de snijpunten van nationaal formeel en materieel recht (rechtsvergelijkend beschouwd), supranationaal recht, internationaal privaatrecht en eenvormig privaatrecht waarbij tevens het perspectief van met name de internationale handelsarbitrage en de internationale zelfregulering betrokken wordt. Deze kennis is belangrijk voor nationale, supranationale en internationale regelgeving en voor de toepassing van rechtsregels en rechtsvorming door rechters, advocaten en bedrijfsjuristen.
11. Nadere indicaties kwaliteit/reputatie De Ly, F., - Visiting Professor of International Business Law, University of Amsterdam, Amsterdam School for International Relations, LL.M.-programme in European Business and Trade Law, 1991-heden; - Visiting Professor, Pallas Consortium, Katholieke Universiteit Nijmegen, 1995-2000; - Professeur Associé, Faculté Internationale de Droit Comparé, Introduction au droit international privé comparé, Straatsburg, 1994-heden; - Onafhankelijk lid Sociaal Economische Raad, Werkgroep Internationale Consumentenaangelegenheden; - Voorzitter van de Groupe de Travail Contrats Internationaux; - Redactielid Tijdschrift voor Arbitrage, Revue de Droit des Affaires Internationales/International Business Law, Tijdschrift Contracteren, Praktijkreeks Europees Privaatrecht; - Bestuurslid Nederlandse Vereniging voor Rechtsvergelijking; - Gastcolleges of lezingen aan de universiteiten van Luik, Hamburg, Kopenhagen (1997 en 1999), Zurich, Graz, Milaan, Warschau, Wayne State (MI, USA), Melbourne, Sydney; - Gasthoogleraar aan diverse buitenlandse universiteiten (Université Aix-Marseille III (1996, 1997, 1998, 2001), University of Sydney (1999), University of New South Wales (2000); - Member Board of Trustees of the Center for Transnational Law, Munster; etc.
Koppenol-Laforce, M.E., - Adjunct-Secretaris, Staatscommissie voor Internationaal Privaatrecht - Secretaris Stichting Forum Internationale en Editor van de publicatiereeks Forum Internationale
12. Kernpublikaties en Uitstekende Publikaties 1995-2000 Kernpublikaties 1. Ly, F.J.M. de (2000). Les Clauses d'interprétation dans les contracts internationaux. Revue de Droit des Affaires Internationales (Paris), 2000(6), 719-812. (zie ook de andere rapporten van de Groupe de Travail Contrats Internationaux hiervoor onder punt 9, Deelproject 1); 2. Ly, F.J.M. de (2000). Lex Mercatoria (New Law Merchant): Globalization and international self-regulation. Diritto del commercio internazionale, 14(3), 555-590. Uitstekende publikaties 1. Koppenol-Laforce, M.E. (1997, october 3). Het Haagse Trustverdrag. EUR Rotterdam, 349 pp. ((co-
Universiteit: eur 57 Programma: Internationaal handelsrecht Programmaleider:prof.dr. F.J.M. de Ly )Promot.: prof.mr.P.Vlas). 2. Ly, F. De(1998). Lex Mercatoria and Unification of Law in the European Union, in: Arthur Hartkamp, e.a. (Eds.), Towards a European Civil Code, second edition, (pp. 41-53). The Hague: Kluwer Law International. 3. Ly, F. De (1998). Uniform Commercial Law and International Self-regulation, in: Franco Ferrari (Ed.), The Unification of International Commercial Law, (pp. 59-83). Baden-Baden: Nomos Verlagsgesellschaft. 4. Koppenol-Laforce, M.E., & Denters, H.M.G. (2000). De euro: enkele (internationaal) privaatrechtelijke aspecten. Deventer: Kluwer, 114 pp.
13. Dissertaties 13.1. Doctoraat verleend door de eigen universiteit, voorbereid aan de eigen universiteit 1995 Dongen, R.C. van (1995, march 23). Identificatie in het rechtspersonenrecht. EUR, 364 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. P. Vlas). 1997 Graaf, E.S. van de (1997, september 4). Patent law and modern biotechnology. EUR Rotterdam, 447 pp. ((co)Promot.: prof.dr. F.J.M. de Ly). Koppenol-Laforce, M.E. (1997, october 3). Het Haagse Trustverdrag. EUR Rotterdam, 349 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. P. Vlas).
Universiteit: eur Programma: Maatschappelijke veiligheid Programmaleider:prof.dr. D.J. Hessing
58
1. Volledige titel Maatschappelijke veiligheid Programma code: EUR SAI 03-03
2. Deelprogramma’s 3. Leden programma mr. J. uit Beijerse (2000) prof.dr. R.J. van den Bergh (1999-2000) dr. J.R. Blad (1995-2000) dr. T. Blom (1995-2000) prof.mr. H. de Doelder (1997-2000) dr. H. Elffers (1997-2000) prof.dr. C.J.C.F. Fijnaut (1995-1997) drs. F.H.M. van Gemert (1995) dr. A.R. Hartmann (2000) prof.dr. D.J. Hessing (1997-2000) dr. C.F.H.M. Hogenhuis (1995-1999) dr. A.B. Hoogenboom (1997) mr. J.W. van der Hulst (2000) dr. W. de Jong (1995-2000) mr.dr. H.O. Kerkmeester (2000) mr. P. Kleve (1997) mr. R.S.B. Kool (1999) mr. P.C. Lagas (2000) mr. C.J. Loonstra (2000) dr. E.J. Marcus (2000) drs. C.N. Masson (1995-1999) prof.mr. P.A.M. Mevis (1998-2000) mr.dr. H. Moerland (1995-2000) mr. V. Mul (1997) prof.mr. G. Overkleeft-Verburg (1998-2000) drs. A. Peper (1999-2000) mr. L.J.J. Rogier (2000) dr. E.B.M. Rood-Pijpers (1995-1997) dr. G.B. Rovers (1998-1999) dr. R. van Swaaningen (1995-2000) dr. N.A. Uildriks (1995) mr. W.A. Zondag (2000) mr. R.W. van Zuijlen (1999-2000)
4.Trefwoorden Veiligheid, Criminaliteit, Sociale Cohesie, Rechtshandhaving, Misdaadbestrijding
5. Onderzoeksinput wetenschappelijk personeel (WP) Fte Wp1 aio Wp1 overig Wp3 overig Totaal
1995 0,75 2,75 1,00 4,50
1996 0,50 3,05 3,55
1997 2,50 3,99 0,38 6,87
1998 2,25 3,15 1,00 6,40
1999 3,98 3,55 1,32 8,85
2000 4,81 5,21 0,13 10,15
totaal 14,79 21,70 3,83 40,32
Universiteit: eur Programma: Maatschappelijke veiligheid Programmaleider:prof.dr. D.J. Hessing
59
6. Opbouw onderzoeksinput wetenschappelijk personeel in 2000 Fte Professor (hgl) Associate professor (uhd) Other senior staff (ud) Junior staff (aio,oio) Totaal
wp1 1,33 1,48 1,57 4,81 9,19
wp2
wp3
0,13 0,00
0,13
Totaal 1,33 1,48 1,70 4,81 9,32
7. Samenvatting programma-opzet De missie van het programma is sinds 1-1-2000: 1) het verrichten van onderzoek op het gebied van maatschappelijke veiligheid in het algemeen, en de onderscheiden deelgebieden – Grondslagen van veiligheid en sociale cohesie en Rechtshandhaving en nieuwe strategieën van misdaadbestrijding – in het bijzonder en de onderlinge samenhang tussen beide deelgebieden, en 2) het opleiden van onderzoekers die zowel fundamenteel wetenschappelijk als toegepast empirisch onderzoek kunnen verrichten op het gebied van maatschappelijke veiligheid. In het eerste deelprogramma Grondslagen van veiligheid en achtergronden van criminaliteitsvraagstukken en gebreken in sociale cohesie wordt aandacht besteed aan de volgende aspecten: *
Wat is veiligheid en waardoor voelen burgers zich onveilig? Wat is wetenschappelijk en beleidsmatig de zin van het categoriseren van verschillende sociale problemen onder de noemer van onveiligheid? Het is van belang om in een aantal afzonderlijke studies die wat object betreft zeer uiteenlopend zijn (lokaal, supranationaal) aandacht aan deze connecties te besteden.
*
Criminaliteitsvraagstukken worden tot dusverre veelal monodisciplinair bestudeerd. Het is van belang om de veroorzaking en de ontwikkeling van crimineel gedrag geïntegreerd te bestuderen en de mogelijke samenhang met andere vormen van onveiligheid en met sociale cohesie te verduidelijken.
*
Nieuwe vormen van informatietechnologie en misdaadanalyse. Bestaande politiële en justitiële gegevensbestanden kunnen dankzij de moderne informatietechnologie op tal van manieren bevraagd worden. Zo ontstaat inzicht in spreidingspatronen van criminaliteit naar aard, plaats, tijd.
*
Technologie, risicobeheersing en juridische normering. Technologie en natuurwetenschappen kunnen bij de bestudering en bevordering van maatschappelijke veiligheid een belangrijke rol spelen. Tot dusverre zijn de werelden van technologie-ontwikkeling en die van de mogelijke toepassing op veiligheidsvraagstukken nauwelijks op elkaar betrokken.
In het tweede deelprogramma Rechtshandhaving en nieuwe strategieën van misdaadbestrijding wordt het onderzoek gericht op de volgende vraagstukken: *
Sturing en integriteit van de strafrechtspleging. Naarmate het strafrechtelijk overheidsoptreden meer instrumenteel gericht wordt op het bestrijden van criminaliteit zal zowel het belang van sturing als van integriteit toenemen. Sturing betekent dat bestaande gezagsrelaties daadwerkelijk geëffectueerd worden; voor de strafrechtspleging betekent dit dat het OM effectief toezicht uitoefent over de opsporingspraktijk en dat de rechter het optreden van het OM controleert. Bij de toenemende druk op de instanties om een werkzaam aandeel te hebben in de veiligheidszorg dienen precaire waarden als rechtsbescherming, fairness, en integriteit zorgvuldig bewaakt te worden. Politieel tuchtrecht en de rijksrecherche zijn in dit verband belangrijke voorzieningen.
*
In het kader van een geïntegreerde aanpak van criminaliteitsvraagstukken is de vraag naar de 'eigenheid' van de strafrechtelijke discipline steeds meer aan de orde. Gaat het in de strafrechtspleging alleen om de waarheidsvinding ten behoeve van de berechting van misdrijven of dient er meer ruimte aan de gevoelens en belangen van slachtoffers en getuigen besteed te worden. In hoeverre onderscheiden strafrechtelijke sancties zich van andere juridische sanctiestelsels?
*
Nieuwe strategieën van misdaadbestrijding. Op basis van de multidisciplinaire bestudering van
Universiteit: eur 60 Programma: Maatschappelijke veiligheid Programmaleider:prof.dr. D.J. Hessing criminaliteitsvraagstukken kunnen verschillende strategieën worden gevolgd om de problemen te voorkomen en te beteugelen. De veelvoorkomende straatcriminaliteit zou bijvoorbeeld met niet-strafrechtelijke middelen kunnen worden tegengegaan; wellicht kan georganiseerde criminaliteit beter worden bestreden wanneer meer aandacht wordt besteed aan de faciliterende rol van de maatschappelijke omgeving. Zo kunnen op basis van de verkregen inzichten over de verschillende vormen van onveiligheid tal van strategieën worden toegepast, die ofwel binnen het strafrechtspleging geïncorporeerd worden dan wel buiten de strafrechtpleging plaatsvinden Het programma maakt deel uit van de Onderzoekschool Maatschappelijke Veiligheid.
8. Inhoudelijk overzicht resultaten De ontwikkeling van het programma Het programma Maatschappelijke Veiligheid kent de volgende geschiedenis: - In 1992 werd het voorwaardelijke gefinancierd onderzoeksproject REGELOVERTREDEND GEDRAG EN GROOTSTEEDSE CRIMINALITEIT aan de Faculteit der Rechtsgeleerheid (EUR) opgestart, met onder meer als onderzoekers: dr. T. Blom, prof.mr. H. De Doelder, dr. H. Elffers, prof.dr. D.J. Hessing en dr. H. Moerland. - Dit project werd in 1994 uitgebreid met onderzoekers van het WODC en het NSCR en werd voortgezet als het project MISDAAD, GELD EN STRAF. Kernonderzoekers waren hier: dr. T. Blom, prof.dr. H.G. van de Bunt, prof.mr. H. De Doelder, dr. H. Elffers, prof.dr. D.J. Hessing, prof.dr. P.J. van Koppen, dr. H. Moerland en mr.drs. J.M. Nelen. - In 1996 werd het project MISDAAD, GELD EN STRAF opgenomen in het Universitair Profileringsthema GROOTSTEDELIJKE VEILIGHEID. Tot dit onderzoeksproject traden toe de Faculteit der Sociale Wetenschappen (EUR), de Faculteit der Economische Wetenschappen (EUR) en de Faculteit der Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen (EUR). - In juni 1997 werd het Universitair Profileringsthema GROOTSTEDELIJKE VEILIGHEID door uitbreiding met TNO omgezet in de Onderzoekschool Maatschappelijke Veiligheid. - De faculteiten der Rechtsgeleerdheid van de Erasmus Universiteit Rotterdam, de Vrije Universiteit Rotterdam en de Universiteit Leiden zijn, in samenwerking met het NSCR en het WODC, een studierichting Criminologie begonnen. De opleiding zal starten in september 2001. In 1999 traden de Juridische Faculteiten van de Universiteit Leiden en de Vrije Universiteit Amsterdam toe tot de onderzoekschool. De resultaten Voor wat betreft de resultaten van het onderzoekprogramma wordt verwezen naar: • Het overzicht van publicaties • De erkenning van de Onderzoekschool Maatschappelijke Veiligheid door de KNAW met ingang van 11-2000.
9. Voortzetting Het programma zal in ieder geval worden voortgezet tot eind 2004. Sinds de erkenning door de KNAW zijn er geen majeure veranderingen opgetreden.
10. Maatschappelijke relevantie Burgers verwachten dat de overheid antwoord heeft op de toegenomen veiligheidsproblemen en op de nieuwe veiligheidsrisico's die ons in de nabije toekomst staan te wachten. Tegen de achtergrond van het bovenstaande is het instrumentele karakter van het overheidsoptreden bepaald niet zonder problemen. Traditionele oplossingen lijken niet meer afdoende te zijn om de huidige en toekomstige problemen het hoofd te bieden. Daarom is de overheidsaanpak getoonzet in de sleutel van vernieuwing: geïntegreerde aanpak, responsabilisering, benutting van moderne technologie zijn hierin belangrijke slagwoorden. Ook bij de wetenschappelijke bestudering van maatschappelijke onveiligheid kan niet langer volstaan worden met de traditionele wetenschappelijke perspectieven. Het is noodzakelijk om de veelzijdigheid van maatschappelijke veiligheid zoveel mogelijk tot zijn recht te laten komen door traditionele disciplinegrenzen te overstijgen. Juist daarom richt het onderzoeksprogramma zich op een meer op elkaar betrokken en waar mogelijk geïntegreerde wetenschappelijke bestudering maatschappelijke veiligheid als fundamentele maatschappelijke waarde. De
Universiteit: eur 61 Programma: Maatschappelijke veiligheid Programmaleider:prof.dr. D.J. Hessing thematiek overschrijdt in deze benadering de traditionele wetenschappelijke domeinen (onder meer strafrecht, toegepaste technologie, criminologie, civiele recht) en daagt uit tot het opnieuw doordenken van de grondslagen en de dogma's van het eigen terrein van wetenschap. Techniek, empirie en normatieve dogmatiek worden zo veel mogelijk op elkaar betrokken bij de bestudering van concrete vormen van onveiligheid en van de reacties hierop. De noodzaak van dergelijk onderzoek vloeit enerzijds voort uit de alom gevoelde wens de maatschappelijke veiligheid te versterken. Die behoefte leidt noodzakelijkerwijze tot een grote vraag naar (wetenschappelijke) kennis omtrent aard, omvang en oorzaken van vraagstukken en problemen omtrent veiligheid en maatschappelijke samenhang teneinde deze maatregelen effectief te kunnen inzetten en sturen. Anderzijds vragen ook de dilemma's, risico's en zelfs paradoxen in de zojuist beschreven patronen in het overheidsoptreden om een grote wetenschappelijke aandacht. Het is van groot maatschappelijk belang dat de grenzen en mogelijkheden van effectief overheidsoptreden tegen maatschappelijke onveiligheid goed in kaart worden gebracht. Kortom, het is de ambitie van de onderzoekschool om maatschappelijke veiligheid als complex probleem in zijn sociale samenhang te beschrijven en te analyseren en de grenzen en mogelijkheden van het overheidsoptreden diepgaand te analyseren. Dit, in het besef dat maatschappelijke veiligheid als fundamentele maatschappelijke waarde een bestaansvoorwaarde is voor een samenleving.
11. Nadere indicaties kwaliteit/reputatie Kwaliteit en reputatie moge onder meer blijken uit de volgende (selectie van) activiteiten van leden van het programma: -
lid Commissie Beroepsethiek Nederlandse Orde van Register EDP-Auditors (NOREA); lid Commisie Beroep- en bezwaarschriften Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek NWO; president European Association of Law and Economics; associate Editor International Review Law and Economics; lid Editorial Board American Law and Economics Review; redacteur Crimineel Jaarboek van de Coornhert Liga; redacteur Tijdschrift voor Herstelrecht; lid van de SMVP-commissie prijs Politie en Veiligheid; rechter-plaatsvervanger in de rechtbank Rotterdam; secretaris van de Dasec (Dutch Association for the Study of the Protection of the Financial Interests of the European Community); lid redactie Nederlands Tijdschrift voor Sociaal Recht; lid redactieraad Sociaal Maandblad Arbeid; lid en voorzitter kernredactie Arbeidsrechtelijke Annotaties; lid redactie Arbeidsovereenkomst (losbladig); lid redactie Praktijkboek Ontslagrecht (losbladig); lid curatorium Post-academische Leergang Arbeidsrecht; rechter-plaatsvervanger rechtbank Haarlem; kantonrechter-plaatsvervanger kantongerecht Utrecht en Amersfoort; vice-voorzitter CAO-adviescommissie ABN-AMRO; voorzitter Geschillenadviescommissie NOW; gastdocent Master in European Criminology, Katholieke Universiteit Leuven; gastdocent Master Sistema Penal y Problemas Sociales, Universidad Autonoma Metropolitana, Mexico Stad; external referent M.A. criminologie thesissen Middlesex University, Londen; lid van de International Editorial Board van het tijdschrift Punishment & Society; lid van de Advisory Board van de Sage Dictionary of Criminology; lid NWO-beoordelingscommissie afdeling Recht en Openbaar Bestuur (REOB), voor criminologie, strafrecht, rechtsfilosofie en rechtstheorie; auteur deelrapport Onderwijs en Onderzoek naar Criminaliteit en Criminaliteitsbeheersing in Europa voor de Adviescommissie voor Wetenschap en Technologie; bestuurslid Stichting Meertens-Bianchi Fonds; redactiesecretaris en lid kernredactie Arbeidsrechtelijke Annotaties; buitengriffier arrondissementsrechtbank Rotterdam.
Universiteit: eur Programma: Maatschappelijke veiligheid Programmaleider:prof.dr. D.J. Hessing
62
12. Kern- en uitstekende publicaties Kernpublicaties 1. Rood-Pijpers, E.B.M., Rovers, G.B., Gemert, F.H.M. van & Fijnaut, C.J.C.F. (Ed.). (1995). Preventie van jeugdcriminaliteit in de grote stad. Arnhem: Gouda Quint, 420 pp. 2. Swaaningen, R. van (1995, december 15). European critical criminologies. EUR, 270 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. C.J.C.F. Fijnaut). 3. Rovers, G.B. (1996). Criminografie van Rotterdam. Deventer/Rotterdam: Gouda Quint, 245 pp. 4. Blom, T. (1998, june 11). Drugs in het Recht, Recht onder Druk. EUR, 830 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. H. de Doelder). 5. Peper, A. (1998, october 8). Sociale problemen en de moderne samenleving. EUR, 207 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. A.C. Zijderveld). 6. Mul, V. (1999, october 8). Banken en witwassen. EUR, 322 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. H. de Doelder). 7. Weigel, R.H., Hessing, D.J. & Elffers, H. (1999). Egoism: concept neasurement and implications for deviance. Psychology Crime & Law, 1999(5), 349-378. Uitstekende publicaties 1. Verkuyten, M.J.A.M. & Masson, C.N. (1995). New Racism. Self-esteem and Ethnic Realtion among minority and majority youth in the Netherlands. Journal of Social Behavior and Personality, 1995(23), 137154. 2. Blom, T., Doelder, H. de & Hessing, D.J. (1996). De paarse drugnota en de aanpak van (hard)drugsverslaafden: een drie-stromenaanpak. Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, 20(3), 131-144. 3. Uildriks, N.A. (1996). Geweld in de interactie politie-publiek. Deventer: Gouda Quint, 327 pp. 4. Blom, T. & Khan, A.H. (1998). The Netherlands: Regulating drug trafficking, nuisance and use. In. Nichlas Dorn (Ed.), Regulating European Drug Problems. Administrative Measures and Civil Law in the Control of Drug Trafficking. Nuisance and Use. (pp. 203-225). London: Kluwer Law International 5. Swaaningen, R. van (1998). Quale politica per una citta sicura? Dei Delitti delle Pene, 5(2), 143-173. 6. Dijk, T. van, Elffers, H., Hessing, D.J. & Hoogenboom, A.B. (1999). Bewust van de gevaren van criminaliteit. Deventer: Gouda Quint, 152 pp. 7. Kooijmans, T. & Mevis, P.A.M. (1999). Bestuurlijke detentie. Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht (NTB), 13(5), 109-117. 8. Moerland, H. & Boerman, Frank (1999). Georganiseerde misdaad en betrokkenheid van bedrijven. Deventer/Antwerpen: Gouda Quint/Kluwer rechtswetenschappen. 212 pp. 9. Swaaningen, R. van (1999). Reclaiming critical criminology: Social justice and the European tradition. Theoretical Criminology, 3(2), 5-28. 10. Blad, J.R. (2000). Strafrecht en bemiddeling: opkomst en toekomst van herstelrecht in Nederland. Recht der Werkelijkheid. 2000(2), 51-71. 11. Doelder, H. de (2000). OM Mandaat. Trema. Tijdschrift viir de Rechterlijke Macht, 2000(7), 279-283. 12. Doelder, H. de, Hessing, D.J. Elffers, H. & Giels, R.J. van (2000). De afstand tussen zittende en staande magistratuur. Trema. Tijdschrift voor de Rechterlijke Macht. 2000(2), 71-75. 13. Hartmann, A.R. (2000). Buitengerechtelijke afdoening. In M.S. Groenhuijsen & G. Knigge (Eds.). Het onderzoek ter zitting. Eerste interimrapport onderzoeksproject Strafvordering 2001 (pp. 59-90). Groningen: Grafisch Centrum. 14. Rogier, L.J.J. (2000). Commentaren op het Voorontwerp Algemene wet bestuursrecht Vierde tranche. Deventer:/Rotterdam: Gouda Quint/Sanders Instituut, 165 pp.
13. Dissertaties 13.1. Doctoraat verleend door de eigen universiteit, voorbereid aan de eigen universiteit 1995 Swaaningen, R. van (1995, december 15). European critical criminologies. EUR, 270 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. C.J.C.F. Fijnaut). 1996 Hielkema, J. (1996, march 28). Deskundigen in Nederlandse strafzaken. EUR, 349 pp. ((co-)Promot.: prof.mr.
Universiteit: eur 63 Programma: Maatschappelijke veiligheid Programmaleider:prof.dr. D.J. Hessing H. de Doelder & W.A. Wagenaar). Spierings, F.C.P.P. (1996, march 21). Op eigen kracht. Een onderzoek naar het dagelijks leven van logementbewoners. Erasmus Universiteit Rotterdam, 223 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. A.C. Zijderveld & dr. I. Maso). 1997 Rovers, G.B. (1997, december 11). De buurt een broeinest?. EUR, 243 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. C.J.C.F. Fijnaut). Uildriks, N.A. (1997, june 12). De normering en beheersing van politiegeweld. EUR, 236 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. H. de Doelder & prof.dr. D.J. Hessing). 1998 Blom, T. (1998, june 11). Drugs in het Recht, Recht onder Druk. EUR, 830 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. H. de Doelder). Peper, A. (1998, october 8). Sociale problemen en de moderne samenleving. EUR, 207 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. A.C. Zijderveld). 1999 Kool, R.S.B. (1999, february 19). De strafwaardigheid van seksueel misbruik. EUR, 450 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. H. de Doelder). Lagas, P.C. (1999, november 7). Besturen op de rand van chaos. EUR, 290 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. R.J.M. van Tulder). Mul, V. (1999, october 8). Banken en witwassen. EUR, 322 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. H. de Doelder). Schaap, C.D. (1999, october 8). Heling getoetst. EUR, 550 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. H. de Doelder). 2000 Camesasca, P.D.N. (2000, november 10). European Merger Control: Getting the Efficiencies Right. EUR, 498 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. R.J. van den Bergh). Klerks, P.P.H.M. (2000, may 11). Groot in de hasj. Theorie en praktijk van de georganiseerde criminaliteit. EUR, 501 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. C.J.C.F. Fijnaut). 13.2. Doctoraat verleend door de eigen universiteit, voorbereid aan een andere universiteit 2000 Marcus, E.J. (2000, december 1). Antwoord op agressie. EUR, 251 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. D.J. Hessing & prof.dr. J.J.M. Dijk). 13.3. Doctoraat verleend door een andere universiteit, voorbereid aan de eigen universiteit 1996 Steijlen, G.I.J. (1996, february 9). RMS: van ideaal tot symbool. Universiteit van Amsterdam, 280 pp. ((co)Promot.: P.W.M. de Meijer).
Universiteit: eur Programma: Kwantitatieve jurimetrie Programmaleider:prof.mr. R.V. De Mulder
64
1. Volledige titel Kwantitatieve jurimetrie Programma code: EUR SAI 03-04
2. Deelprogramma’s 3. Leden programma mr. C.J.M. Combrink-Kuiters (1995-2000) mr. P. Kleve (1995-2000) mr. A. Mitrakas (1995) prof.mr. R.V. De Mulder (1995-2000) mr. C. van Noortwijk (1995-2000) mr. P.A.W. Piepers (1995) mr. P.C. van Schelven (2000) mr. J.G.L. van der Wees (1995)
4.Trefwoorden Legal information systems; Legal decision support systems; Legal advise systems; Linguistic analysis of legal texts; Statistical analysis of judicial decision making; Jurimetrics; Computers and law; Computer law; Organisation theory/Business administration and law; Computer security
5. Onderzoeksinput wetenschappelijk personeel (WP) Fte Wp1 overig Wp3 overig Totaal
1995 1,15 0,60 1,75
1996 1,05
1997 1,45
1998 1,50
1999 1,28
2000 1,46
1,05
1,45
1,50
1,28
1,46
totaal 7,89 0,60 8,49
6. Opbouw onderzoeksinput wetenschappelijk personeel in 2000 Fte Professor (hgl) Other senior staff (ud) Totaal
wp1 0,28 1,18 1,46
wp2
wp3
0,00
0,00
Totaal 0,28 1,18 1,46
7. Samenvatting programma-opzet Onder jurimetrie wordt verstaan: • De empirische studie van de vorm, de semantiek en de pragmatiek (en de verbanden daartussen) van eisen en machtigingen, uitgaande van staatsorganisaties • met behulp van een wiskundig-modelmatige benadering en • met de REMP als conceptueel basismodel voor het verklaren en voorspellen van menselijk gedrag. Ruim 50 jaar geleden is de term “jurimetrie” door Loevinger (Loevinger, L., 1949, “Jurimetrics, the next step forward”. In Minnesota Law Review, April 1949, p. 455-493) geïntroduceerd. Ondanks een veelbelovende start in de V.S. in de jaren ’60 en ’70 is deze kwantitatieve empirische rechtswetenschap echter nog niet tot bloei gekomen. In de beginjaren bleek het strafrecht en vooral het rechterlijke beslissingsgedrag een geliefd onderzoeksobject. Zo richtte het zogenaamde fact-pattern onderzoek van onder meer Kort, Lawlor, Nagel, Tyree en Ulmer zich op de verbanden tussen zaakkenmerken en rechterlijke beslissingen. Zij probeerden, gebruikmakend van wiskundige en statistische modellen, regelmaat te ontdekken in de rechterlijke besluitvorming en de gevonden patronen door middel van prediktiemodellen weer te geven. Hun uiteindelijke doel was aan de hand van de modellen de beslissing te kunnen voorspellen. Ook in ons land raakten enkele onderzoekers geïnteresseerd in de empirische en kwantitatieve benadering van het recht. De onderzoeksgroep van de Erasmus Universiteit houdt zich al vanaf 1978 met jurimetrie bezig, hetgeen uitmondde in enkele dissertaties op dit gebied, te weten van De Mulder (1984), Kerkmeester (1989), Van Noortwijk (1995), Mitrakas (1997) en Combrink-Kuiters (1998). Nationaal
Universiteit: eur 65 Programma: Kwantitatieve jurimetrie Programmaleider:prof.mr. R.V. De Mulder Buiten de Erasmus-universiteit waren het in ons land Franken (1973) en De Wildt (1993) die zich met de jurimetrie bezighielden en op een jurimetrisch onderwerp promoveerden. Hoewel niet als jurimetrisch bestempeld verschenen daarnaast tevens enkele dissertaties die sterk aan de jurimetrie verwant zijn, zoals die van Snijders (1978) en Malsch (1989). Internationaal Momenteel zijn er wereldwijd slechts enkele onderzoekers die zich met jurimetrisch onderzoek bezighouden. Meestal wordt dit gedaan om kennis te formaliseren, die aldus in juridische adviessystemen kan worden ingebracht, zoals door de Australische onderzoekers Zeleznikow, Vossos & Hunter, Rissland & Ashley uit Pitssburgh en Deedman & Smith uit Brits Columbia. In dit project wordt, naast aan jurimetrie als zodanig (met het inherente computergebruik daarvan), expliciet aandacht besteed aan informatie-technologie. Hieraan liggen twee overwegingen ten grondslag. In de eerste plaats beïnvloedt IT het recht van deze tijd sterk, omdat door de technologie (ontdekken, ontwikkelen, verspreiden, gebruiken) nieuwe maatschappelijke problemen ontstaan die aandacht van de juridische wetenschap vergen. Voor het oplossen van juridische vragen als rond Internet en nieuwe media is het veelal nog niet mogelijk zich te baseren op wetgeving en jurisprudentie, terwijl vaak ook de dogmatiek nog niet tot ontwikkeling is gekomen. Bestudering van de technische ontwikkelingen en rechtseconomische (empirische, modelmatige) analyse van de mogelijke gevolgen bieden hier dikwijls een antwoord. In de tweede plaats doet de IT zijn invloed rechtstreeks gelden op het recht. Recht en rechtstaat veranderen wezenlijk als gevolg van de digitalisering. Deze veranderingen hebben op hun beurt een uitwerking op de rechtswetenschap en de juridische opleiding. Hedendaagse juristen kunnen niet meer functioneren zonder kennis van en vaardigheden in informatie-technologie, kwantitatieve methoden en kennis-management. Men zou deze - samenhangende invloeden ook kunnen kenschetsen als de “jurimetrisering” van het recht. De jurimetrie wordt dus beoefend op een manier die verband houdt met de maatschappelijke en juridische ontwikkelingen die veroorzaakt worden door de IT. De onderzoeksgroep houdt zich al vanaf 1978 bezig met jurimetrie. Het huidige programma kwantitatieve jurimetrie en Informatie Technologie is gestart op 1 januari 1997 (als vervolg van het programma "Juridische Informatiesystemen") .
8. Inhoudelijk overzicht resultaten Op het terrein van de vormeigenschappen van juridische teksten is baanbrekend onderzoek verricht door C. van Noortwijk. Het juridisch woordgebruik blijkt in een aantal opzichten te verschillen van het woordgebruik in algemeen Nederlandse teksten. De resultaten van dit onderzoek zijn vooral bruikbaar bij het verder onderzoek naar zoekmethoden voor juridische documentatie. Traditioneel wordt de (statistische) analyse van rechterlijke beslissingen als het belangrijkste onderwerp van de jurimetrie gezien. Op dit terrein is, mede dankzij de technologische ontwikkelingen, verdere voortgang geboekt door het onderzoek van L. Combrink-Kuiters. Computers werden in de afgelopen periode steeds krachtiger en alle vanaf 1965 in de N.J. gepubliceerde rechterlijke uitspraken kwamen in elektronische vorm beschikbaar. Uit deze jurisprudentie is een geschikt domein gekozen: voogdijbeslissingen. Bovendien is een omvangrijk dossieronderzoek verricht op de Rechtbank Rotterdam. Met behulp van de ontwikkelde statistische modellen kan een aanzienlijk percentage van de onderzochte zaken aan de hand van zaakkenmerken goed worden voorspeld. Het onderzoek van A. Mitrakas toont de mogelijkheden en beperkingen van het (nationale en Europese) recht bij het reguleren van nieuwe maatschappelijke c.q. juridische ontwikkelingen (zoals electronic data interchange) die samenhangen met de IT. In dit proefschrift komt de IT bovendien aan de orde als hulpmiddel bij het expliciteren en formaliseren van juridische kennis. Door de promovendus is een zogenaamd kennis-systeem ontwikkeld met betrekking tot de onderwerpen van zijn dissertatie. Het onderzoek naar de relatie tussen IT en de ontwikkeling van het recht heeft geleid tot formulering van het begrip "vierde generatie-recht" alsmede de veronderstelling dat dit nieuwe digitale recht tot wijzigingen in de structuur van de rechtsstaat noopt. Deze gedachte heeft binnen de bestuurskunde een zekere erkenning gevonden (Mulder, R.V. De (1998). The Digital Revolution: From Trias to Tetras Politica. In I.Th.M. Snellen & W.B.H.J. van de Donk (Eds.), Public Administration in an Information Age. A Handbook (pp. 47-56). Amsterdam: IOS Press.).
Universiteit: eur 66 Programma: Kwantitatieve jurimetrie Programmaleider:prof.mr. R.V. De Mulder Het onderzoek naar de mogelijkheden van conceptuele zoeksystemen voor juridische teksten heeft in verschillende opzichten vruchten afgeworpen. Er is een prototype van een conceptueel systeem ontwikkeld, dat in verschillende praktische zowel als wetenschappelijk contexten wordt uitgetest. De ontwikkelde modellen en prototypen bleken voorts niet alleen geschikt te zijn voor het zoeken als zodanig, maar ook een krachtig hulpmiddel bij de jurimetrische analyse van rechterlijke uitspraken, met name de codering die voorafgaat aan de statistische analyse. De als spin-off van het onderzoek naar conceptuele zoekmethoden en jurimetrische codering ontwikkelde CODAS-programmatuur voor het nakijken van open-vraagopdrachten wordt in de praktijk van het onderwijs reeds op verschillende plaatsen gebruikt (Vgl Combrink-Kuiters, Mr.dr. C.J.M., Dr. H. Elffers, Prof.dr. R.V. De Mulder en Mr.dr. C. van Noortwijk, Computer-ondersteund nakijken van open vragen, Uitgeverij Edu'Actief Meppel, 2000).
9. Voortzetting Het programma zal worden voortgezet. Er zijn enkele ontwikkelingen die jurimetrisch onderzoek in de nabije toekomst aantrekkelijker zullen maken. Ten eerste komen er steeds meer uitspraken digitaal beschikbaar, niet alleen de NJ-uitspraken, die veelal van de Hoge Raad zijn, maar ook uitspraken van lagere rechters. Bovendien kunnen de gewenste zaken, dankzij geavanceerdere zoekmethoden, sneller en gemakkelijker worden opgespoord. Daarnaast kunnen de onderzoeksdata steeds gemakkelijker worden verkregen, verwerkt en bewerkt, onder meer als resultaat van het onderzoek naar juridische zoeksystemen en vormeigenschappen van juridische taal. Uit het onderzoek is gebleken dat de lagere rechtspraak zich het best leent voor kwantitatieve analyse. Het vervolgonderzoek zal zich dan ook vooral dienen te richten op zaken in eerste aanleg, waarvan het aanbod in vergelijking tot N.J.-zaken vele malen groter is. De gebruikte modellen zullen verder worden ontwikkeld en verfijnd. Het onderzoek richt zicht voorts op het ontwikkelen van inhoudelijk juridische, rationele, verklaringsmodellen voor de gevonden resultaten. De verwachting bestaat, dat de empirisch-rationalistische analyse van het recht, met name op het terrein van ontwikkeling, verspreiding en gebruik van IT, tot nieuwe inzichten en mogelijkheden leidt. Dit is ook wenselijk, omdat de technologische ontwikkelingen meestal vooruitlopen op de juridische, zodat instrumenten van regulering en conflictoplossing dikwijls te laat beschikbaar zijn. Rechtseconomische analyse en toepassing van de speltheorie worden hierbij betrokken. Samenwerking vindt plaats met de sectie Rechtseconomie. De onderzoeken inzake de vormeigenschappen van juridische taal dienen te worden gerepliceerd op buitenlands, met name Engels materiaal. Hiertoe wordt samengewerkt met de Universiteit van Warwick en de “British and Irish Legal Education Technology Association” (BILETA).
10. Maatschappelijke relevantie De samenleving bevindt zich in een fase van stormachtige technologische ontwikkelingen en het recht wordt daar direct en indirect door beïnvloed. In dit programma wordt getracht, vanuit een grondige kennis van de InformatieTechnologie, de maatschappelijke en juridische effecten daarvan te bestuderen en voorts om de empirische wetenschappelijke benadering en de kennis van IT ook expliciet toe te passen in het eigen juridisch onderzoek. Deze "jurimetrisering" van het recht heeft ook een internationaal aspect, niet alleen door de toenemende invloed van het Europese recht, maar ook door de globalisering als gevolg van de technologie. Het is wetenschappelijk en maatschappelijk nuttig en nodig zich bezig te houden met kwantitatieve jurimetrie en Informatie-Technologie. Kennis van rationele beslistheorie en de empirische benadering en daarnaast kennis van IT en van de maatschappelijke en juridische implicaties van IT zullen binnen afzienbare tijd voor alle juristen noodzakelijk blijken. Het programma heeft tot doel tot wetenschappelijke en praktische integratie van deze elementen te komen.
11. Nadere indicaties kwaliteit/reputatie R.V. De Mulder is medewerker van het Nederlands Juristenblad voor het vakgebied informatica en recht, lid van de redactie van Computerrecht, lid van de International Advisory Board van het International Review of Law, Computers and Technology (http://www.tandf.co.uk/journals/default.html), en lid van de Advisory Board for the Journal of Information, Law & Technology (http://elj.warwick.ac.uk/Jilt/advlist.html). De programmaleider is
Universiteit: eur 67 Programma: Kwantitatieve jurimetrie Programmaleider:prof.mr. R.V. De Mulder behalve jurist ook bedrijfskundige, in 1989 cum laude afgestudeerd als Master in Business Administration (MBA) aan de William E. Simon School for Business Administration van de Universiteit van Rochester, V.S.. Alle leden van de onderzoekgroep hebben, behalve een juridische opleiding, een grondige kennis van en praktische ervaring met Informatie-Technologie. De onderzoeksgroep bestaat thans uit de volgende personen: L. Combrink-kuiters P. Kleve R.V. De Mulder C. van Noortwijk P.C. van Schelven (m.i.v. 1 januari 2000) Deze onderzoeksgroep is naar huidige begrippen weliswaar klein, maar heeft niettemin sedert 1980 een zekere naam en traditie alsmede internationale erkenning opgebouwd. Sinds 1985 is samengewerkt met het Instituut voor Informatica en Recht van de Vrije Universiteit. Deze samenwerking heeft steeds geresulteerd in enkele gemeenschappelijke wetenschappelijke publicaties per jaar alsmede gezamenlijke cursussen (computergebruik, juridisch kennismanagement, millennium-problematiek, informaticarecht). Het thema van het gemeenschappelijk onderzoeksprogramma sinds 1997 luidt: InformatieTechnologie en Juridisch Kennis-management. Een belangrijk onderdeel (doch niet het enige) van juridisch kennismanagement is kennis-acquisitie. De taakverdeling tussen beide instituten is globaal zo, dat het Instituut voor Informatica en Recht van de Vrije Universiteit zich vooral richt op de acquisitie van traditionele juridische kennis en de sectie jurimetrie op het jurimetrisch onderzoek. In het juridisch kennismanagement spelen zowel de toepassing van informatie-technologie als de juridische aspecten daarvan een belangrijke rol. Met buitenlands universiteiten bestaat eveneens hechte samenwerking. Dit geldt in het bijzonder: -
Norwegian Research Center for Computers and Law, University of Oslo, Noorwegen, (Prof. dr. J. Bing) Queen's University of Belfast, School of Law, Noord-Ierland, Groot-Brittanië, (Dr. Ph. Leith) University of Warwick, U.K., (Prof. A. Paliwala) University of Vienna, (dr. E. Schweighofer) Seminario de Informática y Derecho, Ciudad Universitaria, Zaragoza, Spanje, (Prof. dr. F. Galindo) Universitetet i Stockholm, Zweden, (Prof. dr. P. Seipel) University of Lapland (Rovaniemi, Finland), Centre for Computers and Law, (Prof. dr A. Saarenpää).
Met deze instituten vindt uitwisseling plaats van studenten en onderzoekers. Wederzijds wordt regelmatig deelgenomen aan seminars op het terrein van jurimetrie en informatica en recht. De leden van de onderzoekgroep treden regelmatig op als referee voor publicaties in internationale tijdschriften en van congres-papers.. Voorts bestaat er een internationaal samenwerkingsverband “International Conference on Substantive Technology in the Law School”, waaraan naast de bovengenoemden nog zo’n 80 vertegenwoordigers van buitenlandse universiteiten deelnemen op uitnodiging. In het jaar 2000 heeft de tweejaarlijkse conferentie aan de Harvard Law School (Boston, V.S.) plaatsgevonden. Tenslotte wordt als “buitenlid” geparticipeerd in de “British and Irish Legal Education Technology Association” (BILETA). Jaarlijks vindt een congres plaats (zie http://www.law.warwick.ac.uk/bileta/) waaraan meestal een paper wordt bijgedragen. In het jaar 2000 werd bovendien op speciale uitnodiging deelgenomen aan een workshop voor legal information retrieval te Edinburg.
12. Kern- en uitstekende publicaties Kernpublicaties 1. Noortwijk, C. van (1995, november 17). Het Woordgebruik Meester. Een vergelijking van enkele kwantitatieve aspecten van het woordgebruik in juridische en algemeen Nederlandse teksten. EUR, 320 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. R.V. De Mulder).
Universiteit: eur 68 Programma: Kwantitatieve jurimetrie Programmaleider:prof.mr. R.V. De Mulder 2. Combrink-Kuiters, C.J.M. (1998, september 10). Kennis van Zaken. Een jurimetrisch onderzoek naar rechterlijke besluitvorming inzake voogdij en omgang. EUR, 369 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. R.V. De Mulder). Uitstekende publicaties 1. Kleve, P. (1996). Rechtsvragen over informatietechnologie. Lelystad: Koninklijke Vermande, 241 pp. 2. Mitrakas, A. (1997, september 12). Open EDI and Law in Europe; A Regulatory Framework. EUR, 343 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. R.V. De Mulder & prof.mr. J.E.J. Prins). 3. Mulder, R.V. De (1998). The Digital Revolution: From Trias to Tetras Politica. In I.Th.M. Snellen & W.B.H.J. van de Donk (Eds.), Public Administration in an Information Age. A Handbook (pp. 47-56). Amsterdam: IOS Press. 4. Mulder, R.V. De (2000), Trends in toegankelijkheid van rechtspraak. In: Rechtshulp, 2000(10), 2-8.
13. Dissertaties 13.1. Doctoraat verleend door de eigen universiteit, voorbereid aan de eigen universiteit 1995 Noortwijk, C. van (1995, november 17). Het Woordgebruik Meester. Een vergelijking van enkele kwantitatieve aspecten van het woordgebruik in juridische en algemeen Nederlandse teksten. EUR, 320 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. R.V. De Mulder). 1997 Mitrakas, A. (1997, september 12). Open EDI and Law in Europe; A Regulatory Framework. EUR, 343 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. R.V. De Mulder & prof.mr. J.E.J. Prins). 1998 Combrink-Kuiters, C.J.M. (1998, september 10). Kennis van Zaken. Een jurimetrisch onderzoek naar rechterlijke besluitvorming inzake voogdij en omgang. EUR, 369 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. R.V. De Mulder.
Universiteit: eur Programma: Misdaad, geld en straf Programmaleider:prof.mr. H. de Doelder, prof.dr. D.J. Hessing
69
1. Volledige titel Misdaad, geld en straf Programma code: EUR SAI 03-05
2. Deelprogramma’s 3. Leden programma prof.mr. H. de Doelder (1995-1996) prof.dr. D.J. Hessing (1995-1996) dr. A.B. Hoogenboom (1995-1996) mr. V. Mul (1995-1996) drs. T. Peeman (1995-1996)
4.Trefwoorden Organisatiecriminaliteit; witwassen; georganiseerde criminaliteit; financieel-economische criminaliteit; zelfregulering; compliance; internationale samenwerking; (beurs)fraude; opsporingstechnieken; tuchtrecht; financiële integriteit
5. Onderzoeksinput wetenschappelijk personeel (WP) Fte Wp1 aio Wp1 overig Wp3 overig Totaal
1995 1,50 0,70 0,50 2,70
1996 1,50 0,70 0,50 2,70
Totaal 3,00 1,40 1,00 5,40
6. Opbouw onderzoeksinput wetenschappelijk personeel in 2000 Fte Totaal
wp1 0,00
wp2 0,00
wp3 0,00
Totaal 0,00
7. Samenvatting programma-opzet De doelstelling van dit onderzoek is drieledig. In de eerste plaats het verwerven van inzichten in de financiële aspecten van (georganiseerde) misdaad. Onder financiële aspecten worden methoden verstaan om crimineel geld te verwerven (o.a. drugshandel en fraude) en constructies om dit criminele geld een legale herkomst te geven (witwassen). In de tweede plaats wordt beoogd een beschrijving en analyse te maken van verschillende vormen van toezicht, controle en opsporing binnen financiële instellingen enerzijds (zelfregulering) en de overheid anderzijds (wetgeving op het terrein van witwassen, de ontwikkeling van een financieel-economische recherche). In de derde plaats wordt beoogd een bijdrage te leveren aan de criminologische discussie over georganiseerde misdaad (vermenging onder- en bovenwereld) en de mogelijke aantasting van de maatschappelijke integriteit als gevolg hiervan. In 1996 werd het project MISDAAD, GELD EN STRAF opgenomen in het Universitair Profileringsthema GROOTSTEDELIJKE VEILIGHEID. Tot dit onderzoeksproject traden toe de Faculteit der Sociale Wetenschappen (EUR), de Faculteit der Economische Wetenschappen (EUR) en de Faculteit der Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen (EUR). - In juni 1997 werd het Universitair Profileringsthema GROOTSTEDELIJKE VEILIGHEID door uitbreiding met TNO omgezet in de Onderzoekschool Maatschappelijke Veiligheid. (EUR SAI 03-03).
Universiteit: eur Programma: Corporate Governance Programmaleider:prof.mr. H.J.M.H. Honee
70
1. Volledige titel Corporate Governance Programma code: EUR SAI 03-06
2. Deelprogramma’s 3. Leden programma prof.mr.dr. J.E.M. Akveld (1995-1996) prof.dr. J.P. Bahlmann (1995-1996) prof.mr.drs. H. Beckman (1995-1996) dr.mr. H.J. Bremmers (1995-1996) mr. J.R. Glasz (1995) prof.mr. H.J.M.N. Honee (1995-2000) drs. W.G.J. Kappelle (1995-1996) drs. R.P.B. van der Laan Bouma (1995-1996) prof.dr. F.J.M. de Ly (1995) prof.mr. S. Perrick (1995-1996)
4.Trefwoorden Kapitaalbeschermingsrecht; jaarrekeningenrecht; medezeggenschapsrecht; effectenrecht; concernrecht
5. Onderzoeksinput wetenschappelijk personeel (WP) Fte Wp1 overig Totaal
1995 0,90 0,90
1996 0,75 0,75
1997 0,14 0,14
1998 0,20 0,20
1999 0,20 0,20
2000 0,28 0,28
totaal 2,47 2,47
6. Opbouw onderzoeksinput wetenschappelijk personeel in 2000 Fte Professor (hgl) Totaal
wp1 0,28 0,28
wp2
wp3
0,00
0,00
Totaal 0,28 0,28
7. Samenvatting programma-opzet Het ondernemingsrecht heeft zich vooral vanaf het midden van de jaren zestig steeds meer in specialistische zin ontwikkeld. De EG-ontwikkelingen hebben dit proces versterkt. Dit heeft er in Nederland toe geleid dat het ondernemingsrecht zich steeds meer is gaan afscheiden van het klassieke handelsverkeersrecht en zich ook in deeldisciplines is gaan verbijzonderen. In dit opzicht kan onder meer gedacht worden aan het kapitaalbeschermingsrecht, het jaarrekeningenrecht, het medezeggenschapsrecht, het effectenrecht en het concernrecht. Deze tendens naar specialisering sluit echter geenszins behoefte uit aan een meer algemene reflectie omtrent de aard en de betekenis van de onderneming en de juridische benadering van de machts- en belangenverhoudingen die zich binnen ondernemingen aftekenen. Het voornoemde is in de Anglo-Amerikaanse rechtsliteratuur sinds lang bekend en wordt er aangeduid als Corporate Governance. Vanuit de aard van de vraagstelling naar de Corporate Governance kunnen vele deelvragen afgeleid worden die in de praktijk van groot belang zijn. Corporate Governance roept immers vragen op naar bijvoorbeeld organisatorische structuren voor ondernemingen en naar interne verantwoordelijkheden en externe aansprakelijkheden van vennootschapsorganen. Ook de rol van crediteuren, werknemers, institutionele en andere beleggers en de overheid bij het ondernemingsgebeuren komen bij Corporate Governance een bod. Het onderzoek heeft als doelstelling om de algemene thematiek van de Corporate Governance alsmede de vele uitlopers van de vraagstelling in de verschillende deelgebieden van het ondernemingsrecht te ontsluiten en te analyseren
8. Inhoudelijk overzicht resultaten In 1996 is het programma Corporate Governance van Prof.dr. F. De Ly overgedragen aan Prof mr. H. Honée. Laatstgenoemde heeft het programma in overleg met het Sanders Instituut omgevormd tot een empirische studie naar machtsverhoudingen bij Beursvennootschappen. In 1998 – ingang van de 0,8 aanstelling van de programmaleider – is het onderzoek serieus ter hand genomen. De resultaten waren in 1999 zo ver gevorderd dat van het Ministerie van Financiën de opdracht is gekregen het onderzoek te verrichten in het kader van de in Nederland gevoerde discussie over Corporate Governance.
Universiteit: eur 71 Programma: Corporate Governance Programmaleider:prof.mr. H.J.M.H. Honee Sindsdien is het onderzoek verricht in samenwerking met het Instituut voor Ondernemingsrecht te Groningen. Dit instituut heeft voornamelijk een ondersteunende rol bij het verzamelen van feitelijke gegevens gespeeld. Het zwaartepunt van de werkzaamheden heeft steeds bij de Rotterdamse Faculteit gelegen. De opdracht van het Ministerie van Financiën heeft geleid tot een ingrijpende uitbreiding van het onderzoek. Daarin is tevens betrokken de toepassing van de structuurregeling. In de onderzoekopdracht is de doelstelling van het onderzoek als volgt omschreven: “Samengevat is de doelstelling van het onderzoek feitelijk inzicht te geven in: a. de toepassing van structuurregeling bij beursvennootschappen; b. andere bepalende factoren voor zeggenschapsverhoudingen bij beursvennootschappen, in het bijzonder het voorkomen van preferente aandelen, certificering van aandelen en beperkende bepalingen ten aanzien van de benoeming van bestuurders en commissarissen; c. de structuurregeling bij niet-beursvennootschappen; d. de praktijk van de door de minister verleende ontheffingen van de structuurregeling.”
9. Voortzetting In februari 2000 is het rapport van het onderzoek voltooid. Met het oog op de intussen op gang gekomen politieke discussie over de wenselijkheid van grotere invloed van aandeelhouders is het rapport door de opdrachtgever toegezonden aan de Tweede Kamer, alsmede naar de Sociaal-Economische Raad. Op verzoek van de regering zal de SER in de loop van het jaar 2000 advies uitbrengen over eventuele bijstellingen van de structuurregeling. Met de voltooiing van het rapport is het programma afgerond.
10. Maatschappelijke relevantie In de jaren zeventig en tachtig is er veel op het gebied van het ondernemingsrecht veranderd. Daarna kwam er een periode van een betrekkelijke rust. Deze is echter van korte duur geweest. Het ziet er naar uit dat de ontwikkelingen op dit terrein weer in een verhoogde versnelling gaan. In belangrijke mate zijn het internationale ontwikkelingen die dit proces aanjagen. Een tweetal voorbeelden mogen dit illustreren. Zo heeft de discussie over Corporate Governance in Engeland en de Verenigde Staten ertoe geleid dat dit onderwerp ook in Nederland in toenemende mate aandacht krijgt. Het recent verschenen rapport van de Commissie Peters (Corporate Governance in Nederland) zal aanleiding geven tot verder debat. Als tweede voorbeeld kan genoemd worden de impulsen die zijn te verwachten van initiatieven van de Europese Commissie. Zo is onlangs een nieuw ontwerp voor de richtlijn inzake het openbare bod op aandelen ingediend; de regeling inzake internationale fusie en het project Europese Vennootschap staan eveneens weer op de agenda. Nauw daarmee verbonden zijn de kwestie van de fiscaliteit en de medezeggenschap. Daarnaast zijn er meer lokaal bepaalde ontwikkelingen, zoals onder andere de in voorbereiding zijnde wetgeving inzake beschermingsmaatregelen, inzake misbruik van voorwetenschap, de voorgenomen herziening van de Fusiegedragsregels. Hoe men ook oordeelt over de wenselijkheid van allerlei nieuwe regelgeving, vaststaat dat discussie over de wenselijkheid daarvan in Nederland plaatsvindt zonder dat er inzicht van betekenis bestaat in de feitelijke verhoudingen bij de ondernemingen die het aangaat. Veelal blijft in het duister of de praktijk daadwerkelijk aanleiding geeft om nieuwe regels te stellen of bestaande regels te herzien. Er zou een serieuze poging gedaan moeten worden om te komen tot een meer empirisch gerichte benadering. Om daarmee een begin te maken, is een onderzoek opgezet dat gericht is op het verzamelen van gegevens die op zichzelf publiek zijn, maar die, voor zover bekend is, nog niet eerder in een totaaloverzicht bijeen zijn gebracht. Het gaat daarbij om onderwerpen als kapitaalstructuur, statutaire bevoegdheidsverdeling, samenstelling van raden van commissarissen, enz. Dergelijke gegevens zijn te vinden in statuten en jaarverslagen. Het gaat hierbij om beursgenoteerde ondernemingen, niet zijnde beleggingsinstellingen.
11. Nadere indicaties kwaliteit/reputatie H.J.M.N. Honée: Juridisch Adviseur Unilever N.V.; sinds 1 janauri 1996 part time hoogleraar Ondernemingsrecht aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Erasmus Universiteit Rotterdam; Voorzitter van de redactie De Naamloze Vennootschap; Hoofddocent ondernemingsrecht Beroepsopleiding Bedrijfsjuristen; Lid van de SER-commissie Harmonisatie Vennootschapsrecht;
Universiteit: eur Programma: Corporate Governance Programmaleider:prof.mr. H.J.M.H. Honee Lid SER-commissie Ontheffingen Structuurregeling; Voorzitter Sectie Vennoootschapsrecht van het Nederlands Genootschap van Bedrijfsjuristen; Lid van diverse VNO NCW commissies; Voorzitter Raad van commissarissen NV H. Desseaux; Voorzitter Bestuurs Stichting Administratiekantoor Aandelen Atag.
72
12. Kern- en uitstekende publicaties Kernpublicaties 1. Honee, H.J.M.N. (1996). Commissarissen, gezanten uit Niemandsland?. Oratie. Deventer: Tjeenk Willink, 29 pp. 2. Honee, H.J.M.N. (1999). Ondernemingsfinancieringsrecht. Deventer: Kluwer, 97 pp. Uitstekende publicaties 1. Timmerman, L., & Honee, H.J.M.N. (1995). Ondernemingsrechtelijke contracten. Deventer: Law & Practice Publishers, 35 pp. 2. Honee, H.J.M.H., & Schilfgaarde, E.A., P. van (1997). Rechtspleging in het ondernemingsrecht. Deventer: Kluwer, 210 pp. 3. Honee, H.J.M.N. (1998). Preferente aandelen: Financiering of bescherming van de vennootschap?. In P.C. van den Hoek, e.a. (Ed.), Corporate Governance voor juristen (pp. 29-41). Deventer: Kluwer. 4. Honee, H.J.M.N. (1999). Moet Boek 2 worden ingevoerd?. Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie (WPNR), 130(6356), 373-374.
13. Dissertaties 13.1. Doctoraat verleend door de eigen universiteit, voorbereid aan de eigen universiteit 1995 Bremmers, H.J. (1995, march 30). Milieuschade en financieel verslag. EUR, 392 pp. ((co-)Promot.: prof.mr.drs. H. Beckman). 13.2. Doctoraat verleend door de eigen universiteit, voorbereid aan een andere universiteit 1995 Glasz, J.R. (1995, february 9). Enige beschouwingen over zinvol commissariaat. EUR, 207 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. K.F. Haak & prof.mr. W.J. Slagter). 13.3. Doctoraat verleend door een andere universiteit, voorbereid aan de eigen universiteit 1995 Beckman, H. (1995, october 9). De jaarrekeningvrijstelling voor afhankelijke groepsmaatschappijen. RUG, 812 pp. ((co-)Promot.: L. Timmerman).
Universiteit: eur Programma: Labour law Programmaleider:prof.mr. F. Koning, prof.mr. C.J. Loonstra
73
1. Volledige titel Labour Law and Industrial Relations Programma code: EUR SAI 03-07
2. Deelprogramma’s a. b. c.
Capita Arbeidsovereenkomstenrecht Medezeggenschapsrecht Flexibiliteit en arbeidstijd
3. Leden programma Deelprogramma 1:
mr. B. Hoogendijk (1996-2000) prof.mr. F. Koning (1996-2000) mr. C.J. Loonstra (1996-2000) mr. W.A. Zondag (2000)
Deelprogramma b.:
prof.mr. F. Koning (1996-2000)
Deelprogramma c.:
mr. W.A. Zondag (2000)
4.Trefwoorden Arbeidsrecht; arbeidsverhoudingen; internationale en rechtsvergelijkende medezeggenschap; arbeidsovereenkomstenrecht, collectief arbeidsrecht
aspecten
van
de
arbeid;
5. Onderzoeksinput wetenschappelijk personeel (WP) Fte Wp1 aio Wp1 overig Totaal
1996 2,25 1,05 3,30
1997 1,80 0,98 2,78
1998 1,55 0,98 2,53
1999 0,81 0,98 1,79
2000 0,86 1,08 1,94
totaal 7,27 5,07 12,34
6. Opbouw onderzoeksinput wetenschappelijk personeel in 2000 Fte Professor (hgl) Other senior staff (ud) Junior staff (aio,oio) Totaal
wp1 0,58 0,50 0,86 1,94
wp2
wp3
0,00
0,00
Totaal 0,58 0,50 0,86 1,94
7. Samenvatting programma-opzet Het onderzoeksprogramma is gericht op het verkrijgen van fundamentele en toegepaste kennis over het functioneren van arbeidsrechtelijke regelgeving (aan te treffen in wetgeving, jurisprudentie, cao en andere collectieve regels) op het niveau van de onderneming, in een intern en extern rechtsvergelijkend perspectief. Het arbeidsrecht en de arbeidsverhoudingen in de EU-lidstaten ondervinden in sterke mate de invloed van een snel veranderende wereld. Veel nadruk wordt gelegd op een flexibel optreden van werkgevers op de arbeidsmarkt teneinde weerstand te kunnen bieden tegen toenemende concurrentie vanuit het buitenland (mondialisering). Op nationaal niveau zien we een alsmaar toenemende tendens tot decentralisatie van de arbeidsverhouding (via regelgeving en cao), op grond waarvan de vorming van arbeidsvoorwaarden steeds meer op ondernemingsniveau wordt vastgesteld. Met het accent op flexibiliteit en concrete invulling van de arbeidsvoorwaar-den op ondernemingsniveau staat de rechtspositie van de individuele werknemer onder toenemende druk. De sedert lange tijd algemeen aanvaarde notie van de ongelijkheids-compensatie in het arbeidsrecht staat dan ook in toenemende mate ter discussie. Door middel van enkele specifiek daartoe uitgeselecteerde onderwerpen (namelijk: het begrip gezag in de arbeidsovereenkomst; arbeidsongeschiktheid van de werknemer ten gevolge van ziekte; de rol van het concurrentiebeding na het einde van de arbeidsovereenkomst; werktijdverkorting in het licht van interne flexibiliteit) wordt beoogd genoemde ontwikkelingen te analyseren/evalueren en - in het licht van de noodzakelijke compensatie van de zwakke positie van de werknemer jegens zijn werkgever - oplossingen aan te dragen voor een evenwichtige ontwikkeling van het arbeidsrecht. Daarbij wordt uitdrukkelijk stilgestaan bij regelingen in andere Europese landen.
Universiteit: eur 74 Programma: Labour law Programmaleider:prof.mr. F. Koning, prof.mr. C.J. Loonstra Tegelijk met de toenemende decentralisatie van arbeidsverhoudingen kunnen we een toene-mende bemoeienis met het arbeidsrecht op EU-niveau constateren die uiteraard haar uitwer-king op het niveau van de onderneming niet heeft gemist. Aan de hand van de ontwikkelingen rondom de Europese ondernemingsraad (EOR) wordt deze doorwerking beschreven en geëva-lueerd. Onderzoeksobject vormt derhalve de onderneming, die op het vlak van het arbeidsrecht in een spanningsveld is komen te verkeren tussen enerzijds een voortgaande decentralisatie, maar anderzijds een toenemende invloed vanuit de EU. Inzicht in deze problematiek wordt verkregen aan de hand van voornamelijk jurisprudentie- en literatuuronderzoek, terwijl publicaties zullen worden gerealiseerd via proefschriften, monografieën en tijdschriftartikelen.
8. Inhoudelijk overzicht resultaten Formele resultaten: gedurende de periode 1995 t/m 2000 is één dissertatie gerealiseerd, te weten het proefschrift van mw. mr. B. Hoogendijk, De loondoorbetalingsplicht gedurende het eerste ziektejaar, SIEUR/Gouda Quint ,1999, 351 p. In deze dissertatie staat de vraag centraal, hoe in het licht van de notie van de ongelijkheidscompensatie de met ingang van 1 maart 1996 in werking getreden Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte (Wulbz) dient te worden beoordeeld. Het onderzoek speelt zich af op het snijvlak van twee deelgebieden van het arbeidsrecht, het civiele arbeidsrecht en het socialezekerheidsrecht. Via de methode van de interne rechtsvergelijking wordt het verschijnsel ‘ziekte tijdens het werk’ op deze twee deelgebieden op elkaar betrokken en geëvalueerd. Materiële resultaten: De verkregen onderzoeksresultaten gedurende de periode 1995 t/m 1999 zijn in 2000 benut ten behoeve van een gewijzigd, meer thematisch gericht onderzoekspro-gramma, dat deels is ondergebracht in de Onderzoekschool Maatschappelijke Veiligheid (OMV) en deels in het onderzoeksprogramma Normering in Privaatrechtelijke Verhoudingen (NPV). Het onderzoeksprogramma ‘Labour Law and Industrial Relations’ centreerde zich rondom het begrip ‘onderneming’ en een aantal daaruit af te leiden vraagstellingen op het terrein van het arbeidsovereenkomstenrecht en het medezeggenschapsrecht. Van daaruit zijn studies verricht welke ook een duidelijke rechtsvergelijkende en internationaalrechtelijke component bevatten. De resultaten daarvan zijn aan te treffen in een groot aantal wetenschappelijke publicaties in gezaghebbende tijdschriften op het terrein van het (arbeids)recht (Sociaal Maandblad Arbeid, Nederlands Tijdschrift voor Sociaal Recht, Nederlands Juristenblad, RM Themis, De NV en TVVS), een aantal monografieën, rapporten (een zestal, gepubliceerd in de opgezette reeks van het Centre for Labour Law and Industrial Relations) en –zoals reeds vermeld- een dissertatie. Op basis van de daaruit verkregen expertise werd inzichtelijk dat aan het programma meer samenhang kon worden verleend door een verdergaande thematisering en een grotere accentuering van de interne en externe rechtsvergelijking. Met het vertrek van de voormalig programmaleider Koning in 2000, is deze vernieuwing onder aanvoering van de nieuwe programmaleider ter hand genomen. De basis is gelegd in diens oratie die in april 2000 is uitgesproken en gepubliceerd (C.J. Loonstra, De kantonrechter als arbeidsrechter, Kluwer: Deventer 2000, 46 p.). Het aandeel in het onderzoeksprogramma Normering in Privaatrechtelijke Verhoudingen (NPV) is toegespitst op de rol van de rechter in het civiele arbeidsrecht en beoogt antwoord te geven op de vraag op welke wijze het bijzondere karakter van het arbeidsovereenkomst tot uitdrukking komt in de Nederlandse rechtspraak, onder meer in verhouding tot de andere benoemde overeenkomsten. In het kader van deze onderzoeksvraag zal ook de rol van de rechter in arbeidszaken in andere landen worden betrokken. Gekozen is met name voor een vergelijking met de Verenigde Staten (het liberale model) –in 1999 is in dat kader een AIO-onderzoek gestarten Duitsland (het Rijnlandse model). Inmiddels zijn reeds enkele deelonderzoeken gestart en afgerond. Een voorbeeld om de relatie tussen het programma ‘Labour law and Industrial Relations’ en het programma ‘De rol van de rechter in het civiele arbeidsrecht’ te verduidelijken betreft het onderzoek naar de betekenis van het begrip ‘gezagsverhouding’ in de arbeidsovereenkomst, tot uitdrukking komend in de onderneming (resulterend in een monografie van Jansen/Loonstra uit 1997) en de rechtsvergelijkende studie naar de invulling door de arbeidsrechter van het begrip ‘gezag’ in de landen Duitsland, België, Groot-Brittannië en Nederland, die heeft geleid tot een wetenschappelijke publicatie in een vaktijdschrift van de hand van Loonstra/Zondag in 2001. Het aandeel in de onderzoekschool Maatschappelijke Veiligheid heeft betrekking op de confrontatie tussen twee rechtsgebieden die traditioneel niet met elkaar in verband zijn gebracht en die derhalve onderzoeksmatig nauwelijks aan een interne rechtsvergelijking zijn blootgesteld: het arbeidsrecht en het strafrecht. Met behulp van de expertise opgebouwd vanuit het programma Labour Law and Industrial Relations zal de relatie worden bloot-gelegd tussen de op EU, nationaal en locaal niveau tot stand gebrachte en te brengen werkgelegenheidsprojecten ter verhoging van maatschappelijke veiligheid en de ‘normale’ werking van het arbeidsrecht. In hoeverre zijn de rechtens geldende arbeidsrechtelijke normen toereikend om (vaak jonge)
Universiteit: eur 75 Programma: Labour law Programmaleider:prof.mr. F. Koning, prof.mr. C.J. Loonstra criminele mensen (vaak mannen) via dergelijke werkgelegenheidsprojecten terug te brengen op de arbeidsmarkt? Zijn deze normen eveneens toereikend in het kader van de toenemende aandacht voor de resocialiserings-functie in het strafrecht? Hoe moeten taakstraffen arbeidsrechtelijk worden geduid? Eind 2000 is rondom dit thema een aio-onderzoeksvoorstel geformuleerd dat in OMV-verband inmiddels is goedgekeurd en dat de komende jaren zijn beslag zal krijgen.
9. Voortzetting Zoals reeds onder 8 tot uitdrukking gebracht is het onderzoeksprogramma ‘Labour Law and Industrial Relations’ in het voorjaar van 2000 afgerond en zijn de genoemde onderdelen ondergebracht bij NPV en de OMV.
10. Maatschappelijke relevantie Nu steeds vaker wordt erkend en beleden dat wij anno 2001 in het tijdperk leven van het post-industriële arbeidsrecht, een tijdperk dat wordt gekenmerkt door mondige en hoog opgeleide werknemer die voor zichzelf kunnen opkomen, wordt regelmatig de vraag gesteld of de werknemer van de 21e eeuw wel de bescherming nodig heeft die, de wetgever de 19e en 20e eeuwse arbeider heeft toebedeeld (zie de afscheidsbundel van Koning: De onderneming en het arbeidsrecht in de 21e eeuw, Boom Juridische uitgvers: Den Haag 2000). Met die vraag wordt de fundamentele pijler van de ongelijkheids-compensatie ter discussie gesteld en daarmee eveneens (althans ten dele) het bijzondere karakter van de arbeidsovereenkomst. Uiteraard kan deze wijze van denken en redeneren invloed uitoefenen op de visie van de rechter op het ‘bijzondere’ van zijn taak als arbeidsrechter. Met het onderzoek naar de rol van de rechter in arbeidszaken wordt dan ook in feite een fundamentele, maatschappelijk relevante probleemstelling aangesneden: in hoeverre wordt de huidige werknemer door de rechter tegen de machtigere werkgever in bescherming genomen en hoe moet dit worden geplaatst in de discussie over de doorwerking van bepalingen van algemeen vermogensrecht in het arbeidsrecht? Daaraan verbonden kan de vraag worden gesteld of er moet worden toegewerkt naar een gespecialiseerde arbeidsrechter, zoals wij die bijvoorbeeld in Duitsland en België kennen. De maatschappelijke relevantie van de onderzoeksparticipatie in OMV lijkt evident: alom worden op politiek niveau initiatieven genomen teneinde te komen tot afnemende criminaliteit en toenemende veiligheid in Nederland. Als vanuit deze optiek gepleit wordt voor een zo spoedig mogelijke terugkeer naar de arbeidsmarkt, dan zal daar een arbeidsrechtelijk regime aan moeten worden ‘gekoppeld’ dat op deze doelstelling aansluit. Naar dit laatste aspect is tot op heden geen systematisch wetenschappelijk onderzoek verricht.
11. Nadere indicaties kwaliteit/reputatie C.J. Loonstra: -
Rechter-plaatsvervanger Arrondissementsrechtbank Haarlem; Kantonrechter-plaatsvervanger kantongerecht Utrecht en Amersfoort; Voorzitter personeelsgeschillenadviescommissie Nederlandse Organisaties Onderzoek (NWO); Vice-voorzitter geschillenadviescommissie ABN-AMRO CAO; Kernredacteur Arbeidsrechtelijke Annotaties; Redacteur Nederlands Tijdschrift voor Sociaal Recht; Lid redactieraad Sociaal Maandblad Arbeid; Redacteur Arbeidsovereenkomst (losbladig); Redacteur Praktijkboek Arbeidsrecht; Lid curatorium Post Academische Leergang Arbeidsrecht (PALA); Redacteur serie ‘Labour Law and Industrial Relations’.
B. Hoogendijk: -
Redacteur Praktijkboek Arbeidsrecht;
voor
Wetenschappelijk
Universiteit: eur Programma: Labour law Programmaleider:prof.mr. F. Koning, prof.mr. C.J. Loonstra - Redacteur Praktijkboek Gezondheidsrecht; - Deelredacteur Nederlands Tijdschrift voor Sociaal Recht.
76
W.A. Zondag: -
Buitengriffier Arrondissementsrechtbank Rotterdam; Kernredacteur en redactiesecretaris Arbeidsrechtelijke Annotaties; Redacteur serie ‘Labour Law and Industrial Relations’.
12. Kern- en uitstekende publicaties Kernpublicaties 1. Hoogendijk, B. (1999, may 27). De loondoorbetalingsverplichting gedurende het eerste ziektejaar. EUR, 351 pp. ((co-)Promot.: den L.H. van Heuvel).\ 2. Loonstra, C.J. (2000). De kantonrechter als arbeidsrechter, Oratie, Deventer: Kluwer, 46 pp. Uitstekende publicaties 1. Koning, F. (1997). De Europese Ondernemingsraad; wet en praktijk. TVVS. Maandblad voor Ondernemings-recht en Rechtspersonen, 40(3), 70-75; 2. Koning, F. (1998). De CAO, de ongebonden werknemer en het wijzigingsbeding, Sociaal Maandblad Arbeid 53(11/12), 472-478. 3. Loonstra, C.J. (1999). Collectieve afvloeiingsregelingen: het sociaal plan, in: F.B.J. Grapperhaus en C.J. Loonstra (red.), Afvloeiingsregelingen in het arbeidsrecht, (pp. 169-225) (eerste druk 1997, tweede druk 1999), Deventer: Kluwer. 4. Loonstra, C.J. & Zondag, W.A. (2000). Ontslagvergoedingsrecht: stand van zaken en perspectief, Nederlands Juristenblad 75(26), 1267-1277;
13. Dissertaties 13.1. Doctoraat verleend door de eigen universiteit, voorbereid aan de eigen universiteit 1999 Hoogendijk, B. (1999, may 27). De loondoorbetalingsverplichting gedurende het eerste ziektejaar. EUR, 351 pp. ((co-)Promot.: den L.H. van Heuvel).
Universiteit: eur Programma: Heffingen van lokale overheden Programmaleider:prof.mr.drs H.P.A.M. van Arendonk
77
1. Volledige titel Heffingen van lokale overheden Programma code: EUR SAI 04-01
2. Deelprogramma’s 1. 2. 3. 4. 5.
lokale belastingheffing in de Europese Unie toetsing van gemeentelijke belastingverordeningen milieubeleid gemeenten en de financiering daarvan heffingsgrondslagen onroerende zaakbelastingen toekomst lokale belastingen
3. Leden programma prof.mr.drs H.P.A.M. van Arendonk (1995-2000) mr. M.P. van der Burg (1995-1997) mr. A.C.G.A.C. de Graaf (1995) mr. G. Groenewegen (1995-2000) prof.dr. L. van Leeuwen (1995-1997) mr. F.J.H.L. Makkinga (1995-2000) mr. J.A. Monsma (1995-2000) mr. A.W. Schep (1999-2000) mr. S. Sheer Mahomed (1995-1997) mr.dr. R.A. Sommerhalder (1997-2000) Deelprogramma 1: M.P. van der Burg en R. Sommerhalder Deelprogramma 2: J.A. Monsma Deelprogramma 3: G. Groenewegen Deelprogramma 4: M.P. van der Burg Deelprogramma 5: J.A. Monsma, H.P.A.M. van Arendonk, M.P. van der Burg, G. Groenewegen,F. Makkinga, A. Schep.
4.Trefwoorden Agglomeratiebelasting; gemeentelijk milieubeleid; belastingheffing; onroerende zaakbelastingen; waterschapsbelastingen; lokale belastingen in de 21e eeuw; Europese rechtsvergelijking.
5. Onderzoeksinput wetenschappelijk personeel (WP) Fte Wp1 aio Wp1 overig Wp3 overig Totaal
1995 0,75 0,40 1,20 2,35
1996 0,75 0,55 1,00 2,30
1997 0,44 0,81 0,70 1,95
1998 0,75 0,80
1999 0,75 0,90 0,15 1,80
1,55
2000 0,60 0,59 1,00 2,19
totaal 4,04 4,05 4,05 12,14
6. Opbouw onderzoeksinput wetenschappelijk personeel in 2000 Fte Professor (hgl) Other senior staff (ud) Junior staff (aio,oio) Totaal
wp1 0,15 0,44 0,60 1,19
wp2
wp3 1,00
0,00
1,00
Totaal 0,15 1,44 0,60 2,19
7. Samenvatting programma-opzet De lokale overheden staan de laatste jaren volop in de belangstelling. Dat heeft te maken met nationale en internationale ontwikkelingen. Sinds de jaren tachtig is het besef gegroeid dat meer taken en bevoegdheden dichter naar de burger moeten worden gebracht. Er werd te veel op centraal niveau geregeld en uitgevoerd. De decentralisatie-impuls heeft er toe geleid dat in de afgelopen jaren al de nodige bevoegdheden en taken zijn overgebracht naar het lokale niveau. Direct verbonden met het decentraliseren van taken is de financiering
Universiteit: eur 78 Programma: Heffingen van lokale overheden Programmaleider:prof.mr.drs H.P.A.M. van Arendonk hiervan. De lokale overheid moet ofwel via rijksbijdragen of via eigen financieringsmogelijkheden in staat zijn om deze taken ook daadwerkelijk uit te voeren. Het palet van lokaal Nederland overziende blijkt dat er gewerkt is naar steeds grotere lokale entiteiten via samenwerkingsverbanden dan wel gemeentelijke herindelingen. Een ontwikkeling die wettelijk vorm heeft gekregen in de Kaderwet bestuur in verandering. Een andere vorm van regiovorming de stadsprovincie is in 1998 een stille dood gestorven en nu dient regiovorming op andere wijze vorm gegeven te worden. Een ontwikkeling die ook wenselijk blijft vanwege de Europese ontwikkeling. De Europese Unie kent sinds 1993 een Comité voor de regio's. Maar al eerder was er vanuit de Europese Gemeenschap aandacht voor met name regio's als het ging om het verstrekken van subsidies. Al deze ontwikkelingen hebben er toe geleid dat er een hernieuwde belangstelling is voor de belastingheffing van lokale overheden: provincies, gemeenten, waterschappen. In 1983 is het rapport van de CommissieChristiaanse verschenen, daarna het rapport van Commissie-Haks over de provinciale belastingen en in 1992 het rapport Belastingen omlaag van de Commissie De Kam. Het onderzoek richt zich enerzijds op het antwoord zien te vinden op de vraag hoe het lokale belastinggebied vergroot kan worden in een veranderend relatie centrale overheid- lokale overheid en anderzijds hoe een meer rechtvaardige en eenvoudige belastingheffing op provinciaal en gemeentelijk belastinggebied gerealiseerd kan worden. Doelstelling van het project is om bepaalde aspecten van lokale belastingheffing samenhangende met deze twee onderzoeksvragen te bestuderen. Daartoe is in dit een vijftal deelprogramma’s ondergebracht. 1. Lokale belastingheffing in de Europese Unie Tot nu toe heeft de Europese Unie geen directe betekenis gehad voor het terrein van de lokale belastingheffing. Het is echter wel relevant om na te gaan op welke wijze in de andere lidstaten het lokale belastingterrein is vorm gegeven, om vervolgens op basis van een dergelijk rechtsvergelijkend onderzoek mogelijk nieuwe inzichten te verkrijgen, welke van belang kunnen zijn bij de oplossing van de problemen in Nederland. 2.Toetsing van belastingverordeningen Al eerder is in de jaren 80 een onderzoek verricht naar de toetsing van gemeentelijke belastingverordeningen. Toentertijd werd die toetsing verricht door het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Begin jaren 90 is deze toetsing afgeschaft en in feite overgenomen door de belastingrechter. Nagegaan zal worden welke implicaties deze wijziging met zich mee brengt. 3. Milieubeleid gemeenten en de financiering daarvan Het milieu-aspect in het beleid van lokale overheden is de laatste jaren steeds belangrijker geworden. Het decentralisatieproces heeft zich juist op dit beleidsterrein voltrokken. Gezien de omvangrijke kosten is het van belang na te gaan op welke wijze bijvoorbeeld gemeenten hun milieubeleid kunnen financieren. Bekend zijn de reinigingsrechten/afvalstoffenheffing en de rioolrechten. Nader onderzoek is wenselijk om te onderzoeken welke financieringsinstrumenten, waaronder belastingen/retributies, mogelijk en wenselijk zijn. 4. Heffingsgrondslagen onroerende zaakbelastingen De belangrijkste gemeentelijke belasting is de onroerende zaakbelastingen. Vanaf het begin, 1971, heeft deze belasting steeds de nodige problemen opgeleverd. Het inhoud geven aan de heffingsgrondslag is veel ingewikkelder dan veelal wordt gedacht, getuige de meerdere wetswijzigingen en de omvangrijke jurisprudentie op dit terrein (oppervlaktemaatstaf versus waarde in het economisch verkeer, courante versus incourante objecten). Een onderzoek naar de heffingsgrondslag van de onroerende zaakbelastingen dient te leiden tot mogelijke verbeteringen in de huidige wettelijke regeling van de heffingsgrondslag van de onroerende zaakbelastingen. 5.Toekomst gemeentelijke belastingen In 1999 is door de VNG opdracht verstrekt voor een onderzoek naar de lokale belastingheffing in de 21e eeuw. Het blijft namelijk van belang om zoals ook bij de rijksbelastingen de lokale belastingheffing kritisch te onderzoeken op haar grondslagen en bestendigheid voor de toekomst. De vraag is of de huidige vormgeving van de gemeentelijke belastingen nog wel voldoet en met name of het de komende 10-15 jaar nog wel aan de gestelde functies zal kunnen beantwoorden. Nagegaan zal moeten worden of binnen de bestaande heffingen aanpassingen noodzakelijk zijn, dan wel of er alternatieve heffingsmogelijkheden zijn.
Universiteit: eur Programma: Heffingen van lokale overheden Programmaleider:prof.mr.drs H.P.A.M. van Arendonk Er is geen relatie met een onderzoeksschool.
79
8. Inhoudelijk overzicht resultaten 1. Lokale belastingheffing in de Europese Unie In 1996 is door mr M.P. van der Burg in opdracht van de Europese Commissie meegewerkt aan een overzicht van de lokale belastingheffing in de EU. Van der Burg heeft de landenrapporten Nederland, België en Luxemburg geschreven. In die periode waren er afspraken met auteurs van de meeste EU-landen gemaakt op basis van een voor Nederland gemaakt structuurrapport. Het Internationaal Belasting en Documentatie Bureau te Amsterdam is bereid het boek uit te geven. Vanwege het feit dat mr. Van der Burg in 1997 aio werd en dr. Sommerhalder voor een groot gedeelte elders is gaan werken is het project stil komen te liggen. 2. Toetsing gemeentelijke belastingverordeningen Mr J.A. Monsma is begin 1998 gestart met zijn onderzoek Toetsing van gemeentelijke belastingverordeningen. Op 1 juli 1999 heeft hij zijn proefschrift, Toetsing van belastingverordeningen en gemeentelijke autonomie verdedigd (promotor prof.mr.drs H.P.A.M. van Arendonk). Dit proefschrift is daarna verschenen in de serie Fiscale Monografieën, deel 87. 3. Milieubeleid gemeenten en de financiering daarvan Het project gemeentelijk milieubeleid en de financiering daarvan wordt uitgevoerd door mr. G. Groenewegen en geldt voor hem als proefschriftonderzoek (promotor prof.mr.drs. H.P.A.M. van Arendonk). Mr. G. Groenewegen is als universitair docent verbonden aan de vakgroep belastingrecht. Zijn aanstelling is per 1-12000 teruggebracht naar 0,4 fte. In 1995 heeft mr Groenewegen een studiedag georganiseerd over "Gemeentelijke milieuheffingen: is kostentoerekening een gordiaanse knoop?" (29 nov. 1995). In 1996 heeft hij o.a. meegewerkt aan een rapport over de mogelijke stadsprovincie Twente (Financiële verhoudingen en fiscale aspecten stadsprovincie Twente). Groenewegen is in 1999 het vak Milieuheffingen gaan verzorgen en hij heeft meegewerkt aan het rapport over de toekomst van de gemeentelijke belastingen in de 21e eeuw, waarin hij zijn kennis omtrent gemeentelijk milieubeleid heeft ingebracht Groenewegen heeft meegewerkt aan het Compendium gemeentelijke belastingen (1e en 2e druk). Verder is voortgang geboekt bij het schrijven van de eerste hoofdstukken van het proefschrift. Eind 1999 waren de hoofdstukken 1, 2, 3 en 6 grotendeels geschreven. Gestreefd wordt naar een afronding van het proefschrift per medio 2002. 4. Heffingsgrondslagen onroerende zaakbelastingen Het onderzoek Heffingsgrondslagen onroerende zaakbelastingen wordt uitgevoerd door mr. M. van der Burg. Hij is per 1 juni 1997 aangesteld als aio. Dit onderzoek, getiteld “de rechtsgrond van de gemeentelijke onroerende zaakbelastingen, in het bijzonder de heffing van niet-woningen, dient te leiden tot een proefschrift (promotor prof.mr.drs. H.P.A.M. van Arendonk). Een opzet van het proefschrift is ingediend en goedgekeurd. Eind 1999 waren de hoofdstukken 1 en 2 gereed. Medio 2002 dient het proefschrift gereed te zijn. In deze periode is meegewerkt aan de totstandkoming van het Compendium gemeentelijke belastingen (1e en 2e druk) en aan het onderzoeksproject Toekomst van de gemeentelijke belastingen in de 21e eeuw.
5. Toekomst gemeentelijke belastingen in de 21e eeuw Het concept-rapport is in januari 2001 gereed gekomen en zal vermoedelijk leiden tot een definitief rapport in mei 2001. Aangekondigd is dat daarna de minister van Binnenlandse Zaken zijn standpunt zal bepalen omtrent de aanbevelingen in dit rapport gedaan.
9. Voortzetting Het project Heffingen lokale overheden is per 31-12-2000 afgesloten. Enige onderdelen zijn afgerond of vrijwel afgerond (namelijk programma 2 en 5), andere projecten zijn nog lopende en zullen in de komende jaren in het kader van het nieuwe programma worden afgerond. Het thema voor de komende vijf jaren zal zijn Onderzoek naar de grondslagen van lokale belastingheffing. Onderzoek naar de grondslagen van lokale belastingheffing. Uit de macro-economische gegevens inzake lokale belastingheffing blijkt dat het belastinggebied van lokale
Universiteit: eur 80 Programma: Heffingen van lokale overheden Programmaleider:prof.mr.drs H.P.A.M. van Arendonk belastingen in de laatste jaren in kwantitatieve zin aanzienlijk is toegenomen. In de intreerede bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar in de lokale belastingheffing is door prof. dr. J.A. Monsma daar aandacht aan geschonken. In het verleden is door meerdere commissies om een aanzienlijke uitbreiding van de eigen inkomsten voor lokale overheden gevraagd. Denk daarbij aan de Commissie Christiaanse en de Commissie De Kam. In de jaren negentig is zonder een uitbreiding van het aantal lokale belastingen toch de omvang fors toegenomen. Dat is enerzijds een gevolg van het steeds meer kostendekkend maken van de profijtheffingen en anderzijds door het toenemende belang van de onroerende zaakbelastingen. De vraag is vervolgens wat betekent dit voor de komende jaren. Zal deze trend zich doorzetten en naar welke omvang zullen de eigen belastinginkomsten gaan in relatie tot het totaal der inkomsten van de lokale overheden. Aan deze vraag wordt aandacht geschonken in het jaarlijks door het ESBL gepubliceerde Belastingoverzicht Grote Gemeenten. Maar wat zal deze ontwikkelnig betekenen voor de kwaliteit van de lokale belastingheffing. Bij een toenemende omvang van de lokale belastingheffing zullen burgers en bedrijven zich steeds meer afvragen waarom deze heffingen zo geheven moeten worden. Deze druk zal ertoe leiden dat de lokale politiek zich meer zal moeten gaan bemoeien met de grondslagen van deze heffingen. Welke rechtvaardigingen zijn er voor deze heffingen en wat betekent dit in concreto voor subject en object van de bestaande heffingen. Moeten we niet kijken naar alternatieven, die leiden tot rechtvaardiger verdeling van de lasten en/of tot een doelmatiger heffing. Met name op lokaal terrein speelt het milieuaspect een grote rol. De laatste jaren hebben we op rijksniveau een verschuiving gezien van directe belastingen naar milieubelastingen. Daarnaast hebben we gezien dat gemeenten een belangrijke rol vervullen bij het uitvoeren van het overheidsbeleid op milieuterrein. Dit heeft geleid tot een lastenverschuiving van rijksniveau naar gemeentelijk niveau. Anders dan op rijksniveau speelt op lokaal niveau het beginsel de vervuiler betaalt nog een centrale rol. Van belang is derhalve na te gaan de ontwikkeling van de gemeentelijke milieuheffingen in relatie tot de rijksheffingen en of het huidige instrumentarium qua rechtsgrondslag en aangrijpingspunten ook in de komende jaren zijn rol kan blijven vervullen. Medio 1999 is een onderzoek gestart in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG ) naar de Gemeentelijke belastingen in de 21e eeuw. In dit onderzoek wordt zowel aandacht geschonken aan de plaats en functie van de gemeentelijke belastingen en rechten binnen het g eheel van de gemeentelijke financiën als aan de werking van de gemeentelijke belastingheffing in de praktijk. De rapportage inzake dit project heeft begin 2001 plaatsgevonden en zal vervolgens omgezet moeten worden in nieuw beleid. Dit rapport dient daarom als basis voor verder onderzoek in de komende jaren. Het programma zal bestaan uit de navolgende deelprogramma’s: 1. Vervolg Toekomst gemeentelijke belastingen. Dr. Monsma is door de Stichting J.H. Christiaanse benoemd tot bijzonder hoogleraar “Heffingen Lokale Overheden” per 1 januari 1999. De titel van zijn oratie is “Lokale belastingen op weg naar de 21e eeuw”. In zijn oratie d.d. 9 september 1999 heeft Prof. dr J.A. Monsma uiteengezet dat het belang van de gemeentelijke belastingen tussen 1985 en 1999 is gegroeid van 7,8% tot ongeveer 18% van de totale gemeentelijke inkomsten. Vanuit Europees perspectief bezien is een verdere groei niet onaannemelijk. Mede met het oog op een eventuele verdere groei is verbetering van de kwaliteit van de gemeentelijke belastingheffing wenselijk. Met name dient te worden gewerkt aan verhoging van de kwaliteit en de acceptatiegraad van de waardebepaling van onroerende zaken in het kader van de Wet waardering onroerende zaken en de heffing van de onroerende-zaakbelastingen. Ongewenste ontwikkelingen in belastingdrukverdeling als gevolg van waarde-ontwikkelingen moeten kunnen worden opgevangen door middel van onder meer tariefdifferentiatie. Verplichte vrijstellingen van de onroerende-zaakbelastingen moeten worden heroverwogen. Voorts dient het aantal onverbindendverklaringen van gemeentelijke belastingverordeningen te worden teruggedrongen. Prof. Monsma heeft leiding gegeven aan het onderzoeksproject Toekomst van de gemeentelijke belastingen in de 21e eeuw. Het is zijn bedoeling om in de komende 5 jaar een aantal onderwerpen uit het rapport over de toekomst van de gemeentelijke belastingen aan een nader onderzoek te onderwerpen. De onderwerpen zullen mede worden bepaald op basis van de standpuntbepaling inzake dit rapport door de Minister van Binnenlandse Zaken in 2001. 2. Milieubeleid gemeenten en de financiering daarvan Door mr. G. Groenewegen wordt verder gewerkt aan de voortgang van dit promotie-onderzoek. Geplande promotiedatum medio 2002. 3. Heffingsgrondslagen onroerende zaakbelastingen
Universiteit: eur Programma: Heffingen van lokale overheden Programmaleider:prof.mr.drs H.P.A.M. van Arendonk mr M.P. van der Burg zal als AIO dit project uitvoeren. Proefschrift dient medio 2002 gereed te zijn.
81
4. Rechterlijke toetsing van waardegeschillen Als vierde deelprogramma zal aan dit project worden toegevoegd het promotieonderzoek Rechterlijke toetsing van waardegeschillen. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd door mr. W.G. van den Ban en prof. dr. J.A. Monsma zal als promotor optreden. 5. Ontgroening van de milieubelastingen Het vijfde deelprogramma zal gaan over “ Ontgroening van de milieubelastingen”. Dit promotieonderzoek zal worden uitgevoerd door mr. H. Spermon en als promotor zal optreden prof. dr. J.A. Monsma. 6. De baatbelasting Dit deelprogrmma zal worden uitgevoerd door mr. A.Schep, onderzoeker van het ESBL. Van dit promotieonderzoek zal pas later in 2001 de onderzoeksopzet gereed komen.
10. Maatschappelijke relevantie In het verleden was de lokale belastingheffing zo bescheiden dat deze belastingheffing voor burgers en bedrijven niet zo veel problemen opleverden. Door de ontwikkelingen in de tachtiger jaren is de druk van lokale belastingheffing aanzienlijk toegenomen en daarmede ook de belangstelling van burgers en bedrijven voor dit belastinggebied. Toen kwamen ook vele gebreken bij de lokale belastingheffing naar voren. In het verleden werd in fiscale opleidingen geen of vrijwel geen aandacht geschonken aan de lokale belastingheffing en evenmin aan de milieuheffingen. Ook in de belastingwetenschap en de fiscale literatuur kwam dit onderwerp nauwelijks voor. Vanwege deze achtergrond hebben in 1989 de grote gemeenten van Nederland (Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht, later uitgebreid met Eindhoven en Arnhem) positief gereageerd op het initiatief om te komen tot een studiecentrum op het terrein van de lokale belastingheffing. Zij subsidiëren sindsdien dit studiecentrum. De bedoeling hiervan is meer wetenschappelijke aandacht te krijgen voor de lokale belastingheffing. Overigens ook het Ministerie van binnenlandse Zaken alsmede de VNG zijn via opdrachten betrokken bij het onderzoeksinstituut. Vanuit democratisch oogpunt moet worden toegejuicht dat de belastingheffing zo dicht mogelijk bij de burger plaatsvindt. Tegelijkertijd roept dit direct meer kritische geluiden op. Daarom is zeker op dit terrein de noodzaak aanwezig tot een rechtvaardige en goede belastingheffing te komen.
11. Nadere indicaties kwaliteit/reputatie De activiteiten van de onderzoekers, al of niet in het verband van het ESBL, hebben er toe geleid dat de grote gemeenten verenigd in het ESBL het initiatief hebben genomen te komen tot een bijzondere leerstoel op dit belastinggebied. Daartoe is de Stichting J.H. Christiaanse opgericht en deze stichting heeft vervolgens goedkeuring verkregen van het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit tot de instelling van deze leerstoel. Per 1 mei 1994 is dr. L. van Leeuwen, burgemeester van de gemeente Zoetermeer, op deze leerstoel benoemd. Begin 1998 is prof. Van Leeuwen overgestapt naar de KUB. Per 1 januari 1999 is tot bijzonder hoogleraar benoemd dr. J.A. Monsma. De door het ESBL uitgegeven publicatie, Interlokaal, is vanaf 1995 opgenomen als apart katern in het Belastingblad, het wetenschappelijke tijdschrift op fiscaal terrein voor lokale overheden. Dr. J.A. Monsma is lid van de redactie van het Belastingblad. Tevens is hij lid van de redactie van het losbladige boekwerk "Lokale belastingen en milieuheffingen" in de serie Fiscale Encyclopedie "De Vakstudie", Uitgeverij Kluwer.
In 1997 is door M.P. van der Burg, G. Groenewegen, F.J.H.L. Makkinga, J.A. Monsma en G.I. Sheer-Mahomed het boek geschreven Compendium gemeentelijke belastingen, waarin een totaaloverzicht wordt gegeven van de heffingen op gemeentelijk niveau. In 1999 is de tweede druk verschenen. Sinds 1997 wordt door het ESBL ook het Belastingoverzicht grote gemeenten verzorgd.
Universiteit: eur Programma: Heffingen van lokale overheden Programmaleider:prof.mr.drs H.P.A.M. van Arendonk
82
12. Kern- en uitstekende publicaties Kernpublikaties: 1. Burg, M.P. van der, Groenewegen, G. Makkinga, F.J.H.L., Monsma, J.A. & Sheer Mahomed, G.I. (1999).Compendium Gemeentelijke Belastingen, tweede geheel herziene druk. Deventer: Kluwer, 444 pp. 2. Monsma, J.A. (1999, july 1). Toetsing van belastingverordeningen en gemeentelijke economie. EUR, 373 pp. ((co-)Promot.: prof.mr.drs H.P.A.M. van Arendonk). Uitstekende publikaties: 1. Burg, M.P. van der (1995). Wet materiële belastingbepalingen, geschiedenis, inhoud en gevolgen, Rotterdam: ESBL, 56 pp. 2. Burg, M.P. van der, Sheer Mahomed, G.I., Smeets, R.T.N., Vinke, H., Vroonhof, P.J.M. & Burg, B.I. van der (1997). Doorlichting gemeentelijk heffingsinstrumentarium. Zoetermeer: EIM, 119 pp. 3. Monsma, J.A. (1998). Recente ontwikkelingen bij waardebepaling onroerende zaken voor WOZ en OZB, Weekblad voor Fiscaal Recht, 127(6276), 108-119. 4. Monsma, J.A. (1999). Lokale belastingen op weg naar de 21e eeuw, oratie. Rotterdam: ESBL, 27 pp. 5. Burg, M.P. van der & Makkinga, F. (2000). De onroerende zaakbelastingen en de Wet waardering onroerende zaken: hoofdlijnen en ontwikkelingen. Maandblad Belastingbeschouwingen, 69(12), 424-433 6. Monsma, J.A. (2000). Belastingoverzicht Grote Gemeenten, jaarlijks rapport verzorgd door ESBL. Den Haag: NVG Uitgeverij, 61 pp.
13. Dissertaties 13.1. Doctoraat verleend door de eigen universiteit, voorbereid aan de eigen universiteit 1999 Monsma, J.A. (1999, july 1). Toetsing van belastingverordeningen en gemeentelijke economie. EUR, 373 pp. ((co-)Promot.: prof.mr.drs H.P.A.M. van Arendonk).
Universiteit: eur Programma: Belastingweerstand Programmaleider:dr. H. Elffers
83
1. Volledige titel Belastingweerstand Programma code: EUR SAI 04-02
2. Deelprogramma’s 3. Leden programma prof.mr.drs H.P.A.M. van Arendonk (1995-1997) dr. H. Elffers (1995-2000) prof.mr. M.W.C. Feteris (1995-1997) drs. R.J. van Giels (1995-1999) prof.dr. D.J. Hessing (1995-1997) dr. mr. D. Ruimschotel (1995-1997) mr.dr. R.A. Sommerhalder (1995-1997) dr. R.H. Weigel (1995-1996)
4.Trefwoorden Belastingweerstand; belastingontduiking; belastinghervorming; rechtspsychologie; zelfrapportage
5. Onderzoeksinput wetenschappelijk personeel (WP) Fte Wp1 overig Wp3 overig Totaal
1995 1,70 0,25 1,95
1996 1,65 1,65
1997 0,65 0,50 1,15
1998 0,45 0,50 0,95
1999 0,35 0,50 0,85
2000 0,00 0,00
totaal 4,80 1,75 6,55
6. Opbouw onderzoeksinput wetenschappelijk personeel in 2000 Fte Totaal
wp1 0,00
wp2 0,00
wp3 0,00
totaal 0,00
7. Samenvatting programma-opzet Het onderzoekprogramma Belastingweerstand is een samenwerkingsverband tussen beoefenaars van de sociale wetenschappen en fiscalisten, en richt zich op het empirisch onderzoek naar het gedrag van mensen in het fiscaal-juridische systeem, en in het bijzonder op hoe mensen reageren op overheidsmaatregelen op fiscaal terrein. Een kernvraagstuk is daarbij wie waarom in welke situatie belasting al of niet ontduikt. Het onderzoek bestudeert allereerst inkomstenbelasting, maar wil dit niet geïsoleerd beschouwen, en geeft daarom ook aandacht aan verwante problemen, zoals dat van uitkeringsfraude, en dat van fiscalisering van voorheen strafrechtelijke sancties. Het programma kent zowel een theoretische als een toegepaste component. De theoretische component betreft het vinden van een verklaringsmodel voor belastinggedrag, de toegepaste invalshoek komt tot uiting in evaluatie-studies van fiscale wetswijzigingen, en van het beleid van de Belastingdienst ten aanzien van het bevorderen van fiscale regelnaleving (compliance). Het onderzoek is interdisciplinair opgezet als samenwerkingsproject tussen rechtspsychologen en fiscaal-juristen. Het onderzoek is sterk empirisch gericht, en concentreert zich op het onderzoeken van het concrete belastinggedrag van belastingplichtigen. Het programma heeft een methodologische inslag en is internationaal gericht.
8. Inhoudelijk overzicht resultaten Het voornaamste `product' van wetenschapsbeoefening binnen het project van de laatste jaren is het `WillenKunnen-Durven'-model (WKD, of `Willing-Being Able-Daring'-model, W.BA.D.) ter verklaring van belastingnoncompliance, en - meer in het algemeen - van regelovertreding. Dit model beschrijft de beslissing zich niet aan regels te houden als het beklimmen van een trap van drie treden: eerst moet men de neiging voelen opkomen zich niet aan de regels te houden (eerste trede), dan moet men een gelegenheid ontwaren om een overtreding zodanig uit te voeren dat het niet onmiddellijk opvalt (tweede trede), tenslotte moet men zich niet laten afschrikken door de mogelijke tegenmaatregelen - controle, sancie - door de autoriteiten (derde trede). De determinanten van elke trede worden in extenso geanalyseerd. Het model overstijgt de simpele rationele keuzemodellen (in de Allingham en Sandmo-lijn), door met name in te gaan op de per persoon verschillende motivationele factoren in een context van coöperatief gedrag. Als zodanig borduurt het voort op de eerder (vóór 1991) in het kader van het project ontwikkelde modellen, zoals het SPTE- of WHE-model (SPTE = SocioPsychological modelscheme for Tax Evasion, WHE = Weigel/Hessing/Elffers). Het W.BA.D.-model is
Universiteit: eur 84 Programma: Belastingweerstand Programmaleider:dr. H. Elffers inmiddels in de internationale en nationale literatuur gepubliceerd, en het is ingebracht in het onderzoeksprogramma van de Onderzoekschool Maatschappelijke Veiligheid (OMV), o.a. in de vorm van een simulatiemodel. Als bijproduct - maar in een grote behoefte voorziend - werd een update van onze literatuurdatabase gepubliceerd en van een commentaar voorzien, en aan vele internationale collega's gestuurd [Barwegen, Hessing & Elffers, 1999]. Wezenlijk is geweest in het kader van het ontwikkelen van dit model een analyse van en een meetbaar maken van het concept egoïsme, als determinant voor onmaatschappelijk gedrag. Het verschijnen van de publicatie [Weigel, Hessing & Elffers, 1999] van de grootschalige betrouwbaarheids- en geldigheidsstudie ten aanzien van de in het project ontwikkelde egoïsmeschaal was dan ook een verheugend moment voor de (vroegere) projectstaf. De schaal wordt inmiddels wijd en zijd door wetenschappers in diverse landen gebruikt ter verklaring van regelovertreding. Een belangrijk produkt van het project is de methodologie van de Fiscale Monitor, en daarmee ook van opzet en analyseermethode voor (semi-)panels in `klant'tevredenheidsonderzoek voor overheidsorganisaties [Van Nes & Elffers, 1999], [Van Giels & Elffers, 1997] [Van Giels & Elffers, 1998]. De opgebouwde expertise is ingebracht bij de OMV. Een vierde bijdrage van het programma is de ontwikkeling van een secundair analysemodel voor kwetsbaarheids-gegevens omtrent regelovertreding en -handhaving, zoals die verkregen worden met de `Tafelvan-Elf'-methodiek, die zelf ook deels binnen het project is ontwikkeld. Deze tweede-orde-analyse maakt het mogelijk aanzienlijk overzichtelijker verslag te doen van de diagnostiek die met de Tafel is verkregen. De methode is bij evaluatiestudies van verschillende wetten en overtredingsinventarisaties ingezet [Van Dijk et al., 1999].
9. Voortzetting Gedurende 1998 en 1999 is, mede met het oog op een vraag dienaangaande van het bestuur van het Sanders Instituut, nagegaan of het wijs zou zijn het project `Belastingweerstand' na 1999 verder voort te zetten, dan wel het te beëindigen. Gekozen is voor het laatste. Daarbij is een aantal overwegingen van belang geweest. Allereerst zijn de meeste doelen van het oorspronkelijk onderzoeksprogramma afgerond, zeker nu in 1999 de laatste hand is weten te leggen aan het sociaal-psychologische model voor fiscale regelovertreding, het zogeheten `Willen-Kunnen-Durven-Model' of WKD-paradigma. Inmiddels is het model internationaal en nationaal gepubliceerd. Dit model richt zich met name op de zogeheten positieve aanpak van belastingweerstand, en is een uitwerking van het aan het begin van het project ontwikkelde zogeheten SPTE- of Weigel-Hessing-Elffers-model voor belastingontduiking. Ook het afronden van het egoïsme-deelproject wijst op een natuurlijk einde van een onderzoeksstroom. In de tweede plaats was in de samenwerking tussen fiscalisten en rechtspsychologen de laatste tijd het accent vrijwel exclusief op de laatsten komen te vallen, omdat, in goed overleg, de laatste jaren de inbreng van fiscalisten in het programma geleidelijk aan is teruggebracht, teneinde hun onontbeerlijke medewerking aan ander fiscaal onderzoek binnen het onderzoeksprogramma van het Sanders Instituut en de faculteit veilig te stellen. Gezien het onderzoeksprogramma van de fiscalisten zal hier geen verandering in komen. In de derde plaats heeft de altijd in het programma aanwezige pretentie om de ontwikkelde noncompliance-modellen niet alleen op fiscaal terrein toe te passen langzamerhand wortel geschoten. Het WKDmodel, dat een sterke nadruk legt op andere dan repressieve maatregelen om fiscale regelovertreding tegemoet te treden, wordt thans nader uitgewerkt voor regelovertreding in het algemeen, ook buiten het fiscale vlak. Zulks geldt ook voor de inzet van de egoïsme-schaal. Daarmee wordt aangesloten bij de in het programma al jaren zichtbare lijn om de op belastingterrein gewonnen inzichten naar aanpalende gebieden uit te breiden (steunfraude, de calculerende burger, verkeersovertredingen), en in het bijzonder aandacht te besteden aan de verhouding burger - regelstellende overheid - en de op dat vlak spelende persoonlijkheidstrekken. De in het kader van het project ontwikkelde egoïsme-schaal wordt inmiddels veelvuldig aangewend, in binnen- en buitenland. Een en ander leidde tot inbreng van het WKD-paradigma in de onderzoekschool OMV; het deelproject `Simulatie van regelovertreding' werd aangegrepen om, uitgaande van simulatie van belastinggedrag, te exploreren hoe de verworven inzichten ook op ander terrein kunnen worden ingezet. Het lijkt vruchtbaar om op deze weg voort te gaan, hetgeen inzet van de mankracht buiten het belastingonderzoek vereist. In de vierde plaats hebben wij onderzocht of het mogelijk is om de toegepaste component van het programma, dat zich met name richt op het onderzoek naar de `Houding jegens de belastingdienst' (in het kader van de zogeheten Fiscale Monitor), wetenschappelijk relevanter te maken. Immers, nadat in de aanvangsjaren van dit project belangrijke bijdragen zijn geleverd ten aanzien van meetproblematiek en onderzoeksdesign, dreigde het project langzamerhand op routine varend te ontaarden in een wetenschappelijk niet bijster belangwekkende klanttevredenheidsonderzoek. Met de financier, de Belastingdienst, is onderzocht in hoeverre het mogelijk is de jaarlijkse enquête substantieel te veranderen, door meer aandacht te besteden aan non-
Universiteit: eur 85 Programma: Belastingweerstand Programmaleider:dr. H. Elffers compliance en aan de houding tegenover het belastingstelsel, om op die manier het wetenschappelijk belang van het project weer te verhogen. Een onderzoeksopzet, door ons ontwikkeld, werd door de Begeleidingscommissie Fiscale Monitor aangenomen. Helaas heeft de DG Belastingen het advies van deze commissie niet overgenomen. Het Fiscale Monitor-project is - hoe belangrijk ook vanuit het oogpunt van de Belastingdienst daardoor wetenschappelijk onvoldoende uitdagend. In de vijfde plaats is geconstateerd dat het programma van de Tafel-van-Elf, aan welker ontwikkeling in een samenwerkingsverband met de Inspectie voor de Rechtshandhaving is gewerkt, goeddeels ten einde is. De toepassing van het instrument leidt weliswaar regelmatig tot korte consulten, maar vergt geenszins een compleet onderzoeksprogramma. Tenslotte moet worden geconstateerd dat de omvang van het project erg klein is geworden, zodat het meer voor de hand ligt dat de betrokkenen elders, in het bijzonder bij de OMV hun capaciteiten inzetten, dan een separaat klein project in stand te houden. De ontwikkelde inzichten zullen daar met vrucht kunnen worden aangewend.
10. Maatschappelijke relevantie De maatschappelijke impact van het programma blijkt terdege uit het jaarverslag van de Belastingdienst, en uit menig evaluatieproject van beleidsinstrumentele wetgeving vanuit het Expertisecentrum Rechtshandhaving (ERH, voorheen de Inspectie voor de Rechtshandhaving, IRH) van het Ministerie van Justitie, dat een samenwerkingsovereenkomst met het project heeft gesloten.
11. Nadere indicaties kwaliteit/reputatie Het programma staat goed bekend in fiscaal-psychologische kringen in het buitenland, zoals blijkt uit uitnodigingen om congressessies te organiseren of voor te zitten, en uit invitaties voor lezingen aan buitenlandse universiteiten, reviewverzoeken voor internationaal vooraanstaande (gerefereede) tijdschriften zoals bijvoorbeeld het Journal of Economic Psychology and Behavioural Economics, het National Tax Journal en het European Journal of Economic Policy. Elffers heeft als Honorary Visiting Research Fellow in 1998 enige maanden aan de University of Exter, UK, doorgebracht, en is als adviseur gevraagd door het Centre for Tax System Integrety (Australia), onder leiding van Valerie en John Braithwaite. Hij is lid van een begeleidingscommissie `gevoelige data' bij het WODC. NWO heeft vorig jaar een OIO aan het project toegekend. Het project kan bogen op een continue stroom `3e geldstroom'-fondsen, feitelijk is de meerderheid van de in 1999 meewerkende staf extern gefinancierd.
12. Kern- en uitstekende publicaties Kernpublicaties 1. Elffers, H. (1999). Income tax evasion. In: P. Earl and S. Kemp (Eds.). The Elgar Companion to Consumer Research and Economic Psychology. (pp. 556-560). Cheltenham: Edward Elgar. 2. Elffers, H., (2000). But taxpayers do cooperate! In: M. van Vugt, M. Snyder, T.R. Tyler and A. Biel (eds) Cooperation in modern society: Promoting the welfare of communities, states, and organizations (pp. 184194). London: Routledge. Uitstekende publicaties 1. Elffers, H. & Sommerhalder, R.A. (1995). Room for a radical shift from income to environmental taxation? A Dutch perspective. Australian Tax Forum, 12/3, 317-332. 2. Hessing, D.J. & Elffers, H. (1995). De validiteit van de self-report methode in onderzoek naar regelovertredend gedrag. Tijdschrift voor Criminologie 1995 (37), 55-70. 3. Elffers, H., & Hessing, D.J. (1997). Influencing the prospects for tax evasion. Journal of Economic Psychology, 18(2/3), 289-304. 4. Elffers, H., Hessing, D.J. & Pieterman, R. (2000). Het hoe en waarom van fiscale rechtshandhaving. Rapport in opdracht van het Directoraat-Generaal der Belastingen. Rotterdam: Erasmus Centre for Sociolegal Tax Research, 25 pp.
13. Dissertaties Sommerhalder, R.A. (1996, june 13), Comparing Individual Income Tax Reforms: A Dutch Perpsective. EUR, 489 pp. ((co-)Promot.: prof.mr.drs. H.P.A.M. van Arendonk). N.B. Deze dissertatie wordt ook vermeld onder SAI 04-08 Fiscale aspecten van ondernemingen, vanwege
Universiteit: eur Programma: Belastingweerstand Programmaleider:dr. H. Elffers overlap van onderwerp.
86
Universiteit: eur Programma: International Law in a `Globalizing' Society Programmaleider:dr. E. Hey, prof.dr. P. Malanczuk
87
1. Volledige titel International Law in a `Globalizing' Society, International Economic Law and Dispute Settlement in an Interdependent World Programme code: EUR SAI 04-03
2. Deelprogramma’s 3. Leden programma mr.dr. C.E. von Benda-Beckmann (1995-2000) mr. M.E. Footer (1999-2000) dr. H. Gebreselassie (1999-2000) mr. M.M. Goote (2000) prof.dr. L. Hancher (1995-1997) dr. E. Hey (1995-2000) dr. M.T. Kamminga (1995-1999) Prof. A. Kiss (1996-1997) prof.dr. S.S. Ko (1995) J. Liu, LL.M. (2000) prof.dr. P. Malanczuk (1998-2000) dr. P.A. Nollkaemper (1995-1998) dr. J.M.P.H. Noortmann (2000) mr. J. Rinzema (1995-1997) dr. S. Zia Zarifi (1999-2000)
4.Trefwoorden International law; European law; international economic law; natural resources; invironmental law; jurisdiction; law and information; non-state actors; precautionary principle; future generations; human rights and environment; (nucleair) energylaw.
5. Onderzoeksinput wetenschappelijk personeel (WP) Fte Wp1 aio Wp1 overig Wp2 oio Wp2 overig Totaal
1995 2,63 2,40
5,03
1996 2,90 1,96 0,75 0,50 6,11
1997 1,89 1,33 1,00 0,80 5,02
1998 0,86 1,25 0,75 0,53 3,39
1999 1,31 1,72 0,75
2000 1,69 3,26 0,19
3,78
5,14
totaal 11,28 11,92 3,44 1,83 28,47
6. Opbouw onderzoeksinput wetenschappelijk personeel in 2000 Fte Professor (hgl) Associate professor (uhd) Other senior staff (ud) Junior staff (aio,oio) Totaal
wp1 0,35 0,84 2,07 1,69 4,95
wp2
wp3
0,94 0,94
0,00
totaal 0,35 0,84 2,07 2,63 5,89
7. Samenvatting programma-opzet The research project concentrates on the systematic analysis of the inter-action between globalization, the development of international economic law – in a broad sense – and dispute settlement mechanisms. Focal areas of the research project are as follows: international economic law, international natural resources and environmental law, the law on state responsibility. Overarching themes that are pursued within the different focal areas are dispute settlement and dispute resolution mechanisms, the role of non-state actors and the formation of international law. The assumptions that states are at the basis of the international legal system, as primarily an inter-state system, are subjected to debate. The program seeks to include legal perspectives from (South-East) Asia and Africa.
Universiteit: eur Programma: International Law in a `Globalizing' Society Programmaleider:dr. E. Hey, prof.dr. P. Malanczuk
88
8. Inhoudelijk overzicht resultaten At the beginning of the period under review the programme consisted of a programme entitled The Development of International Law as related to Sustainable Use of Natural Resources (Natural Resources Law). In 1996 the project entitled Social Security and Natural Resources was integrated into the National Resources Law project. Both programmes were integrated into the present research programme in 1998, after the appointment of Malanczuk to the chair of international law, in 1997. At that point the focus of the Social Security and Natural Resources programme was broadened to cover social security issues more in general, and in particular as they arise as a result of the process of ‘globalization’. The above explains focus of the publications during the years prior to 1999 on international natural resources and environmental law. The broadening of the Natural Resources Law programme with the Social Security programme has resulted in fruitful interdisciplinary (international law and legal anthropology) cooperation, which resulted, among other things, in the successful application for a doctoral project with WOTRO (on Social Security in Malawi and IMF and Worlds Bank economic reform programmes – Anders, with Hey and von Benda Beckmann as promotores). Various participants in both programmes also contributed to the symposium and book entitled The Scarcity of Water in, respectively, 1996 and 1997. Various members of the Natural Resources law programme also contributed to the book on the precautionary principle edited by Hey and Freestone in 1996. Hey and Nollkaemper participated in a project of the International Environmental Law interest group of the American Society of International Law on the role of national and EU courts in implementing international law (published in RECIEL 1998) and in a project of the Vereniging voor Milieu en Recht on the relationship between international, European and national environmental law (published in the proceedings of the Society, 1998). The Natural Resources Law component of the programme has benefited substantively as a result of the fact that Hey, as of volume 8 (1997) became Editor in Chief, together with Brunnée, of the Yearbook of International Environmental Law, Oxford University Press. The programme on Natural Resources Law during the academic year 1996/97 benefited from the Guest Professorship that Professor Alexandre Kiss held at the Faculty of Law. The integration of the Natural Resources Law and the Social Security programmes into the present project has benefited all programmes in the sense that themes as those on non-state actors and access to court, which already formed a part of the Natural Resources Law programme, are dealt with in a broader perspective. Example of the latter are the 1999 symposium on the liability of corporations under international law (Kamminga and Zia-Zarifi; proceedings to be published with Kluwer law International, in 2000) and the project on non-state actors in which most of the members of the team are participating and which is to result in a publication in the form of a book in 2000/1. The establishment, at the Faculty of Law, in 1998, of the Institute of Globalization, International Economic Law and Dispute Settlement (GLODIS-Institute) has also significantly benefited research activities undertaken within the present project, in particular, through the strengthening and expanding of the staff and the broadening of international contacts. The publication of the revised edition by Malanczuk of Akehurst’s Modern Introduction to International Law in 1997 add significantly to the profile of the research group. This book is used as a student textbook for international law courses all over the world. The element of the project that focuses on dispute settlement and dispute management procedures is evidenced by a number of publications on the topic (see list of publications), by the successful application for a doctoral project with REOB (on compliance procedures in international environmental agreements – Goote, with Hey as promotor) and within the Faculty of Law (on WTO dispute settlement procedures – Dijkstra, with Malanczuk as promotor) as well as by the conference organised in 1999 on The International Criminal Court, upon the occasion of the awarding of an honorary doctoral degree to Judge Cassese of the International Tribunal for the Former Yugoslavia (Malanczuck). The fact that Malanczuk is Editor, and founder, of the series Studies and Materials on the Settlement of International Disputes (SMID), published by Kluwer Law International, substantively strengthens this element of the programme. The element of the project that focuses on international economic law is evidenced again by a number of publications on the topic (see list of publications) and by the appointment of Ms. Mary Footer, a specialist in international economic law, in 1999. The research conducted by Mr. Anders (on social security in Malawi) and
Universiteit: eur Programma: International Law in a `Globalizing' Society Programmaleider:dr. E. Hey, prof.dr. P. Malanczuk Ms. Dijkstra (on WTO dispute settlement procedures) is also relevant in this context.
89
Elements of the research programme play a role in the research schools on Dispute Settlement and on Global Governance. The postdoc for the research school Global Governance was allocated to Hey by NWO (on Rules of Reference). The Natural Resources Law and the Social Security components are part of the Research School on Global Governance, as well as the non-dispute settlement related parts of the overall programme. Moreover, the Social Security component also is part of the research school CERES. The dispute settlement components of the research programme, depending upon the further development of the research schools Global Governance and Dispute Settlement, will be brought under either of these research schools. The programme has also benefited from the appointment of both von Benda Beckmann, legal anthropology, and Hey, in international natural resources law, to (extraordinary) chairs at the Faculty of Law in 1999. Both also participate in the CERES research school. The following senior members of the research team have left the Erasmus University during the period under review: Hancher, Nollkaemper, Kamminga and Ko. With the departure of Hancher the focus on European Community law and energy law deminished. With the departure of Nollkaemper, who held a KNAW fellowship, an important contributor to the Natural Resources Law project was lost. Kamminga’s departure means that human rights component of the programme will diminish, for the time being. His tasks have in part been taken over by others, in addition, ways are being explored to further strengthen the human rights component of the research project. Ko was never to a great extend involved in the research project, both time and substance wise. For information on doctoral candidates see point 14 below. The concrete substantive results of the programme are to be found in the list of publications under point 15 of this overview.
9. Voortzetting The present research programme is to be continued for the foreseeable future (next five years, at least). The aim is to further the develop the programme, expand the interdisciplinary focus of the programme and to further integrate the different research projects into research schools. The programme will be further developed along the lines set out above, with a continued focus on the themes presented. The new associate professor (UHD - Noortmann), appointed in 2000, will focus in particular on dispute resolution, in the framework of the law on state responsibility, and on non-state actors. On the topic of dispute resolution, a commercial and revised edition of his doctoral dissertation, on the topic of counter measures, will be published in 2001. On the topic of non-state actors, he is the editor of the book referred to above, under point 9, and will be actively involved in a newly to be established series on the topic. The dispute settlement element of the programme will be further expanded with a doctoral project on dispute settlement procedures in international environmental law (Miklos, AIO). This element is also part of the further development of the research on international natural resources law that is to be expanded by Hey within the framework of her Chair. The focus of her research will be on dispute resolution in international environmental and natural resources law as well as on the role of international institutions in these areas of law. The international economic law element will be further expanded with a doctoral research project on telecommunications law (Malanczuk – financed by the Faculty of Law, to be appointed in 2000) and the doctoral dissertation (development of WTO law - to be defended in 2001) and other research undertaken by Ms. Footer. Malanczuk will seek to further develop this area of research within the next phase of the programme, with a particular focus on the expansion of the rule of law (as opposed to power) in international trade law and international law in general (dispute settlement element. A joint research project on WTO law with the International Law Institute of the Law School of Peking University will also be a component of the economic law element of the research programme). Despite von Benda Beckmann’s appointment as co-director of the Max Planck Institute in Halle, Germany, she and Hey plan to continue to develop their cooperation at the inter-face of legal anthropology and international law. This is facilitated by her parttime appointment at the Faculty of Law, as of the summer of 2000. This part of the project will focus on the role of international institutions.
Universiteit: eur 90 Programma: International Law in a `Globalizing' Society Programmaleider:dr. E. Hey, prof.dr. P. Malanczuk First, second and, where available, third stream funding will be sought for the above mentioned research projects.
10. Maatschappelijke relevantie The societal relevance of the research conducted can be measured in terms of editorial positions, honorary and advisory functions and academic appointments of the members of the research team. Noteworthy in this respect are the following: von Benda Beckmann Editor Recht en Werkelijkheid Member of the Editorial Board of Focaal Member of the Editorial Board of the Journal of Legal Pluralism Member of the Editorial Board of the Australian Journal of Asian Law Member of the Advisory Commission on International Policy of the Ministry of Foreign Affairs and Vice-Chair of its Sub-Commission on Human Rights President of the Commission on Folk Law and Legal Pluralism Appointed Professor at the EUR Appointed Co-Director of the the Max Planck Institute in Halle, Germany Footer advisor (with Zia-Zarifi) to the European Trade Union Technical Bureau on the Asbestos Case before the WTO Senior Visiting Fellow in International Economic Law, Centre for Commercial Law Studies, Queen Mary & Westfield College, London (1992 – ) Member, International Law Association Committee on International Trade Law (1992 - ) Member, Consultative Committee, NAFTA: Law and Business Review of the Americas (1996 – ) Listed Expert, Roster of Experts in International Economic Law, World Trade Organization, Geneva (Technical Co-operation Division) (1999 – ) Member, Advisory Board, e-journal Law, Social Justice and Global Development (1999 –) Member, Working Group on International Economic Law, Netherlands Association of International Law (2000 – ) Goote Hancher Hey -
-
Book reviews editor of the International Journal of Marine and Coastal Law Book reviews editor of the Leiden Journal of International Law advisor to the Ministery of Agriculture, Fisheries and Nature Conservation on and to the Secretariat of the Convention on Biodiversity on issues related to the international biodiversity regime advisor to the European Community on energy issues member of the Board of Greenpeace the Netherlands Editor in Chief (with Brunnée) of the Yearbook of International Environmental Law Member of the Editorial Board of the International Law FORUM du Droit International (ILA Journal) Member of the Editorial Board of the International Journal of Marine and Coastal Law Member of the Advisory Commission on International Law to the Ministry of Foreign Affairs Arbitrator (nominated by the Netherlands) under the United Nations Convention on the Law of the Sea Advisor on various projects to international organisations, government agencies and NGO’s (projects/functions include GEF Black Sea Project, Ministry of Public Health, Public Planning, and Environment on compliance in the international climate change regime and member of the board of Netherlands Committee of IUCN and of the IUCN Council on Environmental Law) Appointed Professor at the EUR
Kamminga Member of the Editorial Board of Netherlands International Law Review Member of the Board of Amnesty International Appointed Professor at the University of Maastricht
Universiteit: eur 91 Programma: International Law in a `Globalizing' Society Programmaleider:dr. E. Hey, prof.dr. P. Malanczuk Ko Editor of the Asian Yearbook of International Law Malanczuk General Editor of the Netherlands Yearbook of International Law Editor and founder of the book series Studies and Materials on the Settlement of International Disputes Member of the Advisory Board of the Annual Survey in International Law and Comparative Law Member of the Editorial Board of Verfassung und Recht in Übersee – Law and Politics in Africa, Asia and Latin America Member of the Editorial Board of Space Communications – An International Journal Chairmen of the ILA Study Group on State Responsibility Honorary Professor at Peking University, China University of Political Science & Law and at Nankai University Member of the Advisory Commission on International Law to the Ministry of Foreign Affairs Amicus curiae, invited by the International Criminal Tribunal for the Former Yugoslavia in the case against General Bla_ki Member of the Tijanjin Board of Arbitration Nominated as Foreign Member to the China International Economic and Trade Arbitration Commission (CIETAC) Counsel to the international law firm Lalive & Partners Nollkaemper Bookreviews editor of the Yearbook of International Environmental Law advisor to the European Community on issue of shipping and the environment Appointed Professor at the University of Amsterdam Zia Zarifif advisor (with Footer) to the European Trade Union Technical Bureau on the Asbestos Case before the WTO
11. Nadere indicaties kwaliteit/reputatie Also see above under point 11. In addition the research grants obtained by team members from KNAW (Nollkaemper for a post-doc), WOTRO (von Benda Beckmann and Hey – for doctoral research Anders) and NWO (Hey – for doctoral research Goote and within the framework of the research school Global Governance) reflect the quality of the research conducted. It should also be noted that Nollkeamper and Kamminga have been appointed as Professors on international law at the University of Amsterdam and the University of Maastricht respectively. Hey and Von Benda-Beckman have been appointed as ordinary professors at the Erasmus University Rotterdam. Von Benda-Beckman has beenappointment as co-director of the Max Planck Institute in Halle. These appointments indicate that the quality of the participating researchers is far above average.
12. Kern- en uitstekende publicaties Kernpublicaties 1. Hey, E. (1995). Sustainable Use of Shared Water Resources, the Need for a Paradigmatic Shift in International Watercourses Law. In G.H. Blake, W.J. Hildesley, M.A. Pratt, R.J. Ridley, & C.H. Scofield (Eds.), The Peaceful Management of Transboundary Resources (pp. 127-152) Den Haag: Martinus Nijhoff Publishers. 2. Nollkaemper, P.A., (1996), The Contribution of the International Law Commission in International Water Law: Does it reverse the Flight from Substance?. Netherlands Yearbook of International Law, XXVII(1), pp. 39-73. 3. 4.
Malanczuk, P., (1997), Akehurst’s Modern Introduction to International Law, 7th rev.ed. London/New York: Routledge, 449 pp. Benda-Beckmann, F, Benda-Beckmann C.E. von & Spiertz, J. (1998). Equity and Legal Pluralism: Taking Customary Law into Account in Natural Resources Policies, in: Rutger Boelens & Gloria Davila (Eds.) Searching for Equity. Conceptions of Justice and Equity in Peasant Irrigation, (pp. 57-69). Assen: Van
Universiteit: eur 92 Programma: International Law in a `Globalizing' Society Programmaleider:dr. E. Hey, prof.dr. P. Malanczuk Gorcum. 5. Footer, M.E. (1999). Intellectual Property and Agrobiodiversity: Towards Private Ownership of the Genetic Commons. In Jutta Brunnée & Ellen Hey (Eds.), Yearbook of International Environmental Law (pp. 48-81). Oxford: Oxford University Press. 6. Malanczuk, P. (2000). Multinational Enterprises and Treaty-Making – A Contribution to the Discussion on Non-State Actors and the “Subjects” of International Law. In Vera Gowlland-Debbas (Ed.), Multilateral Treaty-Making (pp. 45-72). The Hague/Boston/London: Martinus Nijhoff Publishers. Uitstekende publicaties 1. Hancher, L. (1995). Constitutionalism, International Law and the Court of Justice. In L. Barnhoorn & K.C. Wellens (Eds.), Diversity in Secondary Rules and the Unity of International Law (pp. 259-298). The Hague: Martinus Nijhoff. 2. Kamminga, M.T. (1995). Principles of International Environmental Law. In. A. Blowers & P. Glasbergen (Eds.), Environmental Policy in an International Context (pp. 111-131. London: Arnold 3. Benda-Beckmann, F. von, Benda-Beckmann, C.E. von, & Spiertz, J. (1996). Water Rights and Policy. In J. Spiertz & M.G. Wiber (Eds.), The Role of Law in Natural Resource Management (pp. 77-99). Den Haag: VUGA. 4. Kamminga, M.T. (1996). The Precautionary Approach in International Human Rights Law: How it Can Benefit the Environment. In D. Freestone & E. Hey (Eds.), The Precautionary Principle and International Law, the Challenge of Implementation (pp. 171-186). Den Haag: Martinus Nijhoff. 5. Benda-Beckmann, C.E. von (1997). The Environmental Protection and Human Rights of Indigenous Peoples: a Tricky Alliance. In F. von Benda-Beckmann, K. von Benda-Beckmann, & A. Hoekema (Eds.), Natural Resources, Environment and Legal Pluralism (pp. 302-323). Den Haag: Martinus Nijhoff. 6. Kiss, A. (1997). Legal Procedures Applicable to Interstate Conflicts on Water Scarcity: The Gabcikovo Case. In Edward H.P Brans, Esther J. de Haan, André Nollkaemper, & Jan Rinzema (Eds.), The Scarcity of Water. Emerging Legal and Policy Pesponses (pp. 59-79). London: Kluwer Law International. 7. Kamminga, M.T. (1998). Pre-advies voor de ALV Internationaal Recht. In M.T. Kamminga & L.A.D. Keus (Eds.), Staatsaansprakelijkheid jegens individuen: beginselen en procedures (pp. 34-39). Deventer: Kluwer. 8. Malanczuk, P. (1998). Globalization and the future role of sovereign states. In Friedl Weiss, Erik Denters, & Paul de Waart (Eds.), International economic law with a human face (pp. 45-65). The Hague/Dordrecht/London: Kluwer Law International. 9. Nollkaemper, P.A. (1998). Rethinking States' Rights to Promote Extra-territorial Environmental Values. In Friedl Weiss, Erik Denters, & Paul de Waart (Eds.), International Economic Law with a Human Face (pp. 175-201). The Hague/Dordrecht/London: Kluwer Law International. 10. Zia Zarifi, S. (1999). Suing Multinational Corporations in the U.S. for Violating International Law. In George C. Colindres (Ed.), UCLA Journal of International Law and Foeign Affairs (pp. 81-147). Los Angeles, U.S.A.: UCLA School of Law. 11. Footer, M.E., & Graber, C.B. (2000). Trade Liberalization and cultural Policy. Journal of International Economic Law, 2000(1), 115-144. 12. Hey, E. (2000). Reflections on an international environmental court. The Hague: Kluwer Law International, 27 pp.
13. Dissertaties Several doctoral candidates left the research team prior to completing their doctoral dissertation. As a result the projects commenced by de Haan (promotor Hancher), Kroeze (promotor Ko, supervisor Kamminga) and Rinzema (promotor Ko, supervisor Hey) were discontinued.
Universiteit: eur Programma: Sociale zekerheid en rechtspluralisme Programmaleider:mr.dr. C.E. von Benda-Beckmann
93
1. Volledige titel Sociale zekerheid en rechtspluralisme Programma code: EUR SAI 04-04
2. Deelprogramma’s 3. Leden programma mr.dr. C.E. von Benda-Beckmann (1995-1997)
4.Trefwoorden Sociale zekerheid, rechtspluralisme, minderheden, vrouw en recht
5. Onderzoeksinput wetenschappelijk personeel (WP) Fte Wp1 aio Wp1 overig Wp2 oio Totaal
1995 0,60 0,30 0,80 1,70
1996 0,15 0,10 0,80 1,05
1997 0,00 0,10 0,47 0,57
Totaal 0,75 0,50 2,07 3,32
6. Opbouw onderzoeksinput wetenschappelijk personeel in 2000 Fte Totaal
wp1 0,00
wp2 0,00
wp3 0,00
Totaal 0,00
7. Samenvatting programma-opzet Het hoofdthema van het onderzoek betreft de werking van plurale vormen van sociale zekerheid, waarbij statelijke, marktgerichte, lokale en eventueel religieuze vormen in wisselende combinatie optreden. Het doel is inzicht te krijgen in de veranderingen die optreden in de combinaties van verschillende bronnen van sociale zekerheid ten gevolge van sociale en economische verandering en migratie. Uitgangspunt van het onderzoek is dat mensen gedurende hun leven verschillende fases van behoefte aan en verschaffen van sociale zekerheid doorlopen. Het onderzoek verschaft inzicht in de dynamiek van de ontvangende en verschaffende kant van sociale zekerheid tijdens de levenscyclus. Het programma is primair rechtsantropologisch van aard, maar heeft ook een interdisciplinaire inslag. In een van de deelonderzoeken is een sterk historische component aanwezig. In 1998 is het onderzoek van mr.dr. C.E. von Benda-Beckmann gedeeltelijk opgegaan in het programma Transfrontier Mobility of Law (EUR SAI 01-07) en gedeeltelijk in International Law in a ‘Globalizing’ Society (EUR SAI 04-03). De afgeronde dissertaties zijn opgenomen als eindresultaten van het programma.
8. Inhoudelijk overzicht resultaten Het onderzoek heeft geresulteerd in 2 proefschriften, waarmede de doelstelling niet geheel is gerealiseerd. Mede door uitval door ziekte is het aantal AIO’s teruggevallen tot 2, die zijn gepromoveerd en 1 OIO.
9. Voortzetting Vanaf 1997 zijn alle onderzoeksactiviteiten ondergebracht bij twee andere programma’s, t.w. Transfrontier Mobility of Law (EUR SAI 01-07) en International Law in a ‘Globalizing’ Society (EUR SAI 04-03), zij het dat het promotieonderzoek van de AIO’s onder de vlag van dit programma is voltooid. Naar verwachting zal de laatste OIO van dit programma in 2002 promoveren.
13. Dissertaties 13.1. Doctoraat verleend door de eigen universiteit, voorbereid aan de eigen universiteit 2000 Marks, J.G. (2000, november 3). Knechten knechten. EUR, 218 pp. ((co-)Promot.: mr.dr. C.E. von BendaBeckmann & prof.mr. H.F.P. Ietswaart). Walsum, S.K. van (2000, march 24). De schaduw van de grens. Het Nederlandse vreemdelingenrecht en de sociale zekerheid van Javaanse Surinamers. EUR, 313 pp. ((co-)Promot.: mr.dr. C.E. von Benda-Beckmann & prof.mr. H.F.P. Ietswaart).
Universiteit: eur Programma: Gezondheidszorgbeleid en recht Programmaleider:prof.mr.dr. J.E.M. Akveld, dr. F.T. de Charro
94
1. Volledige titel Gezondheidszorgbeleid en recht Programma code: EUR SAI 04-06
2. Deelprogramma’s 3. Leden programma prof.dr. P.W.C. Akkermans (1995-1997) prof.mr.dr. J.E.M. Akveld (1995-2000) dr. J.R. Blad (1995-2000) mr. M.A.J.M. Buijsen (1998) dr. F.T. de Charro (1995-2000) mr. W.G. Dolman (1997) dr. H. Elffers (1996-1997) mr. dr. H.E.G.M. Hermans (1995) prof.dr. D.J. Hessing (1995-1997) ir. P.S.M. Kop Jansen (1995-1998) mr. C.J. Loonstra (1997) mr.J.T.A. van Maurik (1999-2000) dr. R. Pieterman (1995-2000) drs. T.J.G. Weijnen (1998-2000) drs. G.A. de Wit (1995-1997)
4.Trefwoorden Gezondheidsrecht; technologie; technology assessment; donorwerving; transplantaties; planning; topklinische zorg; financiering; ontwikkelingsgeneeskunde; euthanasie; ondernemingsvormen; medezeggenschap; corporate governance
5. Onderzoeksinput wetenschappelijk personeel (WP) Fte Wp1 aio Wp1 overig Wp3 aio Wp3 other Totaal
1995 1,12 1,50
1996 1,12 1,03
1,00 3,62
1,84 3,99
1997 0,75 1,00 0,06 1,78 3,59
1998 0,50 1,17
1999
2000
1,00
0,82
1,70 3,37
2,15 3,15
2,13 2,95
Totaal 3,49 6,52 0,06 10,60 20,67
6. Opbouw onderzoeksinput wetenschappelijk personeel in 2000 Fte Professor (hgl) Associate professor (uhd) Other senior staff (ud) Totaal
wp1 0,12 0,70
Wp2
wp3
0,82
0,00
0,45 1,68 2,13
Totaal 0,12 1,15 1,68 2,95
7. Samenvatting programma-opzet Het onderzoek beoogt om het juridische instrumentarium dat gehanteerd wordt ter coördinatie van het handelen in de gezondheidszorg te bestuderen tegen de achtergrond van ontwikkelingen in de werkelijkheid, zoals die geanalyseerd zijn met behulp van onderzoek in de gedragswetenschappen. In de afgelopen periode heeft het onderzoek zich geconcentreerd op drie thema’s: • • •
de wetgeving op het terrein van de orgaandonatie; de planning van topklinische zorg; toezicht op en medezeggenschap in zorginstellingen
Het onderzoek is op de praktijk gericht. Onderzoek op het terrein van de drie genoemde thema’s heeft zich toegespitst op het terrein van de orgaantransplantaties. Door de onderzoekers in het programma is de afgelopen jaren een continue stroom van onderzoeksprodukties uitgebracht die tot doel had het maatschappelijk discours over de Wet op de Orgaandonatie, die momenteel in het parlement aan de orde is, te voeden. Het betreffende
Universiteit: eur 95 Programma: Gezondheidszorgbeleid en recht Programmaleider:prof.mr.dr. J.E.M. Akveld, dr. F.T. de Charro onderzoek heeft een juridische, een rechtspsychologisch en een rechtseconomisch karakter gehad, en is verschillende malen in de parlementaire behandeling geciteerd. Het juridisch instrumentarium voor de planning van topklinische zorg werd onder meer aangewend om de zorg ten behoeve van patiënten die in aanmerking komen voor een transplantatie te concentreren en is sedert begin 2000 gericht op de evaluatie van de Wet bijzondere medische verrichtingen. Dit onderzoek wordt verricht in opdracht van Zorgonderzoek Nederland en vindt plaats in samenwerking met TNO Leiden. Zowel aan de praktische vormgeving en wetenschappelijke onderbouwing van het beleid terzake van de planning van topklinische zorg is een bijdrage geleverd, zoals thans ook aan de retrospectieve beoordeling van wetgeving en de maatschappelijke effecten ervan aandacht wordt gegeven. Orgaantransplantatie en in het verlengde daarvan orgaandonatie is een manifestatie van de introductie van dure, ethisch discutabele technologie in de gezondheidszorg. In het onderzoek op het terrein van de evaluatie van nieuwe technologie is aandacht besteed aan het terrein van de orgaandonatie en transplantaties, maar ook aan andere terreinen zoals de behandeling van aids en de introductie van ECMO. Het onderzoek tracht steeds een brug te slaan tussen juridisch en sociaal wetenschappelijk onderzoek. In methodische zin vindt de beoordeling van het juridische instrumentarium plaats tegen een achtergrond van de functionaliteit van de juridische regels en de werking ervan in de praktijk. Het onderzoek heeft dan ook een toegepast karakter en is in relatief sterke mate uitgevoerd in opdracht van derden, met name geldt dat voor het onderzoek op het terrein van de ontwikkelingsgeneeskunde en de orgaantransplantatie. Bij dit toegepaste karakter hoort ook dat het onderzoek internationaal is georiënteerd. Immers de medische technologie en de gecontroleerde diffusie daarvan door planning is een internationaal medisch verschijnsel.
8. Inhoudelijk overzicht resultaten De programmagroep is door de jaren heen van bescheiden omvang geweest en de laatste jaren nog qua bemensing afgenomen. Vaste kernen binnen dit relatief kleine programma vormden dr. F. Th. de Charro en prof. dr. J.E.M. Akveld. Het onderzoek beoogt om het juridische instrumentarium dat gehanteerd wordt ter coördinatie van bet handelen in de gezondheidszorg te bestuderen. Binnen het programma hebben momenteel de volgende onderwerpen speciale aandacht: − de juridische aspecten van orgaandonatie; − de 'corporate governance' van niet op winst gerichte rechtspersonen in de gezondheidszorg; − besluitvorming rondom euthanasie; − de regulering van de planning van topklinische zorg en de juridische aspecten van technology assessment. In het verleden is veel aandacht besteed aan de wetgevingsproblematiek inzake orgaandonatie. Wel vond een zekere accentverschuiving plaats van donatie ex mortuo naar de living donation. Deze verschuiving werd mede bepaald door de intensieve samenwerking tussen de aanvankelijke deelnemers aan dit programma (Hessing, de Charro en Akveld) en de EUROTOLD-groep uit Leicester. Na een symposium in november 1995 in Rotterdam is in 1996 gewerkt aan een publikatie op dit terrein in samenwerking met EUROTOLD (redactie David P.T. Price en J.E.M. Akveld). Voorts is een onderzoeksaanvraag inzake living donation gehonoreerd door de Nierstichting (NSN). Deze adviezen zijn voor een deel bestemd voor de NSN en voor een ander deel ten behoeve van de politieke besluitvorming in de Tweede Kamer. Daarnaast wordt in toenemende mate aandacht besteed aan de zogeheten xenotransplantatie problematiek. In dat verband wordt samengewerkt binnen een Europese onderzoeksgroep van juristen, welke wordt aangestuurd door de universiteit van Lüneburg. Tenslotte wordt door Akveld geparticipeerd in een aantal gremia, waaronder de Gezondheidsraad en een stuurgroep op het departement van VWS. De instelling van de bijzondere leerstoel “Ondernemingsrecht in de gezondheidszorg” heeft noodzake- lijkerwijs tot een accentverschuiving in de onderzoeksaandacht van Akveld geleid. Een eerste neerslag daarvan vormt een publikatie en een aantal presentaties inzake medezeggenschap van clienten in zorginstellingen. Daarnaast is een aio-aanvraag ingediend strekkende tot evaluatie van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (samen met Loonstra). De aanvrage is toegewezen. Het betreft een bij uitstek gezondheidsrechtelijk en ondememingsrechtelijk project. Een tweede onderzoek betreft de bestuurlijke verhoudingen binnen zorginstellingen en met name de relatie raad van toezicht-bestuur (onderzoek dat zich laat vergelijken met onderzoek in de profit-sector naar de relatie raad van commissarissen-bestuur). Hieromtrent is inmiddels gerapporteerd aan de Inspectie voor de gezondheidszorg. Het is onderzoek, dat zich het beste laat vergelijken met het corporate governance onderzoek in de profitsector.
Universiteit: eur 96 Programma: Gezondheidszorgbeleid en recht Programmaleider:prof.mr.dr. J.E.M. Akveld, dr. F.T. de Charro Op het terrein van de regulering van de planning van topklinische zorg en de juridische aspecten van technology assessment is een groot aantal onderzoeksprojecten voortgezet c.q. gestart. Op deze plaats noemen wij het Evaluatie-onderzoek planningsbesluit art. 18, dat door mr dr J. Hielkema werd uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek werden aangewend bij de aanvrage van een voortgangson- derzoek naar de werkingen van artikel 18 van de Wet Ziekenhuis Voorzieningen. Het eerder genoemde evaluatie onderzoek inzake de WBMV ligt direct in het verlengde van genoemd artikel 18 WZV onderzoek.
Aard van het onderzoek In het onderzoek wordt als regel getracht om een brug te slaan tussen juridisch en niet-juridisch onderzoek. Dat heeft onder meer tot doel om de werking van juridische instrumenten in de praktijk te beoordelen. Een deel van het onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van derden, met name van de Ziekenfondsraad en de Nierstichting Nederland. Het onderzoek is internationaal georiënteerd. Immers medische technologie en de gecontroleerde diffusie daarvan door planning is een internationaal medisch verschijnsel. Inmiddels is een opdracht verkregen van Zorgonderzoek Nederland om de Wet bijzondere medische verrichtingen te evalueren. In dit onderzoek wordt de werkzaamheid van juridische regelgeving bij het implementeren van uiterst kostbare medische technologie onderzocht. Dit onderzoek wordt verricht door Akveld tesamen met mr. J. van Maurik (onderzoekswedewerker) en met TNO Leiden, dat de technology assessment kant van het onderzoek voor zijn rekening neemt. Overigens moge hier worden opgemerkt, dat het belangrijkste knelpunt de personele bemanning is. Vooralsnog heeft de instelling van de bijzondere leerstoel slechts een label en geen extra capaciteit in termen van bemensing opgeleverd. Desondanks is al het streven erop gericht tot een verhoging van de output op dit en het eerder genoemde terrein van orgaandonatie te komen. Daartoe zijn inmiddels omvangrijke fondsen geworven en samenwerkingsverbanden aangegaan. Onderzocht nog wordt de mogelijkheid te komen tot een samenwerking van prof mr. T.J. van der Ploeg (VU) op het terrein van corporate governance in zorginstellingen.
9. Voortzetting Het onderzoek zal worden voortgezet. Voor wat betreft het corporate governance gedeelte zou opname in het onderzoeksprogramma van de vakgroep privaatrecht voor de hand liggen. Voor wat betreft het wetgevingsonderzoek, het orgaandonatieprogramma en het kosten effectiviteitsonderzoek en in het algemeen het gezondheidsrechtelijke onderzoek zou het onderzoek voorlopig voortgezet kunnen worden order de paraplu van "Gezondheidszorg en wetgeving". Het afgelopen jaar was in feite slechts Akveld voor een zeer beperkt deel van de tijd beschikbaar voor onderzoek. Het merendeel van de tijd was er sprake van detachering bij VWS en NSN (70%). Dit gold in nog sterkere mate voor De Charro, zodat het voorbij jaar het project in feite een zeer kleine eenmanszaak was. Dat desondanks de wetenschappelijke produktie voortging was mede mogelijk dankzij de ondersteuning van enige parttime junior onderzoekers. Mede in aanmerking genomen de onderzoeksportefeuille, welke voor een deel direct samenhangt met de thematiek van de leerstoel (ondernemingsrecht in de gezondheidszorg) en voor een deel met de langjarige onderzoeksexpertise op het terrein van gezondheidszorg en recht is het meer dan wenselijk het programma, dat een meer dan gemiddelde output heeft gehad in de laatste 10 jaar en erkenning geniet, wordt gecontinueerd. Daarbij wordt er aan gewerkt de samenwerking met TNO, de BMG en enkele buitenlandse instituten (Leicester, Innsbruck, Tübingen en Lüneburg) uit te breiden. Binnen de faculteit vindt intensieve samenwerking plaats met de ordinarius sociaal recht en met de bijzondere leerstoelhouder onderwijsrecht. Het gemeenschappelijke thema in deze driehoek vormen toezicht, medezeggenschap en verantwoording.
10. Maatschappelijke relevantie Waar de introductie, diffusie en vervanging van medische technologie een centraal thema vormt is maatschappelijke relevantie gewaarborgd. Externe opdrachtgevers verstrekten in de afgelopen jaren regelmatig opdrachten en de onderzoekers droegen met hun onderzoeksresultaten materiaal aan voor maatschappelijke besluitvorming. Dit kon in het verleden vorm krijgen op het terrein van orgaandonatie en de evaluatie van medische technologieën. Het is de bedoeling om voort te gaan met het beleid om door combinatie van juridisch en gedragswetenschappelijk onderzoek maatschappelijk relevante kennis aan te bieden. Een eerste resultaat van dit streven vormde de honorering door het departement van VWS van de onderzoeksaanvrage door TNO en het Centrum voor Gezondheidszorgbeleid en Recht gezamenlijk om de evaluatie van de WBMV te
Universiteit: eur 97 Programma: Gezondheidszorgbeleid en recht Programmaleider:prof.mr.dr. J.E.M. Akveld, dr. F.T. de Charro verrichten. Een tweede evaluatieonderzoek, dat door Akveld wordt verricht met financiële ondersteuning door de NSN betreft de Wet orgaandonatie, op welk terrein binnen onze faculteit unieke, extern herkende en gewaardeerde expertise aanwezig is welke vruchten van onderzoek afwerpt. Een derde terrein van voortgezet onderzoek betreft de corporate governance', op welk terrein samenwerking gezocht en gevonden is met het departement van VWS.
11. Nadere indicaties kwaliteit/reputatie Akveld is hoofdredacteur van een tweetal uitgaven op het terrein van de gezondheidszorg en recht. Hij is redacteur voor het Tijdschrift voor Sociaal Recht, voorzitter van een klachtencommissie van een algemeen ziekenhuis, plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Toezicht van de Maaskring, projectleider van een tweetal ziekenhuisprojekten van de NSN en het Ministerie van VWS en lid van een tweetal commissies van de Gezondheidsraad. Daarnaast is hij ondermeer plaatsvervangend voorzitter van de klachtencommissie van VWS en lid van een adviescommissie van het Rathenau Instituut
12. Kern- en uitstekende publicaties Kernpublicaties 1. Akveld, J.E.M. & Hermans, H.E.G.M. (1995). Medical Law - The Netherlands. Deventer/Boston: Kluwer. 112 pp 2. Akveld, J.E.M, Ebben, E.W.J. & Westermann, H.P. (1995). Die Missbrauchshaftung von Organen und Muttergesell- schaften im niederländischen Gesellschaftsrecht, Recht der Internationalen Wirtschaft RIW, 41(9), 720-730. 3. Hessing, D.J., Blad, J.R., & Pieterman, R. (1996). Practical Reasons and Reasonable Practice: The Case of Euthanasia in the Netherlands. Journal of Social Issues, 52(2), 149-168. Uitstekende publicaties 1. Arendonk, H.P.A.M. van & Akveld, J.E.M. (1995). De man-vrouw-firma in het bijzonder bij vrije beroepen, MBB Belastingbeschouwingen. 64(12), 395-403. 2. Linders, J.J.M. (1995, february 23). Regulering van Topklinische Zorg. EUR, 232 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. P.W.C. Akkermans). 3. Akveld, J.E.M. (1996). Wet op de orgaandonatie. Wet van 24 mei 1996. Deventer: Tjeenk Willink, 24 pp. 4. Price, David P.T. & Akveld, J.E.M. (Eds.) (1996). Living organ donation in the nineties: European medicolegal perspectives, Leicester: Eurotold, 189 pp. 5. Akveld, J.E.M., & Hermans, H.E.G.M. (1996). Tien jaar ongelijkheidscompensatie in het gezondheidsrecht. Van gelijk verdelen naar met recht zelf verzekeren. Sociaal Recht (SR). Nederlands Tijdschrift voor Sociaal Recht, 11(1), 311-315. 6. Akveld, J.E.M. (1996). Regelgeving rond de'onderneming’ in de gezondheidszorg, Deventer: Kluwer, 35 pp. 7. Kerff, R.G.H.G. (1999, january 15). Persoonsgebonden budgetten in de ouderenzorg. EUR, 223 pp. ((co)Promot.: prof.dr. P.W.C. Akkermans).
13. Dissertaties 13.1. Doctoraat verleend door de eigen universiteit, voorbereid aan de eigen universiteit 1995 Linders, J.J.M. (1995, february 23). Regulering van Topklinische Zorg. EUR, 232 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. P.W.C. Akkermans). 1996 Blad, J.R. (1996, november 29). Abolitionisme als strafrechtstheorie. Erasmus Universiteit Rotterdam, 519 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. C.J.C.F. Fijnaut). 1999 Kerff, R.G.H.G. (1999, january 15). Persoonsgebonden budgetten in de ouderenzorg. EUR, 223 pp. ((co)Promot.: prof.dr. P.W.C. Akkermans).
Universiteit: eur Programma: De invloed van het gemeenschapsrecht op onze nationale samenleving Programmaleider:prof.dr. J.W. de Zwaan
98
1. Volledige titel De invloed van het gemeenschapsrecht op onze nationale samenleving Programma code: EUR SAI 04-07
2. Deelprogramma’s 3. Leden programma mr. A.J. Bultena (1999-2000) prof.dr. L. Hancher (1995-1996) prof.mr. B.H. ter Kuile (1995-1996) mr. F.M. du Pre (1995-2000) mr. K. Sevinga (1995-1997) mr. D.R. Verwey (1999-2000) mr. A.W. van der Woude (2000) prof.dr. J.W. de Zwaan (1998-2000)
4.Trefwoorden Economische integratie; (nationale) liberaliseringsmaatregelen; marktregulering; herbezinning reguleringsstructuur en -techniek; rol van de nationale overheid; overeenstemming met Europees Gemeenschapsrecht; (bestaande en nieuwe vormen van) rechtsbescherming; nutsvoorzieningen; telecommunicatie en media; gezondheidszorgsector
5. Onderzoeksinput wetenschappelijk personeel (WP) Fte Wp1 aio Wp1 overig Totaal
1995 0,75 0,65 1,40
1996 0,75 0,65 1,40
1997 0,75 0,53 1,28
1998 0,75 0,70 1,45
1999 1,37 1,40 2,77
2000 1,69 1,45 3,14
Totaal 6,06 5,38 11,44
6. Opbouw onderzoeksinput wetenschappelijk personeel in 2000 Fte Professor (hgl) Other senior staff (ud) Junior staff (aio,oio) Totaal
wp1 0,40 1,05 1,69 3,14
wp2
wp3
0,00
0,00
Totaal 0,40 1,05 1,69 3,14
7. Samenvatting programma-opzet De huidige tendens van liberalisering van de markt en de nadruk op mededinging op het niveau van de EG brengt aanmerkelijke gevolgen met zich mee op nationaal niveau. Dit geldt in het bijzonder voor die sectoren van de economie waarin de produktie/levering van de betrokken goederen of diensten niet plaatsvond volgens marktbeginselen. Zowel in Nederland als in de overige Lid-Staten van de EU hebben liberaliseringsmaatregelen geleid tot een volledige reorganisatie van cruciale sectoren, zoals de post- en de telecommunicatiesector. Ook in andere sectoren, zoals energie- en watervoorziening wordt daar over nagedacht. Dat moet leiden tot herbezinning op de traditionele reguleringsstructuur en reguleringstechnieken. Dit proces moet gezien worden in het licht van het primaire en het (sectorspecifieke) secondaire Gemeenschapsrecht. Dit vereiste legt het verband met het tweede thema van het onderzoek, de rechtsbescherming van zowel de burger/consument als de nationale overheden. Enerzijds hebben de Lid-Staten bij de recente, versnelde ontwikkelingen op het gebied van de Europese eenwording het tempo van de integratie (interne markt, nieuwe aspecten van de eenwording in de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte) niet steeds kunnen bijhouden in hun wetgeving, bestuur en, tot op zekere hoogte, rechtspraak). anderzijds komen geheel nieuwe aspecten van rechtsbescherming in Europa op, waarvan de betekenis nog allerminst vaststaat.
8. Inhoudelijk overzicht resultaten. Het verloop en de continuïteit van het onderzoek is belemmerd geweest door verschillende mutaties binnen de Sectie Europees Recht. Met name sedert 1996 hebben vele personele wijzigingen plaatsgevonden. Het vertrek in 1996 en 1997- van de beide, voor het programma verantwoordelijke, hoogleraren (Prof Mr L. Hancher en Prof Mr B.H. ter Kuile) heeft zijn sporen op het onderzoek achtergelaten. Hoewel het sedertdien -onder leiding
Universiteit: eur 99 Programma: De invloed van het gemeenschapsrecht op onze nationale samenleving Programmaleider:prof.dr. J.W. de Zwaan van de per 1998 nieuw aangetreden Hoogleraar Recht van de Europese Unie- verrichte onderzoek mede gericht is geweest op de doelstellingen van het oude programma, zijn daarnaast met name nieuwe wegen ingeslagen. Zo wordt sedert 1998 gewerkt aan de totstandkoming van een handboek over de 'Ruimte van Vrijheid, Veiligheid en Rechtvaardigheid', met als ondertitel: 'Het personenverkeer in de Europese Unie'. Niettemin zijn ook de laatste jaren verschillende publicaties tot stand gekomen die betrekking hebben op één van beide, of beide, hoofdthema's van het onderzoekprogramma (liberalisering van de markt en rechtsbescherming). Zo is Mr Katja Heede op 29 juni 2000 gepromoveerd op het onderwerp: 'The European Ombudsman: redress and control at Union level". De andere promotor was Prof Mr L. Hancher (voorheen FRG/EUR, nu KUB). Daarentegen is het promotieonderzoek op het onderwerp ‘Besluitvorming in het Nederlandse stelsel van ziektekostenverzekering en het EG-recht’ niet haalbaar gebleken. Een ander proefschrift dat in 2000 is gereedgekomen, is het proefschrift van Mr. A.W. van der Woude, 'Belastingen begrensd, De doorwerking van het discriminatieverbod en de richtlijnen van de EG op nationale belastingen'. De promotie vond plaats op 16 februari 2000. De andere promotor was Prof. mr. H. Kogels, Hoogleraar belastingrecht aan de FRG/EUR. Een derde proefschrift dat zich in een vergaande fase van voorbereiding bevindt is het proefschrift van Mr. H-M. Koopmann, 'Voluntary Action of Business and Industry, Vrijwillige beperkingen in het bedrijfsleven door afspraken en zelfregulering, een juridische benadering'. De andere promotor is Prof.mr P.W.A. Akkermans van de FRG/EUR.
9.Voortzetting Gezien het bovengestelde, alsmede gezien de vele, nieuwe, ideeën zoals die leven binnen de Sectie Europees Recht in zijn nieuwe samenstelling, lijkt het aangewezen om het oude programma te beëindigen, en een geheel nieuw programma te ontwikkelen. In dit nieuwe programma -de voorlopige titel is: Recente Ontwikkelingen in het recht van de Europese Unie- zullen recente ontwikkelingen in het Europese recht aan de orde komen, met speciale accenten op respectievelijk de justitiesamenwerking in de Europese Unie, de constitutionele ontwikkeling van de Unie, de externe betrekkingen van de Europese Gemeenschap en het mededingingsbeleid.
10. Maatschappelijke relevantie Het onderzoek zoals dat over de jaren heen heeft plaatsgevonden, is zeker maatschappelijk relevant te noemen. In dit verband heeft de voortdurende actualiteit van de beide hoofdthema's van het onderzoek -liberalisering van de markt en rechtsbescherming- zeker een rol gespeeld.
11. Nadere indicaties kwaliteit/reputatie Prof. De Zwaan is per begin 1999 benoemd tot Voorzitter van de Wetenschappelijke Raad van het T.M.C. Asser Instituut, Instituut voor Internationaal recht, Internationaal Privaatrecht en Europees Recht in Den Haag.
12. Kern- en uitstekende publicaties Kernpublicaties 1. Meent, G.W.A. van der (1995, december 7). Overheidsaanbestedingen: de EG-rechtelijke context. EUR, 433 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. L. Hancher & prof.mr. B.H. ter Kuile). 2. Heede, K. (2000, june 29). European Ombudsman: redress and control at Union Level. EUR, 345 pp. ((co)Promot.: prof.dr. J.W. de Zwaan & prof.dr. L. Hancher). Uitstekende publicaties 1. Steyger, E. (1996), Wringend recht. Doorwerking van het gemeenschapsrecht bezien vanuit het perspectief van de nationale overheid. In: E. Steyger. R.J.G.M. Widdershoven & A.W.H. Meij (eds), Europees recht en het Nederlandse bestuursrecht. Preadviezen voor de Algemene Vergadering van de VAR (pp. 9-93). Alphen an den Rijn: Samson H.D. Tjeenk Willink. 2. Kuile, B.H. ter (1997), Onzekerheden over de invloed van Gemeenschapsrecht op de nationale gezondheidszorg. Deventer: Kluwer, 170 pp. 3. De Zwaan, J.W. (1998), Het recht als fundament van de Europese Unie, Schets van belangrijke beginselen en recente vernieuwingen, rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van gewoon hoogleraar in het Recht van de Europese Unie aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Erasmus Universiteit Rotterdam op vrijdag 8 mei 1998, Deventer: Kluwer, 36 pp.
Universiteit: eur 100 Programma: De invloed van het gemeenschapsrecht op onze nationale samenleving Programmaleider:prof.dr. J.W. de Zwaan 4. De Zwaan, J.W. (2000), The Netherlands (judiciary and authorities) and Article 10 of the EC-Treaty, contribution to the FIDE-Congress in Helsinki of June 2000, SEW ,489(4), 132-154
13. Dissertaties 13.1. Doctoraat verleend door de eigen universiteit, voorbereid aan de eigen universiteit 1995 Meent, G.W.A. van der (1995, december 7). Overheidsaanbestedingen: de EG-rechtelijke context. EUR, 433 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. L. Hancher & prof.mr. B.H. ter Kuile). Woude, A.W. van der (2000, february 18). Belastingen begrensd. De doorwerking van het discriminatieverbod en de richtlijnen van de EG op nationale belastingen. EUR, 393 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. H.A. Kogels & prof.dr. J.W. de Zwaan). 2000 Heede, K. (2000, june 29). European Ombudsman: redress and control at Union Level. EUR, 345 pp. ((co)Promot.: prof.dr. J.W. de Zwaan & prof.dr. L. Hancher).
Universiteit: eur Programma: Fiscale aspecten van ondernemingen Programmaleider:prof.mr.drs H.P.A.M. van Arendonk
101
1. Volledige titel Fiscale aspecten van ondernemingen Programma code: EUR SAI 04-08
2. Deelprogramma’s Thema's: 1. Fiscale aspecten van bedrijfsfusie 2. Belastingheffing van fondsen voor gemene rekening 3. Belastingheffing van rechtsvormen en haar deelnemers 4. Internationaal belastingrechtelijke aspecten van rechtsvormen 5. Fiscale rechtsbescherming en rechtsvormen
3. Leden programma prof.mr. E. Aardema (1997-2000) prof.mr.drs H.P.A.M. van Arendonk (1995-2000) drs. W. Brink (1997-2000) prof.mr. M.J.W.M. Ellis (1995-2000) mr. F.A. Engelen (1999-2000) prof.mr. M.W.C. Feteris (1995-2000) mr.drs. P. Fortuin (1995-2000) drs. C.M. Goudsmit (1999-2000) mr. A.C.G.A.C. de Graaf (1995-2000) mr. R.P.F.M. Hafkenscheid (1995-1996) dr. M.P. van der Hoek (2000) mr.dr. J.J.M. Jansen (1997-2000) mr.drs. H.J. Kamphuis (1998-2000) prof.dr. H.A. Kogels (1999-2000) mr. J. van de Merwe (1997-1998) mr.drs. C.W. van Noordenne (1995-1996) mr. R.N.G. van der Paardt (1999-2000) mr. E.B. Pechler (1995-2000) mr. P. Pötgens (1999-2000) mr. D.V.E.M. Rammeloo (1999-2000) mr. A.W.M. Roelen (1995-2000) mr.dr. R.A. Sommerhalder (1995-2000) prof.dr. J.C.M. van Sonderen (1995-2000) Deelnemers per deelprogramma: 1. Fiscale aspecten van bedrijfsfusie: mr. E. van den Brande-Boomsluiter, prof. dr. J.C.M. van Sonderen 2. Belastingheffing van fondsen voor gemene rekening: mr.drs. P. Fortuin en prof. dr. J.C.M. van Sonderen 3. Belastingheffing van rechtsvormen en haar deelnemers: prof. mr.drs. H.P.A.M. van Arendonk, prof. mr. E. Aardema, prof. dr. H.A. Kogels, mr.drs. H.J. Kamphuis, mr. J. van de Merwe, mr.drs. R.N.G. van der Paardt, dr. R.A. Sommerhalder, prof. dr. J.J.M. Jansen, drs. W. Brink, mr. D.V.E.M. van der WielRammeloo, drs. C. Goudsmit, 4. Internationaal belastingrechtelijke aspecten van rechtsvormen: prof. mr. M.J. Ellis, mr. A. C.G.A.C. de Graaf, mr. F.A.Engelen, mr. F. P.G. Pötgens; 5. Fiscale rechtsbescherming en rechtsvormen: prof. dr. M. Feteris en mr. E.B. Pechler.
4.Trefwoorden Belastingheffing rechtsvormen; Europees belastingrecht; internationaal belastingrecht; fiscale aspecten financiering ondernemingen; overheidsbedrijven; rechtsbescherming
5. Onderzoeksinput wetenschappelijk personeel (WP) Fte
1995
1996
1997
1998
1999
2000
totaal
Universiteit: eur Programma: Fiscale aspecten van ondernemingen Programmaleider:prof.mr.drs H.P.A.M. van Arendonk Wp1 aio Wp1 overig Totaal
1,35 1,35
1,33 1,33
102
0,12 2,12 2,24
0,75 1,97 2,72
0,75 2,36 3,11
0,75 2,64 3,39
2,37 11,77 14,14
6. Opbouw onderzoeksinput wetenschappelijk personeel in 2000 Fte Professor (hgl) Associate professor (uhd) Other senior staff (ud) Junior staff (aio,oio) Totaal
wp1 0,55 0,45 1,64 0,75 3,39
wp2
wp3
0,00
0,00
Totaal 0,55 0,45 1,64 0,75 3,39
7. Samenvatting programma-opzet Het onderzoeksproject Belastingheffing in de Europese Unie ,zoals dat t/m 1995 werd uitgevoerd in samenwerking met de vakgroep fiscale economie van de economische faculteit, omvatte de navolgende deelprojecten; - Fiscale rechtsbescherming in de Europese Unie; - Harmonisatie en verdragsbeleid; - Financieringsvormen van en financieringsinstrumenten voor ondernemingsactiviteiten in de Europese Unie. Volgens planning is in 1996 daaraan toegevoegd Belastingheffing van natuurlijke personen in de Europese Unie. Uitgangspunt van dit project is dat de in onze rechtsorde voorkomende rechtsvormen vanuit verschillende fiscale invalshoeken onderwerp van onderzoek kunnen zijn. Voor wat betreft de rechtsvormen kan het daarbij gaan om ondernemingsactiviteiten ondergebracht in een private dan wel een publieke rechtsvorm en dit mede in vergelijking met ondernemingsactiviteiten verricht door natuurlijke personen. Enerzijds kan een bepaalde rechtsvorm centraal staan in een onderzoeksproject, denk daarbij bijvoorbeeld aan NV’s en BV’s en coöperaties, maar ook kan uitgangspunt zijn bepaalde (ondernemings)activiteiten waarbij verschillende rechtsvormen aan de orde kunnen komen, zoals bij overheidsbedrijven en bij fondsen voor gemene rekening. De fiscale aspecten van rechtsvormen kan onderwerp van onderzoek zijn vanuit een puur nationale benadering. Echter een dergelijke benadering past niet meer in deze tijd. Steeds meer spelen bij dit onderwerp europeesrechtelijke aspecten een rol. Het bedrijfsleven is steeds vaker grensoverschrijdend bezig. Daarbij worden de grenzen van Nederland, maar ook vaak van de Europese Unie overschreden. Een ander belangrijk fiscaal aspect is derhalve de internationaal belastingrechtelijke gevolgen van grensoverschrijdende ondernemingsactiviteiten. Met de opkomst van de Europese Unie en de Europese regelgeving ontstaat er op het terrein van het internationaal belastingrecht een nieuwe spanning in de bevoegdheidsverdeling, namelijk autonomie van de lidstaten van de EU versus de Europese Unie. Van belang daarbij is ook steeds om kennis te nemen van andere belastingstelsels, zowel in EU-verband als daarbuiten. Met name het internationaal opererende bedrijfsleven wordt geconfronteerd met belastingstelsels van andere landen en met de problemen daaraan verbonden. Kennis van andere belastingstelsels is van groot belang om te onderkennen met welke problemen het internationaal opererende bedrijfsleven te maken heeft en welke betekenis daarvan uitgaat op de (komende) regelingen ter voorkoming van dubbele belasting. Kennis van buitenlandse belastingstructuren en kennis van trends daarin is uitermate belangrijk met het oog op de toekomstige ontwikkeling van ons eigen belastingstelsel in de komende jaren en voor de Europese ontwikkelingen. De rechtsvorm in zijn verschillende gedaanten kan centraal staan in het onderzoek, maar ook de relatie rechtsvorm en zijn participanten/deelnemers kan fiscaal heel relevant zijn. Vooral kan dit interessant zijn omdat de deelnemer eenzelfde of een andere rechtsvorm kan hebben. In het voorgaande stonden steeds de materieel fiscaalrechtelijke aspecten van rechtsvormen centraal. Ook de formeelrechtelijke aspecten kunnen voor rechtsvormen een grote relevantie hebben. Daarbij kan worden gedacht aan onderwerpen als rechtsbescherming in nationaal en Europees verband, andere vormen van geschilbeslechting, zoals arbitrage, maar ook onderwerpen als invordering en aansprakelijkheden kunnen voor rechtsvormen van groot belang zijn. In dit project zijn de volgende deelprogramma's te onderscheiden:
Universiteit: eur 103 Programma: Fiscale aspecten van ondernemingen Programmaleider:prof.mr.drs H.P.A.M. van Arendonk 1. Fiscale aspecten van bedrijfsfusies Met het aantreden van de AIO, mevr. Van den Brande- Boomsluiter, per 1 november 1997 is besloten het oorspronkelijk onderwerp Fiscale aspecten van overheidsbedrijven te veranderen. Het nieuwe onderwerp is "De bedrijfsfusie van art. 14 Wet Vpb. Promotor is prof. dr. J.C.M. van Sonderen. 2. Civiel- en fiscaalrechtelijke aspecten van het fonds voor gemene rekening, alsmede van de open commanditaire vennootschap Dit project wordt uitgevoerd door mr.drs. P. Fortuin en vormt zijn promotieonderzoek. Als promotor treedt op prof. dr. J.C.M. van Sonderen. 3. Belastingheffing van rechtsvormen en haar deelnemers Zoals hiervoor in de programma-opzet reeds is aangegeven kan de belastingheffing van rechtsvormen en haar deelnemers vanuit verschillende invalshoeken plaatsvinden, nl. vanuit een bepaalde rechtsvorm, vanuit een bepaalde rechtsvorm en haar deelnemers, vanuit een vergelijking tussen verschillende rechtsvormen, vanuit een nationale dan wel een europeesrechtelijke invalshoek. Mr. drs. J.J.M. Jansen heeft onderzoek verricht naar de belastingheffing van coöperaties en haar deelnemers. Dit onderzoek heeft geleid tot een proefschrift, verdedigd op 6 december 1996. In het kader van het oude project heeft prof. Van Sonderen zich bezig gehouden met financieringsvormen van en financieringsinstrumenten voor ondernemingsactiviteiten in de Europese Unie. In dit kader kan ook gedacht worden aan onderwerpen als midden- en kleinbedrijf en familievennootschappen, op welk terrein de programma-deelnemers steeds onderzoek verrichten. 4. Internationaal belastingrechtelijke aspecten van rechtsvormen: In dit deelprogramma wordt onderzoek gedaan naar de internationaal belastingrechtelijke aspecten van rechtsvormen. Gezien de ontwikkelingen in Europa met de totstandkoming van de Europese Unie wordt in dit verband steeds actueler de vraag welke speelruimte de lidstaten zelf op het terrein van het internationaal belastingrecht nog hebben. In het promotieonderzoek van mr. de Graaf wordt met name op deze laatste problematiek ingegaan (promotor prof. mr. M. Ellis). Mr. F. Engelen is bezig met een proefschrift over het onderwerp Interpretatie en belastingverdragen (promotor prof. mr. M. Ellis). Mr. F P.G.. Pötgens schrijft een proefschrift over Income derived from international private employment: an analysis of the articles 15,16 and 18 of the OECD Model Tax Convention, promotor prof. mr. M. Ellis. Dr. M.P. van der Hoek houdt zich vooral bezig met belastingstructuren en de trends daarin en de betekenis daarvan voor het Nederlandse belastingsysteem, maar ook met belastingstelsels in ontwikkeling, zoals van de Oostbloklanden. 5. Fiscale rechtsbescherming en rechtsvormen. In de afgelopen tijd is veel aandacht geschonken aan de rechtsbescherming in Europees verband. Er heeft een rechtsvergelijkend onderzoek plaatsgevonden naar de rechtsbeschermingsstelsels in een vijftal EU-lidstaten (Nederland, Duitsland, Engeland, België en Frankrijk). De resultaten daarvan zijn vastgelegd in landenrapporten. Deze zijn besproken op een conferentie op 13 en 14 mei 1996 georganiseerd door de Stichting Europese Fiscale Studies. Op deze conferentie zijn vertegenwoordigers van de onderzochte landen uitgenodigd. De resultaten van deze conferentie hebben geleid tot een Engelstalige EFS-brochure (gepubliceerd najaar 1998). Door mr. Pechler is gewerkt aan een proefschrift over de ombudsman en prof. Feteris heeft met name aandacht geschonken aan de relatie algemeen bestuursrecht en fiscaal bestuursrecht en de betekenis van EVRM voor het belastingrecht.
8. Inhoudelijk overzicht resultaten 1. Fiscale aspecten van overheidsbedrijven, m.i.v. 1 november 1997 De bedrijfsfusie van art. 14 Wet Vpb. opgestart m.i.v. 1 november 1997 vanwege indiensttreding van mevr. Van den Brande-Boomsluiter per die datum. In 1998 heeft zij als aio kunnen deelnemen aan de postdoctorale opleiding Europese Fiscale Studies. Ter
Universiteit: eur 104 Programma: Fiscale aspecten van ondernemingen Programmaleider:prof.mr.drs H.P.A.M. van Arendonk afsluiting van deze opleiding heeft zij een verhandeling geschreven over de bedrijfsfusieregeling. Deze verhandeling is daarna gepubliceerd: Art. 14 Wet Vpb1969 getoetst aan de fusierichtlijn, Weekblad 1998/6313, blz. 1557 – 1570. Verwachte afronding van het proefschrift medio 2002. 2. Civiel- en fiscaalrechtelijke aspecten van het fonds voor gemene rekening, alsmede van de open commanditaire vennootschap De aanstelling van mr. drs. Fortuin is 0,5 fte. Door de beperkte beschikbare tijd voor het in 1996 gestarte promotieonderzoek is nog geen indicatie te geven wanneer dit deelprogramma tot een proefschrift zal leiden. 3. Belastingheffing van rechtsvormen en haar deelnemers Mr.drs. Jansen heeft in 1996 zijn proefschrift over coöperaties afgerond. In 1997 heeft hij op dit terrein nog meerdere publicaties en een rapport met prof. Stevens geschreven. Een andere publicatie: Onzekere fiscale toekomst van coöperaties; In: De coöperatieve onderneming, vijf thema’s over de veranderende rol van de coöperatie, onder redactie van R.C.J. Galle en G.J.H. van der Sangen, W.E.J. Tjeenk Willink, Deventer 1999, blz. 95 t/m 109. In 1997 is aanzienlijke vooruitgang geboekt bij het schrijven van het fiscale hoofdstuk voor de losbladige uitgave Rechtspersonen. Na de hoofdstukken aspecten van formeel belastingrecht (mr. E.B. Pechler), over de coöperatie fiscaal (mr.drs. Jansen), de belastingheffing van bestuurders en commissarissen van rechtspersonen (mr. Van de Merwe) en de hoofdstukken over de naamloze en besloten vennootschap fiscaal (drs. W. Brink) en fusies (mr.drs. P. Fortuin) zijn in 1998 gereed gekomen de hoofdstukken Algemene fiscale bepalingen (Prof. mr drs H.P.A.M. van Arendonk), Stichtingen en verenigingen (dr J.J.M. Jansen) en de EESV (mr drs J.H. Kamphuis). Hoofdstuk 3, 8 en 10 zijn in 1999 geactualiseerd. In 1998 is er een civielrechtelijke en fiscaalrechtelijke regeling voor de (af)splitsing tot stand gekomen. In het themanummer van MBB 1999/2 is een bijdrage van mr.drs. P. Fortuin opgenomen, getiteld: In overwegende mate zakelijke overwegingen bij een civielrechtelijke splitsing. In 1998 is de derde herziene druk van de Wegwijs in de belastingheffing van ondernemingen verschenen (prof. mr. drs. H.P.A.M. van Arendonk (eindredactie), drs. W. Brink, mr. drs. P. Fortuin en prof. dr. J.C.M. van Sonderen). Belangrijk was ook het commentaar op Verkenning Belastingen 21e eeuw (zie MBB febr. 1998 met bijdragen van Van Arendonk en Van Sonderen). Dit kreeg een vervolg in 1999 na de publicatie van de wetsvoorstellen in sept .1999. Zie de bijdragen van Van Arendonk en van Van Sonderen/Brink in het themanummer van MBB okt/nov 1999. Van Arendonk heeft n.a.v. het Wetsvoorstel Ondernemerspakket 2001 een artikel geschreven over De Belastingherziening 2001: een vervolg (MBB sept. 2000). Prof. Jansen schreef in dit nummer een artikel over Het ondernemersbegrip gecoödineerd. Verder heeft dr. J.J.M. Jansen hierover geschreven in Weekblad 1999/6331: Winst uit onderneming en het Belastingplan voor de 21e eeuw en in Weekblad 1999/6362: De Belastingherziening 2001 in de winstsfeer. In Tijdschrift Fiscaal Ondernemingsrecht van okt 2000 schreef hij een bijdrage over Het begin en einde van de personenvennootschap na 1-1-2001. De Belastingherziening 2001 heeft tot de nodige publikaties geleid, maar ook boeken: De inkomstenbelasting in 2001, prof. dr. J.J.M. Jansen, dr. E.J.W. Heithuis en prof. dr. P. Kavelaars; Wegwijs in de inkomstenbelasting (derde druk, aangepast aan de Wet IB 2001) onder redactie van prof. mr.drs H.P.A.M. van Arendonk. In dit verband kan ook nog verwezen worden naar de bijdrage van prof. Van Arendonk aan de Belastingadviseursdag 1999 over Belastingen in een digitale wereld. De titel van zijn bijdrage luidde: ICT in het wetenschappelijk onderwijs en hoe kijkt de wetenschap aan tegen ICT in de belastingheffing. Prof. dr. J.J.M. Jansen heeft een bijdrage geleverd aan de Belastingadviseursdag 2000 (Belastingen als instrument van economische politiek in Fiscale faciliteiten voor het bedrijfsleven, Belastingadviseursdag 2000, SDU). In 1999 is dr. J.J.M. Jansen benoemd tot hoogleraar belastingrecht in het bijzonder de fiscaal comptabele toepassingen en de fiscale winstbepaling. Op 27 januari 2000 heeft hij zijn intreerede gehouden onder de titel Vechten om het ondernemerschap, naar een betere afstemming van het ondernemersbegrip in de inkomstenbelasting en de sociale zekerheidswetgeving. Over financiering van ondernemingsactiviteiten zijn de volgende bijdragen: Prof. dr. J.C.M. van Sonderen, De heffing van vennootschapsbelasting over converteerbare obligaties en
Universiteit: eur 105 Programma: Fiscale aspecten van ondernemingen Programmaleider:prof.mr.drs H.P.A.M. van Arendonk exchangeables, opgenomen in de Grapperhausbundel en Belastingheffing over converteerbare obligaties bij particuliere beleggers in Zilver voor de Gouden formule, onder red. A.I.M. van Mierlo en J.H. Wansink. In Tijdschrift Fiscaal Ondernemingsrecht van juni 2000 schreef hij een artikel over Werknemersopties in de vennootschapsbelasting. Dr. R.A. Sommerhalder en mr. F. A. Engelen, Enige vennootschapsbelastingaspecten van deelnemerschapsleningen, Weekblad 1999/6335. Voor de toekomst van de belastingheffing is belangrijk na te gaan wat de gevolgen zijn van e-commerce. Prof. dr. H.A. Kogels heeft meegewerkt aan het geschrift van de Vereniging voor Belastingwetenschap “Veranderende aangrijpingspunten voor de belastingheffing” (nr. 213). R.N.G. van der Paardt heeft in 2000 zijn proefschrift verdedigd over Subsidies en BTW in de Europese Unie ( Fiscale Monografieën nr. 94). 4. Internationaal belastingrechtelijke aspecten van rechtsvormen Mr. A. de Graaf heeft over dit onderwerp een cursus verzorgd voor de postdoctorale leergang Europese fiscale studies. De voortgang van zijn proefschrift heeft geleid tot een tweetal omvangrijke artikelen in MBB oktober en november 1997. In EC Tax Review 1998/4 is een Engelstalige publicatie over dit onderwerp verschenen. In MBB van april en mei 2000 heeft hij bijdragen gepubliceerd over Oplossing conflict tussen belastingverdrags – en gemeenschapsbepaling. Zijn proefschrift zal in 2002 gereed komen. F. A. Engelen en F.P.G. Pötgens hebben artikelen gepubliceerd over het rapport The application of the OECD Model Tax Convention to partnerships en de interpretatie van belastingverdragen (Weekblad 2000/6394 en 6395). Zij hebben samen een brochure geschreven over Mutual agreements (FED brochure) en een artikel Zijn interpretatieve en legislatieve mutual agreements bindend ? (MBB febr. 2000). Mr drs J.H. Kamphuis heeft voor Rechtspersonen het onderdeel EESV geschreven. Van belang zijn de internationale en europeesrechtelijke consequenties van het voorstel voor een nieuwe Wet IB 2001. Hieraan is aandacht geschonken door prof. mr. M.J. Ellis, Enkele internationale kanttekeningen bij het ontwerp van de Wet Inkomstenbelasting 2001 in themanummer MBB okt/nov.1999. Mr. F. Engelen (samen met mr. M.J. Feskens) heeft hierover gepubliceerd in Weekblad 1999/6336: Internationale aspecten van het Belastingplan 21e eeuw en in Weekblad 1999/6362: Internationale aspecten van de Belastingherziening 2001 en met mr. Soeten in Weekblad 2000/6398 ( Het ondernemerspakket 2001: afgewaardeerde vorderingen en als belegging gehouden aandelen in binnen de EU gevestigde vennootschappen). In Europees en in internationaal verband is actueel het onderwerp Harmful tax competition. Wat zal met name de Europese ontwikkeling zijn op dit terrein. Mr. F. A. Engelen heeft hierover geschreven in MBB jan. 1999: Belastingconcurrentie binnen de EU. Over fiscale beleidsconcurrentie, fiscale marktdistorsies en fiscale staatssteun.
Van de hand van dr. M.P. van der Hoek kunnen genoemd worden Het tweede kabinet Kok: de behoedzaamheid voorbij (MBB sept. 1998); European Countries, hoofdstuk 33 in Handbook on Taxation, red. W. Bartly Hildreth en Jim Richardson (1999) en Income distribution policy in the Netherlands: a paradigm shift, in International Journal of Public Administration (1999). In 2000 heeft hij een artikel geschreven over Belastingen in de 20e eeuw (MBB jan. 2000) en over Overwegingen rond een vlaktaks (MBB dec. 2000).
5. Fiscale rechtsbescherming en rechtsvormen Mr. E.B. Pechler heeft de onderzoeksresultaten van het rechtsvergelijkende onderzoek gepresenteerd op de studieconferentie georganiseerd op 13 en 14 mei 1996 door de Stichting Europese Fiscale Studies. De resultaten van deze conferentie zijn met de voordrachten in 1997 klaar gemaakt voor een Engelstalige publicatie (als EFS brochure nr.5 november 1998 verschenen: Taxpayer protection in the European Union, editors Dirk Albregtse en Henk van Arendonk). Op het terrein van de fiscale rechtsbescherming zijn in de Geppaartbundel de volgende bijdragen te vinden:
Universiteit: eur 106 Programma: Fiscale aspecten van ondernemingen Programmaleider:prof.mr.drs H.P.A.M. van Arendonk prof. mr. E. Aardema, Taak en positie van de belastingrechter; prof. mr.drs. H.P.A.M. van Arendonk, Rechtsbescherming en rechtspraak in twee feitelijke instanties en prof mr. M.W.C. Feteris, Wordt vernietigen en verwijzen vanzelfsprekender ?. Zie over dit onderwerp ook de bijdrage van prof. mr. M.W.C. Feteris in de Grapperhausbundel , Liberale Gifte, onder de titel Naar een open stelsel van rechtsbescherming in belastingzaken ?. In deze bundel is een bijdrage opgenomen van prof.mr. drs. H.P.A.M. van Arendonk over No taxation without representation; over legaliteit en legitimiteit. Prof. mr. M.W.C. Feteris en mr. E. B. Pechler hebben meegewerkt aan een themanummer van MBB over het nieuwe Fiscaal bestuursprocesrecht. Per 1 sept. 1999 is het nieuwe fiscale bestuursprocesrecht ingevoerd. Mr. E. B. Pechler heeft een overzichtsartikel hierover gepubliceerd in MBB sept.1999: Het herziene fiscale procesrecht. Mr. E. B. Pechler heeft eind 1998 zijn proefschrift over de Nationale Ombudsman en fiscale zaken afgerond en is op 8 april 1999 gepromoveerd. In 1999 is van de hand van prof. mr. M. W. C. Feteris het handboek over Formeel belastingrecht verschenen. Dit boek is gepubliceerd in de serie Fiscale Hand- en Studieboeken als deel 9. Verder heeft prof. Feteris een bijdrage geschreven over 50 jaar EVRM en het belastingrecht.
9. Voortzetting 1. Fiscale aspecten van overheidsbedrijven, m.i.v. 1 november 1997 "De bedrijfsfusie van art. 14 Wet Vpb" voortzetting werkzaamheden proefschrift in 2001 en afronding in 2002. 2. Civiel- en fiscaalrechtelijke aspecten van het fonds voor gemene rekening, alsmede van de open commanditaire vennootschap De promovendus zal zich richten op het schrijven van de eerste hoofdstukken van het proefschrift. 3. Belastingheffing van rechtsvormen en haar deelnemers Van Arendonk en Van Sonderen en de andere co-auteurs zullen zich o.a. richten op het completeren van het fiscale hoofdstuk voor Rechtspersonen, met name het hoofdstuk over aandelen en aanmerkelijk, aangepast aan de Belastingherziening 2001.. De andere leden van het programma zullen zich met meerdere onderwerpen van dit deelprogramma bezig houden. 4. Internationaal belastingrechtelijke aspecten van rechtsvormen Mr. A. de Graaf zal zich richten op de voortgang van zijn proefschrift. Geplande afronding proefschrift eind 2002. Mr. F.A. Engelen is bezig met een proefschrift over Interpretatie van belastingverdragen. Geplande afronding proefschrift in 2003. Mr. F.P.G. Pötgens plant de afronding van zijn proefschrift in 2003. 5. Fiscale rechtsbescherming en rechtsvormen Prof. Feteris en mr. Pechler zullen zich mede wijden aan onderwerpen van belang voor de fiscale rechtsbescherming van rechtsvormen. Verdere ontwikkelingen: Het onderzoek zal worden ondergebracht in het facultaire onderzoeksprogramma Normstelling in privaatrechtelijke verhoudingen (NPV). Dit thema geeft meer mogelijkheden om samen met civilisten en bedrijfseconomen onderzoeksprojecten op te zetten. Er wordt naar gestreefd om in juni 2001 te komen tot een voor alle partijen aanvaardbare en ook verantwoorde onderzoeksopzet.
10. Maatschappelijke relevantie Voor een samenleving is een goed functionerend bedrijfsleven van groot belang. De fiscaliteit speelt daarbij een niet onbelangrijke rol. Een evenwichtige belastingheffing van ondernemingen, ongeacht de rechtsvorm is gewenst. Daarnaast verdient aandacht de belastingheffing van de deelnemers van rechtsvormen, dit ter voorko-
Universiteit: eur 107 Programma: Fiscale aspecten van ondernemingen Programmaleider:prof.mr.drs H.P.A.M. van Arendonk ming van een te zware cumulatie van belastingen op de winst van ondernemingen. Voor de financiering van ondernemingen is de fiscale behandeling van eigen versus vreemd vermogen belangrijk. Een maatschappij heeft er belang bij dat bedrijven zich vestigen in hun land dan wel dat voorkomen wordt dat men om o.a. fiscale redenen zich in een ander land gaat vestigen. Een aspect dat bij de vestiging van bedrijven een rol speelt is de financiering. Welke financieringsmiddelen zijn er en welke fiscale implicaties zijn aan deze financieringsmiddelen verbonden, waarbij veelal ook nog een onderscheid gemaakt moet worden naar de rechtsvorm van de ondernemingsactiviteiten. Burgers en bedrijven zijn belanghebbende bij een goed verdragsbeleid, maar ook de nationale overheid. Enerzijds dient voorkomen te worden dat burgers en bedrijven bij grensoverschrijdende activiteiten tweemaal belasting betalen over dezelfde baten, (dit remt internationale activiteiten), anderzijds moet voorkomen worden dat burgers en bedrijven misbruik maken van verschillen in belastingverdragen (treaty-shopping). In het kader van de interne markt in de Europese Unie dient vervolgens voorkomen te worden dat lidstaten elkaar onderling gaan beconcurreren via belastingverdragen. Vrij verkeer van natuurlijke personen in de Europese Unie heeft belangrijke gevolgen voor de belastingheffing. Het non-discriminatiebeginsel houdt in dat een lidstaat onderdanen ongeacht hun herkomst gelijk dient te behandelen. Wil vrij verkeer van personen zonder belemmering kunnen plaatsvinden, dan zullen ook fiscale barrières moeten worden geslecht. Voor een goed functionerend bedrijfsleven is een Europa zonder grenzen wenselijk, waarbij niet alleen goederen en diensten zonder fiscale en andere barrières de grenzen van de lidstaten over kunnen, maar dat ook werknemers en ondernemingen zonder fiscale belemmeringen zich elders in de EU kunnen vestigen. Voor het bedrijfsleven is het uitermate belangrijk dat er steeds sprake is van een rechtvaardige en uitvoerbare belastingheffing en dat er voldaan wordt aan aspecten als rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Ook als de belastingheffing steeds meer bepaald gaat worden door Europese regelgeving zal aan deze uitgangspunten voldaan moeten worden. Een adequate rechtsbescherming is onverbrekelijk verbonden met een rechtvaardige belastingheffing. Een rechtsvergelijking op dit terrein tussen de lidstaten kan inzicht geven in verschillen en tekorten in de rechtsbescherming en mogelijke oplossingen bij verbetering van de rechtsbescherming. Vervolgens zijn ook voor het bedrijfsleven van steeds groter belang de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europese Hof van de Rechten van de Mens. Meer kennis van de jurisprudentie van deze rechterlijke instanties is nodig in verband met de betekenis daarvan voor de rechtsontwikkeling en de gevolgen die deze jurisprudentie heeft voor de rechtsbeschermingspositie van burgers en bedrijven.
11. Nadere indicaties kwaliteit/reputatie Van Arendonk is medeoprichter van de postdoctorale opleiding Europese Fiscale Studies en bestuurslid/penningmeester van de Stichting Europese Fiscale Studies. Deze stichting verzorgt als enige in Nederland een dergelijke postdoctorale opleiding. Hij is ook als docent aan deze opleiding verbonden. Hij is betrokken bij de totstandkoming van de postdoctorale leergang Ondernemingsrecht. De eerste cursus was voorjaar 2000 en hij zal daar het onderdeel aandelenfusie/bedrijfsfusie fiscaal verzorgen. Elk half jaar wordt deze opleiding verzorgd. Van Arendonk is vanaf de start lid van de redactie van EC-Tax Review, een kwartaaluitgave van Kluwer Law and Taxation Publishers, sinds 1995 Kluwer Law International. Van Arendonk is samen met prof. Van Sonderen eindredacteur voor het fiscale hoofdstuk van Rechtspersonen (losbladige uitgave, Kluwer). Het proefschriftonderwerp van Van Arendonk was Inkoop van eigen aandelen, civielrechtelijke en fiscaalrechtelijke beschouwingen, een onderwerp waarbij de relatie NV/BV en haar deelnemers, de aandeelhouders, centraal staat. Verder is hij nog hoofdredacteur van het Maandblad Belastingbeschouwingen. Sinds eind 1999 mede-redatielid van de nieuw uitgave Fiscaal Tijdschrift Vermogen (SDU-Uitgeverij). Hij is lid van het dagelijks bestuur van de Vereniging voor Belastingwetenschap. Prof.mr. M.J. Ellis is als docent verbonden aan de postdoctorale opleiding Europese Fiscale Studies. Hij maakt deel uit van de redactie van het losbladige standaardwerk Nederlandse regelingen van internationaal belastingrecht en van de redactie van enige internationale tijdschriften. Sinds sept. 1999 is hij secretaris-generaal van de International Fiscal Association.
Universiteit: eur Programma: Fiscale aspecten van ondernemingen Programmaleider:prof.mr.drs H.P.A.M. van Arendonk
108
Prof. dr. J.C.M. van Sonderen is lid fiscale stuurgroep Pennel Kerr Forster-European, docent aan de postdoctorale opleiding Europese Fiscale Studies en Coördinator studiedagen Fiscale aspecten van financieringsinstrumenten, Postacademisch Onderwijs Belastingwetenschap. Samen met prof. Van Arendonk is hij eindredacteur voor het fiscale hoofdstuk van Rechtspersonen (losbladige uitgave, KLuwer). Prof. mr. M.W.C. Feteris is lid van de redactieraad van de serie Fiscale Monografieën. Prof. dr. J.J.M. Jansen is redactiesecretaris van het Weekblad voor fiscaal recht en lid van de redactie van de losbladige Personenvennootschappen. Met ingang van 1-1-1999 is hij bestuurslid van de Raad voor het Zelfstandig Ondernemerschap (RZO).
12. Kern- en uitstekende publikaties Kernpublikaties: 1. Jansen, J.J.M. (1996, december 6). Belastingheffing van coöperaties en haar leden. EUR, 308 pp. ((co)Promot.: prof.dr. L.G.M. Stevens). 2. Graaf, A.C.G.A.C. de (1997). Voorkoming van internationale dubbele belasting, gemeenschapsbeleid ? en vervolg Gezamenlijk of gemeenschappelijk beleid ter voorkoming van dubbele belasting binnen de Gemeenschap; de betekenis van art. 220 EG-Verdrag. Maandblad Belastingbeschouwingen, 66(10), 297306. 3. Arendonk, H.P.A.M. van, (1998). No taxation without representation; over legaliteit en legitimiteit, in: H. Vording e.a. (Eds.). Liberale Gifte. Grapperhausbundel, (pp. 17-30). Deventer: Kluwer. 4. Albregtse, D. & Arendonk, H.P.A.M. van, (Eds.). (1998). Taxpayer protection in the European Union. The Hague/London/Boston: Kluwer Law International, 165 pp. 5. Sonderen, J.C.M. van (2000). Werknemersopties in de vennootschapsbelasting, Tijdschrift Fiscaal Ondernemingsrecht, 2000(49), 119-130 Uitstekende publikaties: 1. Ellis, M.J. (1996). Enkele internationale aspecten van het wetsvoorstel inzake aanmerkelijk belang, MBB Belastingbeschouwingen, 65(9), 94-102. 2. Ellis, M.J. (1997). Nogmaals: enkele internationale aspecten van de nieuwe aanmerkelijk-belangregeling. MBB Belastingbeschouwingen, 66(1), 16-19. 3. Sommerhalder, R.A., Rijkers, A.C. & Arendonk, H.P.A.M. van, (1998). Inkomstenbelasting over vermogensmutaties, Geschrift nr. 208 van de Vereniging voor Belastingwetenschap, Deventer: Kluwer, 150 pp. 4. Feteris, M.W.C., (1999). Formeel belastingrecht, Deventer: Kluwer, 403 pp. 5. Sommerhalder, R.A. & Engelen, F.A. (1999). Enige vennootschapsbelastingaspecten van deelnemerschapleningen, Weekblad voor Fiscaal Recht, 128(6335), 470-481. 6. Engelen, F.A., & Pötgens, F.P.G. (2000). Het Rapport The Application of the OECD Model Tax Convention to Partnerships en de Interpretatie van Belastingverdragen (deel 1). Weekblad voor Fiscaal Recht, 129(6394), 1016-1029. 7. Engelen, F.A., & Pötgens, F.P.G. (2000). Het Rapport The Application of the OECD Model Tax Convention to Partnerships en de Interpretatie van Belastingverdragen (deel 2). Weekblad voor Fiscaal Recht, 129(6395), 1056-1064. 8. Graaf, A.C.G.A.C. de (2000). Oplossing conflict tussen belastingverdrags- en gemeenschapsbepaling (Deel 1). MBB. Belastingbeschouwingen, 69(4), 132-143. 9. Graaf, A.C.G.A.C. de (2000). Oplossing conflict tussen belastingverdrags- en gemeenschapsbepaling (Deel II). MBB. Belastingbeschouwingen, 69(5), 169-178. 10. Jansen, J.J.M. (2000). Vechten om het ondernemerschap: naar een betere afstemming in het ondernemersbegrip in de inkomstenbelasting en de sociale zekerheidswetgeving. Deventer: Kluwer, 69 pp. 11. Kogels, H.A. (2000). Veranderende aangrijpingspunten voor de belastingheffing. Deventer: Kluwer, 282 pp. 12. Paardt, R.N.G. van der (2000, november 16). Subsidies en BTW in de Europese Unie. RUGroningen, 399 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. B.G. van Zadelhoff).
Universiteit: eur Programma: Fiscale aspecten van ondernemingen Programmaleider:prof.mr.drs H.P.A.M. van Arendonk
109
13. Dissertaties 13.1. Doctoraat verleend door de eigen universiteit, voorbereid aan de eigen universiteit 1996 Sommerhalder, R.A. (1996, june 13). Comparing Individual Income Tax Reforms: A Dutch Perspective. EUR, 489 pp. ((co-)Promot.: prof.mr.drs H.P.A.M. van Arendonk). 1999 Pechler, E.B. (1999, april 8). Ombudsvoorzieningen en de fiscaliteit. EUR, 310 pp. ((co-)Promot.: prof.mr. M.W.C. Feteris). 13.3. Doctoraat verleend door een andere universiteit, voorbereid aan de eigen universiteit 1996 Jansen, J.J.M. (1996, december 6). Belastingheffing van coöperaties en haar leden. EUR, 308 pp. ((co-)Promot.: prof.dr. L.G.M. Stevens). 2000 Paardt, R.N.G. van der (2000, november 16). Subsidies en BTW in de Europese Unie. RUGroningen, 399 pp. ((co-)Promot.:prof.dr. B.G.van Zadelhoff)