EU-uitbreiding: gevolgen voor Nederland Inleiding Jantine Noordenbos J.T.
[email protected] (030) 216 26 74
In mei 2004 wordt voor de eerste groep Centraal- en Oost-Europese landen de toegangspoort tot het Westen eindelijk geopend.1 Het uitbreidingsproject is vooral ingegeven door politieke gronden zoals meer veiligheid, samenwerking en het exporteren van stabiliteit naar delen van Europa waar dat tot nu toe ontbrak. Daarnaast heeft de EUuitbreiding verschillende macro-economische effecten tot gevolg, zoals een grotere interne markt met meer concurrentie en handel. In dit artikel worden de belangrijkste economische gevolgen op een rij gezet. Speciale aandacht wordt besteed aan de vraag in hoeverre Nederland profiteert van de EU-uitbreiding.
Macro-economische gevolgen Het CPB heeft de macro-economische consequenties van de uitbreiding van de EU voor verschillende landen doorgerekend, waarvan de resultaten in onderstaande tabel zijn samengevat. Uit de analyse blijkt dat de Centraal- en Oost-Europese landen zelf verhoudingsgewijs het meeste profiteren van de uitbreiding, hetgeen onder andere samenhangt met de welvaarts- en productiviteitssprong die deze landen zullen maken. Voor zowel de EU als geheel als voor ons land zijn de gevolgen positief, maar gering. Dit is mede toe te schrijven aan de relatief geringe omvang van de economieën van de nieuwe lidstaten. Tabel 1: Totale macro-economische effecten van uitbreiding van de EU (mutatie in %-punt)2 Nederland
BBP
Consumptie
Ruilvoet3
0,2
0,6
0,6
Duitsland
1,6
1,7
1,0
Frankrijk
0,0
0,0
0,3
EU (15)
0,7
0,7
0,5
Oost-Europa (7)
6,0
10,3
6,7
Bron: EU enlargement: Economic Implications for countries and industries, A.M. Lejour et al., CPB, september 2001
De uitbreiding van de EU heeft langs verschillende wegen invloed op de huidige EUlidstaten en de toetreders. De effecten lopen met name via 1) de voltooiing van de interne markt en overgang naar een douane-unie en 2) de arbeidsmarkt.
1
Polen, Tsjechië, Hongarije, Slowakije, Slovenië, Estland, Letland, Litouwen, Malta en Cyprus. Som van de effecten van de stap naar een douane-unie, voltooiing van de interne markt en vrij verkeer van arbeid. In de berekening is verondersteld dat Polen, Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Slovenië, Bulgarije en Roemenië toetreden (Oost-Europa 7). In werkelijkheid treden in 2004 meer landen toe en staan Bulgarije en Roemenië nog in de wachtrij. Niettemin kan de analyse een indicatie geven van de effecten van de EU-toetreding. 3 De ruilvoet is de verhouding tussen de exportprijs en de importprijs. Zo leidt de opheffing van resterende handelsbelemmeringen tussen huidige en nieuwe lidstaten (zoals wachttijden aan de grens) tot een ruilvoetverbetering in zowel de EU-15 als de Centraal- en Oost-Europese landen. 2
Voltooiing van een interne markt (++)4 Sinds de val van de Berlijnse muur heeft zich reeds een geleidelijk proces van economische integratie voorgedaan, dat werd bespoedigd door de begin jaren negentig afgesloten Europaakkoorden. De toetreding van nieuwe lidstaten in 2004 vormt de belangrijkste kroon op dit integratieproces. Wat houdt een grotere interne markt in en wat zijn de gevolgen? · De nog resterende formele belemmeringen op administratief gebied (doueneformaliteiten, wachttijden aan de grens) en de tarieven binnen de Europese Unie voor de landbouw- en voedingssector worden afgeschaft. Daarnaast worden handelstarieven aan de buitengrens geëgaliseerd vanwege de overgang naar een douane-unie. De nieuwe lidstaten krijgen aldus volledige toegang tot de interne markt. · De verwijdering van deze handelsbelemmeringen leidt tot lagere transactiekosten en bevordert daarmee de handels- en investeringsmogelijkheden tussen de Centraal- en Oost-Europese landen en de huidige lidstaten. Bovendien vermindert het risico en de onzekerheid om zaken te doen met eerstgenoemde landen, mede vanwege het feit dat deze landen moeten voldoen aan het interne markt-acquis. · De vergroting van de interne markt leidt tot meer concurrentie, waardoor bedrijven worden geprikkeld om efficiënter te produceren. Bovendien gaat van de concurrentie een prijsdrukkende werking uit en wordt voor de huidige lidstaten het importeren van producten uit nieuwe lidstaten goedkoper. · Consumenten in West-Europa kunnen profiteren van lagere prijzen en meer keuzemogelijkheden, die voortvloeien uit de verhevigde concurrentie en de grotere interne markt. · Vanwege de met de economische inhaalslag gepaard gaande productiviteitsgroei en welvaartstoename in de nieuwe lidstaten zal de vraag naar (nieuwe) West-Europese producten aldaar flink kunnen toenemen. Hierdoor ontstaan kansen voor de huidige lidstaten om nieuwe afzetmarkten aan te boren. Bij Oost-Europese bedrijven zal ook een grote behoefte aan kapitaal bestaan om de inhaalslag te kunnen financieren. · Uit onderzoek blijkt dat ondernemingen vooral investeren in de nieuwe lidstaten met het oog op het aanboren van lokale markten.5 Het is onwaarschijnlijk dat de investeringen in Centraal- en Oost-Europa in belangrijke mate ten koste zullen gaan van investeringen in de EU. Bovendien is de oriëntatie richting het Oosten van belang om de slagkracht en het groeivermogen van bedrijven, ook in Nederland, te verhogen.6 · Vanwege de economische inhaalslag zullen de lonen in de Centraal- en Oost-Europese landen zich langzamerhand aanpassen in de richting van het loonniveau van WestEuropese werknemers. Hierdoor wordt het argument om productiecapaciteit naar Centraal- en Oost-Europa te verplaatsen vanwege de aanwezigheid van goedkope arbeidskrachten minder valide. Concurreren op kwaliteit en het aftasten van nieuwe markten zou voor veel West-Europese bedrijven nog belangrijker kunnen worden. · Nederland als exportgerichte economie kan profiteren van de toenemende handels- en investeringsmogelijkheden. Hoewel het aandeel van de export naar Oost-Europa nog klein is, is deze sinds de jaren negentig fors toegenomen (figuur 1). Ook is het Nederlandse aandeel van de West-Europese directe investeringsstromen naar de nieuwe lidstaten relatief groot (figuur 2). Deze investeringsstroom zou na de EU-uitbreiding verder kunnen toenemen.
4
De mate waarin de EU-15 profiteert van de genoemde macro-economische effecten is aangegeven met een ‘plus’ dan wel een ‘min’. 5 Trends, dilemma’s en beleid: essays over ontwikkelingen op langere termijn, blz. 52, CPB, 2000 6 Zie bijvoorbeeld Verplaatsing productiefaciliteiten naar Centraal-en Oost-Europa, Ministerie van Economische Zaken, 2003
Figuur 1: Aandeel van Nederlandse export
Figuur 2: Aandeel van EU-lidstaten in directe
bestemd voor Oost-Europa fors gestegen
investeringsstromen naar Centraal- en OostEuropa
8 % totale export
Nederlandse export naar bestemming
% totale export
EU (r)
7
26%
24%
70
5 4
Nederland
50
Duitsland
30 Oost-Europa (l)
Frankrijk
60 40
VS (l)
2 1
90 80
6
3
2000
100
Oostenrijk 10%
Overig EU
20 19%
10
21%
0
0 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 00 01 02 03
Bron: Thomson Financial Datastream
Bron: Eurostat
Arbeidsmarkt: vrij verkeer van personen (+/-) De toetreding van nieuwe lidstaten leidt tevens tot een vrij verkeer van personen. Het inkomensverschil tussen de huidige en nieuwe lidstaten zou een migratiestroom richting West-Europa teweeg kunnen brengen. Wat voor gevolgen heeft een vrij verkeer van personen voor de huidige lidstaten? · Een migratiestroom heeft een drukkend effect op de lonen van Westerse werknemers. Bovendien lijkt zowel een toestroom van laagopgeleiden als van hoogopgeleide immigranten de inkomensongelijkheid tussen laagopgeleide en hoogopgeleide Westerse werknemers te vergroten, aangezien de hoogopgeleide immigranten vanwege problemen met het toepassen van kennis toch vaak in laagbetaalde banen terechtkomen (zoals bij de migratiestroom na de Duitse eenwording). Daardoor staan met name de lonen van laagopgeleiden onder druk. · Volgens onderzoek blijken met name jonge en verhoudingsgewijs goed opgeleide mensen te migreren.7 Daarnaast is het waarschijnlijk dat de huidige lidstaten vooral concurrentie krijgen van immigranten die in sectoren werken waar kennis van de taal een minder grote rol speelt. Daarbij valt te denken aan vakbekwame mensen zoals schilders en schoenmakers en mensen uit de horeca. Dit heeft aldus met name gevolgen voor het MKB en de kleine zelfstandigen. · Voor Nederland zou een toestroom van migranten echter ook uitkomst kunnen bieden, indien daarmee het tekort aan personeel in bepaalde sectoren (zoals de zorg) zou kunnen worden opgevangen. · Volgens verschillende studies leidt de EU-uitbreiding tot een instroom van gemiddeld 1-4 miljoen migranten (gelijk aan 0,25-1% van de totale EU-bevolking). Uitgaande van de huidige bestemming van migranten kan volgens het CPB Duitsland op de meeste migranten rekenen (bijna 1,9 miljoen). De verwachte migratiestroom richting Nederland is met ruim 30.000 migranten gering.8 · Opgemerkt moet worden dat de grensregio’s Duitsland en Oostenrijk gebruik maken van een overgangsregeling, waardoor vestiging in die landen voor immigranten de eerstkomende jaren na de EU-uitbreiding verboden is. Aangezien overige lidstaten de eerste jaren daardoor een wat grotere toestroom van migranten tegemoet zouden kunnen zien, overwegen nu ook Frankrijk, Finland, België en Nederland om de vrije vestiging van Oost-Europese werknemers in hun land de eerste paar jaar te verbieden.
7 8
R.A. de Mooij, Economic consequences of enlargement, CPB Report 2000/4 R.A. de Mooij en P. J.G. Tang, Four futures of Europe, CPB, 2003
Gevolgen per sector Indien nader naar de impact op de verschillende sectoren wordt gekeken, valt op dat de positieve macro-economische gevolgen niet evenredig over deze sectoren zijn verdeeld. Sommige sectoren ondervinden hinder van een grotere concurrentie, terwijl andere sectoren juist gebruik kunnen maken van nieuwe afzetmogelijkheden. Effecten op de handel In tabel 2 staan de sectoren vermeld, waarvan het effect van een grotere interne markt voor Nederland het grootst is. De volgende conclusies kunnen worden getrokken: · Onder andere de Nederlandse landbouw, textiel en leer en de metaalsector kunnen profiteren van de nieuwe afzetmarkten. De opheffing van de nog resterende handelsbelemmeringen in de landbouwsector betekent eveneens dat de wederzijdse handel in deze sector verhoudingsgewijs het meest toeneemt (met 250%). · Nederland verliest terrein op het gebied van voeding, non-metallic mineralen, electronica en transportmaterieel. · De grotere interne markt heeft bij de O-E (5) met name negatieve gevolgen voor de metaal-, transport- en communicatiesector en machines en materieel. De sterk exportgeoriënteerde sectoren zoals textiel en transportmaterieel profiteren daarentegen flink van de dalende handelskosten. Een andere winnaar in Oost-Europa is de voedingsindustrie, die via lagere landbouwprijzen haar productiekosten ziet dalen. Opgemerkt moet worden dat binnen de groep nieuwe lidstaten de effecten kunnen verschillen mede vanwege verschillen in exportoriëntatie. · Uit studies over exportspecialiatie blijkt dat de nieuwe lidstaten in het algemeen meer gespecialiseerd zijn in arbeids- en energie-intensieve producten, terwijl de huidige lidstaten juist een comparatief voordeel hebben in kennis-intensievere sectoren. Bovendien blijken in die sectoren waar wel sprake is van dezelfde exportspecialisatie (zoals de landbouw- en voedingssector) veelal substantiële onderliggende verschillen tussen de huidige en nieuwe lidstaten te bestaan.9 Tabel 2: Gevolgen grotere interne markt voor sectoren (relatieve verandering in productie, %) Productie
Productie
Productie
Productie
Handel EU
Nederland
Duitsland
Polen
O-E (5)*
(15)- O-E (7)*
Landbouw
3,5
-0,4
0,6
0,9
249
Textiel en leer
2,0
3,7
47
52,1
134
Metaal
0,8
0,9
-11,7
-5,5
0
Machines en materieel
0,6
1,0
-4,5
-1,0
37
Transport en communicatie
0,6
0,5
0,7
-4,5
0
Transport materieel
-0,7
-0,4
29,3
42,9
94
Electronica
-0,9
-0,3
27,5
8,4
79
Non-metallic mineralen
-1,0
-0,4
-6,6
4,0
107
Voeding
-1,7
-2,6
34,0
10,1
94
Bron: A.M. Lejour et al, EU enlargement: Economic Implications for countries and industries, CPB, september 2001 * O-E (5): Tsjechië, Slowakije, Slovenië, Bulgarije en Roemenië, O-E (7) is O-E (5) + Polen en Hongarije
9
Zie bijvoorbeeld A.R. Hoen en R.A. de Mooij, Polish-Dutch economic relations, CPB report 2001/4
Effecten op de investeringen Zoals eerder opgemerkt neemt Nederland ten opzichte van de andere lidstaten een relatief groot deel van de directe investeringen in de nieuwe lidstaten voor zijn rekening. Met welke landen zijn onze banden het sterkst en welke sectoren zijn belangrijk? · Binnen de groep toetreders is Polen het belangrijkste bestemmingsland voor Nederlandse directe investeringen. In 2000 vond meer dan 55% van de totale Nederlandse buitenlandse directe investeringen in Centraal- en Oost-Europa zijn weg naar Polen (ten opzichte van 1996 betekent dit een verdubbeling). Na Polen is Tsjechië de belangrijkste Oost-Europese investeringspartner. · Het belang van West-Europese investeringen in de dienstensector is de laatste jaren sterk gegroeid.10 Voor Nederland betekent dit dat investeringen in dienstverlenende sectoren zoals handel en reparatie, transport en communicatie en financiële intermediatie een belangrijk deel uitmaken van de totale investeringen. Daarnaast valt op dat de voedingssector een belangrijke investeringsbestemming is (zie figuur 3). De nabijheid van de markt speelt een grote rol bij de investeringen in deze sectoren. Figuur 3: Omvang Nederlandse investeringen
Figuur 4: Herkomst directe investeringen in
naar sector in Tsjechië en Polen
Centraal- en Oost-Europa
6000
EUR mln
voorraden, 1999
100% 90%
5000
Financiele intermediatie
4000
Transport en communicatie Handel en reparatie
3000
Metaal en mechanische producten Petroleum, Chemie, Rubber,Plastic Voeding
2000 1000 0 Tsjechie
Polen
80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 96 EU-15
97
98 overige landen
99
00
Bron: Eurostat
Conclusie ·
·
·
·
10
De macro-economische gevolgen van de uitbreiding van de EU zijn voor zowel de huidige als de nieuwe lidstaten per saldo positief. De positieve effecten zijn niet evenredig over sectoren verdeeld. Sommige sectoren profiteren van nieuwe afzetmarkten (de textielindustrie in Centraal- en Oost-Europa, de landbouwsector), terwijl andere sectoren juist hinder ondervinden van toenemende concurrentie (zoals de voedingssector in West-Europa). De macro-economische effecten voor de Centraal- en Oost-Europese landen zijn het grootst, hetgeen vooral toe te schrijven is aan de met de toetreding gepaard gaande productiviteitsgroei en welvaartstoename in die landen. De huidige lidstaten kunnen met name de vruchten plukken van een grotere interne markt, waardoor handels- en investeringsmogelijkheden toenemen. Bovendien leidt de inhaalslag van de nieuwe lidstaten tot een toenemende vraag naar producten en kapitaal. De beslissing van West-Europese ondernemingen om te investeren in Centraal- en Oost-Europese landen blijkt ingegeven te zijn door het aanboren van nieuwe markten en door productieverplaatsingen. Het gevaar van massale verschuiving van productie en werkgelegenheid van Nederland naar Centraal- en Oost-Europa lijkt overtrokken. Statistics in Focus, Acceding Countries: still attractive for Foreign Direct Investors, 51/2003, Eurostat
·
·
De arbeidsmigratiestroom naar Nederland zal waarschijnlijk bescheiden zijn. Volgens onderzoek zijn het met name de jonge en verhoudingsgewijs goed opgeleide mensen die migreren. Concurrentie tussen Westerse werknemers en immigranten kan met name ontstaan in sectoren waar kennis van de taal een minder grote rol speelt (zoals vakbekwame beroepen). Voor Nederland zou een toestroom van migranten echter ook uitkomst kunnen bieden, indien daarmee het tekort aan personeel in bepaalde sectoren (zoals de zorg) zou kunnen worden opgevangen.