Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Wijsbegeerte en Moraalwetenschap
Ethische analyse van het dopingdebat in de sport met als speciale casus: genetische manipulatie. Vanwaar komt onze dubbelzinnige houding tegenover doping in sport en wat heeft dit voor gevolgen voor genetisch gemodificeerde atleten?
Ellen De Wolf Promotor: Dr. Prof. Guido Pennings
Verhandeling voorgedragen tot het behalen van de graad van licentiaat in de Moraalwetenschappen, optie: Morele Begeleiding Academiejaar 2006-2007
ii
“Sport moves towards excess… that is the core of the problem but at the same time it is nobility and even its poetic charm.” Pierre de Coubertin, 1896.
“There is an aspiration for our athletes to be superhuman, just as there is an interest from many athletes to go beyond what is known
as
the
limit
of
human
performance.” Andy Miah, 2004.
iii
Woord vooraf Een thesis schrijven is, zoals veel zaken in de wereld, een proces van ‘trial and error’: veel proberen, ontevreden zijn over het resultaat en vervolgens opnieuw beginnen. Op een bepaald moment dwingen de omstandigheden je, om afscheid te nemen van al je werk en moet je afronden. Ook dat is een proces, want na al die tijd (toch wel een jaar en een beetje) ben je er een beetje aan gehecht geraakt. Het is nooit af, je kan voortdurend zaken bijstellen en actualiseren. Zeker met betrekking tot mijn gekozen onderwerp: de dubbelzinnige houding tegenover doping in (top)sport en de toekomst van genetisch modificatie. Op een zeker moment, moet je dus afstand nemen en je proberen te verzoenen met het feit dat je niet alles hebt kunnen vermelden, maar dat je toch hebt gepoogd een grondig beeld van de problemen te schetsen. Het is geen evident pad, dat ik de laatste vier jaren heb afgelegd. Ooit was er een periode dat het weinig waarschijnlijk leek, dat verder studeren wel in mijn mogelijkheden lag. Maar, onder andere door mijn eigen koppige verbetenheid, is het toch gelukt om mijn studies tot een goed einde te brengen. Dit was niet zonder de nodige steun en begrip vanuit mijn omgeving. Ik wil daarom, op een ingetogen manier, toch wel enkele mensen bedanken. In de eerste plaats mijn promotor, Guido Pennings, die me inspireerde met zijn lessen over bio-ethische thema’s en die steeds bereid was om me deskundig advies te geven tijdens het hele thesis proces. Een welgemeende dank u. Mijn vader, omdat hij op de cruciale momenten in onze levens, mij altijd op de eerste plaats heeft gezet. Hij is geen persoon van grote woorden, maar hij is de altijd aanwezige, stille kracht op de achtergrond, die het mogelijk heeft gemaakt dat ik kon gaan studeren. Papa, bedankt dat je me de kansen hebt gegeven om mezelf te ontplooien, in een richting die ik zelf heb mogen kiezen. Daniëlle en Marcel, Bert en Yvette, omdat.... Het zou een te lange lijst worden indien ik hier alles zou opsommen. Ik hou het dus noodgedwongen kort, maar weet dat mijn dankbaarheid tot in het oneindige reikt. Jullie foto’s staan in mijn woordenboek, naast het woord ‘vriendschap’. Ik dank jullie wel. Julie, die me heeft geholpen met de vormgeving van mijn thesis. Merci, maateke. En zoals het hoort, bedank ik als laatste mijn lief en leven, Kirsten. Bedankt om zoveel geduld met me te hebben.
iv
Inhoudsopgave 0.
Inleiding............................................................................................................................................... 1
1.
(Top)sport: spel van winnaars, verliezers en bedriegers............................................................... 4 1.1.
1.1.1.
De evolutie van zuiver amateurisme naar hedendaags professionalisme.................................... 4
1.1.2.
De paradoxen van sport en technologie. ................................................................................. 7
1.1.3.
Het dubbelkarakter van sport............................................................................................... 8
1.2.
Doelen van sport ...................................................................................................................... 9
1.2.1.
Intrinsieke doelen ................................................................................................................. 9
1.2.2.
Verschillende sportmodellen ................................................................................................10
1.2.3.
Sportethiek uit de 19de eeuw ..............................................................................................11
1.2.4.
Topsport is ‘big business’ geworden......................................................................................13
1.3.
Winnaars, verliezers en bedriegers ....................................................................................... 14
1.3.1.
De regels van het spel.......................................................................................................... 14
1.3.2.
Deelnemen aan een wedstrijd...............................................................................................16
1.3.3.
Wat betekent valsspelen in sport?........................................................................................17
1.3.4.
Technieken, middelen en methoden die prestaties bevorderen .................................................19
1.4.
2.
Sport als merkwaardig fenomeen ........................................................................................... 4
De atleet met de beste strategie wint ................................................................................... 24
1.4.1.
Deviante en bedriegende strategieën......................................................................................26
1.4.2.
Wat motiveert atleten om prestatieverhogende middelen te gebruiken?....................................27
1.4.3.
De economische speltheorie en sociologische modellen .............................................................29
1.5.
Publieke perceptie................................................................................................................... 32
1.6.
Korte conclusie ....................................................................................................................... 35
Doping: wat staat er op het spel? .................................................................................................. 37 2.1.
Wat geldt als doping? ............................................................................................................. 37
2.1.1.
Doperen is een oude menselijke behoefte ...............................................................................37
2.1.2.
Doping: een complex begrip.................................................................................................39
2.2.
Huidige situatie: het internationale antidopingbeleid ........................................................ 41
2.2.1.
World Anti -Doping Agency..............................................................................................41
2.2.2.
Regels.................................................................................................................................42
2.2.3.
Therapeutische uitzonderingen.............................................................................................43
2.2.4.
Controles en sancties ........................................................................................................... 45
2.2.5.
Preventie en educatie ........................................................................................................... 47
2.3.
Argumenten om doping te verbieden.................................................................................. 49
2.3.1.
Natuurlijkheid................................................................................................................... 50
2.3.2.
Gezondheid ........................................................................................................................ 52
2.3.3.
Fairness .............................................................................................................................55 v
2.3.4. 2.4.
3.
Beter dan goed ........................................................................................................................ 62
2.4.1.
Wat is ‘normaal’? ..............................................................................................................62
2.4.2.
Therapie versus verbetering: een zinvol onderscheid? .............................................................63
2.5.
Oplossingen voor het dopingvraagstuk............................................................................... 65
2.6.
Korte conclusie ....................................................................................................................... 68
Genetische modificatie van atleten ............................................................................................... 71 3.1.
Genetische verbeteringstechnologieën ................................................................................ 72
3.1.1.
Farmacogenomica ...............................................................................................................74
3.1.2.
Somatische gentherapie........................................................................................................74
3.1.3.
Kiembaangentherapie ..........................................................................................................75
3.1.4.
Genetische preselectie........................................................................................................... 75
3.2.
Paternalisme en vrije keuze: wat mogen we veranderen aan ons zelf? ........................... 76
3.2.1.
Biologisch determinisme en sociaal constructivisme ................................................................76
3.2.2.
Over onze menselijke natuur...............................................................................................78
3.3.
Natuurlijke grenzen en atletische ambitie ........................................................................... 83
3.3.1. 3.4. 4.
Gelijkheid en rechtvaardigheid ............................................................................................56
‘Designer athletes’? ............................................................................................................. 86
Korte conclusie ....................................................................................................................... 89
“Sport heeft genetische manipulatie nodig” ................................................................................ 90 4.1.
Natuurlijkheid.......................................................................................................................... 90
4.2.
Fairness..................................................................................................................................... 92
4.3.
Dwang om genetisch te veranderen..................................................................................... 93
4.4.
De waarden in sport opnieuw betekenis geven................................................................. 94
4.5.
Mogelijke evoluties in de toekomst...................................................................................... 95
4.6.
Korte conclusie ....................................................................................................................... 96
5.
Algemene conclusie ......................................................................................................................... 97
6.
Geraadpleegde bronnen................................................................................................................ 104
vi
0. Inleiding Als je de media mag geloven, bevinden we ons op een moreel dieptepunt in de sport. Er wordt een publieke heksenjacht gehouden op elke atleet die nog maar wordt ‘verdacht’ van onwettige praktijken. De verhitte discussies over de ‘goede’ gang van zaken beletten een sereen, rationeel en openlijk debat. In de hedendaagse ethiek komt het er op neer de gangbare ideeën, waarden en theorieën in eerste instantie te verduidelijken. Een kritische verheldering van gebruikte concepten en begrippen is noodzakelijk om enige vorm van constructieve communicatie en rationele bespreking mogelijk te maken. Dit is dan ook wat ik in dit werk zal proberen te doen. Als belangrijkste uitgangspunt voor deze thesis zal ik trachten een verklaring te geven, waarom men van atleten verwacht dat ze zich ‘moreler’ gedragen dan de rest van de bevolking. Ik constateer dat het bijzonder vreemd is, dat in onze maatschappij zo doordrongen van farmaceutische middelen, uitsluitend atleten worden geviseerd en zelfs worden gecriminaliseerd voor dopinggebruik. Deze thesis is opgebouwd uit vier hoofdstukken waarin belangrijke thema’s met betrekking tot het dopingvraagstuk worden besproken. In het eerste deel zal ik het dopingprobleem op een breder, maatschappelijk en historisch niveau kaderen, in een poging de dubbelzinnige houding tegenover doping te verklaren. Dopinggebruik geldt niet uitsluitend als een overtreding, betrapte atleten worden eveneens bestempeld als ‘bedriegers’ en ‘valsspelers’. Ik zal, onder meer, het paradoxale verband van sport en technologie bespreken, alsook het specifieke karakter van sportcompetities in een groter maatschappelijk geheel schetsen. Kortom, ik zal onderzoeken wat het betekent om een winnaar, verliezer of een bedrieger in sport te zijn. Het tweede deel gaat over de definiëring van doping. Ik zal verduidelijken wat geldt als doping en welke de traditionele argumenten zijn, om doping te verbieden. Dit zal ik doen door de principes en het discours van het World Anti-Doping Agency (WADA) kritisch te analyseren. Ik zal argumenteren dat het huidige beleid de antidopinggedachte zo sterk dogmatiseert, dat er wordt vergeten te verhelderen en te definiëren wat ethisch, ‘goed’ en onethisch, ‘slecht’ gedrag in sport betekent. Met andere woorden, er wordt veel energie gestoken in het debat over wat op de lijst van verboden middelen en methoden moet komen, terwijl er niet wordt gerechtvaardigd waarom men dergelijk strikte en normatieve houding aanneemt. Een groot deel van de diepe culturele tweeslachtigheid ten opzichte van doping, is te wijten aan het feit dat, dit aanzien wordt als deviant gedrag in de socio-culturele context. Het huidige beleid faalt onherroepelijk omdat de traditionele sportethos geen hedendaagse invulling heeft gekregen. Verwijzen naar vage begrippen zoals ‘natuurlijkheid’ en ‘fair play’, is onvoldoende om een algemene antidoping houding op te funderen. Als mogelijke oplossing zal ik argumenteren dat men eerder moet evolueren naar een realistisch, helder en consistent beleid. Een beleid dat rekening houdt met het 1
welzijn en de gezondheid van atleten en met de invloed die technologie heeft op de intrinsieke waarde van sportactiviteiten. Enkel op die manier kan men pogen om een positief klimaat te creëren waarin atleten gemotiveerd zijn om zich te houden aan de regels. In het voorlaatste deel zal ik de toekomst van genetisch gemodificeerde atleten bespreken. De centrale vraag voor dit onderdeel is: kan genetische modificatie gelijkgesteld worden met wat we reeds kennen als doping of gaat het om iets totaal anders? Ik zal een korte toelichting geven bij enkele genetische verbeteringstechnologieën en nagaan wat voor invloeden en morele implicaties deze zullen hebben op de sport. Het zal duidelijk worden dat de gevolgen van genetische modificatie niet te vergelijken zijn met conventionele vormen van doping, bijgevolg zullen we onze houding ook moeten bijstellen. Het vierde deel heeft als provocerende titel “Sport heeft genetische modificatie nodig”. Hierin bespreek ik de argumenten van Andy Miah die stelt dat genetische modificatie niet bij voorbaat als immoreel kan worden beschouwd. Sterker nog, hij is van mening dat genetische toepassingen atletische prestaties menselijker, spannender en gelijker kunnen maken. Dit betekent niet dat hij alle middelen toelaatbaar acht. Op illegitieme wijze de tegenspelers opzettelijk misleiden om zo zichzelf te bevoordelen, blijft moreel verwerpelijk. Sport als uitgangspunt voor een ethische analyse lijkt misschien triviaal, nochtans is het morele domein van sport en de inbedding in het grotere, maatschappelijke geheel, enorm interessant. De invloed van technologie op menselijke prestaties en creativiteit komt duidelijk tot uiting in de sport. De maakbaarheid van mensen wordt, naar mijn mening, nergens zo intens en passioneel besproken als in de discussiefora en in de literatuur over sport. Dit werk heeft niet als bedoeling een kant voor of tegen ‘doping’ te kiezen, maar een genuanceerd en kritisch beeld te geven over de huidige gang van zaken. Op die manier hoop ik een bescheiden aanzet te geven tot een constructieve dialoog over het gebruik van prestatieverhogende middelen in het algemeen en specifiek genetische manipulatie en de morele implicaties hiervan. Gezien de actualiteit van dit onderwerp is het onmogelijk om alle nieuw(st)e toepassingen en evoluties te vernoemen. Ik ben me ervan bewust dat in deze thesis vele interessante invalshoeken te beperkt of helemaal niet worden besproken. De ethische uitdagingen die de mogelijkheden van genetische modificatie aanbieden, verdienen in feite het exclusieve onderwerp te zijn voor een eindverhandeling. Dit thema biedt immers in principe voldoende stof ter discussie. Volgens mijn inziens is het echter noodzakelijk, dat men de bredere, historische en filosofische achtergrondtheorieën omtrent de link tussen technologie, ‘doping’ en sport bestudeert, alvorens men een accurate, kritische en duidelijke mening kan vormen. Vandaar mijn keuze om in de eerste twee delen uitgebreid de context en de problemen van conventionele vormen van doping te bespreken en vervolgens, wegens tijds- en plaatsgebrek, slechts vluchtig de gevolgen van genetische modificatie in sport te schetsen. 2
Een laatste opmerking van een formele aard, ik gebruik de begrippen ‘manipulatie’ en ‘modificatie’ onwillekeurig door elkaar. In de literatuur wordt ‘manipulatie’ eerder gebruikt door de tegenstanders om te verwijzen naar een menselijke essentie die wordt aangetast en onherroepelijk wordt gewijzigd door genetische technologieën. Diegene die een liberale houding hanteren en openstaan voor nieuwe vormen van technologie, omdat veranderen en evolueren nu eenmaal in onze menselijke aard ligt, spreken eerder over ‘modificatie’. De meest fundamentele motivatie om mijn thesis te wijden aan dit onderwerp, is eerder van persoonlijke aard. Sport is de rode draad doorheen mijn leven. Als ware sportliefhebber vind ik het daarom enorm interessant om me te kunnen toeleggen op het dopingvraagstuk in de sport en de mogelijkheden van genetische manipulatie, niettemin omdat ik dit kan combineren met een andere grote liefde, die voor filosofie.
3
1. (Top)sport: spel van winnaars, verliezers en bedriegers 1.1. Sport als merkwaardig fenomeen 1.1.1. De evolutie van zuiver amateurisme naar hedendaags professionalisme De geleidelijke verschuiving van de traditionele lokale vrijetijdsbestedingen naar de huidige moderne internationale sporten (1700-1900) heeft de sportwereld wezenlijk veranderd. 1 Oorspronkelijk werd sport opgevat als vrijetijdsbesteding en recreatie voor amateurs, los van enige vorm van competitie. Sportactiviteiten waren dus niet uitsluitend prestatiegericht. Het ontstaan van de moderne sport is verbonden met de opkomst van het kapitalisme en de toenemende industrialisatie. Norbert Elias heeft deze evolutie het ‘versportingsproces’ genoemd en gelinkt met het civilisatieproces van de 19de eeuw. 2 De moderne sport heeft als belangrijkste kenmerken dat het sterk prestatiegericht is, bedreven wordt in competitieverband en dat de nadruk gelegd wordt op standaardisering (invoeren van nationale reglementen en spelregels) en professionalisering van sport. Sport als cultureel fenomeen reikt verder dan de traditionele grenzen van de sport zelf, het was een uiting van een nieuwe cultuurvorm. Dit proces wordt de versporting van culturen genoemd en veronderstelt dat sportgerelateerde waarden, normen en modellen of gedrag zijn intrede deden in het culturele leven. Sport werd zoals produceren en handel efficiënt en statistisch bewijsbaar, gerationaliseerd, met geschreven reglementen opgelegd door officiële instanties. Sport ondersteunde en reflecteerde de fundamentele voorwaarden die noodzakelijk waren om een publiek geweten te behouden bij het geleidelijk aan verdwijnen van de lokale culturen en volksculturen. 3
Toen sport nog voornamelijk beoefend werd door amateurs, was het voornaamste doel plezier beleven aan het spel en op een gezonde manier ontspannen. Er was verzet vanwege de elite tegenover het invoeren van de professionele status van atleten (meestal afkomstig uit lagere klassen). 4 Atleten die prestaties leverden voor de ogen van een publiek en hiervoor financieel vergoed werden, werden aanzien als een vulgarisatie van de ‘geest van de sport’ en een bedreiging voor de ‘fair play’. 1
Trudo Dejonghe, Sport in de wereld. Ontstaan, evolutie en verspreiding, 2001, p. 16. Dit werk wordt verder geciteerd als Dejonghe, Sport in de wereld.
2
Dejonghe, Sport in de wereld, p. 16.
3
Dejonghe, Sport in de wereld, p. 16.
4
Dejonghe, Sport in de wereld, p. 25.
4
Het ontstaan van de moderne sport ging gepaard met een toenemende wetenschappelijke belangstelling. 5 De aandacht ging in oorsprong voornamelijk naar het meten van fysiologische en psychologische aspecten van atletische prestaties. Zo werden er, bijvoorbeeld, experimenten gedaan naar de invloed van stress tijdens wedstrijden op het lichaam van de atleet. Sport had echter een bescheiden culturele status. De vroege sportgeneeskunde was daarom in functie van een hoger doel, namelijk geestelijke en lichamelijke gezondheid van de militairen en burgers vrijwaren. Dit wordt duidelijk in het voorbeeld dat Hoberman geeft in zijn boek: In Training in theory and practice, een Brits handboek uit 1874 van Archibald Maclaren, wordt een typisch premoderne (en daarom zeer voorzichtige) definitie van ‘training’ gegeven. Een definitie die duidelijk niet in overeenstemming is te brengen met onze moderne trainingsmethoden: ‘het lichaam met extreme, bijzondere zorg behandelen onder invloed van alle middelen die de gezondheid en kracht bevorderen, om het opgewassen te laten zijn tegen extreme, uitzonderlijke eisen die aan de energie ervan gesteld worden’. 6
Het gebruiken van wetenschappelijke inzichten en methodes om atletische prestaties te bevorderen gaat gepaard met de wetenschappelijke interesse en experimenten. Sport en wetenschap zijn, sinds de twintigste eeuw, verwikkeld in een symbiotische relatie. Medische wetenschappers interesseerden zich oorspronkelijk in de prestaties van atleten om zo de kennis van het menselijk organisme uit te breiden. Atleten en sportbegeleiders hebben altijd als doel gehad, individuele prestaties te verbeteren aan de hand van resultaten uit medische experimenten. Deze wederzijdse fascinatie en belangstelling werd al duidelijk bij de fiets. Enerzijds kan men fietsen om te presteren, anderzijds kunnen atletische prestaties statistisch worden gemeten. Hoberman beweert dat: “[d]eze relatie tussen wetenschappelijke en sportieve ambities suggereert, dat medische experimenten in de sport in principe even onomkeerbaar zijn als andere geavanceerde biotechnologieën, zoals orgaantransplantatie of genetische manipulatie”. 7 Deze ambities ziet hij dan ook als oorzaak van de huidige crisis in de topsport, wat betreft het al dan niet in stand houden van het ideaal van een ‘schone’ sport. Het gebruik van medicijnen is volgens Hoberman slechts een onderdeel van een hele waaier aan inzichten, methodes en middelen die worden gehanteerd om een atleet sneller, beter en sterker te laten presteren. Het bekendste voorbeeld van grootschalige dopingfraude dateert van enkele decennia terug: de door de staat georganiseerde geheime dopering van de Oost-Duitse atleten. Vanaf 1966 werd er uitgebreid onderzoek gedaan naar toegestane en verboden middelen en het effect op
5
John M. Hoberman, Doping. De atleet als machine, 1992. Dit werk wordt verder geciteerd als Hoberman, Doping.
6
Hoberman, Doping, pp. 16-17.
7
Hoberman, Doping, p. 32.
5
prestaties. 8 Enkele duizenden atleten kregen androgenen toegediend, waaronder tal van minderjarigen. Het was de periode van de Koude Oorlog. De politici van de Duitse Democratische Republiek beseften dat ze door middel van uitmuntende, atletische prestaties hun land internationale prestige konden geven. Op de Olympische Spelen van München in 1972 waren de gevolgen van het dopinggebruik duidelijk zichtbaar. Vrouwelijke atleten wonnen niet alleen spectaculair veel medailles, hun fysieke verschijningen waren merkbaar veranderd. Hun stemgeluid klonk dieper en ze waren extreem breedgeschouderd. Andere ongewenste bijwerkingen waren een sterk verhoogde haargroei en een hoger libido. De vrouwelijke atleten kregen een mannelijker uitzicht. Heidi Krieger nam zoveel van het mannelijk hormoon dat ze zich als een man voelde. Ze is daarom van geslacht veranderd en sindsdien gekend als Andreas Krieger.
Sport en technologie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Deze samenwerking verloopt niet probleemloos en we moeten voortdurend alert zijn om nieuwe ontwikkelingen op een redelijke manier te kunnen evalueren. Ik ben ervan overtuigd dat sport ons iets kan vertellen over wie we zijn als mensen en ons zo de kans biedt ernstig na te denken over de toepassing van nieuwe technologieën. Sport geldt als het domein bij uitstek waarin de combinatie van ethische idealen en menselijke vindingrijkheid duidelijk tot uiting komt. Niet alles wat mogelijk is, moet per definitie kunnen. De mens als rationeel, sociaal en handelend wezen is in staat om ernstig te delibereren over nieuwe methoden, technieken en toepassingen. Op die manier kunnen we duidelijke doelen voorop stellen en ons behoeden voor mogelijke gevaren en misbruiken. Binnen de filosofie kan men dit thema vanuit twee belangrijke morele domeinen benaderen. Namelijk vanuit de aandachtspunten van de medische ethiek zoals de principes van autonomie, niet-schaden, weldoen en rechtvaardigheid. 9 Het tweede domein is dat van de sportethiek. Fair play, eerlijkheid en gelijkheid zijn belangrijke ethische waarden, inherent aan sport. Wat betreft de toekomst van de invloed van genetica op sport is er al veel gefantaseerd, maar in verhouding nog maar weinig bereikt. Men heeft nog geen kennis van genen die een rol spelen bij het ontwikkelen van een atletisch vermogen. Er zijn grote twijfels in de
8
Werner W. Franke & Brigitte Berendonk, “Hormonal doping and androgenization of athletes: a secret program of the German Democratic Republic government”, Clinical chemistry, vol. 43, nr. 7, 1997, p. 1262-1279.
9
Beauchamp & Childress, Principles of biomedical ethics, 5de editie, 2001.
6
wetenschappelijke wereld dat dit ooit zal gebeuren. De dialectiek tussen genen en omgeving is immers veel complexer dan dat. Het is merkwaardig dat genetische doping al sinds 2003 door de World Antidoping Agency verboden is in de sportwereld, terwijl genetische behandelingen in de medische wereld nog niet op punt staan. De hevige weerstand tegenover doping in sport is bijzonder. Zeker in vergelijking met andere domeinen waarin het gebruik van drugs wel wordt toegestaan (Rilatine, Prozac, Viagra, bétablokkers,...) om beter te presteren. 10 Wetenschappelijke innovaties in de sport geven aanleiding tot maatschappelijke discussies over wat toelaatbaar is en wat niet. Sport heeft altijd een voortrekkersrol gehad wat betreft de toepassing van nieuwe technieken en methodes. Sport is daarom als uitgangspunt de moeite waard om na te denken over de ethische implicaties van doping, de ‘verbeterkunde’ in het algemeen en specifiek in het geval van genetische manipulatie. 1.1.2. De paradoxen van sport en technologie. In het boek ‘Beter dan goed’ worden vier paradoxen inherent aan de sport door Ivo van Hilvoorde en Bernike Pasveer besproken. 11 De eerste paradox is vrijwillige inefficiëntie. In sport gaat het er om geheel vrijwillig te pogen onnodige obstakels te overwinnen. Bernard Suits heeft in de jaren zeventig al gewezen op het feit, dat de uitdaging van sport haaks staat op de rol van techniek. Technische hulpmiddelen zijn gericht op efficiëntie en hebben als doel bepaalde taken te vergemakkelijken. In sport daarentegen worden bepaalde beperkingen aanvaard in functie van de spelregels, terwijl er andere meer doelgerichte manieren zijn. Bij het hordelopen zou het gemakkelijker en sneller zijn, als de atleten naast de horden lopen in plaats van erover te springen. Nochtans is dit nu net het intrinsieke doel van deze discipline. Dit is een voorbeeld van vrijwillige inefficiëntie. Als tweede paradox stellen de auteurs dat er limieten zijn aan een grenzeloze praktijk. “Binnen de topsport gaat de cultivering van grenzeloosheid hand in hand met de inperking van diezelfde drang.” 12 Enerzijds is sport voornamelijk gericht op het verleggen van grenzen, anderzijds bewaakt men behoedzaam de grens tussen het natuurlijke en het kunstmatige. Dit betekent respectievelijk wat toelaatbaar en bewonderenswaardig is en dat wat verdacht is. Menselijke uitmuntendheid in atletische prestaties wordt wereldwijd bewonderd en geprezen. Er wordt niet alleen verwacht van atleten dat ze goed zijn in hun discipline. Ze worden ook beschouwd als een rolmodel voor de jeugd. Atleten dienen zich dus ook moreel ‘goed’ te gedragen. In dergelijke 10
Hoberman, Doping.
11
Ivo van Hilvoorde & Bernike Pasveer (red.), Beter dan goed. Over genetica en de toekomst van topsport, 2005, pp. 10-16. Dit werk wordt verder geciteerd als van Hilvoorde & Pasveer, Beter dan goed.
12
van Hilvoorde & Pasveer, Beter dan goed, p. 12.
7
beoordeling zijn de concepten gezondheid, eerlijke competitie en dat wat we ‘natuurlijk’ vinden van belang. De spanning tussen eerlijke sport en ongelijke verschillen in talent is ook een belangrijk kenmerk van sport. “Sport maakt een georganiseerde vergelijking mogelijk binnen een categorie van relevante gelijken, waarbij de relevante gelijkheid betrekking kan hebben op uiteenlopende kenmerken als leeftijd, geslacht, trainingsarbeid, gewicht of talent.” Tegelijk is er sprake van een paradox. De essentie van sport is immers het uiterlijk zichtbaar en meetbaar maken van ‘relevante ongelijkheden’ 13 tussen winnaars en verliezers. Dit is een belangrijk thema dat nog uitgebreid aan bod zal komen in de volgende delen. De vierde paradox gaat over de link tussen sport en farmaceutische middelen. Atleten gebruiken medicijnen die in de klinische contexten worden gebruikt. Schadelijke en prestatieverhogende middelen worden verboden als doping, maar er is voortdurend discussie over welke producten en methoden wel of niet als doping kunnen worden beschouwd. De argumenten van het huidige antidopingbeleid worden kritisch besproken in het tweede deel. In wat nu volgt schets ik de bredere, sociaal-culturele context van het dopingvraagstuk. 1.1.3. Het dubbelkarakter van sport Sport is nog op een ander vlak merkwaardig. Sport kan als een domein op zich worden beschouwd met sportspecifieke regels, middelen en doelen die de activiteit begrenzen. Bekeken vanuit een breder perspectief maakt sport echter deel uit van het groter maatschappelijk geheel. De sport in zijn geheel bevindt zich in een socio-culturele context met sportextrinsieke regels, waarden en doelen. Men kan zeggen dat sport een ‘dubbelkarakter’ heeft. 14 Als we het hebben over doping, dan dienen we rekening te houden met de complexe interacties tussen deze twee, verschillende en toch met elkaar verbonden, morele domeinen. De eigenheid van sport wordt gekenmerkt door het spelelement en een vorm van fysieke en mentale activiteit. 15 Als we sport algemener opvatten dan maakt het deel uit van diverse verbanden en kan sport instrumenteel ingezet worden voor externe doeleinden. 13
Sigmund Loland, Fair Play in sport: a moral norm system, London/New York, Routledge, 2002 vermeld in Ivo van Hilvoorde & Bernike Pasveer (red.), Beter dan goed, 2005, pp. 10-16.
14
Jan Tamboer & Johan Steenbergen, Sportfilosofie, 2000, pp. 30-31. Dit werk wordt verder geciteerd als Tamboer & Steenbergen, Sportfilosofie.
15
Tamboer & Steenbergen, Sportfilosofie, p. 31.
8
Deze indeling kan deels verklaren waarom atleten zo streng worden beoordeeld. Dopinggebruik is niet simpelweg het overtreden van bepaalde spelregels, maar wordt eveneens sterk moreel afgekeurd op maatschappelijk vlak. Blijkbaar hechten we in onze ‘farmacologische’ samenleving enorm veel belang aan het zuiver houden van dé sport. 16 Dat dit bijzonder is, mag blijken uit het feit dat we op andere domeinen veel lakser oordelen, terwijl er toch een overvloed aan medicijnen wordt gebruikt. Bijvoorbeeld het gebruik van bétablokkers tegen angst en stress wordt toegelaten bij orkestmusici om hun beroep beter te kunnen uitoefenen, maar wordt bij atleten door het International Olympic Comitee (IOC) verboden als vorm van doping. 17 In wat volgt zal ik trachten te achterhalen waar deze dubbelzinnige houding tegenover atleten vandaan komt. 1.2. Doelen van sport Zoals hierboven reeds is vermeld, kan er een onderscheid worden gemaakt tussen wat kenmerkend is voor een sportactiviteit en wat sport kan betekenen in een ruimere context. Sport als instrument voor morele opvoeding bijvoorbeeld of sport in functie van politieke doeleinden. Hedendaagse topsport kan rekenen op veel media-aandacht. Sport heeft tal van doelen naargelang de ingenomen perspectieven, zoals die van de atleet, de toeschouwers/supporters, het sportbeleid, politici, media en sponsors. In wat volgt worden de doelen van sport bekeken vanuit een eng, sportspecifiek en een ruimer, maatschappelijk perspectief. 1.2.1. Intrinsieke doelen Het belangrijkste intrinsiek doel van sport is, het spel winnen door naargelang de specifieke activiteit: de snelste te zijn, meer goalen te scoren dan de tegenpartij, je tegenspeler K.O. te boksen, synchroon en sierlijk te zwemmen met je ploegmaten, een betere strategie te bedenken dan je tegenstander bij schaken enzovoort. Sport op zich hoeft in principe geen verder extern nutsdoel te hebben. Wat sport in enge zin kenmerkt, zijn een lichamelijke en mentale handeling en enige vorm van spelactiviteit. 18 Het is echter eveneens belangrijk de wijze waarop activiteiten worden uitgevoerd, de fundamentele regels moeten gerespecteerd worden maar enige vorm van creativiteit wordt bijzonder geapprecieerd in sport.
16
Hoberman, Doping, p.61.
17
Hoberman, Doping, p.62.
18
Tamboer & Steenbergen, Sportfilosofie, pp. 41-52.
9
1.2.2. Verschillende sportmodellen Deze indeling is gebaseerd op de indeling van Crum, zoals die te vinden is in het boek ‘Sportfilosofie’ van Jan Tamboer en Johan Steenbergen. Crum spreekt van ‘modi van sport’ en heeft een classificatie gemaakt “waarbij hoofdzakelijk wordt uitgegaan van motieven van de sporter, maar waarbij tevens de organisatiewijze op de achtergrond wordt meegewogen” 19. Er wordt onderscheid gemaakt tussen zeven modi. Ik beperk me tot drie modellen omdat de andere vier (fitness-, avontuursport, lust/pret/pleziersport en cosmetische sport) naar mijn mening ook als vormen van recreatiesport kunnen worden beschouwd. 1.2.2.1. Recreatiesport
Deze vorm van sport kan door iedereen worden beoefend. Het gaat om alle mensen die voor het plezier in hun vrije tijd sporten. Dit kan zowel individueel als in groepsverband zijn en de activiteiten kunnen worden georganiseerd door een of andere instantie. Zwemmen, lopen, fietsen kunnen bestempeld worden als typische recreatiesporten. 1.2.2.2. Wedstrijdsport
Dit model wordt gekenmerkt door het competitiekarakter. Belangrijkste motieven zijn het samenhorigheidsgevoel, het spanningselement, het subjectief presteren, ontspanning en sociaal contact. Het doel van een wedstrijd is zich meten met anderen en trachten beter te zijn dan de tegenstander. Hoe dit doel bereikt wordt, hangt van de specifieke sport af. Meestal gaat het om ploegsporten, maar evengoed kan men individueel deelnemen aan wedstrijden, bijvoorbeeld bij tennis, kunstschaatsen en dammen. Wedstrijden kunnen worden georganiseerd op verschillende niveaus zoals bij voetbal duidelijk wordt. Er wordt een indeling gemaakt op basis van leeftijd, geslacht en spelniveau. Amateurvoetballers die voor hun plezier spelen, hebben hun eigen liefhebberscompetitie. Wie het spel ernstiger neemt, speelt op een professioneler niveau in de provinciale en nationale reeksen. 1.2.2.3. Topsport
Topsporters hebben een professionele status en worden dus betaald om te presteren. Het doel van een topatleet is de beste te zijn in zijn discipline. Het competitie-element is absoluut dominerend in dit model, winnen is dus het ultieme doel in topsport. Grote, internationale sportevenementen kunnen rekenen op wereldwijde publieke belangstelling. Hedendaagse
19B.J.
Crum, Over versporting van de samenleving, Rijswijk, Ministerie van WVC, 1991, p. 29, vermeld in Tamboer &
Steenbergen, Sportfilosofie, p. 67-68.
10
topatleten zijn eveneens mediafiguren en zoals dat gaat met bekende, publieke figuren worden ze afgerekend op hun imago naast het veld. Deze drie modellen hebben gemeenschappelijke en van elkaar onderscheidende kenmerken. Fietsen, bijvoorbeeld, kan een typische recreatiesport zijn, maar wielrennen wordt ook in wedstrijdverbanden georganiseerd en men kan er zijn beroep van maken. In wat volgt zal het voornamelijk gaan over competitiesporten en de topsport in het bijzonder. Het is belangrijk dat we niet vergeten dat dit slechts twee, weliswaar de meest bekende, sportmodellen zijn. 1.2.3. Sportethiek uit de 19de eeuw 1.2.3.1. De traditionele sportethos
Sport is “a mutually acceptable quest for excellence through challenge” volgens Robert L. Simon. 20 In sport moeten de deelnemers respect tonen voor hun tegenstanders. Atleten moeten blijk geven van ‘fair play’. Valsspelen is in die zin inmoreel omdat het getuigt van een gebrek aan respect voor personen als morele actoren. Sport is niet alleen een model dat maatschappelijke problemen spiegelt (racisme, geweld, fraude,...), het is ook een model voor verandering en ontwikkeling. 21 Met andere woorden, sport dient eveneens om het ‘goede’ voorbeeld te geven. De oorspronkelijke ethiek in sport uit de 19de eeuw was voornamelijk evaluatief en normatief gericht in plaats van analytisch en kritisch. 22 Een belangrijk kenmerk van de traditionele sportethos was de link met lichamelijke opvoeding. Morele richtlijnen en idealen werden met behulp van sport aan de jeugd aangeleerd. Sport werd als instrument gebruikt voor de morele opvoeding. Sport werd opgevat als karaktervormende activiteit. Naast atletische prestaties werd er van een atleet ook verwacht dat hij moreel ‘goed’ was. Nu nog steeds krijgen topsporters een ‘voorbeeldfunctie’ ten opzichte van de jeugd toegeschreven. Deze oude vorm van sportmoraal is eveneens een deugdenethiek. Bepaalde deugden, in de betekenis van morele houding of karaktertrek, werden aangeprezen en bewonderd. Enkele daarvan zijn moed, galant gedrag, zelfopoffering, doorzettingsvermogen, zelfbeheersing, eerlijkheid, rechtvaardigheid, gelijkheid, matigheid en vriendelijkheid. Dit geheel aan waarden wordt gedekt onder de notie van ‘fair play’. Er werd dus verondersteld dat er een juiste, goede 20
Jan Boxill, Review: “Fair Play: sports, values and society. by Robert L. Simon”, Ethics, vol. 104, nr. 1, oktober 1993. pp. 188-190. Dit werk wordt verder geciteerd als Boxill, Review: “Fair Play”.
21
Robert L. Simon, Fair play: Sports, Values, and Society, 1991 vermeld in Boxill, Review: “Fair Play”.
22
Tamboer & Steenbergen, Sportfilosofie, pp. 133-140.
11
gedragswijze bestond om aan sport te doen. Een atleet in de 19de eeuw moest in de eerste plaats een ‘gentleman’ zijn. Nu nog steeds beschouwen we topatleten als rolmodellen en attribueren we hen bewonderenswaardige karakterkenmerken. Kim Clijsters wordt algemeen bewonderd om haar tennistalent en haar sympathieke persoonlijkheid. Justine Henin daarentegen is qua tenniscapaciteiten misschien zelfs beter dan Clijsters, maar toch is ze aanzienlijk minder populair in de Vlaamse pers. Ze wordt dikwijls gemediatiseerd als een afstandelijke en koele persoon. Dit is echter aan het veranderen nu Clijsters beslist heeft om haar tenniscarrière vroegtijdig te stoppen en Henin voor de vierde keer Roland Garros heeft gewonnen. De ene wil zich kunnen concentreren op haar nakende huwelijk, de andere vecht terug na een slopende, emotionele tijd sinds haar scheiding. Als men het in de 19de eeuw had over atleten bedoelde men uitsluitend mannen. Vandaar vermoedelijk dat sport hoofdzakelijk wordt gelinkt aan competitie, prestatie en fysieke sterkte. 1.2.3.2. De erfenis van de Coubertin
Pierre de Coubertin heeft historische bekendheid verworven als vader van de ‘moderne’ Olympische Spelen. Deze Fransman organiseerde in 1896 de eerste Olympische Spelen zoals we die nu nog kennen. 23 Dit groots opgezette sportevenement moest het universeel karakter van sport promoten. De Coubertin had als bedoeling volkeren en naties te verenigen. Dit wordt nog steeds gesymboliseerd door de vlag met de vijf ringen, die de vijf continenten voorstellen. De Olympische vlam refereert naar de mythische link tussen de Griekse traditie en het heden. Politieke leiders zagen al snel het nut in van dit vierjaarlijkse sportevenement. They (the OS) [sic] represented and represent key occasions in which nations could construct and present image of themselves for recognition in relation to other nations and ‘in the eyes of the world’. They represented and continue to represent key occasions in which national ‘tradition’ and ‘community’ including a national past, present and future, could be invented and imagined not just by and for the leaders and citizens of the host nation, but also by and for the publics of other nations. 24
De Olympische Spelen hebben bijgedragen tot internationalisering en harmonisering van zowel de sport als het westers politiek gedachtengoed. De traditionele sportethiek en het Olympisme hebben nog steeds een invloed op de hedendaagse topsport in zoverre dat sport
23
Dejonghe, Sport in de wereld, pp. 61-62.
24
M. Roche, Mega events modernity, Olympics and expos in the growth of global culture, 2000, London, Routledge, p. 6, vermeld in Dejonghe, Sport in de wereld, p. 62.
12
wordt bekeken als een ‘moreel theater’ 25. Topsport wordt waargenomen als een dramatisch spel met de atleten in een hoofdrol. Sport heeft in die zin een catharsisfunctie voor het grote publiek. Het publiek verwacht van de topatleten dat ze ‘goed’ spelen en presteren. Zoals Lamartine DaCosta stelt, wordt sport gekenmerkt door een dubbele cultus: de drang tot excessen en de drang tot matigheid. L’Olympisme est un état d’esprit [sic] issu d’un double culte: celui de l’effort et celui de l’eurythmie. Et voyez combien conforme à l’humaine nature apparait [sic] l’association de ces deux éléments [sic] – le goût de l’excès et le goût de la mesure – qui, d’aspect contradictoire, se trouvent pourtant à la base de toute virilité complète. 26
1.2.4. Topsport is ‘big business’ geworden Uitsluitend atletisch vermogen is niet voldoende om te slagen als topatleet. Succes hangt ook voor een groot deel af van de capaciteit om goede sponsors te vinden. 27 Om als beginnende atleet carrière te maken is er meer nodig dan een flinke dosis talent, harde training en een portie geluk. De kans om topatleet worden is ook afhankelijk van de beschikking over voldoende financiële middelen. Dit wordt de Mozart factor 28 genoemd: succesvol zijn in een professionele sportdiscipline betekent goed betaald worden, maar om dit te kunnen bereiken moet je over een aanzienlijk startkapitaal beschikken. Motorcross is hier een goed voorbeeld van. Het mag dan ook niet verbazen dat het samen met voetbal, een sport is waar het meeste sponsordealen worden gemaakt. 29 Zowel sportorganisaties, atleten als sponsors halen voordeel uit hun symbiotische relatie. Aanzienlijke financiële krachten zijn nodig om de topsport verder te professionaliseren, terwijl voor bedrijven bepaalde atleten als levende reclameborden ook van wezenlijk commercieel belang kunnen zijn. Er zijn echter ook nadelen, onder andere de Mozart factor, maar ook het feit dat de financiële honoraties van winnende topatleten tot monsterbedragen uitgroeien. De 25
Alex Mauron, Universiteit van Genève, Tweejaarlijkse Conferentie georganiseerd door Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek, “Allen gedopeerd. Ethiek van de verbeter-geneeskunde”, Brussel, 25/04/07.
26
Pierre de Coubertin, Lettres Olympiques. In texts choisis, Tome II, Norbert Müller (ed.), Weidmann, Zürich, 1986, p. 385, vermeld in Lamartine P. DaCosta, Olympic Studies: current intellectual crossroads, 2002, p. 49. Dit werk wordt verder geciteerd als DaCosta, Olympic Studies. De vetgedrukte tekst is mijn aanpassing.
27
Marylyn & John Carrigan, “UK sport sponsorship: fair play or foul?”, Business Ethics: a European Review, vol. 6, nr. 2, 1997, pp. 59-64. Dit werk wordt verder geciteerd als Carrigan & Carrigan, “UK sport sponsorship: fair play or foul?”.
28
Carrigan & Carrigan, “UK sport sponsorship: fair play or foul?”, p. 61.
29
Carrigan & Carrigan, “UK sport sponsorship: fair play or foul?”, p. 60.
13
financiële winsten die sommige topatleten maken in bepaalde sportdisciplines liggen zo buitenproportioneel hoog, dat het hun uitzonderlijke status nog versterkt. Het verschil tussen ‘gewone, werkende mensen’ en ‘bewonderenswaardige, ideaaltypische atleten’ wordt hierdoor ook economisch beklemtoond. De mediatisering van sport speelt daarin een belangrijke rol. Uitzendrechten van wedstrijden en kampioenschappen zijn fel begeerd als de sportprestaties goed gaan en deze een groot publiek aanspreekt. Het niet kwalificeren van de Rode Duivels voor het E.K. en W.K. heeft er voor gezorgd dat er nog maar weinig publieke belangstelling voor de nationale voetbalploeg is. Het aantal toeschouwers tijdens de matchen was beduidend minder. Dit had als gevolg dat sponsors afhaakten en ook de verkoop van de uitzendrechten onder serieuze druk kwam te staan. 30 Massale publieke belangstelling en grote commerciële en financiële belangen maken van topsport ‘big business’. De wet van de sterkste in topsport geldt dus ook op economisch vlak. 1.3. Winnaars, verliezers en bedriegers 1.3.1. De regels van het spel De spelregels bepalen de wijze waarop een sportwedstrijd gehouden wordt. Wedstrijden en kampioenschappen zijn georganiseerde krachtmetingen tussen atleten in een zelfde discipline. Wedstrijden worden gewonnen en verloren. Regels en afspraken geven vorm aan specifieke sporten omdat ze voorschrijven welke handelingen toegelaten en verboden zijn. Spelregels kunnen evolueren en wijzigen. Afhankelijk van de soort regels die worden aangepast, kan de impact op het wezen van een sport klein of groot zijn. 1.3.1.1. Sportspecifiek en algemeen
Zoals reeds eerder is vermeld, wordt sport gekarakteriseerd door een lichamelijke activiteit en een vorm van spelactiviteit. Spelregels kunnen sportspecifiek zijn maar kunnen ook algemeen gelden voor alle sporten, zoals de regel om geen verboden middelen, substanties of methodes te gebruiken. Voorbeelden van sportspecifieke regels zijn ‘niet lopen tijdens een wedstrijd snelwandelen‘ en ‘bij voetbal mag alleen de doelman de bal aanraken met de handen’, terwijl ‘bij handbal de doelman de enige speler is die de bal mag raken met zijn voeten’.
30
“Geen
Vlaamse
interesse,
dat
is
pijnlijk”,
20/04/07,
geraadpleegd
op
http://www2.vrtnieuws.net/cm/vrtnieuws.net/sporza/voetbal/Rode%2BDuivels/070419Duivels op 20/04/2007.
14
1.3.1.2. Constituerend en regulerend
Een wijziging in bepaalde spelregels kan de sport compleet veranderen, dit zijn constitutieve regels. De essentie van de sport wordt daardoor drastisch gewijzigd. Dit kan aanleiding geven tot het ontstaan van een nieuwe sport. Cani-cross, waarbij de hond samen met zijn baasje een wedstrijd loopt, is hiervan een voorbeeld. Regels kunnen ook aangepast worden zonder dat een sport wezenlijk verandert. Dit zijn dan aanpasbare, regulatieve regels. Die moeten er voor zorgen dat het spel in goede banen wordt geleid. Een regulatieve regel bij basket, bijvoorbeeld, is dat er twee scheidsrechters zijn in plaats van één. 1.3.1.3. Formeel en informeel
Belangrijke regels en afspraken worden schriftelijk vastgelegd. Op die manier kunnen er grootschalige kampioenschappen worden georganiseerd. De standaardisering, uniformisering en institutionalisering van de moderne sporten heeft ervoor gezorgd dat, wedstrijden op nationaal en internationaal niveau kunnen worden gehouden. 31 Dit zijn formele regels die door alle deelnemers dienen worden gevolgd. Iedereen die het reglement kent, kan oordelen wanneer een handeling legitiem of tegen de regels is. Wie de regels niet naleeft, wordt gestraft. Naargelang de soort en de ernst van de overtreding, wordt een strafmaat bepaald (bv. een waarschuwing, een vrijworp, een diskwalificatie, een schorsing,...). De deelnemer die beter dan de tegenstander is en volgens de regels het voorgeschreven doel bereikt, is de winnaar. Er zijn echter ook ongeschreven afspraken die bepalen wat een atleet al dan niet behoort te doen. In tegenstelling tot formele regels, zijn informele regels niet verplicht. Overtredingen worden dus niet gesanctioneerd. Een vorm hiervan is informele fair play. 32 Informele fair play betekent dat de atleet een handeling verricht die de voorgeschreven regels overstijgt. Morele handelingen in sport worden gedaan volgens ‘de geest van de sport’. Deze steunen op de principes van ‘gelijke winst-en startkansen’ en respect voor de tegenstander als atleet ‘met gelijke speelsterkte’ en als persoon. De overtuiging dat het spel door de tegenstander ‘met volledige inzet’ wordt gespeeld, is ook van belang. Een spits met spierkrampen die wordt geholpen door de doelman van de tegenpartij tijdens een belangrijke competitiewedstrijd, illustreert duidelijk wat informele fair play betekent. 33 31
Dejonghe, Sport in de wereld, pp. 7-12.
32
Tamboer & Steenbergen, Sportfilosofie, p. 144.
33
Gezien tijdens competitiewedstrijd KV Mechelen – Kortrijk (1-0) op 7 april 2007. Belangrijk detail: beide ploegen stonden respectievelijk op de derde en vierde plaats in de competitie. Winst was voor de twee ploegen van groot belang met oog op de eindronde.
15
De doelman deed meer dan wat er strikt genomen van hem verwacht werd. Dit werd door de supporters dan ook luid toegejuicht. Een ander voorbeeld van het informeel toepassen van de regels is de beslissing van een scheidsrechter om in een bepaalde spelfase ‘voordeel’ te geven (bv. bij hockey en voetbal). Bij een overtreding moet de scheidsrechter volgens de formele regels het spel onderbreken. De scheidsrechter kan echter ook in een cruciale spelfase, de ploeg waarop de fout is begaan, laten verder spelen. Dit kan worden beslist wanneer die ploeg in balbezit is en in de mogelijkheid is om een doelkans te creëren. De redenering hierachter is dat wanneer een overtreding zou worden gefloten en het spel zou worden stilgelegd, de aanvallende ploeg twee keer in het nadeel zou zijn: door de overtreding zelf en door dat ze niet in de mogelijkheid komen om een doel te maken, terwijl ze dit anders wel hadden kunnen doen. Het naleven van informele gedragsregels en afspraken is voor een groot deel afhankelijk van de persoonlijkheid en mentaliteit van de deelnemers en de leidinggevende instanties. Informele regels worden voornamelijk moreel geëvalueerd. 1.3.2. Deelnemen aan een wedstrijd 1.3.2.1. Vrijwillig aanvaarden van de regels
Een sportwedstrijd is een setting waarin deelnemers vrijwillig de regels erkennen en respecteren. De verwachting is dat alle deelnemers regelconform handelen. Atleten moeten, alvorens de deelname, op de hoogte zijn gebracht van de algemeen geldende regels. Wanneer een atleet deelneemt aan een sportactiviteit betekent dit, dat hij de regels aanvaardt en bijgevolg verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden. De atleet moet ook weten dat overtredingen bestraft worden. Indien de atleet voldoende geïnformeerd is, is een deelname aan een sportwedstrijd bijgevolg een bewuste en vrijwillige keuze. 1.3.2.2. Vertrouwen en onzekerheid
Een ‘goede’ gang van zaken is grotendeels gebaseerd op vertrouwen. Vanuit het oogpunt van een individuele atleet moet er vertrouwen zijn in de regulerende en controlerende instanties. Een atleet dient op de hoogte te zijn van de geldende regels en sancties. De strafmaat moet in verhouding zijn met de ernst van de feiten. Concreet betekent dit dat de vooropgestelde straf zwaar genoeg moet zijn om overtredingen te ontmoedigen. Als een overtreding niet wordt opgemerkt of niet voldoende bestraft wordt, dan is de kans groter op regeloverschrijdend gedrag. Omgekeerd, als de controlerende instanties onterecht atleten beschuldigen, zal hun
16
geloofwaardigheid eveneens onder druk komen te staan. Het beleid moet de regels en de maatregelen consistent toepassen, wil ze op enig gezag kunnen rekenen. Tussen de atleten onderling, zou er ook enige vorm van vertrouwen moeten zijn om van een eerlijke en geslaagde wedstrijd te kunnen spreken. Atleten die met elkaar wedijveren verwachten dat de tegenstanders het spel ook eerlijk spelen, nochtans verkeert iedere atleet hierover in onzekerheid. Er zullen altijd factoren zijn die niet controleerbaar of onzeker zijn. Wantrouwen en achterdocht langs beide kanten, tussen de atleten en het beleid, dragen bij tot een pessimisistische klimaat in de sportwereld. 1.3.3. Wat betekent valsspelen in sport? Er is een verschil tussen inventief en creatief spelen volgens de (formele en informele) regels en het opzettelijk overtreden er van. Nieuwe middelen, methodes en technieken in sport worden dikwijls op achterdochtige, sceptische wijze onthaald. Telkens is er de angst dat het ‘wezen van de sport’ onherroepelijk zal worden aangetast en dat de vernieuwing een bedreiging is voor de ‘fair play’, nochtans worden niet alle overtredingen moreel geëvalueerd. Een duwfout bij basketbal is een overtreding, maar wordt als ‘normaal’ beschouwd. Dit kan worden bestraft door een vrijworp, maar het zal slechts in hoogst uitzonderlijke gevallen gesanctioneerd worden buiten de wedstrijd. De termen ‘vals’ en ‘bedriegen’ getuigen van een ernstig morele en emotionele geladenheid. Hiermee wordt uitgedrukt dat het getoonde gedrag in geen geval kan worden toegestaan en als bedreigend wordt beschouwd voor de gepaste zeden en gewoonten binnen een sport. Maar, wanneer speelt een sporter vals? Wat zijn de criteria waaronder dit gedrag valt? 1.3.3.1. Spelbrekers en bedriegers
Wie de regels overtreedt, kan naargelang de intentie als ‘valsspeler’, ‘bedrieger’ of ‘spelbreker’ worden bestempeld. Volgens Huizinga heeft een ‘spelbreker’ lak aan de regels en staat hij totaal onverschillig ten opzichte van het intrinsieke doel van sport. 34 Een ‘valsspeler’ doet alsof hij het spel (eerlijk) wil spelen. Suits noemt zowel de ‘spelbreker’ als de ‘bedrieger’ een pseudo-speler. 35 Een ‘spelbreker’ hecht geen belang aan het spel, terwijl een ‘bedrieger’ enorm veel belang hecht aan het winnen waardoor hij de regels opzettelijk gaat overtreden. Volgens mij is iemand die de spelregels volledig verwerpt geen pseudo-speler, omdat hij simpelweg niet als deelnemer kan worden beschouwd. Iemand die de spelregels niet aanvaardt, kiest er voor niet deel te nemen. Een ‘valsspeler’ neemt wel vrijwillig deel en weet dus dat hij bij 34
Tamboer & Steenbergen, Sportfilosofie, p. 144.
35
Tamboer & Steenbergen, Sportfilosofie, p. 144.
17
een overtreding kan gestraft worden. Hij neemt die verantwoordelijkheid op in zijn rol als deelnemende atleet. Een ‘spelbreker’ daarentegen verwerpt de regels en het spel volledig. Het overtreden van formele regels leidt in principe tot weinig discussie. Bij informele afspraken is een duidelijke beoordeling moeilijker. Regels die niet geformuleerd zijn, kunnen immers niet worden overtreden. 1.3.3.2. Paradigma van valsspelen
‘Bedriegen’ is een menselijk gedrag dat in tal van contexten voorkomt. Het bestaat in verscheidene vormen zoals overspel, belastingfraude, fout parkeren, spieken tijdens een examen, enzovoort. Nochtans heeft dit concept in verhouding relatief weinig aandacht gekregen van moraaltheoretici. 36 Meestal wordt er gesproken, als het gaat over ‘bedriegen’ of ‘valsspelen’, over een moreel neutraal synoniem ‘non-coöperatief gedrag’. Deze term is eerder een algemene, nietreflectieve morele afkeuring. Bedrog wordt echter intuïtief, sterker moreel beoordeeld dan andere overtredingen. Er zijn criteria die normaal regelovertredend gedrag kunnen onderscheiden van vals spelen. Een paradigmatische voorstelling van bedriegen bevat twee belangrijke elementen. 37 a) Ten eerste, moet de bedrieger een prescriptieve (eerder dan descriptieve), verplichte (eerder dan optionele), regulatieve (eerder dan constitutieve) en een gedragsregel (eerder dan beslissingsregel) overtreden. De aard van de regel is dus voornamelijk normatief, hij schrijft het gepaste gedrag voor. Het is geen vrije regel waarvan men zelf kan kiezen hem, al dan niet, te volgen. De regel in kwestie is voornamelijk regulatief, richtinggevend. Het overtreden van fundamentele, constitutieve regels verandert het spel wezenlijk zodanig, dat men niet over dezelfde sport kan spreken. Regulatieve regels geven aan, op welke wijze handelingen dienen te worden uitgevoerd in functie van een bepaalde sport. Overtredingen kunnen dus gemakkelijk als dusdanig worden erkend. Als laatste kenmerk is de regel eerder een primaire gedragsregel, dan een secundaire beslissingsregel. Gedragsregels zijn bedoeld voor een algemeen publiek en zijn ontworpen om het gedrag in de juiste richting te leiden. Secundaire regels in sport zijn richtlijnen voor
36
Stuart P. Green, “Cheating”, Law and Philosophy, 23, 2004, p. 141. Dit werk wordt verder geciteerd als Green, “Cheating”.
37
Green, “Cheating”, pp. 144-165.
18
controlerende instanties zoals de arbitrage. Valsspelen gaat meestal over een overtreding van een bepaald gedrag, in plaats van een overtreding van een bepaalde beslissing. b) Het tweede belangrijke element in het paradigma van valsspelen is de manier waarop regels worden gehanteerd en de wijze waarop overtredingen worden gedaan. Een regel dient fair te zijn en gelijkmatig te worden toegepast. De regelgevende instanties zijn verantwoordelijk voor een helder en consistent toegepast beleid. Een bedrieger moet de intentie hebben om een voordeel te verschaffen ten opzichte van een andere deelnemer. Deelnemende atleten bevinden zich samen in een coöperatieve, door regels bepaalde relatie. De valsspeler moet dus opzettelijk de tegenstander misleiden door een specifieke regel te overtreden met als bedoeling een voordeel te kunnen verkrijgen, om als ‘bedrieger’ te kunnen worden bestempeld. Met betrekking tot dopinggebruik kan men zeggen dat, indien de regel is ‘doping is verboden’, atleten die deze regel overtreden volgens het eerste element als ‘bedrieger’ kunnen worden beschouwd. Het sportschoentje wringt echter bij het tweede element. De criteria voor het samenstellen van de lijst van verboden middelen en methodes, worden niet consistent toegepast, zoals ik later nog zal aantonen. Bijkomend probleem is dat het in veel gevallen moeilijk uit te maken is, of de vermeende ‘valsspeler’, de tegenstander opzettelijk wil misleiden of dat hij gewoon doet wat er van een topatleet verwacht wordt. Namelijk, zijn capaciteiten optimaal benutten en tot uiting laten komen om excellerende atletische prestaties te kunnen neerzetten. 1.3.4. Technieken, middelen en methoden die prestaties bevorderen Er zijn tal van technieken, middelen en methoden die er voor zorgen dat atleten topprestaties kunnen leveren. Laten we de discussie over het al dan niet verbieden even aan de kant schuiven en eens kijken naar het brede scala aan mogelijkheden die een rol spelen bij het presteren. Ik maak een onderscheid tussen intentionele handelingen, het gebruik van technologie en de inname van biochemische stoffen. Elk onderdeel benadrukt een specifiek en essentieel aspect om van atleten winnaars te maken. 1.3.4.1. Intentionele handelingen
Intentionele handelingen zijn bewuste, gerichte acties om eigen capaciteiten tot het uiterste te ontwikkelen en de winstkansen te maximaliseren. Atleten en begeleiders zijn voortdurend op zoek naar voordelige en efficiënte manieren om te kunnen winnen. Met 19
intentionele handelingen bedoel ik voornamelijk training, scouting, mentale visualisaties en het bedenken van strategieën en tactieken want ook in sport, is kennis macht. Kennis van eigen zwaktes en sterktes, ervaring in het wedstrijdverloop, het accuraat kunnen inschatten van de tegenstander en kiezen voor de juiste tactiek, zijn belangrijke aspecten om de kans op succes te verhogen. Er is onderzoek gedaan naar de minimax strategie (met een minimum aan inspanning, een maximaal resultaat behalen) bij tennis. 38 Onvoorspelbaarheid van handelingen, door het combineren en afwisselen van technieken, maken het de tegenstander moeilijk. Het onderzoek toonde aan dat kennis van de regels niet voldoende is om te kunnen winnen. Ervaring speelt een belangrijke rol in sport. De beste manier voor een tennisspeler om te kunnen winnen, is het regelmatig afwisselen van de eerste opslag. Als de ontvanger weet waar de bal gaat komen, dan is hij in een bevoordeelde positie. Het is dus essentieel om zowel op de forehand als op de backhand te serveren. Het onderzoek wees echter uit dat spelers die bewust deze strategie hanteerden, “teveel van kant wisselden” om het willekeurig te doen lijken. Volgens ander onderzoek ligt de basis van succes in competitie, in het accuraat kunnen inschatten van de tegenstander. 39 Atleten die de tegenstander goed kunnen waarnemen en weten hoe deze over hen denkt, hebben aanzienlijk meer kans om te winnen. Dit mentaal model wordt gevormd door interpersoonlijke perceptie op drie niveaus: hoe zie ik mezelf, hoe ziet de tegenstander mij en hoe denk ik dat de tegenstander mij ziet. Het kan worden gebruikt om te anticiperen op de acties van de tegenstander. Op die manier kan je als atleet de tegenstander ‘vormen’. De wijze van uitvoering van acties is ook belangrijk om prestaties te verbeteren. Voorbeelden hiervan zijn de Fosbury-flop bij het hoogspringen en de ‘sleeppush’-techniek bij hockey. Richard ‘Dick’ Fosbury verbaasde iedereen op de Olympische Spelen van 1968 met zijn innoverende stijl bij het hoogspringen. Fosbury bedacht een nieuwe sprong waardoor zijn zwaartepunt lager lag dan bij de conventionele sprongtechnieken en hij dus met minder moeite, hoger kon springen. Hij won dan ook met ‘gemak’ de gouden medaille. De ‘Fosbury flop’ wordt nu door iedere hoogspringer gedaan.
38
Mark Walker & John Wooders, “Minimax play at Wimbledon”, The American Economic Review, vol. 91, nr. 5, 2001, pp. 1521-1538.
39
Bruce D. Burns & Regina Vollmeyer, “Modeling the adversary and success in competition”, Journal of Personality and Social Psychology, vol. 75, nr. 3, 1998, pp. 711-718.
20
De traditionele manier van hoogspringen.
De ‘Fosbury-flop’: een innoverende sprong.
Sinds de invoering van de kunstgrasvelden is het tempo tijdens een hockeywedstrijd aanzienlijk verhoogd. Het technische niveau is ook verhoogd. Technisch hoogstaande dribbels op een hobbelig en traag grasveld waren onmogelijk. Kunstgras heeft er onrechtstreeks voor gezorgd dat er nieuwe shottechnieken zijn ontwikkeld. Zoals de ‘sleeppush’ die zeer efficiënt is bij strafcorners. De speler pusht de bal in de krul van de stick de lucht in, na een krachtige, korte sleepbeweging over de grond. Het intensief oefenen op deze techniek kan van spelers echte strafcornerspecialisten maken, zoals de Nederlander Bram Lomans enkele jaren geleden. De ‘sleep’ is een snelle, gerichte en efficiënte manier om te scoren. Eens hij de techniek onder de knie heeft, kan een speler op een relatief gemakkelijke manier veel doelpunten maken. Het is dus voornamelijk een kwestie van op vroege leeftijd te beginnen en heel veel te trainen. 40 Bij hockeywedstrijden mag er in principe onbeperkt worden gewisseld. De regels zijn echter aangepast omdat steeds meer coaches spelers wisselden bij strafcorners. De redenering voor deze regelwijziging was, dat een hockeyspeler moet deelnemen aan het volledige spel en zich niet uitsluitend mag toeleggen op één cruciale spelfase. Het leveren van inspanningen op het veld en het behalen van resultaten moeten met elkaar in verhouding zijn. 1.3.4.2. Gebruik van technologie
Sport en technologie zijn met elkaar verbonden. Sport zou niet mogelijk zijn zonder technologie, maar teveel technologie kan de uitdaging van een sportactiviteit teniet doen. Sporten verschillen onderling door de mate waarin technologische middelen er een wezenlijk onderdeel van uitmaken. Wielrennen is niet mogelijk zonder fiets, terwijl het gebruik van een fiets tijdens een loopwedstrijd niet toegestaan is. Verbetering van materialen zorgt er voor dat atleten optimaal kunnen presteren. Toch zorgt niet elke innovatie en verandering voor betere prestaties. Materialen moeten worden gekozen in functie van de spelomstandigheden, bijvoorbeeld de verschillende clubs bij golf en ook in functie van de individuele atleet.
40“Nieuw
strafcornerkanon
moet
opstaan”,
Telesport,
8/08/2005,
geraadpleegd
http://www.telegraaf.nl/telesport/23817601/Nieuws_strafcornerkanon_moet_opstaan.html op 19/04/2007.
21
op
Tom Boonen kampte in de voorbereiding en bij de aanvangsfase van het nieuwe wielerseizoen dit jaar (2007) met rugproblemen. Deze fysieke ongemakken waren te wijten aan de fiets van de nieuwe sponsor. Een andere, op maat gemaakte fiets (op basis van de ruglengte van Boonen) zorgde er voor dat hij opnieuw ten volle over zijn potentieel kon beschikken. 41 Dit resulteerde in een eerste zege in de wedstrijd ‘Dwars door Vlaanderen’. De gevolgen van maanden trainen in een slechte, pijnlijke rijhouding, kunnen echter niet zomaar worden weggewerkt. Tijdsdruk zorgde er ook voor dat zijn tweede ‘nieuwe’ fiets 400 gram zwaarder zou zijn, omdat er aluminium voor gebruikt werd in plaats van carbon. In een moeilijke en slopende wedstrijd zoals ‘de Ronde van Vlaanderen’ kan dit kleine gewichtsverschil grote gevolgen hebben. 42 Koolstofvezel en titanium hebben bij de Paralympics tot positieve veranderingen geleid. 43 Door deze high-tech materialen wordt het gewicht van beenprotheses sterk verminderd, waardoor geamputeerde atleten zich vlotter kunnen bewegen. Het
gebruik
van
nieuwe
technologieën
kan
echter
ook
controversieel zijn en voor opschudding zorgen in de sportwereld. De Amerikaan Greg LeMond gebruikte tijdens de slotettape van de Tour de France in 1989 een triathlonstuur in de individuele tijdrit. Deze innovatie had als gevolg dat hij met enkele luttele seconden won van Laurent Fignon in één van de spannendste Tour-edities ooit. Het triathlonstuur en de bijhorende helm zorgde voor een aerodynamisch voordeel waardoor LeMond de gele trui kon kapen van zijn rivaal.
41Erik
Duchateau,
“Boonen:
‘ik
bedank
mijn
fiets’”,
28/03/2007,
geraadpleegd
op
www.sport.be/nl/wielrennen/article.html?Article_ID=198131 op 10/04/2007. 42“Wie
klopt
Boonen
in
Vlaanderens
Mooiste?
Uit:
Voetbalmagazine
4/42007,
geraadpleegd
op
www.knack.be/nieuws/sport/wie-klopt-boonen-in-vlaanderens-mooiste-/op 10/04/ 2007. 43
Melvin H. Williams, Maximale sportprestatie. Ergogene middelen en methoden, 2001, p. 83. Dit werk wordt verder geciteerd als Williams, Maximale sportprestaties.
22
Enkele jaren geleden was er heisa omtrent de ‘fastskin’ of het ‘haaienpak’ bij het zwemmen. Dit zwempak, met schubben zoals bij vissen, zorgt er voor dat de atleet gestroomlijnder en dus fracties van seconden sneller kan zwemmen. Een ander voorbeeld is de invoering van de klapschaats bij het langebaanschaatsen. Deze nieuwe schaats heeft voor een ‘schaatsrevolutie’ gezorgd. “Bij een ‘conventionele’ schaats is het ijzer op twee punten (voor en achter) bevestigd aan de schoen, bij de klapschaats bij [sic] slechts één, aan de neus. Deze ene bevestiging bestaat uit een veer waardoor het ijzer kan ‘klappen’ en hierdoor langer contact houden met het ijs.” 44
De conventionele schaats.
De klapschaats.
Dit vereist een andere manier van schaatsen. Door het veranderen van schaats moesten tal van atleten opnieuw leren schaatsen. Aanvankelijk was het gebruik van de klapschaats niet populair, nu wordt het door iedereen gebruikt. 1.3.4.3. Inname van biochemische stoffen
Een andere manier om prestaties te verhogen is het innemen van biochemische stoffen. Inname kan gebeuren op orale, dermale (bv. zalf), nasale (bv. neusspray), intraveneuze (inspuiting/infuus in de aderen), intramusculaire (inspuiting in de spieren), subcutane (inspuiting in het vetweefsel) en rectale wijze. Deze stoffen kunnen een nutritionele, farmacologische en fysiologische werking op het lichaam hebben. 45 Nutritionele sportergogenica 46 hebben als belangrijkste functies het lichaam van voldoende energie te voorzien, de spiermassa te vergroten en de energieproductie in de spieren te bevorderen. Een gezond en gevarieerd voedingspatroon is essentieel voor het kunnen leveren van topprestaties. Farmacologische sportergogenica zijn kunstmatige middelen die fungeren als hormonen en neuroendocriene stoffen die van nature voorkomen in het lichaam. Amfetaminen zijn hiervan een voorbeeld. Deze stoffen kunnen de effecten van epinefrine (adrenaline) nabootsen. Dit is 44
Geraadpleegd op http://nl.wikipedia.org/wiki/Klapschaats op 10/04/2007.
45
Williams, Maximale sportprestaties, pp. 21-27.
46
Sportergogenica of het gebruik van ergogene middelen refereert naar speciale stoffen of behandelingen die worden gebruikt om fysiologisch, psychologisch of biomechanisch voordeel te behalen in sport. Ergogeen betekent een toename in het vermogen om arbeid te verrichten. Vermeld in Williams, Maximale sportprestaties, p. 6.
23
een
hormoon
dat
tijdens
fysieke
inspanningen
wordt
geproduceerd
en
daardoor
stofwisselingsprocessen stimuleert om op hun beurt meer energie te produceren. Farmacologische middelen kunnen een genezende werking hebben, maar bij gezonde mensen kunnen ze de lichamelijke en mentale capaciteiten versterken en dit kan dan als ‘doping’ worden opgevat. Deze stoffen kunnen ook een preventieve functie hebben zoals het griepvaccin. Fysiologische middelen zijn speciaal ontwikkeld om de natuurlijke processen betrokken bij explosieve kracht te bevorderen. Bekende voorbeelden hiervan zijn bloedtransfusies, erythropoëtine (EPO) en testosteron. Fysiologische middelen kunnen als ‘doping’ worden bestempeld, maar dat is niet per definitie zo. Er zijn dus verschillende soorten biochemische stoffen, endogeen en exogeen geproduceerd, die een invloed kunnen hebben op prestaties. Het kan gaan om voeding, vitaminen, medicijnen en doping. 1.4. De atleet met de beste strategie wint Bij topsport is het competitieve element aloverheersend. Wedstrijden, kampioenschappen en tornooien hebben de bedoeling om winnaars van verliezers te onderscheiden. Zoals we reeds hebben gezien, kan men op tal van manieren trachten atletische prestaties te verbeteren en zo winstkansen te verhogen. De economische wedstrijdtheorie stelt dat atleten bewuste, actieve en rationele individuen zijn, die beredeneerd hun tactiek of strategie kiezen in functie van de omstandigheden. 47 Atleten die deelnemen aan sportwedstrijden worden verondersteld optimale handelingen te kiezen. Per definitie is diegene die wint beter dan de andere deelnemers. Dit hoeft niet altijd te betekenen dat de winnaar betere prestaties heeft geleverd. 48 Het kan ook zijn dat hij, door de kosten en het baten van het winnen af te wegen, een betere strategie heeft gekozen. Op lange termijn kan het voordeliger zijn om al eens wat minder te presteren. Volgens de wetten van de economie zullen atleten telkens met de minste moeite, het meeste profijt proberen te behalen. In sommige gevallen kan het rationeler zijn van de atleet om zijn krachten te sparen en gerichter te pieken, door bewust niet deel te nemen aan alle wedstrijden in een seizoen. Atleten kunnen worden geprikkeld door de prijzengelden. Dit kan sterk variëren per sport en kampioenschap. Zo is er een verschil in prestaties bij wedstrijden met startersgeld en met vaste premies voor alle deelnemers en wedstrijden waar uitsluitend de
47
Bernd Frick, “Contest theory and sport”, Oxford Review of Economic Policy, vol. 19, nr. 4, 2003, pp. 512-529. Dit werk wordt verder geciteerd als Frick, “Contest theory and sport”.
48
Frick, “Contest theory and sport”, p. 513.
24
ereplaatsen financieel gehonoreerd worden. Indien deelnemers zekerheid hebben over hun beloning en relatieve zekerheid over hun winstkansen, zullen ze geneigd zijn minder moeite te doen. Dit is minder aantrekkelijk voor de supporters. Een verminderde interesse van het publiek heeft op zijn beurt invloed op de commerciële belangen van sponsors. Beloningsstructuren hebben dus een belangrijke invloed op de motivatie van atleten, om betere prestaties neer te zetten. Het is daarom belangrijk om een optimale beloning te geven in functie van de preferenties van de atleet en de kosten en het baten van het winnen. Volgens de wedstrijdtheorie moeten superieure prestaties altijd worden beloond, anders zullen deelnemers minder gemotiveerd zijn om inspanningen te leveren. Topatleten gaan er altijd van uit dat ze een redelijke kans hebben om te winnen. Indien dit niet het geval is zullen ze eerder kiezen om niet deel te nemen. Extra premies of beloningen uitsluitend voor winnaars of uitmuntende prestaties zou volgens de wedstrijdtheorie moeten leiden tot betere prestaties. Dit wordt door de wetenschappelijke literatuur bevestigd, nochtans is er een verschil te merken bij vrouwelijke en mannelijke marathonlopers. 49 Vrouwelijke marathonlopers zouden niet reageren op bonussen. Dit is te wijten aan het feit dat de inspanningsniveaus bij vrouwen heterogeen zijn. Een marathonloopster met meer talent zal relatief weinig moeite moeten doen om te winnen van een tegenstander die minder goed is. Het is dus mogelijk voor vrouwen om een marathon te winnen met een suboptimale prestatie. Dit is bij mannen onmogelijk omdat hun niveaus veel dichter bij elkaar liggen en dus homogeen zijn. Voor vrouwelijke marathonlopers is het rationeler om deel te nemen aan meer dan twee marathons per jaar en zoveel mogelijk op een goede plaats trachten te eindigen. Het prijzengeld wordt verdeeld naargelang de rangschikking. De meeste mannelijke marathonatleten lopen slechts twee wedstrijden per jaar met als doel het prijzengeld en de bonus voor uitzonderlijke prestaties te winnen. Individuele atleten kiezen dus hun strategieën naargelang hun persoonlijke preferenties en een individuele kosten/baten afweging. Winnen is het doel in competitie, maar de verdeling van prijzengelden en de soort beloningsstructuren moedigen atleten aan hun inspanningen en prestaties optimaal te leveren.
49
Frick, “Contest theory and sport”, p. 517.
25
1.4.1. Deviante en bedriegende strategieën Het is moeilijk om innovatieve, creatieve en opzettelijk misleidende, ‘bedriegende’ strategieën van elkaar te onderscheiden. In de sportwereld is er voortdurend discussie over wat toelaatbaar is en wat niet. Bijvoorbeeld, moet men het gebruik van mechanische ergogenische middelen beschouwen als bedrog? 50 Waarom wordt creatine niet als doping beschouwd ondanks het prestatiebevorderende effect? Waarom zijn hoogtestages toegelaten maar het gebruik van EPO niet? Zoals we hierboven reeds gezien hebben moet er bij bedrog sprake zijn van een welbepaalde regelovertreding en moet de bedrieger de opzettelijke intentie hebben om een bepaald voordeel te verschaffen ten opzichte van zijn tegenstander. Afwijkende, deviante strategieën hebben een wezenlijk aandeel in het behalen van winst en succes. Innoverende, nieuwe middelen en methoden kunnen geheel volgens de regels zijn. De combinatie van inzicht, atletisch vermogen en menselijke creativiteit maakt sport interessant om naar te kijken. 51 De verleiding om de regels te overtreden kan echter groot zijn wanneer er onzekerheid is over wat andere atleten (niet) doen. Ook wanneer iedereen de regels breekt en men hiervan op de hoogte is, is de druk op een individuele, eerlijk spelende atleet bijzonder hoog om ook te conformeren. Zoals Jan Tamboer en Johan Steenbergen stellen: Om een wedstrijd te kunnen winnen mag van sporters verwacht worden dat zij zich een voordeel weten te verschaffen om daarmee ongelijkheid tot uitdrukking te brengen. Naast de rol van genetische en andere ‘unfaire’ factoren kan dat voordeel verworven worden door intensieve training, specifieke trainingsmethoden, goede voeding, medische verzorging, adequaat materiaal, e.d.. Dit alles wordt zonder meer als ‘acceptabel’ beschouwd. 52
In wat volgt zal het gaan over in hoeverre men het gedrag van topatleten kan begrijpen en verklaren vanuit een sociologische en economische benadering.
50
Amber Hnatiuk, “Mechanical ergogenic aids and cheating in sport”, Philosophy of Physical Activity, Faculty of Physical Education and Recreation Studies, University of Manitoba, 2005, pp. 1-6.
51
J. Savulescu, B. Foddy & M. Clayton, “Why we should allow performance enhancing drugs in sport”, Br. J. Sports Med, 38, 2004, p. 667. Dit wordt verder geciteerd als Savulescu, Foddy & Clayton, “Why we should allow performance enhancing drugs in sport”.
52
Tamboer & Steenbergen, Sportfilosofie, p. 163.
26
1.4.2. Wat motiveert atleten om prestatieverhogende middelen te gebruiken? Australische wetenschappers hebben onderzoek gedaan naar de overtuigingen en attitudes van atleten tegenover prestatieverhogende middelen. 53 Daaruit blijkt dat er zes belangrijke aspecten zijn die de houding van atleten bepalen. Deze aspecten zijn: - persoonlijke kenmerken - waargenomen risico’s (kans op controles en sancties, schadelijke nevenwerkingen,...) - waargenomen voordelen (vooruitzicht op financiële beloningen en sociale erkenning) - invloeden van referentiegroepen - individuele morele overtuigingen - de geldigheid en aanvaarding van het organisatorisch beleid
Wat betreft de beslissing om prestatieverhogende middelen te gebruiken is de voornaamste factor: dat wat de atleet denkt en waarneemt. Uit onderzoek is gebleken dat veel atleten dergelijke middelen gebruiken, ook al is de effectiviteit op hun prestaties niet bewezen of betwijfelbaar. Over het algemeen is men het er over eens in de literatuur, dat de hoge sociale status van winnaars en de bijhorende (hoge) financiële beloningen, primaire drijfveren zijn voor atleten. In het schema hieronder kan men de verschillende stappen in het beslissingsproces van een atleet erkennen. Hieruit blijkt dat er verscheidene factoren meespelen en dat een atleet niet plots of zonder aanleiding beslist doping te gebruiken.
53
Robert J. Donovan e.a., “A conceptual framework for achieving performance enhancing drug compliance in sport”, Sports Med, vol. 32, nr. 4, 2002, pp. 269-284.
27
Er is een model opgesteld dat de waarschijnlijkheid van druggebruik voorspelt. Een atleet zal het meest geneigd zijn om prestatieverhogende middelen te nemen als de waargenomen nadelen laag zijn. Dit kan zijn omdat het risico om betrapt te worden relatief laag is of omdat de sancties mild zijn. De waargenomen voordelen dienen voldoende groot te zijn. Deze kunnen onder andere zijn: een aanzienlijk grote kans op prestatieverbetering, hoge financiële of sociale beloningen. De atleet zal dan eerder moreel neutraal tegenover druggebruik staan.
28
1.4.3. De economische speltheorie en sociologische modellen Sportwedstrijden zijn situaties waarin de deelnemers een keuze moeten maken tussen verschillende opties, rekening houdend met de keuzes van anderen. Het resultaat van de keuze van speler 1 is afhankelijk van de keuze van speler 2. Atleten verhogen hun kansen door het gedrag van de tegenstander accuraat te kunnen inschatten en hierop gepast te reageren. Conflicten maken deel uit van sociale interacties. Conflictsituaties zijn dan ook al talloze keren onderworpen aan sociologische studies. Een handeling uit eigenbelang kan nadelig zijn voor anderen, terwijl een puur altruïstische handeling niet bevorderlijk hoeft te zijn voor het individu. Dit fenomeen, het kiezen tussen samenwerken of eigenbelang volgen, is reeds uitvoerig onderzocht en besproken in de sociale wetenschappen. De speltheorie is de studie van de wijze waarop strategische interacties tussen rationele spelers gevolgen hebben. De keuze die spelers maken kunnen afhankelijk zijn van individuele preferenties of de algemene nutsbehoefte van een groep. Spelers dienen rekening te houden met wat de andere denkt en doet, dit om een optimale beslissing te kunnen maken in functie van de context. Naargelang wat een speler kiest, kunnen de gevolgen bedoeld of onvoorzien zijn. 1.4.3.1. Het originele Prisoners’ dilemma
Het originele Prisoners’ dilemma komt van A. W. Tucker. 54 Het ‘dilemma van de gevangene’ wordt hypothetisch voorgesteld door twee gevangenen die elk in een aparte cel zitten en worden ondervraagd over een misdaad, die ze samen hebben begaan. De twee gevangenen kunnen niet met elkaar overleggen of ze al dan niet bekennen. Beide gevangenen A en B hebben keuze tussen twee strategieën: bekennen of niet bekennen. Naargelang hun keuze zal de strafmaat respectievelijk minder of meer zijn. De keuze zal echter grotendeels afhankelijk zijn van wat de andere doet. Doordat er geen overleg mogelijk is en er dus geen zekerheid is over het gedrag van de andere, dient men een keuze te maken op basis van verwachtingen van het rationele gedrag van de ander. Matrix: gevolgen van keuzestrategieën in het dilemma van de gevangene
B bekent
B bekent niet
A bekent
(5,5)
(0,10)
A bekent niet
(10,0)
(2,2)
Volgens deze matrix levert bekennen voor A, 5 jaar celstraf op als B ook bekent, maar gaat A vrijuit als B niet bekent. Wanneer A niet bekent, dan krijgt hij de maximale straf van 10 54
Steven J. Brams & Philip D. Straffin Jr., “Prisoners’ dilemma and professional sports drafts”, The American Mathematical Monthly, vol. 86, nr. 2, 1979, p. 80.
29
jaar als B wel bekent en 2 jaar als ze beide de feiten ontkennen. Samenwerken wordt het meeste beloond. Welke keuze brengt nu het meeste voordeel? Dit is het voorgestelde dilemma. De strategie zal afhankelijk zijn of beide spelers, de ‘gevangenen’, elkaar éénmalig of meerdere keren gaan ontmoeten. Als het spel meermaals herhaald wordt, hebben deelnemers de mogelijkheid om op een eerdere keuze van de andere te reageren. Dit is het geval bij sportwedstrijden, maar kan het ‘dilemma van de gevangene’ worden toegepast op sport? Onderzoek heeft uitgewezen dat subjecten onderworpen aan het ‘dilemma van de gevangene’, vanwege de vage, ambigue doelstellingen van het spel verschillende strategieën aannemen. 55 Naargelang wat men hoger inschat of belangrijker vindt, zal men spelen in functie van de competitie als speler of meer gericht zijn op coöperatie als persoon. Ook in sport kan men dit onderscheid maken: een goed atleet blinkt uit in zijn discipline terwijl een goed persoon bewonderenswaardige karakterkenmerken heeft. ‘Goed’ zijn kan dus verschillende betekenissen hebben. Matrix: gevolgen van keuzestrategieën in sport m.b.t. het gebruik van nieuwe, experimentele middelen
B gebruikt
B gebruikt niet
A gebruikt
(5,5)
(10,0)
A gebruikt niet
(0,10)
(15,15)
Men kan het model van het ‘dilemma van de gevangene’ overbrengen op sport om de dubbelzinnigheid omtrent het gebruik van nieuwe, experimentele middelen aan te tonen. Als spelers A en B besluiten een middel te gebruiken, zijn ze beide in het voordeel. Een speler heeft echter het meeste voordeel ten opzichte van de andere, als hij het middel gebruikt en de andere niet. Als beide spelers niet gebruiken, behalen ze echter het meeste voordeel. Ze worden dan geen van beide blootgesteld aan eventuele gevaren (bv. overdosis) of negatieve bijwerkingen op korte of lange termijn. Algemeen wordt het gebruik van experimentele middelen in de sportwereld sterk afgekeurd. Bekeken vanuit het standpunt van een individuele atleet kan het gebruik van dergelijke middelen de risico’s waard zijn. Dit is de hypothese van Kjetil Haugen die stelt dat, door de combinatie van de enorme beloningen voor de winnaar, de effectiviteit van de producten en het relatief kleine aantal controles, er een onweerstaanbare drang ontstaat om vals te spelen. 56
55
C. Norman Alexander Jr. & Harrison G. Weil, “Players, persons, and purposes”, Sociometry, vol. 32, nr. 2, 1969, pp. 121-144.
56
KK. Haugen, “The performance-enhancing drug game”, Journal of Sports Economy, 2004, 34, pp. 513-554, vermeld in J. Savulescu, B. Foddy & M. Clayton, “Why we should allow performance enhancing drugs in sport”, p. 666.
30
1.4.3.2. Asymmetrische wedstrijden in sport
Stel je een oorspronkelijke situatie in sport voor, waarin alle atleten ‘fair’ spelen. Eén deelnemer vindt een nieuwe, deviante, ‘bedriegelijke’ strategie uit. Welke factoren bepalen hiervan de kans op slagen? Er is wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de factoren die leiden tot succes voor een nieuwe (‘cheating’) strategie. 57 Het onderzoek is gebaseerd op een evolutionair spel, met lokale informatie en asymmetrische wedstrijden, waarin actoren eerlijk of vals kunnen spelen. Dit kan worden toegepast op gebruik van doping in sport. 58 Er zijn twee factoren die de verspreiding van doping in sport bepalen. De eerste factor is, het feit dat het moeilijk is om informatie te verkrijgen over het al dan niet gebruik ervan, omdat dergelijke middelen verboden/illegaal zijn. Atleten zijn niet geneigd om ervaringen met dergelijke middelen te delen met iedereen. Informatie over nieuwe doping middelen wordt uitsluitend gecommuniceerd tussen atleten die elkaar min of meer vertrouwen. De tweede factor is, dat in een equilibrium (een toestand van evenwicht tussen de deelnemers), doping de winkansen van atleten verschillend beïnvloedt. Atleten zijn immers geen homogene groep. Ze kunnen onderling sterk verschillen in talent, fysieke sterktes en zwaktes, mentale capaciteiten e.d.. In het onderzoek worden twee soorten type spelers van elkaar onderscheiden. Hoge types hebben een natuurlijk voordeel ten opzichte van lage types. Een hoog type zal dus winnen van een laag type als ze beide dezelfde strategie gebruiken. Indien een laag type ‘vals’ speelt en een andere strategie gebruikt, zal hij winnen van een hoog type dat ‘eerlijk’ speelt. Spelers van hetzelfde type spelen gelijk, als ze dezelfde strategie kiezen. Er wordt ook onderscheid gemaakt tussen twee distributietypes: de verdeling in een groep tussen het aantal hoge en lage types. De deelnemers worden voorgesteld in een cirkel. Maximale segregatie betekent dat gelijke types naast elkaar zitten en er slechts twee spelers zijn die type van een tegengesteld niveau als buur hebben. Als elke deelnemer een type van het andere niveau als buur heeft, dan spreekt men van minimale segregatie. H
57
L
H
H
H
H
L
L
L
L
L
H
Maximale segregatie
Minimale segregatie
Aleksander Berentsen, Esther Bruegger & Simon Loertscher e.a., “The evolution of cheating in asymmetric contests”, University of Bern and Basel, Economics Department, 2004, pp. 1-34. Dit werk wordt verder geciteerd als Berentsen, Bruegger & Loertscher, “The evolution of cheating in asymmetric contests”.
58
Berentsen, Bruegger & Loertscher e.a., “The evolution of cheating in asymmetric contests”, p. 2.
31
Er zijn twee spelmodellen. Het ‘dilemma van de gevangene’ is van toepassing als beide spelers van hetzelfde type zijn. ‘Vals’ (‘eerlijk’) spelen is dan de dominante strategie als de kosten hiervan voldoende laag (hoog) zijn. Wanneer tegenstanders onderling van elkaar verschillen, dan gaat het om een asymmetrisch model. In dit spel is het rationeel voor het lage type om een andere strategie te kiezen dan het hoge type, terwijl het hoge type best dezelfde strategie aanhoudt als zijn minder sterke tegenstander. Het onderzoek heeft volgende resultaten. De gehele gemeenschap heeft meer kans om in verzadigde toestand terecht te komen waarin alle actoren ‘vals’ spelen indien de innovator een laag type is. Een tweede conclusie is, dat een minimale segregatie in een populatie meer resistent is tegen een laag type innovator dan een maximale segregatie. Omgekeerd, als de innovator een hoog type is, dan is een maximale segregatie beter bestand tegen bedrog. Met betrekking tot sport kan men zeggen dat het succes van een afwijkende strategie afhankelijk is van: het talent van de innovator (hoog of laag type), het verschil in niveau tussen de deelnemers in de groep (homogene of heterogene groep) en de beloningsstructuur. Het ‘dilemma van de gevangene’ is enkel van toepassing wanneer atleten onderling over gelijke speelsterkte beschikken. De realiteit van topsport, namelijk de heterogeniteit van atleten, wordt beter voorgesteld met het asymmetrisch model. Dit helpt te verklaren wanneer en waarom atleten, meer of minder geneigd zijn om een dopingstrategie aan te nemen en wat voor gevolgen dit heeft op andere atleten. 1.5. Publieke perceptie Sportfans hechten enorm veel belang aan de waardering van een buitengewone inspanning die een atleet moet leveren om te kunnen winnen. Door het gebruik van doping wordt dit ideaal op de helling gezet. Atleten die doping gebruiken, verschaffen zich een oneerlijk voordeel ten opzichte van andere atleten die het spel eerlijk spelen. Vandaar de sterke emotionele en morele achterdocht tegenover verdachte atleten. Een eerlijke atleet die niet wint, wordt hoger ingeschat dan een gedopeerde atleet die wel wint. De idee van fairness wordt heel belangrijk geacht in sport en in de appreciatie van atletische prestaties. Publieke belangstelling is gericht op uitzonderlijke prestaties die een gevolg zijn van bewonderenswaardige inzet, training, inspanning en volharding. De manieren waarop deze atletische uitmuntendheid wordt bereikt, lijken belangrijk te zijn. Volgens Erik Parens speelt er nog iets anders mee in de appreciatie van atletische prestaties, namelijk de rol van ‘het toeval’. 59 Een 59
Darren Shickle, “Are ‘genetic enhancements’ really enhancements?”, Cambridge Quarterly of Healthcare Ethics, 9, 2000, p. 348. Dit werk wordt verder geciteerd als Shickle, “Are ‘genetic enhancements’ really enhancements?”.
32
aanzienlijk deel van de bewondering van winnaars is de idee, dat de prestatie een uitzonderlijke combinatie is van menselijke inzet en toeval. Het verminderen van het aandeel van toeval zou deze ervaring bedreigen of zelfs helemaal teniet doen. De waarde van een sportactiviteit hangt dus af van de aard van middelen die worden gebruikt om succes te behalen. Dit heeft te maken met de waarde van strijd. Pijn en lijden maken deel uit van het menselijke bestaan. Het worstelen met tegenslag en het verdragen
van
pijn
worden
in
sport
als
‘goede’
karakterkenmerken beschouwd. Het proces van streven naar succes geeft waarde aan de activiteit. Dit is de reden waarom we triatleet Marc Hermans zo bewonderen. Sinds een ongelukkige val, op stage in Lanzarote in 2002, is deze atleet verlamd vanaf zijn borst tot aan de tenen, dit weerhield hem echter niet om opnieuw aan triathlon te doen. Er is bezorgdheid dat sommige technologieën de weg naar succes zodanig verkorten, waardoor prestaties op een te ‘gemakkelijke’ manier kunnen worden verwezenlijkt. Supporters hechten belang aan spektakel en spanning. In voetbal is er een tendens dat er minder doelpunten worden gemaakt dan vroeger. 60 Dit is te wijten aan het feit dat doelmannen door verbeterde levensomstandigheden en trainingsmethodes, groter en efficiënter zijn geworden. De verdedigingsstrategieën zijn ook verbeterd, waardoor aanvallers het moeilijker hebben. Voetbal is dus technischer geworden en er wordt minder gescoord. Als men ervan uitgaat dat over het algemeen supporters liever veel doelpunten zien, dan kan men zich afvragen of deze veranderingen werkelijk een verbetering zijn. 61 Er kan nog een andere oorzaak worden aangeduid voor de hevige, emotionele reacties. Een deel van de walging en criminalisering van steroïdengebruik zou, volgens sommige onderzoekers, te wijten zijn aan de angst om sociaal geconstrueerde genderbarrières te overschrijden. 62 Ze stelden dit vast door de controverse die ontstaan was naar aanleiding van het vrouwelijke, Chinese zwemteam. Elf zwemsters testten positief voor dopinggebruik gedurende de periode van 1993-1994. Steroïdengebruik door vrouwelijke topatleten heeft een ‘vermannelijking’ als gevolg. Dit wordt algemeen beschouwd als een ernstige, negatieve nevenwerking. De onderzoekers vinden dit echter merkwaardig omdat ‘vermannelijking’ en ‘vervrouwelijking’ geen biologische maar sociale constructies zijn. Dat wat als een ernstig neveneffect wordt beschouwd, is 60
Shickle, “Are ‘genetic enhancements’ really enhancements?”, p. 347.
61
Shickle, “Are ‘genetic enhancements’ really enhancements?”, p. 347.
62
Michael D. Burke & Terence J. Roberts, “Drugs in sport: an issue of morality of sentimentality?”, Journal of the Philosophy of Sport, 24, 1997, 99-113.
33
verklaarbaar door het feit dat vrouwen niet meer passen in de sociale geconstrueerde categorie die bij hun geslacht hoort. Volgens dit onderzoek is de sterke afkeer tegenover dopinggebruik bij vrouwen, eerder te wijten aan een sentimentele reactie, dan aan een morele afkeuring. Immers, bij Ben Johnson was er ook een fysieke verandering te merken, toch werd hierover geen probleem gemaakt. Hij werd zelfs meer man doordat zijn spieren er merkbaar sterker en krachtiger uitzagen. De vrouwelijke zwemsters, net als de Oost-Duitse atleten enkele decennia terug, werden, nochtans, in de eerste plaats bestempeld als ‘monsters’ en werden pas in tweede instantie als ‘bedriegers’ beschouwd.
Ben Johnson met zijn toenmalige coach Charles Francis.
De laatste jaren is er veel verwarring en onzekerheid gezaaid. Dit is de sport in het algemeen zeker niet ten goede gekomen. Er hangt een wijd verspreide achterdochtige en pessimistische sfeer rond tal van professionele sporten. Dit is voornamelijk te merken in het wielrennen. Winnaars kunnen met terugwerkende kracht hun kampioenstitel verliezen, zodat er lang na de wedstrijd, nog discussie is over wie de ‘ware’ winnaar is of wie de verliezers zijn.
34
1.6. Korte conclusie De geleidelijke overgang van het amateurisme uit de 19de eeuw naar het modern professionalisme is tot stand gekomen door tal van politieke, maatschappelijke, economische en socio-culturele evoluties. Beide tendenzen karakteriseren nog steeds de hedendaagse (top)sport. Enerzijds zijn er de gemotiveerde liefhebbers die sport beoefenen voor het plezier, anderzijds zijn er deelnemers die competitie bedrijven louter om te winnen. De eerste strekking wordt gelinkt met de boutade ‘meedoen is belangrijker dan winnen’ terwijl de zuivere competitieve strekking wordt gesymboliseerd met de uitspraak ‘winnen is niet alles, maar het enigste doel’. De paradoxale verbanden tussen technologie en sport zijn eveneens kenmerkend voor de hedendaagse sport. De onderlinge interactie tussen technologie en sportactiviteiten is complex: sport kan niet zonder technologie, maar een overdaad aan technologie kan de waarde van een sportactiviteit ondermijnen. De invloed van technologie is cruciaal om te bepalen of resultaten van een wedstrijd waardevol zijn. Zoals we hebben gezien heeft sport verschillende doelen. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen intrinsieke doelen, dit wil zeggen omwille van de sportactiviteit zelf en sport in functie van een groter geheel. Sport wordt dan gebruikt om maatschappelijke, pedagogische en politieke doeleinden te bereiken. Atleten en hun prestaties worden beoordeeld vanuit deze twee perspectieven: sportspecifiek en maatschappelijk. Sport wordt gekenmerkt door dit dubbelkarakter. Sport is een ernstig spel van winnaars, verliezers en bedriegers. Sterke morele evaluatie bij dopingovertredingen wijst erop dat het gaat om een ernstige afwijking van een eerder informele gedragsregel. Doping in sport is absoluut ‘not done’ volgens de sportethos, terwijl andere overtredingen eveneens gesanctioneerd worden maar zonder deze morele verontwaardiging. Doping gebruiken in sport wordt beschouwd als deviant gedrag net zoals drugs afgekeurd worden in de bredere, sociaal-culturele context. Er bestaan criteria die normaal regelovertredend gedrag kunnen onderscheiden, afwijkend en immoreel gedrag. Het paradigma van valsspelen heeft twee belangrijke aspecten: er wordt een prescriptieve, verplichte, regulatieve gedragsregel overtreden en eveneens essentieel is de manier waarop regels worden gehanteerd en de wijze waarop overtredingen worden gedaan. Met andere woorden, de overtreder moet de bewuste intentie hebben om de tegenstanders te misleiden en zo een ‘unfair’ voordeel te verkrijgen. Het problematische hieraan is dat het nooit helemaal duidelijk en controleerbaar is wanneer een atleet werkelijk de bedoeling had om vals te spelen en zo zichzelf te bevoordelen ten koste van de anderen. In sommige gevallen is het aannemelijk dat een atleet doping gebruikt om (sneller) te recupereren van zware, fysieke inspanningen of om op gelijk niveau te komen met andere deelnemers. Bijkomend probleem is dat het huidige beleid dubbelzinnige en inconsistente regels opstelt. 35
Een ander probleem is, dat het begrip ‘doping’ voornamelijk verwijst naar het illegitieme en vooral het immorele gebruik van farmaceutische middelen. Er zijn tal van technieken, middelen en methoden die er voor zorgen dat atleten beter presteren en de grens tussen toelaatbare, creatieve, innovatieve en devaluerende, onaanvaardbare technieken en technologieën is niet altijd duidelijk te trekken. Dit verklaart waarom hierover voortdurend discussie is in de sportwereld. In sport is de strategiekeuze van een individuele atleet eveneens bepalend voor zijn winstkansen. Deze keuzes zijn natuurlijk afhankelijk van de context: hoeveel inspanning vraagt het om te kunnen winnen, wat doen de tegenstanders, hoeveel bedragen de financiële honoraties, wat zijn de gevolgen op korte en lange termijn en dergelijke. Er zijn zes belangrijke aspecten die de houding van een atleet tegenover doping bepalen: persoonlijke kenmerken, waargenomen risico’s, waargenomen voordelen, invloed van referentiegroepen, individuele morele overtuiging, de geldigheid en aanvaarding van het organisatorisch beleid. Ik heb gewezen op het feit dat sportcompetities kunnen worden voorgesteld door het asymmetrisch wedstrijdmodel, gezien de heterogeniteit van de deelnemende atleten. Er is meer kans dat alle deelnemers in een verzadigde toestand geraken door dopinggebruik wanneer de innovator een laag type is. Het ‘dilemma van de gevangene’ is eerder van toepassing wanneer de deelnemers van hetzelfde niveau zijn. Toeschouwers
en
supporters
hebben
een
belangrijke
invloed
op
topsport.
Sportactiviteiten moeten een spannend spektakel zijn, een soort moreel theater met de atleten als de belangrijkste personages. Het publiek heeft bijgevolg specifieke verwachtingen van de atleten en hun prestaties. Dit eerste deel is een uitgebreide inleiding om de dubbelzinnige houding tegenover doping te kaderen. Het dopingvraagstuk is complex, contradictorisch en omvangrijk want het zorgt eveneens voor problemen ver buiten het sportterein. Atleten zijn getraind om tot het uiterste te gaan, er wordt van hen verwacht dat ze bovenmenselijke prestaties leveren maar het doel heiligt niet alle middelen. De wijze waarop atleten ‘winnaars’ worden is essentieel in de beoordeling van exellente, eervolle en bewonderenswaardige prestaties.
36
2. Doping: wat staat er op het spel? 2.1. Wat geldt als doping? 2.1.1. Doperen is een oude menselijke behoefte Volgens het World Antidoping Agency (WADA) is ‘doping’ etymologisch afkomstig van het Nederlandse woord ‘dop’. 63 De Nederlandse kolonisators gebruikten reeds in de 17de eeuw een saus ‘doop’, dit hun uithoudingsvermogen versterkte en de vermoeidheid tegenging. 64 De ingrediënten waren buskruit, brood en ander voedsel. Er vielen tal van doden zodat de Engelse bewindvoerders, in wat nu Noord-Amerika is, zich genoodzaakt zagen om een antidopingwet te installeren. ‘Dop’ was een alcoholisch drankje dat door de Zulu krijgers werd gebruikt om beter te kunnen vechten. De Inca’s kauwden cocabladeren die dienden als plaatselijke verdoving en als genotsmiddel. Zelfs de Oude Grieken stonden al bekend voor hun speciale diëten en stimulerende dranken om zichzelf te versterken. Doping zoals we het nu nog kennen, is ontstaan in de 20ste eeuw, om te verwijzen naar het illegaal druggebruik bij racepaarden. Prestatieverhogende, ‘lichaamsvreemde’ of kunstmatige middelen worden al gebruikt sinds het ontstaan van de competitiesporten. De marathon tijdens de Olympische Spelen van 1904 in St. Louis, V.S., is de geschiedenis ingegaan als één van de eerste dopingschandalen. 65 Marathonloper Fred Lorz nam onmiddellijk de leiding en kwam als eerste over de finish. Hij was echter nog zo fris en monter dat men het verdacht vond. Al snel kwam uit, dat hij halfweg de wedstrijd last had van krampen en de rest van de weg per auto had afgelegd. De laatste zes kilometer heeft hij zelf nog gelopen. Het niets vermoedende publiek onthaalde hem enthousiast als winnaar. Het bedrog kwam onmiddellijk aan het licht en hij werd vervolgens levenslang geschorst. De tweede atleet die als winnaar werd bekroond was Thomas Hicks. Hij kreeg eveneens de twijfelachtige eer om als eerste dopinggebruiker de geschiedenis in te gaan. Tijdens de wedstrijd kreeg Hicks problemen en wou hij opgeven. Zijn verzorgers gaven hem een brouwsel van whiskey en strychnine. Hicks kreeg een energieboost en liep in een roes richting finish. Strychnine was in die tijd een populair
63
Geraadpleegd op http://www.wada-ama.org/en/dynamic.ch2?pageCategory.id=312 op 7/03/2007.
64
Jean Nelissen, Doping. Het duivelse spel met leven en gezondheid, 2000, pp. 51-52. Dit werk wordt verder geciteerd als Nelissen, Doping.
65
Nelissen, Doping, pp. 53-54.
37
middel. In kleine hoeveelheden prikkelt dit het centrale zenuwstelsel, maar in hoge doseringen is het fataal. Het eerste overlijden ten gevolge van doping was in 1896. De Britse wielrenner Arthur Linton won de wedstrijd Bordeaux-Parijs, maar viel kort daarna totaal uitgeput op de grond. Enkele weken later overleed hij. Doorheen de sportgeschiedenis wordt er steeds opnieuw naar mogelijkheden gezocht om beter te presteren. In de 19de eeuw was de wetenschappelijke kennis nog niet zo uitgebreid, wat er voor zorgde dat veel middelen en methoden eerder contraproductief waren voor atletische prestaties. Het Harvard rugbyteam at, bijvoorbeeld, in de voorbereiding naar belangrijke wedstrijden, uitsluitend vlees in de veronderstelling dat dit de viriliteit en agressiviteit zou bevorderen. 66 Dit zorgde echter voor veel spijsverteringsproblemen en deze strategie werd dus snel achterwege gelaten. De lijst met dopingschandalen sinds 1900 is bijna eindeloos. 67 Het International Amateur Athletic Federation (IAAF) zorgde voor het eerste verbod op dopinggebruik in 1928. 68 Tal van andere federaties volgden dit voorbeeld, maar deze inspanningen waren tevergeefs omdat er geen controles werden uitgevoerd. Sinds 1966 voerden zowel het UCI (Union Cycliste Internationale) als de FIFA (Fédération
Internationale
de
Football
Association)
dopingtesten
in
tijdens
de
wereldkampioenschappen, respectievelijk wielrennen en voetbal. Het jaar daarna zorgde het IOC voor een Medische Commissie die een eerste lijst met verboden substanties opstelde. Het is dus opmerkelijk dat dopering al duizenden jaren oud is, terwijl de morele kruistocht voor een dopingvrije sport nog relatief recentelijk is. Men heeft al weet van doping in sport sinds de jaren twintig van vorige eeuw, toch is er pas sinds de jaren zestig een actieve tegenreactie te merken. Dit had ook voornamelijk te maken met het feit dat men niet meer blind kan zijn voor de desastreuze gevolgen van dopinggebruik, na de plotse dood van enkele topatleten zoals de wielrenners Knud Enemark Jensen en Tom Simpson. Tom Simpson overleed tijdens de Tour de France in 1967.
66Paul
H. Haagen, “The players have lost that argument: doping, drug testing, and collective bargaining”, New England
Law Review, 40, 2006, p. 834. Dit wordt verder geciteerd als Haagen, “The players have lost that argument: doping, drug testing, and collective bargaining”. 67Nelissen, 68
Doping, p. 55.
Geraadpleegd op http://www.wada-ama.org/en/dynamic.ch2?pageCategory.id=312 op 7/03/2007.
38
2.1.2. Doping: een complex begrip Nicotine, cafeïne, alcohol, suiker en vetstoffen zijn allemaal biochemische stoffen die mensen gebruiken en die een verslavend effect kunnen teweeg brengen. In kleine hoeveelheden zijn deze stoffen relatief onproblematisch, maar iedereen weet dat veel roken, drinken (alcohol, cola,...), fast-food schadelijke gevolgen hebben op de gezondheid. Een overvloedig gebruik van deze middelen worden over het algemeen als aanvaardbaar beschouwd. We weten dat het ongezond is, nochtans hebben we er blijkbaar weinig morele problemen mee dat dergelijke middelen op grote schaal worden geconsumeerd. Dit is niet zo voor dopinggebruik in sport. Integendeel, terwijl een ongezonde levensstijl beschouwd wordt als iemands eigen verantwoordelijkheid, wordt het dopinggebruik door atleten algemeen verworpen en verboden. Waar ligt nu het verschil? Hoe wordt het paternalisme en het dopingverbod in sport gelegitimeerd? 69 The use of anabolic steroids, in retrospect, will seem almost prehistoric. Steriods are like the early biplanes. People got in them and crashed. But now people fly everywhere without a second thought. Steroids have negative connotations because of harmful side effects, but get rid of the harm associated with enhancement, and where is the controversy? 70
Dit citaat refereert naar de onderliggende problematiek bij dopingkwesties. Terecht zijn er kritische bezorgdheden omtrent de gezondheid en mogelijke risico’s op korte en lange termijn. Stel echter, dat men dopingmiddelen relatief veilig kan maken en de efficiëntie ervan wordt bewezen, zal er dan nog zoveel weerstand zijn? De term ‘doping’ is normatief geladen. Er wordt een negatieve evaluering, ten opzichte van prestatieverhogende middelen, mee uitgedrukt. De voorstanders spreken eerder van prestatieverhogende, stimulerende en ergogene middelen en methoden. Het gebruik van medicijnen is slechts een onderdeel van de brede waaier aan prestatieverhogende praktijken zoals eerder al is vermeld. 71
69
Tamboer & Steenbergen, Sportfilosofie, p. 160.
70
Jerome Glenn, directeur van het Millennium Project aan de Amerikaanse Universiteit voor de Verenigde Naties, Sports Illustrated, 20 maart, 2005, p. 50 vermeld in Evan Osborne, “Performance-enhancing drugs: an economic analysis”, Wright State University, Departement of Economics, 2005, p. 1. Dit werk wordt verder geciteerd al Osborne, “Performance-enhancing drugs: an economic analysis”.
71
Hoberman, Doping.
39
“Doping, of het gebruik van verboden prestatieverhogende middelen door sporters vormt al meer dan honderd jaar een probleem in de sport, maar het was pas na de Tweede Wereldoorlog dat het gebruik ervan wijdverbreid raakte onder profsporters. Doping drong daarna geleidelijk door bij de amateurs, en tegenwoordig lijkt ook de breedtesport zwaar aangetast.” 72
Waarom zijn prestatieverhogende drugs zo controversieel in vergelijking met andere technieken en middelen? Een mogelijk antwoord is dat steroïdengebruik ernstige schade aan de gezondheid teweeg brengt bij de atleet. Uit bezorgdheid voor het welzijn van de atleten is er zoveel weerstand van het sportbeleid en de fans. Het lijkt ongeloofwaardig dat het vrijwaren van de gezondheid de werkelijke reden is. In de National Football League in de V.S. is obesitas een veel groter probleem en het is bekend dat deze atleten erg veel last hebben van chronische blessures en ziektebeelden. 73 Deze hebben allen een serieuze invloed op de levenskwaliteit van topatleten, tijdens en na hun sportcarrière.
Obesitas is een probleem bij American Football-spelers.
Enkele jaren geleden was er heel wat discussie, eveneens in de V.S., over het steroïdengebruik bij professionele baseballspelers. Het was algemeen geweten dat de meeste spelers anabole steroïden gebruikten. Dit was tot recentelijk niet verboden tot men vaststelde dat heel wat jongeren op middelbare scholen, dit ook deden. Er werd aangenomen dat de topatleten een slecht voorbeeld stelden voor de Amerikaanse jeugd. Onderzoek bij Amerikaanse jongeren heeft echter uitgewezen dat het verbeteren van hun fysieke uiterlijk de grootste motivatie is om steroïden te gebruiken en dus niet om atletisch vermogen te verbeteren. 74 Met dit voorbeeld wil ik niet beweren dat topsporters geen invloed zouden hebben op de jeugd, maar dat er nog andere en meer beïnvloedende factoren meespelen wanneer een jongere beslist steroïden te gebruiken. Globaal genomen verwijst de term ‘doping’ naar twee zaken. Ten eerste refereert het “[...]naar het verhogen van menselijke prestaties met kunstmatige middelen”. 75 Hiermee worden voornamelijk drugs in het algemeen bedoeld, waarvan anabole steroïden een bekend voorbeeld zijn. Een tweede begrip van ‘doping’ is complexer en vager: “[...] [D]e veronderstelling dat gebruik ervan een niet-legitieme strategie vertegenwoordigt.” 76
72
Williams, Maximale sportprestaties, p. 23.
73
Osborne, “Performance-enhancing drugs: an economic analysis”, p. 1.
74
Alfred J. Smuskiewicz, “Steroids: is bulking up worth the risk?”, 2004, vermeld in Haagen, “The players have lost that argument: doping, drug testing, and collective bargaining”, p. 834.
75
Hoberman, Doping, p. 49.
76
Hoberman, Doping, p. 49.
40
Wat ook meespeelt is de idee, dat het gebruik van doping onze menselijke natuur aantast en onherroepelijk wijzigt. Deze weerstand is geworteld in de schijnbare tegenstelling tussen het natuurlijke en het artificiële, het onnatuurlijke. Nieuwe wetenschappelijke inzichten en technologieën worden angstig en achterdochtig ontvangen omdat men gelooft dat de mens zich niet mag bemoeien met de natuurlijke, goede gang van zaken. Medicijnen kunnen verantwoord worden omdat ze ziekten genezen en hierdoor de gezondheid bevorderen. Dit zou echter niet het gebruik, door gezonde mensen rechtvaardigen die hun natuurlijke capaciteiten maximaal tot uiting willen laten komen door het nemen van prestatieverhogende middelen of doping. Roesverwekkende, kalmerende of prikkelende middelen worden al eeuwenlang gebruikt door de mens. Dit wordt in onze westerse samenlevingen over het algemeen negatief beoordeeld, maar het wordt toch getolereerd. Elk individu is in principe vrij om zelf te beslissen wat hij drinkt, rookt en inneemt, mits het geen al te schadelijke gevolgen heeft voor de rest van de samenleving. Waarom krijgt een volwassen, rationele atleet niet hetzelfde recht? Blijkbaar is er een enorme drang om de atletische ambitie, die voortdurend de natuurlijke grenzen wil verleggen, binnen de perken te houden. 2.2. Huidige situatie: het internationale antidopingbeleid 2.2.1. World Anti -Doping Agency Na de wielercrisis in de zomer van 1998 besloot het International Olympic Comitee (IOC) een ‘Wereldconferentie over Doping’ te organiseren, om zo, samen met andere organisaties, de strijd tegen doping aan te binden. 77 Deze bijeenkomst had als gevolg de oprichting van het World Anti-Doping Agency (WADA) in 1999. WADA werkt samen met intergouvernementele organisaties, nationale regeringen en sportfederaties. Door het opstellen van een Code en een lijst van verboden middelen probeert men het dopinggebruik wereldwijd tegen te gaan. Het WADA bindt op internationaal niveau de strijd aan tegen doping in sport. 78 De doelstellingen van het Wereld Antidoping Programma zijn: “het fundamentele recht van de atleten beschermen om deel te nemen aan dopingvrije sport en op die manier gezondheid, fairness en gelijkheid voor alle atleten wereldwijd promoten” 79. Om dit te kunnen verwezenlijken heeft het WADP als tweede doelstelling: “het verzekeren van geharmoniseerde,
77
Geraadpleegd op http://www.wada-ama.org/en/dynamic.ch2?pageCategory.id=253 op 7/03/07.
78
Informatiebrochure WADA, “Play true-campagne”, geraadpleegd op www.wada-ama.org op 7/03/07.
79
Geraadpleegd op http://www.wada-ama.org/en/dynamic.ch2?pageCategory.id=365 op 14/03/07.
41
gecoördineerde en effectieve antidopingprogramma’s op internationaal en nationaal niveau met aandacht voor detectie, sanctionering en preventie van dopinggebruik” 80. 2.2.2. Regels Het WADA beschouwt volgende handelingen als overtredingen op de antidopingregels: (a)
de aanwezigheid van een verboden substantie in het lichaam of sporen daarvan in het metabolisme van een atleet
(b)
het gebruik of poging tot gebruik van een verboden substantie of een verboden methode
(c)
het weigeren van, het ontduiken van of het niet ondergaan zonder geldige reden van een aangekondigde en geautoriseerde dopingcontrole
(d)
een schending van de functionele vereisten wat betreft de beschikbaarheid bij buiten-competitie controles, waaronder ook het niet of onjuist doorgeven van de individuele planning (waar, wanneer en wat de atleet doet) of het missen van testen
(e)
het misleiden, of een poging tot het misleiden, van elk onderdeel van een dopingcontrole
(f)
in het bezit zijn van verboden substanties of methodes
(g)
handel voeren in verboden substanties of methodes
(h)
het toedienen of een poging tot het toedienen van een verboden substantie of een verboden methode aan een atleet, of het assisteren, aanmoedigen, helpen, aanstoken, maskeren of elke andere vorm van medeplichtigheid bij het overtreden van een antidopingregel of een poging daarvan 81
Bijkomend geldt ook de regel van de ‘strikte aansprakelijkheid’ die stelt, dat atleten zelf verantwoordelijk en dus aansprakelijk zijn voor wat ze consumeren. Als er een spoor van een verboden stof wordt gevonden, dan zal de atleet in kwestie als ‘schuldig’ worden beschouwd. De individuele atleet wordt gesanctioneerd, maar zijn entourage gaat vrijuit. Dit terwijl het probleem van doping te wijten is aan de algemene sfeer om met elkaar te competiveren. Iedereen, trainers, coaches, (medische) sportbegeleiders en atleten, zijn daarom allen bereid tot het uiterste te gaan. Topsport wordt gekenmerkt door een menselijke bedrevenheid om onbeperkt te presteren en
80
Geraadpleegd op http://www.wada-ama.org/en/dynamic.ch2?pageCategory.id=365 op 14/03/2007.
81
Unesco rapport, “International convention against doping in sport”, Paris, 19 oktober 2005.
42
daarbij wordt de kennis van de sportmedische toepassingen, gebruikt. 82 Het is dus nogal éénzijdig en schijnheilig om uitsluitend de atleet te viseren. De regel van ‘strikte aansprakelijkheid’ is zinvol omdat het betrekking heeft op de individuele verantwoordelijkheid van atleten. Niettemin zou een minder rigide toepassing en een meer casuïsistische benadering aan te raden zijn om misverstanden te vermijden. Het dopingprobleem is complex en wijd verspreid en het vereist daarom een bredere visie op de realiteit van topsport. Veeleer dan een ‘schuldige’ te zoeken, dient er aandacht te zijn voor de gezondheid en het welzijn van de atleten. 83 2.2.3. Therapeutische uitzonderingen Atleten die om medische redenen medicijnen nodig hebben, waarvan één van de bestanddelen als verboden substanties worden beschouwd, kunnen een ‘Therapeutic Use Exemption’ (TUE) aanvragen bij de sportautoriteiten. Er worden drie criteria gehanteerd om te beslissen over de toekenning van therapeutische uitzonderingen. 84 - De atleet zal lijden aan significante gezondheidsproblemen wanneer hij/zij deze verboden substantie of methode niet gebruikt. - Het therapeutisch gebruik zal niet leiden tot een doorslaggevende verbetering van de prestaties. - Er is geen gelijkwaardig therapeutisch alternatief. Tijdens het wereldkampioenschap in 2003 won Kelli White zowel de 100 m als de 200 m sprint. Uit de dopingcontrole bleek dat ze modafinil had gebruikt. 85 Merkwaardig was, dat ze na de finale van de 100 m positief testte, maar negatief na de 200 m. De positieve urinetest werd bekend gemaakt, voor de 4 x 100 m estafettewedstrijd waaraan ze zou deelnemen. White trok zich terug omdat een mogelijke sanctie heel het team zou schaden. Later gaf ze als verklaring dat ze modafinil had gekregen van haar persoonlijke dokter ter behandeling van narcolepsie. Uit haar familiale geschiedenis bleek dat deze ziekte frequent voorkwam. Het International Association of Athletics Federations (IAAF) accepteerde deze uitleg echter niet en beschouwde haar medisch gebruik als doping. 82
Hoberman, Doping, p. 7.
83
Savulescu, Foddy & Clayton, “Why we should allow performance enhancing drugs in sport”, p. 669.
84
Geraadpleegd op http://www.wada-ama.org/en/exemptions.ch2 op 14/03/2007.
85
K. R. Kaufman & Gerner R., “Modafinil in sports”, British Journal of Sports Medicine, 39, 2006, p. 242. Dit werk wordt verder geciteerd als Kaufman & Gerner, “Modafinil in sports”.
43
Modafinil is een psychostimulerend middel dat wordt voorgeschreven bij de behandeling van narcolepsie. Narcolepsie is een zeldzame slaapstoornis met als belangrijkste symptoom, het ongecontroleerd in slaap vallen op willekeurige momenten tijdens de dag. Deze ziekte komt voor bij 0,02-0,05% van de bevolking in de V.S.. 86 Het is een complexe genetische stoornis, dus het verhaal van White kan kloppen. Feit is, dat tijdens dit wereldkampioenschap in 2003, in totaal zes atleten positief werden bevonden op het gebruik van modafinil. Het IAAF sprak, cynisch, over een ‘narcolepsie-epidemie’. Het is zeldzaam, maar mogelijk, dat een topsporter lijdt aan narcolepsie. Het was echter zo dat Kelli White de enige atlete was die beweerde dat ze modafinil gebruikte om medische redenen. De overige atleten hadden dus andere motieven. Bij gezonde mensen zou modafinil een cognitieve verbetering veroorzaken en de alertheid aanscherpen waardoor men zich fitter voelt. Voor atleten betekent dit, dat door het gebruik van modafinil, ze zich beter kunnen concentreren en daardoor beter gaan presteren. In dat geval kan men spreken van een oneerlijk voordeel dat deze atleten zich verschaffen ten opzichte van anderen, die geen modafinil gebruiken. In het geval van White echter, gaat het om een therapeutisch gebruik. De fout die ze maakte was dat ze geen TUE (Therapeutic Use Exemption) had aangevraagd, die het gebruik van dit verboden middel voor medische reden, per uitzondering, zou toelaten. Vooraf aan de urinecontrole heeft White het ook nagelaten om te vermelden dat ze modafinil als medicijn gebruikte. Dat dit te wijten is aan nonchalance of opzettelijke motieven, laat ik in het midden. Het feit is dat, wanneer een atleet werkelijk lijdt aan een ziekte, blessure of stoornis, deze recht heeft op een goede, medische behandeling. De bureaucratische aanpak voor het aanvragen van een therapeutische uitzondering kan nadelig zijn voor de medische behandeling van zieke atleten. De procedure is ingewikkeld en tijdrovend. Het kan ook gebeuren dat atleten andere middelen moeten gebruiken die minder effectief zijn, omdat die niet behoren tot de lijst van verboden middelen en methoden. Een andere zaak die aanleiding gaf tot controverse omtrent het strikte dopingbeleid, betreft een 16-jarige gymnaste uit Roemenië. 87 Tijdens de Olympische Spelen in 2000 won ze de gouden medialle op de ‘all-round’ maar werd ze gediskwalificeerd, omdat ze positief testte op pseudoefedrine. Dit was het gevolg van het nemen van tabletten tegen verkoudheid waarvan één van de bestanddelen pseudoefedrine was. De gymnaste was er zich niet van bewust dat ze doping had genomen. Ze had de tabletten van de ploegarts gekregen. Ondanks dat de tabletten 86M.
Thorpy, “Current concepts in the etiology, diagnosis, and treatment of narcolepsy”, Sleep Med, 2, 2001, p. 5-17,
vermeld in Kaufman & Gerner, “Modafinil in sports”, 2006. 87
Kaufman & Gerner, “Modafinil in sports”, p. 242.
44
haar duizelig maakten en dus niet bepaald prestatiebevorderend waren, werd dit als een dopingovertreding beschouwd. De diskwalificatie weerhield haar niet om de week nadien een zilveren medaille te behalen op een andere gymnastische discipline. In tegenstelling tot White, die bij de 200 m negatief testte maar toch gediskwalificeerd werd, mocht deze gymnaste haar medaille houden. 88 2.2.4. Controles en sancties De controlerende instanties moeten voortdurend oog hebben voor nieuwe farmacologische middelen en innovatieve methoden. Eén van de moeilijkheden blijft, onder andere, het testen op dopingmiddelen met testosteron. Anabole steroïden zijn synthetische derivaten van het mannelijk hormoon, testosteron. De methode van de urinecontrole is betrouwbaar als de steroïden intramusculair worden ingespoten. Indien echter de steroïden oraal zijn ingenomen verdwijnen de sporen in de urine relatief snel, enkel uren na de inname. 89 Men is voortdurend op zoek naar betrouwbare detectiemethoden, zoals biomerkers, die kunnen wijzen op langetermijngebruik. Het probleem met urinetesten is dat ze geen onderscheid kunnen maken tussen éénmalig gebruik of langetermijngebruik. Dit kan belangrijk zijn als het gaat om het onvrijwillige gebruik van verboden middelen. Tijdens de Braziliaans voetbalcup in 1997 werden sporen van morfine in de urine van een speler gevonden. 90 De voetballer beweerde niet bewust doping te hebben gebruikt, maar hij zou zes uren voor de wedstrijd een broodje met maanzaadjes hebben gegeten. Het is bekend dat het consumeren van deze zaadjes de oorzaak kan zijn voor een concentratie morfine in de urine. De atleet werd tijdelijk op non-actief gezet en werd na onderzoek onschuldig bevonden. Haaranalyses zouden hierover uitsluitsel kunnen geven en eventuele niet in de urine detecteerbare bestanddelen, kunnen aantonen. 91 Haaranalyses kunnen echter niet worden gebruikt voor routinecontroles. De negatieve resultaten uit deze analyses kunnen het positieve resultaat van een urinetest niet ontkrachten. Haaranalyses zijn een zinvolle, aanvullende methode, omdat het retrospectieve informatie biedt, maar deze procedure is eveneens tijdrovend en duur.
88
Kaufman & Gerner, “Modafinil in sports”, p. 242.
89
C. Saudan & N. Baume e.a., “Testosterone and doping control”, British Journal of Sports Medicine, 40, 2006, pp. 21-24.
90
Antonio F. Midio e.a., “The possibilities of hair analysis in the determination of involuntary doping in sports”, Sports Med, vol. 31, nr. 5, 2001, p. 323. Dit werk wordt verder geciteerd als Midio e.a., “The possibilities of hair analysis in the determination of involuntary doping in sports”.
91
Midio e.a., “The possibilities of hair analysis in the determination of involuntary doping in sports”, pp. 321-324.
45
Een speler van de NBA (National Basket Association in de V.S.) die vrijwillig toegeeft dat hij drugs of een verboden prestatieverhogend middel heeft gebruikt, zal counseling en behandeling krijgen, maar hij wordt niet gesanctioneerd. Volgens de internationale antidopingcode zou dergelijke speler onmiddellijk uitgesloten worden van de competitie. 92 Als een atleet betrapt wordt op dopinggebruik, zal hij/zij bij een eerste overtreding twee jaar diskwalificatie riskeren. 93 Bij een volgende overtreding is de sanctie een levenslange uitsluiting. Als de overtreding wordt vastgesteld binnen wedstrijdverband, worden de behaalde resultaten ongeldig verklaard. In de Major League Baseball is er pas sinds 2002 een verbod op het gebruik van steroïden en sindsdien worden er willekeurige controles gedaan. Vanuit de baseballwereld is er lang en hevig weerstand geboden tegen het verrichten van dopingcontroles. De voornaamste reden hiervoor was, het overtreden van de privacy van de atleten. De eerste dopingtesten waren sanctieloos omdat ze uitsluitend de bedoeling hadden om na te gaan in hoeverre het steroïdenprobleem zich stelde. Indien meer dan vijf procent van de geteste spelers positief zouden blijken, dan zouden er in het vervolg sancties worden uitgevoerd. Dit was het geval en bijgevolg gelden er sinds 2004 disciplinaire maatregelen. 94 Deze twee voorbeelden maken duidelijk dat het mogelijk is om anders na te denken over het probleem van doping in sport. Door rigide procedures te hanteren en o.a. binnen-competitiecontroles uit te breiden naar buiten-competitie-controles, creëert men steeds meer een sfeer van achterdocht en pessimisme. Elke atleet wordt reeds bij voorbaat gewantrouwd en veroordeeld. Topatleten moeten buiten competitie twee keer twee uur per dag beschikbaar zijn voor dopingtesten. Dit is een serieuze inbreuk op hun privacy en autonomie. In verband met het controleren op dopinggebruik stelt zich het probleem van toestemming. Om bloed- of urinestalen te nemen moet de atleet in kwestie zijn toestemming geven. In realiteit is er weinig keuze: wie de controle weigert, riskeert uitsluiting. Een ander conflict dat hieraan is gelinkt, hoe kan men het doorgeven van vertrouwelijke informatie over een patiënt, de atleet, aan een derde partij legitimeren? 95 Dit druist in tegen de medische ethiek waarin het welzijn van de patiënt, de vertrouwensrelatie tussen arts en patiënt, en het beroepsgeheim belangrijke begrippen zijn. De vraag is hoever men mag gaan in het controleren en hoe men dit kan rechtvaardigen.
92
Haagen, “The players have lost that argument: doping, drug testing, and collective bargaining”, p. 841.
93
Geraadpleegd op http://www.dopingautoriteit.nl/wat_is_doping/veelgesteldevragen op 30/05/2007.
94
Haagen, “The players have lost that argument: doping, drug testing, and collective bargaining”, p. 842.
95
David A. Cowan & Andrew T. Kicman, Editorial: “Doping in sport: Misuse, Analytical Tests, and Legal Aspects”, Clinical Chemistry, vol. 43, nr. 7, 1997, pp. 1110-1113.
46
Sports competition at any serious level is about excess. It is about pushing human physical accomplishment to its outer limits. Those limits continue to be pressed by better coaching, better training, and better understanding of the human body. For good reasons, sporting bodies like the World Antidoping Agency have sought to remove from that competition the use of substances that are either injurious to the health of athletes or are deemed to be contrary to the spirit of sport. Because those substances are both so effective and so difficult to detect, the effort to keep them out of sport is extraordinarily difficult. Inevitably, whatever credible system is used to deal with this problem will involve significant invasions of athlete privacy, will inappropriately penalize the unwary and ill-informed, and will fail to detect some egregious cheats. 96
Het valt ernstig te betwijfelen dat het huidige controle- en sanctiesysteem het dopingprobleem werkelijk kan oplossen. Atleten en hun begeleiding zullen altijd manieren zoeken en vinden om de concurrentie te overtroeven. Dit is de essentie van topsport, het onbeperkt streven naar excellentie. Diegene die goed op de hoogte zijn van de nieuwste sportwetenschappelijke inzichten zullen altijd door de mazen van het antidoping-net glippen. De atleten die toch worden betrapt zijn slecht geïnformeerd, onvoorzichtig en onbehoedzaam. 2.2.5. Preventie en educatie Met het oog op het welzijn en de gezondheid van atleten is het belangrijk om preventief en educatief te werken. Het WADA doet hiervoor inspanningen maar deze zijn veeleer gericht naar het dogmatiseren van de antidopinggedachte. Het wetenschappelijk onderzoek dat door het antidopingbeleid wordt georganiseerd is voornamelijk gericht op het verbeteren van detectietechnieken om verboden stoffen te vinden en het jaarlijks updaten van de lijst van verboden middelen en methoden. 97 De educatie die ze bieden is zinvol omdat het deze atleten informeert over de schadelijke gevolgen van bepaalde substanties, maar opnieuw, dit wordt gedaan vanuit de premisse dat alle vormen van doping immoreel zou zijn. Sociaal onderzoek heeft uitgewezen dat atleten zich weinig verbonden voelen met de basis van de antidoping benadering. 98 Professionele atleten plannen hun carrière en doen alles om de top te bereiken in hun discipline. Bijgevolg hebben de moraliserende argumenten van het ‘anti’-beleid weinig invloed op het gedrag van topatleten. Degelijke en effectieve preventie en educatie is noodzakelijk en dient gebaseerd te worden op kritisch, evidence-based wetenschappelijk 96
Haagen, “The players have lost that argument: doping, drug testing, and collective bargaining”, p. 849. De vetgedrukte tekst is mijn aanpassing.
97
Geraadpleegd op http://www.wada-ama.org/en/dynamic.ch2?pageCategory.id=249 op 14/03/2007.
98
John Mendoza, “The war on drugs in sport: A Perspective From the Front-Line”, Clinical Journal of Sports Medicine, 12, 2002, p. 257.
47
onderzoek. Alleen zo kan er adequaat gereageerd worden op de problemen ten gevolge van doping.
Voedingssupplementen zoals vitaminen en mineralen worden massaal gebruikt en niet alleen in de sportwereld. Naar schatting zou ongeveer veertig procent van de Amerikaanse bevolking regelmatig dergelijke supplementen nemen. 99 Het gebruik ervan, door gezonde atleten, wordt echter sterk afgeraden. Veel van deze producten zouden immers weinig of niet bevorderlijk zijn. Ze zorgen niet voor betere prestaties maar verhogen wel de kans op positieve dopingcontroles. Dit komt doordat tal van deze commerciële producten, verboden bestanddelen bevatten die bijgevolg ook niet vermeld staan op de bijsluiter. Er zijn slechts twee biochemische stoffen waarvan men weet dat ze ergogeen kunnen zijn: cafeïne en efedrine. Nochtans worden energiedranken, sportrepen en vitaminetabletten op grote schaal gepromoot en genomen:“[...] it is ironic that for many of in sport, nutrition seems now to be a religion rather than a science [...].” 100 Men hecht blijkbaar meer geloof aan de placebowaarde van voedingssupplementen dan aan de evidence-based praktijk van het wetenschappelijk onderzoek.
D.W. Kaufman e.a., “Recent patterns of medication use in the ambulatory population of the United States. The
99
Slone survey”, JAMA, 2002, 287, pp. 337-344, vermeld in Andrew Pipe & Christiane Ayotte, “Nutritional supplements and doping”, Clinical Journal of Sport Medicine, 12, 2002, p. 245. Dit werk wordt verder geciteerd als Pipe & Ayotte, “Nutritional supplements and doping”. 100
Pipe & Ayotte, “Nutritional supplements and doping”, p. 245.
48
2.3. Argumenten om doping te verbieden De kritische vraag of er grenzen moeten gesteld worden aan prestatieverhogende activiteiten en waar deze dan moeten worden getrokken, heeft volgens Hoberman drie belangrijke dimensies. 101 Vanuit een ethische bezorgdheid moet men nagaan welke invloeden doping heeft op de sportiviteitsnormen, medische overwegingen dienen gemaakt te worden over de mogelijkheid van schadelijke effecten en bijwerkingen. Vragen over de mogelijkheden en de grenzen van het manipuleren en transformeren van het menselijk organisme zijn antropologisch van aard. “De alomtegenwoordigheid van drugs en hun al duizenden jaren durende fundamentele rol in het leven van de mens, zijn van cruciaal belang voor onze vraag.” 102 In het dopingdebat komen telkens de begrippen: fairness, natuurlijkheid, gezondheid, rechtvaardigheid en gelijkheid naar voren. Dit zijn dan ook de funderende principes voor de ‘Play True’-campagne van het WADA.
WADA’s tag line “play true” encapsulates WADA’s core values, and WADA’s logo visually expresses the universal spirit of sport practiced naturally, within the rules, and free from artificial enhancements. The logo’s “equal sign” expresses equity and fairness and is made with a human touch to reflect the particularities of each individual. The “square” represents the customs and the rules that must be respected. The mark is dynamic, yet simple, as is the nature of sport. The color black evokes neutrality and is the traditional color of the referee. Green evokes health and nature and is the usual color of the field of play. 103
Er zijn drie principes bepalend voor het opstellen van de dopinglijst. Een substantie of een methode wordt verboden als het aan twee van de drie criteria voldoet. De stof of methode in kwestie is: prestatiebevorderend, schadelijk voor de gezondheid en/of in strijd met ‘de geest van de sport’. 104 De dopinglijst geeft aan welke middelen en methoden verboden zijn, maar geeft geen bevredigend antwoord op de vraag waarom dergelijke middelen dan verboden zijn. De criteria verwijzen naar vage begrippen. Ik ga daarom, in wat nu volgt, proberen deze begrippen te verduidelijken.
101
Hoberman, Doping, p. 54.
102
Hoberman, Doping, p. 54.
103
Geraadpleegd op http://www.wada-ama.org/en/dynamic.ch2?pageCategory.id=260 op 14/03/2007.
De vetgedrukte tekst is mijn aanpassing. 104
Geraadpleegd op http://www.dopingautoriteit.nl/wat_is_doping/veelgesteldevragen op 30/05/2007.
49
2.3.1. Natuurlijkheid Volgens de omschrijving van het WADA moet sport ‘natuurlijk’ beoefend worden, dit wil zeggen de regels respecteren en sport vrijwaren van kunstmatige verbeteringen. De tegenstelling tussen het ‘natuurlijke’ en het ‘artificiële’ is heel ambigu en het voldoet niet als argument om prestatiebevorderende middelen te verbieden. Bloeddoping en steroïden zijn verboden maar niettemin maken bloed en steroïden van ‘nature’ deel uit van het menselijk lichaam. 105 Dat het onnatuurlijke immoreel zou zijn, is een valse stelling. Pacemakers en kunstmatige ledematen zijn vreemd aan het menselijk lichaam nochtans worden ze niet als ‘fout’ beschouwd in het dagelijkse leven noch in sport. 106 De verdeling in ‘natuurlijk’ en ‘onnatuurlijk’ gedrag raakt de kern van het probleem hoe doping te definiëren. Als de mens een ‘instinctieve’ behoefte heeft aan stimulerende middelen als cafeïne, zoals sommige auteurs hebben beweerd, wordt het moeilijker doping als een onnatuurlijke strategie te omschrijven. Men kan ook veronderstellen dat er een nuttigheidsinstinct bestaat dat gezorgd heeft voor algemene ontdekking en gebruik van narcotische middelen om de basisbehoeften van de mens te bevredigen. Als deze behoefte – die de overlevingskansen van de mens lijkt te vergroten- echter universeel is, krijgt doping een minder kunstmatig etiket. Vanuit dit standpunt kan het gebruik van drugs bij sport beredeneerd worden als een uiting van een fundamentele menselijke drang om het eigen lichaam boven zijn normale metabolische staat uit te tillen. 107
Het lijkt inderdaad dat we een natuurlijke drang hebben naar roesverwekkende, kalmerende en stimulerende middelen. Dit is de voornaamste reden dat mensen roken, koffie drinken, chocolade eten, alcohol drinken e.d.. Als we dit feit erkennen, kan het de houding tegenover doping in een ander daglicht stellen. 2.3.1.1. Cafeïne
Cafeïne stimuleert het centrale zenuwstelsel en wekt alertheid en opwinding op. Het stimuleert eveneens de afgifte van epinefrine door de bijnieren wat de hart-longfunctie en het brandstofverbruik doet opvoeren. Cafeïne kan het prestatievermogen bij tal van inspanningen
105
Deborah P. Vossen, “Toward a philosophical justification for the bans against performance-enhancing substances
in Olympic sport”, The Global Nexus Engaged, Sixth International Symposium for Olympic Research, 2002, p. 187. Dit werk wordt verder geciteerd als Vossen, “Toward a philosophical justification for the bans against performanceenhancing substances in Olympic sport”. 106
Vossen, “Toward a philosophical justification for the bans against performance-enhancing substances in Olympic
sport”, p. 187. 107
Hoberman, Doping, p. 55.
50
bevorderen zoals uit vele onderzoeken blijkt. 108 Australische wetenschappers hebben het effect van cafeïne bij professionele roeiers onderzocht en het resultaat was positief. Het ging hier om een experiment in een gecontroleerde laboratorium setting. Het is echter mogelijk dat de stress die wordt veroorzaakt tijdens de competitie, door de aanmaak van epinefrine, het effect van cafeïne teniet doet. 109 Cafeïne is sinds 2004 toegelaten door het antidopingbeleid omdat het in tal van dranken zit. Waarom wijkt men in dit geval af van het strakke beleid? 2.3.1.2. Creatine
Over het gebruik van creatine monohydraat (de kunstmatige variant van de endogene, natuurlijke stof creatine) is er ook heel wat discussie. Dit voedingssuplement is niet verboden maar uit onderzoek blijkt wel dat het atletische prestaties kan bevorderen, voornamelijk bij fysieke activiteiten met herhaalde, korte periode van hoge inspanningsintensiteit. 110 Het meeste creatinegebruik is vastgesteld in sporten zoals American football, voetbal, squash en lacrosse. 111 De endogene productie van creatine wordt verzorgd door de lever en de exogene inname gebeurt voornamelijk door het eten van rood vlees en vis. Dit zorgt voor de essentiële, dagelijkse dosis creatine (2 g/dag) bij een gezonde persoon van 70 kg. 112 Creatine monohydraat als supplement wordt massaal gebruikt door zowel recreatieve als professionele, jonge en oudere, mannelijke en vrouwelijke atleten. Er zijn geen sterke wetenschappelijke bewijzen die negatieve nevenwerkingen aantonen. 113 Langetermijngebruik is echter nog niet onderzocht, dus enige voorzichtigheid is wel aangewezen. Creatine kan de atletische prestaties gunstig beïnvloeden en komt zowel in endogene als exogene vorm voor. Net zoals bij cafeïne is het onduidelijk waarom creatine wel toegelaten wordt. Het is dan wel in principe toegelaten voor alle atleten, maar het is niet vergezocht dat van nature bevoordeelde atleten, door creatine te nemen, nog meer voorsprong kunnen nemen op minder begaafde atleten. Creatine wordt niet beschouwd als doping en dus kan het gebruik ervan niet gelden als een officiële dopingovertreding, nochtans komt het in praktijk hier wel op neer. Misschien wordt het gebruik van creatine supplementen getolereerd omdat hetzelfde effect wordt bereikt door bepaalde voedingswaren te consumeren. 108
Williams, Maximale sportprestaties, pp. 169-173.
109
Williams, Maximale sportprestaties, p. 172.
110
Michael G. Bemben & Hugh S. Lamont, “Creatine supplementation and exercise performance”, Sports Med, vol. 35,
nr. 2, 2005, pp. 107-125. Dit werk wordt verder geciteerd als Bemben & Lamont, “Creatine supplementation and exercise performance”. 111
Bemben & Lamont, “Creatine supplementation and exercise performance”, p. 123.
112
Bemben & Lamont, “Creatine supplementation and exercise performance”, p. 108.
113
Bemben & Lamont, “Creatine supplementation and exercise performance”, p. 122.
51
2.3.1.3. Bloeddoping
De methode van bloedtransfusie wordt al sinds de jaren zestig gebruikt in de sportwereld.
Het
zou
de
zuurstoftoevoer
in
het
bloed
stimuleren
en
dus
het
uithoudingsvermogen kunnen bevorderen. ‘Bloodboosting’ is de populaire term waarmee wordt bedoeld dat het eigen bloed dat wordt afgenomen, wordt versterkt met een middel, rHuEPO. Dit wordt dan vervolgens op een later moment opnieuw ingespoten bij de atleet. Bloeddoping wordt sinds 1986 beschouwd als een verboden methode. 114 Ook over deze methode is er discussie. In hoeverre kan men volhouden dat deze methode onnatuurlijk is? Het gaat immers om het herinbrengen van het eigen bloed met weliswaar een kunstmatig aangemaakte variant van een natuurlijk hormoon. Deze methode maakt duidelijk dat de distinctie tussen therapeutische en verbeterende doeleinden complex is. Dit zal in de toekomst zeker niet veranderen, integendeel. De controles op bloeddoping zijn al redelijk ver gevorderd en relatief betrouwbaar. Dit betekent niet dat de strijd tegen doping definitief beslecht zal worden, want de alternatieven of de ‘nieuwe gevaren’ volgens de tegenstanders, staan al voor de deur. Onderzoekers hebben een soort proteïnen ontdekt, hypoxia inducibele factoren (HIFs), dat ervoor zorgt dat in omstandigheden waarbij het zuurstofgehalte laag is, dus o.a. bij fysieke inspanningen, de aanmaak van rode bloedcellen wordt gestimuleerd (EPO) en er enzymen vrijkomen die de energie bevorderen. 115 Hierdoor krijgen de spieren, die fysieke inspanningen leveren, dus zowel extra zuurstof als extra energie. De biochemische of genetische manipulatie van dergelijke HIFs is een veelbelovende therapeutische methode bij kanker en hartaanvallen. Als genetische doping biedt het echter ook toekomstperspectieven. Deze procedure zou immers niet identificeerbaar zijn door de huidige controles. Het grote nadeel van deze genetische manipulatie is dat het de kans op kanker verhoogt. 2.3.2. Gezondheid Door dopinggebruik op basis van het gezondheidsargument te verbieden wordt door sportorganisaties in elk geval op selectieve wijze een beroep gedaan op een sport-externe waardemaatstaf. Die waardemaatstaf (‘gezondheid’) wordt namelijk niet gehanteerd bij de beoordeling of een activiteit als ‘sport’ erkend kan worden. Dat men door te gaan boksen, autoracen of bergbeklimmen bepaalde gezondheidsrisico’s loopt, wordt door sportorganisaties bovendien gezien als iemands eigen verantwoordelijkheid. Het gebruik van doping wordt als een gezondheidsrisico beoordeeld, waarvan
114
Geraadpleegd op http://www.wada-ama.org/en/dynamic.ch2?pageCategory.id=312 op 14/03/2007.
115
G. Lippi & G. C. Guidi, “Gene manipulation and improvement of athletic performances: new strategies in blood
doping”, British Journal of Sports Medicine, 38, 2004, p. 641.
52
sportorganisaties menen dat de verantwoordelijkheid niet aan de individuele sporter kan worden overgelaten. En een belangrijk verschil met bijvoorbeeld de verplichting tot het dragen van een helm of van scheenbeschermers is, dat het hier geen sporttakspecifieke, maar een de gehele sport overkoepelend verbod betreft. Op schakers en biljarters heeft het evenzeer betrekking als op wielrenners en atleten. Vanwaar, nogmaals, deze overkoepelende – en tegelijk ook selectieve- vorm van ‘paternalisme’? 116
Berthold Brecht heeft ooit gezegd “topsport begint waar de gezondheid ophoudt” 117118. Het paradoxale aan sport is, dat het enerzijds een middel is om een gezonde levenstijl te leiden en anderzijds wordt de gezondheid van de atleet nadrukkelijk en vrijwillig op het spel gezet door aan sport te doen. Gezondheid moet een bezorgdheid zijn in het sportbeleid, maar het paternalisme dient gerechtvaardigd te worden. Het is onjuist, gebruik van schadelijke prestatiebevorderende middelen als immoreel te bestempelen. Roken brengt de gezondheid ernstige schade toe, maar daaruit volgt niet dat roken noodzakelijk moreel ‘fout’ zou zijn, noch dat men kan rechtvaardigen roken te verbieden. 119 Een tweede argument is, dat het risico op schade een wezenlijk element is van tal van sporten. 120 Indien het risico op schade werkelijk een gegronde reden zou zijn voor een verbod, dan zouden er reeds veel sporten zijn verboden. Dit is niet het geval. Men zoekt manieren om sportactiviteiten spannend te houden en tegelijk neemt men maatregelen om de veiligheid van atleten zo goed mogelijk te garanderen, zoals bijvoorbeeld bij de Formule-1 racen. 2.3.2.1. Cannabis en alcohol
Cannabis staat op de lijst van verboden middelen en methoden ondanks dat het niet de prestaties bevordert. Integendeel, het roken van cannabis werkt eerder verlammend bij het leveren van inspanningen. Het verstoort het denkvermogen, de psychomotoriek en het belemmert het uitvoeren van fysieke bewegingen. Het enige effectieve effect van cannabis is, dat het een atleet doet ontspannen en het hem een euforisch gevoel geeft. Atleten die extreme sporten beoefenen hebben statistisch gezien meer kans om cannabis te gebruiken. 121 Het zou stress en angst verminderen en de slaap bevorderen. Als atleten cannabis gebruiken dan doet ze 116
Tamboer & Steenbergen, Sportfilosofie, p. 166.
117
Hoberman, Doping, p. 9.
118
Tamboer & Steenbergen, Sportfilosofie, p. 149.
119
Vossen, “Toward a philosophical justification for the bans against performance-enhancing substances in Olympic
sport”, p. 186. 120
Vossen, “Toward a philosophical justification for the bans against performance-enhancing substances in Olympic
sport”, p. 186. 121
M. Saugy e.a., “Cannabis and sport”, British Journal of Sports Medicine, 40, 2006, p. i13.
53
dit buiten de competitie en niet om hun prestatie te bevorderen, althans toch niet rechtstreeks. Recreationeel druggebruik wordt maatschappelijk verworpen en dit heeft invloed op het morele sportdomein. Cannabis roken behoort niet tot een gezonde levensstijl en het wordt daarom verboden binnen het sportcircuit. Alcohol kan geconsumeerd worden om het gevoel van stress onder controle te houden. Dit kan belangrijk zijn bij precisiesporten zoals handboogschieten, biljarten en darten. Het zou de nadelige gevolgen van angst op de fijne motoriek verminderen en daardoor een gunstig effect teweeg brengen. 122 Alcoholische dranken worden tijdens de wedstrijd gedronken om het beven tegen te gaan en het kan mogelijk ook het zelfvertrouwen beïnvloeden waardeer de atleet beter gaat spelen. In de meeste gevallen echter zijn de gevolgen van alcoholconsumptie uitsluitend nadelig. Alcohol is verboden tijdens de competitie van volgende sporten: autosport, bowls, handboogschieten, jeu de boules, karate, luchtvaart, moderne vijfkamp (alleen bij schietonderdelen), motorsport, powerboaten. 123 Een deel van de dubbelzinnige houding tegenover doping valt te verklaren door het feit dat het gebruik van recreationele drugs als deviant gedrag wordt beschouwd in de bredere sociale context. 124 Indien dit meer aanvaard zou zijn, zou er eveneens minder weerstand zijn tegenover doping in sport. Dit heeft maken met de tegenstrijdigheden die sociaal aanvaardbare vormen van drugs (cafeïne, nicotine, alcohol,...) oproepen. De vraag blijft: “Waarom wordt deelname aan een gevaarlijke sport aan iemands eigen beslissingsverantwoordelijkheid overgelaten en waarom geldt dat niet voor het gebruik van ‘gevaarlijke middelen’, zelfs ook als die sport zelf ongevaarlijk is?” 125
122
Williams, Maximale sportprestaties, pp. 132-135.
123
The World Antidoping Code, “The 2007 prohibited list”, versie van 16/09/2006, geraadpleegd op www.wada-
ama.org op 28/03/07. 124
Andy Miah, Genetically modified athletes. Biomedical ethics, gene doping and sport, 2004, p. 95. Dit werk wordt verder
geciteerd als Miah, Genetically modified athletes. 125
Tamboer & Steenbergen, Sportfilosofie, p. 166.
54
2.3.3. Fairness I am committed to the philosophy of Olympism. The Olympics are a showcase of agonistic competition in an arena of honor and mutual respect. They exemplify the principles of fair play – or should – and vicariously display what it is to be human and excellent… excellent and yet human. They have provided the model for sporting behaviours and should be retained for this reason. However, if they become an arena for gladiatorial display and egotistical behaviours by a commodified professional athlete using drugs, then they have no value place any more in our society. 126
Het fairness-argument is gebaseerd op de idee dat een competitie moet gaan tussen spelers van ‘gelijke speelsterkte’ waarbij de deelnemers beschikken over ‘gelijke winst- en startkansen’. Zoals we al gezien hebben in het eerste deel, betekent formele ‘fair play’ het respecteren van de regels. Informele ‘fair play’ is een morele houding die bijgevolg de voorgeschreven regels overstijgt. Het is deelnemen volgens ‘de geest van de sport’, waarbij men respect heeft voor de tegenstander als persoon. Het kan kloppen dat een prestatiebevorderend middel of methode een voordeel creëert, dit is echter geen bewijs om te beweren dat het een ‘unfair’ voordeel zou zijn. 127 Een verbod op dergelijke middelen is met het argument van fairness dus niet gerechtvaardigd. 128 Dit argument is gebaseerd op het beginsel van gelijke kansen voor alle deelnemers. Om daaraan tegemoet te komen zijn er in principe twee mogelijkheden: iedereen mag wel doping gebruiken of iedereen niet [sic]. Kiest men voor de laatste mogelijkheid dan kiest men voor inperking van de keuzevrijheid van de deelnemers. Het is deze inperking, en niet de keuzevrijheid, die legitimering behoeft. Er is met andere woorden een extra argument nodig dat duidelijk maakt, waarom juist voor een verbod zou moeten worden gekozen. 129
Er dienen dus argumenten te worden gegeven waarom men in het algemene belang een paternalistische daad stelt, door een prestatiebevordend middel te verbieden en hierdoor de keuzevrijheid van de individuele atleet beperkt. Argumenten die ter versterking worden aangevoerd om een verbod te justifiëren zijn de argumenten van bedrog en dehumanisatie.
126
John Daly maakt zijn argumenten duidelijk in de tekst voor de OATH Symposium, “The OATH Report – 1999”,
p. 58, vermeld in DaCosta, Olympic studies, p. 190. De vetgedrukte tekst is mijn aanpassing. 127
Vossen, “Toward a philosophical justification for the bans against performance-enhancing substances in Olympic
sport”, p. 188. 128
Tamboer & Steenbergen, Sportfilosofie, p. 165.
129
Tamboer & Steenbergen, Sportfilosofie, p. 165.
55
Het dehumanisatie-argument is gebaseerd op de veronderstelling dat dehumanisatie fout is en dat het gebruik van prestatiebevorderende middelen de atleet dehumaniseert. 130 De atleet zou door dergelijk gebruik, minder menselijk worden en meer op een machine beginnen te lijken. Dat een persoon door een bepaalde technologie te gebruiken, zou kunnen ontmenselijken lijkt me al sterk. Naar mijn mening maakt deze inventiteit en creativiteit net de kern uit van ons menszijn. Dat wil niet zeggen dat we technologieën niet kunnen inzetten voor negatieve, immorele en schadelijke doeleinden, denk maar aan de uitvinding van de atoombom. Mensen verrichten onethische daden, maar dat maakt ons niet minder mens. Prestatiebevorderende middelen kunnen atleten in staat stellen om hun menselijke mogelijkheden te verleggen en te verbeteren, misschien worden ze daardoor juist menselijker. Het gebruik van prestatiebevorderende middelen wordt als bedrog beschouwd en omdat bedrog fout is, is een verbod aanvaardbaar. 131 Dit is echter een ‘begging the question’, iets dat gebruikt wordt als vooronderstelling, wordt als bewezen beschouwd terwijl dit nog niet bewezen is. Het argument van bedrog suggereert dat er regels zouden moeten zijn tegen het gebruik van prestatiebevorderende middelen omdat het tegen de regels is om prestatiebevorderende middelen te gebruiken. 132 Dit is bijgevolg eveneens een ongeldig argument. 2.3.4. Gelijkheid en rechtvaardigheid 2.3.4.1. ‘Melpomene’: de tragedie van vrouwen op de O.S.
Traditioneel wordt sport geassocieerd met fysieke inspanningen, kracht en competitie die aanzien worden als typische mannelijke kenmerken. Aan de eerste moderne Olympische Spelen namen uitsluitend mannelijke atleten deel, wat betekent dat 51% van de bevolking werd uitgesloten. 133 Vrouwen werden gezien als passieve wezens en de enige rol die ze toebedeeld kregen was, zorgen voor het huishouden en de kinderen. Geleidelijk aan echter namen vrouwen het heft in eigen handen en ijverden ze voor een gelijke behandeling en respect, waardoor ze ook in de sport hun plaats kwamen opeisen.
130
Vossen, “Toward a philosophical justification for the bans against performance-enhancing substances in Olympic
sport”, p. 187. 131
Vossen, “Toward a philosophical justification for the bans against performance-enhancing substances in Olympic
sport”, p. 188. 132
Vossen, “Toward a philosophical justification for the bans against performance-enhancing substances in Olympic
sport”, p. 188. 133
DaCosta, Olympic studies, p. 308.
56
It was a history based on tradition where changes and innovation played a very minor role. However, with the advancements of society itself in face of new technology and information, women began to realize that their history had to be retaken from another perspective: that of innovation, participation, activity and inclusion. […] Women’s advancement and awareness of their new positioning pressured society to come to a point where the next quest was not whether women should participate but how women should participate.
Deze ronduit discriminerende houding ten opzichte van vrouwen in sport bestond al bij de Grieken. Vrouwen konden geen Olympische helden zijn zoals mannen omdat ze niet over dezelfde lengte, fysieke sterkte, mogelijkheden en vaardigheden zouden beschikken. 134 Vrouwen werden beschouwd als zwakke wezens. Daar kwam geleidelijk aan verandering in bij de Spartanen, die redeneerden dat gezonde en fitte vrouwen voor een gezond en sterk nageslacht zorgden. Pierre de Coubertin was, geheel volgens de normen van zijn tijd, tegen vrouwen die fysieke activiteiten verrichten en aan sport deelnamen. Een vrouwelijke Olympiade zou volgens hem “onpraktisch, oninteressant, niet esthetisch en incorrect” 135 zijn. In 1896 liep een Griekse vrouw Stamati Revithi de dag na de officiële, Olympische wedstrijd de marathon. 136 Deze vrouw werd niet toegelaten in de wedstrijd die uitsluitend bestemd was voor mannen. Ze finishte minder dan twee uur na de winnaar en had met die tijd (vier uur en half) enkele mannelijke atleten verslagen, dit gebeurde echter onofficieel. Ze kreeg daarom de bijnaam ‘Melpomene’ wat in het Grieks ‘tragedie’ betekent. Ze was de eerste innovator die de traditionele genderbarrières doorbrak. 137 Vrouwen werden lange tijd uitgesloten van competitiesporten op basis van biologische verschillen. In de eerste helft van de 19de eeuw was er aandacht voor lichamelijke opvoeding specifiek gericht op de noden van vrouwen, namelijk om betere echtgenotes, moeders en huisvrouwen te worden. 138 Vrouwen werden aanzien als ‘het zwakkere geslacht’ en daarom werden er speciale gymnastische oefeningen bedacht om vrouwen fitter en gezonder te maken. Net zoals bij de Spartanen was de primaire rol van vrouwen, zorgen voor een goed nageslacht. Het heeft lang geduurd maar vrouwen hebben nu dezelfde kansen als mannen om op een gelijke manier een sport te beoefenen, vandaar de aparte reeksen voor mannen en vrouwen.
134
DaCosta, Olympic studies, p. 311.
135
DaCosta, Olympic studies, p. 313.
136
DaCosta, Olympic studies, p. 314.
137
DaCosta, Olympic studies, p. 314.
138
Patricia Vertinsky, “Sexual equality and the legacy of Catharine Beecher”, Journal of Sport History, vol. 6, nr. 1, 1979,
p. 38.
57
Enerzijds zijn deze aparte competitiereeksen gebaseerd op de biologische verschillen met mannen en anderzijds op het principe van gelijkheid als mensen. It’s important to mention that the innovation brought about by inclusion of women in the modern Olympic Games pressured science and technology for research and new discoveries that have shown that women can in fact do more than they had thought they could: not only in terms of those athletes who participate in the Olympics but also for the common women in terms of exercising and taking up any kind of physical activity to practice. The pressure women have made to have the right to participate in the Olympics as human beings has greatly contributed for the right women have now to participate in sports and physical activity. 139
Mensen verschillen nu eenmaal van elkaar, dat geldt ook in sportcompetities. Als een vrouwelijke, professionele tennister zou spelen tegen een collega die op gelijk niveau staat in de mannelijke reeks, dan bestaat er een grote kans dat de man zal winnen. Indien het echter zou gaan om een wedstrijd synchroonzwemmen, dan zijn vrouwen meer in het voordeel om te winnen van mannen. Mannen- en vrouwencompetities zijn niet gelijk, want beide geslachten verschillen wel degelijk, maar ze zijn wel gelijkwaardig. Door aparte competities te organiseren kan er op een rechtvaardige manier onderscheid gemaakt worden tussen winnaars en verliezers. Mannen en vrouwen hebben, ongeacht hun geslacht, recht op een competitie die gebaseerd is op ‘gelijke winst- en startkansen’ en tegenstanders van ‘gelijke speelsterkte’.
Laura Wackwitz beweert dat, ondanks de actieve maatregelen die zijn genomen om te voorkomen dat vrouwen zouden deelnemen en uitmunten in atletische competities, het verschil tussen professionele mannelijke en vrouwelijke atleten steeds kleiner wordt. 140 Onderzoekers van
139
DaCosta, Olympic studies, p. 335. De vetgedrukte tekst is mijn aanpassing.
140
Sheila L. Cavanagh & Heather Sykes, “Transsexual bodies at the Olympics: The International Olympic Committee’s
policy on transsexual athletes at the 2004 Athens Summer Games”, Body & Society, vol. 13, nr. 3, 2006, p. 83. Dit werk wordt verder geciteerd als Cavanagh & Sykes, “Transsexual bodies at the Olympics”.
58
de universiteit van Oxford hebben dit bestudeerd. De studie voorspelde dat er een kans bestaat, dat na 2064 vrouwen beter zullen presteren op bepaalde atletiekdisciplines dan mannen. 141 Sinds 2004 mogen transseksuelen en interseksuelen deelnemen aan de Olympische Spelen.
142
Deze beslissing was controversieel omdat mannen die zich laten transformeren in
vrouwen een ‘unfair’ voordeel zouden hebben in de vrouwencompetitie. De kern van de discussie gaat over het feit dat tot 2004, er twee normatieve categorieën werden verondersteld, mannen en vrouwen, terwijl ‘gender’ een sociaal, cultureel construct is, dat flexibel en veranderbaar is. Transseksuelen wijken af van de normatieve grens en dit deviant gedrag lokt tergelijkertijd angst en fascinatie uit. 2.3.4.2. ‘De snelste man zonder benen’
Recentelijk was er controverse omtrent de mogelijke deelname van Oscar Pistorius aan de Olympische Spelen in Peking volgend jaar. Deze jonge, Zuid-Afrikaanse atleet noemt zichzelf de snelste man zonder benen. Zijn beide benen zijn geamputeerd tot aan de knie en van vrij jonge leeftijd draagt hij protheses. De ‘cheetah protheses’ waarmee hij nu loopt, zijn zo goed ontworpen dat hij sterk in de buurt komt van de tijden van niet-gehandicapten atleten. Pistorius heeft al tijden gelopen van 10.91 seconden op de 100 m, 21.58 op de 200 m en 46.56 op de 400 m, dit zijn wereldrecorden voor de mindervaliden. 143 Hij werd zelfs tweede op de 400 m tegen niet-validen op de Nationale Kampioenschappen in Zuid-Afrika. 144 Er was heel wat weerstand tegen Pistorius’ Olympische ambities. De protheses zouden de zuiverheid van de sport aantasten en door deze artificiële benen zou de atleet een oneerlijk voordeel hebben op andere atleten. Door de protheses zou hij iets groter zijn in vergelijking met zijn ‘natuurlijke’ lengte, indien hij nog twee benen zou hebben, waardoor zijn looppas nu groter zou zijn. De I.A.A.F. raadden hem dan ook aan om deel te nemen aan de Paralympics, omdat dit meer gepast zou zijn. Dit is een heel bizarre redenering. Pistorius moet immers veel meer fysieke inspanningen leveren dan andere atleten omdat alle spierkracht uitsluitend van zijn heup- en bilspieren komt. Hij maakt het beste van zijn situatie, heeft zicht aangepast en verlegt steeds zijn grenzen. Zijn 141
Cavanagh & Sykes, “Transsexual bodies at the Olympics”, p. 83.
142
Cavanagh & Sykes, “Transsexual bodies at the Olympics”, p. 75.
143“Amputee 144“Atleet
allowed to compete”, The New York Times, 24/06/2007.
zonder benen wil naar Olympische Spelen”, Weekend Knack Focus, 16/05/2007, geraadpleegd op
http://www.knack.be/nieuws/sport/atleet-zonder-benen-wil-naar-olympische-spelen/site72-section7article3817.html op 25/06/2007.
59
topsportcarrière getuigt van bijzondere moed, doorzettingsvermogen en aanpassingsvermogen. Als hij voor juli 2008 de 400 m loopt in een tijd van 46.3, zou hij misschien wel eens de eerste andersvalide kunnen zijn op een Olympische Spelen. 2.3.4.3. Hoogtestages, hoogtetenten en EPO
Topatleten gaan regelmatig op hoogtestage ter voorbereiding op belangrijke wedstrijden. In de hoge bergen is de lucht ijler en is het moeilijker om te ademen en dus lastiger om fysieke inspanningen te leveren. Het lichaam vangt dit echter op door de productie van rode bloedcellen te verhogen waardoor er meer zuurstof in de bloedbaan circuleert. Dit bevordert het uithoudingsvermogen van een atleet aanzienlijk wanneer hij competitie bedrijft in lager gelegen gebieden. Hoogtetrainingen zijn toegelaten en worden niet beschouwd als een vorm van bedrog. Er bestaan hypoxische machines, tenten en kamers om op technische wijze dezelfde effecten teweeg te brengen. In de Australische voetbalcompetitie is het gebruik van dergelijke machines toegelaten, toch heeft dit gezorgd voor een ongemakkelijk gevoel bij tal van beleidsmensen. 145 De machine wordt beschouwd als een artificiële hulp bij atletische prestaties en dit zou de competitie mens-tegen-mens in het gedrang brengen. Door het gebruik van dergelijke machines toe te laten, is men bezorgd dat men “een foute boodschap geeft” 146 over de sport. Door dergelijke machines toe te laten, wordt het steeds moeilijker om het verbod op het gebruik van erythropoietine (EPO) vol te houden. Atleten slapen in hoogtetenten en trainen op zeeniveau om hun prestatievermogen beter te ontwikkelen. Het gebruik van machines zou volgens een Australische studie, uitgevoerd door het Instituut van Sport, evenveel effect hebben als een placebo. 147 Dergelijke machines bannen vanwege het prestatieverhogende-argument is dus, gebaseerd op deze studie, onlogisch. Zoals we eerder al gezien hebben worden sommige vormen van prestatieverhogende middelen toegelaten in sport, terwijl andere middelen als bedrog worden beschouwd. Om na te gaan wat we moeten doen, kunnen we dergelijke machines vergelijken met hoogtetraining en het gebruik van EPO. 148 Door te onderzoeken met welke methode de machines de meeste
145
M. Spriggs, “Hypoxic air machines: performance enhancement through effective training – or cheating?”, J. Med.
Ethics, 31, 2005, pp. 112-113. Dit werk wordt verder geciteerd als Spriggs, “Hypoxic air machines: performance enhancement through effective training – or cheating?”. 146
M. Rucci, “League clears air over device”, The Guardian, 23 mei 2004, sportkatern, p. 94, vermeld in M. Spriggs,
“Hypoxic air machines: performance enhancement through effective training – or cheating?”. 147 148
Spriggs, “Hypoxic air machines: performance enhancement through effective training – or cheating?”, pp. 112-113. T. Tännsjö, Commentary: “Hypoxic air machines”, Journal Med. Ethics, 31, 2005, 113. Dit werk wordt verder
geciteerd als Tännsjö, Commentary: “Hypoxic air machines”.
60
overeenkomsten delen, kan men tot een praktische oplossing komen: toelaten of verbieden. Dit geeft echter geen antwoord op de vraag waarom we dit zouden moeten doen. Op een hoger, principieel niveau spelen de noties van fair play en rechtvaardigheid een rol. In sport lijkt het zo te zijn dat de winnaar van de genetische loterij, diegene die van nature, qua genetische constitutie het meest geschikt is, ook de winnaar van de competitie dient te zijn. Dit komt echter niet overeen met de westerse, politieke idee van gelijkheid en rechtvaardigheid. In onze maatschappij worden minder van nature, getalenteerde personen beschermd en gecompenseerd. Topsport is in die zin een conservatieve, elitaire bezigheid wanneer het niet wordt toegestaan om dit genetisch niveauverschil gelijk te stellen. Een bekend voorbeeld uit de sportwereld is de Finse cross country skiër Eero Mäntyranta. Tijdens zijn sportcarrière in de jaren zestig, bleek uit onderzoek dat het aantal rode bloedcellen 20% hoger was dan de andere atleten. Hij werd daarom verdacht van dopinggebruik. Later onderzoek wees echter uit dat hij leed aan een zeldzame genetische mutatie wat de verhoging verklaarde. Hij was dus van nature bevoordeeld ten opzichte van de andere deelnemers. Zou het fair zijn indien werd toegestaan dat de andere atleten EPO zouden mogen gebruiken om op gelijk niveau te komen met Mäntyranta? Torbjörn Tännsjö en Claudio Tamburrini, twee filosofen uit Zweden, menen van wel. 149 “There is no reason to let the genetic lottery decide the outcome of a sport competition, when the odds of winning of all competitors might be levelled out by intentional and goal-oriented efforts to achieve higher levels of sporting performance.” 150 Er is inderdaad iets merkwaardig aan de redenering dat topatleten die van nature over meer talenten beschikken, als bewonderenswaardige winnaars worden beschouwd. Dit, terwijl ze eigenlijk per toeval over deze genetische capaciteiten beschikken. Tännsjö en Tamburrini staan doping en ook genetische manipulatie toe om sport meer gelijk te maken. Op die manier zouden atleten hun capaciteiten zelf kunnen kiezen. Competities zouden eerlijker verlopen als elke atleet over dezelfde genetische factoren zou kunnen beschikken, die een rol spelen in het behalen van succes.
149
Tännsjö, Commentary: “Hypoxic air machines”, en Claudio Tamburrini, Commentary: “Hypoxic air machines”,
Journal Med. Ethics, 31, 2005, p. 115. Dit werk wordt verder geciteerd als Tamburrini, Commentary: “Hypoxic air machines”. 150
Tamburrini, Commentary: “Hypoxic air machines”.
61
2.4. Beter dan goed In de discussie over doping wordt er impliciet verwezen naar de dichotomie tussen therapeutische en verbeteringsbehandelingen. Medische interventies worden gerechtvaardigd in zover dat deze de situatie van personen met ziekten of stoornissen kunnen verbeteren of genezen. Dezelfde methodes kunnen bij gezonde personen een ‘verbetering’ van hun capaciteiten veroorzaken. In het eerste geval zijn interventies toegestaan, zelfs vereist, in het tweede geval is er argwaan tegenover het zogenaamde ‘misbruik’ van dergelijke interventies. Het lijkt alsof er een duidelijke grens bestaat, die bepaalt welke doeleinden ethisch verantwoord zijn en welke niet. Dit is echter sterk betwijfelbaar. 2.4.1. Wat is ‘normaal’? Het begrip ‘verbetering’ refereert naar een veronderstelde standaard van ‘normaliteit’. Vanuit het medische model bekeken zijn therapeutische behandelingen gericht op herstellen of genezen van een ziekte of stoornis. Behandelingen worden gedaan met als doel de zieke persoon ‘terug te brengen’ naar een gezonde toestand. Zogenaamde ‘verbeteringen’ gaan verder dan wat als ‘normaal’ wordt beschouwd en overschrijden de toestand van gezondheid. Dit wordt impliciet als moreel verwerpelijk geëvalueerd. ‘Gezondheid’ wordt dan als een normatieve grens gebruikt.
De normatieve grens: dat wat als normaal wordt beschouwd, in
Therapeutische
dit geval ‘gezondheid’.
behandelingen zijn moreel aanvaardbaar omdat ze het medische
lijden
personen ‘terugbrengen’ veronderstelde ‘gezonde’,
van
‘herstellen’, naar
een
primaire ‘normale’
Een ‘verbetering’ is dat wat verder
toestand.
reikt dan de norm ‘gezondheid’. Dit
wordt
impliciet
als
ontoelaatbaar beschouwd als men het enge, medische model hanteert.
Er bestaat geen universele geaccepteerde conceptie over wat geneeskunde is, of wat geneeskunde zou moeten doen omdat men geen universeel geaccepteerde conceptie heeft van het begrip ‘gezondheid’. Het is dus moeilijk om ‘verbetering’ te definiëren als iets wat ‘verder
62
gaat dan gezondheid’. 151 De discussie wordt gehouden tussen zij die gezondheid zien als ‘vrij van ziekte’ en anderen die het zien als ‘een toestand van fysiek, mentaal en sociaal welzijn’. Norman Daniels is een sterke verdediger van het ‘normale functie model’. 152 Volgens dit model is het algemene doel van de gezondheidszorg: het behouden, herstellen of compenseren van beperkte kansen en het verlies van functies veroorzaakt door ziekte en invaliditeit. Succesvolle gezondheidszorg geeft mensen, (opnieuw) of zo goed mogelijk, de kansen om hun eigen leven te leiden zoals het zou zijn zonder pathologische conditie. Belangrijk in deze visie is, dat mensen een gelijke kans hebben om hun levensplan te (ver)volgen. Het primaire doel van geneeskunde is dus mensen herstellen in een normale functie zodat ziekte en handicap zijn verminderd, wat noodzakelijk is om hun levensplan verder te zetten. Op die manier is er een verschil tussen geneeskunde die ziektes behandelt en geneeskunde die menselijke capaciteiten versterkt. Het probleem met dit enge, medische model is echter dat een verschil tussen therapie en verbetering in praktijk moeilijk vol te houden is, zeker in het domein van de topsport. 2.4.2. Therapie versus verbetering: een zinvol onderscheid? Om het problematische van de distinctie tussen therapie en verbetering te illustreren, stel ik volgende casus van David B. Allen en Norm Fost voor: Johnny is a short eleven-year-old boy with documented growth-hormone deficiency resulting from a brain tumor. His parents are of average height. His predicted adult height without growth hormone (GH) treatment is approximately 160 cm (5 feet 3 inches). Billy is a short-eleven-year-old boy with normal GH secretion according to current testing methods. However, his parents are extremely short, and he has a predicted adult height of 160 cm. Johnny’s shortness is a function of disease and thus, on Daniel’s account, deserves treatment. Billy, however, has a normal genotype, one that produces normal levels of GH. Thus Billy’s shortness is not a function of disease, and on Daniel’s account does not deserve treatment. While Johnny and Billy are different with respect to GH secretion, they are similar in that both will suffer equally from being short in a culture that values tall stature. Thus one might ask, does the treatment/enhancement obscure our responsibility to respond to the suffering of both regardless of the fact that one has a disease and one is healthy? Assuming for the purposes of argument that GH would be equally effective in both cases, would we make a mistake if we said that giving GH to Johnny would be a treatment, but giving it to Billy would be an enhancement? 153
151
Erik Parens, “Is better always good? The enhancement project”, Hastings Center Report, vol. 28, nr. 1, Jan./Feb. 1998,
pS1, 20 p. Dit werk wordt verder geciteerd als Parens, “Is better always good?”. 152
Parens, “Is better always good?”.
153
Parens, “Is better always good?”. De vetgedrukte tekst is mijn aanpassing.
63
Het lijden van beide jongens is evenwaardig. Beide zijn te klein in vergelijking met de sociaal-culturele bepaalde standaard van lichaamslengte. Het enige verschil is dat dit bij Johnny te wijten is aan ziekte en bij Billy niet. Moeten ze dan hetzelfde behandeld worden of niet? De dichotomie veronderstelt een arbitraire, ethische grens. Een biologische toestand wordt gebruikt om een morele evaluatie te rechtvaardigen en op die manier worden de ‘normalen’ gescheiden van de ‘abnormalen’. 154 Dé norm wordt sterk benadrukt terwijl er in realiteit, biologisch gezien, uitsluitend variatie is. De distinctie tussen behandeling en verbetering is zinvol en bruikbaar in debatten over wat dokters (niet) mogen doen, maar ze wordt gebruikt in twee verschillende en tegelijk overlappende domeinen. Enerzijds om de ‘juiste’ doelen van geneeskunde af te lijnen en anderzijds om de sociale, maatschappelijke doelen te bepalen. Er is geen verschil in de middelen en methodes die worden gebruikt in geneeskunde en ‘verbeterkunde’. Dezelfde technologieën worden gebruikt voor andere doeleinden. In topsport is het belangrijkste niet de zorg voor medische noden, maar het verleggen van atletische grenzen. Een bepaalde interventie kan verdergaan dan een sociaal ontwikkelde verplichting om te behandelen en niettemin moreel aanvaardbaar zijn. 155 Being twice as intelligent, having stronger muscles than others, living twice as long, and so on, are all desires that arise factually out of particular situations and that have particular problematic consequences for society. But their moral quality (negative or positive) does not arise from their location inside or outside the limits of the category “enhancement”. 156
Mensen genezen is moreel, maar daaruit valt niet af te leiden dat mensen ‘verbeteren’ automatisch immoreel zou zijn. Er kunnen vanuit de sportethiek andere argumenten worden opgeworpen om bepaalde ‘verbeteringen’ als ethisch ontoelaatbaar te beschouwen, zoals ‘fairness’ en ‘de waarde van competitie’. Met het oog op de toekomstige mogelijkheden van genetische manipulatie kan het onderscheid tussen behandeling en verbetering hoogstens een leidraad zijn om te ontsnappen aan de ‘slippery slope’, in het Nederlands het ‘hellend vlak’, van ongewenste gevolgen. 157 154
Jackie Leach Scully & Christoph Rehmann-Sutter, “When norms normalize. The Case of Genetic Enhancement”,
Human Gene Therapy, 12, 2001, pp. 87-95. Dit werk wordt verder geciteerd als Scully & Rehmann-Sutter, “When norms normalize”. 155
Scully & Rehmann-Sutter, “When norms normalize”, p. 92.
156
Scully & Rehmann-Sutter, “When norms normalize”, p. 94.
157
David Resnik, “The moral significance of the therapy-enhancement distinction in human genetics”, Cambridge
Quarterly of Healthcare Ethics, 9, 2000, p. 374.
64
2.5. Oplossingen voor het dopingvraagstuk Het is duidelijk dat het antidopingbeleid niet voldoet om een volledige dopingvrije sport te garanderen. In het eerste deel heb ik al aangetoond welke factoren een rol spelen in het individuele beslissingsproces van atleten. De bijzondere situatie waarin atleten zich bevinden, namelijk die van betaalde topsport, maakt dat ze bereid zijn om meer gezondheidsrisico’s te nemen dan recreatieve sporters. Het huidige beleid heeft nogal de neiging om uitsluitend individuele atleten te viseren en te beschuldigen, dit terwijl heel de topsportentourage (trainers, begeleiders, sponsors en supporters) invloed heeft op de al overheersende competitiesfeer: atleten dienen te winnen tegen alle kosten. Hiermee wil ik niet zeggen dat het we het verbod op doping moeten opgeven, laat dat duidelijk zijn. Volgens mij moeten we andere accenten leggen in de beleidvoering en de zuiver repressieve maatregelen achterwege laten. Het is belangrijker om in het algemeen belang middelen te reguleren die werkelijk schadelijke en fatale gevolgen hebben, dan zich te verliezen in een publieke heksenjacht naar ‘schuldige’ atleten. Een antidopingbeleid is zinvol en noodzakelijk om de ‘gelijke start- en winstkansen’ van atleten in competities te garanderen, de idee van fairness is en blijft essentieel in sportactiviteiten. We dienen het beleid in die richting aan te passen. Dit kunnen we doen door te beginnen met de waarden in sport te verduidelijken en ze een nieuwe, hedendaagse inhoud geven. Op die manier is het mogelijk om een klimaat te creëren waarin atleten wel gemotiveerd zijn om zich aan de regels te houden. Het huidige antidopingbeleid is voornamelijk bezig met het dogmatiseren van de gedachte dat doping in sport immoreel is, in plaats van te evalueren wat ‘juist’, ‘goed’ of ‘slecht’ betekent. 158 Het beleid mist de nodige filosofische en ethische grondslag om de antidopingargumenten op te kunnen baseren. 159 160 However, technological advance is not automatic. Individuals are making decisions on the basis of some conception of the good, no matter how selfish or altruistic. Gains are weighed against risks, but these terms are relative: definitions of benefits and costs are open to dispute and depend on notions of “good” and “bad”. 161
Enerzijds roepen nieuwe, controversiële inzichten en technologieën telkens opnieuw weerstand op, wanneer ze worden opgevat als een bedreiging voor het wezen van de sport of de 158
Miah, Genetically modified athletes, p. 174.
159
Miah, Genetically modified athletes, p. 176.
160
Vossen, “Toward a philosophical justification for the bans against performance enhancing substances in Olympic
sport”. 161
Shickle, “Are ‘genetic enhancements’ really enhancements?’, p. 351.
65
essentie van ons menszijn. Anderzijds is er ook een fascinatie voor de nieuwe technologische mogelijkheden te merken. In sport is er sprake van diepe culturele tweeslachtigheid met als belangrijkste symptoom de technologische strijd tussen atleten die doping gebruiken en wetenschappelijke detectives die hen moeten betrappen. 162 Daartegenover is er een tendens merkbaar bij de bio-ethici en sportfilosofen, o.a. Alex Mauron, Andy Miah, John Hoberman, Julian Sevalescu, Jan Tamboer, Johan Steenbergen, Claudio Tamburrini en Torbjörn Tännsjö, die ijveren voor een andere vorm van sportbeleid zeker met het oog op de toekomst wat betreft genetische manipulatie. Er is ook steeds meer wetenschappelijke interesse naar de fysiologische mechanismen en de bijwerkingen van conventionele vormen van doping anabole steroïden. 163 Indien men er ooit in slaagt om de gezondheidsrisico’s van dergelijke middelen uit te schakelen, dan is de kans groot dat onze visie ten opzichte van ‘doping’ grondig zal veranderen. We should not think that allowing cyclists to take EPO would turn the Tour de France into some kind of “drug race”, any more than the various training methods available turn it into a “training race” or a “money race”. Athletes train in different, creative ways, but ultimately they still ride similar bikes, on the same course. The skill of negotiating the steep winding descent will always be there. 164
In sport laten atleten hun moed, doorzettingsvermogen en menselijke wijsheid zien. 165 Als mens beschikken we over een beoordelingsvermogen dat ons in staat stelt om redelijke keuzes te maken tussen de manieren waarop individuele, atletische prestaties kunnen worden verbeterd. Dit maakt deel uit van ons menszijn. Sport zou het resultaat moeten zijn van menselijke creativiteit, inventiviteit en vrije keuze. Doping is verboden maar mensen bepalen de regels van sport. Indien doping wordt gelegaliseerd en vrij verkrijgbaar is, geldt het gebruik hiervan niet meer als valsspelen. De aandacht moet niet gaan naar welke middelen als natuurlijk of kunstmatig worden beschouwd. Het welzijn en de veiligheid van de atleten dient het belangrijkste te zijn. 166 Uitsluitend
medicijnen
die
onveilig
en gevaarlijk
zijn,
moeten
verboden
worden.
Prestatieverbetering is dé geest van de sport en atleten moeten daarom de mogelijkheid krijgen om zelf te beslissen wat ze doen, indien dit niet de intrinsieke waarde van sportactiviteiten ondermijnt. 162
Hoberman, Doping, p. 49.
163
Hoberman, Doping, p. 61.
164
Savulescu, Foddy & Clayton, “Why we should allow performance enhancing drugs in sport”, p. 667.
165
Savulescu, Foddy & Clayton, “Why we should allow performance enhancing drugs in sport”, pp. 666-667.
166
Savulescu, Foddy & Clayton, “Why we should allow performance enhancing drugs in sport”, p. 668.
66
Performance enhancement is not against the spirit of sport; it is the spirit of sport. To choose to be better is to be human. Athletes should be given this choice. Their welfare should be paramount. But taking drugs is not necessarily cheating. The legalisation of drugs in sport may be fairer and safer. 167
Er is een mogelijkheid dat door doping te legaliseren, sport meer fair en veiliger wordt. Door de middelen voor iedereen beschikbaar te stellen, wordt sport gelijker en rechtvaardiger. Het gevaar van ‘de zwarte markt’ verdwijnt immers. Met een legalisering wordt het mogelijk om alle middelen te controleren en te reguleren. Op die manier hebben atleten zekerheid over de efficiëntie en veiligheid van prestatiebevorderende middelen waardoor ze zelf kunnen beslissen of ze al dan niet een bepaald middel gebruiken. Uit de bekommernis omtrent het welzijn en de gezondheid van atleten is het belangrijk om elke vorm van prestatiebevorderende technologie kritisch te ontvangen. Schadelijke en fatale gevolgen van een specifiek middel rechtvaardigen een ban. De klemtoon dient verschoven te worden naar datgene dat in een bepaalde hoeveelheid, schadelijke gevolgen kan hebben. Met andere woorden, een mogelijke oplossing is focussen op gevaarlijke waarden in het bloed door de aanwezigheid van bepaalde stoffen in plaats van gericht zoeken naar sporen van verboden stoffen. Een toepassing in die richting is het bijhouden van medische paspoorten van elke individuele atleet. 168169 Op regelmatige basis kan er bloed worden afgenomen ter controle. Op die manier kan men bij elke atleet individueel zien welke waarden bij hem/haar normaal zijn en wanneer welke waarden en in welke mate deze afwijken. Een andere toepassing kan zijn, het invoeren van preventieve gezondheidstesten bij alle atleten zoals al is gebeurd bij het ‘sudden death syndroom’. 170 Dit is een acute en fatale vorm van hartfalen die reeds veel jonge atleten heeft getroffen tijdens het beoefenen van een sportactiviteit. Cardiale screeningen kunnen deze aangeboren hartstoornis opsporen. “Athletes have always harnessed training techniques that are scientifically rigorous and thus ambitiously efficient. Measuring performance and keeping records is characteristic of modern-day sport, though never before has its importance been so acute. Currently, the distinction between winners and losers is so small that the
167
Savulescu, Foddy & Clayton, “Why we should allow performance enhancing drugs in sport”, p. 670. De vetgedrukte tekst is mijn aanpassing.
168
S. Leigh-Smith, “Blood boosting”, British Journal of Sports Medicine, 38, 2004, p. 101.
169
Savulescu, Foddy & Clayton, “Why we should allow performance enhancing drugs in sport”, p. 670.
170
Savulescu, Foddy & Clayton, “Why we should allow performance enhancing drugs in sport”, p. 668.
67
human eye has trouble seeing it, as is testified by the photo finish in sprints and horse-racing. Amidst all this technology, the question remains to be asked: At what point does the technology surpass the influence of the athlete in a performance in a manner that is devaluing of sporting performances?” 171
Regels tegen prestatiebevorderende technologieën zijn eveneens noodzakelijk om de uitdagingen in sport te kunnen behouden. Sportprestaties zijn bijzonder omdat ze een zekere mate van inspanning vereisen, om een buitengewone activiteit te kunnen volbrengen. Het doel van een sportactiviteit moet optimaal zijn: het mag niet te makkelijk of te moeilijk zijn. Op die manier worden atletische prestaties waardevol. Om sport te vrijwaren van perversie en devaluatie, moet er voor elke nieuwe vorm van technologie onderzocht worden wat de invloed is op de activiteiten. Als het op één of andere manier de waardevolheid van een sportactiviteit vermindert of te niet doet, kan eveneens een verbod voor deze specifieke technologie gerechtvaardigd worden. 172 In het vooruitzicht van genetische manipulatie is de primaire vraag of deze vormen van prestatieverbetering tegen de regels zouden moeten zijn, in plaats van de vraag hoe dit best algemeen verboden kan worden om de sport te vrijwaren. 173 De volgende delen gaan over de invloeden van genetische manipulatie op sport en de morele implicaties hiervan. 2.6. Korte conclusie In dit onderdeel heb ik aangetoond dat de instinctieve drang tot het gebruiken van roesverwekkende en stimulerende middelen een oude menselijke behoefte is en dat de ‘anti’houding relatief recentelijk van aard is. Doping misdrijven in sport veronderstellen niet alleen het gebruik van verboden middelen maar eveneens het hanteren van bewuste, illegitieme strategie om een ‘unfair’ voordeel te behalen. Alhoewel dat de traditionele waarden in de sport zinvol zijn, is de argumentatie van het huidige antidopingbeleid vaag, zwak en inconsistent. Het internationale beleid dogmatiseert de idee dat doping immoreel is en tergelijkertijd stelt ze een arbitraire lijst op met middelen en methoden die verboden zijn om dit officieel te bekrachtigen. Men hanteert drie criteria om te bepalen wanneer een substantie/methode wel of niet verboden moet worden. De substantie/methode in kwestie moet minstens voldoen aan twee criteria om in aanmerking te komen voor de dopinglijst. Het probleem met deze criteria is dat ze vatbaar zijn voor discussie vanwege hun vaagheid en dubbelzinnigheid. Sommige middelen die prestatiebevorderend zijn, wekken argwaan op terwijl andere middelen die evenzeer fysieke inspanningen verbeteren als aanvaardbaar worden beschouwd. Ik heb dit probleem geïllustreerd met; onder meer, de discussie omtrent EPO, hypoxische tenten en hoogtestages. Het tweede 171
Miah, Genetically modified athletes, p. 177. De vetgedrukte tekst is mijn aanpassing.
172
Vossen, “Toward a philosophical justification for the bans against performance enhancing substances in Olympic
sport”, p. 192. 173
Miah, Genetically modified athletes, p. 176.
68
criterium, gezondheid, is ook vatbaar voor kritiek. De enorme bezorgdheid over de mogelijke gevolgen van farmaceutica op gezonde atleten is terecht, nochtans wordt de gezondheid van atleten nergens zo expliciet en vrijwillig op het spel gezet als in sport. Professionele atleten zijn bereid tot het alleruiterste te gaan en nemen daardoor meer risico’s dan ‘normaal’. Topsport is per definitie ongezond. De blessures die atleten oplopen krijgen nooit de tijd om volledig te genezen omdat ze telkens opnieuw hun (pijn)grenzen overschrijden. Deze intensieve, voortdurende overbelasting veroorzaakt op termijn chronische pijnen en leed. Het derde criterium dat bepalend is, stelt dat middelen die in strijd zijn met de ‘geest van de sport’, ontoelaatbaar zijn. Het is onduidelijk wat hiermee wordt bedoeld. Dit criterium wordt gebaseerd op het het principe van ‘fair play’, maar ook dit blijft eerder vaag. De belangrijkste, semantische begrippen in het dopingdebat zijn: natuurlijkheid, gezondheid, fairness, gelijkheid en rechtvaardigheid. Deze principes verwijzen naar een bredere achtergrondtheorie, de traditionele sportethos. Volgens mij zijn deze principes zinvol en noodzakelijk om een degelijk beleid op te baseren maar moeten de traditionele normen en waarden uit de 19de eeuw geactualiseerd en aangepast worden aan de hedendaagse context van topsport. Uit de geschiedenis van sport blijkt dat er reeds belangrijke schakelmomenten zijn geweest in de evolutie naar de moderne topsport. Oorspronkelijk was er veel weerstand tegen betaalde en professionele atleten vanwege de elitaire, aristocratische amateurs die sport beoefenden op een recreatief niveau. Een deel van die oorspronkelijke kritiek is achteraf bekeken misschien wel terecht. Het wezen van de sport is danig veranderd onder invloed van de commercialisering en professionalisering en de gevolgen daarvan zijn niet altijd positief. Anderzijds was deze elite de belangrijkste oorzaak dat een groot deel van de wereldbevolking bij voorbaat werd uitgesloten van sportactiviteiten. Sport was per definitie uitsluitend een mannelijke bezigheid. Het ontstaan van professionele topsport en het toelaten van vrouwelijke atletes toont aan dat de essentie van sport niet noodzakelijk bedreigd wordt of onherroepelijk verloren gaat door belangrijke en nooit eerder geziene veranderingen. Dit biedt mogelijkheden om onze houding tegenover genetisch gemodificeerde atleten te bepalen. Sport is maakbaar en wordt bepaald door menselijke en technologische evoluties. In werkelijkheid is er geen norm die ‘gewone’ mensen kan onderscheiden van ‘andere’ mensen omdat er in de natuur enkel variatie voorkomt. Dit geldt ook voor atleten, de veronderstelde gelijkheid in competities is niet reëel maar een ideaal dat men moet nastreven. Oscar Pistorius met zijn ‘cheetah protheses’ bezit alle karakterkenmerken die traditioneel worden bewonderd in atleten en tegelijk worden zijn uitmuntende prestaties argwanend en bevreesd ontvangen bij het beleid. De protheses zijn aanvaardbaar in die zin dat ze Pistorius in staat stellen om zo ‘normaal’ mogelijk te lopen, maar ze zijn ontoelaatbaar omdat zijn prestaties zodanig worden verbeterd dat het ‘unfair’ zou zijn voor andere atleten. Het lijkt me heel sterk betwijfelbaar dat een atleet zonder benen oneerlijk of meer bevoordeeld zou zijn dan andere, 69
‘normale’ atleten en bijgevolg zou het immoreel en ’unfair’ zijn indien dergelijke atleet wordt uitgesloten van competitie. Op basis van het argument van fairness, dat de principes van ‘gelijke start- en winstkansen’ en ‘gelijkwaardig niveau’ ondersteunt, kan gesteld worden dat atleten die van nature benadeeld zijn ‘doping’ mogen gebruiken. Dit wil niet zeggen dat alles geoorloofd is, atleten die reeds bevoordeeld zijn, mogen zich zeker geen extra voordeel verschaffen ten opzichte van andere deelnemers. Atleten bevinden zich in een speciale situatie, ze nemen risico’s wanneer ze hun sport beoefenen en lopen voortdurend kans op lichamelijke schade (sportongevallen, uitputting, overbelasting e.d.). In sommige disciplines is het intrinsieke doel van de activiteit de tegenstander fysiek uit te schakelen. Atleten zetten hun gezondheid bewust en vrijwillig op het spel en overstijgen daardoor de hoeveelheid risico die als ‘normaal’ wordt beschouwd. In het gewone leven verdragen we het niet dat iemand ons, zomaar zonder reden, een ‘uppercut’ geeft. Het principe van gezondheid is echter essentieel in sport, de risico’s die atleten nemen moeten verantwoord zijn en beperkt blijven. Er bestaan geen afdoende oplossingen die het dopingprobleem voor eens en voor altijd zullen elimineren. Bedrog op alle niveau’s zal altijd voorkomen maar dit mag geen reden zijn om de strijd op te geven. Het antidopingbeleid is nuttig en noodzakelijk, indien er geen grenzen zouden worden gesteld en alles geoorloofd zou zijn, zouden sportactiviteiten niet meer waardevol zijn. De regels bepalen het spelverloop en geven betekenis aan sport. Naar mijn mening is een zuiver repressief beleid zoals nu ontoereikend voor de hedendaagse en de toekomstige problemen in sport. Veeleer dan ‘schuldigen’ trachten te betrappen moet de aandacht gaan naar in hoeverre nieuwe, innovatieve technologieën sport beïnvloeden, veranderen en/of aantasten. Uitsluitend in die richting kunnen realistische en constructieve antwoorden worden gevormd op het dopingvraagstuk en per uitbreiding op genetische modificatie.
70
3. Genetische modificatie van atleten Tot hiertoe heb ik een overzicht gegeven van de dubbelzinnige houding tegenover conventionele vormen van doping. De twee volgende delen gaan over de evolutie die genetische manipulatie in sport gaat teweegbrengen. Als uitgangspunt heb ik twee centrale vragen. Kunnen we genetische doping beschouwen als een variant van de traditionele doping? Of gaat deze gelijkenis niet op en dienen we onze attitudes tegenover genetische manipulatie in sport grondig te herzien? Met ‘genetische doping’ wordt over het algemeen bedoeld, doping die gebaseerd is op de medische gentherapie. 174 Bij gentherapie als medische behandeling, worden er genen in de lichaamscellen of de gameten toegevoegd of veranderd met als doel ziektes te bestrijden. Genetische behandelingen zijn nog in een experimenteel stadium, nochtans roepen de potentiële mogelijkheden voor de (nabije) toekomst nu al heel wat discussie op. Gene therapy represents an exciting and promising step forward in medical research, but its use to enhance athletic ability is as wrong as any type of traditional doping. […] As dangerous and wrong as traditional doping is, it is hard to conceive what the consequences could be of altering a person’s genetic makeup just to make them better in sports. This is a slippery slope we do not ever want to go down. 175
Sinds 2003 is genetische doping verboden door het WADA: “The non-therapeutic use of cells, genes, genetic elements, or of the modulation of gene expression, having the capacity to enhance athletic performance, is prohibited” 176. Het is duidelijk dat het antidopingbeleid ernstig bezorgd is over de mogelijke misbruiken van genetische manipulatie. Dit heeft naast de traditionele bezwaren, onder andere ook te maken met de diepgewortelde angst voor het overschrijden van natuurlijke of door een god bepaalde grenzen. Het streven naar menselijke perfectie ondermijnt de idee van het leven aanvaarden als een gift. 177
174
Peter Schjerling, Hoofdstuk 2: “The basics of gene doping”, p. 19 in Claudio Tamburrini & Torbjörn Tännsjö (ed.),
Genetic technology and sport. Ethical questions, 2005. Dit werk wordt verder vermeld als Tamburrini & Tännsjö, Genetic technology and sport. 175
Richard W. Pound, Editorial: “Taking the lead”, Play True: An Official Publication of the World Anti-Doping Agency, nr.
1, 2005, p. 1. 176
The World Antidoping Code, “The 2007 prohibited list”, Prohibited Methods M3, versie van 16/09/2006,
geraadpleegd op www.wada-ama.org op 28/03/07. 177
Michael
J.
Sandel,
“The
case
against
perfection”,
http://www.theatlantic.com/issues/2004/04/sandel.htm op 10/02/07.
71
2004,
geraadpleegd
op
In wat volgt ga ik een korte omschrijving geven van enkele toepassingen van genetische manipulatie. Daarna zal ik een beperkte toelichting geven bij de belangrijkste concepten in de ethische discussie over de mogelijkheden van genetische manipulatie. Ik zal aantonen dat het concept ‘genetische doping’ impliciet, een simplistische voorstelling is van wat in realiteit, een gevarieerd scala is aan mogelijkheden van genetische manipulatie. ‘Genetische doping’ is een populaire term die wordt gebruikt, om de brede waaier aan verschillende toepassingen van genetische manipulatie als één geheel voor te stellen. Op die manier wordt de verkeerde indruk gewekt, dat genetische doping als hetzelfde kan worden beschouwd als de reeds bestaande, conventionele vormen van doping. Voor elke nieuwe technologie moet er kritisch onderzocht worden, wat de invloed is op topsport, alvorens men beslist het toe te laten of te verbieden. 3.1. Genetische verbeteringstechnologieën Een genetische verbeteringstechnologie is: elke technologie die op directe wijze de expressie verandert van genen die reeds aanwezig zijn bij mensen of de toevoeging van genen die nog niet aanwezig waren met als doel de mens fysiek, intellectueel, psychologisch of moreel te verbeteren. 178 Ramez Naam heeft vier argumenten om verbeteringstechnologieën positief te ontvangen, waarbij ik me aansluit. 179 Ten eerste, zijn er goede pragmatische redenen om niet bij voorbaat alle verbeteringen te verwerpen. Wetenschappers kunnen geen duidelijke lijn trekken tussen genezen en verbeteren, want ze zijn integraal met elkaar verbonden. We kunnen daarom het onderzoek naar het verbeteren van onszelf niet stoppen, zonder onderzoek naar genezing van zieken ook een halt toe te roepen. Tenzij we sterke bewijzen hebben dat dergelijke onderzoeken een grotere bedreiging zijn voor de samenleving dan de medische voordelen. Biotechnologie kan voordelen hebben. Mensen langer jong houden, betekent minder uitgave voor de gezondheidszorg en minder vergrijzing. Het verbeteren van het geheugen, aandacht en communicatiemogelijkheden kan leiden tot nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen en snellere innovaties, economische groei e.d.. Ten tweede, zou biotechnologisch onderzoek verbieden, de zaken alleen maar erger maken. Een verbod zou verbeteringstechnologieën duurder maken en de veiligheid, door de verkoop op de zwarte markt, kan niet worden gegarandeerd. 178
Françoise Baylis & Jason Scott Robert, “The inevitability of genetic enhancement technologies”, Bioethics, vol. 18,
nr. 1, 2004, p. 2. Dit werk wordt verder geciteerd als Baylis & Robert, “The inevitability of genetic enhancement technologies”. 179
Ramez Naam, More than human. Embracing the promise of biological enhancement, 2005, pp. 5-10. Dit werk wordt verder
geciteerd als Naam, More than human.
72
Het derde argument gaat over de spanning tussen individuele keuzevrijheid en paternalisme in het algemeen belang. Het debat over menselijke verbetering is in de kern een debat over menselijke vrijheid. Hebben individuele mensen het recht om hun eigen geest en lichaam te veranderen of moet de staat deze macht controleren? In een democratische maatschappij is het iedere man of vrouw die dit voor zichzelf moet beslissen, niet de staat. Overheden dienen individuele rechten te beschermen en ze niet te beperken. Het succes van democratie steunt op twee fenomenen: individuele mensen willen hun situatie verbeteren en als ze de keuze krijgen, zullen ze in die richting werken. Dat maakt dat miljoenen individuen, die kosten en baten afwegen, een grotere collectieve intelligentie en oordeel hebben dan een kleine intellectuele en politieke elitegroep. Het laatste en belangrijkste argument van Naam is, dat de drift om onszelf te veranderen en te verbeteren een fundamenteel deel is van wie we als mensen zijn. Als soort hebben we altijd gezocht naar manieren om sneller, sterker en slimmer te zijn en langer te leven. De meeste medische vooruitgangen uit het verleden (zoals bloedtransfusies, vaccinaties, de anticonceptiepil) werden in oorsprong onnatuurlijk en zelfs immoreel bestempeld. Wanneer ‘nieuwe’ methodes en middelen na verloop routinematig worden toegepast, worden deze aanvaard voor het verbeteren van onszelf, onze families en onze wereld. Elke nieuwe ontdekking daagt ons mensbeeld uit. We krijgen de kans om onszelf te veranderen als we ervoor kiezen. In the end, this search for ways to enhance ourselves is a natural part of being human. The urge to transform ourselves has been a force in history as far back as we can see. It’s wired deep in our genes – a natural outgrowth of our human intelligence, curiosity and drive. To turn our backs on this power would be to turn our backs on our true nature. Embracing our quest to understand and improve on ourselves doesn’t call into question our humanity – it reaffirms it. 180
Ik zal een korte toelichting geven over vier categorieën van genetische toepassingen die van belang kunnen zijn in sport. Dit is volledig gebaseerd op de indeling die Munthe maakt en die ik heb overgenomen uit het boek van Andy Miah. 181
180
Naam, More than human, p. 10. De vetgedrukte tekst is mijn aanpassing.
181
C. Munthe, “Selected champions: making winners in an age of genetic technology”, in T. Tännsjö & C. Tamburrini
(eds), Values in sport: elitism, nationalism, gender equality, and the scientific manufacture of winners, London en New York, E & F Spon, 2000, pp. 217-231. Vermeld in Andy Miah, Genetically Modified Athletes, pp. 46-47.
73
3.1.1. Farmacogenomica “Farmacogenomica is de studie van de interactie van de genensamenstelling van een persoon en de reactie op een geneesmiddel”. 182 Niet iedereen reageert hetzelfde op bepaalde medicijnen. Dit is voor een groot deel afhankelijk van de specifieke genencombinatie van een individu. In de sport heeft deze genetische technologie als functie, drugs en trainingsmethoden nauwkeurig te ontwikkelen, op maat van de specifieke noden en kenmerken van een atleet. Deze procedure kan niet aanzien worden als een vorm van genetische manipulatie, omdat er in feite niets wordt veranderd of aangetast. Het is eigenlijk een proces, waarbij genetische kennis wordt gebruikt om de individuele atleet optimaal te laten presteren. Het genetische profiel van de atleet blijft onaangeroerd, maar men kan meer doelgerichte medicijnen voorschrijven en betere individueel aangepaste trainingsschema’s maken. 3.1.2. Somatische gentherapie Deze vorm van genetische manipulatie heeft invloed op de lichaamscellen zoals bijvoorbeeld de cellen in het spierweefsel. Somatische gentherapie is het beste vergelijkbaar met de conventionele vormen van doping. Het grote verschil is echter dat de gevolgen van gentherapie van blijvende aard zijn. 183 Medicijnen geven een tijdelijk effect en dienen regelmatig worden toegediend. Gentherapie geeft het lichaam de mogelijkheid om de noodzakelijke proteïne, het enzym of een andere chemische stof, zelf aan te maken. De nieuwe, toegevoegde genen kunnen enkele weken tot blijvend deel uitmaken van het genoom van de patiënt. De duur van het effect hangt af van de soort genvector en de plek waar het DNA moet worden afgeleverd. Het zal in de toekomst mogelijk zijn om de werkingsduur (beperkt, semipermanent en permanent) van het medicijn of de genetische behandeling te kiezen. 184 De drie opties zijn geschikt in zekere omstandigheden. In geval van EPO hebben de toepassingen van semipermanente en permanente verandering zeker voordelen. Het aantal nodige injecties kan sterk verminderd worden, wat maakt dat de genetische behandeling veel goedkoper kan zijn. Bij de elitesporters zal er weinig veranderen. De genetische EPO therapie kan wel een impact hebben op het gebruik door recreationele atleten. 185 Weinigen onder de weekendwielrenners, squashers, voetballers in de lagere reeksen zijn nu gemotiveerd om zich drie keer per week te injecteren met EPO. Maar wat 182
Hidde Haisma & Olivier De Hon, Hoofdstuk 5:“Ziek, beter, best; van gentherapie tot genetisch doping”, p. 121 in
Ivo van Hilvoorde & Bernike Pasveer (ed.), Beter dan goed, 2005. 183
Naam, More than human. p. 19.
184
Naam, More than human. p. 20.
185
Naam, More than human. p. 22.
74
als het gaat om één injectie om de zoveel maanden? Of een enkele injectie met een levenslang effect? Onderzoekers hebben twee methodes ontwikkeld om de activiteit van het EPO-gen te controleren. 186 De eerste methode is het toevoegen van een promotor die ervoor zorgt dat het gen enkel wordt geactiveerd bij lage EPO-gehaltes en dus in geval van weinig zuurstof. De tweede manier is het toevoegen van een promotor die wordt getriggerd door een pil, waarna de werking van EPO een maand duurt. Deze methoden maken het gebruik van EPO gemakkelijker en veiliger omdat de EPO-productie niet voortdurend ‘aan’ staat. Het is dus mogelijk om te kiezen wanneer en in welke situatie een gen actief wordt. 3.1.3. Kiembaangentherapie In de toekomst bestaat de mogelijkheid, dat men een genetische fout aan de bron kan behandelen, namelijk in de sperma- of eicellen of in de bevruchte eicel (dus in de embryonale fase). Dit is wat men noemt kiembaangentherapie. 187 Kenmerkend voor deze vorm van behandeling is dat ook de cellen van de komende generaties worden gecorrigeerd. Dus ook de nakomelingen van het kind zullen geen last hebben van de genetische stoornis in kwestie. Deze veelbelovende methode is voor velen ook angstaanjagend. Sceptici houden hun hart vast voor een toekomst vol ‘ontworpen’ baby’s/atleten. Deze vorm van genetische modificatie kan echter niet worden vergeleken met traditionele doping. De wijziging van de genen gebeurt bij een ongeboren kind en niet bij een volwassen persoon. Het kind kan, bijgevolg, in de toekomst niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele dopingovertredingen ten gevolge van de genetische modificatie. Als er al sprake kan zijn van een ‘oneerlijk genetisch voordeel’ ten opzichte van andere atleten, dan kan dit niet de intentie geweest zijn van het kind in kwestie. Hoogstens de ouders kunnen verantwoordelijk worden gesteld, omdat zij als voogd beslissingen hebben genomen in het algemeen belang van hun kind. Het valt echter sterk te betwijfelen dat ouders de intentie hebben om, via kiembaangentherapie, te proberen een ‘oneerlijk’ voordeel te behalen op andere atleten, laat staan dat ze dit zo lang bij voorbaat kunnen determineren. 3.1.4. Genetische preselectie Coaches en scouten hebben altijd oog voor het meeste talent en selecteren op basis daarvan, jonge atleten. Genetische preselectie is daarin niet verschillend. Op basis van de kennis van genetische predisposities wordt het mogelijk om reeds vroeg atleten uit te kiezen, die het 186
Naam, More than human. p. 22.
187
Peter Raeymaekers, Genen en gezondheid, 2001, pp. 180-181.
75
meeste kans maken om uit te blinken in specifieke atletische prestaties. Strikt genomen kan men hier ook niet spreken van genetische manipulatie. Er is echter enig gevaar dat persoonlijke, genetische informatie misbruikt wordt en op basis daarvan personen worden gediscrimineerd. 3.2. Paternalisme en vrije keuze: wat mogen we veranderen aan ons zelf? In de wetenschappelijke wereld heerst er verdeeldheid over de vooruitzichten van genetische gemodificeerde atleten. 188 Een deel van de wetenschappers meent dat deze toepassingen mogelijk zijn en oordelen dat het toelaatbaar zou moeten zijn. De essentie van topsport is immers telkens opnieuw innovatieve manieren vinden om prestaties te verbeteren. Anderen beschouwen dergelijke genetische veranderingen als onmogelijk. Genen zijn te complex om ze te kunnen manipuleren in functie van specifiek gewenste, fenotypische kenmerken. 3.2.1. Biologisch determinisme en sociaal constructivisme Eerder heb ik het al gehad over het dichotomisch onderscheid tussen natuurlijke behandelingen en kunstmatige verbeteringen. Beide constructies zijn te herleiden tot de wetenschappelijke theorieën van het biologisch determinisme en en het sociaal constructivisme. Deze benaderingen hebben allebei betrekking op het ‘nature-nurture’ debat. Het biologisch determinisme legt de klemtoon op individuele, aangeboren en erfelijke kenmerken om menselijk gedrag te verklaren, terwijl het sociaal constructivisme meer aandacht heeft voor de omgevingsfactoren zoals milieu, opvoeding en andere sociaal-culturele invloeden. Volgens het determinisme wordt een individu voornamelijk bepaald door zijn biologische kenmerken en hebben omgevingsfactoren minder invloed op zijn gedrag. Bijvoorbeeld, als mens hebben we eten en drinken nodig om ons lichaam van voldoende energie te voorzien. Dit is kenmerkend voor onze menselijke conditie en niet iets wat we kunnen kiezen, zonder voedsel sterven we. Anderzijds beschikken we over een vrije wil en een redeneervermogen die ervoor zorgen dat we actief, inventief en creatief kunnen ingrijpen in de wereld. Elk individu kan kiezen wat hij/zij eet of drinkt om te overleven en construeert daardoor deels zijn omgeving. Beide achtergrondtheorieën brengen ons tot de kern van de zaak: hoeveel individuele keuzevrijheid kan er worden toegestaan met betrekking tot genetische modificatie? Aanhangers van het strikt genetisch determinisme, essentialisme en fatalisme, gaan er vanuit dat de genetische constitutie, een mens volledig bepaalt en dat dit een wezenlijke kern van ons mens-zijn is, die niet mag worden aangetast. Bijgevolg is er amper, om niet te zeggen, geen plek voor de vrije wil van mensen. De belangrijkste argumenten tegen genetische modificatie vanuit deze positie zijn: vrijheid, ‘giftedness’ of ‘door de natuur/god gegeven talenten’, 188
Miah, Genetically Modified Athletes, p. 5.
76
authenticiteit
en
uniekheid. 189
Deze
zijn
echter
allemaal
gebaseerd
op
verkeerde
vooronderstellingen als gevolg van het enge determinisme. Dit kan leiden tot ernstige misbruiken zoals genetische discriminatie en zelfs racisme. In de eerste helft van de vorige eeuw werd de opkomst en de superioriteit van zwarte atleten uitsluitend toegeschreven aan hun aangeboren, biologische en natuurlijke kenmerken. 190 Op die manier werd het verschil met de blanke atleten benadrukt,
waarvan
de
atletische
prestaties
werden
gezien
als
een
gevolg
van
bewonderenswaardige kenmerken zoals moed, training, karakter en doorzettingsvermogen. Met andere woorden, individuele prestaties van zwarte atleten werden geminimaliseerd en getrivialiseerd omwille van de veronderstelde, genetische aanleg die atleten van het zwarte ras zouden hebben en tergelijkertijd werden de superioriteit van diezelfde atleten als een bedreiging opgevat. Dit ging zelfs zover dat in de Verenigde Staten Afro-Amerikaanse atleten werden uitgesloten van belangrijke competities. 191 De bioloog W. Montague Cobb was zo gefascineerd over het zwarte succes in atletiek, dat hij antropometrisch onderzoek heeft gedaan bij Jesse Owens. 192 Hij wou onderzoeken of de verschillen in sportprestaties werkelijk te wijten waren aan de raciaal gelinkte fysieke kenmerken. Hij concludeerde dat dit niet het geval was omdat fysiologie en de anatomie van Owens eerder lijkte op het caucasische dan op het negroïde type. Volgens Cobb waren aangepaste training en motivatie de belangrijkste factoren om atletisch succes te behalen. In de eerste helft van de 19de eeuw werd er wetenschappelijk onderzoek verricht naar de fysieke verschillen tussen atleten van het blanke en het zwarte ras.
Menselijke kenmerken worden dus niet uitsluitend bepaald door het genetisch materiaal. In werkelijkheid is er een complexe interactie tussen genen en omgeving en kunnen deze invloeden niet los van elkaar worden aanzien. Dit is belangrijk als we het menselijk gedrag in al zijn facetten willen begrijpen en onderzoeken. Genetische modificatie kan dus niet bij voorbaat als immoreel worden geëvalueerd. 189
David B. Resnik & Daniel B. Vorhaus, “Genetic modification and genetic determinism”, Philosophy, Ethics, and
Humanities in Medicine, vol. 1, nr. 9, 2006. 190
Patrick B. Miller, “The anatomy of scientific racism: racialist responses to black athletic achievement”, Journal of
Sport History, vol. 25, nr. 1, 1998, pp. 119–151. Dit werk wordt verder geciteerd als Miller, “The anatomy of scientific racism”. 191
Miller, “The anatomy of scientific racism”, p. 128.
192
W. Montague Cobb, “Race and runners”, The Journal of Physical Education, januari 1936, pp. 52-56, vermeld in Miller,
“The anatomy of scientific racism”, p. 133.
77
3.2.2. Over onze menselijke natuur Genetische manipulatie zal de natuur, de genetische constitutie, wezenlijk veranderen. Dit hoeft echter niet noodzakelijk rampzalig te zijn. De concepten ‘natuurlijk’ en ‘menselijke natuur’ dragen emotionele en normatieve geladenheid. John Stuart Mill heeft hierover een essay geschreven “On Nature”. 193 In dit werk onderzoekt Mill de romantische visie die veronderstelt dat de natuur een welbepaalde orde of plan heeft. Dit is ook wel bekend onder het argument of design. De idee is, dat vanuit de natuurlijke gang van zaken, het bestaan van een volmaaktheid of een almachtige godheid kan worden verondersteld. Mill zag echter in, door de gruwel en het geweldaddige in de natuur (oorlog, hongersnood, natuurrampen e.d.), dat dit niet klopte. De natuur is te bruut, overweldigend en onvoorspelbaar. Dit komt niet overeen met de gedachten van een orde, een doelmatigheid of een ontwerp. Mill maakte onderscheid tussen twee betekenissen van het concept ‘natuur’. Ten eerste, kan natuur verwijzen naar alles in het universum. Dit betekent dus, alles wat wordt onderworpen aan de fysische wetten. Alles is natuurlijk, dus ook het menselijke gedrag. Het bovennatuurlijke is dat wat letterlijk boven de natuur staat en dus niet wetenschappelijk kan verklaard worden. Natuur, in de tweede betekenis, refereert naar de spontane orde van de dingen. Daarmee wordt bedoeld: alles wat onaangeroerd is en onafhankelijk bestaat van de menselijke invloed. In deze context wordt dat, wat natuurlijk is, gecontrasteerd met het kunstmatige, artificiële of het culturele. De vraag die Mill zich stelde was, of dat deze begrippen van natuur orde, patronen, principes bevatten waarmee we rekening moeten houden en die we moeten respecteren. Met andere woorden, moeten we ontwerpen volgens de natuur, de natuur gehoorzamen of de natuurlijke grenzen aanvaarden? Dit is een zinvolle vraag als we natuur begrijpen als ‘alles in de wereld’. We kunnen immers niet anders dan ons leven in te richten volgens de regels van de fysica, bijvoorbeeld de gravitatiekrachten. We kunnen de natuur cultiveren, naar onze menselijke hand zetten, maar onze macht is niet eindeloos en onbeperkt. Als we natuur opvatten als, dat wat vrij is van menselijk ingrijpen, dan is de vraag absurd en contradictorisch. For while human action cannot help conforming to Nature in the one meaning of the term, the very aim and object of action is to alter and improve nature in the other meaning. If the natural course of things were perfectly right and satisfactory, to act at all would be a gratuitous meddling, which as it could not make things better, must make them worse…. If the artificial is not better than the natural, to what end are all the arts of life? To dig, to plough, to build, to wear clothes, are direct infringements of the injunction to follow nature. 194 193
Mark Sagoff, “Nature and human nature”, p. 75 in Harold W. Baillie & Timothy K. Casey, Is human nature obsolete?,
2005. Dit werk wordt verder vermeld als Baillie & Casey, Is human nature obsolete?. 194
John Stuart Mill, “On Nature”, in Three Essays on Religion, 1874, herdrukt in New York, Greenwood Press, 1969, p.
19-20 vermeld in Mark Sagoff, “Nature and human nature”, p. 76 in Baillie & Casey, Is human nature obsolete?.
78
Deze dubbele betekenis van natuur heeft gevolgen voor de medische wetenschappen en de ontwikkeling van genetische ingrepen. Afhankelijk van welk standpunt men inneemt zal men geneeskunde opvatten als ‘het werken met de natuur en binnen deze grenzen’, of als ‘het veranderen of overwinnen van de natuur in functie van de menselijke verlangens en behoeften’. 195 De eerste visie is in de lijn van Hippocrates. Deze traditionele vorm van geneeskunde is gericht op het herstellen, het genezen van het lichaam naar de gezonde staat. Dit met respect voor het natuurlijk proces. Een geneesheer mag niet zomaar ingrijpen. Het natuurlijke wordt als normatief beschouwd. Vertegenwoordigers van deze visie zijn, onder andere, de bio-ethici Leon Kass en Daniel Callahan. De grens van het natuurlijke bepaalt welke medische interventies toelaatbaar zijn en welke niet. De doelen van geneeskunde zijn in deze conservatieve visie duidelijk en afgelijnd. Gezondheid wordt geassocieerd met het natuurlijke en het biologisch normale. In de andere traditie staat de geneesheer tegenover de natuur. 196 Het is de taak van de geneesheer om de natuur als zijn tegenstander te beschouwen. In deze zin is het natuurlijke niet normatief maar een biologische status quo. De rechtvaardiging voor een medische ingreep en dus inmenging met het natuurlijke, wordt afgewogen door de voordelen en de risico’s onderling te vergelijken. In deze visie zijn de doelen van geneeskunde niet gefixeerd door het natuurlijke of het biologisch normale. Er zijn geen grenzen aan wat medisch mogelijk is en als we de natuur kunnen verbeteren, kan dit worden beschouwd als een plicht. Vertegenwoordigers van dit standpunt beschouwen daarom allerlei vormen van ‘verbetering’ als toelaatbaar. Met betrekking tot genetische manipulatie hebben deze medische visies sterk uiteenlopende implicaties. De meeste weerstand zal uit de conservatieve, Hippocratische hoek komen. De mate van tegenstand is afhankelijk van hoe men de relatie tussen het genoom en het natuurlijke begrijpt. Als men het genoom beschouwt als de blauwdruk voor alle genetische, natuurlijke kenmerken van een individu, dan zal elke vorm van manipulatie als onaanvaardbaar worden beschouwd. Ik sluit me echter aan bij de eenvoudige woorden van James Watson, de befaamde wetenschapper die samen met Francis Crick in 1953 als eerste de structuur van het DNA beschreef, “If we could make humans better... why shouldn’t we?” 197 Als het gaat over het begrip ‘enhancement’ dan stoot men op het probleem om te bepalen wat normaal menselijk gedrag is. Dit is moeilijk vanwege het onderscheid dat wordt 195
Mark Sagoff, “Nature and human nature”, p. 77 in Baillie & Casey, Is human nature obsolete?,.
196
Mark Sagoff, “Nature and human nature”, p. 78 in Harold W. Baillie & Timothy K. Casey, Is human nature obsolete?,
2005. 197
Dit is een veelgebruikt citaat en staat onder andere (in het Nederlands) vermeld in: Kim De Rijck, De mooie beloften
van de biotechnologie, 2006, p. 51. Dit werk wordt verder geciteerd als De Rijck, De mooie beloften van de biotechnologie.
79
gemaakt tussen een therapeutische behandeling en een behandeling die gericht is op het ‘verbeteren’ van bepaalde capaciteiten. Een therapeutische behandeling is medisch verantwoord omdat het gericht is op het genezen van een patiënt. Zelfgekozen veranderingen, ‘verbeteringen’ aan het lichaam zijn controversiëler als je het blijft bekijken vanuit de medische ethiek. Strikt genomen zijn deze behandelingen immers niet levensnoodzakelijk. Men kan echter opwerpen dat het algemene welzijn van een individu ook essentieel is. Het is aannemelijk dat het fysieke uiterlijk een belangrijk aspect kan zijn voor een persoon om zich goed te voelen. Gregory Stock definieert ‘enhancement’ als de verbetering van bepaalde kenmerken of het algemene functioneren. 198 Dit staat volgens hem los van onze intuitie over normale menselijke capaciteiten. Abstract judgements about the value of particular characteristics and whether they relate to disease will tell us no more about how people will use germinal choice technology than they’ve told us about the use of cosmetic surgery or drugs. To see the future of GCT [Germinal Choice Technology], we need to be more pragmatic and acknowledge that people want to be healthier, smarter, stronger, faster, more attractive. Enhancements are those modifications that people view as largely beneficial and that serve their goals. Virtually by definition, people seek such modifications. 199
3.2.2.1. Post- en transhumanisme? Darwin’s biological humanism allows the human to be reduced to a level of mechanics, a view that pervades contemporary understandings about being human. The classification of species and the survival of the fittest hypothesis reduces the complexity of life to neat and tidy relationships. However, it is here where the barriers between animals and humans collapse, identifying the difference between them as being one of degree, rather than of kind. Indeed, in Darwin’s view, the most fundamental difference between humans and animals is that humans possess a developed sense of morality, or conscience, and religion. 200
De problematiek van genetische modificatie confronteert ons met belangrijke vragen. Wat betekent het om een mens te zijn? Wat maakt ons bijzonder en verschillend van andere diersoorten? Waardoor wordt onze ‘menselijkheid’ bepaald? Darwin zette de wereld op zijn kop met zijn theorie dat de mens biologisch gezien sterke vergelijkingen toont met andere
198
Gregory Stock, Redesigning humans. Our inevitable genetic future, 2002, p. 179. Dit werk wordt verder geciteerd als Stock,
Redesigning humans. 199
Stock, Redesigning humans. Our inevitable genetic future, p. 179. De vetgedrukte tekst is mijn aanpassing.
200
Miah, Genetically modified athletes, p. 70.
80
diersoorten. Kenmerkend voor de mensensoort is, dat we over een ontwikkelde vorm van moraliteit, bewustzijn en religie beschikken. Door de toenemende invloed van technologie op het menselijk leven, worden we geconfronteerd met een meer flexibele, voortdurende evoluerende ‘menselijkheid’ in plaats van een gefixeerde, onveranderlijke entiteit. 201 De menselijke aard is kneedbaar en sterk beïnvloedbaar door invloeden van buitenaf en bijgevolg geen vaststaand gegeven. In de hedendaagse filosofie spreekt men van ‘posthumanisme’ en ‘transhumanisme’ om duidelijk te maken dat we ons in een nieuw tijdperk bevinden. Francis Fukuyama is van mening dat door de biotechnologische revolutie, we de barrières die onze menselijke natuur bepalen, overschrijden. 202 Volgens hem is dit verontrustend omdat we hierdoor iets wezenlijks, essentiëels van ons menszijn, wat hij noemt ‘Factor X’, kunnen verliezen. Het is eerder de vrees dat de biotechnologie ten slotte zal leiden tot het verlies van onze menselijkheid, als een essentiële hoedanigheid die altijd ten grondslag heeft gelegen aan ons gevoel van wie we zijn en waarnaar we op weg zijn, ondanks alle evidente veranderingen die zich in de loop van de geschiedenis in de menselijke staat hebben voorgedaan. En wat nog erger zou zijn, is dat we die verandering zouden kunnen doormaken zonder te beseffen dat we iets van grote waarde zouden hebbben verloren. Zo zouden we kunnen belanden aan de overkant van een grote waterscheiding tussen de humane en de posthumane geschiedenis zonder zelfs maar te zien dat we die waterscheiding waren overgetrokken, omdat we niet langer begrepen wat dat verloren wezenskenmerk was. 203
Terwijl Fukuyama eerder terughoudend houding is, meent Gregory Stock dat het ontbreekt aan goede redenen voor een conservatieve ingesteldheid met betrekking tot het gebruik van genetische technologie. 204 Als voorstander van het liberalisme meent hij dat iedereen het recht heeft om zelf te beslissen. De toekomst van de ‘Germinal Choice Technologies’ (GCT) is het begin van het ‘menselijk zelfontwerp’. 205 Transhumanisten, zoals Nick Bostrom, verdedigen de positie dat elk individu over de technologische mogelijkheden moet kunnen beschikken om zich cognitief, emotioneel en fysiek te verbeteren. Fukuyama beschouwt het transhumanisme als de grootste bedreiging van het
201
Miah, Genetically modified athletes, p. 71.
202
Fukuyama Francis, De nieuwe mens. Onze wereld na de biotechnologische revolutie, Peter van Huizen (vert.), 2002. Dit werk
wordt verder geciteerd als Fukuyama, De nieuwe mens. 203
Fukuyama, De nieuwe mens, p. 128.
204
Miah, Genetically modified athletes, p. 71.
205
Stock, Redesigning humans.
81
menselijke welzijn. 206 Dit komt omdat hij redeneert vanuit de benadering van het genetisch essentialisme. De mens bezit volgens Fukuyama een authentieke en unieke kern, die wordt bedreigd door het transhumanisme. Carl Elliott heeft deze ‘drang naar authenticiteit’ ook opgemerkt, maar hij bedoelt dit anders. 207 Door tal van cosmetische, farmacologische en psychotropische middelen en methoden kunnen we onze fysieke verschijning, gedachten en gevoelens veranderen. Als behandelingen maken dergelijke ingrepen het mogelijk, om zieke mensen te ‘herstellen’ naar een toestand van normale gezondheid. Elliott is echter bezorgd over het gebruik van dergelijke middelen door gezonde mensen. Elliott stelt dat er een discours bestaat over een ‘terugkeer naar de eigen identiteit’. Mensen willen veranderen d.m.v. dergelijke technologieën om zo ‘meer zichzelf te zijn’. Dit is opmerkelijk en verontrustend omdat steeds meer mensen ‘enhancements’ nodig hebben om zich goed en in evenwicht met zichzelf te voelen. Dit terwijl ze in werkelijkheid niet in een voorgaande toestand terechtkomen, maar werkelijk transformeren van identiteit. Mensen spreken dus over een authentieke kern van hun persoonlijkheid, dit terwijl ze zich zonder deze verbeteringstechnologieën niet in dergelijke toestand kunnen bevinden. De verbeteringen maken hen werkelijk helemaal anders dan ze oorspronkelijk waren, bestaat er dan werkelijk zoiets als de ‘menselijke authenticiteit’ of is deze reeds aan het verdwijnen zoals Fukuyama vreest? Volgens Andy Miah heeft de aanvaardbaarheid van nieuwe technologieën iets te maken met het niet-biologische concept van ‘personhood’, een begrip waarmee wordt bedoeld wat het betekent een mens te worden in de bredere en morele betekenis. 208 Sport is volgens hem reeds posthumaan. Athletes have already metamorphosed into super-humans, blurred suitably by the softening presentation of modern television. Athletes are ambassadors of transhumanism, placed at the cutting edge of human boundaries of capability. The athlete’s body is in a state of flux, continually transcending itself, and thus, perpetuating transhuman ideas about the biophysics of humanity. 209
206
Nick Bostrom, “Transhumanism: the world’s most dangerous idea?”, 10/09/2004, geraadpleegd op
http://www.transhumanism.org/index.php/WTA/more/451 op 1/07/2007. 207Carl
Elliott, University of Minnesota, Tweejaarlijkse Conferentie georganiseerd door het Belgisch Raadgevend
Comité voor Bio-ethiek: “Allen gedopeerd. Ethiek van de verbeter-geneeskunde”, Brussel, 25/04/07. 208
Andy Miah, “Be very afraid: cyborg athletes, transhuman ideals & posthumanity”, Journal of Evolution and Technology,
vol. 13, nr. 2, 2003, geraadpleegd op http://jetpress.org/volume13/miah.html op 24/11/2006. Dit werk wordt verder geciteerd als Miah, “Be very afraid: cyborg athletes, transhuman ideals & posthumanity”. 209
Miah, “Be very afraid: cyborg athletes, transhuman ideals & posthumanity”.
82
Sport gaat in essentie over excessen, atleten proberen telkens opnieuw hun natuurlijke, menselijke grenzen te verleggen. Dit betekent echter niet, dat we ons niet moeten behoeden voor dergelijke transhumanistische tendenzen. Atleten kunnen door hun ‘moreel agentschap’ de relatie tussen technologie en hun sportpraktijken in vraag stellen. 210 Het is te rechtvaardigen dat ze genetische modificatie en andere vormen van verbetering kiezen in hun proces tot zelfrealisatie en -actualisatie. Het is belangrijk om te erkennen, zoals Gregory Stock zegt, dat: “[n]ot everything that can be done should or will be done, of course, but once a relatively inexpensive technology becomes feasible in thousands of laboratories around the world and a sizable fraction of the population sees it as beneficial, it will be used.” 211 3.3. Natuurlijke grenzen en atletische ambitie If our limits define us, then we stopped being human a long time ago, when we invented tools and language and science that extended the powers of our minds and bodies beyond those our hunter-gatherer ancestors were born with. 212
Om goed te presteren in sport zijn er twee belangrijke factoren doorslaggevend: genetische begaafdheid en training. Je wordt niet als topsporter geboren, ondanks dat je over de gunstige genen beschikt. Atleten, die aan de top staan, hebben een lange weg afgelegd, door intensief te trainen om zo hun fysieke en mentale capaciteiten optimaal te ontwikkelen. Op gebied van de sportwetenschappen is er de laatste dertig jaar veel onderzoek gedaan naar training. 213
Inspanningsfysiologen
zoeken
naar
geschikte
trainingsmethoden
en
voedingspraktijken. Sportpsychologen houden zich bezig met het mentale facet en bewegingswetenschappers met de manieren waarop sportvaardigheden worden aangeleerd en uitgevoerd. 214 Sportprestaties worden steeds verbeterd. Dit is te wijten aan verscheidene oorzaken. Het toenemende bevolkingsaantal en verbeterde mogelijkheden op sportgebied doen de genenpool van potentiële topsporters toenemen. Maar, kan men werkelijk van ‘betere’ prestaties spreken? Records uit het verleden zijn niet te vergelijken met die van het heden, omdat de omstandigheden grondig zijn veranderd. Atleten zijn nu voltijds professioneel bezig met hun discipline en met behulp van de sportwetenschappelijke kennis, zijn ze beter voorbereid. Stel dat
210
Miah, Genetically modified athletes, p. 135.
211
Stock, Redesigning humans, p. 5.
212
Naam, More than human, p. 227.
213
Williams, Maximale sportprestaties, p. 14.
214
Williams, Maximale sportprestaties, pp.12-13.
83
het mogelijk zou zijn, dat de jonge Eddy Merckx, op het hoogtepunt van zijn carrière, zou koersen tegen Lance Armstrong, op zijn beste moment: wie van de twee zou winnen? Veel heeft te maken met de omstandigheden. Beschikken beide atleten over dezelfde soort fiets e.d. of rijdt Merckx met een fiets uit zijn tijd? Het antwoord zullen we wellicht nooit weten, net zoals het een onuitgemaakte zaak blijft, wie de Tourwinnaar van 2006 nu werkelijk is. Er zijn wetenschappers die denken dat op de volgende Olympische Spelen, in Peking volgend jaar (2008), de eerste generatie genetisch gemodificeerde atleten hun intrede zullen doen. 215 Het potentiële misbruik van genetische therapieën wordt door het antidopingbeleid als een “bedreiging” 216 beschouwd. De detectie van ‘genetische doping’ kan voorlopig alleen gebeuren via het registreren van proteïneprofielen van atleten. 217 Door op geregelde tijdstippen de eiwittenniveaus te bepalen, kan men veranderingen opmerken. Foto op voorpagina van Andy Miah's boek Genetically Modified Athletes.
Atleten hebben het meeste baat bij methoden die het zuurstoftransport bevorderen en die de spiergroei stimuleren. Er zijn al enkele factoren bekend die hierbij een rol zouden spelen. Het is mogelijk, door het toevoegen van extra kopie van een gen, de productie van het hormoon erythropoëtine (EPO) te stimuleren. EPO zorgt voor de productie van rode bloedcellen, waardoor er voldoende zuurstof in het bloed kan worden getransporteerd. Wetenschappelijk onderzoek bij muizen en apen heeft aangetoond dat de zuurstofcapaciteit, d.m.v. gentherapie, met 70-80% verbeterde. 218 Dit kan als medische behandeling worden gebruikt bij patiënten met o.a. ernstige bloedarmoede en nierfalen. De insuline-achtige groeifactor-1 (IGF-1) is verantwoordelijk voor het versterken van de spieren en is als medische gentherapie bijzonder nuttig voor het behandelen van degeneratieve spierziekten, zoals spierdystrofie. 219 Wetenschappelijke onderzoeken bij muizen, door zowel 215
H.
Lee
Sweeney,
“Gene
doping”,
Scientific
American,
21/06/2004,
geraadpleegd
op
www.sciam.com/article.cfr?articleID=000E7ACE-5686-10CF-94EB3414BF0000&sc=I100322 op 26/11/06. Dit werk wordt verder geciteerd als Sweeney, “Gene doping”. 216
H.J. Haisma, “Genetische doping”, rapport in opdracht van het Nederlands Centrum voor Dopingvraagstukken
(NeCeDo), Capelle aan den Ijssel, februari 2004, p. 4. Dit werk wordt verder geciteerd als Haisma, “Genetische doping”. 217
Haisma, “Genetische doping”, p. 9.
218
Mehmet Unal & Durisehvar Ozer Unal, “Gene doping in sports”, Sports Med, vol. 34, nr. 6, 2004, p. 359. Dit werk
wordt verder geciteerd als Unal, “Gene doping in sports”. 219
Haisma, “Genetische doping”, p. 30.
84
Nadia Rosenthal (Europees Laboratorium voor Moleculaire Biologie) als Lee McSweeney (Universiteit van Pennsylvania), hebben aangetoond dat de muizen dubbel zo gespierd waren als hun normale soortgenoten, ze langer leefden en beter herstelden van kwetsures. 220 Rosenthal deed onderzoek bij muizenembryo’s en McSweeney gebruikte volwassen muizen en ratten om rechtstreekse injecties met IGF-1 te testen. Atleten hebben baat bij dergelijke vorm van genetische modificatie, zeker indien ze last hebben van blessures. 221 Ander onderzoek wees uit dat een genetische injectie (met het BMP-2 gen), de genezing bevordert van botfracturen. 222 De internationale antidopingagentschappen erkennen het recht van atleten om gebruik te maken van genetische behandelingen bij blessureleed. 223
224
Het blijft echter verboden om genetische
therapieën te gebruiken om prestaties te verbeteren. Dat niet iedereen gelijk is in sport, illustreert de ontdekking van het zogenaamde ‘bodybuildersgen’. 225
226
Sommige mensen zouden van nature, ten gevolge van een genetisch
‘defect’, gespierder zijn dan normaal. Het hormoon dat de spiergroei afremt en controleert is myostatine. Een ongewone afwijking, in het gen voor myostatine, kan als gevolg hebben, dat de spieren zich blijven ontwikkelen. Zoals Kim De Rijck schrijft: “Als zulke natuurlijke genetische voordelen wel in de competitie aanvaard worden, waarom zouden genetisch minder bedeelde sporters de natuur dan niet een ‘handje mogen helpen’, met gentherapie bijvoorbeeld?” 227 Michael Shapiro erkent dat het argument van gelijkheid weerstand biedt tegenover het algemene verbod. “Those who wish to consume enhancement have an equality argument of sorts against nondistribution: they are denied equality of opportunity for self-improvement and are left in an inferior status as against their superiors, whose own “natural” endowments are (they argue) no less “arbitrary” than artificially raised levels of merit/resource-attractive traits.” 228 Dit is eveneens het standpunt van, onder andere Andy Miah, Torbjörn Tännsjö en Claudio Tamburrini. De factor ‘toeval’ voegt geen essentiële waarde toe aan sportprestaties.
220
De Rijck, De mooie beloften van de biotechnologie, pp. 43-44.
221
Chanin Lamsam et al., “Gene therapy in sports medicine”, Sports Med, vol. 25, nr. 2, 1997, pp. 73-77.
222
A. W. A. Baltzer et al., “Genetic enhancement of fracture repair: healing of an experimental segmental defect by
adenoviral transfer of the BMP-2 gen”, Nature, 401, 2000, pp. 734-739. 223
Unal, “Gene doping in sports”, p. 361.
224
Angela J. Schneider, Hoofdstuk 3:“Genetic enhancement of athletic performance”, p. 34, in Claudio Tamburrini en
Torbjörn Tännsjö (eds.), Genetic technology and sport, 2005. 225
De Rijck, De mooie beloften van de biotechnologie, p. 48.
226
Sweeney, “Gene doping”.
227
De Rijck, De mooie beloften van de biotechnologie, p. 48.
228
Michael H. Shapiro, “The impact of genetic enhancement on equality”, Wake Forest Law Review, 34, 1999, p. 602.
Dit werk wordt verder geciteerd als Shapiro, “The impact of genetic enhancement on equality”.
85
Integendeel, toelaten dat zoiets onvoorspelbaars als het lot, invloed kan hebben op de uitkomst van een competitie, is ondermijnend voor de wedstrijdwaarde. Dit betekent echter niet dat iedereen gelijke aanspraak kan maken op het winnen van elitewedstrijden. “Rather, it is to make a distinction between failing to be good enough and being genetically prevented from being good enough to be an elite athlete. Thus failing to remove (or minimise) the irrelevant inequality of genetic variance fails to maintain what is valuable in sport.” 229 Gregory Stock vindt de intellectuele, filosofische bezorgdheid om de idealen van een egalitaire maatschappij te vrijwaren, door de creatie van een genetische elite preventief te verbieden, ironisch. “[…] [B]oth because they themselves are among the elite and because any enduring effort to block these technologies will restrict access to them, compounding rather than alleviating genetic advantages.” 230 Claudio Tamburrini gaat zelfs verder door te zeggen dat wanneer we een winnaar toejuichen, we eigenlijk de Nazi-ideologie benaderen. “The idea that strength is a proper reason for admiration, the very idea that underlies our fascination for the winners of sports events, is one we cannot truthfully deny that we entertain, but it is an idea that we ought to resist.” 231 Hij bedoelt hiermee dat we in feite ‘de zwakte’ van de verliezers verachten, in plaats van dat we bewondering tonen voor de winnaars. Het is elitair om winnaars te prijzen omwille van hun gunstige genen, waarover ze ‘per toeval’ beschikken. 3.3.1. ‘Designer athletes’? The concern that children be born rather than made may reflect the reasonable insistence that children should be ends in themselves, not merely instruments to achieve ends prescribed for them. This important moral principle, however, does not rule out genetic engineering as such, but only that which parents employ in search of a “perfect” baby or one that meets certain specifications. It would be just as wrong for parents, in order to fulfil their own ambitions, to insist on a course of athletic training for a child. The objection lies not in the technology but the brazen purpose to which is put. 232
Het belangrijkste bezwaar tegen kiembaangentherapie, waarbij ouders de genetische voorbestemdheid van hun nageslacht in zekere mate kunnen kiezen, is dat de toekomstige kinderen niet als doel op zich worden beschouwd. Volgens de categorische imperatief van Kant 229
Miah, Genetically modified athletes, p. 157.
230
Stock, Redesigning humans, p. 191.
231
Torbjörn Tännsjö, Hoofdstuk 5: “Genetic engineering and elitism in sport”, p. 60, in Claudio Tamburrini en
Torbjörn Tännsjö (eds.), Genetic technology and sport, 2005. 232
Mark Sagoff, “Nature and human nature”, p. 78, in Harold W. Baillie & Timothy K. Casey, Is human nature obsolete?,
2005. De vetgedrukte tekst is mijn aanpassing.
86
‘dient iedereen niet louter als middel maar als een doel op zich te worden aanzien’. Baby’s worden niet geboren als een ‘tabula rasa’ en worden eveneens niet volledig gedetermineerd op basis van hun genetische kenmerken. Ouders met gerichte plannen voor hun kinderen, zoals een welvarende toekomst als talentvolle dokter, advocaat, musicus of atleet, kunnen heel ver gaan om dit doel te bereiken. De mogelijkheid bestaat dat, fanatieke ouders de autonomie en de uniekheid van hun kinderen radicaal ontkennen en hen daardoor tegen hun wil in een welbepaalde richting duwen. Dit heeft te maken met de asymetrische relatie tussen ouders en kinderen. 233 Enerzijds zijn kinderen volledig afhankelijk van hun ouders, anderzijds moeten ouders ook rekening houden met de specifieke talenten, capaciteiten en kenmerken en elk kind als een individu behandelen. Volgens Allen Buchanan is er geen verschil tussen ouderlijk paternalisme in de vorm van genetische manipulatie en de sociaal-cultureel aanvaardbare manieren om kinderen te vormen zoals opvoeding en opleiding. 234 Ook Claudio Tamburrini is van mening dat “genetische en opvoedkundige blauwdrukken” 235 met elkaar vergelijkbaar zijn. Het probleem is niet het middel dat gebruikt wordt, maar de intentie achter ouderlijke beslissingen. Ouders dienen het beste voor te hebben met hun kinderen en hen te behandelen als een doel op zich. De idee dat ouders uit een catalogus de persoonlijkheid en de talenten van hun ‘ontworpen kind’ zullen kunnen uitkiezen, is misleidend. 236 Zelfs voor sterk erfelijk bepalende kenmerken, zal het onzeker zijn wat voor een persoon het kind zal worden. Hoe het toekomstige leven van het kind er zal uitzien, is afhankelijk van een complexe wisselwerking tussen genen, individuele capaciteiten en potentieel en de ervaringen die het kind heeft meemaakt. Het belang van deze factoren en de rol van het toeval zijn aangetoond in tal van wetenschappelijke studies met tweelingen.
237
In de toekomst wordt het misschien mogelijk om de genetische aanleg te
kiezen, maar embryo’s vormen tot een exacte kopie van het ideaalbeeld dat de ouders hebben, over hun toekomstige kind, zal onmogelijk blijven.
233
Maureen Junker-Kenny, “Genetic enhancement as care or as domination? The ethics of asymmetrical relationships
in the upbringing of children” Journal of Philosophy of Education, vol. 39, nr. 1, 2005, pp. 1-17. Dit werk wordt verder geciteerd als Junker-Kenny, “Genetic enhancement as care or as domination?”. 234
Allen Buchanan et al., From chance to choice. Genetics and justice, 2000. vermeld in Junker-Kenny, “Genetic enhancement
as care or as domination?”, p. 10. 235
Claudio Tamburrini, Hoofdstuk 7: “Educational or genetic blueprints: what’s the difference?”, p. 82-90, in Claudio
Tamburrini en Torbjörn Tännsjö (eds.), Genetic technology and sport, 2005. 236
Stock, Redesigning humans, p. 111.
237
Stock, Redesigning humans, p. 111.
87
Parents will have many ways of influencing their children by guiding their behaviour and channelling their development, but the interactions of genes, experience, and environment will not be reduced to simple formulas. However important genetic manipulation proves to be in shaping our children, more familiar tools such as education, mentoring, religion, parenting, and pharmaceuticals will continue to play their roles. 238
Als we de veiligheid even buiten beschouwing houden, waarom zouden we niet proberen onze toekomstige kinderen talenten te geven die wijzelf niet hadden of stoornissen elimineren die ons belemmeren. “If we could make our baby smarter, more attractive, a better athlete or musician, or keep him or her from being overweight, why wouldn’t we?” 239 Het is echter denkbaar dat sommige ouders zich gedwongen voelen om te conformeren, indien er steeds meer ‘ontworpen’ kinderen worden geboren. De ouders kunnen dermate bezorgd zijn over de mogelijke nadelen die het ongeboren, niet-gemodificeerde kind zou ondervinden in een wereld waarin de meerderheid wel gemodificeerd is, dat dit hen aanzet tot genetische modificatie. Michael Shapiro betwijfelt of het woord ‘dwang’ wel accuraat is en men niet beter spreekt over een ‘ongewilde druk’. 240 Hij geeft als voorbeeld dat veel atleten en studenten er voor kiezen niet voldoende te trainen of hard te studeren, nochtans spreken weinig mensen over dwang in deze contexten. Ondanks het feit, dat er in deze gevallen toch sprake is van een duidelijk competitieve sfeer. Het probleem van ‘dwang’ wordt echter niet opgelost door een andere term te gebruiken. De atleet of de student beschouwt misschien al zijn ondernemingen om zichzelf te verbeteren als manieren om zichzelf te realiseren en te actualiseren. The overall propriety of their self-improvement enterprises seems to foreclose use of pejoratives such as “coercion” or “undue influence.” Compare, say, weight training, diet, and coaching, on the one hand, with steroids or human growth hormone, on the other or extended study including all-nighters as against memory-enhancers. The pressure to do the former in each pair is widely considered permissible, desirable, or even obligatory under some circumstances (though all-nighters are generally linked to negligent delays); it is otherwise with the latter. 241
Het is vergezocht en onrealistisch dat ouders van hun toekomstige kind een ‘designer athlete’ kunnen maken. De invloed van genen is beperkt en niet vooraf te bepalen. Dat wil niet zeggen dat ouders hun kinderen niet in een bepaalde richting kunnen leiden door o.a. de 238
Stock, Redesigning humans, p. 111.
239
Stock, Redesigning humans, p. 188.
240
Shapiro, “The impact of genetic enhancement on equality”, 1999, p. 597.
241
Shapiro, “The impact of genetic enhancement on equality”, p. 597.
88
opvoeding. Het is eveneens betwijfelbaar, dat de enige intentie van ouders zou zijn een ‘topatleet’ op de wereld te zetten. Er is geen reden om aan te nemen dat ouders die voor kiembaangentherapie kiezen, niet zouden houden van hun kind als een doel op zich. Over het algemeen kunnen we aannemen dat ouders, die dergelijke procedure overwegen, redeneren in het algemene belang van het toekomstige kind. Het is reëler dat ouders het beste willen voor hun kinderen en hen eerder een goede, gezonde fysieke toestand willen garanderen, in plaats van hen te willen modificeren tot toekomstige topatleten. 3.4. Korte conclusie Genetische verbeteringstechnologieën confronteren ons met tal van nieuwe, ethische uitdagingen. De traditionele ‘anti’-houding zal niet langer voldoen en er zijn zelfs goede argumenten te geven om verbeteringstechnologieën positief te ontvangen. De term ‘genetische doping’ is misleidend want de toepassingen van genetische modificatie zijn niet te vergelijken met conventionele doping. De kern van de discussie over wat we mogen veranderen aan onszelf, is in feite een discussie over wat het betekent om een mens te zijn. Zowel de wetenschappelijk inzichten van het biologische determinisme als het sociaal constructivisme helpen het menselijk gedrag te verklaren. Als mens zijn we niet uitsluitend het product van de genen van onze ouders, voor een groot deel leren we ons ontplooien en ontwikkelen door de ervaringen die we tijdens het leven opdoen. Ik heb geargumenteerd dat het innovatief en creatief omgaan met technologie in wezen typisch menselijke kenmerken zijn. Om te kunnen overleven, passen we ons telkens aan aan de omstandigheden. Ik sluit me aan bij de ideeën van J.S. Mill en Ramez Naam, die stellen dat we als mensen over een instinctieve drang beschikken die ons aanzet tot het overschrijden van natuurlijke grenzen. De drift om onszelf voortdurend te veranderen is een fundamenteel deel van onze menselijke natuur. In de topsport betekent dit, dat atleten steeds opnieuw trachten hun menselijke grenzen te verleggen. Sport wordt gekenmerkt door excessen en eveneens door de drang tot matigheid. Genetische modificatie kan niet bij voorbaat als immoreel worden bestempeld. We moeten voor elke nieuwe, wetenschappelijke toepassing nagaan wat de invloeden zijn op de intrinsieke waarde van sportactiviteiten en achtzaam zijn voor de mogelijk schadelijke gevolgen op de gezondheid van atleten. Dit is dan ook de richting waarin het antidopingbeleid verder moet evolueren: veiligheid in het algemeen belang garanderen, de autonomie van individuele atleten respecteren en de competitie spannend en waardevol houden.
89
4. “Sport heeft genetische manipulatie nodig” Dit deel gaat over de evaluatie van genetische manipulatie met betrekking tot de normen en waarden in sport. Vanuit de sportethos kunnen er specifieke argumenten worden geformuleerd tegenover genetische manipulatie. De huidige visie van het hele ‘anti’-beleid is dat ‘genetische doping’ (algemene term die wordt verondersteld heel de lading aan varianten van genetische manipulatie te dekken) dient te worden geweerd uit de sport. Andy Miah, daarentegen, is van mening dat de atleet als een individuele persoon met rechten beschouwd moet worden, ongeacht zijn genetische kenmerken. Hij gaat zelfs verder en zegt dat “sport genetische manipulatie nodig heeft” 242. Het is belangrijk om de ethische begrippen in sport te verduidelijken, te herformuleren en te herkaderen. 4.1. Natuurlijkheid Er is een bezorgdheid dat sommige vormen van prestatieverbeteringen ‘het wezen van de sport’ zou ondermijnen. 243 Deze innovaties worden als onethisch beschouwd, omdat ze een essentieel of inherent aspect dat waarde geeft aan sport, zou bedreigen. Het begrip ‘natuurlijkheid’ verwijst naar twee zaken: de natuurlijkheid van de menselijke soort en de natuurlijkheid van sport. 244 Vanuit de visie op natuurlijkheid van de mens is sport “waardevol omdat het een test is van natuurlijke, menselijke mogelijkheden en niet van technologische mogelijkheden die mensen verbeteren” 245. Miah maakt de vergelijking met in-vitrofertilisatie dat ook als een onnatuurlijke methode wordt beschouwd. De methode kan dan wel onnatuurlijk zijn, de baby die daardoor wordt verwekt, maakt vanaf zijn/haar geboorte deel uit van de natuurlijke wereld. De morele status van de pasgeborene komt niet in het gedrang omdat hij/zij op een onnatuurlijke manier zou zijn gemaakt. Hetzelfde geldt voor genetische gemodificeerde atleten. Veranderingen aan individuele genomen kunnen als artificieel, kunstmatig worden beschouwd, maar dit doet niets af aan de morele waarde van een gemodificeerd individu. 246 Volgens Miah is het concept ‘natuurlijkheid’ eigenlijk betekenisloos, maar wordt het misbruikt om te suggereren dat sommige mensen waardevoller zijn dan anderen. Het wezenlijke aan de mens wordt niet uitsluitend bepaald door genetische kenmerken. Miah vindt daarom dat 242
Miah, Genetically modified athletes, pp. 150-164.
243
Miah, Genetically modified athletes, p. 151.
244
Miah, Genetically modified athletes, p. 151.
245
Miah, Genetically modified athletes, p. 151.
246
Miah, Genetically modified athletes, p. 152.
90
een genetisch gemodificeerde atleet als een volwaardige persoon met rechten en plichten dient beschouwd te worden. Het argument van natuurlijkheid heeft het meeste kracht met betrekking tot farmacogenomica en somatische genmanipulatie. Het menselijk lichaam verbeteren zonder medische redenen wordt dan als onnatuurlijk beschouwd en is daarom moreel verwerpelijk. De biologische constitutie wordt beschouwd als initiële toestand waaraan niet mag geraakt worden, zonder gegronde medische redenen. Dit argument verklaart niet voldoende waarom deze vormen van genetische manipulatie onethisch zijn. Hetzelfde geldt immers voor voedingspatronen, trainingsmethoden e.d.. Er is eveneens bezorgdheid dat genetische manipulatie de intrinsieke, ethisch ‘goede’ doeleinden (‘internal goods’) van sport in het gedrang zou brengen. Essentiële aspecten van een bepaalde sport, die de waarde van de activiteit meebepalen, zouden zo onder serieuze druk komen te staan. Miah geeft als voorbeeld dat in tennis de ervaringen van een rally of een service als wezenlijke aspecten van deze specifieke sport worden beschouwd. 247 Elke technologie die deze atletische prestaties gemakkelijker maakt of deze aantast zodat ze minder bewondering oproepen, is daarom problematisch. Dit legt volgens Miah deels uit waarom er discussie is over de snelheid van de eerste service in het mannentennis. Miah gebruikt de omschrijving van MacIntyre voor ethisch bewonderenswaardige praktijken in sport: [...] [A]ny coherent and complex form of socially established cooperative human activity through which goods internal to that form of activity are realised in the course of trying to achieve those standards of excellence which are appropriate to, and partially definitive of, that form of activity with the result that human powers to achieve excel, and human conceptions of the ends and goods involved, are systematically extended. 248
Interne doelen in sport worden bereikt door de wedijver om excellente prestaties neer te zetten. Externe doelen zoals geld, roem en eer daarentegen, hebben betrekking tot individuele status van de atleet. Genetische capaciteiten beïnvloeden de interne, ethisch ‘goede’ acties in sport niet negatief. Genetisch gemodificeerde atleten zullen hetzelfde kunnen als niet-gemodificeerde atleten en hebben zelfs het potentieel om beter zijn. In tennis kan het zelfs zijn dat, indien het 247
Miah, Genetically modified athletes, p. 153.
248
MacIntyre, A., After virtue: a study of moral theory, 2de ed., London, Duckworth, 1985, p. 187, vermeld in Miah,
Genetically modified athletes, p. 154.
91
mogelijk is de reactietijd genetisch te verbeteren, het probleem van de dominante service wordt opgelost. 249 Genetische manipulatie devalueert sport dus niet en er is daarom geen reden, op basis van dit argument, om deze technologie uit te sluiten. 4.2. Fairness Conventionele vormen van doping en genetische doping worden algemeen verworpen op basis van het argument van fairness. Er wordt verondersteld dat er een impliciete afspraak tussen atleten geldt, dat er geen ongeoorloofde prestatiebevorderende middelen, methoden en technieken worden gebruikt. 250 Het is onduidelijk of er werkelijk dergelijke overeenkomst bestaat tussen deelnemers met betrekking tot de onaanvaardbaarheid van doping. In het geval van genetische manipulatie dient er een andere vraag te worden gesteld. In hoeverre is het moreel aanvaardbaar dat genetisch minder bevoordeelde atleten zich niet mogen verbeteren om op gelijke hoogte te komen met de andere, genetisch bevoordeelde atleten? Waarom zou er niets mogen worden gedaan aan de genetische ongelijkheid in sportcompetities? Genetische manipulatie is geen bedreiging voor de gelijkheid in sport, integendeel, deze technieken kunnen ingezet worden om sport méér gelijk te maken. De huidige vormen van competitie hebben gedeeltelijk als doel, te onthullen welke atleten het meest genetisch getalenteerd zijn. 251 Tal van atleten beschouwen deze capaciteit als een waardevol aspect voor atletische prestaties. In sport worden de genetisch getalenteerde atleten bevoordeeld. Genetische variatie wordt echter als een irrelevante vorm van ongelijkheid beschouwd in sport. 252 Dit is de reden waarom er in verschillende sporten aparte competitiereeksen worden georganiseerd, zoals de verschillende gewichtsklassen in het boksen en de afzonderlijke competities voor mannen en vrouwen. Wanneer atleten onderling teveel verschillen komt de gelijkwaardigheid en de fairness van competitie in het gedrang. Sport moet spannend blijven en de deelnemers moeten allemaal een eerlijke, redelijke kans hebben om te winnen. Miah is van mening dat de intentie om zich te bevoordelen in een competitie, geen rechtvaardiging is voor het gebruik van prestatiebevorderende technieken.
249
Miah, Genetically modified athletes, p. 154.
250
Miah, Genetically modified athletes, p. 154.
251
Miah, Genetically modified athletes, p. 155.
252
Miah, Genetically modified athletes, p. 155.
92
Instead, the choice to enhance must reveal something meaningful about the way in which technology is given value within sporting performances. […] Genetic modification would most likely have some general health or enhancement rationale, rather than a specific sporting benefit rationale. 253
Het manipuleren van genen zorgt niet voor een verondersteld nadeel in sportcompetities. In vergelijking met doping zal genetische manipulatie een bijkomend gevolg hebben, dat niet de ‘genetisch getalenteerden’ maar de ‘genetische ontworpen’ atleten succes zullen oogsten. 254 Zowel met conventionele doping als met betrekking tot genetische modificatie is er bezorgdheid over de economische ongelijkheid. Doordat niet iedereen over dezelfde financiële middelen kan beschikken, bestaat de kans dat er een deel van de atleten wordt gediscrimineerd. De atleten met het meeste geld, kunnen zich omringen met de beste begeleiding en de nieuwste, duurste wetenschappelijke innovaties gebruiken. Dit is niet eerlijk ten opzichte van de minder bedeelde atleten. Dat het zou gaan om discriminatie is lichtelijk overdreven. Iedereen moet de kans kunnen krijgen om aan sport deel te nemen, maar dit betekent niet dat iedereen de mogelijkheid moet krijgen om een topatleet te worden. Men kan zich afvragen of deze bezorgdheid omtrent het beschikken over gelijke, financiële middelen werkelijk opportuun is in sport. “If monetary inequalities are a real concern in sport, then the enormous sums required to test every athlete could instead be spent on grants to provide EPO to poorer, and PCV tests to ensure that athletes have not thickened their blood to unsafe levels.”
255
De eerste toepassingen
van genetische modificatie zullen ongetwijfeld kostelijk zijn. Dit is echter geen ethische reden om dit te verbieden, aangezien financiële ongelijkheid deel uitmaakt van onze maatschappelijke realiteit. Dit betekent niet dat we geen inspanningen zouden moeten leveren om elk individu, ongeacht geslacht, ras, afkomst, geloofsovertuiging en economische status, gelijkwaardige kansen te geven om naar eigen preferenties zijn persoonlijk levensplan te volgen. 4.3. Dwang om genetisch te veranderen Het kan geargumenteerd worden dat genetische modificatie onaanvaardbaar is, omdat het een resultaat kan zijn van een dwingende invloed om te veranderen. 256 Een keuze die wordt opgedrongen is immoreel omdat het de individuele autonomie ondermijnt. Met betrekking tot sport heeft dit argument weinig kracht, omdat topsport, per definitie, een praktijk is waarbij atleten presteren onder competitieve druk. Tamburrini gaat zelfs verder en zegt, met betrekking 253
Miah, Genetically modified athletes, pp. 156-157.
254
Miah, Genetically modified athletes, p. 156.
255
Savulescu, Foddy & Clayton, “Why we should allow performance enhancing drugs in sport”, p. 668.
256
Miah, Genetically modified athletes, p. 158.
93
tot doping: “indien een atleet zijn gezondheid riskeert om te kunnen winnen, terwijl anderen voorzichtiger zijn, dan is het fair indien de winst naar de eerste gaat” 257. Deze uitspraak is redelijk provocerend en het is sterk betwijfelbaar of het nemen van dit soort risico’s werkelijk als waardevol en bewonderenswaardig kan worden beschouwd. Dit is echter niet het geval bij genetische modificatie, omdat dit niet als een dergelijk risico tot de gezondheid zal leiden. Er kan dus geen sprake zijn van dwang, toch niet in die mate dat het ethisch alarmerend zou zijn. 4.4. De waarden in sport opnieuw betekenis geven Indien genetische modificatie gekarakteriseerd wordt als doping, dan wordt het beschouwd als deviant gedrag, nochtans valt genetische modificatie hier niet mee te vergelijken. Het dopingprobleem is sterk gelinkt aan de sociaal-culturele afkeuring van druggebruik. Genetisch gemodificeerde atleten zullen echter niet veel verschillen van niet-gemodificeerde atleten, bijgevolg kunnen ze niet als minderwaardige wezens worden aanzien. 258 Een mens genetisch modificeren betekent niet dat zijn morele status wordt aangetast. Andy Miah is eerder van mening dat genetische modificatie de sport kan verrijken. Het is conceptueel en cultureel gezien niet vergelijkbaar met conventionele vormen van doping, omdat het gaat om geheel andere vormen van technologie. Genetische modificatie kan als middel worden gebruikt om de irrelevante ongelijkheid van genetische variatie te elimineren. 259 Uitzonderlijke sportieve prestaties krijgen, volgens Miah, uitsluitend betekenis indien ze iets fundamenteels onthullen over wat het betekent om een mens te zijn. Verbeteringen van prestaties leiden niet noodzakelijk tot ‘betere’ sportactiviteiten. Het gaat eerder over de manier waarop een verbetering wordt volbracht, en nog belangrijker, om welke soort verbetering het gaat. 260 Dit zijn de noodzakelijke criteria om te kunnen oordelen of een bepaalde vorm van technologie waarde geeft aan sportactiviteiten.
257
Claudio Tamburrini, “What’s wrong with doping?”, in Torbjörn Tännsjö en Claudio Tamburrini (eds.), Values in
sport: elitism, nationalism, gender equality, and the scientific manufacture of winners, Londen; E & FN Spon, pp. 200-216, vermeld in Andy Miah, Genetically modified athletes, 2004, p. 158. 258
Miah, Genetically modified athletes, p. 159.
259
Miah, Genetically modified athletes, p. 160.
260
Miah, Genetically modified athletes, p. 162.
94
Sports are interesting because they constitute the performance of human beings: individuals engaged in a difficult practice, within which an excellent performance is reflective of years of training and commitment. Sport performances consist of an extraordinary integration of skill and talent, which is devalued if athletes can be given such abilities by performance-enhancing technologies. This position identifies the dehumanisation and deskilling of sport as persuasive arguments against the use of any technology that contributes to this. Yet genetic modification is not this kind of technology. Genetic modification does not undermine the important aspects of being human in sport, since it does not jeopardise individual autonomy in competition. 261
4.5. Mogelijke evoluties in de toekomst Hoe ziet de toekomst van sport er nu uit? In welke richting zal het beleid evolueren? Lincoln Allison stelt vijf mogelijke scenario’s voor, die ik hier kort zal bespreken. 262 Deze modellen zijn niet exclusief en eerder compatibel met elkaar. In realiteit stellen deze verschillende modellen, tendenzen voor die reeds een invloed hebben op de hedendaagse sport. Het eerste mogelijke scenario is voortdoen zoals het nu gaat. Dit betekent dat sport metaforisch kan worden voorgesteld als een grote kerk die verscheidene geloofsgroepen verenigt. Sport heeft voor veel mensen een verschillende betekenis: een nobele roeping, een manier om uitzonderlijke prestaties neer te zetten, een commerciële zaak en, voor de meeste mensen, een hobby. De hypocrisie zal groot zijn, maar is vergelijkbaar met de actuele realiteit in sport. Een tweede mogelijkheid is wat Allison noemt “gladiatorialism triumphant” 263. Dit is een situatie waarin het ‘prestatie-principe’ omgevormd wordt tot een spektakel, uitsluitend ten dienste van het vermaak van de massa. De spelers worden beschouwd als een aparte soort, soms zelfs letterlijk, die niet meer kan worden gelinkt met de traditie van hun atletische discipline en die niet langer deel uitmaken van de socio-culturele gemeenschap. “We sit back and admire the 3-minute miler and the 200-kilo rugby player who can run 100 metres in under 10 seconds.” 264 Het is eveneens denkbaar dat atletische prestaties worden gemarginaliseerd door de commercialisatie. Het is mogelijk dat de markt meer interesse gaat tonen voor ‘niet-kwetsbare’ sporten. Dit zijn sporten waarbij technische vaardigheden en tactische kennis de belangrijkste criteria zijn. Er wordt bijgevolg minder belang gehecht aan uiterlijk vertoon van (spier)kracht en fysieke
261
Miah, Genetically modified athletes, p. 162. De vetgedrukte tekst is mijn aanpassing.
262
Lincoln Allison, Hoofdstuk 12: “Citius, altius, fortius ad absurdum. Biology, performance and sportsmanship in the
twenty-first century”, p. 155-157, in Tamburrini en Tännsjö (eds.), Genetic technology and sport. 263
Lincoln Allison, Hoofdstuk 12: “Citius, altius, fortius ad absurdum. Biology, performance and sportsmanship in the
twenty-first century”, p. 156, in Tamburrini en Tännsjö (eds.), Genetic technology and sport. 264
Lincoln Allison, Hoofdstuk 12: “Citius, altius, fortius ad absurdum. Biology, performance and sportsmanship in the
twenty-first century”, p. 156, in Tamburrini en Tännsjö (eds.), Genetic technology and sport.
95
inspanning. Sporters met een atletische lichaamsbouw behoren dan tot een minderheidsgroep, net zoals nu reeds het geval is bij body-building. 265 Als vierde scenario stelt Allison een schisma voor. Als sport symbolisch kan worden voorgesteld als een kerk, dan is het eveneens denkbaar dat er zich een scheiding tussen de gelovigen kan plaatsvinden. In sport zijn er twee denkscholen van elkaar te onderscheiden, de puristen en de gladiatoren. Het is mogelijk dat, ten gevolge van een doorgedreven scheiding, beide groepen aparte instituties zullen oprichten “[...] and the idea of two rival Olympic Games is a remote possibility” 266. Het laatste scenario is een heropleving van het amateurisme. Het gaat hier niet over een vorm van amateurisme die gericht is op de afwezigheid van financiële beloningen, maar om het principe dat sport in eerste plaats zou moeten worden beoefend met liefde voor het spel. De nadruk in dit model ligt op participatie en de ontwikkeling van sportbeoefenaars die van alle markten thuis zijn. 4.6. Korte conclusie De toepassingen van genetische modificatie zullen het ‘wezen van de sport’ niet ondermijnen, integendeel. Vanuit de argumentatie van natuurlijkheid en fairness kan men niet afleiden dat genetische modificatie immoreel zou zijn of dat genetisch gemodificeerde atleten niet als morele personen kunnen worden beschouwd. Genetische modificatie dient niet bij voorbaat als een bedreiging te worden opgevat, want deze toepassingen kunnen mogelijk zorgen voor méér gelijkheid meer spanning en meer menselijkheid in sportcompetities. De irrelevante ongelijkheid van genetische variatie kan worden gelijkgeschakeld. Dergelijke toepassingen kunnen sportactiviteiten verrijken en daarom stelt Andy Miah dat sport genetische modificatie nodig heeft. Het is moeilijk te voorspellen hoe bio-technologische ontwikkelingen de sport zullen veranderen. Er zijn verscheidene scenario’s te bedenken, waarin twee belangrijke tendenzen zijn te herkennen: purisme en gladiatorisme. Purisme stelt de strekking voor die sport wil zuiveren, normaliseren en atletische ambities binnen de morele perken tracht te houden. Gladiatorisme gaat over excessieve, atletische inspanningen die worden geconnoteerd met een sterke, fysieke (mannelijke) lichaamsbouw. Deze twee tegenpolen karakteriseren sport en zullen ook in de toekomst de evoluties in de sportwereld kleuren.
265
Lincoln Allison, Hoofdstuk 12: “Citius, altius, fortius ad absurdum. Biology, performance and sportsmanship in the
twenty-first century”, p. 156, in Tamburrini en Tännsjö (eds.), Genetic technology and sport. 266
Lincoln Allison, Hoofdstuk 12: “Citius, altius, fortius ad absurdum. Biology, performance and sportsmanship in the
twenty-first century”, p. 156, in Tamburrini en Tännsjö (eds.), Genetic technology and sport.
96
5. Algemene conclusie De dubbelzinnige houding tegenover doping in sport is bijzonder en merkwaardig gezien de hevige, morele en actieve weerstand tegenover elke ‘verdachte’ atleet. Dit in tegenstelling tot de bredere, sociaal-culturele context waarin farmaceutische middelen overvloedig worden geconsumeerd door zowel zieke als gezonde mensen, zonder dergelijke commotie. Topatleten die betrapt worden op dopinggebruik worden niet uitsluitend gesanctioneerd en letterlijk uitgesloten van competitie, hun gedrag lokt eveneens morele en soms zelfs schijnheilige verontwaardiging uit in de ruimere context. Mensen verbeteren zich voortdurend door aangepast aan de omstandigheden te evolueren. In het competitieve, maatschappelijke klimaat waarin we leven lijken alle middelen geoorloofd om persoonlijke doeleinden te bereiken. Ieder individu heeft het recht om in alle vrijheid zijn levensplan in te vullen en op die manier zichzelf te realiseren en te actualiseren. Het lijkt alsof we allergisch zijn aan iedere vorm van paternalisme uit angst dat dit onze alomtegenwoordige vrijheid als personen zou beperken of teniet doen. Het domein van de sport is bijzonder in die zin dat de situatie eerder omgekeerd is. De gangbare normen en waarden worden beschermd en strak gedirigeerd door een paternalistisch en conservatief beleid dat iedere vorm van creativiteit, innovativiteit of vrijheid vanwege de atleten bij voorbaat als een bedreiging beschouwd. In het eerste deel heb ik uitgelegd waarom er van atleten wordt verwacht dat ze zich ‘moreler’ gedragen dan gewone mensen. Topsport wordt gekenmerkt door de atletische ambitie tot excessen enerzijds en anderzijds door de drang tot matigheid. De traditionele sportethos uit de 19de eeuw was oorspronkelijk een deugdenethiek. Dit betekent dat atleten niet uitsluitend ‘goed’ moeten zijn in hun discipline, maar veel belangrijker dat ze zich op de juiste, ‘goede’ manier dienen te gedragen. Sport moet een spannend spektakel te zijn voor de toeschouwers waarbij atleten bovenmenselijke prestaties neerzetten en vervult op die manier een catharsisfunctie. Een ‘goede’ atleet is in de eerste plaats synoniem voor een ‘gentleman’ of een ‘bewonderenswaardig, moreel persoon’. Er wordt bijgevolg van atleten verwacht dat ze een voorbeeld zijn voor de jeugd en de rest van de bevolking. Door de professionalisering en de commercialisering komt deze normatieve, traditionele sportethos onder serieuze druk te staan, maar de verwachtingen van de sportorganisaties en het grote publiek blijven grotendeels 19de eeuws. Dopingmisdrijven zijn dus geen eenvoudige regelovertredingen. Betrapte atleten overschrijden fundamentele, morele grenzen in sport. Dopinggebruikers worden bijgevolg gecategoriseerd als ‘bedriegers’ en ‘valsspelers’. Er is voortdurende bezorgdheid in de sportwereld dat sommige technologieën de weg
97
naar succes en de waarde van strijd zodanig verkorten en minimaliseren, zodat atletische uitmuntendheid ‘te gemakkelijk’ wordt bereikt. Het is echter moeilijk om deviante en opzettelijk bedriegende strategieën van elkaar te onderscheiden. In de (top)sport is het grotendeels de bedoeling om door, telkens opnieuw, een betere strategiekeuze te maken dan de tegenstander, de individuele winstkansen te verhogen. Atleten kiezen in functie van het spelverloop en wat de tegenstander doet, hun tactiek en proberen tergelijkertijd de tegenstander opzettelijk te misleiden. Innoverende, technische uitvoeringen, zoals de Fosbury-flop, roepen oorspronkelijk wel wat controverse op, maar worden over het algemeen niet als immoreel beschouwd. Integendeel deze creatieve inbreng heeft het hoogspringen positief veranderd. Het gebruik van nieuwe, beter aangepaste technologie, zoals de ‘fast-skin’, kan aanleiding geven tot discussie maar er is nooit sprake van dergelijk morele verbolgenheid zoals bij het gebruik van biochemische middelen. Atleten zoeken voortdurend naar manieren om beter te presteren. Dit wordt gedaan met behulp van specifieke trainingsmethoden, intensieve conditietrainingen, aangepaste voedingspatronen, hoogtestages,
medische
verzorging,
aangepaste
materialen
en
dergelijke.
Deze
prestatiebevorderende middelen worden als acceptabel beschouwd. In een sportcompetitie is er tevens een dubbelzinnige spanning tussen eerlijke sport en ongelijke verschillen in talent. De resultaten van een wedstrijd maken een onderscheid tussen winnaars en verliezers, maar deze zijn pas geldig en ethisch indien aan essentiële voorwaarden, met name de voorgeschreven spelregels en de informele sportethos, wordt voldaan. Er spelen verscheidene factoren mee in het beslissingsproces van een individuele atleet om al dan niet doping te gebruiken. In sommige gevallen levert het voor een atleet meer op door de regels te overtreden. Zeker wanneer de waargenomen baten groter zijn dan de waargenomen kosten en de morele houding tegenover doping eerder neutraal is. Topatleten bevinden zich bovendien in een bijzondere status aangezien het beoefenen van hun discipline tevens hun beroep is. Indien er wordt van uitgegaan dat deelnemers in een competitie van hetzelfde niveau zijn, kan men de strategiekeuze van een atleet verklaren met het ‘dilemma van de gevangene’. In het bijzondere geval van topsport lijkt me eerder het ‘asymmetrisch wedstrijdmodel’ van toepassing. Het niveau van professionele atleten is relatief gelijkwaardig indien iedereen op dezelfde manier traint e.d., maar iedere atleet beschikt over een unieke, genetische constitutie. Dit maakt dat atleten onderling van nature sterk kunnen verschillen en er dus, biologisch gezien, helemaal geen sprake is van gelijkheid. De definiëring en de conceptuele verheldering ‘doping’ kwam aan bod in het tweede deel. Aan de hand van de belangrijkste, semantische begrippen uit het antidopingdiscours heb ik getracht de zinvolle waarden en principes te nuanceren en te actualiseren. De antidopingstrijd is
98
relatief recentelijk van aard, zeker gezien de eeuwenoude geschiedenis van het menselijk gebruik van stimulerende, roesverwekkende en verdovende middelen. Doping zoals we het nu kennen veronderstelt het illegitiem gebruik van prestatieverhogende, ‘lichaamsvreemde’ of kunstmatige middelen in sportcompetities. Het gaat voornamelijk om het immoreel gebruik van farmaceutische middelen door gezonde sporters. De idee dat door het gebruik van doping onze menselijke natuur wordt aangetast en onherroepelijk wordt gewijzigd, verklaart grotendeels de angst en de emotionele, afkeurende reacties. Wat ook meespeelt is de culturele tweeslachtigheid tegenover druggebruik in het algemeen. De morele weerstand is gebaseerd op de schijnbare tegenstelling tussen het natuurlijke en het onnatuurlijke, het kunstmatige of het artificiële. Sport ‘natuurlijk’ beoefenen, betekent de regels respecteren en sportactiviteiten vrijwaren van kunstmatige verbeteringen. Deze prestatiebevorderende middelen worden opgevat als een bedreiging voor ‘het wezen van de sport’ en zouden bijgevolg immoreel zijn. Het onderscheid tussen het natuurlijke en het onnatuurlijke is echter heel flou, zoals aangetoond met het voorbeeld van bloeddoping. Het is daarom ontoereikend als argument om dergelijke middelen te verbieden. Het is niet bewezen dat het onnatuurlijke, immoreel zou zijn aangezien o.a. kunstmatige ledematen aanvaard worden in het dagelijkse leven en de sport. Indien de mens werkelijk een instinctieve behoefte heeft aan stimulerende en narcotische middelen, zoals ik geargumenteerd heb, dan staat deze veronderstelde distinctie helemaal wankel. Doping in sport is een uiting van een fundamentele menselijke drang om de normale, metabolische toestand van het eigen lichaam te overschrijden. Sport is een middel om gezond te leven en tevens wordt de gezondheid van een atleet nergens zo expliciet en vrijwillig geriskeerd als in sportactiviteiten. Het merkwaardige is dat het beleid doping algemeen verbied op basis van het gezondheidsargument, terwijl andere veiligheidsmaatregelen, zoals het dragen van beenbeschermers, eerder sportspecifiek zijn. De bezorgdheid om de gezondheid van atleten is terecht, maar het paternalisme dient gerechtvaardigd te worden. Sportorganisaties laten deze verantwoordelijkheid niet over aan individuele atleten. Het is niet correct om schadelijke, prestatiebevorderende middelen bij voorbaat als immoreel te bestempelen. Roken is evenzeer schadelijk voor de gezondheid, maar daaruit valt niet af te leiden dat rookgedrag immoreel is en bijgevolg een algemeen rookverbod moet worden ingevoerd. Het is mogelijk om sportactiviteiten spannend en waardevol te houden en terwijl ook de veiligheid van atleten zo goed mogelijk te garanderen. Fairness in sport betekent dat een competitie moet gaan tussen atleten van ‘gelijke speelsterkte’ en waarbij elke deelnemer over ‘gelijke winst- en startkansen’ beschikt. Formele fair play verwijst naar het respecteren van de regels, informele fair play is een morele houding die de
99
strikt voorgeschreven regels overstijgt. Doping wordt verboden omdat prestatiebevorderende middelen een ‘unfair’ voordeel zouden geven. Dit is echter betwistbaar en het is eigenlijk de algemene inperking van de keuzevrijheid die beargumenteerd moet worden. Deze vorm van paternalisme wordt gebaseerd op de argumenten van dehumanisatie en bedrog. Dehumanisatie is ‘fout’ en het gebruik van prestatiebevorderende middelen zou atleten ontmenselijken. Naar mijn mening is het wezenlijke aan ons menszijn dat we inventief en creatief omgaan met technologie en op die manier ons voortdurend aanpassen aan de omstandigheden. Ik geloof dus niet dat technologie ons kan ‘ontmenselijken’, maar dit betekent niet dat we als mens geen schadelijke, immorele en criminele daden verrichten. Het argument van bedrog is een ‘begging the question’. ‘Het gebruik van van prestatiebevordende middelen is bedrog en omdat bedrog fout is, is een verbod aanvaardbaar’. Dergelijke middelen moeten dus verboden worden omdat het tegen de regels is. Dit is bijgevolg een ongeldige redenering. Middelen en methoden worden verboden en gecategoriseerd als doping op basis van drie criteria, indien het een prestatiebevorderende effect teweegbrengt, het de gezondheid van een atleet in gevaar brengt en het de geest van sport ondermijnt. Het huidige antidopingbeleid besteedt, volledig terecht, veel aandacht aan de beoordeling welke middelen en methoden toelaatbaar en verwerpelijk zijn in sport. Het probleem is echter dat het beleid de antidopinggedachte zo rigide hanteert en dogmatiseert, dat er wordt vergeten te rechtvaardigen waarom ze dit doen. In plaats van een morele kruistocht te voeren na elk nieuw dopingdebâcle moeten er fundamentele klemtonen in het beleid veranderen. De dopingcontroles en de sancties zijn zinvol en noodzakelijk, maar ontoereikend om het dopingprobleem voor eens en voor altijd op te lossen. Volgens mij is dit zelfs een onbereikbaar ideaal, dit mag geen excuus zijn om alles zonder meer toe te laten. Een zuiver repressief beleid zoals nu het geval is, lijkt me echter weinig constructief. Topsporters hebben een speciale status: ze zijn professioneel bezig met hun sport en ze worden dus financieel beloond wanneer ze wedstrijden winnen. Dit maakt dat ethiek van het amateurisme weinig invloed heeft op het morele gedrag van een individuele beroepsatleet. Er staat veel meer op het spel voor topatleten waardoor ze geneigd zijn meer risico's te nemen dan recreatieve sporters. Met deze bijzondere situatie van topsport moet het beleid rekening houden. Het antidopingbeleid moet evolueren in de richting: de veiligheid garanderen in het algemeen belang, de autonomie van individuele atleten respecteren en de competitie spannend en waardevol houden. Er moeten zeker grenzen worden gesteld aan de prestatieverhogende activiteiten, maar anderzijds is de essentie van de atletische ambitie, het steeds verder overschrijden van natuurlijke,
100
menselijke barièrres. De discussie over doping gaat over in hoeverre middelen, methodes en technologieën invloed hebben op het 'wezen van de sport'. Sport dient een uiting te zijn van menselijke creativiteit, inzicht, keuzevrijheid en atletisch vermogen. In essentie heeft deze discussie betrekking op de ideeën over onze menselijkheid. Wat maakt de mensensoort uniek? Welke wezenlijke kenmerken zijn bepalend voor ons menszijn? In het verleden werd de helft van de wereldbevolking uitgesloten en gediscrimineerd vanwege geslachtskenmerken. Recentelijk was er eveneens discussie over de mogelijke deelname van Pistorius aan de Olympische Spelen. Rechtvaardigheid en gelijkheid zijn fundamentele principes uit de traditionele sportethos, nochtans zijn er genoeg voorbeelden waarbij atleten op basis van geslacht, huidskleur en fysieke kenmerken werden gediscrimineerd. Het toelaten van al deze 'abnormale' atleten heeft het 'wezen van de sport' niet ondermijnt, wel integendeel. Deze revoluties hebben sport gelijker, spannender en rechtvaardiger gemaakt. Biologisch gezien is elke mens uniek, dit geldt ook voor topatleten. Gelijkheid in sport is een streefdoel, geen startpunt. In het derde deel heb ik de irrelevante, genetische ongelijkheid in sportcompetities besproken. De traditionele sport is elitair omdat de winnaars die bewonderd worden 'per toeval' over de geschikte genen beschikken. Het is ondermijnend voor de wedstrijdwaarde dat zoiets onvoorspelbaars als 'het lot' invloed heeft op de resultaten. Prestatiebevordende middelen en genetische modificatie zijn moreel toelaatbaar indien ze, de irrelevante ongelijkheid van genetische variatie, gelijkschakelen. Dit betekent niet dat iedereen gelijke aanspraak kan maken op het winnen van elitewedstrijden. Het gaat erom dat er een verschil wordt gemaakt tussen atleten die niet goed genoeg zijn en diegene die genetisch worden weerhouden om te winnen. Ik heb vier belangrijke, genetische toepassingen kort besproken: farmacogenomica, somatische gentherapie, kiembaangentherapie en genetische selectie. De eerste en de laatste toepassing zijn in feite geen manipulaties omdat er genetisch niets wordt toegevoegd of aangetast. Aan de hand van het genetisch profiel tracht men atleten optimaal te trainen en te selecteren zodat ze beter voorbereid zijn op de competities. Dit wordt nu reeds gedaan door o.a. individuele trainings- en voedingsschema's en het selecteren van talentvolle jeugdspelers door scouten. Indien er al een vergelijking mogelijk is met traditionele vormen van doping, dan lijkt de toepassing van somatische gentherapie hier het beste op. Het grote verschil is echter dat de gevolgen hiervan, in principe, van blijvende aard zijn. Kiembaangentherapie roept de meeste weerstand op, toch kan deze toepassing niet worden beschouwd als een dopingsmisdrijf. De genetische modificatie gebeurt in de embryonale fase en dus niet bij een volwassen persoon. Het ongeboren kind kan dus onmogelijk de intentie hebben om toekomstige tegenstanders
101
opzettelijk te misleiden en zo een 'unfair' voordeel op hen te behalen. Het toekomstbeeld van 'designer athletes' is praktisch gezien eveneens weinig realistisch. Het is al een immense, wetenschappelijke prestatie om alle genen die een rol spelen bij het ontwikkelen van een atletisch vermogen in kaart te brengen en deze vervolgens te kunnen modificeren. Dit zou echter nog niet genoeg zijn om de toekomst van een ongeboren kind als topatleet te garanderen. Fanatieke ouders zullen altijd wel manieren vinden om hun kind in een bepaalde richting te vormen, maar dit geldt niet uitsluitend voor genetische modificatie. Dit is bijgevolg geen goed argument om kiembaangentherapie te verbieden. Het is aannemelijker dat ouders, die dergelijke procedure overwegen, eerder een gezond en fit kind wensen. Al deze toepassingen van genetische modificatie zullen in de toekomst een onmiskenbare invloed hebben op de sport en onze maatschappij. In het laatste deel heb ik gesteld dat het een ernstige misvatting is 'genetische doping' gelijk te schakelen met reeds bekende, conventionele vormen van doping. De toekomstige mogelijkheden van genetische modificatie zullen de (sport)wereld drastisch veranderen. We dienen hierop voorbereid te zijn en dit kunnen we doen, in de eerste plaats, door elke nieuwe, wetenschappelijke toepassing casuïstisch te benaderen en te evalueren. Aan de hand van de semantische begrippen uit de sportethos, kunnen we de invloed van elke nieuwe, innoverende technologie toetsen en desgevallend richting geven. Momenteel bevinden we ons in een morele impasse omdat de wetenschappelijke mogelijkheden onverzoenbaar lijken met de traditionele sportethos. We dienen onze houding tegenover nieuwe vormen van technologie, telkens opnieuw, bij te stellen en dit gepaard met een voortdurend proces van kritische, rationele en ethische evaluatie. Het is intuïtief aannemelijk dat 'genetische doping' op dezelfde weerstand wordt onthaald als conventionele vormen van doping. De traditionele antidopingargumenten zijn nochtans zwak en het huidige beleid is inconsistent. De mogelijkheden van genetische modificatie werpen nieuwe, ethische uitdagingen op. Ik sluit me aan bij de mening van Andy Miah, dat er kritische vragen dienen te worden gesteld met betrekking tot de genetische ongelijkheid in de hedendaagse sportcompetities. Hij stelt vast dat veel atleten zonder modificatie ernstig benadeeld zijn en oordeelt dat "sport genetische modificatie nodig heeft". Hij argumenteert dit standpunt door, aan de hand van enkele, belangrijke begrippen uit de sportethiek, positieve en constructieve toepassingen van genetische modificatie te schetsen. Miah argumenteert dat genetisch gemodificeerde atleten eveneens morele personen zijn en dat een algemene uitsluiting op basis van hun genetische kenmerken bijgevolg onrechtvaardig en zelfs immoreel zou zijn. Genetisch gemodificeerde atleten kunnen hetzelfde als 'normale'
102
atleten, maar doen dit beter. De drift om onszelf voortdurend te veranderen en aan te passen aan de omstandigheden, is een fundamenteel deel van onze menselijke natuur. Het is dus mogelijk dat sport door genetische modificatie zelfs menselijker, gelijker en spannender wordt. Genetische modificatie kan dus niet bij voorbaat als een bedreiging voor de sport worden opgevat. De kans bestaat immers dat deze technologische en genetische (r)evolutie wezenlijke en positieve invloed zal hebben op de toekomst van de sport en de maatschappij.
103
6. Geraadpleegde bronnen Artikels “Amputee allowed to compete”, The Associated Press, The New York Times, 24/06/2007. ALEXANDER C. Norman Jr. & WEIL Harrison G., “Players, persons, and purposes: situational meaning and the Prisoner’s Dilemma”, Sociometry, vol. 32, nr. 2, 1969, pp. 121144. BALTZER A.W.A. LATTERMANN C. WHALEN JD. WOOLEY P. WEISS K. GRIMM M. GHIVIZZANI SC. ROBBINS PD. & EVANS CH., “Genetic enhancement of fracture repair: healing of an experimental segmental defect by adenoviral transfer of the BMP-2 gene”, Nature, 7, 2000, pp.734-739. BAYLIS Françoise & ROBERT Jason Scott, “The inevitability of genetic enhancement technologies”, Bioethics, vol. 18, nr. 1, 2004, pp. 1-26. BEMBEN Michael G. & LAMONT Hugh S., “Creatine supplementation and exercise performance: recent findings”, Sports Med., vol. 35, nr. 2, 2005, pp. 107-125. BERENTSEN Aleksander BRUEGGER Esther & LOERTSCHER Simon, “The evolution of cheating in asymmetric contests”, University of Bern and Basel, Economics Department, november 2004, pp. 1-34. BOXILL Jan, Review: “Fair play: Sports, Values and Society. by Robert L. Simon”, Ethics, vol. 104, nr. 1, 1993, pp. 188-190. BRAMS Steven J. & STRAFFIN Jr. Philip D., “Prisoner’s dilemma and professional drafts”, The American Mathematical Montly, vol. 86, nr. 2, 1979, pp. 80-88. BURKE Michael D. & ROBERT Terence J., “Drugs in Sport: An Issue of Morality or Sentimentality?”, Journal of the Philosophy of Sport, 24, 1997, pp. 99-113. BURNS Bruce D. & VOLLMEYER Regina, “Modeling the Adversary and Success in Competion”, Journal of Personality and Social Psychology, vol. 75, nr. 3, 1998, pp. 711-718. CARRIGAN Marylyn & CARRIGAN John, “UK Sports Sponsorship: Fair Play or Foul?”, Business Ethics: a European Review, vol. 6, nr. 2, 1997, pp. 59-64. CAVANAGH Sheila L. & SYKES Heather, “Transsexual bodies at the Olympics: The International Olympic Committee’s policy on transsexual athletes at the 2004 Athens Summer Games”, Body & Society, vol. 13, nr. 3, 2006, pp. 75-102. COWAN David A. & KICMAN Andrew T., “Doping in Sport: Misuse, Analytical Tests, and Legal Aspects”, Clinical Chemistry, vol. 43, nr. 7, 1997, pp. 1110-1113.
104
DONOVAN Robert J. EGGER Gary KAPERNICK Vicki & MENDOZA John, “A Conceptual Framework for Achieving Performance Enhancing Drug Compliance in Sport”, Sports Med., vol. 32, nr. 4, 2002, pp. 269-284. FRANKE Werner & BERENDONK Brigitte, “Hormonal doping and androgenization of athletes: a secret program of the German Democratic Republic government”, Clinical Chemistry 43,7, 1997, pp. 1262-1279. FRICK Bernd, “Contest theory and sport”, Oxford Review of Economic Policy, vol. 19, nr. 4, 2003, pp. 512-529. GREEN Stuart P., “Cheating”, Law and Philosophy, 23, 2004, pp. 137-185. HAAGEN Paul H., “The players have lost that argument: doping, drug testing, and collective bargaining”, New England Law Review, 40, 2006, pp. 831-850. HNATIUK Amber, “Mechanical ergogenic aids and cheating in sport”, Philosophy of Physical Activity, Faculty of Physical Education and Recreation Studies, University of Manitoba, 16 november 2005, pp. 1-6. JUNKER-KENNY Maureen, “Genetic Enhancement as Care or as Domination? The Ethics of Assymetrical Relationships in the Upbringing of Children”, Journal of Philosophy of Education, vol. 39, nr. 1, 2005, pp 1-17. KAUFMAN K. R. & GERNER R., “Modafinil in sports: ethical considerations”, British Journal of Sports Medicine, 39, 2005, pp. 241-244. LAMSAM CHANIN FU Freddie ROBBINS Paul and EVANS Christopher, “Gene Therapy in Sports Medicine”, Sports Med., vol.25, nr. 2, 1997, pp. 73-77. LEIGH-SMITH S, “Blood boosting”, British Journal of Sports Medicine, 38, 2004, pp. 99-101. LIPPI G. & GUIDI G. C., “Gene manipulation and improvement of athletic performances: new strategies in blood doping”, British Journal of Sports Medicine, 38, 2004, p.641. MENDOZA John, “The War on Drugs in Sport: A Perspective From the Front-Line”, Clinical Journal of Sports Medicine, 12, 2002, pp. 254-258. MIDIO Antonio F.e.a., “The possibilities of hair analysis in the determination of involuntary doping in sports”, sport med., vol.31, nr.5, 2001, p. 323. MILLER Patrick B., “The anatomy of scientific racism: racialist responses to black athletic achievement”, Journal of Sport History, vol. 25, nr. 1, 1998, pp. 119-151. OSBORNE Evan, “Performance-enhancing drugs: an economic analysis”, Wright State University, Dept. of Economics, 2005, pp. 1-28. PARENS Erik, “Is better always good? The enhancement project”, Hastings Center Report, vol. 28, nr. 1, jan/feb 1998.
105
PIPE Andrew & AYOTTE Christiane, “Nutritional Supplements and Doping”, Clinical Journal of Sport Medicine, 12, 2002, pp. 245-249. POUND W. Richard, Editorial: “Taking the lead”, Play true: An Official Publication of the World Anti-Doping Agency, nr. 1, 2005, p. 1. RESNIK David en VORHAUS Daniel, “Genetic modification and genetic determinism”, Philosophy, Ethics and Humanities in Medicine, vol. 1, nr. 9, 2006, pp. 1-9. RESNIK David B., “The Moral Significance of the Therapy-Enhancement Distinction in Human Genetics”, Cambridge Quarterly of Healthcare Ethics, 9, 2000, pp. 365-377. SANDEL Michael, “The Case Against Perfection. What’s wrong with designer children, bionic athletes, and genetic engineering”, The Atlantic Monthly, april 2004, pp. 1-11. SAUDAN C. BAUME N. ROBINSON N. AVOIS L. MANGIN P. & SAUGY M., “Testosterone and doping control”, British Journal of Sports Medicine, 40, 2006, pp. 21-24. SAUGY M. AVOIS L. SAUDAN C. ROBINSON N. GIROUD C MANGIN P. en DVORAK J., “Cannabis and Sport”, British Journal of Sports Medicine, 40, 2006, pp. 13-15. SAVULESCU J., FODDY B en CLAYTON M., “Why we should allow performance enhancing drugs in sport”, Br. J. Sports Med., 38, 2004, pp. 666-670. SCULLY Jackie Leach & REHMANN-SUTTER Christoph, “When norms normalize. The Case of Genetic Enhancement”, Human Gene Therapy, 12, 2001, pp. 87-95. SHAPIRO Michael H., “The impact of genetic enhancement on equality”, Wake Forest Law Review, 34, 1999, pp. 561-637. SHICKLE Darren, “Are ‘Genetic Enhancements’ Really Enhancements?”, Cambridge Quarterly of Healthcare Ethics, 9, 2000, pp. 342-352. SPRIGGS M., “Hypoxic air machines: performance enhancement through effective training- or cheating?”, J. Med. Ethics, 31, 2005, pp. 112-113. TAMBURRINI Claudio, Commentary: “Hypoxic air machines”, Journal Med. Ethics, 31, 2005, p. 115. TÄNNSJÖ T., Commentary: “Hypoxic air machines”, Journal Med. Ethics, 31, 2005, 113. UNAL Mehmet & UNAL Durisehvar Ozer, “Gene Doping in Sports”, Sports Med., vol. 34, nr. 6, 2004, pp. 357-362. VERTINSKY Patricia, “Sexual equality and the legacy of Catharine Beecher”, Journal of Sport History, vol. 6, nr. 1, 1979, pp. 38-49. VOSSEN Deborah P., “Toward a philosophical justification for the bans against performanceenhancing substances in Olympic sport”, The Global Nexus Engaged, Sixth International Symposium for Olympic Research, 2002, pp. 185-192.
106
WALKER Mark & WOODERS John, “Minimax play at Wimbledon”, The American Economic Review, vol. 91, nr. 5, 2001, pp. 1521-1538. Boeken BAILLIE Harold W. & CASEY Timothy K., Is human nature obsolete? Genetics, bioengineering and the future of the human condition, Cambridge, MIT Press, 2005. BEAUCHAMP T. & CHILDRESS J., Principles of biomedical ethics, 5de editie, New York, Oxford University Press, 2001. DACOSTA Lamartine P., Olympic Studies: Current Intellectual Crossroads: Programa de Pós Graduação em Educação Fisica, Rio de Janeiro, Editora Gama Filho, 2002. DEJONGHE Trudo, Sport in de wereld: Ontstaan, evolutie en verspreiding, Gent, Academia Press, 2001. DE RIJCK Kim, De mooie beloften van de biotechnologie, Leuven, Davidsfonds, 2006. FUKUYAMA Francis, De nieuwe mens. Onze wereld na de biotechnologische revolutie, vertaald door Peter van Huizen, Amsterdam/Antwerpen, Contact, 2002. HOBERMAN John M., Doping.
De atleet als machine, vertaald door Monique en Eugène
Eggermont, Utrecht/Antwerpen, Kosmos, 1992. MIAH Andy, Genetically modified athletes. Biomedical ethics, gene doping and sport, New York, Routledge, 2004. NAAM Ramez, More than human: embracing the promise of biological enhancement, New York, Broadway Books, 2005. NELISSEN Jean, Doping. Het duivelse spel met leven en gezondheid, Amsterdam/Antwerpen, Uitg. L.J. Veen, 2000. RAEYMAEKERS Peter, Genen en gezondheid, Amsterdam, Veen Magazines, uitgave van Natuur & Techniek, 2001. STOCK Gregory, Redesigning Humans. Our inevitable genetic future, Hougthon Mifflin Books, 2002. TAMBOER Jan & STEENBERGEN Johan, Sportfilosofie, Leende, Damon, 2000. TAMBURRINI Claudio & TÄNNSJÖ Torbjörn, Genetic technology and sport ethical questions, New York, Routledge, 2005. VAN HILVOORDE Ivo en PASVEER Bernike (red.), Beter dan goed. Over genetica en de toekomst van topsport, Diemen, Veen, 2005. WILLIAMS Melvin H., Maximale sportprestaties. Ergogene middelen en methoden, vertaald door Hans Wassink, Rijswijk, Elmar, 2001.
107
On-line bronnen “Atleet zonder benen wil naar de Olympische Spelen”, Weekend Knack Focus, 16/05/2007. Geraadpleegd
op
http://www.knack.be/nieuws/sport/atleet-zonder-benen-wil-naar-de-
olympische-spelen/site72-section7-article3817.html op 25/06/2007 “Geen
Vlaamse
interesse,
dat
is
pijnlijk”.
Geraadpleegd
op
http://www2.vrtnieuws.net/cm/vrtnieuws.net/porza/voetbal/Rode%2BDuivels/070419Duivels op 20/04/2007. “Nieuw
strafcornerkanon
moet
opstaan”,
Telesport,
8/08/2005.
Geraadpleegd
op
http://www.telegraaf.nl/telesport/23817601/Nieuw_strafcornerkanon_moet_opstaan.html op 19/04/2007. “Wie klopt Boonen in Vlaanderens Mooiste?”, Voetbalmagazine, 4/04/2007. Geraadpleegd op http://www.knack.be/nieuws/sport/wie-klopt-boonen-in-vlaanderens-mooiste-/
op
10/04/2007. http://www.dopingautoriteit.nl/ The World Anti-Doping Code, “The 2007 prohibited list”, Prohibited Methods M3, versie van 16/09/2006 en alle andere informatie van het WADA, geraadpleegd op de website van het Wereld Antidoping Agentschap http://www.wada-ama.org/ http://nl.wikipedia.org/wiki/Klapschaats BOSTROM Nick, “Transhumanism: the world’s most dangerous idea?”, 10/09/2004. Geraadpleegd op http://www.transhumanism.org/index.php/WTA/more/451 op 1/07/2007. DUCHATEAU Erik, “Boonen: ‘ik bedank mijn fiets’”, 28/03/2007. Geraadpleegd op http://www.sport.be/nl/wielrennen/article.html?Article_ID+198131 op 10/04/2007. MIAH Andy, “Be very afraid: Cyborg Athletes, Transhuman Ideals & Posthumanity”, Journal of Evolution
and
Technology,
vol.13,
nr.
2,
oktober
2003.
Geraadpleegd
op
http://jetpress.org/volume13/miah.htm op 24/11/06. SWEENEY H. Lee, “Gene doping”, Scientific American, 21 juni, 2004. Geraadpleegd op www.sciam.com/article.cfr?articleID=000E7ACE-5686-10CF94EB3414BF0000&sc=I100322 op 26/11/06.
108
Andere Tweejaarlijkse Conferentie georganiseerd door het Belgisch Raadgevend Comité voor Bioethiek, “Allen gedopeerd. Ethiek van de verbeter-geneeskunde”, Brussel, 25/04/07. “Gene Doping”, Play True: an official publication of the World Anti-Doping Agency, 1, 2005, pp. 1-21. Unesco rapport, “International convention against doping in sport”, Paris, 19/10/2005. HAISMA H.J., “Genetische doping”, rapport in opdracht van het Nederlands Centrum voor Dopingvraagstukken (NeCeDo), Capelle aan den Ijssel, februari 2004, pp.
109