1 Hoe perfect willen we zijn? Enquête zoekt uit hoe studenten denken over genetische manipulatie In: De Morgen, oktober 2004, door Barbara Debusschere Mag je een abortus plegen wanneer uit genetische tests blijkt dat je kind later depressief kan worden? Uit een bevraging bij studenten blijkt dat ruim een vijfde vindt dat dat moet kunnen. Bijna de helft zou ook een dna-test laten uitvoeren die aangeeft hoe je moet leven om zo fit en gezond mogelijk te blijven. Maar de algemene conclusie is dat genetische toverijen enkel kunnen als de (dood)zieke mens er beter van wordt en zijn privacy beschermd blijft. Het is iets wat ons allen voortstuwt: verbetering, vervolmaking, perfectie. Dat die droom met de opkomst van de genetische tests en genetische manipulatie steeds meer binnen handbereik ligt, baart velen echter ook zorgen. Wat als ieder mankementje niet langer als 'het noodlot', maar als een te voorkomen euvel wordt gezien? Wat als ieder ongeboren kind meteen in de vuilnisbak gekieperd wordt, als er geen garantie is op een superbrein, muziektalent of een aangenaam karakter? De vzw De Maakbare Mens vroeg het aan 375 studenten met als doel de discussie over die soms erg netelige kwesties open te breken. Op basis van de enquête en de discussies wordt er een brochure uitgegeven met daarin brandende vragen voor de toekomst en de talloze argumenten. Uit die niet-representatieve steekproef bij universiteitsstudenten valt, in het algemeen, op te maken dat er grenzen zijn aan de maakbare mens. Gentherapie om een ernstige ziekte te bestrijden kan voor iedereen, maar om een ziekte te voorkomen kan het slechts voor de helft van de ondervraagden. Tegen het verhaal waarin wetenschappers de menselijke trekken via gentherapie kunnen 'verbeteren', waardoor je bijvoorbeeld garantie krijgt op een erg atletische zoon of buitengewoon slimme dochter, zegt zo goed als iedereen nee. Genetische tests vinden de meesten enkel kunnen in geval van het vermoeden van een ernstige ziekte en zijn niet bedoeld om allerlei kleine kwaaltjes mee te voorkomen. Zo vindt 78 procent van de ondervraagden dat embryoselectie kan om zo een ander kind te redden en dat genetische tests mogen bij kinderen met een verhoogde kans op een ernstige erfelijke aandoening. Kans op een te herstellen of te genezen aandoening vindt een meerderheid evenwel geen reden om een zwangerschap af te breken. Uitzondering zijn psychische aandoeningen. Ruim een vijfde stelt dat een verhoogde kans op psychische aandoeningen zoals depressie of schizofrenie een reden is om abortus te plegen. ‘Dat resultaat is verbazend’, zegt Eline Comer van de vzw. ‘Vooral omdat het hier niet gaat om een dodelijke aandoening, maar slechts om een verhoogde kans op psychische problemen, die vaak beïnvloed zijn door je levenswandel.’ Een ander resultaat dat in de richting van die maakbare mens zou kunnen wijzen, heeft te maken met fit en gezond blijven. Ruim 40 procent zou een dna-test ondergaan waardoor
2 je perfect kunt weten welke levensstijl je moet hanteren om zo lang mogelijk actief en gezond te blijven. Comer: ‘Ook dat is relatief veel. Wat als je toch ziek wordt?’ Een gelijkaardige toepassing zijn aangepaste medicijnen. Een derde zou zich, ook al is hij kerngezond, laten testen om zo in de toekomst geneesmiddelen te nemen die meer aangepast zijn aan zijn genoom en ruim 40 procent is voorstander van een genetisch paspoort, in de vorm van een soort Sis-kaart. Ook daarmee kun je dan aan jouw lijf aangepaste medicijnen krijgen. Andere resultaten liggen binnen de lijn der verwachtingen. Mensen willen zelf kiezen, of ze een genetische test ondergaan. Verzekeraars mogen dat niet eisen, de overheid mag dat in beperkte mate. Ten slotte mag zeker niet iedereen die informatie inkijken. Driekwart vreest dat er een 'genetische onderklasse' zal ontstaan, wanneer derden testresultaten mogen inkijken. Uitzondering is justitie: een dna-controle van verdachten in een moordzaak kan voor 63 procent. Comer: ‘Nu, die genetische onderklasse zal er ook komen als er steeds meer tests op de markt gebracht worden. Wie het kan betalen zal zich op van alles en nog wat kunnen testen, de anderen niet.’ Daarom wellicht dat 80 procent van de ondervraagden zich tegen de commercialisering van genetische en dna-toepassingen kant. ‘Daar is het eigenlijk al te laat voor. Bovendien heeft het ook voordelen, ontstaan er zo praktische toepassingen.’ Volgens ethicus Johan Braeckman, voorzitter van de vzw, is het dan ook dringend tijd om veel meer informatie te verspreiden over wat ons mogelijk te wachten staat. Braeckman: ‘Binnen twintig jaar zullen we verbaasd zijn over het belang dat we nu hechten aan privacy. We zullen daarin moeten versoepelen. Als ik uit een test weet dat ik nog vijf jaar te leven heb, kan ik de verzekeringen oplichten, bijvoorbeeld.’ Een van de moeilijkste zaken wordt volgens Braeckman de inschatting van tests. ‘Steeds meer tests en kennis zullen steeds meer dilemma's betekenen voor aanstaande ouders.’ Ethicus Braeckman: 'Binnen twintig jaar zullen we verbaasd zijn over het belang dat we nu hechten aan privacy.' In De film Gattaca brengt het verhaal van een genetisch 'minderwaardige' die enkel via 'genetisch bedrog' kan doorstoten tot de hoogste regionen van een griezelig perfecte maatschappij.
Het gaat niet over genen, maar over uitschakelen van leed In: De Tijd, november 2004, door Franky Van Hamme
Het Vlaams sociaal-cultureel volwassenenwerk is een vereniging rijker. 'De Maakbare Mens' propageert zich als een pluralistische beweging die de bevolking via lezingen, happenings, symposia en vooral duidelijke standpunten wil confronteren met de wat onderhuidse en sluipende biotechnologische en geneeskundige ontwikkelingen die ons leven beïnvloeden en zullen beïnvloeden. 'Iedereen heeft een genoom en iedereen wordt ziek. Waar willen we staan over twintig jaar? Dat debat voert men niet,’ klaagt voorzitter Johan Braeckman.
3 De Maakbare Mens kondigde zich eind oktober in het Huis van de Toekomst in Vilvoorde aan als een 'kritische beweging voor bio-ethiek en levenskunst'. Ze wil het publiek correct informeren en ethische standpunten innemen. 'Ik kan het voor ons land niet met cijfers staven, maar onderzoek in het buitenland toont aan dat mensen slecht geïnformeerd zijn en vrij negatief staan tegenover de nieuwe ontwikkelingen. Heel wat fictie in boeken en films beklemtoont bovendien het beeld dat je wetenschappers niet kunt vertrouwen,’ zegt Johan Braeckman. Hij doceert wijsbegeerte aan de Universiteit Gent en 'Filosofie en ethiek in de levenswetenschappen vanuit humanistisch perspectief' in Amsterdam. Het gaat ook om een moeilijke materie, zodat het zich veelal boven de hoofden van de mensen afspeelt. Nochtans krijgt iedereen vroeg of laat te maken met medische en biotechnologische ontwikkelingen. 'Iedereen heeft een genoom waar fouten in kunnen zitten en iedereen kan ziek worden. Gentechnologie, orgaantransplantatie, nieuwe geneesmiddelen en plastische chirurgie zijn letterlijke aspecten van de maakbaarheid van het lichaam en de geest. Sommige van de zaken waar we nu over debatteren, zijn over tien, twintig jaar de normaalste zaak ter wereld. Een DNA-chip van een baby met al zijn genetische kenmerken zit er aan te komen. De maakbare mens van vandaag is de samenleving van morgen.' Braeckman begint niet van nul. 'De Humanistisch Vrijzinnige Dienst vormde zich om tot een nieuwe beweging binnen het sociaal-culturele vormingswerk. We zijn al twee jaar bezig, we legden jaarlijkse thema's vast voor de volgende vijf jaar en we hebben nu een behoorlijk netwerk van experts.' De lakmoesproef waren twee studiedagen met specialisten en studenten uit Leuven en Gent over genetische tests, het thema voor 2005. Dat levert binnenkort, in samenwerking met het Vlaams Interuniversitair Instituut voor Biotechnologie, een boek op. Maar De Maakbare Mens wil meer dan oefeningen houden in praktische ethiek. 'We willen de bevolking op een toegankelijke manier sensibiliseren via debatten, happenings en colloquia. We zijn pluralistisch,' beklemtoont hij, 'maar dat is geen synoniem voor neutraliteit. We werken vlot samen met mensen uit christelijke hoek bijvoorbeeld, maar we hebben uiteenlopende meningen. Bijvoorbeeld over het onderzoek naar stamcellen, embryonale cellen die therapeutisch kunnen worden gebruikt. Voor velen kan dat niet, omdat je een menselijk embryo moet maken en het daarna vernietigen. De humanistische traditie, waar wij ons in plaatsen, is geneigd te zeggen dat de voordelen opwegen tegen de nadelen en dat je aan een embryo niet hetzelfde gewicht kunt geven als aan een zieke mens.' Gezondheid Ook orgaandonatie, medicalisering, sport en ethiek en de verlenging van de levensduur zijn voor De Maakbare Mens prioritaire onderwerpen. 'Neem de beleidskeuzes in de gezondheidsenveloppe. We kunnen werken rond wat in dit olympisch jaar een hot item was: de povere Belgische medailleoogst. Als minister van sport kun je investeren in topsport om meer medailles binnen te halen, en dat als waardemeter beschouwen voor het sportbeleid. Maar je kunt ook redeneren dat sport niet het visitekaartje van een land moet zijn, en opteren voor meer aandacht voor zwaarlijvigheid, suikerziekte, hoge bloeddruk en
4 obese kinderen. Je probeert dan misschien een extra uur sport op school te realiseren.' De jaarprogrammatie belet ons niet in te spelen op de actualiteit, zegt Braeckman: 'Als we denken iets zinnigs te vertellen te hebben, spelen we kort op de bal met speciale projecten. We doen dat al met 'Maakbare Schoonheid', 'Genetica en Kunst' en 'Maakbaar Brein'. Religie Dat er geen thema bij is over de verhouding tussen religie en wetenschap is een lacune, merken we op. Godsdienstig geïnspireerde regimes beïnvloeden het wetenschappelijk onderzoek. 'Er is een risico dat we bepaalde lagen of groepen in de bevolking niet bereiken, zeker de groep moslims. We moeten op zoek gaan naar mensen die representatief kunnen zijn of een brugfunctie kunnen vervullen.' Braeckman, een expert in de evolutietheorie, heeft ervaring met de rol van religie in het wetenschappelijk onderzoek. 'Ik doe de jongste tijd wat onderzoek naar de evolutietheorie binnen de islam en ook daar kom je druk van religie op wetenschap tegen. Voor de protestanten is de evolutietheorie problematisch, kijk naar de Amerikaanse creationisten. In het katholicisme is ze dat minder, maar voor de islam weer wel. Tweehonderd miljoen moslims zijn eigenlijk creationist. Veel biologen, van Egypte tot Indonesië, antwoorden op de vraag hoe fossielen er zijn gekomen dat ze 'in de grond gestopt zijn zodat god ons geloof kan testen'. Het lijkt een karikatuur, maar het komt zelfs voor in een relatief geseculariseerd land als Turkije. Biologen in Istanbul zeggen me dat ze onder druk staan van zeer conservatieve creationistische moslims. Die halen merkwaardig genoeg hun mosterd bij de Amerikaanse christelijke creationisten. Ze werken zelfs samen in een vreemde vorm van 'oecumenisch pluralisme' tegen Darwin en tegen wie op een wetenschappelijke manier biologie onderwijst.' Al enige tijd werpt men op dat de genetische basis van allerlei aandoeningen te veel wordt benadrukt. We worden overspoeld met informatie waaruit je het beeld krijgt dat alles genetisch bepaald is. Moeten wetenschappers dat niet openlijk ter discussie stellen? 'Het is juist dat er vandaag een 'gencentrisme' is. Men zou er meer moeten op wijzen dat er maar in zeer uitzonderlijke gevallen sprake is van één gen voor één aandoening. Elke geneticus weet dat, alleen komen zeer weinig genetici in de media en op lezingen kom je altijd dezelfden tegen. Onderzoekers hebben de tijd en de ambitie niet om de bevolking te informeren. Voor een stuk is dat terecht: wie een populariserend werk schrijft, snijdt in zijn eigen vlees. Je moet immers bij voorkeur internationale artikelen in toptijdschriften publiceren. Populariseren is verloren tijd. Ook uit die negatieve evolutie putten we de zin van De Maakbare Mens'. Het verwijt is nooit veraf dat men alleen al door over biotechnologie te spreken een 'moderne eugenetica' propageert, met alle negatieve en historische echo's van dien. Maar Braeckman relativeert: 'Het valt best mee. Als ik goed uitleg wat ik onder eugenetica versta, kan ik er op voordrachten zelfs voor pleiten. Als je van een echtpaar weet dat ze belast kunnen zijn met een gen dat bij hun kind een ernstige aandoening kan veroorzaken, en je weet dat je door preïmplantatiediagnose (PID) een embryo kunt inplanten zonder die genen, vind ik PID uiteraard een goede suggestie. Sommigen die de aandoening wel
5 hebben, voelen zich beledigd. Maar dat is een misverstand. Je bent niet tegen mensen, je probeert bepaalde aandoeningen te vermijden. Het gaat niet om het uitschakelen van genen of over designerbaby's, maar over het uitschakelen van menselijk leed.' Er is nood aan een debat, zegt Braeckman, niet over waar de ontwikkelingen toe zullen leiden, maar over wat wenselijk is. De discussie waar we willen staan over twee decennia is gevaarlijk, omdat je in een ethisch en politiek wespennest terechtkomt. Neem de ziekte van Huntington, een erfelijke aandoening die delen van de hersenen aantast. Je kunt zeggen dat je ze binnen 30 jaar wilt elimineren, maar dan moet je zwangerschappen vanaf nu al veel meer opvolgen en DNA-tests afnemen. Het heeft ook gevolgen voor de privacy. Willen we dat? Of beperken we ons tot de risicogroepen? Dat debat moeten we voeren.'
Radio-interview met Johan Braeckman over de lezingencyclus ‘Een Blik op het Brein’. Programma: Het Vrije Woord, Radio 1. Datum: 3 april 2006. Samenstelling en presentatie: Frank Stappaerts. Goedenavond, luisteraars en welkom in Het Vrije Woord... We starten met De Maakbare Mens en ‘Een blik op het brein’, een lezingencyclus waar drie keer anders naar het brein wordt gekeken. Johan Braeckman is docent wijsbegeerte aan de Universiteit Gent, maar is ook voorzitter van de vzw De Maakbare Mens. En waarvoor die vzw staat, hoort u van hemzelf, Johan Braeckman: Johan Braeckman: DMM is een humanistische organisatie die nu in haar tweede jaar is en gesubsidieerd wordt door de Vlaamse overheid. Ze houdt zich bezig met uiteenlopende thema’s die te maken hebben met de moderne geneeskunde en wetenschap en dan meer specifiek de mogelijkheden die geboden worden om de mens te veranderen, te genezen, sommigen zouden ook kunnen zeggen, te verbeteren zelfs. Ik denk aan mogelijkheden om het brein te veranderen, om organen te vervangen, om met medicatie onze prestaties te verbeteren enzovoort. DMM organiseert dus lezingen, debatten, brengt mensen met elkaar in contact, vanuit verschillende levensbeschouwingen enzovoort, om over de maatschappelijke ethische problemen, die al deze medische en bio-technologische mogelijkheden met zich meebrengen te bespreken en in dialoog te overleggen. Dit jaar organiseren jullie een reeks debatten rond het thema ‘Een blik op het brein’, een eerste activiteit is al voorbij, maar in de tweede activiteit maak je de link naar de vrije wil. Waarom die keuze? Johan Braeckman: Het is bijna cliché om te zeggen dat voor een groot deel mensen eigenlijk hun brein zijn. De jaren negentig van de vorige eeuw waren het decennium van het brein, dat betekent dat er dus ontzettend veel onderzoek naar het brein is gedaan. Dat
6 is opgestart in die periode en dat gaat nog altijd door. Je kunt zeggen dat wij de laatste tien, vijftien jaar, meer over het brein zijn te weten gekomen dan in alle eeuwen daarvoor. Meer en meer groeit de gedachte dat de mens in veel opzichten quasi gelijk is aan zijn brein. Natuurlijk zit die mens in een omgeving enzovoort en zo verder, maar onze gedachten, onze gevoelens, dus ook het idee dat wij autonoom zijn, dat wij een zelf hebben, een identiteit hebben, en dus ook dat wij een vrije wil hebben, dat ligt eigenlijk op een of andere manier allemaal vast in ons brein. Het fascinerende is nu, dat als je het brein van nabij bekijkt met behulp van moderne scannertechnieken, dan kunnen we dat steeds beter en in steeds groter detail bekijken. En dan blijkt dat er aanwijzingen zijn, die duidelijk maken dat die vrije wil van de mens misschien wel een illusie is. Dat het bij wijze van spreken het brein zelf is dat beslissingen neemt en ons wijsmaakt dat we het zelf hebben gedaan. Men stelt vast dat ‘beslissingen’ reeds genomen zijn in fracties van seconden, voor het bewuste zelf dat weet, dat beseft. Dus je zou kunnen stellen dat vrije wil daar eigenlijk een illusie is. Vandaar de titel van het debat dat wij organiseren: hoe vrij is de vrije wil? Dat roept natuurlijk allerlei vragen op omtrent verantwoordelijkheid, kan je schuldig worden bevonden na een misdrijf als het wetenschappelijk onderzoek zou duidelijk maken dat het niet de persoonlijke identiteit van de persoon zelf autonoom die daad heeft gesteld, maar het bij wijze van spreken zijn brein was, dat causaal verantwoordelijk is voor wat daar gesteld werd. Je snapt het probleem. Dus er zijn verschillende invalshoeken om dat probleem te bediscussiëren. Dat roept dus allerlei vragen op die ook ethisch van aard zijn natuurlijk. Daar willen wij dus een avond over debatteren. Stof genoeg ter discussie! Wie heb je uitgenodigd om rond de tafel te zitten om die problematiek dan te bespreken? Johan Braeckman: Wel, we hebben twee professoren uit de medische en biologische hoek. De ene is Christine Van Broeckhoven, hersenspecialiste, meer bepaald Alzheimerspecialiste, en de andere is Walter Verraes, een bioloog, ook gespecialiseerd in het brein, en zij gaan in debat met mezelf, als filosoof en met moderator Joël De Ceulaer, van het weekblad Knack. Een volgende activiteit, eind van de maand, 26 april dan, heb je het over neuromarketing. Misschien eerst en vooral, neuromarketing, waarvoor staat dat juist? Johan Braeckman: Wel de gedachte daar is dat steeds meer mensen gebruik maken van de neurowetenschappen, niet om strikt medische of wetenschappelijke redenen, maar bijvoorbeeld om commerciële doeleinden. Je kunt je voorstellen dat mensen die reclame maken sterk geïnteresseerd zijn in de manier waarop het brein werkt en wel als volgt: je ontwerpt bijvoorbeeld vijf reclames voor een product en je toont die aan mensen die onder een scanner liggen, zo’n breinscanner, en dan ga je na welke centra van het brein het meest actief zijn, het meest oplichten, naargelang de reclame die zij zien. En als je dan bijvoorbeeld kan vaststellen dat reclame a, b of c rechtstreeks inwerkt op wat men noemt
7 pleasure-centra, dus het meeste genot verschaft, of het meest activiteit veroorzaakt in positieve zin, dan is het natuurlijk voor de hand liggend dat men dan die reclame zal kiezen en daar veel geld zal in investeren enzovoort. Dus dat is wat wij verstaan onder neuromarketing, het gebruik van de neurowetenschappen om reclame als het ware meer doelgericht te maken. Dit is één voorbeeld. Je kunt het bij uitbreiding natuurlijk ook hebben over andere kwesties, de staatsveiligheid, de CIA, in het recht, politie, noem maar op, kan natuurlijk ook zeer sterk geïnteresseerd zijn in het gebruik van moderne scantechnieken en dus in het algemeen de breinwetenschappen. Over dit soort kwesties, maar wel in het bijzonder die neuromarketing wordt dus gedebatteerd 26 april in Kortrijk. Als ik het zo hoor en ik maak dan de link met de voordracht daarvoor, de vrije wil, dan ligt eigenlijk het misbruik toch wel een beetje voor de hand! Johan Braeckman: Er zijn zeker potentiële vormen van misbruik, er is onlangs nog een grootschalig Europees onderzoek geweest van de Koning Boudewijn Stichting dat aantoont dat mensen daar inderdaad wakker van liggen. Dus hoe kan men vermijden dat dat breinonderzoek misbruikt zal worden. De schrik voor privacy bijvoorbeeld of voor het feit dat men de breinwetenschap zal gebruiken om hun koopgedrag te beïnvloeden, om hun autonomie te verminderen, dat is inderdaad niet denkbeeldig. Want zoals ik al aangaf, wij zijn ons brein. Dus wie ons brein controleert, die controleert ons. Dus het is niet onterecht dat men daar voor waarschuwt. Aan de andere kant, we moeten daar natuurlijk niet in overdrijven. Er bestaat daar ook veel fictie over, allerlei films en romans, waarbij mensen een breininplant krijgen en dan de totale controle over zichzelf verliezen enzovoort. Zo’n vaart loopt het natuurlijk niet, maar het is niettemin de moeite om te anticiperen op mogelijk gebruik en dus ook mogelijk misbruik. Absoluut! Stof genoeg dus om te discussiëren over neuromarketing, wie heb je voor die gelegenheid uitgenodigd om mee aan tafel te zitten? Johan Braeckman: Ikzelf zal het debat modereren tussen Ben Decock, dat is een psycholoog, en Tom Speelman, een moraalfilosoof, en beiden houden zich allang bezig met de manier waarop reclamemakers moderne technieken gebruiken, inclusief dus de neurowetenschappen, om onze hersenen te gebruiken of beter te leren kennen ten einde hun commerciële doeleinden beter te laten functioneren. Tot zover nog Johan Braeckman van De Maakbare Mens.
'Medici moeten betere filosofen worden' Filosoof Johan Braeckman over het boek 'Ethiek van DNA tot 9/11'
8 In: De Tijd, 23 april 2005, door Eric Bracke
In 'Ethiek van DNA tot 9/11', een bundel essays over actuele ethische kwesties, stellen de samenstellers dat het 'Tolkien-syndroom' wereldwijde proporties aanneemt: 'Ieder individu, zoals in Tolkiens Lord of the Rings, behoort ofwel tot het goede ofwel tot het slechte kamp, waarbij vergissingen niet mogelijk zijn.' De boodschap is duidelijk: zwart-witdenken is een slechte raadgever. Wat vermag de toegepaste ethiek daartegen? Wij spraken met filosoof Johan Braeckman, die wijsbegeerte doceert aan de Universiteit Gent. Sinds enige tijd onderwijst hij in Amsterdam ook 'ethiek van de levenswetenschappen'. 'Wereldwijd is er aan faculteiten natuurwetenschappen vraag naar reflectie en onderzoek over ethische aspecten van het vakgebied,' zegt Johan Braeckman. De filosoof bekleedt de Socrates-leerstoel aan de Universiteit Amsterdam. Onderweg naar de grachtenstad rijpte het idee om een lezingencyclus over actuele ethische kwesties op te zetten met Nederlandse en Vlaamse filosofen. In overleg met Bert de Reuver van het Instituut voor Interdisciplinaire Studies (IIS) aan de Universiteit Amsterdam werd uiteindelijk een programma samengesteld met veertien deskundigen voor evenveel onderwerpen. Het boek 'Ethiek van DNA tot 9/11', een uitloper van de lezingenreeks, omschrijft zichzelf als 'een praktische kijk op zeer uiteenlopende ethische kwesties' en een hulp voor de lezer 'bij het innemen van een eigen standpunt'. De flaptekst kan de indruk wekken dat ethici allemaal op dezelfde lijn zitten. Maar als Paul Cliteur in plaats van Peter Derkx over de multiculturele samenleving had geschreven, hadden we dan geen stuk gelezen van heel andere strekking? Johan Braeckman: 'Ongetwijfeld. Als we een Vlaamse filosoof hadden aangesproken, was de invalshoek wellicht ook anders geweest dan bij een Nederlander. Peter Derkx is in Nederland een bekende stem in het debat. Maar hij neemt inderdaad een uitgesproken humanistisch en, laten we zeggen, meer links-progressief standpunt in dan bijvoorbeeld Paul Cliteur, Paul Scheffer of Etienne Vermeersch. Cliteur leverde trouwens al een bijdrage over dierenrechten.' 'Over dergelijke per definitie ethische kwesties is een wetenschappelijke consensus niet vanzelfsprekend. Toch levert het boek door de rationele en objectieve benadering een bijdrage tot het debat. We hebben de auteurs expliciet gevraagd niet meteen hun eigen opinie uiteen te zetten. We wilden teksten die eerst algemeen de discussie presenteerden en dan de eigen standpunten uit de doeken deden.' Wat is de status van de toegepaste ethiek in de filosofische wereld? Braeckman: 'Ze wordt steeds belangrijker. De toegepaste ethiek is een fenomeen dat pas in de jaren zestig is ontstaan. Het brak door in de jaren zeventig met mensen als Peter Singer. Zijn boek Animal Liberation, over kwesties zoals onder andere de bioindustrie, vivisectie en dieren in het circus, was in 1975 een van de eerste mijlpalen van de toegepaste ethiek. Wellicht nam de meerderheid van de filosofen dat toen niet au sérieux. Filosofen waren toen veel abstracter bezig en stonden minder in de wereld. Maar
9 de jongste jaren zie je in de academische wereld, tijdschriften en boeken dat de toegepaste ethiek echt een plaats verworven heeft. Ook in het maatschappelijke debat.' Abstract gelul Govert den Hartogh vermeldt in zijn bijdrage dat medici filosofen argwanend bekijken. Waarom zijn veel beoefenaars van de geneeskunde afkerig van de filosofische bemoeienis? Braeckman: 'Medische kwesties worden steeds complexer en filosofen formuleren daarbij soms contra-intuïtieve overwegingen die medici afschrikken. Het is hun allemaal te abstract en te ver van hun bed. Maar Den Hartogh heeft een punt als hij zegt dat medici betere filosofen moeten worden. In de toekomst zullen ze de filosofie nog meer nodig hebben als intellectuele houvast. Hoe complex betwistingen kunnen worden, bleek in Nederland uit de beruchte zaak 'Kelly'. Dergelijke zaken bestonden vroeger niet, omdat de technologie en de kennis ontbraken die deze casus hebben mogelijk gemaakt.' 'Kelly is een meisje dat bij wijze van spreken niet geboren had mogen worden. Haar moeder had tijdens de zwangerschap schrik dat ze een kind zou baren met heel ernstige aandoeningen. De onderzoekende arts garandeerde echter dat er geen reden tot ongerustheid was. Uiteindelijk bleek het kind toch heel zwaar gehandicapt te zijn. Kelly huilt voortdurend, ze herkent haar ouders niet, kan niet spreken en kan niet lopen. Tien, twintig jaar geleden zou het kind gestorven zijn, maar Kelly is in leven gehouden. Er ontstond een onverkwikkelijk kluwen van problemen: er is de discussie over de verantwoordelijkheid van de arts die de verkeerde diagnose heeft gesteld, en er is de vraag of het plegen van infanticide kort na de geboorte wenselijk was geweest.' 'Op het eerste gezicht ben je geneigd de arts die de verkeerde diagnose heeft gesteld verantwoordelijk te houden voor het feit dat Kelly er nu is en continu lijdt. Maar de falende arts is niet verantwoordelijk voor het lijden van Kelly op zich. Den Hartogh argumenteert dat de van de arts of het ziekenhuis geëiste schadevergoeding niet gegrond is. Bovendien, zegt hij, als het bestaan van Kelly 'erger dan de dood is', kan dat niet verholpen worden met smartengeld.' 'Dat soort clusters van problemen rond nieuwe medische mogelijkheden en rond het levenseinde zullen in de toekomst alleen maar toenemen. Veel medici denken nog altijd dat ze dat zelf kunnen oplossen, geval per geval. Volgens Den Hartogh moeten artsen zich er bewust van worden dat ethische kwesties inherent zijn geworden aan de uitoefening van hun beroep.' Intuïtie Bestaan er geijkte methodes voor toegepaste ethiek? Braeckman: 'Over de regels die je als filosoof moet volgen, bestaat geen consensus. Maar om op een zinnige manier aan ethiek te kunnen doen, moet je bijna even onderlegd zijn als de mensen van het vakgebied zelf. Guido Pennings, die een stuk schreef over 'ethiek en reprogenetica' is een uitstekend voorbeeld: hij heeft meer dan tien jaar gewerkt als ethicus in het laboratorium van Paul Devroey en André Van Steirthegem aan de VUB. Hij kent de dagelijkse praktijk van de kunstmatige voortplanting en de technieken door en door. Als je je zaken praktisch, wetenschappelijk en technisch onvoldoende kent, is de kans
10 klein dat je er betekenisvolle morele opvattingen kan over ontwikkelen.' 'De intuïtie als vertrekpunt nemen, is een standaardpraktijk. Je moet ergens beginnen. Het toont ook de moeilijkheid om aan ethiek te doen. Als het gaat over feitelijke kennis, vertrek je uiteraard vanuit de feiten zelf. Als het gaat over ethische kwesties, vertrek je van waarden en opvattingen die je ergens in jezelf vindt. Je voelt dat zo aan en achteraf ga je rationaliseren. Belangrijk is dat de filosoof de regels expliciteert om tot een rationalisering van zijn opvatting te komen.' 'Hier onderscheiden we vaak twee posities. De ene manier van benaderen wordt in het jargon de consequentionalistische genoemd, de andere de deontologische. De laatste benadering past in onze christelijke traditie en is het sterkst naar voren gebracht door de achttiende eeuwse filosoof Emmanuel Kant. Ze houdt in dat je bij de confrontatie met een moreel probleem een aantal regels of principes rigoureus toepast. 'Alle leven is heilig', bijvoorbeeld. Een arts die deontologisch redeneert, zal er alles aan doen om de dood te bestrijden en hij zal gekant zijn tegen euthanasie, abortus en infanticide. Tot voor kort was dat voor de grote meerderheid van de artsen nog vanzelfsprekend. In de zaak-Terri Schiavo in de Verenigde Staten, waarbij een rechter toestemming gaf om een vrouw in coma na vijftien jaar niet langer kunstmatig te voeden, kwamen actievoerders in het geweer voor hetzelfde principe.' 'De consequentionalist zal het morele gehalte van een handeling evalueren door te kijken naar de gevolgen van de handeling. Als die positief zijn, is de handeling verantwoord. Om de gevolgen af te wegen, zijn natuurlijk ook waarden nodig. Globaal gezien is dat bij de consequentionalist welzijn of geluk. Een actueel voorbeeld is de discussie rond het aanmaken van stamcellen in embryo's die kunnen worden aangewend voor allerlei aandoeningen. Voor de consequentionalist zijn de gevolgen positief, dus is er geen reden tot een verbod. Zeker ook omdat het embryo geen welzijnsgevoelig organisme is: een embryo lijdt niet, er is geen verlangen dat geschaad wordt en er is geen toekomst die gefnuikt wordt. Maar voor een deontologische ethicus bezit een menselijk embryo een intrinsieke waarde waar positieve medische toepassingen niet tegen opwegen. Momenteel is er wellicht een meerderheid, zeker in de Verenigde Staten maar vermoedelijk ook in Europa, die deontologisch redeneert. Duitsland heeft het onderzoek naar stamcellen verboden, maar het koopt wel stamcellen in. Ook de Leuvense universiteit worstelt met de kwestie: ethici en filosofen kanten zich tegen het stamcelonderzoek, maar tegelijkertijd wordt de stamcelonderzoekster Catherine Verfaille aangetrokken.' Zijn filosofen zelf consequent in hun benadering? Braeckman: 'Niet altijd. De houding tegenover de in-vitrofertilisatie (IVF) bij een vruchtbare man en een vruchtbare vrouw met de bedoeling een kind te verwekken als donor voor een bestaand kind, bewijst dat. Als het gaat om beenmerg dat uit het navelstrengbloed wordt gehaald en het nieuwe kind daar dus geen last van heeft, dan is mijn reactie: laten we het onmiddellijk doen. Het is de enige manier om het bestaande kind te redden. Tot mijn verbazing keurden veel ethici dat af, toen er in de VS een eerste dergelijk geval was. Ze verwezen naar de regel dat een kind een doel op zich moet zijn en nooit een middel. Dat onderscheid is moeilijk te handhaven: we zien elkaar allemaal deels als middel en deels als
11 doel. En er is geen reden om aan te nemen dat het donorkindje, dat eerst een middel is, op minder aandacht en liefde zou kunnen rekenen.' 'Beide benaderingen zijn niet vrij van problemen die niet empirisch op te lossen zijn, anders zou het wetenschap in plaats van ethiek zijn. Om aan te tonen waar het consequentionalisme toe leidt, geven de deontologen meestal het voorbeeld van hevige rassenrellen in de jaren vijftig in Amerika. Om de gemoederen te bedaren wordt geopperd een onschuldige op te sluiten en te berechten. De consequentionalist zou dat kunnen goedkeuren, omdat één onschuldige slachtoffer niet opweegt tegenover de tientallen onschuldige slachtoffers die nog zullen vallen als de rellen voortwoeden. Voor de deontoloog is dat het bewijs dat het consequentionalisme geen respect heeft voor mensenrechten.' 'Maar de deontoloog moet een beroep doen op een consequentionalistische redenering om ons te overtuigen van het belang van zijn principes. Hij moet argumenteren waarom het toekomstgericht belangrijk is om bijvoorbeeld mensenrechten te respecteren.' Martelen 'De consequentionalist heeft volgens mij een punt, als hij de mensenrechten niet in alle gevallen als absoluut ziet. Stel dat we weten dat een psychopaat als Marc Dutroux ergens kinderen opgesloten houdt, mogen we dan martelen om de kinderen te redden? In een dergelijk geval kan dat te verantwoorden zijn.' 'Absolute principes, zoals de regel van Kant dat je nooit ofte nimmer mag liegen, kunnen in sommige situaties zelfs absurd zijn. Iemand die in de Tweede Wereldoorlog joden verborgen hield, zou dus als de Gestapo op de deur bonkte, niet hebben mogen liegen?' In medisch-biologische kwesties doet het beleid een beroep op ethici, maar op terreinen als media en bedrijfsethiek is daar weinig van te merken. Braeckman: 'Ik denk dat je gelijk hebt. De politici zijn overtuigd van de inbreng van de ethici voor medische en bio-technologische kwesties, maar voor andere topics moet het inzicht dat ethici een bijdrage kunnen leveren nog groeien. Toch stel ik me voor dat een ethicus van nut kan zijn voor het mediabeleid. Waarschijnlijk vinden de journalisten, net als artsen, dat ze het beter onder elkaar kunnen regelen. Dat is niet noodzakelijk waar: als je er middenin zit, heb je een vertekend beeld. Dat een buitenstaander nuttig kan zijn, is duidelijk gebleken tijdens het abortus- en euthanasiedebat. In het abortusdebat hebben de ethici bijvoorbeeld de kwestie van het morele statuut van het embryo uitgeklaard. Waarom zou de overheid na het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek, niet investeren in een Raadgevend Comité voor Media-ethiek?' Johan Braeckman, Bert de Reuver, Thomas Vervisch (red.), Ethiek van DNA tot 9/11 2005, Amsterdam, Amsterdam University Press, 320 blz.
Johan Braeckman - De filosoof en het vlees
12 In: Ethisch Vegetarisch Alternatief - EVA Magazine, in 2003, door Tobias Leenaert
Prof. dr. Johan Braeckman is sinds vijf jaar docent wijsbegeerte aan de universiteit Gent. Zijn vakgebied is wijsgerige antropologie, een discipline die zich afvraagt wat voor wezen de mens precies is, en hoe Homo sapiens moet worden gepositioneerd in de natuur en de kosmos. Braeckman houdt zich vooral bezig met de evolutietheorie en de bio-ethiek, twee gebieden waar onze relatie met het niet-menselijke dier altijd om de hoek loert. We hadden met deze door Etienne Vermeersch geschoolde filosoof een boeiend gesprek over vegetarisme, ethiek en de plaats van het dier in onze samenleving. EM: Aan de universiteit doceer je onder meer de vakken geschiedenis van de wijsbegeerte, bio-ethiek en wijsgerige antropologie. Je publiceerde boeken over klonen (Copyright. Een bio-ethisch essay) en over Darwin (Darwins Moordbekentenis). Blijft er daarnaast ook nog tijd over voor enig interessant onderzoek? JB: Jazeker. Ik schrijf af en toe onderzoeksrapporten in opdracht van de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid, en ik promoot doctoraatsonderzoeken. Momenteel lopen er bij mij doctoraten over onder meer de morele status van mensapen (waarvan Jane Goodall copromotor is), over evolutiepsychologie, en vanaf volgend jaar ook over de problematiek van het tekort aan organen en de ethische waarde van de mogelijke alternatieven. EM: Ben je zelf vegetariër? JB: Het is al een jaar of vijftien geleden dat ik vlees heb gegeten, maar pakweg om de veertien dagen eet ik nog eens vis. Dat gebeurt nooit thuis - daar zijn we consequent vegetarisch - maar soms op restaurant, of als we ergens uitgenodigd zijn en er niet onmiddellijk een alternatief is. Ik draag het vegetarisme een erg warm hart toe, maar ik ben geen scherpslijper. Ik ben niet zo iemand die een restaurant op stelten gaat zetten en stel me nogal ‘adaptief’ op. EM: Wanneer en hoe ben je opgehouden met vlees te eten? JB: Ik moet toen begin de twintig geweest zijn. De lectuur van Peter Singers Animal Liberation speelde daar zeker een rol in, evenals de discussies die ik had met een aantal vrienden, waaronder Michel Vandenbosch. Dat was toentertijd allemaal vrij theoretisch en academisch. Ik ben niet tot een of andere openbaring gekomen na het bezoek aan een kippenslachterij of zo. Op een bepaald moment stelden we vast dat we, ongetwijfeld onder invloed van Singer & co., nauwelijks nog vlees aten. Toen hebben we maar beslist om er helemaal mee te stoppen, hoewel op dat moment de ethiek achter het vegetarisme nog niet was geëxpliciteerd. EM: In het voorwoord van EVA’s eerste Vegetarische Gids schreef je: ‘Ons voedingsgedrag heeft met gezondheid te maken, met dierenwelzijn, met het mestoverschot, met de honger in de wereld, met handelsembargo’s, de hormonenmaffia en de milieuproblematiek... om
13 maar enkele onderwerpen te noemen.’ Veel redenen om te kijken naar wat we eten dus. Welke is voor jou de belangrijkste reden om geen vlees te eten? JB: Voor mij is dat de behandeling van dieren, die vandaag beneden alle peil is. Je kunt daar artikels over schrijven, organisaties voor oprichten, gaan betogen, enz. maar het niet eten van die dieren is het meest directe dat je zélf kan doen. Het is voor mij de enige daad waarmee ik dag in dag uit een ethisch statement maak. Dat is van een heel andere orde dan bijvoorbeeld geld geven aan Amnesty International: je kan daar wel emotioneel bij betrokken zijn, maar het houdt je niet dagelijks bezig. Je geeft geld en that’s it. Vegetarisme behoort tot je persoonlijkheid, je lichaam, je denken. Het is - als ik me die beeldspraak mag permitteren - als het ware ‘vleesgeworden ethiek’... EM: En de andere redenen die je noemde? JB: Die zijn daarmee vergeleken bijkomstig, en die problemen kunnen in principe opgelost worden. Natuurlijk, ook het dieronvriendelijke aspect kan worden opgelost: in principe kunnen de dieren die door mensen worden gegeten een goed leven hebben en op het einde pijnloos gedood worden. Maar dat stelt een aantal problemen. Ten eerste zitten we met een enorm log economisch apparaat en zal het, vermoed ik, niet lukken om iedereen die vlees wil eten, vlees te geven waaraan geen dierenleed te pas kwam. Bovendien is de vraag ook nog: hoe lang laat je zo’n dier leven? Ik zou natuurlijk zeggen: zo lang mogelijk. Maar dat wordt bijzonder onpraktisch, want wie wil het vlees van zo’n oud dier eten? EM: In principe heb je dus minder problemen met doden dan met lijden? JB: Wel, de situatie van de spreekwoordelijke boer die in zijn tuin zijn koetje kweekt, het lang zou laten leven, goed verzorgt en het dan uiteindelijk pijnloos zou doden... daar valt denk ik wel over te praten. Ik heb dus inderdaad minder moeite met de dood dan met lijden. Dieren sterven toch en dan komen ze maar beter op een zachtaardige manier aan hun einde, dan een pijnlijke laatste periode te kennen. Leven op zich is natuurlijk waardevol, maar het is niet de allerhoogste waarde. Wie leven op zich waardevol acht, moet zich onmiddellijk afvragen ‘welk leven?’ Ook dat van dieren in de bio-industrie, dat doorgaans miserabel is? Wie zegt dat leven op zich het hoogste goed is, moet - wanneer hij of zij consistent wil zijn - voorstander zijn om zoveel mogelijk dieren ter wereld te brengen. Dat kan natuurlijk niet: het is de levenskwaliteit die belangrijk is. Veel dieren in de bio-industrie leiden een vreselijk leven en het was veel beter geweest dat ze nooit geboren waren. EM: Ook bij mensen acht je leven niet het hoogste goed? JB: Inderdaad. Het doden van mensen is onder bepaalde omstandigheden toegelaten. Iemand die ongeneeslijk ziek is, ernstig lijdt, bij zijn zinnen is en vraagt om een einde te maken aan zijn lijden, mag sinds kort in ons land, dankzij de wet op de euthanasie, gedood worden. Laat me nu even een gedachte-experimentje maken: het zou kannibalisme zijn, en het is een taboeonderwerp, maar stel dat mensen er akkoord mee gaan dat ze na hun dood worden opgegeten... Het is niet zo eenvoudig om een reden te vinden waarom dit
14 niet zou kunnen. Het verschil met dieren zit natuurlijk in het feit dat we van het dier geen toestemming kunnen krijgen. Nu, dit is natuurlijk een puur academische discussie. Ik ga geen pleidooi houden voor het eten van wat voor vlees dan ook, en persoonlijk zou ik ook geen vlees eten van een dier dat absoluut niet geleden heeft, maar niet noodzakelijk omdat het door mensen gedood is, eerder uit een vorm van respect. EM: Je vermeldde ook even Michel Vandenbosch. Heb je iets te maken met de oprichting van GAIA? JB: Niet met de dierenrechtenorganisatie zoals ze nu bestaat. Maar voor GAIA er was, bestond er een soort gelijknamig debatclubje waarvan ik lid was. Onder meer de filosoof Jaap Kruithof, Michel Vandenbosch en ik hadden discussies bij elkaar thuis. Door de interesses en persoonlijkheid van Michel kwamen we daarbij dikwijls uit bij dieren. Maar ook de milieuproblematiek kreeg aandacht. Kruithof is een ecocentrist en gelooft dat ecosystemen soms belangrijker zijn dan individuen. Vandaar ook dat Kruithof het nooit moeilijk had met het eten van dieren. Dat waren ‘slechts’ individuen en zolang het groter geheel er niet onder leed, betekende dat voor hem geen probleem. Michel en ik zagen dat natuurlijk anders, en hechtten juist in de eerste plaats belang aan de waarde van individuele sentient beings. EM: Wat bedoel je precies met sentient beings? JB: Ik begrijp sentient beings als wezens die bewust zijn. Dat heeft niets te maken met cognitie, met denken of weten. Een computer weet ook dingen: hij ‘weet’ bijvoorbeeld dat hij op een bepaald moment van zomer- op winteruur moet overschakelen, maar daar komt geen bewustzijn aan te pas. Bewustzijn is iets subjectiefs. Het betreft directe, subjectieve gewaarwordingen zoals smaak of pijn. Denk aan demente mensen: deze zijn zich wel bewust van bijvoorbeeld hitte, koude, lawaai, pijn..., maar cognitief functioneren ze niet meer helemaal: ze weten niet wie of waar ze zijn. Hebben dieren een bewustzijn? Natuurlijk. Of ze cognitie hebben is een andere vraag, maar dat is ook niet zo relevant. Als een wezen bewustzijn heeft, is het ethisch relevant. Het is dus op bewustzijn, of sentience, dat ik mijn ethiek baseer. EM: Je houdt je nogal bezig met de evolutietheorie van Darwin. Wat zijn daarvan de morele implicaties voor de behandeling van dieren? JB: Wel, je kan geen normen en waarden afleiden uit de natuur. Je kan nagaan wat de redenen zijn waarom we mensen zo waardevol vinden. Je kunt daarop antwoorden bedenken als bewustzijn en een aantal cognitieve eigenschappen zoals taal, zelfcognitie... Vervolgens kun je je afvragen of andere dieren die eigenschappen ook hebben. Gezien de verwantschap tussen ons en andere dieren, die door de evolutietheorie is aangetoond, is daar veel kans toe. Op dat moment wordt het een kwestie van interne consistentie: als we dezelfde eigenschappen vinden bij mensen en chimpansees, en op chimpansees proeven uitvoeren die we niet op mensen uitvoeren, dan moet deze inconsistentie verklaard worden
15 door de onderzoeker. De bewijslast ligt dan bij hem. Dit soort van redeneringen is natuurlijk tweesnijdend: wat doe je dan met een dier dat die eigenschappen niet heeft? Zoals ik al aangaf, staat voor mij het kunnen hebben van bewuste ervaringen centraal, hoe sterk de levensvorm in kwestie verder ook van ons verschilt. EM: Zijn mensen van nature vleeseters? JB: ‘Van nature’ bestaat niet, wat mensen betreft. Wat wel mogelijk is, is dat iets op een bepaalde manier geëvolueerd is in de natuur. Als iemand zegt dat we van nature carnivoor zijn, bedoelt hij wellicht dat we altijd vlees gegeten hebben in de loop van onze geschiedenis. Dat is waarschijnlijk wel zo: de Australopitecus was wellicht een aaseter, en zijn nazaten, Homo habilis en Homo erectus, waren vermoedelijk jagers. Maar daaruit kan je niets afleiden. Het is niet omdat mensen elkaar ‘van nature’ de kop inslaan en dat altijd gedaan hebben in de loop van hun geschiedenis, het ‘goed’ is om elkaar de kop in te slaan. De enige vraag die telt is: is het nu nodig om vlees te eten? Het antwoord daarop is neen. EM: Nu we het toch over evolutie hebben, hoe zie je de evolutie van vegetarisme? JB: Als je de zaken een beetje bekijkt in hun historisch perspectief, dan zie je dat belangrijke waardenverschuivingen nooit van vandaag op morgen gebeuren. Desalniettemin ben ik toch optimistisch. Vegetarisme is vandaag zo ongeveer ingeburgerd. Je komt niet meer van Mars als je vegetariër bent. De markt speelt in op de vegetarische consument: in de Delhaize vind ik een gamma dat tien jaar geleden ondenkbaar was. Een ander hoopvol teken is dat zelfs jonge kinderen vegetarisch worden. Mijn neefje Hannes is nu negen en eet al twee jaar geen hap vlees meer. Dat is een beslissing die hij zelf, op eigen initiatief genomen heeft. En hij maakt zich daar helemaal niet belachelijk mee in zijn klas, zoals een generatie eerder misschien het geval was. Integendeel, het staat cool. Dus ik ben niet pessimistisch en ik zie de verspreiding van vegetarisme alleen maar toenemen. EM: Hoe kan die evolutie nog versneld worden? Wat is er nodig om meer mensen voor vegetarisme te winnen? JB: Los van alle filosofische en ethische overwegingen denk ik dat het verder ontwikkelen van een goede, smakelijke vegetarische keuken een van de beste middelen is om mensen de waarde van vleesloos eten te laten inzien. Veel mensen vinden vlees nu eenmaal lekker. Dat is uiteraard geen argument om de bio-industrie te rechtvaardigen, maar we moeten inzien dat dit niet onbelangrijk is voor hen. Je moet ze dus tonen dat vegetarisch eten ook lekker is. Het niveau van de meeste vegetarische restaurants kan nog omhoog. Ze moeten in staat zijn vleeseters te overtuigen, niet door discussies, maar door de gerechten die worden klaargemaakt. Ik denk dat we af moeten van dat macrobiotische verleden. Ik heb de indruk dat ‘lekker’ niet in het macrobiotisch woordenboek staat. De vegetarische keuken moet Bourgondisch worden! Er moeten nog meer restaurants geopend worden en meer kooklessen gegeven worden door mensen die kooktalent hebben en weten hoe de vegetarische keuken in elkaar zit.
16 EM: Hoe zit het met de populariteit van vegetarisme aan de universiteit? JB: Onder de docenten valt dat eerder tegen. Ik zou van mijn collega’s in de vakgroep wijsbegeerte nochtans verwachten dat ze wel eens over die dingen nadenken, maar vaak blijven mensen dingen doen waarvan ze nochtans weten dat ze niet onproblematisch zijn. En in academische kringen komt het dan nog vaak voor dat ze dit rationaliseren met slechte argumenten. Onder studenten en onderzoekers - de jongere generatie - is het dan weer helemaal anders. Zo zijn vier van de vijf doctoraatstudenten die ik momenteel begeleid vegetariër, en als ik in het auditorium vraag hoeveel studenten vegetariër zijn gaan er elk jaar wat meer vingers de hoogte in. EM: Geloof je in het citaat dat aan Leonardo da Vinci wordt toegeschreven: ‘De dag zal komen dat mensen zoals ik het doden van een dier zullen beoordelen zoals het doden van een mens?’ JB: In de loop van een paar eeuwen kan natuurlijk erg veel gebeuren maar voorlopig ben ik sceptisch daaromtrent. Sociologisch blijkt zoiets niet uit de cijfers. In ieder geval hoeven we wat mij betreft niet te evolueren naar een maatschappij waarin totaal géén dieren worden ‘gebruikt’. Zo’n maatschappij waarin er geen contact tussen mens en dier is, is denk ik niet wenselijk, integendeel. Dieren spelen in veel opzichten een enorm belangrijke en uitermate positieve rol in onze maatschappij. Wat nu vooral van belang is, is dat we zo snel mogelijk tenminste de excessen van de bio-industrie elimineren, en daar is nog een lange weg te gaan. We moeten dat proberen langs de politieke weg, met actiegroepen, door te filosoferen... Dat duurt lang, net zoals de afschaffing van de slavernij een lang proces geweest is. Maar ik ben niet pessimistisch, en ik geloof dat er dingen kunnen veranderen, ook door discussie. Ik probeer realistisch te zijn, maar als ik bijvoorbeeld een lezing geef over dierenethiek hoop ik natuurlijk dat ik mensen hun gedrag en hun leven een beetje beïnvloeden kan...
Het zuur van de evolutietheorie Interview met Johan Braeckman In: Folia, nr. 19, jrg. 57, 23 januari 2004, door Marcel Hulspas Je moet een zo waarheidsgetrouw mogelijk wereldbeeld hebben om tot een zo goed mogelijke ethiek te komen. De evolutieleer biedt een wetenschappelijk mensbeeld en geeft zicht op een beter gefundeerde ethiek. Aldus Johan Braeckman. ‘Darwin zal doorbreken in de gedragswetenschappen.’ De Amerikaanse filosoof Daniel Dennett vergeleek de evolutietheorie ooit met een bijtend zuur dat zich een weg vrat door de wetenschap, cultuur en samenleving. Het is een beeld
17 dat de onlangs tot hoogleraar filosofie en ethiek van de levenswetenschappen Johan Braeckman aanspreekt. ‘Het is een goed beeld. Niet in het minst omdat je kunt vaststellen dat het klopt. De evolutietheorie tast veel oude vastgeroeste denkbeelden aan op een zeer breed terrein. Ook op maatschappelijk en ethisch gebied. In de psychologie is dat proces momenteel volop bezig. Darwin zelf schreef al, aan het eind van The Origin of Species, dat ook de psychologie op een nieuw fundament zal worden gegrondvest. Evolutionaire psychologie wordt dat tegenwoordig genoemd.’ Is de evolutietheorie de zoveelste modegolf die de psychologie teistert? ‘Ik denk het niet. Ze zweeft niet in de lucht, zoals de theorieën van Freud en Jung. Evolutie, het gegeven dat soorten veranderen en dat wij verwant zijn aan primaten, is een onbetwistbaar feit. Darwins verklaring van de evolutie bevat een aantal kerninzichten, zoals natuurlijke selectie en gemeenschappelijke afstamming, die ook onbetwistbaar zijn. De evolutionaire psychologie rust dus op een stevigfundament. Bovendien is de evolutietheorie instaat de psychologie te koppelen aan andere, tot nog toe onafhankelijk opererende disciplines als ethologie en antropologie. Dergelijke onverwachte verbanden kunnen leggen is een eigenschap van goede wetenschap.’ Ontstaat daarmee een wetenschappelijk wereldbeeld zoals E.O. Wilson dat schetste in zijn boek Concilience? Een wereldbeeld waarin alle levens- en geesteswetenschappen, van biologie tot esthetiek, teruggevoerd kunnen worden op de atoomtheorie. ‘Het gaat om de vraag of onze kennis integreerbaar is. Kunnen we een niet-gefragmenteerd wereldbeeld maken? Ik denk van wel. Ik heb als filosoof een aversie van het postmodernisme, dat stelt dat we nooit verder zullen kunnen komen dan een versnipperd wereldbeeld. Die integratie van ons wereldbeeld zal ook van belang zijn op het gebied van zingeving. Een wetenschappelijk mensbeeld, medegeïnspireerd door evolutionaire inzichten, kan een solider, meer getrouw beeld van de mens opleveren dan bijvoorbeeld een christelijk of boeddhistisch mensbeeld. Het is een mensbeeld dat meer verklaart en minder vooronderstellingen vergt. Als je een dergelijk mensbeeld hebt, dan is de mens de maat van alle dingen - zoals Protagoras al zei - en kun je ook op een realistischer wijze praten over ethische en politieke kwesties. Over euthanasie bijvoorbeeld, of dierenwelzijn. Of neem de discussie over het gebruik van stamcellen (embryonale, niet-gespecialiseerde cellen-mh). Mijn mensbeeld laat me toe ervoor te pleiten dat ze aangemaakt worden, gebruikt worden voor onderzoek en bijgevolg vernietigd worden. Als je een mensbeeld hebt waarin je in een eenvoudige stamcel een ‘mens’ ziet, dan kun je daar natuurlijk nietvoor pleiten. Dat is een voorbeeld van een ethische consequentie van een wetenschappelijk mensbeeld. De wetenschap geeft niet aan wat goed en slecht is, maar het is evident, denk ik, dat ze een aan de wetenschappelijke feiten waarheidsgetrouw wereldbeeld oplevert en dat je een zo waarheidsgetrouw mogelijk wereldbeeld moet hebben om tot een zo goed mogelijk gefundeerde ethiek te komen. Als je in illusies leeft, dreig je ook de fout in te gaan op het ethische vlak.’
18 Denkt u dat de evolutietheorie in staat zal zijn om de weerstand ertegen te overwinnen? ‘Dat hangt niet alleen af van de kracht van de theorie, maar ook van de pedagogische aanpak, van de politiek, de democratie... Van krachten die de zuiver wetenschappelijke betekenis van de theorie overstijgen.’ Ik doel op de angst voor een wederopleving van uitwassen uit de vorige eeuw, zoals de eugenetica en het sociaal-darwinisme: het idee dat ook in de menselijke samenleving natuurlijke selectie moet plaatsvinden. ‘Die angst speelt zeker mee bij mensen die weinig weten van de evolutietheorie. Belangrijker is de vooral onder academici levende weerstand tegen biologische verklaringen. Sociaal-culturele verklaringen van menselijk gedrag worden beschouwd als superieur. Ik krijg het altijd aan de stok met academici, als ik praat over evolutionaire psychologie, bijvoorbeeld over aantoonbare psycho-seksuele verschillen tussen mannen en vrouwen. Het is bijna onmogelijk om zo’n onderwerp op een nuchtere manier naar voren te brengen, zonder dat je meteen als seksistisch of antifeministisch wordt bestempeld. Ik denk dat het een kwestie van tijd is, voor men begrijpt dat de verschillende benaderingen elkaar aanvullen.’ Waarom zou die doorbraak onvermijdelijk zijn? In de Verenigde Staten, waar het overgrote deel van het wetenschappelijk onderzoek plaatsvindt, blijft de meerderheid van de bevolking geloven in de schepping. Denkt u echt dat de evolutietheorie, met haar contra-intuïtieve inzichten en haar woelige verleden, ooit algemeen zal worden aanvaard als basis van het meest accurate mensbeeld? ‘Toch wel, toch wel. Ik zie in ieder geval dat mijn studenten daar geen moeite mee hebben. Ik heb de meeste discussies met mensen die ouder zijn dan ik. Dat voedt mijn optimisme.’ Wie weet wordt de evolutieleer nooit meer dan een theorie voor wetenschappers. De relativiteitstheorie is honderd jaar oud, maar niemand loopt over straat met het gevoel dat hij zich voortbeweegt door een vierdimensionaal tijd-ruimtecontinuüm. ‘Dat is een mooie vergelijking, maar - en dat is een van mijn stokpaardjes - er is een belangrijk verschil: vrijwel niemand zal het in zijn hoofd halen om te zeggen dat hij de relativiteitstheorie begrijpt; daar blijft men liever verre van. De evolutietheorie is volgens mij even complex en contra-intuïtief. En toch denkt vrijwel iedereen dat hij de essentie of zelfs de finesses ervan begrijpt. Boekjes over evolutionaire verklaringen van ons gedrag zijn enorm populair. Ik irriteer me geregeld aan boekjes als Vrouwen zijn van Venus, mannen van Mars, waarin een karikatuur van de theorie wordt geschetst. Iets waar tegenstanders van de evolutionaire psychologie dan weer graag de draak mee steken. Niettemin is het frappant dat mensen zo met de evolutietheorie bezig zijn. En wat dat aangaat, staan we nog maar aan het begin. Dat zuur van de evolutietheorie, dat zal zich nog door vele onderdelen van ons denken een weg gaan banen.’ Johan Braeckman (Wetteren, 1965) werd op 15 oktober 2003 door de stichting Socrates
19 benoemd tot bijzonder hoogleraar op het gebied van de filosofie en de ethiek in de levenswetenschappen vanuit humanistisch perspectief. Braeckman is sinds 1998 hoogleraar aan de vakgroep wijsbegeerte en moraalwetenschap van de Universiteit Gent. Van Johan Braeckman verscheen Darwins moordbekentenis: De ontwikkeling van het denken van Charles Darwin, Uitgeverij Nieuwezijds, 239 blz.. Met Katrien Devolder schreef Braeckman Copyright: Een bio-ethisch essay, Universitaire Pers Leuven, 207 blz..
Creationisme Johan Braeckman over misverstanden rond de evolutietheorie
In: P-magazine Wonder en is gheen wonder, nr.4, jaargang 2, 2002, http://www.skepp.be, door Wim Swinnen (bewerking Johan Van Dyck)
Geen enkele wetenschappelijke theorie heeft ons denken over de natuur en onszelf zo drastisch beïnvloed als Charles Darwins evolutietheorie. Dat neemt volgens docent wijsbegeerte Johan Braeckman van de Universiteit Gent niet weg dat er zelfs onder deskundigen nog tal van misverstanden bestaan over het ontstaan van soorten en van adaptaties, en van de mechanismen die daarvoor verantwoordelijk zijn. In zijn verhelderende boek Darwins Moordbekentenis zet hij de puntjes op de i. Charles Darwin wilde de biologie meer wetenschappelijk maken, naar het voorbeeld van wat Newton voor de fysica had gedaan. Meent u dat hij daarin is geslaagd? JB: Darwin was sterk onder de indruk van de wetenschapsfilosofische modellen van Newton. Die was erin geslaagd algemene wetten te formuleren, zoals zijn bewegingswetten en de wet van de zwaartekracht, waarmee hij een groot aantal fenomenen kon verklaren en voorspellen. Zo kon hij bewijzen dat het draaien van de maan om de aarde en een vallende appel twee natuurverschijnselen zijn die aan dezelfde wetmatigheden voldoen en dus niet los staan van elkaar, zoals men lang heeft gedacht. Dergelijke bevindingen vormen het summum voor een wetenschapper en Darwin streefde ernaar dit ook te bereiken in zijn vakgebied. Vóór hem bekeek iedereen de natuur als een door God gestructureerde eenheid, vol van doelmatigheden, maar hij heeft aangetoond dat er strikt mechanische principes zijn die aan de grondslag liggen van de natuurfenomenen. Zo heeft hij een antwoord gegeven op de vraag, hoe de soorten ontstaan, waarom ze bepaalde eigenschappen ontwikkeld hebben en waarom ze hun specifieke gedrag vertonen. Darwin betekende dus voor de biologie wat Newton voor de fysica heeft betekend, al was hij bescheiden genoeg om dat nooit over zichzelf te zeggen. Hoe verklaart u het feit dat de helft van de Amerikanen nog altijd gelooft in het
20 creationisme, met andere woorden: dat God alle soorten afzonderlijk heeft geschapen? JB: Het is geen kwestie van geloven of niet geloven, want er zijn genoeg empirische bewijzen die de evolutietheorie staven. Dat neemt niet weg dat een groot deel van de mensheid, waaronder nagenoeg de hele moslimwereld, Darwins theorie weigert te accepteren. Tientallen miljoenen Amerikanen nemen het bijbelse scheppingsverhaal nog steeds letterlijk en zijn ervan overtuigd dat God de wereld schiep in zeven dagen. Meer dan veertig procent van de Amerikaanse bevolking is geen creationist, maar ook geen (neo-)darwinist. Die mensen geloven in het principe van de evolutie, maar interpreteren Darwins ideeën op de manier die hen het beste uitkomt. Er zijn, bijvoorbeeld, christenen die menen dat God de evolutie stuurt, terwijl new age-adepten de veranderingen in de natuur associëren met een doelgericht streven naar eenheid en goedheid. Hoogstens één op tien Amerikanen is op de hoogte van de oorspronkelijke evolutietheorie zoals Darwin die heeft ontwikkeld, en accepteert die ook. Slechts een zeer geringe minderheid binnen deze groep kent de juiste principes van de theorie tot in de details. Vergeet niet dat die verre van eenvoudig in elkaar zit. Je moet weten wat natuurlijke en seksuele selectie juist inhouden, je moet iets van genetica kennen, weten wat een adaptatie is, enzovoort. Mensen denken te snel dat ze weten wat Darwin bedoelde. Als ik in mijn lessen of tijdens voordrachten vraag wat de essentie van de evolutietheorie is, krijg ik steevast als antwoord dat de mens van de aap afstamt, wat niet klopt. Apen en mensen hebben een gemeenschappelijke voorouder: ongeveer zes miljoen jaar geleden liep in Afrika een wezen rond dat enerzijds heeft geleid tot de ontwikkeling van aapachtige soorten en anderzijds tot die van mensachtige soorten, zoals de Homo habilis, Homo erectus, Homo neanderthalensis en Homo sapiens, de enige die is overgebleven. Opmerkelijk is ook dat men steevast aan de mens denkt, terwijl evolutietheorie ons natuurlijk iets leert over leven in het algemeen, dat wil zeggen over alle soorten. Wie denkt dat de mens van de aap afstamt, heeft er niets van begrepen. Het meest verrassend is de vaststelling dat over de mechanismen van de evolutie nog steeds heel wat foute opvattingen bestaan, vooral wat natuurlijke en seksuele selectie betreft. In de laatste vier decennia hebben verschillende wetenschappers onze kennis over de manier waarop selectie werkt sterk verfijnd; men kan stellen dat er subtheorieën zijn ontwikkeld binnen de evolutietheorie. William Hamilton introduceerde het begrip inclusive fitness, waarmee hij een hardnekkig misverstand uit de wereld heeft geholpen. Tot op heden denken veel mensen, onder wie sommige zogenaamde experts, dat dieren en andere organismen een bepaald gedrag enkel vertonen om het voortbestaan van hun soort in de hand te werken. Een bij die steekt, waarbij ze haar angel verliest en sterft, zou dit doen om haar korf en dus haar soort te verdedigen. Darwin wist al dat dit niet klopt, omdat hij had vastgesteld dat zo’n zelfopofferend gedrag in de natuur genadeloos wordt weg geselecteerd. Hij was van oordeel dat natuurlijke selectie uitsluitend eigenschappen in stand houdt die in functie van het organisme zèlf bestaan. Steriele insecten, die zich niet voortplanten, vormen echter een probleem voor die stelling. Hun fitness, een indicator voor het succes op voortplanting, is nul, en toch duiken ze in elke generatie weer op. De verklaring hiervoor is dat genen niet alleen hun eigen organisme in stand houden tot het zich voortplant, maar dat ze ook
21 andere organismen met identiek genetisch materiaal helpen bij het overleven en de reproductie. Een werkmier, bijvoorbeeld, offert zich op in functie van het genetisch materiaal dat ze deelt met haar soortgenoten. Het gaat dan niet om de fitness van een individu, wel om die van alle organismen die gemeenschappelijk genetisch materiaal bezitten. Uiteraard gebeurt dit onbewust, en is de uitdrukking dat de mier zich ‘opoffert in functie van het genetisch materiaal’ beeldspraak. Meer correct uitgedrukt bezit de mier instructieprogramma’s, vastgelegd in haar genetische code, die haar op basis van bepaalde, specifieke omgevingsstimuli, aanzetten tot gedragsvormen die de fitness bevorderen van het genetisch materiaal dat zijzelf en haar verwanten gemeenschappelijk hebben. Vele studies tonen ondertussen aan dat de bevindingen aangaande inclusive fitness kloppen. Hoewel Hamilton als de belangrijkste evolutiebioloog sinds Darwin wordt beschouwd, zijn er nog steeds wetenschappers die zijn gedachtegoed niet kennen. Nog zo’n probleem is dat survival of the fittest iets anders wil zeggen dan ‘het recht van de sterkste’, zoals velen denken. Het betekent dat organismen die het best zijn aangepast aan hun omgeving de beste kansen hebben om zich voort te planten. Zo zijn er evengoed dieren die gebruik maken van hun ogenschijnlijke zwakheden om te overleven en zich voort te planten, zoals de mol die voordeel haalt uit zijn blindheid: de energie die in de aanmaak van ogen wordt gestopt, kan worden gebruikt voor andere doeleinden die functioneler zijn om te leven onder de grond, bijvoorbeeld de reuk- en tastzin. Alle soorten hebben een gemeenschappelijke voorouder, poneerde Darwin. Wil dat zeggen dat de mensheid en alle andere levende organismen afstammen van één zelfreproducerende cel? JB: Dat lijkt vrij zeker. Ook al is het misschien nauwelijks te vatten, het is een logisch gevolg van het feit dat de evolutie een boomstructuur vertoont. Net zoals de takken van een boom zich steeds verder afsplitsen en, als je teruggaat in de tijd, je tot bij het oorspronkelijke zaadje komt, stamt alle leven af van een gemeenschappelijk element. Er zijn ook verschillende empirische vaststellingen die sterk voor deze opvatting pleiten. Alle levende wezens die we kennen, op enkele intrigerende uitzonderingen na, bevatten precies dezelfde bouwstenen. Alles wijst erop dat alle soorten zijn geëvolueerd uit dezelfde molecule die 3,5 miljard jaar geleden in staat was tot zelfreproductie. Deze DNA-molecule is de sleutel geweest tot het leven van alle organismen, waarbij moet worden opgemerkt dat sommige virussen en een aantal bacterie-achtige wezens die de RNA-molecule gebruiken in plaats van DNA, ietwat apart staan. Zijn virussen dan geen levende wezens? JB: Dat hangt ervan af wat je onder ‘levend’ verstaat. Onder deskundigen bestaat er geen consensus over de definitie van dit begrip. Sommigen geloven dat het leven er altijd is geweest, anderen denken dat het afkomstig is uit de ruimte en nog anderen menen dat de oorzaak een goddelijke impuls is. De meest wetenschappelijke opinie is dat het leven is ontstaan uit het niet-levende. Als je daarvan uitgaat, is het niet verwonderlijk dat de grens tussen levende en niet-levende organismen flinterdun is. Er bestaan bepaalde
22 tussenvormen, zoals virussen en prionen, waarvan het moeilijk te zeggen is of het nu levende wezens zijn of pure materie. De vraag is welke criteria we hanteren om te bepalen of een wezen al dan niet levend is. Volgens het meest gangbare model kan een levend wezen zichzelf reproduceren, beschikt het over een metabolisme, is het in staat zichzelf een bepaalde tijd in stand te houden tegenover de buitenwereld en past het zich aan zijn omgeving aan om beter te kunnen overleven. Het probleem is dat biologen slechts één model van leven hebben, namelijk dat van het leven zoals wij het hier op aarde kennen. Een nieuwe variant die pas sinds een tiental jaren de kop heeft opgestoken, is het kunstmatig leven dat we ontwikkelen in computers. Sommige programma’s zijn in staat zichzelf te reproduceren, te muteren en te evolueren. Misschien vormen ze de voorbode van levensvormen die we nu nog niet kennen. Wie weet, maken we ooit driedimensionale robots die voldoen aan onze normen van ‘levende wezens’, ook al zouden deze nieuwe levensvormen niet beantwoorden aan alle wetmatigheden die Darwin heeft vooropgesteld. Het grootste verschil zou zijn dat we dan leven creëren op een doelgerichte wijze, met bepaalde functies voor ogen. De robots zouden bijvoorbeeld werk moeten verrichten in dienst van de mensheid. Zo zouden we de evolutie dus plannen, terwijl in de natuurlijke evolutie hoegenaamd geen specifiek doel valt te bespeuren. Acht u het mogelijk dat we ooit artificieel leven creëren dat volledig autonoom zal evolueren? JB: Het is niet uitgesloten dat de vormen van kunstmatig leven die nu in onze computer zitten, ooit aan onze controle ontsnappen. Zelfreproducerende programma’s, die kunnen muteren en evolueren, zouden een eigen leven kunnen gaan leiden. Het internet zou je dan kunnen vergelijken met een soort ecosysteem waarin een competitie heerst tussen computerprogramma’s, die zich zouden gedragen als autonome levensvormen die we niet meer zomaar kunnen elimineren, tenzij we de stekker van alle computers zouden uittrekken, en dan nog... Programmeurs van dergelijke programma’s proberen er voor te zorgen dat hun scheppingen niet ‘ontsnappen’. Dat doen ze door in de computer een virtuele, niet-fysieke computer te bouwen, waarin kunstmatig leven zich ontwikkelt. Zo vermijden ze dat hun creaties een eigen leven gaan leiden. Hoe de evolutie van het digitale leven zal verlopen, valt even moeilijk te voorspellen als de manier waarop de natuur zal evolueren. Heeft de biologische evolutie van de mens een einde? JB: Nee. Onze soort is altijd aan evolutie onderhevig geweest en daar zal geen verandering in komen. Het is zes miljoen jaar geleden begonnen met onze voorouder die we gemeenschappelijk hebben met andere primaten, en sindsdien heeft de mens, of de ‘mensachtige’, talloze veranderingen ondergaan. Er bestaat geen enkele reden om aan te nemen dat we ooit ons eindpunt zullen bereiken. Overigens is het begrip ‘eindpunt’ betekenisloos vanuit evolutionair oogpunt. Hoe we precies zullen evolueren weet niemand, maar het is vrijwel zeker dat het zál gebeuren. Natuurlijke selectie betekent dat organismen zich aan hun omgeving blijven aanpassen, in functie van een zo succesvol
23 mogelijke reproductie. Zelfs in een omgeving die stabiel blijft, is verandering nog mogelijk. Anatomisch en fysiologisch gezien, bijvoorbeeld, is de mens niet optimaal aangepast en is er dus nog ruimte voor verbetering. Zo hebben we in beide ogen een blinde vlek. Dat komt omdat de oogzenuw die onze impulsen opneemt en doorstuurt zich op een plaats bevindt waar normaliter lichtstralen zouden kunnen binnenvallen. Moest die zenuw iets verder naar achter liggen, zouden we geen blinde vlek hebben. Aangezien deze afwijking geen directe bedreiging voor onze overleving is, grijpt de natuur niet in. Als we in een omgeving leefden waarin een blinde vlek grote risico’s met zich meebracht, zou natuurlijke selectie deze eigenschap hebben geëlimineerd. De kenmerken van de meeste soorten zijn aangepast aan de problemen die ze moeten oplossen. Zo heeft de havik buitengewoon scherpe ogen, zodat hij van op grote hoogte muizen, ratten en konijnen kan waarnemen. Natuurlijke selectie zal ervoor zorgen dat deze prooidieren op hun beurt eigenschappen ontwikkelen waarmee ze aan de scherpe blik van de havik kunnen ontsnappen. Bijgevolg moet het oog van de havik weer verder evolueren enzovoort. Op die manier krijg je dus een soort wapenwedloop waarbij de onderlinge verhoudingen stagneren, maar de organismen wel steeds beter uitgerust zijn om te overleven en zich voort te planten. Dankzij de technologie is de mens in staat bepaalde biologische fouten zelf bij te sturen. Wordt natuurlijke selectie daardoor niet veel minder belangrijk? JB: Klopt. Iemand die visuele problemen heeft, draagt een bril of contactlenzen. We creëren dus onze eigen omgeving waarin de kansen van zoveel mogelijk mensen om te overleven en zich voort te planten steeds groter worden. Toch wil dat niet zeggen dat natuurlijke selectie geen rol van betekenis meer speelt. Enkel de samenlevingen met een hoge graad van welvaart profiteren van de moderne geneeskunde en technologie. Dat is een minderheid; het merendeel van de mensheid is nog steeds vrij direct onderhevig aan natuurlijke selectie. In de westerse wereld overleeft een groot aantal zieke en gehandicapte mensen dankzij een medicijn, therapie of een ander hulpmiddel, wat uiteraard een goede zaak is. Natuurlijke selectie is een blind proces dat geen rekening houdt met de menselijke verlangens en waarden. Daar moeten we tegenin gaan door onze eigen omgeving te creëren. Maar selectie volkomen uitsluiten is onmogelijk. Darwins bewering dat evolutie geleidelijk en gradueel verloopt, botste op heel wat weerstand van toonaangevende wetenschappers. JB: Vroeger geloofde men in een of andere vorm van saltationisme, de idee dat nieuwe soorten als het ware ‘kant en klaar’ in de natuur worden geïntroduceerd. Deze theorie gaat helemaal in tegen Darwins bevindingen en lijkt geen hout te snijden, want het ontstaan van een nieuwe soort duurt vele generaties. In onze tijd hebben Stephen Jay Gould en Niles Eldredge, op basis van hun studie over fossiele gegevens, de hypothese geformuleerd dat evolutie gedurende enkele miljoenen jaren snel kan gaan en tijdens de tientallen miljoenen jaren die daarop volgen nagenoeg stil kan vallen. Onder evolutiebiologen bestaat er vooralsnog geen eensgezindheid over deze kwestie. Het klopt wel dat een soort, door zich aan te passen aan de omgeving, eigenschappen kan krijgen die gedurende een lange
24 tijd niet voor verbetering vatbaar blijken te zijn. Schildpadden en haaien zien er min of meer hetzelfde uit als miljoenen jaren geleden. Ze zijn wel degelijk geëvolueerd, maar hun basiseigenschappen zijn dezelfde. De evolutie heeft deze dieren kenmerken gegeven waarmee ze zich uitstekend uit de slag kunnen trekken. Het schild van een schildpad biedt een quasi-volmaakte bescherming tegen de gevaren waaraan het dier is blootgesteld (behalve wat de menselijke belagers betreft). Zolang de nood tot verbetering of verandering niet aanwezig is, zal de schildpad nauwelijks verder evolueren. Omgekeerd kunnen er omstandigheden optreden waardoor de selectiedruk zo groot wordt dat een soort razendsnelle veranderingen ondergaat. Wat Gould en Eldredge allicht wilden verduidelijken is dat de evolutie van bepaalde soorten snel gegaan is en die van andere langzaam. Dat is evenwel niet in strijd met de bevindingen van Darwin. Het is trouwens niet meer dan normaal dat het tempo van natuurlijke selectie afhangt van de omstandigheden. Als er een meteoriet op de aarde neerstort, verandert de omgeving drastisch op uiterst korte tijd en wordt een soort gedwongen zich vrijwel onmiddellijk aan te passen, anders sterft ze uit. Waarom stellen antidarwinisten de evolutietheorie überhaupt in vraag? JB: Tot en met de eerste decennia van de twintigste eeuw had Darwin meer tegenstanders dan aanhangers, zowel onder biologen als filosofen. Men had, bijvoorbeeld, een groot probleem met de vraag hoe het mogelijk is dat variatie en selectie een complex orgaan als het oog hebben doen ontstaan. Die kwestie is tegenwoordig nog steeds het stokpaardje van de creationisten, die beweren dat een ‘half oog’ geen selectief voordeel biedt. Dat is onzin, aangezien visuele perceptie, hoe rudimentair ook, voor een levend wezen het verschil kan uitmaken tussen leven en dood. Honderden miljoenen jaren geleden ontwikkelde zich een lichtgevoelige cel bij een organisme, dat plots het voordeel had donker en licht te kunnen onderscheiden. Zelfs met dit hoogst primitieve ‘oog’ kon dat organisme vanaf dan de bedreigingen in zijn omgeving veel beter waarnemen. Uit Darwins evolutietheorie volgt bovendien dat ‘afgewerkte ogen’ in feite niet bestaan, of in elk geval dat het taalgebruik in zo’n geval misleidend is. Elk oog is, op het moment dat het bestaat en functioneel is, afgewerkt, althans vanuit het perspectief van het organisme dat het bezit. Maar de creationisten hebben vooral moeite met Darwin, omdat ze vrezen dat zijn theorieën kwalijke gevolgen hebben voor religie en moraal. Ik denk dat het waar is dat evolutietheorie moeilijk te verenigen is met een waaier aan godsdienstige opvattingen, maar dat zich een probleem stelt met betrekking tot ethiek, geloof ik niet. Het is niet omdat wij uit dieren zijn geëvolueerd, en dat we overigens nog steeds dieren zijn, dat we daarom het spreekwoordelijke recht hebben om ‘het beest uit te hangen’ n met niets of niemand rekening te houden. Hoe komt het dat men Darwins theorie over de seksuele selectie zo lang aan de kant heeft geschoven? JB: In de wetenschap gebeurt het regelmatig dat een interessant idee ontstaat en vervolgens decennialang stiefmoederlijk wordt behandeld. Pas sinds de laatste twintig jaar
25 brengen sommige biologen en cultuur- en gedragswetenschappers deze theorie weer onder de aandacht. Darwins kerninzicht is dat natuurlijke selectie het mechanisme is dat aan de basis ligt van de aanpassingen die een organisme ondergaat onder invloed van zijn omgeving. Deze veranderingen gebeuren in functie van het overleven. Mensen hebben bijvoorbeeld een imuunsysteem ontwikkeld omdat ze anders voortdurend ten prooi zouden vallen aan parasieten, virussen en andere levensbedreigende organismen. Maar Darwin stelde ook vast dat daarnaast allerlei eigenschappen voorkomen die níet dienen om beter te overleven. Het klassieke voorbeeld is de pauwenstaart. Wie ooit aandachtig het schouwspel bestudeerde van een pauw die zijn staart openwaaiert, de veren laat trillen en danspassen uitvoert voor een ogenschijnlijk ongeïnteresseerde hen, kan zich vragen stellen bij het adaptieve voordeel van dat omvangrijke lichaamsdeel. De aangroei ervan kost veel energie en de staart is ongetwijfeld hinderlijk wanneer de pauw moet ontsnappen bij een aanval van een belager. Daarenboven valt het dier met zo’n pronkstuk meteen op bij zijn vijanden en stelt hij zich dus méér bloot aan gevaar dan de hennen, die niet over een staart beschikken. Dat stelde Darwin voor het raadsel hoe zo’n grote geslachtsverschillen mogelijk waren. De oplossing van het probleem vond hij in het mechanisme van de seksuele selectie dat ervoor zorgt dat een organisme eigenschappen ontwikkelt die functioneel zijn voor de reproductie. Het is dus mogelijk dat een bepaalde evolutie nadelig is voor het overleven, maar voordelig voor de voortplanting. Vanuit evolutionair opzicht is het beter een kort leven te hebben en zich te kunnen voortplanten dan lang te leven, maar geen nakomelingen te verwekken. Mannelijke ornamenten, zoals een pauwenstaart en een hertengewei, zouden volgens deze theorie evolueren, omdat vrouwelijke wezens ervoor ‘kiezen’ te paren met het mannetje dat de meeste indruk maakt. Stel nu dat als gevolg van een mutatie een mannelijke pauw een staart krijgt die langer is dan die van het gemiddelde mannetje in de groep en dat de hennen zich het liefst laten bevruchten door de eigenaar van de langere staart, dan zullen als gevolg van de erfelijkheid in de volgende generatie hanen opduiken met gemiddeld langere staarten. Na vele generaties kan de lengte abnormale proporties hebben aangenomen, waarbij de term ‘abnormaal’ in Darwins visie wijst op het ontbreken van een adaptief voordeel, waarbij ‘adaptief’ dan slaat op overlevingswaarde. Bij dit mechanisme lijkt het misschien zo dat de mannetjes de gevangenen zijn van de vrouwtjes, die immers de keuze hebben door wie ze zich laten bevruchten. Je zou echter ook kunnen stellen dat de vrouwtjes de gevangenen zijn van zichzelf. Als een van hen zich liever wil laten bevruchten door een haan met een korte staart, krijgt ze zonen die zelf een kort exemplaar hebben. Als ze het enige vrouwtje blijkt te zijn met deze afwijkende voorkeur, zullen haar zonen niet reproductief succesvol zijn. Voor alle duidelijkheid: dit gebeurt niet bewust en daarom spreken we van een mechanisme of een instinct. Hoe kunnen we weten of een eigenschap is ontstaan door natuurlijke of seksuele selectie? JB: Hierover bestaat nog vaak discussie en daarom doet men experimenten om na te gaan welk mechanisme de bovenhand haalt. Stel dat je een vissensoort hebt met een opvallende, gekleurde vlek op de staart. We kunnen ons de vraag stellen of dit kenmerk
26 functioneel is voor het overleven, voor de voortplanting of voor allebei. Darwin was nogal snel geneigd te denken dat seksuele selectie aan de basis van dergelijke eigenschappen ligt en dat de vrouwtjes zich aangetrokken voelen tot zo’n gekleurde vlek. Om te weten te komen of dat klopt, zet men een aantal vissen met een opvallende vlek in een aquarium, terwijl men bij enkele andere de vlek maskeert. Vervolgens controleert men of de vrouwtjes ook met de vissen zonder vlek willen paren. Als dat niet het geval is, zou je kunnen concluderen dat de vlek het gevolg is van seksuele selectie. Men kan de proef echter complexer maken door een roofvis in het aquarium te introduceren. Dan kan blijken dat deze predators de neiging hebben zich naar de kop van de andere vissen te richten, want als ze hun prooi bij de staart vastnemen, zal die misschien nog ontsnappen. Het is dus best mogelijk dat de gekleurde vlek op de staart misleidend werkt voor roofvissen, omdat ze verdacht veel weg heeft van een oog. Als de predator zich inderdaad laat leiden door de staart, hebben de exemplaren met een vlek een handige eigenschap ontwikkeld om aan hun belager te ontsnappen. In dat geval is natuurlijke selectie de oorzaak van de vlek, maar het een sluit het ander niet uit. Darwinistische onderzoekers worden wel eens van genetisch determinisme beticht. Sluit natuurlijke selectie de vrije wil uit? JB: Hoewel Darwin wel wist dat organismen eigenschappen doorgeven aan hun nakomelingen, miste hij het inzicht in het mechanisme van de erfelijkheid. Met zijn pangenesis-theorie sloeg hij de bal compleet mis. Hij veronderstelde dat elke lichaamscel eigenschappen doorgeeft via zaad- en eicellen. Vandaag weten we dat het enkel de geslachtscellen zijn die verantwoordelijk zijn voor het doorgeven van erfelijk materiaal. Darwins tijdgenoot Gregor Mendel schreef in 1865 de erfelijkheidswetten neer, die pas rond de eeuwwisseling werden herontdekt. Weer enkele decennia later ging men de evolutietheorie combineren met de genetica. Voor ons zijn die twee onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien selectie inwerkt op het genetisch materiaal dat wordt doorgegeven. Terwijl Darwin er nog van uitging dat een organisme zich voortplant, weten we nu dat het genetisch materiaal zich reproduceert. Onze zogeheten ‘egoïstische’ genen doen dit door gebruik te maken van de organismen waarin ze zich bevinden, niet omgekeerd. De boutade dat de kip het middel is waarmee het ei zich voortplant, drukt dit idee goed uit. Toch wil dat niet zeggen dat de mens het slachtoffer is van zijn eigen genetisch materiaal. Het is niet zo dat we marionetten zijn die gedirigeerd worden door ons DNA. Wij zijn flexibele wezens, juist doordat we zoveel programma’s in ons hebben. Hoe méér we geprogrammeerd zijn, des te flexibeler ons gedrag is. Het klinkt paradoxaal, maar in wezen zijn we gedetermineerd tot flexibiliteit. Kijk, over de hele wereld beschikken timmerlui over een gelijkaardige gereedschapskist. Ze worden allemaal met dezelfde problemen geconfronteerd en beschikken over hetzelfde materiaal. Dat wil evenwel niet zeggen dat je overal ter wereld exact dezelfde huizen aantreft. Zo werkt het ook met onze genen: hoewel we allemaal dezelfde tools meekrijgen, bestaat er een enorme culturele variatie en zijn er mogelijkheden tot uiteenlopende gedragsvormen.
27 Psycholoog Steven Pinker beweert dat onze genen zich als het ware in een parallel universum bevinden en hun eigen agenda hebben. JB: Ik denk dat we tegenwoordig de invloed van ons erfelijk materiaal inderdaad overschatten. Genen bepalen voor een stuk ons gedrag, maar ieder individu heeft eigen drijfveren, motieven en verlangens. Je zou kunnen zeggen dat de genen ons maken tot vrije wezens die zich desgewenst kunnen verzetten tegen wat goed is voor het genetisch materiaal. Aldus kunnen we beslissen ons niet voort te planten, en zijn we in staat ons eigen genetisch materiaal te veranderen. Hoeveel procent we door ons DNA worden beïnvloed en hoeveel door onze omgeving, is een verkeerd gestelde vraag. Voor alle handelingen die we verrichten, hebben we onze genen nodig, want zij sturen via ingewikkelde programma’s ons doen en laten. Maar ze vormen geen beperking; ze bieden ons gewoon de mogelijkheid om ons als mensen te gedragen. Volgens u had Darwin het gevoel dat hij een moordbekentenis had afgelegd, onder meer omdat hij het toen geldende beeld van de harmonieuze natuur aan gruzelementen had geslagen. JB: Hij besefte dat natuurlijke selectie een heleboel leed en wreedheden met zich meebrengt, wat absoluut niet strookte met het theologische, geïdealiseerde natuurmodel van die tijd. Het klassieke voorbeeld dat hij aanhaalde, was dat van de sluipwesp die haar eitjes legt in levende rupsen. Als de eitjes uitkomen, vreten de larven de rups van binnenuit op. Ze laten de vitale organen het langst onaangetast om zo lang mogelijk vers voedsel te hebben. Het is een gruwelijk fenomeen, maar zo zit de natuur nu eenmaal in elkaar. Voor Darwin was dit het bewijs dat natuurlijke selectie niet gepland of gestuurd wordt. Er kon naar zijn mening geen God zijn die hiervoor verantwoordelijk is, tenzij hij een sadist is. Wellicht gaan we er best van uit dat de natuur amoreel is. Dat wil zeggen dat de natuur zich niets aantrekt van ethiek, in positieve noch negatieve zin. De hedendaagse evolutiebioloog George Williams gaat een stap verder en beschouwt de natuur niet zozeer als onverschillig, maar veeleer als vijandig. Hij concludeert dat de mens zich maximaal moet verzetten tegen de ongunstige omstandigheden waarin hij terechtkomt. Natuurlijk lukt dat niet altijd, en net daarom moeten we er volgens Williams harder tegenaan gaan. Het HIV-virus, bijvoorbeeld, hebben we nog lang niet onder controle. Ondanks onze menselijke vindingrijkheid muteert dat virus zo snel dat het ons telkens een stap voor blijft. Williams benadrukt het feit dat natuurlijke selectie virussen en bacteriën in staat stelt oplossingen te vinden tegen onze medicatie. We hebben dus geen andere keuze dan in te gaan tegen deze selectie en de natuur zoveel mogelijk onder controle te krijgen. Ik ben het eens met zijn algemene houding tegenover selectie, maar ik zou de werking ervan niet ‘immoreel’ noemen. Het is immers geen organisme, maar een blind mechanisme zonder kwaadaardige intenties. Kan de evolutietheorie ons ook meer inzicht verschaffen in de menselijke psyche, zoals Darwin overigens zelf heeft voorspeld? JB: Ja, volgens de evolutionaire psychologie bestaat ook het menselijke brein uit ‘organen’
28 die door natuurlijke en seksuele selectie zijn ontworpen om problemen van overleving en voortplanting op te lossen. Ik zie geen enkele reden waarom onze hersenen in de loop van de evolutie op een andere manier zouden ontstaan zijn dan de andere organen. Net zoals in de rest van ons lichaam treffen we in het brein gespecialiseerde adaptaties aan, modules genoemd, die eveneens aan de evolutie onderworpen zijn. Elke module heeft een specialisatie in het verwerken van informatie. Zo zijn er modules voor voedsel, sociale relaties, intenties van anderen, seksuele partners, het onderkennen van gevaar enzovoort. Als je een hersenbloeding of -tumor krijgt, vallen er bepaalde functies uit. Je kunt bijvoorbeeld geen gezichten meer herkennen of geen bewegingen meer zien. Dit toont aan dat het brein op dezelfde manier werkt als de rest van ons lichaam. Tevens is het een indirect bewijs voor het feit dat natuurlijke selectie onze hersenen op een soortgelijke manier tot stand heeft doen komen en doen evolueren. Zullen we ooit te weten komen hoe het bewustzijn zich heeft ontwikkeld? JB: Het hangt ervan af hoe je het begrip ‘bewustzijn’ definieert. Ik zie het als het louter subjectief ervaren van bepaalde lichamelijke sensaties, zoals het voelen van tandpijn of het proeven van chocolade. Dat is niet hetzelfde als ons cognitief vermogen dat ons in staat stelt een voorstelling van de wereld te maken. Vanuit darwinistisch oogpunt valt de ontwikkeling van het bewustzijn wellicht te verklaren. Het kunnen voelen en gewaarworden van smaak, pijn, genot, geuren en andere gevoelens, biedt ons ontzettend veel voordelen. Aldus zijn we in staat het onderscheid te maken tussen bedorven en vers voedsel, en als we pijn voelen, kunnen we er ons tegen beschermen. Zonder die adaptaties is overleven voor een soort als de onze vrijwel onmogelijk. Een laatste misverstand. Volgens sommige biologen streven we ernaar om ons genetisch materiaal maximaal te verspreiden. U bent het daar niet mee eens. JB: We zijn geen soort waarbij de man zo veel mogelijk vrouwen bevrucht en hen vervolgens laat zitten met de kinderen. Er zijn uiteraard soorten die het anders aanpakken: sommige bomen verspreiden miljoenen zaadjes en bepaalde vissen produceren tienduizenden eicellen die allemaal bevrucht worden. Daar staat tegenover dat slechts weinige van de organismen die zo ontstaan daadwerkelijk volwassen worden en zichzelf kunnen voortplanten. Als wij erop uit waren om onze genen maximaal te verspreiden, zouden mannen zoveel mogelijk sperma aan de spermabanken willen schenken. Maar zo werkt het niet. Onze soort streeft minder naar kwantiteit dan naar kwaliteit. Het is vaak een betere strategie om in een beperkt aantal nakomelingen te investeren en die zo goed mogelijk te verzorgen. Dat geldt in het bijzonder voor vrouwen, maar zeker ook voor mannen. Een of andere Marokkaanse koning die in de achttiende eeuw meer dan achthonderd nakomelingen zou hebben verwekt bij de vrouwen van zijn harem, is gelukkig maar - de uitzondering die de regel bevestigt.
Johan Braeckman, Darwins Moordbekentenis. De Ontwikkeling van het Denken van Charles
29
Darwin, Uitgeverij Nieuwezijds, 239 blz..