Het Centrum voor Sociaal Beleid - Herman Deleeck (CSB) organiseerde op 6 december 2013 een studiedag over ‘Kinderen, sociaal beleid en de Zesde Staatshervorming’. Reden? Door de Zesde Staatshervorming wordt Vlaanderen verantwoordelijk voor de kinderbijslag. Vlaanderen krijgt extra bevoegdheden inzake activering en tewerkstelling. Via wetenschappelijk onderzoek en simulatiemodellen presenteerde het CBS verschillende toekomstige uitdagingen voor Vlaanderen: de kosten van kinderen, de herverdeling via kinderbijslag, de activering van eenoudergezinnen, kinderopvang, kinderarmoede. Elke presentatie sloot af met bedenkingen van een discussant. Het CBS nodigde het Kinderrechtencommissariaat uit als discussant bij de presentatie van dr. Van Mechelen over ‘de activering van eenoudergezinnen’.
Activering van eenoudergezinnen. Hoe denken kinderen en jongeren er over? Ter voorbereiding van deze reflectie belde ik eerst dr. Van Mechelen om af te toetsen of ik haar toegestuurde PowerPoint wel correct begreep. Ik vreesde de clou te missen. Tenslotte is het Kinderrechtencommissariaat eerder vertrouwd met kinderrechten dan met de organisatie van de sociale zekerheid. Tijdens het telefoongesprek vertelde dr. Van Mechelen over de verschillende modellen die ze bekwam op basis van een vergelijking tussen verschillende landen. Ze vertelde dat ze worstelde met de vraag: ‘Welk model moet België, Vlaanderen nu kiezen? Het Ierse model van zijn inkomensbescherming van de thuisblijvende ouder? Of het Deense model dat de uithuiswerkende ouder ondersteunt. Ook vroeg ze zich af welk model het best is voor kinderen? De PowerPoint pagina die mij het meeste aansprak was deze met de conclusies. Vooral de zinsnede ‘de verwachtingen van welvaartstaten t.a.v. alleenstaande ouders inzake activering en reactivering’ trof me. Staan alleenstaande ouders en hun kinderen op non-actief? Als je er alleen voor staat, dan heb je toch bijna dubbel zoveel op je ‘te-doen’-lijstje staan?
Alleenstaande ouders en hun kinderen moeten het maar meemaken. Jaar na jaar komen ze in onderzoeken als meest risicovolle groep op armoede naar voor. Dr. Van Mechelen sprak over meer dan 30% kans op armoede. Het laatste Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting bevestigt haar vaststelling en stelt dat alleenstaande ouders de meest kwetsbare groep blijven1. Recent onderzoek naar de gezinsevolutie vreest dat 1 De kinderarmoede neemt toe van 15% (in 2005) tot bijna 19% (2010). Alleenstaande ouders blijven de meest kwetsbare groep. Ze blijven in een vicieuze cirkel steken (Dierickx, Deredactie.be, 2013).
door de toename in echtscheidingen de groep in de toekomst nog zal groeien (DM, 312-2013). Onlangs woonde ik een colloquium bij over opvoedingsondersteuning. Het had de provocerende titel ‘Laat mijn kop met rust’ (11 okt 2013). In de bijhorende publicatie wordt het volgende citaat (Ludo Serrien, 2013) aangehaald: Niet de tegenspoed is de fundamentele oorzaak. Wel de windstoot die fataal is voor een kaartenhuisje. Een stenen burcht zou er nauwelijks door beroerd worden. Essentieel is het bouwmateriaal niet de windstoot. Vertaald naar de reactiveringsverwachtingen van de welvaartstaat t.a.v. van de meest kwetsbare groep in onze samenleving, kunnen we ons de vraag stellen: Is het reactiveringsbeleid een eerste stap naar een stenen burcht of is het de finale windstoot? Terug naar de vraag van dr. Van Mechelen. Welk model is het best voor kinderen? Het Ierse of het Deense? Vanuit het kinderrechtenverdrag is het moeilijk om voor het ene of het andere model te kiezen. Je vindt in het kinderrechtenverdrag wel rechten die aan het Ierse of aan het Deense model raken. Artikel 18, bijvoorbeeld, over het principe dat beide ouders gezamenlijk de eerste opvoedingsverantwoordelijken zijn, en de plicht van de Staat hen daarbij te ondersteunen. Of Artikel 27 over de primaire verantwoordelijkheid van de ouders om voor een passende levensstandaard te zorgen, en de plicht van de Staat om hen daarin te ondersteunen. Anderzijds vormt het kinderrechtenverdrag ook één geheel. Alle rechten hangen aan elkaar vast. Wenst een land een keuze te maken tussen het Ierse of het Deense model, dan moet ze kiezen voor een model dat de basisprincipes van het Verdrag respecteert. Dat wil zeggen: bescherming tegen discriminatie2, de belangen van het kind moeten de eerste overweging zijn, recht op leven en de ruimst mogelijke ontwikkeling3 en respect voor de mening van het kind. Minderjarigen mogen hun mening uiten in alle zaken die voor hen belangrijk zijn. Aan die mening moet passend belang worden gehecht.
2
Naar aanleiding van de financiële crisis pleitte het VN-mensenrechtencomité in 2012 voor een aanpak die geenszins de zwakten in de samenleving nog meer verzwakt. Tijden van crisis verscherpen de verschillen tussen kansrijke en kansarme groepen in een samenleving. Daarom moeten verdragsstaten maatregelen aanwenden die een sociale transfer van rijk naar arm mogelijk maken (Nolan, Aoife, 2013). 3 Ook het VN Comité voor de rechten van het Kind in Genève wijst in zijn laatste General Comment bij het recht op gezondheidszorg op de verplichtingen van de overheid. Het benadrukt dat overheden, ook niet in tijden van crisis, het recht op gezondheid van kansarme kinderen mag hypothekeren. Overheden moeten aantonen dat ze inspanningen blijven leveren. Ze moeten aantonen dat hun maatregelen, of het gebrek er aan, de positie van kwetsbare groepen in de samenleving niet nog meer verzwakken (Nolan, Aoife, 2013).
2
Wat is de mening van kinderen over het gezin? Wat verwachten zij van hun ouders en het gezin? Strookt het met het Deense model of met het Ierse? Op de vraag ‘wat is de ideale ouder?’ kruisen ‘modale’ kinderen in kwantitatief onderzoek nauwelijks antwoorden aan als: ‘een ouder die alles goed vindt’, ‘een ouder die hen verwent’, ‘die veel zakgeld geeft’ of ‘een ouder die hen met rust laat’. De meeste kinderen en jongeren omschrijven de ideale ouder als iemand die nauw betrokken is en tijd geeft en neemt voor hen. De ideale ouder is iemand die er is voor hen en met wie ze een goede relatie hebben, bij wie ze zich veilig voelen en met wie ze samen leuke dingen doen. 60 tot 80% bevestigt items als: ‘dat is iemand die met me praat, ook over dingen die ik belangrijk vind’, ‘dat is iemand die leuke dingen met me doet’, ‘dat is iemand die tijd voor mij heeft’. (Verwey-Jonker Instituut, 2010). Recent kwalitatief onderzoek van Kind & Samenleving (2011) vertelt hoe kinderen en ouders die ‘tijd voor elkaar’ ervaren. In tegenstelling tot hun ouders spreken kinderen niet in termen van ‘quality time’, begrepen als speciaal vrijgemaakte tijd voor elkaar, los van de economische tijdsdruk van de werkweek. Kinderen spreken eerder over fijne momenten doorheen de dag. Nu eens zijn dat momenten samen met de ouder(s), dan weer zijn dat momenten alleen of met broer en/of zus en met de ouder in de buurt. Ook staan die fijne momenten niet haaks op ‘nuttige’ tijd. Een goed gesprek tijdens een autorit of tijdens het avondeten zorgt ook voor een fijn moment. Wat kinderen wel dwars zit, is dat de arbeidstijd van de ouder soms overloopt in en vreet aan de gezinstijd. Rechtstreeks, omdat de ouder pas laat thuis is, of ook nog thuis met het werk bezig is. Onrechtstreeks, omdat ouders moe zijn van het werk of omdat ze door de lange werkuren nog veel huishoudelijk werk te doen hebben. Het feit dat hun ouder werkt, stellen ze niet rechtstreeks in vraag. Wel vinden ze het jammer dat de drukbezette ouder dan ‘niet meedoet’. Als een ouder of één van de ouders vaak afwezig is, laat thuis komt, maaltijden mist of thuis nog veel met het werk bezig is, wordt dit als een gemis ervaren. Kwalitatief onderzoek bij kinderen in armoede leert ons dat kinderen in armoede hun gezin associëren met: respect, warmte, loyaliteit, betrokkenheid en je geliefd voelen. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens omschrijft de gezinsrelatie als de ‘hoogst beschermwaardige relatie’ van de mens. Kinderen in armoede spreken over een sterk ‘wij’-gevoel. De ouder, de broers, de zussen, stiefbroers of zussen, de huisdieren zijn degene die het dichts bij hen staan en hen een veilige haven bieden (Van Gils, Willekens, 2012).
3
Ze verwachten van ouders dat ze dicht bij hen staan. Ouders steunen je bij het maken van keuzes. Ze leren je hoe het moet, wat de regels zijn. En ze corrigeren je, het liefst zonder veel spanningen, discussies en ruzies (Unicef: what do you think, 2010). Tegenover dit ‘wij’-gevoel staat de economische, sociale en emotionele deprivatie van hun gezin in armoede. Ouders in armoede voelen zich vaak schuldig omdat ze hun kinderen geen zorgeloos bestaan kunnen geven. Ze proberen aan een betere toekomst voor hun kinderen te werken maar continue kopzorgen over materiële tekorten leiden tot onvoldoende tijd en energie voor de kinderen. Angst om als ouder te falen, je kind te verliezen door plaatsing en een continue leven in stress en onzekerheid zorgen voor wantrouwen ten aanzien van voorzieningen en diensten en zorgen voor isolement. Maar net omwille van de kinderen proberen ze dit wantrouwen te overwinnen en de stap naar voorzieningen te zetten (Koning Boudewijnstichting, 2013). Kinderen in armoede vertellen dat het gebrek aan middelen niet alleen samen gaat met een slechte huisvesting of minder hebben dan ‘rijke’ kinderen, het brengt ook sociale uitsluiting mee, wat kinderen als het grootste leed ervaren. De vriendenkring van kinderen die in armoede leven, is vrij beperkt. Een gezellige buurt is hen vreemd. Het is geen plek waar ze veilig, ongestoord en zonder toezicht kunnen spelen of bewegen. Op school voelen ze zich niet gesteund en presteren ze minder (Van Gils, Willekens, 2012). Hoe plaatsen we de verwachtingen en wensen van kinderen en jongeren naast de uiteenzetting van dr. Van Mechelen? Kiezen kinderen en jongeren voor het Ierse model, met een inkomensbescherming voor de thuisblijvende ouder? Of kiezen ze voor het Deense model met zijn nadruk op arbeidsparticipatie? De verwachtingen en wensen van de bevraagde kinderen en jongeren presenteren zich niet als een dilemma of als een keuze tussen twee modellen die diametraal tegenover elkaar staan. Hun verwachtingen en wensen leggen eerder een zeer herkenbaar beeld van het ideale gezinnetje bloot. Met name een warm nest waar iedereen zich geliefd voelt, betrokken is en zich erkend en gewaardeerd voelt. Met de tewerkstelling van de ouder hebben ze, op zich, geen probleem. Wel met een tewerkstelling dat geen grenzen kent en de fijne momenten, het gezinsleven of het ‘samen dingen doen’ onder druk zet. Het ziet er naar uit dat kinderen en jongeren niet vragen naar wat schaafwerk en gekleur in de marge. Eerder vragen ze naar een meer structurele aanpak. Op basis van het aangehaalde tijdsbelevingsonderzoek kun je concluderen dat ze naar maatschappelijke afspraken vragen op het vlak van arbeidsparticipatie. In de zin van:
4
een job hebben is oké zolang het de gezinstijd of het ‘wij’ gevoel niet onder druk zet. Het liefst is het een goede job, met ‘mooie’ uren’. De ouder mag niet te moe zijn als hij terug thuiskomt. Het onderzoek bij kinderen en ouders in armoede legt een diepgaander probleem bloot. Het ‘wij’-gevoel wordt niet alleen bedreigd door de tijd die een job opslorpt, maar ook door stress en onzekerheid over de toekomst en materiële kopzorgen. De sociale en emotionele deprivatie bezorgt hen het zwaarste leed. Alleenstaande ouders in armoede en hun kinderen zijn afhankelijk van de kansen die ze in hun context vinden. Anticipeert hun context te weinig op hun noden, dan komen hun basisrechten in het gedrang. Schuift men te snel de individuele verantwoordelijkheid als oorzaak van maatschappelijke kwetsbaarheid naar voor, of zoekt men vooral naar oplossingen die het individu en niet de samenleving responsabiliseert, dan negeert men de reële impact van de context op de ontwikkeling van het kind en op het welzijn van alleenstaande ouders en hun kinderen. Vertaald naar het Vlaamse beleid betekent dit dat Vlaanderen moet kiezen voor een integrale aanpak met oog voor de drempels die alleenstaande ouders en hun kinderen in hun context ervaren. Concreet kan dit betekenen: -
Werk maken van een automatische rechtentoekenning. Het recht op financiële tegemoetkomingen en ondersteuning mag niet belemmert worden door bijvoorbeeld een onoverzichtelijk kluwen van administratieve eisen en diensten.
-
Twee, zie de overheveling van de kinderbijslag als een opportuniteit: het moet de kosten van kinderen compenseren, en voor gezinnen die in armoede leven, moet het meer compenseren.
-
Drie, blijf bouwen aan een kwaliteitsvolle kinderopvang als basisvoorziening.
-
Vier, beperk de huizen van het kind niet tot de decretaal opgelegde ‘kind en gezin’ actoren, maar bouw aan een integraal ‘huis van het kind’ dat in de eerste plaats tegemoet komt aan de basisrechten van kinderen en hun ouders.
-
En vijf, vernauw gezinsondersteuning niet tot opvoedingsondersteuning of, in het slechtste geval, tot jeugdhulpverlening. Gezinsondersteuning is werken aan een kindvriendelijke context die de ouder, als eerste opvoedingsverantwoordelijke, ondersteunt.
Ik dank jullie voor je aandacht. Leen Ackaert, Kinderrechtencommissariaat
5