ERNEST F. GROOSMAN OVEZANDE 21 JULI 1917 - ROTTERDAM 15 DECEMBER 1999
DOOR ELINE STOMPHORST
In 1997 werd een begin gemaakt met een onderzoek naar het leven en werk van Ernest Groosman. Dit onderzoek is het resultaat van de aandacht van musea en historici voor het stedenbouwkundig en architectonisch erfgoed uit de wederopbouwperiode. In de steeds talrijker wordende publicaties en tentoonstellingen worden de contouren van Rotterdam als proeftuin van het naoorlogs modernisme meer en meer ingevuld en de bijdrage van de architecten en stedenbouwkundigen daaraan meer en meer erkend. Groosmans oeuvre omvat uiteenlopende projecten: woningbouw, winkelcentra, kantoor- en utiliteitsbouw. Heeft hij in zijn begintijd als architect een belangrijke bijdrage geleverd aan onder meer de Parkflat aan de Westzeedijk en het Woongebouw Zuidplein, het zwaartepunt van zijn latere werk lag op de massawoningbouw. Hierin heeft hij een engagement en vindingrijkheid aan de dag gelegd, die diep in zijn persoonlijkheid geworteld waren. Op zijn rouwkaart stond het treffende citaat: 'Pour pouvoir affronter la mort il faut avoir aimé la vie'. Ernest Groosman hield van het leven; hij greep het met beide handen aan. Zelf zei hij in één van de eerste gesprekken die met hem gevoerd zijn: 'Ik heb drie levens gehad, die aan elkaar parallel liepen: een werkleven, als architect, een privé-leven en een militair leven'. Van alledrie hield hij sinds zijn pensioen, begin jaren tachtig, memoires bij. Zijn memoires laten zien hoe een man die veel bereikt heeft, terugkijkt op het bewogen leven dat hij heeft geleid. Versleten was hij allerminst. In zijn achtergrond, opvoeding en levensloop zijn een aantal momenten en gebeurtenissen op te merken die van belangrijke invloed zijn geweest voor de ontwikkeling van de architect en persoon Groosman. Opgegroeid in een streng-rooms-katholiek aannemersgezin heeft de sturing van zijn vader in de richting van het bouwvak ongetwijfeld een kiem gelegd voor zijn ambities in de bouwtechniek en architectuur. Zijn persoonlijkheid heeft de dingen die hij als vanzelfsprekend van huis uit meekreeg, versterkt en een bijzondere wending gegeven. 120
Go//.
Ernestinus Florimond Groosman werd op 21 juli 1917 geboren in het Zeeuwse Ovezande en groeide op als oudste van negen kinderen. In 1919 - Ernest was toen twee jaar oud - verhuisde het jonge gezin naar Middelburg, waar vader zich met zijn in aanvang bescheiden timmerfabriek ontwikkelde tot één van de weinige middelgrote aannemers in Zeeland. Ernest beschreef de rol van zijn vader als architect-aannemer en zakenman. Zijn werkzaamheden waren veelsoortig; hij tekende en 121
bouwde veel boerderijen en huizen. In Middelburg zag hij de mogelijkheid om grond te kopen rond de singels, waar hij vervolgens een aantal zogenaamde eigenbouwers-huizen bouwde voor de verkoop. Werken met een meer technisch karakter waren de grote ondergrondse benzineopslagplaatsen voor Shell in Goes, Terneuzen en Bergen op Zoom, de aanleg van telefoonkabels tussen Vlissingen en Middelburg en tussen Hoek van Holland en Rotterdam, bedoeld voor verbindingen met Engeland, en de aanleg van een betonweg van Roosendaal naar Bergen op Zoom. Hoewel geen van de kinderen ingezet werden in het aannemersbedrijf, raakte Ernest al jong betrokken bij de werkzaamheden van zijn vader. Als 13-jarig jongetje tekende hij mee aan de eigenbouwershuizen aan de Blauwedijk in hartje Middelburg. Zijn tekenkwaliteiten had hij inmiddels al bewezen op de tekenlessen die zijn vader hem door een bevriende relatie liet geven. In 1929 werd Ernest naar het Canisius College in het verre Nijmegen gestuurd. Het gezin was inmiddels te groot geworden voor het huis en belangrijker nog: er was geen rooms-katholieke school in Middelburg. Aangezien geen van beide ouders een klassieke opleiding had gevolgd, besloot vader dat Ernest naar de HBS zou gaan. Het Canisius College was een Jezuïetenschool, waar hij zich moest passen in een strikte dagindeling en strenge regels. Hoewel Ernest het als twaalfjarige moeilijk vond om het ouderlijk huis te moeten verlaten, koesterde hij bijzondere herinneringen aan deze periode. Met het HBS-diploma op zak kwam Ernest in 1934 weer thuis, waar zijn vader hem al had aangemeld op de MTS. Hij zag voor zijn zoon een toekomst in de bouw weggelegd, en hoewel hij hem graag naar de Polytechnische School in Delft had gedaan, wat Ernests voorkeur had, wilde hij in verband met de lengte van die opleiding geen financieel risico nemen. Op de MTS wijkt het pad dat Ernest had gevolgd wel af en kwam hij in aanraking met de grote kunst die hij met een enorm enthousiasme absorbeerde. Naast bouwtechnische vakken volgde hij ook kunstgeschiedenis en leerde hij bouwen en architectuur onderscheiden. Dit is een belangrijk gegeven voor hoe hij zich als architect ontwikkeld heeft, vooral in verband met de grote bouwproductie waarmee Groosman zich in zijn latere leven bezighield. Daarin heeft hij namelijk zijn kwaliteiten met betrekking tot de vertaling van bouw- en bouwproductietechniek en zijn gevoel voor esthetiek en detail op een vernieuwende manier bewezen. De klassieke en eigentijdse bouwkunst vormde voor Ernest een nieuwe en inspirerende impuls. Op de MTS 122
leerde hij vrienden kennen die hij zijn leven lang zou blijven zien, zowel in professioneel als in persoonlijk verband. In zijn diensttijd - door zijn HBS-achtergrond kon hij de opleiding in een kortere termijn afmaken - kwam hij vervolgens als enige met een middelbare opleiding in aanraking met academici en ingenieurs. De intellectuele sfeer is voor zijn verdere vorming en ambities een prikkelende factor geweest. Nadat Ernest zijn dienstplicht had vervuld, besloot hij niet direct terug te gaan naar zijn vaders aannemersbedrijf, maar elders ervaring op te doen in de bouwpraktijk. Zo heeft hij bij ingenieur-architect A.H. Op ten Noort als bouwkundige gewerkt aan waterbouwkundige en civieltechnische constructies. In deze periode deed zijn vader toch een beroep op hem. Het ging dit keer om een eerste, grote en serieuze opdracht voor een brandweercentrale in Vlissingen met garages voor de gemeentelijke diensten met woningen erboven. Vanwege de omvang van het werk en de geringe praktijkervaring die hij op dat moment had, besloot Ernest zijn goede vriend Arno Nicolaï, die hij op de MTS had leren kennen, erbij te betrekken. Deze ontwerpopgave is een belangrijke impuls gebleken; de beide jongemannen voelden zich voor het eerst echt architect en smeedden plannen voor studiereizen naar Griekenland, Egypte en Italië. Het bedrag dat zij ontvingen van vader Groosman voor het ontwerp maakten hen vrij om gevolg te geven aan hun dromen. In de zomer van 1938 nam Groosman ontslag bij Op ten Noort en vertrok hij samen met MTS-vrienden Arno Nicolaï en Bataaf Westerhuis naar Italië. Behalve de klassieke architectuur bezochten zij ook de moderne architectuur in Zwitserland en Duitsland. De ervaringen opgedaan tijdens deze Grande Tour brachten Ernest, eenmaal terug in Nederland, bij architect Sybolt van Ravesteyn in Utrecht. Van Ravesteyn had net de opdracht gekregen voor het ontwerp van Diergaarde Blijdorp, hetgeen voor Ernest aanleiding was om bij hem te gaan solliciteren als bouwkundig tekenaar. Onder de indruk van Ernests studiereis en interesse in de klassieke architectuur nam Van Ravesteyn, die Italië vaak bezocht had, hem in dienst. De Diergaarde, die Ernest naar Rotterdam bracht, was niet alleen door de ontwerpopgave interessant, maar ook vanwege de technische vraagstukken, variërend van de constructie van de verblijven van zware dieren tot de bouwtechnische vertaling van Van Ravesteyns bouwstijl van ingewikkelde vormen. Zijn periode bij Van Ravesteyn werd beëindigd door de mobilisatie in 1939. 123
De mobilisatie weerhield Groosman er niet van door te blijven tekenen; zowel voor de boeren waar hij en zijn pelotons ondergebracht waren, als voor het leger zelf, heeft hij ontworpen en gebouwd. Opmerkelijk is dat hij daarbij oude methoden - die hij in zijn vaders praktijk gezien had - vertaalde naar nieuwe toepassingen. Geïnspireerd op de bouwketen ontwikkelde hij geprefabriceerde semi-permanente houten barakken als onderkomens voor soldaten. In 1940, nadat Nederland gecapituleerd had en Ernest had weten te ontkomen aan krijgsgevangenschap, besloot hij terug te gaan naar Utrecht en gevolg te geven aan zijn lang gekoesterde ambitie om architect te worden. Terwijl hij het Hoger Bouwkundig Onderwijs in Amsterdam volgde, werkte hij op het bureau van Joh. A. Wentink in Baarn onder meer aan de herbouw en reparatie van bakkersbedrij ven. Naast dit dienstverband begon hij al met opdrachten voor eigen rekening. In deze periode legde Groosman een buitengewone inzet en ijver aan de dag. Deze periode is dan ook heel leerzaam geweest voor de architect-in-spé: de praktijk van het bouwen voor de Bakkersvereniging, de opleiding waar hij in aanraking kwam met toonaangevende en geëngageerde architecten zoals Willem van Tijen, Lotte StamBeese, Boeken en Wieger Bruijn, en de serieuze ontwerp-opdrachten die hij naar zich toe wist te trekken. In 1941 verhuisde Ernest, na zijn huwelijk met Paulina (Linie) van Rhenen, terug naar Utrecht. Zij hadden elkaar ontmoet vlak voordat hij naar Italië ging. Niet lang daarna moest Ernest onderduiken. In deze hectische en onzekere tijd kon Ernest alleen maar studeren en lezen. En omdat er op een gegeven moment geen geld meer was en er werk gezocht moest worden, kwam hij bij het architectenbureau Van Tijen en Maaskant terecht. Van Tijen had hij al voor de oorlog leren kennen toen hij samen met zijn MTS-vrienden een architectenopleiding wilde initiëren en daarbij advies vroeg bij Van Tijen. Bij het bureau Van Tijen en Maaskant begon zijn carrière als architect serieus. Ernest werkte er, uit angst om opgepakt te worden, niet op het kantoor aan de Mauritsweg, maar bij Maaskant thuis, onder meer aan het Industriegebouw aan de Goudsesingel en de Zuidpleinflat, de derde hoogbouw na de Bergpolderflat en de Kralingse Plaslaanflat in Rotterdam. In de vijf hectische oorlogsjaren kenmerkte Groosmans leven zich door een reeks van parallel lopende gebeurtenissen en activiteiten: in 124
1941 getrouwd, kreeg hij in de oorlogsjaren tot de hongerwinter twee kinderen, werkte hij voor het bureau Van Tijen en Maaskant, moest hij onderduiken en heeft hij voor de ondergrondse bijgedragen aan het in kaart brengen van de kapotgeschoten haven. Dwars hierdoorheen liepen zijn opleiding aan het HBO en zijn inspanningen voor de Doornse Leergangen, het architectuurdebat tijdens de oorlog. Het HBO was voor Ernest de kans om serieus architect te worden. Hij had er daarom veel voor over om deze opleiding af te maken. Van Tijen en Maaskant stimuleerden hem daarin; hun bureau vormde een voedingsbodem voor Groosmans verdieping van zijn vakkennis en meningsvorming. Met name Van Tijen was naast zijn baas en leermeester in de praktijk ook nog zijn docent en afstudeermentor. Na zijn afstuderen in 1945 zette hij zijn werkzaamheden bij het bureau Van Tijen en Maaskant voort waar hij tekende aan plannen voor Zuidwijk, Pendrecht en Alexanderpolder. De eerste naoorlogse privé-opdrachten kwamen uit Zeeland van familie en kennissen van Ernest - zijn vader was inmiddels overleden. Hij bracht deze opdrachten in in het bureau Van Tijen en Maaskant, dat hem toeliet geregeld tussen Rotterdam en Zeeland te pendelen om hulp te bieden. Er staat dan ook een aantal kleine Zeeuwse bouwprojecten op de werkenlijst van het bureau. Toen Ernest in 1948 zijn eigen bureau begon, mede in verband met de toenemende privé-opdrachten die hij ontving, besloot hij de samenwerking met Van Tijen en Maaskant in harmonie te stoppen. De eerste tien a twaalf jaar dreef het bureau Groosman op tientallen woningbouwopdrachten. Het aannemersvak goed kennende, bouwde hij goede relaties op met de grote aannemers met wie hij samen zeer belangrijke studies ten behoeve van de geïndustrialiseerde woningbouw ondernam. Zo was hij betrokken bij de ontwikkeling van het Welschen-systeem naar MUWI, een prefabricage-bouwtechniek die Groosman in opdracht van en in samenwerking met aannemersbedrijf Muijs & De Winter tot stand bracht. Later, in 1959, heeft hij samen met bouwbedrijf Dura, mede dankzij zijn goede kennis van het Frans, in Parijs het al bestaande Coignet-systeem woon- en bouwtechnisch en architectonisch vertaald naar de Nederlandse woningbouwmaatstaven. Deze bouwsystemen waren succesvol; ze hebben het mogelijk gemaakt dat er in een relatief kort tijdbestek het tempo van de woningbouw opgevoerd kon worden en begin jaren zestig de woningnood gelenigd kon worden. In Rotterdam zijn woningen op deze manier gerealiseerd in onder meer Zuidwijk, Pendrecht, Alexander125
polder en Schiebroek, alsmede in Schiedam, Vlaardingen en Rozenburg. Hij bouwde niet alleen in het Rijnmondgebied, maar hij heeft in heel Nederland honderdduizenden woningen gerealiseerd. Hierin heeft Groosman zich bewezen als architect en bouwtechnicus; hij zag de materiaalschaarste, tijdsdruk, bouwvoorschriften en richtlijnen niet als een beperking, maar als een uitdaging. Hij voelde het als zijn verantwoordelijkheid om vanuit zijn vak als architect bij te dragen aan de wederopbouw. Met engagement en overtuiging heeft hij met geïndustrialiseerde bouwmethoden een modern functionele, verzorgde en heldere architectuur mogelijk gemaakt zonder in te boeten op artistieke en etherische ambities. De samenwerking met aannemers was voor hem meer dan alleen een incident; hij stelde dat de coalitie aannemer-architect zou leiden tot betere en snellere resultaten. In plaats van de architect op een voetstuk te plaatsen, kende hij zichzelf en zijn vakgenoten een meer sociaal-economische en maatschappelijke rol toe. In de loop van zijn werkleven is Groosman zich meer en meer gaan toeleggen op advies en management, in Rotterdam, maar ook op nationaal en internationaal niveau. Daarnaast was hij actiefin verschillende internationale vakverenigingen. Na zijn pensionering woonde hij 15 jaar in Frankrijk, vanwaaruit hij in vaktijdschriften regelmatig artikelen publiceerde, dikwijls kritisch en onder het pseudoniem Palladio. Tot zijn overlijden bleef hij actiefin het debat, bezocht tentoonstellingen en gaf lezingen en voordrachten. Optimistisch zocht hij de aandacht en kreeg die vaak ook. Ernest wordt herinnerd als vakman, geëngageerd en vindingrijk, als mens vriendelijk en innemend.
126