Land Use Planning Group, Wageningen UR
Erfgoed als vector in gebiedsontwikkeling
Master Scriptie Leendert Jan de Wilde
2
3
Erfgoed als vector in gebiedsontwikkeling
Auteur: Leendert Jan de Wilde Registratienummer universiteit: 850416955050 Studieprogramma: Master, Landscape Architecture and Spatial Planning Specialisatie: Spatial Planning Vakcode: LUP 80436 (36ects) Begeleider: Prof. Dr. A.J.J. (Arnold) van der Valk Land Use Planning Group, Wageningen UR, Postbus 47 6700 AA Wageningen Beoordeling: Prof. Dr. A.J.J. (Arnold) van der Valk en Ir. J.R. (Jasper) de Vries Master Scriptie Juli 2014 4
Abstract Deze scriptie schetst hoe er sinds de Tweede Wereldoorlog verschillend gedacht is over erfgoed en ruimtelijke planning. In de jongste van deze benaderingen, de vectorbenadering, is erfgoed een richtinggevend element. Het verleden geeft inspiratie voor de toekomst. In deze benadering staat samenwerking tussen verschillende groepen mensen die betrokken zijn bij dit gebied, centraal. Ik heb onderzocht hoe dit in de praktijk werkt, in de gebiedsontwikkeling van de ʻGrebbelinieʼ. Gebleken is dat er een rol is voor de ruimtelijke planner om deze groepen te integreren. Sleutelwoorden: Cultureel erfgoed, Ruimtelijke planning, Vectorbenadering, Particulier initiatief, Gebiedsontwikkeling.
5
Voorwoord Dit is de scriptie die ik heb geschreven als afstudeeropdracht van de master Landschapsarchitectuur en Ruimtelijke Planning aan Wageningen University and Research center, waarin ik als specialisatie Ruimtelijke Planning heb gekozen. Deze thesis vormt zodoende ook de afsluiting van mijn studie. Voor het uitvoeren van deze laatste fase mag de student zelf een onderwerp kiezen dat in zijn of haar vakgebied ligt. Het is dan ook logisch dat ik een een onderwerp heb gekozen waar ik tijdens mijn studie erg enthousiast over geworden ben en waar ook mijn hart ligt: de relatie tussen erfgoed en ruimtelijke planning. Erfgoed is slechts een van de vele verschijnselen waar studenten mee in aanraking komen en waarover zij kennis opdoen tijdens de studie in Wageningen. Voor mijn gevoel dreigt erfgoed vaak onder te sneeuwen in al het geweld van elementen waar een planner oog voor moet hebben. Deze thesis is dan ook het uitgelezen moment om mijzelf meer te verdiepen in erfgoed en zo voor mijzelf en anderen de importantie van erfgoed te laten zien en de meerwaarde te ontdekken die het voor de inrichting van het landschap kan hebben. Voor de totstandkoming van de scriptie bedank ik mijn begeleider Arnold van der Valk, gemeente Leusden en alle personen die ik in het onderzoek heb gesproken en mij te woord wilden staan.
6
Samenvatting Nederland heeft de afgelopen anderhalve eeuw te maken gehad met een flinke groei van de bevolking. Het grote aantal mensen en hun activiteiten leggen zware druk op de omgeving en de beschikbare ruimte. De groei van de bevolking en de economische groei hebben in relatief korte tijd geleid tot een grote transformatie van het Nederlandse landschap. Dit landschap is verstedelijkt en gemoderniseerd en is zo zienderogen veranderd. In deze transformatie werden elementen uit het verleden lange tijd gezien als belemmeringen voor de verdere ontwikkeling en modernisering van het landschap. Oude gebouwen, historische patronen in het landschap en andere cultuurhistorische elementen moesten veelal plaats maken voor woningen, industrie, modern agrarisch landschap en infrastructuur.
concept in de praktijk werkt. Ik heb hierbij speciaal aandacht gegeven aan de rol van de burgers in dit proces. Om een sterk verhaal over een gebied te maken dat richting geeft, is integratie nodig tussen verschillende groepen mensen die betrokken zijn bij dit gebied. Deze groepen hebben vaak een andere achtergrond, een andere manier van communiceren en andere waarden en geven daarom op verschillende manieren betekenis aan het landschap. Samenwerking is dan soms moeilijk. De ruimtelijke planner kan er op verschillende manieren voor zorgen dat deze partijen samen een landschap creëren dat een meerwaarde heeft.
Deze houding tegenover erfgoed is gaandeweg de vorige eeuw veranderd. Erfgoed is van een te beschermen oud relict geworden tot kwaliteit verhogend verschijnsel en wordt nu zelfs gezien als dé inspiratie voor ruimtelijke ontwikkelingen. Verder zien we in dat erfgoed meer is dan een aantal op zichzelf staande objecten. Het gaat om het hele landschap en de context er omheen. Verhalen van mensen geven betekenis aan het tastbare. Emotie en beleving die mensen met het erfgoed hebben, zijn naast de wetenschappelijke waarde van het erfgoed, belangrijk geworden. Erfgoed is daarom onderdeel geworden van de maatschappij en niet meer alleen van waarde voor de wetenschappelijke elite. Dit zorgt voor inbreng en initiatief van burgers, waarvoor goede samenwerking tussen verschillende partijen een voorwaarde is. Op het moment dat erfgoed als inspiratiebron gezien wordt, spreken we ook wel over erfgoed als vector. In de gebiedsontwikkeling van de ʻGrebbelinieʼ heb ik door middel van een casestudy gekeken hoe dit 7
Inhoudsopgave Abstract..............................................................................!5 Voorwoord..........................................................................!6 Samenvatting.....................................................................!7 Hoofdstuk 1. Introductie...................................................!10 1.1 Introductie..........................................................$10 1.2 Probleembeschrijving........................................$10 1.3 Onderzoeksdoel en onderzoeksvragen.............$10 1.4 Methode.............................................................$11 1.5 Leeswijzer..........................................................$12
Hoofdstuk 4. Case; de Grebbelinie..................................!31 4.1 Introductie case.................................................$31 4.2 Analyse case.....................................................$34 Hoofdstuk 5. Ter Afsluiting...............................................!41 5.1 Discussie...........................................................$41 5.2 Conclusie...........................................................$44 Bronvermelding.................................................................!47 Appendix............................................................................!51
Hoofdstuk 2. Cultureel erfgoed: een introductie.............14 2.1 Waarom is erfgoed eigenlijk belangrijk?............$14 2.2 Verschillende waarden die erfgoed kan vertegenwoordigen..................................................$15 2.3 Sociale constructies...........................................$16 2.4 Concluderend....................................................$18 Hoofdstuk 3. Benaderingen van het verschijnsel erfgoed en de ontwikkelingen ervan; theoretisch kader...................................................................................20! 3.1 Inleiding.............................................................$20 3.2 Drie fasen: contrast, contact en connectie........$20 3.3 Drie visies: de sectorbenadering, de factorbenadering en de vectorbenadering...............23$ 3.4 Landschapsbiografie.........................................$25
$
8
9
1. Introductie 1.1 Introductie Dit onderzoek gaat over de relatie tussen ruimtelijke planning en erfgoedzorg. Achter deze relatie gaat spanning schuil tussen een oriëntatie gericht op het verleden en een oriëntatie gericht op de toekomst. Deze relatie is niet stabiel, maar verandert in de tijd. De positie van erfgoed in het ruimtelijk beleid en in ruimtelijke plannen is het thema van deze scriptie. De nadruk ligt op het beleid en de plannen van provincies en gemeenten en in het bijzonder op gebiedsontwikkeling. Momenteel speelt cultureel erfgoed een belangrijke rol in de ruimtelijke ordening.
1.2 Probleembeschrijving De erfgoedsector heeft na de Tweede Wereldoorlog lange tijd een defensieve houding aangenomen ten aanzien van de landbouw, de woningbouw, de wegenaanleg, het waterbeheer en andere beleidssectoren. Cultuurhistorische elementen en objecten in onze leefomgeving werden gezien als uniek en beperkt in aantal, als een waardevolle voorraad die koste wat het kost beschermd moest worden tegen grootschalige ontwikkelingen. Tussen het erfgoed als sector en de ruimtelijke planning was nauwelijks sprake van interactie. Dit veranderde in de loop van de vorige eeuw. Met de introductie van het Belvedere programma werd erfgoed definitief een factor in ruimtelijke ontwikkelingen. De toegevoegde waarde van erfgoed in ruimtelijke plannen werd ook door de ruimtelijke planners gezien. De erfgoedsector hield niet meer stug vast aan behoud van het bestaande en zag heil in de marktgerichte ontwikkelingen van het erfgoed. Dit verstandshuwelijk staat nu echter onder druk. De financiële crisis heeft ervoor gezorgd dat de markt niet meer vanzelfsprekend zorg kan dragen voor de erfgoedwaarden. Veel gebieden in Nederland hebben
te maken met krimp, waardoor daar sprake is van functieverlies en verval. De economische crisis heeft dus gevolgen voor de ruimtelijke ordening. Dit zorgt ook voor problemen in de erfgoedsector, die afhankelijk is van ruimtelijke ontwikkelingen waarin het erfgoed kan worden meegenomen. Dit, terwijl het aanbod van erfgoed alleen maar blijft groeien. Meer dan ooit is het van belang dat de waarde van erfgoed in gebiedsontwikkeling wordt ingezien, nu de ruimtelijke planning zich in zwaar weer bevindt. De erfgoedsector moet laten zien dat erfgoed voor de ontwikkelingen in het hele gebied een bron van inspiratie (vector) kan zijn, zodat zich een vitaal gebied kan ontwikkelen (Beunen en Janssen, 2013). Nu de markt het voor een groot deel laat afweten, zal de invloed van de burgers van belang worden in het behoud van erfgoed. De richtinggevende rol die erfgoed zal moeten gaan spelen en de grotere invloed van de burger hebben gevolgen voor de wijze waarop ruimtelijke planningsprocessen moeten worden ingericht. Zo zal er in het planningsproces meer aandacht moeten komen voor de manier waarop gebruikers zichzelf met erfgoed identificeren en hier waarden aan geven. Niet langer is de informatieve, economische waarde van erfgoed van belang; ook de belevingswaarde van de gebruiker wordt relevant. Dit houdt in dat er in de ruimtelijke planning, naast voor de overheden en de marktpartijen, ook voor de gebruiker zelf ruimte moet zijn. De kennisontwikkeling op dit vlak staat feitelijk nog in de kinderschoenen. Niet alleen in de opbouw van een hanteerbaar conceptueel, methodologisch en instrumenteel stelsel van begrippen en werkwijzen, ook in de toepassing van deze benadering in de ruimtelijke ordening is nog veel kennis nodig. (Janssen et al., 2014)
1.3 Onderzoeksdoel en onderzoeksvragen In de scriptie is de ontwikkeling van de ruimtelijke planning en de erfgoedsector na de tweede wereldoorlog neergezet. Er zijn drie 10
manieren beschreven waarop men om kan gaan met erfgoed in de ruimtelijke ordening: erfgoed als sector, erfgoed als factor en erfgoed als vector (deze benaderingen worden in het theoretisch kader toegelicht). In de jongste van deze drie concepten, erfgoed als vector, vervult erfgoed een inspirerende rol in de ruimtelijke ordening. Dit is het concept dat is uitgelicht in deze scriptie; aan de hand van een case van gebiedsontwikkeling, de ʻGrebbelinieʼ, is gekeken hoe dit concept in de praktijk werkt en welke problemen en risicoʼs maar ook mogelijkheden dit met zich meebrengt. Het doel van deze scriptie is inzicht te geven in de rol die erfgoed in gebiedsontwikkeling kan hebben en hoe dit past in de nieuwe visie op ruimtelijke ordening, waarin erfgoed een richtinggevend onderdeel (vector) is. Ik besteed hierbij speciaal aandacht aan de rol van de burgers in dit proces, omdat deze belangrijker is geworden naarmate de markt en de overheid zich ten gevolge van de financiële crisis meer teruggetrokken hebben. Er wordt dus, bij gebrek aan financiering vanuit de overheid, een beroep op hen gedaan in het behouden van het erfgoed. Daarbij komt dat ik een persoonlijke interesse heb in de manier waarop burgers emotioneel betrokken zijn bij een gebied. Dit onderzoek kan als bron dienen voor planners die in toekomstige gebiedsontwikkelingen erfgoed een richtinggevende rol willen laten spelen. Om deze doelstelling te bereiken zijn de volgende vragen geformuleerd: •
• •
Hoe verloopt het proces van gebiedsontwikkeling waarin erfgoed als inspirerend principe (vector) wordt gezien in de praktijk? Welke rol spelen de burgers in dit proces? Tegen welke problemen loopt men op in dit proces?
•
Welke voordelen biedt werken vanuit deze visie op gebiedsontwikkeling?
1.4 Onderzoeksmethoden Om de doelstelling te bereiken is een kwalitatief onderzoek uitgevoerd. Creswell beschrijft kwalitatief onderzoek als: De kenmerken zijn dat het onderzoek plaatsvindt in de natuurlijke omgeving, afhankelijk is van de onderzoeker als het instrument voor het verzamelen van gegevens, inductief is, gebaseerd is op de inbreng van de deelnemers, vaak gepaard gaat met het gebruik van een theoretische lens, interpretatief en holistisch is. (Creswell, 2009) Om de vragen te beantwoorden moeten er processen worden onderzocht. Daarom maak ik gebruik van de casestudy als onderzoeksmethode. De keuze voor deze onderzoeksstrategie heb ik gemaakt omdat de casestudy een zeer effectieve strategie is om de diepte in te gaan van een proces, evenement of activiteit. De case wordt begrensd in tijd en activiteit en gedetailleerde informatie kan worden verzameld met behulp van een verscheidenheid aan gegevensverzameling over een bepaalde periode. (Creswell, 2009) Ik heb er voor gekozen één gebiedsontwikkeling te analyseren als casestudy, namelijk de ontwikkeling van het gebied van de Grebbelinie. De gekozen case is een planningsproject waarbij het gebied rijk is aan historische elementen en waarbij er veel particuliere initiatieven zijn ontstaan om het gebied te ontwikkelen. De informatie die nodig is om tot de casebeschrijving te komen is op verschillende manieren verkregen. Allereerst heb ik krantenartikelen, wetenschappelijke publicaties, vakbladen, websites en beleidsdocumenten bestudeerd. Vervolgens heb ik personen gesproken en geïnterviewd om een zo compleet mogelijk beeld te 11
verkrijgen. Op deze manier is er sprake van meerdere bronnen, ook wel bronnentriangulatie genoemd (Verschuren en Doorewaard, 2007). Ik heb de keuze gemaakt om het proces van de ontwikkeling van de Grebbelinie persoonlijk zeer intensief mee te maken. Ik heb een halfjaar bij de gemeente Leusden meegeschreven aan ontwikkelingsplannen en ben hierdoor betrokken geweest bij onderdelen van de Grebbelinie projecten. Dit heeft mij in staat gesteld veel waarnemingen te doen, mensen van verschillende achtergronden te spreken, aanwezig te zijn bij overleggen en vergaderingen en het gebied goed te leren kennen. De aldus verkregen informatie heb ik geanalyseerd, waarna ik er conclusies uit getrokken heb over de vectorbenadering in de praktijk bij gebiedsontwikkelingen en de mogelijkheden en risicoʼs die hieraan verbonden zijn.
In het vijfde en laatste hoofdstuk heb ik mijn bevindingen uit de case bediscussieerd en vergeleken met de huidige literatuur. Als vervolg hierop sluit ik af met de belangrijkste conclusies van het onderzoek.
1.5 Leeswijzer In het tweede hoofdstuk wordt erfgoed geïntroduceerd om de lezer van een context te voorzien die belangrijk is om de scriptie goed te kunnen begrijpen. Er wordt duidelijk gemaakt waarom erfgoed in de leefomgeving belangrijk kan zijn voor mensen en welke waarden we kunnen geven aan erfgoed. Het derde hoofdstuk betreft het theoretische kader van deze scriptie: het bevat de informatie die gebruikt wordt voor de analyse van de case. Het hoofdstuk laat zien hoe de de verschillende visies op erfgoed in de loop van de tijd zijn ontstaan en hoe deze samenhangen met de ruimtelijke planning. Met name de vectorbenadering wordt toegelicht; ook wordt er ter illustratie een planningsproject met een vectorale visie beschreven (de ʻDrentsche Aaʼ). Het vierde hoofdstuk bevat de introductie en de analyse van de onderzochte case van de Grebbelinie.
12
13
2. Cultureel erfgoed: een introductie Dit hoofdstuk heeft tot doel de lezer te introduceren in de wereld van erfgoed en de lezer zo de context te laten begrijpen van de geanalyseerde case. Er wordt uitgelegd wat we bedoelen met erfgoed en welke betekenis en waarde het voor de mens kan hebben. 2.1 Waarom is erfgoed eigenlijk belangrijk? Iedereen is verbonden met landschap, op verschillende manieren. Het is namelijk voor ons allemaal de plaats waarin we ons leven hebben opgebouwd en waarin we nog steeds ons leven leiden. We wonen er, werken er en we ontspannen en vermaken ons er. Hierdoor heeft het landschap een betekenis voor ons. Het landschap is geen statisch en onveranderlijk element. Het is daarentegen iets dat constant in beweging is, dus nooit stil staat. Het landschap toont zich steeds weer in een andere vorm en uiterlijk en komt daardoor steeds verschillend op ons over. Landschap kent vele kanten en heeft zijn eigen geschiedenis. Löwenthal noemt landschap daarom ook levend erfgoed (Van der Valk, 2010). Kijkend naar de elementen en betekenissen die in het landschap zijn ontstaan moeten we beseffen dat deze zijn gevormd binnen bepaalde kaders. De behoeften en uitingen van de mens veranderen door de tijd heen, door de verschillende maatschappelijke krachten. En ook de natuur blijft niet hetzelfde. Dit heeft geresulteerd in de grote variatie aan vormen in onze leefomgeving. De betekenis van het landschap is gevormd in de tijd en in de ruimte. In de ruimte zijn fysieke elementen ontstaan zoals middeleeuwse kastelen, landgoederen, veenontginningen enzovoort. Het is de tijd die een historische betekenis geeft aan deze elementen. De tijd zegt iets over de context van de elementen in het verleden, zoals de militaire verhoudingen, handel, kunst, enzovoort (Hendrikx, 1999).
Cultureel erfgoed Cultureel erfgoed, of in het kort erfgoed, is een term die de laatste tijd veel gebruikt wordt in de ambtenarij en in de politiek, en veelvuldig voorkomt in verschillende beleidsdocumenten. Cultureel erfgoed kan worden omschreven als ʻmateriële en immateriële elementen die een speciale betekenis vormen voor een gebied of een groep mensen, op basis van hun verledenʼ (Grijzenhout, 2007). Deze elementen uit het verleden zijn bijvoorbeeld monumenten, archeologische en historische vondsten, landschappen (materiële elementen), maar kunnen ook lokale gebruiken en verhalen zijn (de immateriële elementen). Erfgoed is een opvatting van het verleden die afhankelijk is van de huidige omstandigheden. Welke elementen van betekenis zijn, hangt af van de huidige situatie van de maatschappij en daardoor zal erfgoed nooit voor alle groepen en in alle tijden hetzelfde zijn (Bloemers et.al., 2001). Cultuurhistorie Naast cultureel erfgoed wordt ook vaak gesproken over cultuurhistorie. De termen worden vaak door elkaar heen gebruikt als elkaars synoniemen ofschoon zij wel degelijk van elkaar kunnen verschillen in betekenis. Cultuurhistorie is een modern en veelomvattend begrip. ʻCultuurhistorie zijn sporen, objecten en patronen die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. Cultuurhistorie gaat dus over het erfgoed van de archeologie, de (steden-)bouw en het landschapʼ (Nota Belvedere,1999). Cultuurhistorie richt zich alleen op het materiële erfgoed en kan daarom als onderdeel gezien worden van het cultureel erfgoed. Cultuurhistorie is een meer objectief begrip en zegt iets over hoe het nu is, terwijl erfgoed iets zegt over hoe we historische sporen nu interpreteren. In dit onderzoek zal daarom vooral de term (cultureel) erfgoed worden gebruikt. 14
Er is in deze tijd grote aandacht voor de geschiedenis van onze leefomgeving en ons erfgoed. Veel mensen hechten zich aan objecten van vroeger die in hun leefomgeving te vinden zijn en hebben interesse in de lokale geschiedenis van hun woonplek. Dit is bijvoorbeeld te zien aan het grote en groeiende aantal leden van archeologische, heemkundige en historische verenigingen en organisaties (Duineveld, Koedoot, Lengkeek, 2004). Dit is echter niet altijd het geval geweest. De aandacht voor erfgoed in onze maatschappij is een nog vrij nieuw verschijnsel, dat ontstaan is in de Romantiek van de 19e eeuw en vooral de laatste jaren enorm is toegenomen. Deze aandacht kan op verschillende manieren worden verklaard. Als eerste is er een almaar doorgaande veranderende wereld. Een wereld waarin ontwikkeling op ontwikkeling volgt, zowel in de fysieke als in de sociale omgeving. Om in al deze veranderingen vertrouwen en vastigheid te krijgen, gaan mensen op zoek naar het verleden. De laatste jaren heeft men nog duidelijker te maken gehad met fysieke veranderingen in het landschap. De stad neemt steeds meer ruimte in ten koste van het platteland. En ook sociaal zorgt de toegenomen informatiestroom die de mensen bereikt ervoor dat veranderingen steeds meer benadrukt worden. De mondialisering en uniformering in de wereld maken dat steeds meer plekken op elkaar lijken en in contact staan met elkaar. Hierdoor gaan bewoners op zoek naar wat hun plek eigen en uniek maakt, om zichzelf een plaats te kunnen geven. Een andere belangrijke verklaring is de angst voor de voortdurende technische vooruitgang. Er is twijfel of een duurzame toekomst mogelijk is, waardoor mensen graag terugvallen op het vertrouwde uit oude tijden en daarom niet de band met hun verleden willen verliezen.
2.2 Verschillende waarden die erfgoed kan vertegenwoordigen Planmakers en bestuurders geven door middel van beleid, planning en beheer invulling aan de ruimte. Zij zullen hier cultuurhistorie in mee willen nemen als zij de waarde inzien die erfgoed van stad en land heeft voor de mens en de kwaliteit van de leefomgeving. Uit het bovenstaande is al duidelijk geworden waarom erfgoed van betekenis is voor de mens. Landschap heeft namelijk betrekking op iedereen. We hebben er allemaal herinneringen aan en ervaringen en belevenissen mee, bijvoorbeeld uit onze jeugd. Het is van grote waarde voor ons welzijn en het besef dat de huidige mens en maatschappij niet los staan in de tijd maar verbonden zijn met verleden en toekomst. Ook kan erfgoed gebieden identiteit en uitstraling geven in de verdergaande mondialisering. Tegenwoordig wordt het daarom ook steeds vaker economisch van belang (Van der Valk, 2010). Meer specifiek kunnen we een aantal waarden aangeven die erfgoed heeft om als reden te zien voor behoud en ontwikkeling van erfgoed. Erfgoed heeft namelijk meerdere waarden in zich.Deze zijn: informatieve waarde, gebruikswaarde, maatschappelijke waarde en ecologische waarde. Informatieve waarde: De informatieve waarde is belangrijk voor wetenschappers. Zij bekijken het element of object als bron voor informatievergaring voor hetgeen zij onderzoeken over bijvoorbeeld een bepaalde tijd of cultuur. Deze bron kan een heel landschap zijn, een enkel gebouw zijn of zelfs een paar oude scherven zijn. Het onderzoek is er hierbij altijd op gericht te verklaren hoe iets in het verleden was. Het erfgoed is als het ware een collectief geheugen van onze samenleving. (Witsen en Dings, 2009) Fysieke objecten kunnen een verhaal vormen van ons verleden waardoor de plaatsen waarin zij staan betekenis krijgen. De plaats heeft een ziel gekregen door de veranderingen die objecten en elementen in het landschap door de tijd heen hebben doorgemaakt. Plaatsen die helemaal nieuw worden 15
ingericht en waar geen rekening gehouden wordt met de historische elementen kunnen hun band met het verleden totaal verliezen. Deze plaatsen hebben geen verhaal en zichtbare historie meer, de antropoloog Augé noemt deze plaatsen dan ook wel non-plaatsen (non-lieux). Hier kan een gevoel van eenzaamheid ontstaan. De informatieve waarde is de belangrijkste waarde waar wetenschappelijke vakgebieden zoals de historische bouwkunde en archeologie naar kijken. Bij de waardering van het erfgoed wordt door wetenschappers vooral belangrijk gevonden hoe zeldzaam, bijzonder en gaaf de objecten of elementen zijn. De informatieve waarde wordt vaak als reden gegeven om objecten en elementen voor toekomstige generaties te behouden. Gebruikswaarde: Erfgoed heeft niet alleen een informatieve waarde. Erfgoed maakt ook onderdeel uit van ons dagelijks leven en krijgt daardoor ook gebruikswaarde. Deze gebruikswaarde is vaak economisch uit te drukken, er is dus sprake van waarde in financieel opzicht. Kunstobjecten zoals schilderijen hebben zoʼn financiële waarde, maar een historisch huis kan ook extra geld opleveren bij verkoop. Cultureel erfgoed kan ook worden ingezet om bepaalde steden of streken interessanter te maken voor bijvoorbeeld toeristen of commerciële instellingen. Erfgoed kan hier bij een marketingstrategie gebruikt worden waar de hele omgeving baat bij kan hebben. Bepaalde kanten van het erfgoed worden hierbij onder de aandacht gebracht om het voor bijvoorbeeld toeristen een interessant gebied te laten zijn. Toeristische ondernemingen zoals hotels en restaurants zullen hiervan profiteren. Erfgoed dat hieraan bijdraagt is dan interessant en het behouden waard, ook al heeft ander erfgoed misschien meer informatieve waarde. Bij de gebruikswaarde is het niet zozeer het verleden dat de waarde bepaalt, maar veel meer de waarde die het nu heeft of in de toekomst kan hebben.
Erfgoed kan dus een indirecte economische waarde voor een gebied hebben. Zoʼn potentiële waarde wordt echter niet altijd gezien. Is dat wel het geval dan is deze vaak niet makkelijk te bepalen en daarom moeilijk ten volle te benutten. Om een identiteit van een gebied goed neer te zetten, is vaak een samenwerking van meerdere partijen, waaronder ondernemers en overheid nodig. Belevingswaarde: Een nog minder grijpbare waarde is de belevingswaarde van erfgoed. Bezoekers van het erfgoed of plaatselijke bewoners in de buurt van het erfgoed hebben een beleving bij het erfgoed. Het roept emotie op bij mensen. Erfgoed maakt het verleden zichtbaar en interpreteerbaar. Het brengt herinneringen, verhalen en vragen over het verleden. Verder kan het een identiteit en een verleden geven aan mensen en groepen mensen. Deze waarde is niet alleen minder grijpbaar dan de andere waarden, maar ook nog eens subjectief. Zo kan de een iets aantrekkelijk of mooi vinden en een ander juist niet. Deze subjectiviteit maakt het moeilijk te onderzoeken. De belevingswaarde is van belang voor iedere waarnemer, ongeacht achtergrond of interesse. Het element of object kan vormen met betekenissen bezitten die bijdragen aan de beleving hiervan (Hendrikx, 1999). Ecologische waarde: Erfgoed is in de geschiedenis soms deel uit gaan maken van natuurlijke systemen. Het erfgoed heeft dan een ecologische waarde gekregen. Het eventueel weghalen of aanpassen van erfgoed kan dan gevolgen hebben voor de ecologie in een gebied.
2.3 Sociale constructies Landschap en erfgoed zijn dus vol betekenis voor ons en kunnen op meerdere manieren van waarde voor ons zijn. Niet alle elementen uit het verleden worden automatisch gerekend tot ons erfgoed. Pas als de 16
mens er een bepaalde betekenis aan geeft wordt het voor ons van waarde en dus erfgoed. Elementen die geen betekenis voor ons hebben zullen door niemand gekoesterd en beschermd worden en zullen vergaan in de tijd. Voor de huidige en toekomstige inrichting van het landschap en behoud en ontwikkeling van het culturele erfgoed is het dus van belang de waarde van het cultureel erfgoed te bepalen. Dit kan vanuit verschillende benaderingswijzen gedaan worden. De positivistische school beziet erfgoed als een verzameling objecten uit het verleden die behouden dient te worden. De totale hoeveelheid objecten, het archief, moet onaangetast blijven, niets mag vernietigd worden. Vanuit deze achtergrond is er sprake van een sceptische houding ten opzichte van de ruimtelijke planning die veranderingen met zich mee brengt die deze objecten kunnen aantasten. In de positivistische benaderingswijze wordt de waarde van het erfgoed bepaald door experts in cultuurhistorische disciplines die belang hechten aan eigenschappen als zeldzaamheid, bijzonderheid, gaafheid en representatiewaarde. Deze school van omgang met erfgoed is de oudste en meest diepgewortelde vorm in de erfgoedsector (Van der Valk, 2010). Maar zijn deze door experts beargumenteerde waarden dan de enige waarden van erfgoed? Dit is toch niet het geval. Het geërfde schilderij van je dierbare overleden moeder wordt voor jou niet ineens minder betekenisvol als een deskundige vertelt dat het schilderij alles behalve zeldzaam is. Erfgoed en de waarde ervan worden dus sociaal geconstrueerd. Kennis en waarde zijn niet gelijk. De betekenis van het erfgoed wordt gevormd binnen sociale, culturele, politieke en academische praktijken waarbinnen mensen bepaalde delen van de realiteit als erfgoed interpreteren (Duineveld, 2006). Verschillende mensen kijken op verschillende manieren naar het landschap. De betekenis die zij aan het landschap geven zal dus ook
verschillen per persoon. Dit wordt onder andere bepaald door de kennis en ervaringen die iemand heeft opgedaan in het leven en met het landschap. Als mensen zich verbonden voelen met het landschap heeft dat landschap positieve betekenis voor hen gekregen en is dus van waarde. Als meerdere mensen dezelfde elementen als waardevol beschouwen, worden deze elementen belangrijk voor de gemeenschap en bestempeld als erfgoed. Wat mensen als waardevol beoordelen hangt samen met de omgeving waarin zij zich bevinden. Hierin staat de mens onder invloed van de heersende normen en waarden. Je zou kunnen zeggen dat alle waarden sociaal geconstrueerd worden en daarom het erfgoed ook. Alle gegevens over elementen uit het verleden en de waarden die mensen daaraan geven, komen tot stand in sociale, politieke en wetenschappelijke werelden en krachtenvelden. Het is dus belangrijk om te beseffen dat erfgoed in deze redenering geen vaststaand gegeven is. Er zijn geen vaststaande criteria voor waardevol erfgoed en iets kan op een gegeven moment als waardevol erfgoed gezien worden en op het andere moment niet meer (Van Assche en Duineveld, 2009). Deze denkwijze sluit aan bij de interpretatieve school van omgang met erfgoed. Hierin wordt de betekenis van het erfgoed bepaald in een dialoog tussen verschillende mensen en groepen met verschillende achtergronden en meningen (Van der Valk, 2010). Deze opvatting komt voort uit de postmoderne gedachte dat er meerdere werkelijkheden bestaan (Allmendinger, 2002). Het gaat hierbij om de waarde die het erfgoed nu en in de toekomst kan hebben voor de mensen. Er wordt niet meer alleen gekeken naar aspecten als zeldzaamheid, gaafheid en uniciteit. Het erfgoed krijgt ook betekenis op basis van de huidige functie. De interpretatieve gedachte wint snel aan populariteit. We zien dat in de praktijk ook terug. Met de introductie van het Belvedereprogramma door de overheid in de jaren negentig is een grote stap gezet. Hierin is de visie dat de continuïteit van de cultuurhistorie gewaarborgd kan 17
blijven als de historische processen in relatie tot huidige en nieuwe gebruiksvormen worden gezien. De ontwikkeling van de ruimtelijke opgave moet hierin vanuit een besef van het verleden ontstaan. Het verleden van de plek is het begin voor ontwerpers en planners. Het motto van het Belvederebeleid is dan ook “behoud door ontwikkeling”.
2.4 Concluderend We hechten dus een bepaalde waarde aan ons landschap. We willen landschappen die we de moeite waard vinden, behouden voor toekomstige generaties. Dat wat door de samenleving van waarde wordt geacht rekenen we tot ons erfgoed. Voor de omgang met dit erfgoed is het daarom van belang deze waarde te bepalen (Duineveld, 2006). Hierbij zijn de sectorale cultuurhistorische disciplines zoals archeologie, historische geografie, bouwhistorie en aardkunde betrokken. Zij leveren als experts vanuit hun vakgebied objectieve, wetenschappelijke kennis aan. Dit deden zij lange tijd onafhankelijk van elkaar. De laatste jaren is het besef ontstaan dat het erfgoed zoveel verschillende aspecten heeft dat een samenwerking tussen de cultuurhistorische disciplines veel meer kan opleveren. Het samenkomen van verschillende kennis en de ontwikkeling hiervan leidt tot een beter resultaat en meer inzicht in de waardering van het landschap. Maar niet alleen de cultuurhistorische sectoren zijn belangrijk als het over ons erfgoed gaat. Naast de wetenschap zijn de overheid en de samenleving van wezenlijk belang. En deze domeinen hebben een andere relatie met het erfgoed. In de wetenschap is het genereren van kennis belangrijk, bij de overheid gaat het vooral om het beheer en behoud van het erfgoed, en de samenleving vindt de emotionele waarde en financiële waarde van het erfgoed belangrijk (Van Assche en Duineveld, 2009). Zo zijn er verschillende spelers die vanuit een verschillende achtergrond met het erfgoed te maken hebben. Dit betekent een treffen van verschillende werelden, een treffen van de
wereld van waarheidsvinding en objectiviteit met de wereld van juistheid en subjectiviteit en een treffen tussen kennis van de deskundige en die van de leek. (Bloemers, 2010) Als deze confrontatie niet goed uitwerkt kan er in ruimtelijke plannen een probleem ontstaan omdat er gehecht wordt aan de creatie van draagvlak. Het ontbreken van draagvlak doordat de verschillende werelden zich niet goed in elkaar kunnen inleven, kan weerstand bij mensen veroorzaken tegen regels en ingrepen of andersom is er een probleem als initiatieven van mensen zelf stranden op de klippen op bestaand beleid of regelgeving (Duineveld, Koedoot, Lengkeek, 2004).
18
19
3. Benaderingen van het verschijnsel erfgoed en de ontwikkelingen ervan; theoretisch kader 3.1 Inleiding Cultuurhistorie is in beweging: er wordt door de tijd heen verschillend omgegaan met het erfgoed. De visies die mensen op erfgoed hebben zijn aan verandering onderhevig door ontwikkelingen in economie, technologie, samenleving en overheid. Ook bestaan er in een periode verschillende visies naast elkaar. In dit hoofdstuk beschrijf ik eerst drie perioden die gekenmerkt worden door verschillende visies: de contrastfase, de contactfase en de connectiefase. Hierna beschrijf ik drie benaderingswijzen op erfgoed en hoe deze in de tijd te plaatsen zijn: de sectorbenadering, de factorbenadering en de vectorbenadering. Hierbij wil ik opmerken dat deze scriptie vooral gericht is op de vectorbenadering, maar om deze in de context te kunnen plaatsen worden ook de twee andere visies op erfgoed beschreven. Tot slot beschrijf ik een methode die ontwikkeld is vanuit de vectorbenadering: de landschapsbiografie. Ik illustreer dit met een voorbeeld uit de praktijk: de ʻDrentsche Aaʼ.
3.2 Drie fasen: contrast, contact en connectie De manier waarop ruimtelijke planning en cultuurhistorie zich na de Tweede Wereldoorlog tot elkaar verhouden, is door Joks Janssen (2012) in zijn inaugurele rede aan de Wageningen UR helder en beknopt omschreven. In onderstaande paragraaf baseer ik mij voornamelijk op de denkbeelden zoals Joks Janssen ze in deze rede naar voren heeft gebracht. Hij onderscheidt de contrastfase, de contactfase en de connectiefase.
Voor deze drie fasen komt erfgoed in de maatschappelijke belangstelling door de uitwerking van de industriële revolutie. De geweldige impact die de industriële revolutie eind 19e eeuw heeft op de maatschappij laat zijn sporen na. De doordenderende groei van industrie en kapitaal in stad en land zorgt voor een besef dat het verleden in het landschap beschermd dient te worden. In deze tijd ontstaan er daarom particuliere initiatieven en organisaties zoals Vereniging Natuurmonumenten (1905) (Laermans 2004, in Janssen 2012). Ook de dan jonge en rationele wereld van ruimtelijke planning ziet de betekenis van historie in het landschap en er wordt moeite gedaan om erfgoed te behouden. Contrast (1950-1970). De erfgoedzorg is na de Tweede Wereldoorlog op gang gekomen met de oprichting van de ʻRijksdienst voor Monumenten en Archeologisch Bodemonderzoekʼ en de invoering van de Monumentenwet. De ruimtelijke planning wordt gekenmerkt door het streven naar vooruitgang en welvaart. Er wordt dan ook flink gebouwd en heringericht in stad en land. De Nederlandse bevolking groeit in razend tempo. De stedelijke groei en modernisering van de landbouw zorgen voor grote veranderingen in het landschap. Bij de inrichting van het landschap staat deze economische vooruitgang dan ook centraal. Functionaliteit is hierbij het sleutelwoord. In dit zakelijk denken is dan ook weinig aandacht voor cultuurhistorische aspecten in ruimtelijke plannen. Als er al aandacht voor cultuurhistorische elementen is, worden deze elementen puur en alleen behouden en komen geïsoleerd te liggen in het landschap. De als waardevol aangegeven historische monumenten worden niet beroerd. Erfgoed wordt niet gezien als onderdeel van de ruimtelijke planning, maar als onderdeel van een ruimte die op zichzelf staat en niet onderhevig is aan dynamiek. Erfgoed wordt zo onveranderlijk in tijd en ruimte. Het erfgoed staat in deze tijd onder grote druk van de moderne vooruitgang. Door het verlies aan betekenis en door het niet 20
gebruiken van de waarde van het erfgoed in het landschap ontstaan non-plaatsen. Initiatief uit de samenleving voor de bescherming van waardevolle elementen, zoals dat voor de oorlog bestond, neemt snel af door de op de voorgrond tredende overheid. Dit komt omdat de bescherming van cultuurhistorische elementen gebaseerd wordt op verifieerbare criteria die door de grote aanwas aan professionele cultuurhistorici zijn opgesteld. Zo wordt de bescherming van gebouwd erfgoed vooral een academische aangelegenheid en verliest ze de betrokkenheid van de samenleving en van particulieren. Erfgoed komt op zichzelf te staan en wordt als het ware onderworpen aan een door experts gedreven musealisering. Contact (1970-1990). Pas in de jaren zeventig komen ruimtelijke planners en erfgoedzorgers dichter tot elkaar. Het idee van een absolute maakbaarheid verzwakt. De modernistische idealen van eenheid maken plaats voor een streven naar gemeenschap, identiteit en duurzaamheid. De technocratische en op economie en vooruitgang gebaseerde ruimtelijke ordening maakt geleidelijk aan plaats voor een gedemocratiseerde ruimtelijke ordening met oog voor kleinschaligheid en het bestaande. Doordat de ruimtelijke ordening zich bezig gaat houden met de samenhang en kwaliteit van stad en land wordt ook de cultuurhistorie in deze ruimte belangrijk. Het wordt in deze jaren belangrijk dat de omgeving waarin mensen leven van goede kwaliteit is. Er heerst een besef dat er meer zorgvuldig met de leefomgeving moet worden omgegaan en dat ook zachtere functies in het landschap zorg moeten krijgen om het landschap nu en in de toekomst leefbaar te houden. Het concept van de ruimtelijke kwaliteit wordt een belangrijk planningsconcept en zorgt voor de introductie van de cultuurhistorische waarden in het planningsproces. In de Vierde Nota Ruimte wordt ruimtelijke kwaliteit zelf tot kerndoelstelling van de ruimtelijke planning benoemd om een duurzame economische ontwikkeling te bewerkstelligen. Op
verschillende plekken kan de ruimtelijke kwaliteit verschillend worden ingevuld. Hierbij wordt door experts betekenis gegeven aan verschillende waarden (Dauvellier, 2004). De inbreng van cultuurhistorische waarden kan het ontstaan van de non-plaatsen tegengaan bij nieuwe ontwikkelingen. De cultuurhistorie wordt dus ingebed in nieuwe plannen en krijgt veel ruimte maar blijft nog wel op zichzelf staan. Connectie (1990-2010). Vanaf de jaren negentig gaat men anders over cultuurhistorie nadenken. Er ontstaat een denkwijze waarin het verleden wordt gezien als iets dat een culturele, economische en sociale bijdrage kan leveren aan de toekomst. Vanuit dit perspectief mag er dus ook actief worden omgegaan met het historisch erfgoed. De sociaal-economische omstandigheden veranderen in deze tijd hevig. Er ontstaat een geliberaliseerde wereldmarkt waarin regioʼs in hoge mate verbonden zijn met elkaar. Steden en gebieden worden hierdoor elkaars concurrent. De stad of regio moet zich hierdoor onderscheiden om genoeg te bieden te hebben in sociaal en economisch opzicht. Hiertoe wordt het opnieuw waarderen en gebruiken van historische elementen in het landschap als strategie ontwikkeld. Naast het sociale en culturele belang gaat vanaf nu ook het economisch belang een rol spelen spelen in de omgang met het erfgoed. Cultuurhistorie kan plaatsen aantrekkelijk maken voor werknemers, bewoners, bedrijven en toeristen. Dit is ook de tijd dat het ontwikkelingsprogramma Belvedere en de samenhangende nota (1999) verschijnen, die de erfgoedsector herpositioneren. Het kan een ware revolutie genoemd worden, waardoor erfgoedzorg geïntegreerd wordt in de ruimtelijke ontwikkeling. Vanaf dit moment wordt gestreefd naar een meer tijdige inbreng van de cultuurhistorie bij ruimtelijke opgaven en het maken van een visie op de cultuurhistorie die meer toekomstgericht is. Cultuurhistorie wordt nu gezien als richtinggevend element bij de totstandkoming van allerlei verschillende ruimtelijke ontwikkelingen en 21
activiteiten in stad en land. De ontwikkeling van de ruimtelijke opgave moet vanuit een besef van het verleden ontstaan. Het verleden van de plek is het begin voor ontwerpers en planners. Het motto van het Belvederebeleid is dan ook ʻbehoud door ontwikkelingʼ. Uitdagingen van deze tijd Recente ontwikkelingen zorgen ervoor dat de omstandigheden in de maatschappij sterk veranderen en de erfgoedsector en de ruimtelijke ordening moeten inzien dat ze, zelfs na het succesvol geachte Belvedere-project, niet in een status quo zijn beland. Er zijn nieuwe opgaven ontstaan en het wordt een uitdaging voor de erfgoedsector en de ruimtelijke ordening om hiervoor in de komende tijd oplossingen te zoeken; om zo functie en betekenis te kunnen blijven geven aan het bestaande. (Janssen, 2013) De geweldige economische groei is tot stilstand gekomen als gevolg van de financiële crisis van de afgelopen jaren. Dit betekent dat er weinig meer gebouwd wordt. Gebiedsontwikkelingen liggen vaak lange tijd, of helemaal, stil. De ruimtelijke ordening bevindt zich daardoor in zwaar weer. Overheden hebben weinig geld, waardoor erfgoed meer dan ooit te voren een economische waarde moet hebben in ontwikkelingen. Het is niet meer zo dat overheden haast als vanzelfsprekend geld bijdragen om voor het behoud van erfgoed te zorgen. Ook andere partijen, zoals ondernemers en lagere overheden, zullen ondernemerschap en creativiteit moeten tonen om financieel haalbare plannen te maken zodat historische objecten en ensembles worden benut en gered worden van verval in de toekomst. Een ander probleem vormt de leegloop van dorpen in de perifere gebieden in Nederland. Veel inwoners van dorpen trekken naar de steden en regioʼs die wel groei vertonen (Beunen en Janssen, 2012).
Dit legt grote druk op deze leeglopende gebieden; voorzieningen zijn moeilijk op peil te houden en verloedering en verval liggen op de loer. Een gevolg is dat er in veel gebieden een verschuiving komt van de bouw van nieuwbouw naar vervanging of hergebruik van al bestaande gebouwen. Het beleid dat is doorgevoerd, in de laatste kabinetten onder invloed van de het liberaal gedachtengoed, zorgt voor veranderende verhoudingen tussen de verschillende publieke en ook private partijen. Het is een beleid van een overheid die zich steeds minder wil bemoeien met de inrichting van het Nederlands landschap. De decentralisatie van het Rijk lijkt zich steeds verder uit te kristalliseren. De Rijksoverheid heeft steeds minder te zeggen. Op het gebied van natuur, recreatie, erfgoed en ruimtelijke plannen komt de bal nu vooral bij de Nederlandse gemeenten en provincies zelf te liggen. Onder meer doordat de overheid zich steeds minder wil bemoeien met de ruimtelijke inrichting zijn het de burgers die steeds belangrijker worden in besluitvormingsprocessen. Bewoners zien in dat ze zelf op kunnen, en soms moeten, komen om hun leefomgeving te verbeteren of van verloedering te redden. Erfgoed kan voor hen een goed middel zijn om de kwaliteit en identiteit van hun gebied te verbeteren. Belangrijk om te beseffen is, dat voor deze burgers vaak andere afwegingen over de leefomgeving en van het erfgoed belangrijk zijn dan voor professionals. Bij initiatieven waarbij burgers betrokken zijn spelen afwegingen op basis van emoties vaak een zeer grote rol. Bottom-up initiatieven zullen dus belangrijk worden als het gaat om de kwaliteit van de leefomgeving. Er zullen met deze nieuwe inbreng ook nieuwe manieren van organisatie plaatsvinden waarbij een grote rol is weggelegd voor informatievoorziening. Burgers zullen nieuwe informatie technologieën aanwenden om kennis op te doen en te delen en initiatieven van de grond te krijgen.
22
Een laatste waarneming is dat er de laatste tijd in hoog tempo steeds meer erfgoederen bij komen in Nederland. Er zijn steeds meer gebouwen of gebieden die hun functie verliezen doordat ze economisch niet meer rendabel zijn. Hierbij kan gedacht worden aan postkantoren, kerken en defensieterreinen.
3.3 Drie visies: de sectorbenadering, de factorbenadering en de vectorbenadering We kunnen drie benaderingswijzen van erfgoed filtreren: erfgoed als sector, erfgoed als factor en erfgoed als vector. Globaal gezien is er in de contrastfase sprake van de sectorbenadering, is er in de contactfase sprake van de factorbenadering en is er in de connectiefase sprake van de vectorbenadering. Wel is van belang dat men zich hierbij blijft realiseren dat de drie benaderingswijze onafhankelijk zijn van de fases. Erfgoed als sector De sectorbenadering gaat ervan uit dat ruimtelijke ontwikkelingen een bedreiging vormen voor de beperkte hoeveelheid waardevolle cultuurhistorische elementen en objecten in onze leefomgeving. De onvervangbare historische voorraad moet daarom koste wat het kost beschermd worden tegen deze grootschalige ontwikkelingen. Dit heeft er toe geleid dat het erfgoed wordt geïnstitutionaliseerd, met de Monumentenwet uit 1961, en we officieel van erfgoed als sector kunnen spreken met samenhangend beleid en regelgeving. Hierin zijn het de historische wetenschappen die een hoofdrol spelen. Wetenschappelijke experts bepalen welke elementen behouden moeten blijven en baseren zich hierbij op criteria als gaafheid en uniciteit. Cultuurhistorische elementen, zoals gebouwen en landschappen, worden in deze benadering zo beschermd dat ze los komen te liggen van de omringende ruimte en ruimtelijke ontwikkelingen en het gat
Fig. 1. Integratie van erfgoed in ruimtelijke ontwikkeling (Ontwerp Erik Luiten, in Janssen et al., 2014) tussen verleden en heden groot is. Erfgoed wordt in deze benadering dan ook buiten de ruimtelijke ordening geplaatst. Deze benadering is vooral tot 1980 in bloei geweest. Ze komt voor het grootste gedeelte overeen met de contrastfase zoals beschreven in de vorige paragraaf. 23
Erfgoed als factor De factorbenadering gaat uit van een dynamische omgang met historische elementen. Erfgoed is een van de ingrediënten die voor een hoge kwaliteit van onze leefomgeving kunnen zorgen. In de factorbenadering wordt in ruimtelijke plannen met alle actoren op zoek gegaan naar de beste kwaliteit van de leefomgeving; erfgoed kan in verschillende situaties op verschillende manieren hieraan bijdragen. Hierbij moet ook ruimte zijn voor onderhandelingen over de invulling en over vragen uit de markt. Niet al het erfgoed hoeft hierin meer strikt beschermd te worden. De experts op het gebied van erfgoed proberen een bijdrage te leveren aan ontwikkelingen waar marktpartijen en/of overheden bij betrokken zijn. Er is in deze benadering een echte verbinding tussen erfgoed en de ruimtelijke ordening, waarin beide met elkaar naar mogelijkheden zoeken om elkaar positief aan te vullen. Waardevermeerdering op het gebied van cultuur en economie is hierin een belangrijke term. De pure gerichtheid op behoud van de door de wetenschap bestempelde waardevolle op zich zelf staande objecten, is ten einde. Er wordt gekeken naar hele gebieden die aantrekkelijk en leefbaar moeten zijn. Als onderdeel van de ruimte staat het erfgoed automatisch in contact met de andere ruimtefuncties zoals toerisme en recreatie of woningbouw. Van conservering tot grootschalige verbouwing: het is allemaal mogelijk. Erfgoed als vector In deze benadering vormt erfgoed een bron van inspiratie die richting geeft in ruimtelijke ontwikkelingen. Erfgoed wordt hierbij volledig in de ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen. Sporen uit het verleden en de verhalen die hieraan verbonden zijn, kunnen gebieden verrijken en de planvorming van historische context voorzien. Huidige activiteiten worden hierdoor verbonden met het verleden en de toekomst. Verhalen over de geschiedenis worden in de vectorbenadering belangrijk en niet meer alleen de bestaande materiële objecten op
zich. De vectorbenadering wil aansluiten bij de samenleving waar de verhalen aanwezig zijn. Om dit mogelijk te maken, is het voor de planner noodzakelijk de dialoog aan te gaan met burgers en betrokken ondernemers. Het gebied waarin zij leven is al generaties lang aan elkaar doorgegeven, waarbij elke generatie belangrijke aspecten heeft toegevoegd of minder belangrijke aspecten heeft weggelaten. Dit kunnen zowel fysieke elementen als niet-tastbare verhalen zijn. Door deze aandacht voor de gebruiker van het erfgoed, zal het initiatief, het draagvlak en de participatie worden vergroot in de samenleving. Initiatieven moeten plaatsvinden in het besef dat het landschap is ontstaan door de tijd heen en zich blijft ontwikkelen. Oude elementen in het landschap kunnen helpen het verhaal te vertellen van het landschap; zonder deze verhalen verdwijnt de historische samenhang van het gebied en verliest het landschap aan betekenis. Particulier initiatief In de vectorbenadering is dus niet alleen de cultuurhistorische of economische kant van erfgoed belangrijk; de benadering gaat juist uit van een verscheidenheid aan waarden die erfgoed voor mensen heeft. De sociale gelaagdheid van erfgoed is daarom erg belangrijk. Verschillende mensen en groepen verbinden zich op verschillende manieren met het landschap en geven daardoor verschillende betekenissen en waarden aan het erfgoed. Zoals eerder genoemd, krijgen de gebruikers van de ruimte zelf een rol naast overheden en marktpartijen in de ontwikkeling van hun leefomgeving. Processen vinden meer bottom-up plaats. Dit is een proces dat gericht is op de kwaliteit van de leefomgeving. Vaak zijn het kleinschalige initiatieven die organisch ontstaan. Deze initiatieven kunnen botsen met ontwikkelingen die nog steeds gebaseerd zijn op het economische groeidenken.
24
Integratie van kennis Een proces waarbij de vectorbenadering leidend is zal getypeerd worden door het delen van kennis die aanwezig is over het gebied. Alle soorten kennis zijn nodig om de geschiedenis van een gebied in kaart te brengen, niet alleen die van professionals maar ook die van bijvoorbeeld geïnteresseerde bewoners. Verder geeft participatie van burgers meer inzicht in de grote verscheidenheid van wensen uit de samenleving en kan het tot meer draagvlak leiden bij de uiteindelijke plannen. Dit houdt in dat er in de vectorbenadering gestreefd wordt naar integratie van kennis. Met integratie wordt de overdracht van expertise van het domein van de historische wetenschappen (bijvoorbeeld archeologie) naar andere domeinen bedoeld. Er worden twee vormen van integratie gedefinieerd. De eerste vorm is interne integratie en de tweede vorm is externe integratie. Interne integratie behelst samenwerking tussen de drie wetenschappelijke disciplines die betrokken zijn bij het onderzoek naar de geschiedenis van het landschap, zowel boven als onder de grond. Dit zijn archeologie, historische geografie en bouwhistorie. Als deze samenwerking plaatsvindt wordt ook wel over interdisciplinair onderzoek gesproken (Van der Valk, 2010). Externe integratie is een feit als er samenwerking ontstaat tussen wetenschappers van niet verwante disciplines in combinatie met een samenwerking tussen wetenschappers en niet-wetenschappers, zoals belangengroepen en bewoners. De laatste samenwerking laat het praktijkgerichte doel van het onderzoek goed zien, aangezien dit soort onderzoek is gericht op het definiëren van gemeenschappelijke doelen en het ontwikkelen van nieuwe strategieën en acties. Als deze samenwerking plaatsvindt wordt ook wel over transdisciplinair onderzoek gesproken.
Fig. 2 Drie benaderingen, een overzicht (Janssen et al., 2014)
3.4 Landschapsbiografie Deze vrij nieuwe methode is ontwikkeld vanuit de vectorbenadering en het is daarom interessant om hier beter naar te kijken. In het gebiedsontwikkelingsproject van de Drentsche Aa is dit als instrument gebruikt. Ik beschrijf eerst de methode, daarna de context van de Drentsche Aa en tot slot de toepassing in de Drentsche Aa. Het project, de biografie van de Drentsche Aa, stond onder leiding van de wetenschappers Hans Ellerie en Theo Spek. In deze paragraaf geef ik hun bevindingen weer. Deze informatie heb ik vooral verkregen door een interview met Theo Spek en het lezen van hun publicatie over dit project (Ellerie en Spek in Bloemers, Kars en van der Valk 2010). Methode De landschapsbiografie is een vrij nieuwe methode die gebruikt wordt bij het vormgeven van een gebied. Kenmerkend is dat er een 25
samenhangend verhaal gemaakt wordt over verleden en heden van het landschap. Deze benadering stelt dat landschappen hun eigen levensgeschiedenis hebben. Deze levensgeschiedenis of biografie moet natuurlijk gezien worden als een metafoor. In de benadering is de menselijke waarde van het landschap belangrijk. Omdat in deze visie de biografie heel veel aspecten moet belichten, vooral uit de historie van het landschap, is het een voorwaarde dat er samengewerkt wordt vanuit verschillende disciplines. Centraal staat hoe de mens het landschap door de tijd gebruikt heeft, hoe de mensen het landschap beleefden en er betekenis aan gegeven hebben; dit alles in wisselwerking met de natuurlijke omgeving. De landschapsbiografie heeft als voornaamste doel om als bron van inspiratie te dienen voor bewoners, beleidsmakers, organisaties, en natuur- en erfgoedbeheerders. Er moet daarom een goed interpreteerbaar verhaal geschreven worden. Concluderend kun je dus stellen dat een landschapsbiografie moet functioneren in het spanningsveld tussen ruimtelijk beleid, de vakwerelden en de samenleving. (Meijles en Spek, 2009) Context Drentsche Aa Gebied Het Nationaal beek- en esdorpenlandschap Drentsche Aa komt geografisch gezien overeen met het stroomgebied van het bekenstelsel van de Drentsche Aa, dat stroomt door het keileemplateau dat is afgezet in het Saalien tijdperk, waarin het Scandinavisch landijs tot in Midden-Nederland kwam. Voor het grootste gedeelte ligt het gebied in het noordoosten van de provincie Drenthe. Een klein gedeelte bevindt zich in de provincie Groningen. Het gebied van de Drentsche Aa is ongeveer 34.000 hectare groot. Meer dan de helft van dit gebied bestaat uit landbouwgrond en bijna de helft is bos of natuurgrond (BIO-plan Drentsche Aa 2.0, 2012). In het gebied liggen tientallen dorpen en gehuchten.
Fig. 3 Het landschap van de Drentsche Aa
Het dichte netwerk van meanderende beken in het laagland zorgt ervoor dat water via de stad Groningen de Waddenzee in wordt getransporteerd. De omliggende weilanden en hooilanden worden vaak door wallen en singels omzoomd. De hoger gelegen gebieden worden gekenmerkt door de de brinkdorpen met aangrenzende essen en velden. (Novio Consult en Strootman Landschapsarchitecten, 2004). De zichtbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap en de onderlinge relaties van landschappelijke onderdelen maken het gebied zo bijzonder. In het gebied komen beken, beekdalen, heide, stuifzandgebieden, bossen, houtwallen, singels en land met een agrarische functie voor.
26
Wat verder bijzonder is, is het grote aantal aan archeologische monumenten. Het zijn er meer dan 3500. Grafheuvels, hunebedden en karrensporen uit verschillende perioden, van de prehistorie tot aan de middeleeuwen, laten een stukje van de bewoningsgeschiedenis van het gebied zien. Al staat het gebied bekend om het rurale karakter, er moet niet vergeten worden dat het in het midden ligt van de grootste stedelijke regio in noord Nederland. Veel mensen wonen in het gebied (zoʼn 35000) of in de nabijheid. Hierdoor vervult het gebied ook een functie op het gebied van wonen, werken en recreëren en ondergaat het de invloed van maatschappelijke ontwikkelingen in de regio. Het project Door de natuurlijke kwaliteiten is er lange tijd sprake geweest dat dit gebied een Nationaal Park zou worden. Maar doordat in het gebied ook veel landbouwgronden en verschillende dorpskernen liggen, is deze toewijzing lastig. Agrariërs en bewoners staan sceptisch tegenover een Nationaal Park omdat ze bang zijn dat hun eigen belangen in het geding komen door deze top-down toewijzing. Onder aanvoering van de agrariërs in het gebied ontstaat het idee van het Nationaal beek- en esdorpenlandschap Drentsche Aa, als voorloper van de Nationale Landschappen van de Rijksoverheid. In deze opzet wordt niet langer alleen de nadruk gelegd op de natuurlijke kwaliteiten. Ook de landbouw moet een duurzame toekomst tegemoet zien en de dorpen moeten leefbaar zijn. De waarden van het landschap moeten behouden blijven zonder dat het gebied in een museumlandschap verandert. Deze aanpak blijkt inspirerend te werken. Uiteindelijk zijn in 2002 meer dan 23 regionale organisaties verenigd in een overlegorgaan voor het tot stand brengen van dit Nationaal Landschap, waaronder provincie en gemeenten en organisaties voor de vertegenwoordiging van bewoners, agrariërs, recreatieondernemers en waterschappen.
Fig. 4 Het gebied van de Drentsche Aa
In het beleidsplan van deze samenwerkende organisaties komt nadrukkelijk het streven naar een ontwikkelingsgerichte inrichtingsstrategie naar voren. In zoʼn ontwikkelingsgerichte strategie zijn de specifieke eigenschappen en identiteit van het gebied belangrijke pijlers. 27
In 2004 zijn door het overlegorgaan de twee belangrijkste documenten opgesteld die de richting aangeven voor de toekomst van het gebied. Dit zijn de integrale kansenkaart en de landschapsvisie. Met de landschapsvisie worden toekomstige ontwikkelingen aangegeven en beoordeeld. Hierin staat ook het motto van het gebied namelijk: “Behoud door ontwikkeling”. Het huidige landschap wordt hier beschreven als basis voor de realisatie van nieuwe ontwikkelingen en de cultuurhistorie moet inspiratie hiervoor geven. Om dit motto te kunnen nastreven is de kansenkaart gemaakt, waarin per sector, zoals landbouw, recreatie en natuur, wordt aangegeven wat de wensen zijn en die de kansen voor het gebied weergeeft.
historisch-ecologische benadering gaat de aandacht uit naar het fysieke landschap, hoe dit zich ontwikkeld heeft door de tijd heen onder invloed van veranderende percepties van mensen. Bij de historisch-antropologische benadering ligt de nadruk op de collectieve en individuele perceptie van het landschap, door de tijd heen, onder veranderende sociale en fysieke verhoudingen (Ellerie en Spek, 2010). Aan het project van de landschapsbiografie van de Drentsche Aa werken 10 professionele onderzoekers met verschillende expertises, ongeveer 65 vrijwilligers, 3 ontwerpers, ongeveer 15 kunstenaars en talrijke bewoners mee. In het wetenschappelijk team werken fysisch,
Het proces Vanuit deze context wordt van 2004 tot 2009 het Drentsche Aa Nationaal Landschap onderzoek en actieprogramma uitgevoerd als onderdeel van het NWO programma Bodemarchief in Behoud en Ontwikkeling (NWO-BBO). Hierin werken onderzoekers, bewoners, ontwerpers, beleidsmakers en beheerders samen, met het doel om een betere integratie van ecologische waarden en erfgoedwaarden in onderzoek, beleid en beheer te bewerkstelligen. Het wetenschappelijke concept van de landschapsbiografie staat hierin centraal: een interdisciplinaire project om de gehele geschiedenis van de Drentsche Aa regio te onderzoeken. Deze biografie van de regio dient vervolgens gebruikt te worden als inspiratiebron voor de toekomstige inrichting van het gebied. Het project, de biografie van de Drentsche Aa, is van 2004 tot 2008 uitgevoerd. Het stond onder leiding van de wetenschappers Hans Ellerie en Theo Spek. De biografie van de Drentsche Aa bestaat uit een historischecologische en een historische-antropologische benadering. Het gaat hier bij beide om de relatie die het landschap en de mens hebben, maar ze benaderen deze vanuit verschillende perspectieven. Bij de
Fig. 5 Bewonersavond
28
archeologen, paleobotanici, historisch geografen, naamkundigen en historisch kartografen samen. Er is dus sprake van interne integratie. In het hierboven beschreven proces zijn drie belangrijke fasen te onderscheiden: De eerste fase is de startbijeenkomst, waarin de onderzoekers uitgebreid de belangrijkste opgaven en de methoden van onderzoek bepalen. Dit leidt tot een gezamenlijk onderzoeksplan. Hier is dus duidelijk sprake van een interdisciplinaire beginfase. De tweede fase is een onderzoeksfase waarin elke onderzoeker min of meer zijn eigen onderzoek uitvoert, maar wel in contact blijft met andere onderzoekers om tussentijdse resultaten te bespreken. Dit is geen interdisciplinaire maar meer een multidisciplinaire fase. De derde fase is de laatste fase, waarin weer interdisciplinair de resultaten van de verschillende onderzoeken worden besproken en bediscussieerd. Verschillen en overeenkomsten worden gezocht tussen de onderzoeken, waarna gezamenlijke conclusies worden getrokken. De verschillende onderzoekers in dit proces geven aan dat ze het overleg met collegaʼs van andere disciplines als prettig en als een meerwaarde ervaren. In andere onderzoeksprocessen werken ze meestal strikt aan hun eigen opdracht die puur op het voor hen bekende wetenschappelijke terrein ligt. In dit onderzoek is, door het opstellen van een landschapsbiografie en het op voorhand bepalen van de belangrijkste themaʼs hierin, een gezamenlijk kader gevormd; een kader waarin resultaten vergeleken en bediscussieerd kunnen worden. Door zo te werken zijn nieuwe ideeën opgedaan, wat erg inspirerend is gevonden. Uiteindelijk zijn gezamenlijk conclusies getrokken en is tot één biografie van het landschap van de Drentsche Aa gekomen. Zoals gezegd is bij de totstandkoming van de biografie van de Drentsche Aa niet alleen de inbreng van de wetenschappers gebruikt. Ook de kennis die bewoners van het gebied hebben is van grote
waarde -ook voor de professionals- en is meegenomen in het project. Bijzonder aan wat de bewoners inbrengen is dat feitelijke kennis meestal ook doorvoeld en beleefd is. Hierdoor werken hun verhalen motiverend. Verschillende partijen in het proces hebben ideeën kunnen delen tijdens gezamenlijke activiteiten zoals veldbezoeken en ontwerpstudioʼs. Hierdoor kan gesproken worden over transdisciplinair onderzoek. Uiteindelijk zijn de resultaten verwerkt tot een landschapsbiografie die gemakkelijk te lezen valt, waarin veel illustraties staan, dus voor een breed publiek is. Daarom kan de landschapsbiografie als inspiratiebron dienen voor de inrichting van het gebied.
29
30
4. Case: de Grebbelinie Dit hoofdstuk bestaat uit twee delen. In het eerste deel wordt de case van de Grebbelinie geïntroduceerd. Dit geeft de lezer een overzicht van de context van het project. Het tweede gedeelte is de analyse van de case aan de hand van het theoretisch kader. Goed om te beseffen: in de analyse van het project van de Grebbelinie is een selectie gemaakt van de informatie die beschikbaar is over het project. Alleen de relevante onderdelen van het project die te maken hebben met het onderzoeksdomein zullen worden belicht. Minder relevante zaken uit het project worden achterwege gelaten. 4.1 Introductie case de Grebbelinie Het gebied De Grebbelinie is een door de mens aangelegde waterlinie die als verdediging diende tegen de vijand en heeft een lengte van in totaal rond de 60 kilometer. Het inundatiegebied wordt ook tot de Grebbelinie gerekend. De linie doorkruist een gebied met een agrarische functie, met daarin kleine kernen en twee stedelijke gebieden namelijk het WERV gebied (Wageningen, Ede, Rhenen, Veenendaal) en Amersfoort/ Leusden. De linie wordt op enkele plaatsen van oost naar west doorsneden door de rijkswegen A12 , A28 en A1, provinciale wegen en de spoorlijn Utrecht-Arnhem. Bestuurlijk gezien doorkruist de Grebbelinie de provincies Gelderland en Utrecht, het Waterschap Vallei en Eem en twaalf gemeenten. Dit zijn Rhenen, Wageningen, Veenendaal, Ede, Utrechtse Heuvelrug, Renswoude, Woudenberg, Scherpenzeel, Leusden, Amersfoort, Nijkerk en Bunschoten. De aanleg van de linie begon al in de 16e eeuw. Tijdens de aanleg van de Grebbelinie werd gebruik gemaakt van de natuurlijke
Fig. 6 Kazematten langs de Liniedijk
omstandigheden. Ontwerpers van de linie hadden het idee het lager gelegen, moerassige land tussen de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe te gebruiken als inundatiegebied. Water uit de Nederrijn kon via een gebouwde sluis het land in stromen en hierdoor werd een lange strook land, van de Rijn bij Rhenen tot aan de Zuiderzee bij Spakenburg, onder water gezet. Een lange liniedijk hield het water tegen aan de westkant. Dit water stond precies zo hoog dat het onbegaanbaar en onbevaarbaar was voor de vijand. De van oorsprong hoger gelegen gebieden en aangelegde keerkades om het water vast te houden in de verschillende kommen, vormden echter kwetsbare plaatsen in de verdediging, omdat deze stukken land niet onder water gezet konden worden. Om dit probleem te verhelpen werden deze plaatsen daarom voorzien van extra verdediging in de vorm van schansen, kazematten, loopgraven en andere verdedigingswerken. Door het bestaan van de Grebbelinie kon een eventuele vijand die uit het oosten zou komen, vertraagd of geheel gestopt worden. Het economisch centrum van Nederland, met grote steden als Amsterdam, 31
Rotterdam, Den Haag en Utrecht, werd hierdoor zo goed mogelijk verdedigd. De Grebbelinie heeft zich in de geschiedenis steeds verder ontwikkeld als verdedigingslinie tegen verschillende vijanden. In eerste instantie was zij bedoeld om de Fransen tegen te houden. De meeste bekendheid heeft de Grebbelinie echter gekregen toen zij in het begin van de Tweede Wereldoorlog, onder de naam Valleistelling, de hoofdverdediging vormde van de Nederlandse defensie. Op meerdere plaatsen, zoals op de Grebbeberg, is ook daadwerkelijk hevig gevochten. De Duitsers hebben de linie als laatste gebruikt onder de naam Pantherstellung. Sinds de Tweede Wereldoorlog maakt de linie geen deel meer uit van de Nederlandse verdediging en is bij vele mensen de linie in de vergetelheid geraakt. Grote delen werden overwoekerd door natuur, raakten in verval of moesten wijken voor andere landgebruiksfuncties zoals infrastructuur en bebouwing. Doordat het grootste deel van de liniedijk in 1976 in handen kwam van Staatsbosbeheer en extensief natuurgebied werd, zijn veel delen wel gespaard gebleven in de ontwikkelingen. Veel elementen zijn, soms na enig speurwerk, nog terug te vinden in het landschap, zoals de liniedijk, forten, keerkades, sluizen en kazematten. Verder hebben objecten en elementen, zoals boerderijen die ooit in het schootsveld lagen en daardoor meerdere malen zijn afgebroken en weer opgebouwd, een historische betekenis gekregen. De Grebbelinie heeft ook een grote ecologische waarde omdat er veel natuur aanwezig is, waardoor veel dieren en planten er een verblijfplaats of verbindingszone kunnen vinden. Een deel van de linie behoort tot de Ecologische Hoofdstructuur. De Grebbelinie heeft een sterke relatie met de Tweede Wereldoorlog. De gevechten in de oorlog hebben een grote impact gehad op de toenmalige bevolking en de plaatselijke gemeenschappen. Dit heeft een stroom van emoties, verhalen en belevenissen teweeg gebracht die verbonden zijn met die tijd. Zo zijn er nog bewoners in het gebied
Fig. 7 Het Grebbelinie gebied (Provincie Utrecht)
32
die de oorlog zelf hebben meegemaakt. Deze mensen zijn zeer sterk emotioneel betrokken bij de Grebbelinie. Zij kennen bijna allemaal wel iemand die in de oorlog gesneuveld is. Zij zullen de Grebbelinie echt zien als een plaats die daar symbool voor staat. Jongere generaties zullen waarschijnlijk een minder sterke emotionele band hebben op dit gebied en zij kunnen de Grebbelinie heel anders beleven, bijvoorbeeld als een plaats waar je kunt recreëren en van de natuur kan genieten. Het project De Grebbelinie verloor na de Tweede Wereldoorlog haar functie als verdedigingswerk en raakte uit de belangstelling. Dit heeft er toe geleid dat veel mensen in Nederland -en zelfs in de regio- niet eens meer weten van het bestaan van de Grebbelinie. Zo is uit onderzoek gebleken dat in 2007 slechts 2 op de 5 mensen in Nederland van de Grebbelinie hebben gehoord en in de regio weet iets meer dan de helft van het bestaan van de Grebbelinie (TNS NIPO, 2007). In 2005 is een publieke en private samenwerking ontstaan om hier verandering in te brengen. Provincie Utrecht, Staatsbosbeheer, gemeenten en Waterschap Vallei en Eem hebben samen met ondernemers en historische verenigingen het plan gemaakt om de Grebbelinie weer goed zichtbaar te maken. Dit project kreeg de toepasselijke naam ʻDe Grebbelinie boven waterʼ. Het doel van deze gebiedsvisie is letterlijk: (...) het vergroten van de cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteit en functionaliteit van de Grebbelinie, waarbij de Grebbelinie een dragend element is voor de hele Gelderse Vallei. Daarbij gelden als nevendoelstellingen: het versterken van de recreatief-toeristische mogelijkheden als belangrijke drager van de plattelandseconomie en het versterken van natuur en landschappelijke waarden. De gebiedsvisie is samen met alle betrokken partijen opgesteld. Daarmee is deze visie niet het product van de provincie Utrecht, maar van ʻhet hele gebiedʼ. (Provincie Utrecht, De Grebbelinie boven water, 2006)
Het proces Pas sinds een aantal jaar wordt het gebied van de Grebbelinie in ruimtelijke plannen in zijn geheel gezien als erfgoedgebied. Tot na de Tweede Wereldoorlog heeft dit gebied een belangrijke rol in onze geschiedenis gespeeld. Toch is er nauwelijks aandacht aan besteed en was het aan verval onderhevig. In 2002 is het de ʻStichting Grebbelinieʼ die aandacht voor dit gebied vraagt. Zij vindt dat het gebied beschermd moet worden: beschermd tegen verwaarlozing en oprukkende bebouwing. Om dit te bereiken geeft de Stichting informatie, motiveert en zoekt aansluiting met andere belangengroepen. Het is ook deze stichting die de Grebbelinie in 2004 voordraagt als Rijksmonument. In april 2011 wordt deze aanvraag uiteindelijk gehonoreerd door Staatssecretaris Zijlstra. In 2005 ziet ook de Provincie Utrecht de waarde in van de Grebbelinie. In dat jaar wordt de aanzet gegeven tot het maken van een gebiedsvisie voor de Grebbelinie. Dit heeft publicatie van het rapport ʻDe Grebbelinie boven water, gebiedsvisie voor de Grebbelinieʼ tot gevolg. Bij de totstandkoming van de gebiedsvisie is ervoor gekozen om deze in samenwerking met belanghebbende partijen te maken, zoals de verschillende gemeenten in het plangebied, Waterschap Vallei en Eem, Staatsbosbeheer, LTO/Noord, Recreatieschap, natuurorganisaties en historische stichtingen, zoals Stichting Grebbelinie. Bewoners hebben tijdens het proces ook ideeën kunnen geven over de toekomst van het gebied in enkele georganiseerde bewonersavonden. Gesproken werd over de waarde van de Grebbelinie, de wensen voor de toekomst en welke acties ondernomen moesten worden. Verder is er door de Provincie Utrecht door middel van enquêtes en interviews onderzoek gedaan naar de wijze waarop mensen de Grebbelinie beleven. Naar aanleiding hiervan zijn er sleutelprojecten opgesteld; deze zijn opgenomen in een uitvoeringsprogramma. Aan de uitvoering van een aantal van deze projecten wordt nog steeds gewerkt. Sleutelprojecten 33
zijn bijvoorbeeld: herstel en toegankelijkheid van de Asschatterkeerkade en de realisatie van een bezoekerscentrum bij Fort aan de Buursteeg op de grens van Renswoude en Veenendaal. Daarnaast zijn er verspreid over de linie nog veel meer initiatieven, zoals de aanleg van wandel- en fietsroutes en het herstel en de ontwikkeling van cultuurhistorische elementen. Gebiedscoöperatie Ogen (voorheen projectbureau SVGV) kreeg de opdracht om de plannen te coördineren en het proces te begeleiden. Omdat het herstel van de linie een enorm project is, zijn de kosten evenredig hoog en duurt het nog zeker tot 2016 voordat het hele uitvoeringsprogramma is voltooid. Wanneer de linie in 2016 is opgeknapt, wordt het Grebbelinieprogramma stopgezet.
4.2. Analyse In deze paragraaf worden de resultaten van de analyse van de case de Grebbelinie beschreven. De informatie is geïnterpreteerd aan de hand van de inhoud van het het theoretisch kader. Ik richt me bij de interpretatie op de kwaliteiten van de vectorbenadering die ik het interessantst vind. Dit zijn: particulier initiatief en integratie van kennis. Particulier initiatief Wat het Grebbelinieproject betreft kan ik stellen dat de kans zeer klein is dat het project gerealiseerd zou zijn als er niet een groep geïnteresseerde en gemotiveerde burgers geweest was die zich om dit gebied bekommerd had. Deze mensen zagen het gebied vervallen en kwamen in actie. Bert Rietberg, voorzitter van Stichting Grebbelinie, vertelt hoe moeilijk deze tijd geweest is voor de vrijwilligers. We zagen onze Grebbelinie steeds meer vervallen. Het schrijnende was dat er best wel mensen bezig waren met mooie activiteiten, maar dat er flink gebouwd werd over de linie heen. Om de Grebbelinie hiertegen te beschermen werd de stichting in 2002 opgericht. Motivatie vonden de
Fig. 8 Kazemat op de Asschatterkeerkade bij Leusden, terug in oorspronkelijke kleuren mensen in de gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog, waar velen van hen nog steeds emotioneel bij betrokken waren. Bijna iedereen van die leeftijd (65+) kent wel iemand die tijdens de oorlog gesneuveld is. De emotionele betrokkenheid is hierdoor zelfs nu, ruim 60 jaar later, groot. (Provincie Utrecht, 2006) Het doel van de stichting was de Linie Rijksmonument te laten worden, maar voor gewone burgers was het haast ondoenlijk dit doel te bereiken. In deze tijd werd er heel veel van de vrijwilligers gevraagd. Er werd door de minister gevraagd een grote hoeveelheid, heel specifieke, historische informatie aan te leveren over bijna ieder object van de Linie. De aanvraag is in eerste instantie dan ook afgewezen: er was te weinig informatie verstrekt.
34
Bij het bestuderen van dit project heb ik gezien dat er een groot aantal stichtingen, verenigingen, ondernemers en individuen zijn, die geïnteresseerd zijn in hun leefomgeving en zich er met hart en ziel voor inzetten. De meeste van deze verenigingen en stichtingen zijn opgericht vanaf de jaren ʻ80. Sommige zijn gericht op de historie van het dorp waar de Grebbelinie onderdeel van uitmaakt, zoals ʻDe Historische Kring Leusdenʼ; andere zijn meer gericht op de historie van de oorlog en de Grebbelinie, zoals ʻStichting De Grebʼ. Deze verenigingen bestaan volledig uit vrijwilligers die verschillende activiteiten ondernemen zoals het verzamelen en tentoonstellen van historische informatie en het organiseren van rondleidingen door het gebied. De verenigingen hebben vaak honderden leden. Er zijn echter niet alleen initiatieven die gericht zijn op de historie; ook zijn er initiatieven die betrekking hebben op natuur, landschap en recreatie in het gebied. Een voorbeeld hiervan is de fietsboot die over de Eem vaart en bestuurd wordt door vrijwilligers en ʻLeesbaar Landschap Leusdenʼ, dit is een stichting waar lokale vrijwilligers met geïnteresseerden het landschap in gaan om de verschillende aspecten van het landschap te laten zien aan de mensen. Er zijn dus sinds het eind van de vorige eeuw veel burgerinitiatieven ontstaan die aandacht hebben gegeven aan de Grebbelinie. Een belangrijke kwaliteit van de vectorbenadering is dat deze benadering mensen uitdaagt hun omgeving te onderzoeken, maar ook aanzet tot samenwerken. In dit project is dit zeer zeker het geval geweest. Er is veel bereikt: de Grebbelinie is een Rijksmonument geworden, delen zijn gerestaureerd en het gebied er omheen is aantrekkelijk gemaakt, de stichting van de initiatiefnemers heeft zich inmiddels aangesloten bij Gebiedscoöperatie O-gen. In het Grebbelinie-project kwam het initiatief van de burger. Al in een vroeg stadium werd kennis uitgewisseld door verenigingen en hobbyisten. Later werd dit opgepakt door overheden. Gezamenlijk
Fig. 9 Staatssecretaris Zijlstra verklaart op 18 april 2011 de Grebbelinie officieel tot Rijksmonument werd de gebiedsvisie gemaakt, met daarin sleutelprojecten. De jaren daarna, bij het uitvoeren van deze projecten, zie je dat er op verschillende niveaus overleggroepen ontstaan: de stuurgroep, met alleen maar overheden en semi-overheden, en projectgroepen. Bij de stuurgroepvergaderingen zijn geen burgers aanwezig. Hier wordt elke gemeente vertegenwoordigd door één ambtenaar, hooguit twee. Ik heb waargenomen dat in zoʼn vergadering enkele ambtenaren niet of nauwelijks iets inbrachten en andere uitgebreid aan het woord waren. Levendiger discussies heb ik meegemaakt tijdens vergaderingen van ondernemers uit de recreatieve sector. De mensen die daar aanwezig waren zaten vol ideeën en spraken enthousiasmerend.
35
Wat je ziet is is dat er in het begin van het proces een grote ruimte is voor inbreng en initiatieven van burgers in de plannen. Sleutelprojecten zijn bijvoorbeeld gezamenlijk vastgesteld. Echter, in de uitvoeringsfase komt de opdracht om dit uit te werken vooral terecht op het bureau van de ambtenaar. Formeel staat deze ambtenaar in contact met vertegenwoordigers van de burger, in de praktijk heb ik gezien dat de ambtenaar veel speelruimte heeft en heel veel zelf inbrengt. De provincie Utrecht heeft een centrale rol, niet alleen omdat zij het initiatief heeft genomen de gebiedsvisie sector-overstijgend aan te pakken, maar ook omdat ze de grootste financier in het programma is. Echter, door de financiële crisis wordt er door gebiedscoöperatie steeds meer benadrukt dat de aanpak bottom-up is en dat de invulling en uitvoering van het programma door partijen uit het gebied zelf plaats moeten vinden. Het is inmiddels duidelijk geworden dat er steeds minder geld in het potje van de overheid zit. Zo wordt er tijdens een vergadering van de stuurgroep, waarin de voortgang van het uitvoeringsprogramma wordt besproken, de volgende boodschap overgebracht door Herman de Ruiter, projectmanager van de Grebbelinie: Een belangrijke constatering is dat de financiële mogelijkheden van de overheid overal onder de druk staan en dat er steeds meer van de burger wordt verwacht. De klassieke ʻtop-downʼ aanpak is inmiddels vervangen door een meer ʻbottom-upʼ benadering. In de praktijk betekent dit dat ʻhet gebiedʼ nog meer dan voorheen zelf invulling en uitvoering moet geven aan het gezamenlijk opgestelde programma. De hoop is dat andere partijen gaan financieren, zij blijven vaak wel afhankelijk van de goedkeuring van de provincie. Integratie van kennis Zoals beschreven is in het theoretisch kader, zal een proces waarbij de vectorbenadering leidend is, getypeerd worden door het delen van kennis die aanwezig is over het gebied. Alle soorten van kennis zijn
nodig om de geschiedenis van een gebied in kaart te brengen, niet alleen die van professionals, maar ook die van bijvoorbeeld bewoners. De Grebbelinie is een langgerekt lint door het landschap en het bestaat uit vele onderdelen. Er is daarom een schat aan kennis en
Fig. 10 Platformbijeenkomst in Opheusden
verhalen over dit gebied. Heel veel mensen en groepen van mensen weten door eigen ervaring, studie of overlevering heel veel over deze omgeving. Er zijn gemeenten die cultuurhistorische inventarisaties hebben gedaan en er is veel informatie te vinden bij de historische 36
verenigingen, zowel bij de leden als in de archieven. Daarnaast zijn er de persoonlijke verhalen die mensen elkaar wel of niet vertellen, bijvoorbeeld uit de oorlogsperiode. Er is dus heel veel kennis over dit gebied, kennis die voor veel bewoners van de streek een persoonlijke betekenis heeft, een emotionele waarde. Een belangrijk doel van de gebiedsvisie die gemaakt is, is om deze versnipperde kennis en waarden met elkaar te delen. Alle onderdelen en verhalen samen moeten een samenhangend verhaal tonen. De verschillende initiatieven in het gebied moeten meer verbondenheid met elkaar tonen. Bij de totstandkoming van de gebiedsvisie is ervoor gekozen om deze in samenwerking met alle aangesloten partijen te maken. Zo is het ook gegaan. Verschillende gemeenten in het gebied, historische verenigingen, LTO, het Recreatieschap en Natuurorganisaties leverden een bijdrage aan de visie door kennis over het gebied te delen en hun wensen kenbaar te maken. Bewoners hebben tijdens het proces ook ideeën kunnen aanleveren tijdens enkele georganiseerde bewonersavonden. Verder heeft de Provincie Utrecht door middel van enquêtes en interviews een onderzoek gedaan naar de wijze waarop mensen de Grebbelinie beleven. Het speciale van deze gebiedsvisie is dat niet alleen het gebied beschreven is; er is echt op zoek gegaan naar de fysieke verschijningsvorm van de linie door de eeuwen heen, en hoe hij gebruikt is en beleefd is. Het gaat dan ook om eigenschappen van de linie die nu niet meer zichtbaar zijn. Deze zijn zichtbaar gemaakt door feitelijke informatie en door verhalen. Zo wordt het gebied één betekenisvol geheel, één verhaal. Losse objecten en kleine onderdelen zijn niet meer los, op deze manier. Zoals ik tijdens een Platformbijeenkomst hoorde: In de oorlog had de Grebbelinie alleen kracht als alle onderdelen goed functioneerden. Zo is ook in deze tijd ieder onderdeel belangrijk om betekenis te geven aan het geheel.
Fig. 11 Kazemat omgebouwd tot vleermuizenbunker Een heel uitgebreide gebiedsvisie dus; niet zo uitgebreid is hij echter als het gaat om de beschrijving van de historisch-ecologische en de historisch-antropologische ontwikkeling.
37
Door op hierboven beschreven manier te werken hebben partijen elkaar leren kennen en hebben ze kunnen ervaren wat de meerwaarde van samenwerken was, zodat dit uiteindelijk resulteerde in de oprichting van Gebiedscoöperatie O-gen. Deze gebiedscoöperatie bestaat uit partijen in het gebied van de Grebbelinie: overheden, maatschappelijke organisaties, terreineigenaren, ondernemers en particulieren die zich hebben aangesloten om het gebied te helpen ontwikkelen. Kennis en standpunten worden hier gedeeld en initiatieven gefaciliteerd. Om in contact te blijven met elkaar, worden er activiteiten georganiseerd. Zo is er een paar keer per jaar een zogeheten ʻPlatform Bijeenkomstʼ ergens op locatie in het gebied van de Grebbelinie. Hier wordt de voortgang van verschillende projecten besproken en partijen hebben de mogelijkheid om zich te presenteren of een onderwerp onder de aandacht te brengen. Hier komen ook niet-coöperatieleden: bijvoorbeeld kunstenaars, studenten van filmacademies en fotografen. Meestal wordt zoʼn bijeenkomst gecombineerd met een gezamenlijke excursie in het gebied. Het organiseren van deze activiteiten is ook een manier om bekendheid te krijgen in de regio bij burgers, politici en plannenmakers. De coöperatie ziet zichzelf als vertegenwoordiger van de bewoners. Herman de Ruiter, programmamanager van O-gen de Grebbelinie: (...) de gebiedscoöperatie, die zijn de vertegenwoordigers van de mensen die daar ook echt wonen. Als er één gebied is dat zich leent voor het vertellen van verhalen, is het de Grebbelinie. Er zijn nog steeds mensen die meegemaakt hebben wat daar in de Tweede Wereldoorlog gebeurd is: eerst de mobilisatie en toen de Slag om de Grebbeberg. Daar is van 11 tot 13 mei 1945 heel hard gevochten. Alleen al in deze slag zijn 424 Nederlandse en 275 Duitse slachtoffers gevallen. Maar over de hele linie lagen Nederlandse soldaten. Zo is in bijvoorbeeld Amersfoort en Leusden ook gevochten.
De Grebbelinie, als verdedigingslinie, heeft natuurlijk een heel lange geschiedenis. In iedere periode zijn er verhalen ontstaan. Ze werden van mond op mond overgeleverd of op schrift gesteld. Deze verhalen verbinden de mensen met het gebied waar ze wonen en zo ook met elkaar. Willen we wat van een gebied en de mensen weten, dan moeten we deze verhalen kennen. Dat geldt voor de verhalen van vroeger, maar ook voor die van nu. Wij geven op onze manier de geschiedenis door aan de nieuwe generatie en doen dat met middelen van onze tijd. We vinden deze verhalen overal: in bibliotheken en op internet, in boeken in eigen beheer uitgegeven, ik heb een archiefje op een zolder gezien, gidsen vertellen van alles tijdens rondleidingen en er zijn informatieborden. Je ziet hieruit duidelijk dat mensen hun verhaal kwijt willen. Dit wordt op een steeds meer interactieve manier vorm gegeven: zo is er een Grebbelinie-app die mensen tijdens het wandelen verhalen doorgeeft van soldaten die op die plek gelegerd waren. Schoolklasjes mogen de bunker in. In de bunker wordt een video gedraaid die ze de ervaring geeft dat ze de oorlog zelf beleven. Veel mensen hebben echter helemaal niet zoʼn emotionele binding met de oorlog. Zij geven een heel andere betekenis aan het gebied waar ze wonen. Het is voor hen de plaats waar ze avonturen beleefd hebben in hun jeugd, die ze als hangplek gebruiken of waar ze van de natuur genieten. Je ziet dan ook dat hier op ingespeeld is door sommige elementen, zoals bunkers, als hangplek te laten functioneren of in te richten als vleermuisgrot. Dan zijn er nog mensen die helemaal geen binding met hun historische woonomgeving hebben. Tussen de oorlog en nu zijn er hele stukken Grebbelinie gewoon platgewalst voor aanleg van bedrijventerreinen, woonwijken en snelwegen. Zo heb ik in de gemeente Leusden gezien dat de Liniedijk helemaal is verdwenen bij een industriegebied. Midden door een woonwijk loopt de Grebbelinie nog, helemaal overwoekerd en de mensen weten niet dat hij er is. Zo
38
heb ik met een heggenschaar zelf loopgraven ontdekt, waarvan de gemeente niet eens wist dat ze er nog zo gaaf bij lagen.
Fig. 13 Op zoek naar oude loopgraven
Fig. 12 Achter dit elektriciteitshuisje in Leusden ligt de Liniedijk verscholen 39
40
5. Ter afsluiting Dit is het afsluitende hoofdstuk waarin eerst de resultaten van de analyse van de onderzochte case nader worden geïnterpreteerd. Hierin zal worden ingegaan op de punten die het meeste discussie oproepen. Als de discussie is afgerond zullen in de tweede en tevens ook de laatste paragraaf van dit hoofdstuk de conclusies getrokken worden. 5.1 Discussie De Grebbelinie: Een vectorbenadering? De Grebbelinie dient in dit onderzoek als voorbeeld van een project waarbij erfgoed gezien wordt als vector. Maar de vraag die opkomt is of deze projecten daadwerkelijk volkomen representatief zijn voor een project dat is gebaseerd op erfgoed als vector. Een deel van de verkregen informatie duidt namelijk op ideeën en acties die meer gebaseerd zijn op een visie waarin erfgoed als sector of als factor wordt gezien. Zo zien we bij de analyse van de Grebbelinie bijvoorbeeld, dat het in eerste instantie burgers zelf zijn, verenigd in de ʻStichting Grebbelinieʼ, die voor de Grebbelinie als geheel aandacht vragen. Dit zou je natuurlijk als een particulier initiatief kunnen zien, waarin bewoners de waarde aangeven die het gebied voor ze heeft. Zo gezien zou deze waarneming passen in het plaatje van de vectorbenadering. Maar aan de andere kant, de bewoners waren zo bang dat de Grebbelinie nog meer zou worden aangetast door stedelijke ontwikkelingen, dat ze een erg defensieve houding aannamen. Ze wilden eerst en vooral dat de Grebbelinie gespaard bleef voor verdere achteruitgang. Ook heeft de stichting de Grebbelinie voorgedragen als Rijksmonument, waardoor het een beschermde status zou krijgen. Deze defensieve houding en de poging om de Grebbelinie eerder buiten de ruimtelijke ordening te plaatsen dan erin, zou je kunnen typeren als een sectorale visie op het
erfgoed. De sectorale instelling van de Stichting Grebbelinie is mede door de aansluiting bij de gebiedscoöperatie in de loop van tijd wel veranderd naar een meer op ontwikkeling gerichte houding, maar je merkt bij de leden van de stichting soms toch angst voor verandering. Uit dit voorbeeld blijkt dat het onrealistisch is om te denken dat in de praktijk in een planningsproces alleen aspecten van één van de benaderingen voor zullen komen. Realistischer is het om te zeggen dat de verschillende benaderingen waarschijnlijk altijd naast elkaar blijven bestaan en dat het per project verschilt welke benadering de boventoon voert. Particulier initiatief Tijden zijn veranderd sinds 2008, het begin van de kredietcrisis. In dit project is nog veel geld geïnvesteerd door de provincie. In het geval van de Grebbelinie is er een mooi resultaat bereikt. De plannen uit het uitvoeringsprogramma zijn klaar in 2016. Er ligt dan een aantrekkelijk gebied. Toch moeten we voorzichtig zijn het project in dit opzicht als voorbeeld te zien voor toekomstige projecten. Op het moment, en hoogstwaarschijnlijk ook in de toekomst, zullen overheden veel minder geld uit willen geven aan dit soort gebiedsontwikkeling. Je kunt jezelf de vraag stellen of het een voor- of nadeel is dat de Grebbelinie Rijksmonument geworden is, zeker vanuit de vectorbenadering bekeken. Joks Janssen zegt namelijk het volgende over de vectorbenadering: Erfgoedzorgers willen in het ontwikkelingsgerichte perspectief van de vectorbenadering actuele activiteiten en initiatieven plaatsen in een dynamisch continuüm van ruimte en tijd. Sporen uit het verleden zijn in deze benadering als de illustraties van een boek, ze helpen het verhaal te duiden en toegankelijk te maken maar het heeft weinig zin ze in ruimte of tijd te isoleren en conserveren. (Janssen et al., 2014) Met deze uitspraak geeft hij duidelijk aan dat het geen nut heeft om objecten en elementen alleen maar te beschermen, bijvoorbeeld tegen andere wijzen van 41
gebruik en ook tegen invloeden van buitenaf, die mogelijk veranderingen van het object met zich meebrengen. Nu de Linie een Rijksmonument geworden is, zullen dynamische ontwikkelingen zich moeilijker kunnen voordoen. Hier komt nog bij dat de vectorbenadering belang hecht aan particuliere initiatieven. De regelgeving die het gevolg is van de status van Rijksmonument kan belemmerend werken voor vrijwilligers omdat zij doorgaans minder op de hoogte zijn van regelgeving en hier vaak ook minder tijd voor hebben dan een professional. Deze belemmerende regelgeving zagen we ook al bij de aanvraag die de Stichting Grebbelinie bij het ministerie deed om de Grebbelinie Rijksmonument te laten worden. Het was een enorme papiermolen waar de betrokken vrijwilligers tegen aanliepen. Zij hebben zoveel inventarisaties moeten doen dat zij uiteindelijk degenen waren die de meeste kennis over het gebied hadden . De jaren erna, toen het project eenmaal gestart was, werd dat ook door instanties gezien. Gemeenten klopten bijvoorbeeld eerder bij hen aan als ze een specifieke vraag hadden, dan dat ze de hulp inriepen van professioneel werkenden. Je ziet dat deze vrijwilligers een grote macht qua kennis gekregen hebben. De vraag is dan ook waar de scheidingslijn tussen deze experts en professionele deskundigen ligt. Zo zien we dat, nadat de plannen van de Grebbelinie geschreven zijn, een groot deel van de in het begin aanwezige partijen uit het beeld verdwijnt, maar deze experts toch nog een rol blijven vervullen. Toen de plannen werden ontwikkeld en een gebiedsvisie werd geschreven, werden veel partijen uitgenodigd, waaronder burgers. Er was duidelijk sprake van samenwerking en uitwisselen van ideeën tussen burgers en professionals. Deze samenwerking leek problematischer te worden toen de uitvoeringsfase bereikt werd, waarin die mooie plannen handen en voeten moesten krijgen. Hier hing het in hoge mate af van het initiatief van de gemeente of en in
hoeverre de burgers betrokken werden. Er werd nog wel overlegd, maar vanaf dat moment werd de rol die deze burgers speelden beperkt. Integratie van kennis Zoals we lazen in het theoretisch kader, hebben Hans Ellerie en Theo Spek in het Drentsche Aa gebied een landschapsbiografie opgesteld. Dit hebben zij gedaan in het kader van een gebiedsvisie waarin het uitgangspunt was dat het landschap als inspiratiebron moest dienen voor de toekomst. Om zoʼn inspiratiebron te zijn, moest er kennis zijn over het gebied; daarom is voor de landschapsbiografie gekozen. Bij de Grebbelinie zien we hetzelfde streven naar ontwikkeling van het gebied aan de hand van de betekenis die het historisch landschap heeft. Het is daarom interessant om deze twee inrichtingsprojecten naast elkaar te leggen. In beide projecten komt naar voren dat de inbreng van kennis van bewoners erg belangrijk is. In beide methoden wordt gezocht naar manieren om de integratie van de kennis van partijen te bewerkstelligen. Bij de Grebbelinie is het vooral de samenleving die zich organiseert door bijvoorbeeld de oprichting van een gebiedscoöperatie. Er worden platformdagen georganiseerd en andere activiteiten in een informele setting, waar men met elkaar kan spreken over een gedeelde belangstelling voor het cultuurlandschap. Het verhaal wordt op deze manier actief gemaakt. Er is heel veel kennis bij deelnemers aan de verschillende activiteiten. Deze kennis wordt echter niet systematisch op één plek samengebracht en blijft wat gefragmenteerd. Er is minder een gemeenschappelijk gedeeld verhaal dan bij het Drentsche Aa project. Hier staat de biografie methode, zoals deze vanuit de wetenschap ontwikkeld is, centraal als methode van onderzoek. In deze biografie methode wordt veel moeite gedaan één verhaal te maken van alle kennis die bij bewoners in een gebied aanwezig is. Dit verhaal moet wel dynamisch blijven, er kan steeds worden toegevoegd. Bij deze 42
methode zijn het minder de niet professionele partijen, maar overwegend wetenschappers die de leiding in het proces hebben. Onder hun regie wordt kennis verzameld en komt het verhaal tot stand. Als het gaat om het praktisch maken van theorieën, zoals bij de vectorbenadering en bij de landschapsbiografie, wordt de burger als belangrijke participant gezien. Maar is dit niet een optimistische visie? Op bijvoorbeeld een platformdag heb je alleen te maken met geïnteresseerde mensen. Deze mensen kunnen heel wat tot stand brengen in een omgeving. Hoe representatief is deze groep voor de plaatselijke gemeenschap? Ervaren buitenstaanders een drempel? Als een drempel ervaren wordt zou je kunnen zeggen: hoe deskundiger de groep geïnteresseerden hoe hoger de drempel. Reflectie op onderzoeksmethoden Ik heb gekozen voor de casestudy. Daardoor ben ik op veel verschillende locaties geweest en heb ik het planningsproces van dichtbij gezien. Ik heb veel situaties meegemaakt en veel mensen ontmoet in verschillende functies. Ik heb geluisterd naar wat mensen zeiden en dit zo goed mogelijk geprobeerd te interpreteren. Als mensen mij iets vertelden heb ik niet altijd kunnen checken of dit feit door anderen ook zo ervaren werd. Ik vind dit geen probleem omdat in dit onderzoek de ervaring van de mensen voor mij belangrijk was en deze ervaring voor mensen een feitelijke situatie was. Een voordeel van mijn manier van onderzoek doen, is dat de mensen waarschijnlijk nauwelijks gemerkt hebben dat ik met een onderzoek bezig ben geweest. Ik heb het idee dat ik ze heb meegemaakt zoals ze zich normaal gesproken ook zouden gedragen.
43
5.2 Conclusie
In deze conclusie breng ik de -voor mij- meest belangrijkste uitkomsten van het onderzoek kort en krachtig naar voren. Ik geef aanbevelingen voor de praktijk en antwoorden op de onderzoeksvragen die zijn voortgekomen uit het onderzoeksdoel. Ik sluit af met aanbevelingen voor verder onderzoek. Het doel van deze scriptie is inzicht te geven in de rol die erfgoed in gebiedsontwikkeling kan hebben en hoe dit past in de nieuwe visie op ruimtelijke ordening, waarin erfgoed een richtinggevend onderdeel (vector) is. Ik besteed hierbij speciaal aandacht aan de rol van de burgers in dit proces, omdat deze belangrijker is geworden naarmate de markt en de overheid zich als gevolg van de financiële crisis meer teruggetrokken hebben. Deze doelstellingen zijn behaald met het beantwoorden van de volgende onderzoeksvragen: •
• • •
Hoe verloopt het proces van gebiedsontwikkeling waarin erfgoed als inspirerend principe (vector) wordt gezien in de praktijk? Welke rol spelen de burgers in dit proces? Tegen welke problemen loopt men op in dit proces? Welke voordelen biedt werken vanuit deze visie op gebiedsontwikkeling?
Creëer situaties waar mensen elkaar laagdrempelig kunnen ontmoeten De kracht van de vector benadering is dat gewone mensen -met hun kennis, hun wensen, hun inzet en hun creativiteit- een heel grote inbreng hebben in het ontwikkelen van hun leefomgeving. Omdat er zoveel persoonlijke kwaliteiten van de mensen ingezet worden, is het
goed ernaar te streven een zo groot mogelijke groep mensen te bereiken. Een risico is dat de planner alleen de in cultuur-historie geïnteresseerde burger aantreft op de door hem georganiseerde bijeenkomsten. Als verschillende groepen mensen niet met elkaar in contact komen, ontstaan er eilanden en kan een gebied nooit één daadkrachtig geheel vormen. Geef speelruimte Particuliere initiatieven moet je aanmoedigen en niet de kop in drukken. Geef speelruimte: zowel in immateriële zin als in materiële zin. Wat het eerste betreft, de planner moet zich ervan bewust zijn dat hij niet met professionals te maken heeft. Mensen kunnen grillig zijn. Dit vraagt om een flexibele benadering: meedenken, inleven en ruimte geven. Ambtenarij, strikte regels en een starre opstelling kunnen ontmoedigend werken. Maar ook in materiële zin moet de erfgoedsector het aandurven haar objecten ʻlos te latenʼ, zodat mensen vrijheid hebben er op een eigen manier betekenis aan te geven. Geef in alle fases van het proces duidelijke informatie Er zijn veel partijen, elk met een eigen taal, opvatting en denkwijze. Als deze partijen met elkaar communiceren moeten ze dat wel doen op een manier waar ze allemaal inspiratie uit kunnen halen. Een duimendikke ecologische inventarisatie van een wetenschapper zal snel in de onderste bureaula van een politicus verdwijnen. Creëer een interactief, centraal en continu platform Er is zoveel kennis aanwezig. Het is zonde als men daar niet gemakkelijk toegang tot heeft. Het mooie van zoʼn centraal punt is dat iedereen er in kan zetten wat hij belangrijk vindt. De informatie die daar verzameld wordt, zal daarom heel divers zijn. Ieder kan daar wat van zijn gading vinden: politici, natuurliefhebbers, schoolkinderen en beleidsmakers. 44
En tot slot: -Een planner moet zich ervan bewust zijn dat in de praktijk, ook binnen een project met een vectorale aanpak, ook de sectorale en de factorale visies op het erfgoed terug te vinden zijn. Aanbevelingen voor verder onderzoek Erfgoed als geldmaker In dit onderzoek is er meerdere keren gesproken over economische waarde of ook wel gebruikswaarde van erfgoed. Erfgoed zou een in geld uitgedrukte meerwaarde kunnen opleveren voor andere functies in het gebied. Zo wordt er vaak vanuit gegaan dat de aanwezigheid van erfgoed de waarde van omliggende huizen of woonwijken opstuwt. Ik ben benieuwd geworden of er een methode ontwikkeld kan worden waarmee deze economische waarde van het erfgoed zichtbaar kan worden gemaakt. Deze vraag kan een aanleiding voor een vervolg onderzoek zijn. Het einde van het project? Veel gebiedsontwikkelingen hebben een duidelijke agenda voor de uitvoering van het project. De financiën zijn rond gekomen (vaak met grote bijdrage van de overheid) en de ontwikkeling kan beginnen. Dit is ook het geval bij de gebiedsontwikkeling van de Grebbelinie. Wat ik mij nu afvraag is wat er gebeurt in de Grebbelinie na deze stormachtige ontwikkeling. Vindt er doorontwikkeling en beheer plaats na afloop van zoʼn groot project? En door wie dan? Een analyse van een dergelijke case kan veel bijdragen aan de kennis op dit gebied.
45
46
Bronvermelding -Allmendinger, P. (2002). Planning Theory. (Hampshire:Palgrave) -Assche, K.A.M. van & Duineveld, M. (2009). Als de goudprijs hoog genoeg is, wordt het oude sieraad snel gesmolten: over het begrip ‘intrinsieke waarde’ In: Het cultuurhistorisch argument; Essaybundel (Utrecht:Projectbureau Belvedere) -Beunen, R. & Janssen, J. (2012). De burger als erfgenaam. Over de vermaatschappelijking van stedelijk erfgoed. Essays toekomst van de stad. Raad van de leefomgeving en infrastructuur, 26-30 -BIO-plan Drentsche Aa 2.0. (2013). Arcadis 2013 -Bloemers, J.H.F. (2010). The Cultural Landscape & Heritage Paradox: Protecting and Development of the Dutch Archaeological Historical Landscape and its European Dimension, In Bloemers & Kars & van der Valk. The Cultural Landscape & Heritage Paradox: Protecting and Development of the Dutch Archaeological Historical Landscape and its European Dimension(Amsterdam: Amsterdam University press) -Creswell, J.W. (2009). Research design: qualitive, quantitative, and mixed methods approaches (California:Sage) -Dauvellier, P. (2004). Ruimtelijke kwaliteit als recept. ROM Maandblad voor Ruimtelijke ontwikkeling 3, 26-29 -Dings, M. & Witsen, P.P. (2009). Belvedere.nu. Praktijkboek cultuurhistorie en ruimtelijke ontwikkeling. (Matrijs:Utrecht) -Doorewaard, H. & Verschuren, P. (2007). Het ontwerpen van een onderzoek. (Den Haag: Boom Lemma uitgevers)
-Duineveld, M. (2006). Van oude dingen, de mensen, die voorbij gaan...: Over de voorwaarden meer recht te kunnen doen aan de door burgers gewaarde cultuurhistories (Delft: Eburon) -Duineveld, M., Koedoot, M., Lengkeek J., (2004). Constructies van beton & Iemand die tegen zijn hond zegt: ʻvliegʼ, Zes beschouwingen over de omgang met en de betekenissen van ʻerfgoedʼ in de context van maatschappelijke processen, landschap en ruimtelijke ordening. (Wageningen Universiteit) -Ellerie, H. & Spek, T. (2010). The cultural biography of landscape as a tool for action research in the Drentsche Aa National Landscape, In Bloemers & Kars & van der Valk. The Cultural Landscape & Heritage Paradox: Protecting and Development of the Dutch Archaeological Historical Landscape and its European Dimension(Amsterdam: Amsterdam University press) -Grijzenhout, F. (2007). Erfgoed, de geschiedenis van een begrip. (Amsterdam:Amsterdam University Press) -Hendrikx, J.A. (1999). Cultuurhistorie voor stad en land (Utrecht: Matrijs) -Hidding, M., Kolen, J., Spek, Th. (2001). De biografie van het landschap: Ontwerp voor een inter- en multidisciplinaire benadering van de landschapsgeschiedenis in cultureel erfgoed. In Bodemarchief in behoud en ontwikkeling: de conceptuele grondslagen (Assen: Koninklijke van Van Gorcum) -Janssen, J. (2012). De toekomst van het verleden: Ruimtelijke ordening en erfgoedzorg na Belvedere, Inaugurele rede Wageningen University -Janssen, J., Luiten, I., Renes, H. & Rouwendal, J. (2014). Karakterschetsen. Nationale Onderzoeksagenda Erfgoed en Ruimte (Amersfoort:Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) 47
-Janssen, J., Luiten, I., Renes, H. & Rouwendal, J. (2013). Oude sporen in een nieuwe eeuw, de uitdaging na Belvedere. (Amersfoort:Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)
-Zande, van der A. (2009). Erfgoed en ruimtelijke ordening. Erfgoed en ruimtelijke planning. Sterft, gij oude vormen en gedachten! Reeks planologie. (Den Haag:Sdu Uitgevers) Figuren
-Kolen, J, (2007). De biografie van het landschap. Vitruvius, 1, 14-18. Paginavullende fotoʼs: Corneel de Wilde, www.kogelvis.com -Meijles, E.W. & Spek, Th. (2009). Het maken van een landschapsbiografie: over het gebruik van historische kennis voor het toekomstige landschap. Ministerie van LNV, i.h.k. RIGO/2006/KC/ 067-02. 16 p -Nota Belvedere. (1999). Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Verkeer en Waterstaat. (1999). (Den Haag:VNG) -Novio Consult & Strootman Landschapsarchitecten. (2004). Landschapsvisie Drentsche Aa. Staatsbosbeheer. Rapportnummer 2004-1
Figuur 1. Uit: -Janssen, J., Luiten, I., Renes, H. & Rouwendal, J. (2014). Karakterschetsen. Nationale Onderzoeksagenda Erfgoed en Ruimte (Amersfoort:Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) Figuur 2. Uit: -Janssen, J., Luiten, I., Renes, H. & Rouwendal, J. (2014). Karakterschetsen. Nationale Onderzoeksagenda Erfgoed en Ruimte (Amersfoort:Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) Figuur 3. http://www.compendiumvoordeleefomgeving.nl/indicatoren/ nl1486-Drentsche-Aa.html?i=12-148 Figuur 4. http://heideschipborgnl.webklik.nl/page/nationaal-landschapdrentsche-aa-
-Provincie Utrecht. (2006). De Grebbelinie Boven Water!, gebiedsvisie voor de Grebbelinie
Figuur 5. www.drentscheaa.nl
-Provincie Utrecht. (2008). Marketingsstrategie Grebbelinie
Figuur 6. grebbelinie: http://www.marsethistoria.nl/artikelen/ linies_en_stellingen.htm
-TNS NIPO. (2007). Grebbelinie boven water!, rapport in opdracht van Provincie Utrecht. (Amsterdam:TNS NIPO)
Figuur 7. www.drentsche
-Van der Valk, A.J.J. (2010). Planning the past. Lessons to be learned from ‘Protecting and Developing the Dutch Archaeological-Historical Landscape’. In Bloemers & Kars & van der Valk. The Cultural Landscape & Heritage Paradox: Protecting and Development of the Dutch Archaeological Historical Landscape and its European Dimension(Amsterdam: Amsterdam University press)
Figuur 8. Eigen foto Figuur 9. Grebbelinie.nl Figuur 10. Eigen foto Figuur 11. Eigen foto 48
Figuur 12. Eigen foto Figuur 13. Eigen foto
49
50
Appendix I Gesproken personen en bijgewoonde vergaderingen -Prof. dr. ir. Theo Spek, Rijksuniversiteit Groningen, betrokken bij het project van de Drentsche Aa -Herman de Ruiter, Projectmanager “Grebbelinie” van gebiedscoöperatie O-gen (voorheen projectbureau SVGV genaamd) -Bert Rietberg, Voorzitter Stichting Grebbelinie -Erwin Jansma, Wethouder Leusden -Jose Huurdeman, Schrijver van het boek, “Dorpen op Drift, Leusden en de Grebbelinie” -Henk Slotboom, Secretaris Historische kring Leusden -Vrijwilliger Eemlijn, fietsboot -Hans Peter Reinders, Beleidsmedewerker landschap en natuur, gemeente Leusden. -Aanwezig bij projectgroepoverleg Grebbelinie Boven Water, gebiedscoöperatie O-gen (voorheen projectbureau SVGV), Scherpenzeel -Aanwezig bij overleg Recreatieve Ondernemers Grebbelinie, gebiedscoöperatie O-gen (voorheen projectbureau SVGV), Scherpenzeel -Aanwezig bij Platform bijeenkomst Grebbelinie Boven Water, Opheusden
51