ERASMUS VOOR DE KLAS VOOR LEERKRACHTEN EN GEÏNTERESSEERDEN
SECUNDAIR ONDERWIJS: TWEEDE/DERDE GRAAD
DEEL 1: HET LEVEN VAN ERASMUS (Rotterdam, 27 oktober 1466/1467 of 1469 – Bazel 12 juli 1536) De 11e grootste Belg volgens “De Grootste Belg” De kleine Erasmus Erasmus heeft altijd heel geheimzinnig gedaan over zijn geboortejaar en daardoor weten we niet of hij in 1467, 1466 of misschien wel in 1469 is geboren. Zijn geboortedag weten we wel: op 28 oktober vierde Erasmus zijn verjaardag. Zijn vader en moeder zijn Rogier Gerritsen en Margaretha. Zijn ouders noemen hem Gerrit. Hij is hun tweede kind; zijn drie jaar oudere broer heet Pieter. Als Erasmus ongeveer zes jaar oud is, verhuist hij met Pieter en zijn moeder naar Gouda. Erasmus komt nooit meer terug in Rotterdam. Deze wereldberoemde Rotterdammer heeft hier dus niet zo lang gewoond! Toch zet hij later het Latijnse Roterodamus achter zijn naam, zodat iedereen weet dat hij uit Rotterdam komt. Onder al zijn brieven en boeken staat Erasmus Roterodamus: Erasmus de Rotterdammer. Misschien vond hij Erasmus, de naam van een katholieke heilige, gewoon een mooiere naam dan Gerrit. En later zet hij er nog een Latijnse naam bij: Desiderius, de ‘gewenste’. Zo kennen we hem nu: Desiderius Erasmus Roterodamus.
Erasmus gaat naar school Kinderarbeid was toen gewoon in Nederland, zeker voor de kinderen van arme mensen. Zij leerden niet lezen of schrijven, niemand vond dat nog nodig. Maar Erasmus mocht naar school. Als hij ongeveer zeven jaar is gaat Erasmus naar zijn eerste school in Gouda om te leren lezen,
1
schrijven en rekenen. En ook om Latijn te leren. Erasmus vindt dat hij er weinig leert en hij ligt vaak overhoop met zijn meester, Pieter Winckel. Op deze school krijgt hij wel zijn eerste vriend: Willem Hermans, een vriend voor het leven. Maar Erasmus wordt ook gepest op school, omdat zijn ouders niet zijn getrouwd. Zijn vader woont niet bij hem, want hij is een priester. Priesters mogen niet trouwen en ook geen kinderen krijgen. Erasmus en zijn broer zijn dus kinderen die er eigenlijk niet mogen zijn. Zijn hele leven schaamt Erasmus zich daarvoor. Ook zijn zelf gekozen naam Desiderius, de ‘gewenste’, kan met die schaamte te maken hebben. Dit is ook de reden waarom we niet zeker weten wanneer Erasmus is geboren. We denken nu dat het in 1469 was. Erasmus zelf zei dat het in 1467 was, misschien omdat zijn vader toen nog geen priester was. Een leugentje, dat alles minder erg zou maken. Erasmus wordt wees Als Erasmus zestien of zeventien jaar is sterft zijn moeder, en zijn vader haalt Pieter en Erasmus terug naar Gouda. Maar hij kan niet veel voor ze doen, want enkele maanden daarna sterft ook hij. Zijn moeder is gestorven aan de pest, een ziekte die in de de middeleeuwen veel voorkwam en waar duizenden mensen aan doodgingen. Er was bijna geen genezing van mogelijk. Erasmus blijft zijn hele leven bang voor de pest. Drie voogden voor Erasmus Nu ze geen ouders meer hebben, worden er drie voogden de baas over Pieter en Erasmus. Die moeten ervoor zorgen dat de jongens een goede opleiding en verzorging krijgen. Ook passen ze op het geld van hun ouders, dat de jongens zullen krijgen als ze volwassen zijn. De belangrijkste voogd is zijn oude schoolmeester, Pieter Winckel, aan wie Erasmus echt een hekel heeft. De voogden luisteren niet naar wat de jongens zelf willen. Zij willen dat de jongens in het klooster gaan wonen. Daar kunnen ze les en verzorging krijgen, en het kost niks. Erasmus en Pieter weigeren allebei! Zo groeit Erasmus op, hij heeft het niet makkelijk. Hij heeft wel dromen, maar hij kan niet zelf kiezen hoe hij leven wil. Hij leest veel, en al weet hij nog niet precies wat hij wil worden, hij wil erg graag verder leren. Erasmus wil een goed ‘redenaar’ worden en zelfstandig leren denken. Hij wil ook nog beter worden in het Latijn, want alle boeken zijn in die taal geschreven. Ook de oude boeken van de Romeinen, sommige nog van voor het Christendom. En later wil hij ook Grieks leren, om de ideeën te kunnen lezen van de oude Grieken, die andere dingen zeiden dan de katholieke kerk. Die oude Griekse en Romeinse schrijvers noemen we nu ‘de klassieken’. Op school heeft hij juist de smaak te pakken gekregen van deze nieuwe ideeën. Maar hoe meer Erasmus voor zijn wensen en dromen opkomt, hoe meer hij de voogden tegen zich krijgt. Al die moderne ideeën van Erasmus, daarvan willen ze niets weten. Erasmus' kennismaking met het Humanisme In die tijd bestond er in Europa maar één geloof, het rooms katholieke. Dat was het enige goede geloof. Je kon gewoon niet kiezen. Ieder kind werd er in opgevoed. Dus ook Erasmus. Dit geloof leerde je om alle nare dingen in het leven maar te verdragen, en jezelf niet belangrijk te vinden. Als je dan goed geleefd had, volgens de regels van het geloof, kwam je na je dood in de hemel en pas daar zou je gelukkig worden. Dat was je beloning. En als je niet volgens die regels had geleefd kwam je in de hel. Daar brandde je in het vuur, dat was je straf. Maar er kwamen mensen die daar anders over dachten. Zij vonden dat het leven niet alleen maar geduldig lijden hoefde te zijn, maar dat je er zelf iets van kon maken. En door de boeken van de oude Grieken en Romeinen te lezen, die ‘klassieken’, kregen ze nieuwe ideeën. Zij vonden dat de mens zelf kon oordelen over goed en kwaad. Dat een mens goed kon zijn zonder straffen of beloningen, zoals hemel of hel. De mensen
2
die er zo over dachten gingen uit van de mens, zij werden ‘humanisten’ genoemd. Dat woord komt van het Latijnse humanitas, en betekent ‘mens-zijn’. Erasmus was daar erg in geïnteresseerd. Hij zou later een beroemde humanist worden, maar hij blijft ook zijn hele leven rooms-katholiek. Hoe gaat het nu verder met Pieter en Erasmus en hun voogden? Niemand krijgt echt zijn zin, er komt een soort tussenoplossing. De jongens willen naar de universiteit, maar ze mogen naar een school in Den Bosch. Ze gaan wonen in het Domus Pauperum, dat is Latijn en betekent: ‘Huis van de armen’. Daar wonen jongens die later monnik zullen worden. Deze school is veel slechter dan hun vorige school in Deventer, en lijkt helemaal niet op een universiteit. Erasmus is al snel beter dan zijn klasgenoten, en zelfs beter dan sommige van de meesters. Erasmus haat deze school, de broeders proberen de wil van de leerlingen te breken met slaan en strenge straffen. Gelukkig merkt één meester al snel dat Erasmus veel verder is dan de andere leerlingen. Hij laat hem een Latijns boek bewerken voor gebruik op school. Erasmus vindt het boek en de schrijver ervan heel interessant en geniet van deze opdracht. In zijn dromen ziet hij zich als student aan een beroemde buitenlandse universiteit, hij zal een dichter worden, een schrijver, een geleerde. Erasmus is dan ongeveer achttien jaar. Als de pest weer uitbreekt sterft één van de voogden. De twee overgebleven voogden zeggen dat het geld van hun ouders op is, en dat er voor de jongens dus maar één ding overblijft: monnik worden! Erasmus is kwaad, hij denkt dat de voogden het geld ingepikt hebben, maar hij kan niets doen. Al zijn dromen, zijn hoop op een studie aan de universiteit, moet hij opgeven. Erasmus probeert zijn broer over te halen om samen weg te lopen en zo te proberen toch een plaats aan een universiteit te krijgen. Misschien kunnen ze in een tehuis voor arme studenten gaan wonen, en met lesgeven genoeg verdienen om papier en inkt te kopen. Maar de voogden vragen iemand uit het klooster om de jongens over te halen toch maar monnik te worden. In het klooster zullen ze rustig kunnen leven en studeren. De buitenwereld is gevaarlijk, met rovende en moordende soldatenbendes, boze boeren, gevechten tussen burgers, de pest, overal was gevaar. In het klooster zijn ze veilig. Pieter is de eerste die toegeeft, hij gaat naar een klooster in de buurt van Delft. Nu staat Erasmus er alleen voor. Een oude schoolvriend van Erasmus, die monnik is geworden, komt met Erasmus praten. Die vriend leest ook graag in de oude Griekse boeken (de ‘klassieken’) net als Erasmus. Hij is zo tevreden in het klooster, dat Erasmus gaat twijfelen. Erasmus zoekt hem daar op en vindt dat zijn vriend het er helemaal niet slecht heeft. En in 1487 besluit Erasmus ook naar het klooster te gaan, tot opluchting van zijn voogden. Erasmus zal er de rest van zijn leven spijt van hebben! Erasmus gaat naar het klooster In het begin bevalt het kloosterleven Erasmus wel, hij past zich makkelijk aan. Overdag leeft Erasmus het gewone leven van een kloosterling, maar ’s nachts gaat hij stiekem naar de kloosterbibliotheek en leest daar de ‘klassieken’. Hij krijgt er vrienden die ’s nachts naar zijn kamer komen om te praten, te lezen en te lachen over grappige toneelstukken en spotgedichten. Erasmus leeft in het klooster, maar voelt zich meer student dan monnik. Hij hoeft niet aan alles mee te doen, zoals het vasten en het nachtelijk bidden, omdat hij zo vaak ziek is. Daar houdt hij zijn hele leven last van, maar hij knapt altijd weer op. Hij schrijft gedichten, schildert, maakt muziek, en hij schrijft zijn eerste boekje. Over hoe een christen zou moeten leven. In het Latijn
3
natuurlijk, de ‘Contemptu Mundi’. Maar hij haalt maar weinig ideeën uit de bijbel, het meeste komt uit andere, niet-christelijke boeken. Als Erasmus geld had gehad, of iemand die het hem wilde geven, had hij een geleerde kunnen worden. Dat was toen een vak, net als bakker of smid. Maar na één jaar, hij is dan negentien, moet Erasmus de gelofte afleggen. Daarmee belooft hij dat hij zijn hele leven in het klooster zal blijven. Het lijkt wel of hij dan nog niet beseft wat dat voor hem zal betekenen. Op 25 april 1492, als Erasmus 22 is, wordt hij priester, net als zijn vader ooit was. Er is geen weg meer terug. Toch op reis In het klooster is iemand die Erasmus graag mag. Hij zorgt ervoor dat Erasmus als secretaris mee op reis mag met een bisschop naar Zuid Europa. Erasmus is blij, zo kan hij het klooster verlaten. Ook later in zijn leven probeert Erasmus er vaak voor te zorgen dat mensen hem graag mogen. Op die manier krijgt hij hulp, geld, en de kans om te schrijven. Hieronder een stukje uit een brief van Erasmus aan Willem Hermans, zijn oude vriend van de basisschool. In de brief staan tips om hulp te vinden in Engeland, Erasmus hoopt dat ze er allebei iets aan zullen hebben. “Schrijf hem hoeveel vreugde de schone letteren iemand bieden, loof mij en prijs jezelf welwillend aan. Geloof mij Willem, het zal ook jouw naam ten goede komen. Hij is iemand die veel gezag heeft bij de zijnen: je zult iemand hebben die je geschriften in Engeland verspreidt…” Brieven van Erasmus Als je in de middeleeuwen iemand wilde spreken die ver weg woonde, dan kon je niet bellen, geen sms’je turen, niet mailen of msn-en. Je moest er zelf naar toe, op reis, of je schreef een brief. Die brief kon je niet in een brievenbus stoppen, want er was nog geen post. Daarom gaf je die brief mee aan iemand die op reis ging, iemand die je vertrouwde. Briefgeheim? In zo’n brief schreven mensen niet alleen hoe het met ze ging, maar bijvoorbeeld ook wat er in hun omgeving gebeurd was. Ze vertelden wat ze beleefd, gehoord of gelezen hadden, en hoe ze over die dingen dachten. Ze konden mensen bespotten, of grappige verhalen vertellen. Ze konden kagen over anderen, of over geldgebrek. En ze vroegen de mening van de lezer, of misschien wel om goede raad, hulp of geld. En ze reageerden op elkaars brieven. Het was in die tijd niet zo dat de brenger van de brief hem netjes dicht liet. Nee, hij las hem, en liet hem onderweg ook aan anderen lezen. Dat vinden wij nu misschien wel gek, en niet netjes, maar toen was het heel gewoon. Je kon dus geen grote geheimen in je brief zetten! Je brief was voor de mensen onderweg ook een soort krant met de laatste nieuwtjes, of een soort tijdschrift met allerlei verhalen, meningen en ideeën. Dus als je zo’n brief schreef probeerde je om er een interessante, mooi geschreven brief van te maken. Uit een brief van een vrolijke Erasmus over de gewoonte van het kussen in Engeland: “Bovendien bestaat er een nooit genoeg te loven gewoonte: als je ergens heen gaat, word je met kussen ontvangen, bij het vertrek word je met kussen uitgelaten. Je komt terug, weer wachten je kusjes. Men brengt een bezoek en zoete lippen worden je toegestoken, men neemt afscheid van je en weer worden zoentjes gewisseld. (…) Waarheen je je ook begeeft, het is volop kussen.” Als je vroeger iemand toch een belangrijke brief wilde schrijven die anderen niet mochten lezen, kon je dat doen in geheimschrift. Ook Erasmus doet dat. Hij schrijft twee brieven, één in een code en een andere met de sleutel voor die code. Deze twee brieven stuurt hij met twee verschillende mensen mee.
4
Boeken van Erasmus Erasmus wilde al jong boeken schrijven. In zijn boeken wilde hij zijn mening geven over het geloof en over hoe mensen samen moesten leven. Daar is hij ook heel beroemd mee geworden, door zijn boeken weten we wat hij van dingen vond. Monikkenwerk In de vroege middeleeuwen waren er alleen nog handgeschreven boeken. Er waren van elk boek maar heel weinig exemplaren. Als ze er meer van wilden hebben werd het boek door monniken helemaal overgeschreven en vaak ook nog prachtig versierd. Het overschrijven van een dik boek was soms wel jaren werk. Geschreven en gedrukte boeken Als je een boek geschreven had konden maar weinig mensen jouw boek lezen. Boeken lagen in kloosters overal in Europa, als je ze wilde lezen moest je op reis. De uitvinding van de boekdrukkunst was dus een enorme verandering, net zoiets als de uitvinding van Internet. Ineens konden heel veel mensen overal jouw boek kopen en lezen. In de tijd van Erasmus was juist de boekdrukkunst uitgevonden. Erasmus was blij met die nieuwe uitvinding en maakte er enthousiast gebruik van. Daarom zijn zijn boeken heel veel gedrukt en gelezen. Zonder de boekdrukkunst was Erasmus niet zo beroemd geworden. Hierover een stukje uit een brief van Erasmus, dit keer aan Aldus Manutius, een beroemde drukker in Venetië. “Badius heeft ze voor eigen rekening gedrukt, en met succes, naar hij schrijft; want hij heeft reeds de voldoening gehad alle exemplaren te verkopen. Maar er wordt niet gezorgd voor mijn goede naam, want het wemelt overal van de drukfouten. (…) Ik zou echter wel denken dat mijn werken onsterfelijk zouden worden, als ze het licht zagen, gedrukt in uw letters vooral in die hele kleine lettertjes, die allermooiste. Zo zou het maar een klein boekje zijn en zonder veel kosten uitgegeven kunnen worden…”
Vier lege bladzijden, Erasmus' eerste klas Erasmus zit vol ideeën, maar hij wordt nog niet door veel mensen gelezen. Dan krijgt hij een 5
onverwachte kans. Een uitgever is bezig met het drukklaar maken van een boek. Over de geschiedenis van Frankrijk, van een beroemde schrijver. Maar hij heeft acht bladzijden over. Die kunnen natuurlijk niet leeg blijven. Vier worden er gevuld met een gedicht van de schrijver en twee verzen van twee humanistische schrijvers. Nu zijn er nog vier bladzijden over. De uitgever kent Erasmus van zijn brieven, en hij vraagt Erasmus om iets voor deze laatste bladzijden te schrijven. Erasmus is er heel blij mee en schrijft een stukje in een mooie stijl. Het is een groot succes, en door dit stukje wordt Erasmus in één klap bekend bij een groter publiek.
Rond 1400 ontdekten ze een manier om één bladzijde honderd keer af te drukken. Boeken werden goedkoper en meer mensen gingen leren lezen en schrijven. Links zie je hoeveel drukkerijen er in Europa waren in 1470, rechts hoeveel het er zijn in 1500: wel 226!.
Voorzichtig Erasmus! Na dit succes wil Erasmus graag nog een boek laten drukken, ‘de Anti-barbaren’, zodat iedereen zal weten hoe hij over de dingen denkt. Het is geschreven in de vorm van een gesprek tussen vrienden. Als je het leest is het net of je de vrienden samen hoort praten, ze hebben verschillende meningen en gaan met elkaar in discussie. Die vorm om iets te vertellen heeft Erasmus later nog vaak gebruikt. Het is een handige manier om verschillende meningen te laten horen. Hoezo heet het boek ‘de Anti-barbaren’? Barbaren was een scheldwoord. Gewone burgers en kloosterlingen waren er trots op dat zij door zelf de ‘klassieken’ te bestuderen, meer wisten dan leraren en professoren aan de universiteit. Het gaat over hoe dom de ‘barbaren’ zijn, die niets begrijpen van wetenschap, kunst, en goede boeken. Maar de uitgever raadt het Erasmus af. Daar is een goede reden voor. Erasmus is afhankelijk van het geld dat Bisschop Hendrik van Bergen hem geeft. Erasmus was bij hem in dienst als secretaris, en mag nu van hem studeren in Parijs. De kans is groot dat de Bisschop het niet met zijn nieuwe ideeën eens is, en dan mag hij zijn studie misschien niet af maken. En er is kans dat hij dan weer terug moet naar het klooster. Erasmus geeft in zijn boeken vaak kritiek op mensen en situaties. Soms beseft hij zelf dat het gevaarlijk is, dan laat hij het uitgeven zonder zijn naam erop, anoniem dus. Maar mensen die zijn boeken en schrijfstijl kennen zien toch wel dat het van Erasmus is. Een gevaarlijke opdracht Paus Julius ll, de hoogste leider van de katholieke kerk heeft ook over Erasmus gehoord. Hij wil hem een opdracht geven. Is die Erasmus niet een enorm goed redekunstenaar? Dan moet Erasmus voor de paus maar eens een mooie rede schrijven. Een stuk waarin hij zegt dat de paus het recht heeft om oorlog te voeren tegen Venetië. Het is een opdracht die Erasmus helemaal niet ziet zitten. Hij moet aardige en goede dingen schrijven over paus Julius. Erasmus vindt hem vreselijk, omdat hij zo graag en veel oorlog voert. Maar in zijn rede moet hij hem prijzen om al die oorlogen, en zeggen dat hij goede redenen voor nieuwe oorlogen heeft. Wat nu? Erasmus voelt zich niet zo dapper, hij wil de paus niet kwaad maken. Maar hij wil ook niet liegen en dingen zeggen die hij helemaal niet meent. Hij schrijft een redevoering waarin hij heel knap zijn eigen mening geeft, maar op een manier waar de paus niet kwaad om kan worden. De paus is stomverbaasd. Hij had verwacht dat Erasmus hem zou vleien, en gelijk zou geven. Maar hij is ook onder de indruk van het
6
knappe taalgebruik, en de moed van Erasmus. Hij straft Erasmus niet, maar spreekt hem streng toe: Erasmus kan zich voortaan beter niet in de zaken van vorsten mengen, omdat hij er niks van begrijpt. Erasmus is opgelucht, het is goed afgelopen. De Adagia Terwijl Erasmus in Parijs opknapt na een ziekte brengt zijn vriend, de uitgever Gaguin, hem een boek. Het is een verzameling spreekwoorden uit de Griekse en Latijnse klassieken. Dat brengt Erasmus op een idee, hij zal ook zo’n boekje schrijven. Zo ontstaat het beroemde ‘Adagia’, vol ideeën en adviezen. Adagia zijn spreekwoorden, die Erasmus uit de Griekse en Latijnse klassieken verzameld heeft. Erasmus heeft er zijn eigen uitleg en commentaar bij geschreven. Gelukkig heeft hij met de ‘Adagia’ veel succes, en het boek wordt overal bekend. Een nieuw deel van de Adagia schrijft hij in de drukkerij, terwijl de drukker het al aan het drukken is! De bladzijden worden onder zijn handen weggepakt zodra ze klaar zijn. Om hem heen wordt druk gewerkt. Er lopen bezoekers in en uit, die druk praten over zijn werk. Erasmus blijft er heel rustig onder en schrijft bladzijde na bladzijde, zó uit zijn hoofd. In de loop der jaren zal Erasmus er steeds meer bijschrijven, het wordt een steeds dikker boek. De stukjes van Erasmus worden later belangrijker dan de spreekwoorden zelf. In 1500 verschijnt zijn eerste ‘Adagia’ boekje met honderd teksten. Aan het eind van zijn leven heeft hij er dan meer dan drieduizend verzameld. In Erasmus’ tijd waren de adagia enorm succesvol, iedereen las ze. Twee voorbeelden van zulke spreekwoorden, met uitleg: “De buik heeft geen oren”: Als mensen honger lijden, luisteren ze niet meer naar goede raad, en denken ze niet meer aan goed en kwaad. “Slechte gewoonten leveren goede wetten op”: Medicijnen worden uitgevonden omdat er ziektes zijn, als iedereen gezond was had je ze niet nodig. Wetten worden bedacht omdat mensen slechte dingen doen, als iedereen goed was, had je geen wetten nodig. Hieronder staan uitspraken van Erasmus met goede raad, maar ook met kritiek. Over hoe je moet leven: 1 Kies van twee kwaden het minste. 2 Zij die zich in het begin het meeste haasten, schieten tegen het eind meestal het minste op. 3 Zolang de mens ademt hoeft hij niet te wanhopen. Over leren en talent hebben: 4 Het is de grootste dwaasheid dingen te leren, die men later weer moet vergeten. 5 Verborgen talent bezorgt geen roem. Over zijn vaderland: 6 De hele wereld is mijn vaderland. 7 Thuis is overal. Over omgaan met verschillen: 8 Niets is zo gemakkelijk, als te minachten wat vreemd is, niets ook zo stompzinnig. Over oorlog voeren: 9 Door een moord wordt iemand een misdadiger, maar door vele moorden een held. 10 De oorlog is zo onrechtvaardig dat hij gewoonlijk door de grootste schurken het beste wordt gevoerd.
7
11 Er zijn omstandigheden waarin men de vrede moet kopen: men betaalt er nooit te veel voor. Erasmus als onderwijzer Om zelf wat geld te verdienen en niet zo afhankelijk te zijn van anderen gaat Erasmus zelf les geven. Hij geeft geen les aan kinderen. Zijn leerlingen zijn jonge kooplieden. Zij zijn door hun vader naar Parijs gestuurd voor hun ontwikkeling en om talen te leren. Erasmus heeft goed nagedacht over het onderwijs dat hij wil geven. Hij vindt dat de onderwijzer moet ontdekken welke talenten zijn leerlingen hebben om hen te helpen die te ontwikkelen. Niet door hardheid en minachting. Erasmus wil bevriend zijn met zijn leerlingen en niet de strenge schoolfrik zijn die hij zelf zo gehaat heeft. Daaraan zie je ook al hoe Erasmus denkt over hoe mensen met elkaar moeten omgaan. Goede manieren Erasmus vindt goede manieren ook erg belangrijk. Hij schrijft in 1530 een boekje over ‘hoe het eigenlijk hoort’. Dat boekje heeft veel invloed gehad op de goede manieren in Europa. Voor één van zijn leerlingen, de elfjarige Hendrik van Bourgondië, schreef Erasmus een boekje vol leefregels, om hem te helpen zich goed te gedragen. Zodat hij iemand kan worden die zich op zijn gemak voelt in het dagelijks leven omdat hij weet hoe het hoort. Regels over de omgang met andere mensen, zoals deze: “Je ogen moeten altijd rustig en vriendelijk staan en respect uitstralen voor ieder die je ontmoet”. Erasmus en het geldgebrek Zijn hele leven is Erasmus afhankelijk van ‘gulle’ gevers. Van de uitgever krijgt hij vijftien gulden (± zeven euro) voor de ’Adagia’, meer dan hij verwachtte. Het is in die tijd nog niet de gewoonte dat een schrijver voor zijn werk wordt betaald. Het is een eer om een boek te mogen schrijven. Maar Erasmus heeft het geld hard nodig. Het geld was wel veel meer waard dan nu. In een kleine stad kun je voor tien gulden een jaar lang wonen en eten. Maar Erasmus woont in Parijs, waar alles erg duur is. Hij heeft ook geld nodig voor boeken om te bestuderen, en voor de reizen die hij wil maken om met andere geleerden te kunnen spreken. Erasmus heeft geen behoefte aan een luxe leven, als hij maar kan reizen, schrijven en zich ontwikkelen dan is het leven goed. Erasmus vraagt in een brief om: “Een mat maar welgebouwd paard voor mijzelf, om naar links en rechts mij vrijelijk te kunnen bewegen, nog een paard voor mijn boeken en schrijfbenodigdheden, een derde paard voor een vlug en knap bediende, desnoods in staat uit naam van zijn meester een letterkundige boodschap over te brengen”. Op reis In 1506 komt een droom van Erasmus uit, een reis naar Italië. Nooit heeft hij daar geld voor gehad. Nu wordt hij gevraagd een paar studenten te begeleiden op een reis langs Italiaanse universiteiten. Erasmus is een enthousiaste reiziger, maar een nog enthousiaster schrijver en de tijd die hij te paard doorbrengt laat hij niet verloren gaan. Zelfs in het zadel gezeten schrijft hij zijn ideeën in het klad op, ’s avonds in de herberg schrijft hij ze in het net over. In 1509 is Erasmus weer op reis, dit keer op weg naar Engeland. Weer rijdt hij met zijn paard over de Alpen. Dit keer schrijft hij aan een boek dat heel beroemd zal worden, de ‘Lof der Zotheid’. Moeilijke omstandigheden en gevaren op reis Erasmus heeft heel veel gereisd. Reizen was in de middeleeuwen iets heel anders dan nu. Erasmus 8
reisde te paard, of te voet. Soms op weg naar een drukker, soms naar een universiteit, of soms op de vlucht voor de pest. Er waren allerlei gevaren onderweg, met bedriegers, dieven en struikrovers, en soms kwam je zelfs in oorlogen terecht. Maar ook zonder dat was de reis geen pretje, met storm, sneeuw en ijs, kreupele paarden, slechte herbergen of bedorven eten. Als reiziger moest je veel verdragen om ergens te komen. Toch reist Erasmus heel wat af in zijn leven. Hij gaat naar Parijs, Bazel, Oxford, Londen, Rome, Leuven, Haarlem, Bologna, Venetië, Padua, Ferrara, Sienna, hij doorkruist heel Europa. Hij was altijd onderweg, altijd onder de mensen, hij voelde zich een wereldburger en niet de burger van één land. In zijn brieven beschrijft hij de avonturen die hij onderweg beleeft. Vaak doet hij dat op een grappige manier, maar je leest wel dat de reis helemaal geen grapje was. Erasmus is niet zo sterk, en de reizen zijn soms veel te zwaar voor hem. Vaak komt hij ziek aan maar hij droeg ook allerlei medicinale kruiden met zich mee.
LOF DER ZOTHEID
De “Lof der zotheid” (Moriae encomium, sive Stultitiae laus) is het bekendste werk uit de renaissance van de Nederlandse humanist Desiderius Erasmus. Het is een satire. Erasmus schreef het werk in het Latijn in 1509, nadat hij was teruggekeerd van een reis naar Italië en in Engeland, in de week dat hij bij zijn vriend Thomas More verbleef. De kans bestaat dat hij het onderweg schreef en dan verder afwerkte tenhuize van Thomas More. Hij liet het in 1511 in Parijs publiceren. In het boek worden bij monde van de Zotheid (Stultitia), die samen met haar vijf dochters over de wereld heerst, allerlei menselijke dwaasheden aan de kaak gesteld. Behalve kerkelijke autoriteiten worden ook kooplieden, vorsten en wetenschappers bekritiseerd. Erasmus laat zich als humanist uit over geleerdheid en opvoeding, oorlog en vrede en kerk en kunst. Andere thema's die aan bod komen zijn: etiquette, filosofie, literatuur en journalistiek. Het boek wordt beschouwd als een van de meest invloedrijke werken van de westerse beschaving en ook als een boek dat de weg vrijmaakte voor de reformatie. Het is op de Bijbel na, het meest vertaalde boek ter wereld.
9
Met LOF DER ZOTHEID aan de slag…
Thema’s uit Lof der Zotheid * Brengt wijsheid geluk? * Kritiek op de kerk * Mag je spotten met je medemens? * Tekstkritiek * Tolerantie
Enige paradox van de Lof der Zotheid: * De Zotheid houdt uiteindelijk een lofrede op zichzelf. (Het ‘der’ is zowel een onderwerps- als een voorwerpsgenitief.) Het is een lofrede door de Zotheid op de Zotheid. Moeten we dan alles serieus nemen wat er wordt gezegd? * De Zotheid heeft meer dan één gezicht. Er bestaat een Zotheid die weldadig is, die zelfs nodig is. Dankzij deze verdwazing houdt de mens het leven uit, en die mag dus zeker niet verdwijnen. Er bestaat ook een kwaadaardige Zotheid, die wel uit de wereld geholpen zou moeten worden (bv. de Zotheid die een paus ertoe aanzet om wereldlijke macht na te streven en oorlog te voeren).
Citaten uit Lof der Zotheid Deze citaten komen uit een tweetalige editie van Lof der Zotheid. Nederlandse vertaling: dr. J.M. Vermeer-Pardoen. Uitgeverij Het Spectrum, 1992.
“Het gelukkigst leeft men, als men nimmer nadenkt.” (p 43) “Ignorance is bliss” (Cypher in de fim “The Matrix”)
“Maar mocht men mij beschuldigen van bijtende spot, dan antwoord ik: intelligente mensen hebben altijd de vrijheid gehad om straffeloos een humoristisch commentaar te geven op het leven van alledag, als die vrijheid maar niet de perken te buiten gaat. […] Maar als iemand zo kritiek uitoefent op het leven der mensen dat hij niemand persoonlijk raakt, kwetst hij dan de mensen, zo vraag ik, of is het niet meer zo dat hij hun iets leert en hen waarschuwt?” (p 21)
“Ziet u dan niet dat ernstige lieden, die zich verdiepen in de studie der wijsbegeerte en worstelen met diepgaande, moeilijke problemen, dikwijls al oud zijn voordat ze de tijd hebben gehad om jong te zijn? En dat komt duidelijk door de zorgen en het voortdurende gepieker, dat hun geest en hun 10
levenssappen doet opdrogen. Terwijl mijn dwaze volgelingen lekker dik en rond zijn en een blanke, goed verzorgde huid hebben, wat je noemt levensgenieters! Ze zullen beslist nooit te lijden hebben van de ongemakken der ouderdom, als ze tenminste niet, zoals weleens voorkomt, besmet worden met het virus van de wijsheid: er kan nu eenmaal in het leven geen volmaakt geluk bestaan.” (p 49)
“Aangezien de man, die geboren is om leiding te geven, een ietsepietsje meer van dat onsje verstand moest meekrijgen, wendde Jupiter, die ook zijn eigenbelang als man voor ogen had, zich tot mij om raad, zoals hij dat in alles pleegt te doen, en ik heb hem meteen iets aan de hand gedaan dat van niemand anders kon komen dan van mij, namelijk om een vrouw in het spel te brengen: zo’n dom, onnozel, maar toch ook grappig en charmant wezen. In de dagelijkse omgang zou dan haar dwaasheid de somberheid van zijn mannelijke geest wat opvrolijken en draaglijker maken. Immers als Plato schijnt te aarzelen of hij de vrouw zal indelen bij de redelijke wezens of bij het redeloze gedierte, dan wil hij daarmee alleen maar wijzen op de enorme stupiditeit van het zwakke geslacht.” (p 57-59)
“Om kort te gaan, geen maatschappij, geen menselijk verkeer kan zonder mij gelukkig zijn of duurzaam. Ik kan zo slecht gemist worden dat zonder mij het volk zijn vorst niet langer zou verdragen, noch de baas zijn knecht, noch het dienstmeisje haar mevrouw, noch de leraar zijn leerling, noch de vrouw haar man, noch de huurder zijn huisbaas, noch de ene kamergenoot de andere, en de disgenoten elkaar in de haren zouden vliegen, als ze niet nu eens zich op elkaar zouden verkijken, dan weer elkaar naar de mond zouden praten; nu eens wijselijk een oogje dicht zouden doen en dan weer elkaar wat van die stroop der zotheid om de mond zouden smeren.” (p 67)
“Maar nog leuker is het om van die oude wijfjes te zien, die al bijna dood zijn van ouderdom en er zo vervallen uitzien dat het wel lijkt alsof ze uit de onderwereld zijn teruggekeerd, en die het toch maar altijd hebben over ‘dit goede leven’ en daarbij nog zo krols zijn als een kat en, zoals de Grieken het plegen uit te drukken, zó ritsig dat ze voor veel geld een soort Phaon* laten aanrukken. Ze zitten aan één stuk door hun gezicht te verven, zijn niet bij de spiegel weg te slaan, zitten hun overtollige haartjes uit te trekken, dragen een decolleté ondanks hun verwelkt neerhangende borsten, en met hun seniel gekir proberen ze het gedoofde liefdesvuur weer aan te wakkeren; ze drinken te veel, zoeken het gezelschap van jonge meisjes en schrijven liefdesbrieven. Iedereen maakt zich er vrolijk over dat het zo bijzonder dwaas is, en dat is het ook. Maar die oude wijfjes genieten er ondertussen geweldig van en zwijmelen in zoet geluk, wat ze natuurlijk te danken hebben aan mijn goedheid.” (p 95) *Phaon was een bijzonder mooie jongen op wie de Griekse dichteres Sappho verliefd werd, maar die haar liefde niet beantwoordde.
“Degenen die dit belachelijk vinden, zouden maar eens goed moeten overwegen wat hun beter lijkt: om dank zij deze zotheid een ronduit aangenaam leven te leiden of om, zoals men wel zegt, een stevige balk op te zoeken om zich aan op te hangen. En het feit dat zo’n leven over het algemeen als schandelijk wordt ervaren, is voor mijn dwazen van nul en generlei belang, want van dit nadeel merken ze niets en, als ze er al iets van merken, dan vinden ze dat niet erg. Als er een steen op iemands hoofd valt, ja dát zou erg zijn, maar schaamte, schande, smaad, laster, daar heb 11
je alleen maar last van voor zover je er gevoelig voor bent. Als je er niets van merkt, zijn dat ook helemaal geen akelige dingen. Wat deert het, als iedereen je uitfluit, als jij zelf maar vindt dat je het allemaal heel goed gedaan hebt? Welnu, dat is iets wat alleen de Zotheid mogelijk maakt.” (p 95)
“Nu zou ik toch wel eens graag willen dat u, die zo dom bent om wijs te willen zijn, eens goed nagaat door hoeveel zorgen uw ziel dag en nacht van alle kanten wordt belaagd. Tel alle ongemakken van uw leven bij elkaar op, dan zult u begrijpen hoeveel ellende ik mijn zotten bespaar. Voeg daar nog bij dat zij niet alleen zelf voortdurend blij zijn, plezier maken, zingen en lachen, maar dat ze ook alle anderen met wie ze in contact komen, laten genieten, plezier hebben en lachen om hun grapjes, alsof de goden in hun lankmoedigheid hen expres hebben doen geboren worden om het trieste leven der mensen wat op te vrolijken.” (p 107)
“Mensen die het leuk vinden om te luisteren naar verhalen over zogenaamde mirakels en bovenaardse verschijningen of om die te vertellen, zijn natuurlijk ook uit hetzelfde hout gesneden als ik. Nooit krijgen ze genoeg van dit soort fabeltjes, als het maar gaat over bovenaardse verschijnselen, zoals spoken, geestverschijningen, boze geesten, schimmen uit de onderwereld en nog veel meer van dat soort hokuspokus: hoe onwaarschijnlijker het is, des te meer geloof wordt eraan gehecht en wordt er met rode oortjes naar geluisterd. Dat soort verhaaltjes doet niet alleen uitstekend dienst als tijdverdrijf, maar er valt ook wat mee te verdienen, vooral voor priesters en volksverlakkers.” (p 121-123)
“En wat zal ik zeggen over de mensen die de illusie koesteren dat hun zonden afgekocht kunnen worden en die de tijd dat zij in het vagevuur moeten doorbrengen, als het ware met de klok in hun hand afmeten en het aantal eeuwen, jaren, maanden, dagen en uren om zo te zeggen volgens wiskundige tabellen, foutloos berekenen. Of over mensen die, vertrouwend op bepaalde magische formules of schietgebedjes, die de een of andere schijnheilige oplichter heeft bedacht, voor de lol of om er rijk van te worden, de hoogste verwachtingen koesteren: rijkdom, eer, gunst, overvloed, een gezondheid die niet stuk te krijgen is, een lang leven, een oude dag in blakende welstand en tenslotte een plaatsje in de hemel vlak bij Christus, maar dat wel zo laat mogelijk, dat wil zeggen wanneer de genoegens van dit leven, huns ondanks (want ze verdedigen die met hand en tand) toch verstek laten gaan, ja dán mag de hemelse gelukzaligheid daarvoor in de plaats komen. En stel je voor, dan meent de eerste de beste koopman, soldaat of rechter dat, als hij een kleinigheid heeft weggegeven van alles wat hij bij elkaar heeft geroofd, de hele zondepoel van zijn leven in één klap is schoongespoeld en dat alle meineden, alle losbandigheid, dronkenschap, alle vechtpartijen, alle doodslag, bedrog, trouweloosheid en verraad als het ware op contract zijn afgekocht, en wel zo dat hij weer met een nieuwe reeks misdaden kan beginnen.” (p 123-125)
“Al had ik honderd tongen, honderd monden, Een stem als een klok, dan zou ik nog niet Alle gestalten kunnen beschrijven der dwaasheid, Niet alle namen noemen der onnozelheid.” (p 127, ontleend aan Vergilius’ Aeneis)
12
“Dan ga ik het nu hebben over degenen die bij de mensen doorgaan voor knap en die, zoals men dat uitdrukt, trachten overal de scepter te zwaaien. Van hen zijn de schoolmeesters de belangrijkste groep. Het zou zeker het allerrampzaligste, allertreurigste slag mensen zijn, van wie ook de goden een intense afkeer zouden hebben, als ik niet de ongemakken van hun ellendige beroep zou verzachten met wat aangename waandenkbeelden. Over hen zijn immers niet pente katarais, dat wil zeggen maar vijf verwensingen uitgesproken, zoals het Griekse puntdicht wil, maar talloos veel meer, want hoewel zij altijd hongerig en onverzorgd in die scholen van hen (maar wat zeg ik: scholen? Nee, het zijn veel eerder leerhokken of stampmolens of folterplaatsen) tussen horden kinderen vóór hun tijd oud zitten te worden door het gezwoeg, doof door het geschreeuw en ziek van de stank en het vuil, is het door mijn zegenrijke invloed toch zo dat zij zichzelf de belangrijkste mensen op aarde vinden. Ze zijn in hun sas, zolang ze de sidderende kinderschare maar angst aan kunnen jagen met hun boze gezicht en dreigende stem, zolang ze maar met de roe, de plak en de karwats op de arme schapen kunnen inhakken en zolang ze maar naar believen op alle mogelijke wijzen tekeer kunnen gaan, net zoals de ezel van Cumae*. Intussen vinden ze die verachtelijke situatie paradijselijk. […] En met ik weet niet wat voor kunsten krijgen ze het wonder boven wonder voor elkaar dat ze door van die domme ganzen van moeders en die imbeciele vaders worden aangezien voor datgene waarvoor ze zich uitgeven.” (p 151-153) *De inwoners van Cumae gingen door voor geweldig dom. Zo zouden ze zich geruime tijd hebben laten tiranniseren door een als leeuw vermomde ezel.
“En dan de pausen, die plaatsvervangers van Christus op aarde! Stel dat die probeerden net zo te leven als Hij, dat wil zeggen dat zij ook armoede zouden lijden, zouden moeten zwoegen, prediken, gekruisigd worden en dit aardse leven verloochenen. Als zij het woord ‘paus’, dat wil zeggen ‘vader’, of het predicaat ‘heilig’ een goed zouden overdenken, wat zou op aarde dan benauwender zijn dan paus te moeten zijn? Wie zou nog zijn gehele vermogen uitgeven om die waardigheid te kopen en wie zou die koop nog met het zwaard, met vergif en allerlei vormen van geweld willen verdedigen? Hoeveel voordelen zouden zij niet moeten missen, als de wijsheid ook maar één keer om het hoekje zou komen kijken? […] Al die rijkdom, die eer, dat gezag, die heerlijkheid, al die ambten, dispensaties, belastinggelden, aflaten, al die paarden, muildieren en bedienden, al die pleziertjes, dat was dan allemaal afgelopen.” (p 205-207)
“Daar voorts de Kerk van Christus is gebouwd met bloed, bevestigd met bloed en groot geworden met bloed, verdedigen zij haar ook met het zwaard, alsof Christus er niet meer was om de Zijnen op Zijn wijze te beschermen. En hoewel oorlog zoiets barbaars is dat je iets dergelijks eerder van beesten zou verwachten dan van mensen; zoiets waanzinnigs dat hij in de mythologie door de Furiën* over de mensen wordt gebracht; zo verderfelijk dat hij heel de menselijke moraal aantast als een besmettelijke ziekte; zo onrechtvaardig dat hij nog het best gevoerd wordt door de afschuwelijkste misdadigers; zo goddeloos dat hij met Christus niets uitstaande heeft, toch doen zij niets anders dan oorlog voeren.” (p 211) *De Furiën of Erinyen waren wraakgodinnen uit de Griekse mythologie, die misdadigers achtervolgden, kwelden en tot waanzin dreven. Hun haar bestond uit slangen, uit hun ogen droop bloed, en ze hadden vleugels als van een vleermuis.
“Maar ik laat me maar gaan en eigenlijk ga ik mijn boekje te buiten. Hoewel, als u vindt dat ik wat te brutaal en wat te veel heb gesproken, dan moet u maar denken: het is de Zotheid en nog wel een vrouw, die dit alles heeft gezegd.” (p 259) 13
DEEL 2: IDEEËN VAN ERASMUS Erasmus had veel ideeën over hoe mensen zouden moeten leven, hoe ze met elkaar om moeten gaan, en over oorlog en vrede. Erasmus vindt dat mensen zelf moeten denken en niet zomaar aannemen wat anderen vinden. Hij heeft ook vaak kritiek. Over al die ideeën en kritieken schrijft hij boeken en brieven die door heel veel mensen gelezen worden. Van deze ideeën kun je in dit hoofdstuk iets lezen. En dan kun je zelf kijken wat jij daar van vindt. Onderwijs, dit vindt Erasmus ervan: “Mensen leven niet alleen voor zichzelf, maar ook voor anderen. Er is een samenleving die de kinderen van nu straks nodig heeft om te kunnen blijven bestaan. Daarom zijn er rechten, maar in de eerste plaats plichten zoals eerlijkheid, betrouwbaarheid, voor elkaar opkomen en zorgen dat er vrede is, in de eerste plaats ook in de klas. Onderwijs moet opdat wij menselijk met elkaar leren omgaan.” Dit gaat dus over hoe mensen en kinderen volgens Erasmus met elkaar om moeten leren gaan. Maar leren gaat ook over kennis en kennisverwerving. Kennis gaat vaak over feiten, zoals: wáár ligt Frankrijk, hoe groot is het, en hoeveel mensen wonen er? Dat leren moeten de kinderen zelf doen, maar Erasmus zegt: “Dat lukt niet zonder een goede onderwijzer die hen daarbij helpt. Wat de kinderen al doende moeten krijgen is ook het inzicht waar het in het leven werkelijk om gaat”. Tolerantie, dit zegt Erasmus erover: Bij de redelijkheid hoort ook de tolerantie: je moet niet denken dat jij altijd gelijk hebt en dat de anderen dus wel ongelijk zullen hebben. Dan ben je ‘intolerant’. Bij tolerantie hoort dat de ander het recht heeft om zichzelf te zijn: tolerantie is je in de ander verplaatsen en zijn mening respecteren. Erasmus’ boeken tegen intolerantie waren heel belangrijk voor andere geleerden. Vanuit dat idee, vrijheid om te kunnen kiezen, riep hij katholieken en protestanten op tot tolerantie voor elkaars denkbeelden. Een idee dat toen geen effect had, maar dat later grote invloed had op bijvoorbeeld Hugo de Groot en Willem van Oranje, en op Nederland als land. De moeilijkheid is dat er ook grenzen aan tolerantie zijn, we kunnen niet alles goedvinden, niet zeggen: “Wat kan mij dat schelen”. Je moet ook rekening houden met rechten en gevoelens van anderen. In de echte tolerantie zit een ook een stuk intolerantie: “Dat kan niet, dat kun je niet maken”. Dat is de grens van de tolerantie. Maar dan moet je wel in alle redelijkheid erbij zeggen waaróm je dat niet kunt maken. Dat is een element van de ‘kennisverwerving’ op school: leren zien wat je kunt maken en wat niet – en waarom niet. Erasmus is in de Europese geschiedenis een van de grote voorbeelden van een tolerantie die geen onverschilligheid is. Onrust en oorlogen in Erasmus' jeugd In Erasmus’ jeugd waren er veel ruzies in ons land die uitliepen op oorlogen tussen steden en machtige leiders. In 1482 landde Jonker Frans van Brederode in Delfshaven met een leger van 850 man. Ze bestormden de muren van Rotterdam. De bezittingen van rijke burgers werden in beslag genomen en hun huizen werden leeggeroofd. Een jaar later trok het leger weer naar Rotterdam en sloot de stad af. Niets en niemand kon de stad nog in of uit, en het eten raakte op. Na een half jaar moest de stad zich door de hongersnood overgeven.
14
Erasmus over de gewapende strijd Niet alleen in Nederland maar in heel Europa waren er oorlogen. Erasmus maakte in zijn leven dus van dichtbij de gevolgen mee van oorlog en geweld. Niet alleen doden en gewonden, maar ook armoede, honger en zwervende vluchtelingen. Als Erasmus het in zijn eerste boeken over de verschrikkingen van de oorlog heeft weet hij dus waar hij het over heeft. Erasmus beschrijft in het boek ‘Zoet is de oorlog voor wie hem niet kennen’ zijn ideeën over oorlog en vrede. Erasmus is een pacifist, dat betekent dat hij tegen geweld en oorlog is. Maar hij vindt dat vechten wel mag om je te verdedigen. Veel pacifisten zijn dat niet met hem eens, zij vinden dat je nooit geweld mag gebruiken. Smoezen? Erasmus protesteerde tegen de oorlog tegen de Turken. De paus had al vijftien jaar eerder opgeroepen tot oorlog tegen de Turken. In die oproep gebruikt de paus allerlei redenen, die volgens Erasmus nergens op slaan. Wij zouden nu zeggen dat ze meer op smoezen lijken. “We zijn gewend onze ondeugden achter fraaie argumenten te verbergen”. En hij geeft voorbeelden: “Ik loer op het bezit van de Turken, maar ik zeg dat ik de godsdienst verdedig”. “Ik doe het uit haat, en verschuil mij achter het recht van de kerk”. We zullen de argumenten, of de smoezen, van de paus eens bekijken met het commentaar van Erasmus eronder: Smoes 1: De Turken zijn misdadigers. De christenen plegen onder elkaar ernstiger misdaden. Smoes 2: De vorsten beweren dat ze de godsdienst verdedigen. Ze willen de rijkdom van Istanbul. Smoes 3: Het doel van de oorlog is de godsdienst te verdedigen. Maar dan is oorlog al een heel slecht middel! Smoes 4: De oorlog is goed want de Turken zijn onmensen. Hen doden is ook onmenselijk en bovendien zijn zij ook mensen van het heilige boek. (Moslims hebben in de Koran ook grote stukken uit het oude testament van de christelijke Bijbel en de joodse Thora. LL) Smoes 5: We gaan op ‘kruistocht’ om ze het ‘ware’ geloof te brengen. Die reden wijst Erasmus helemaal af: “Het is heel slecht gesteld met de christelijke godsdienst als het voortbestaan van oorlogsvoering afhangt”. Aanvallen of verdedigen Erasmus wil niet dat het leger van de paus oorlog tegen de Turken gaat voeren. Maar de Turken trekken steeds verder Europa in. Erasmus vindt dat de Europese legers ze dan wel moeten aanvallen en terugjagen. Hoe Erasmus denkt over oorlogsvoering kun je in deze stukjes lezen, hij laat in een verhaal weer twee mensen samen praten: A: “Ha, wat een voortreffelijke broodwinning is dat toch, huizen afbranden, kerken verwoesten, ’t arme volk plunderen, onschuldigen vermoorden!” X: “Slachters worden betaald om ossen te slachten, waarom wordt ons vak afgekeurd, terwijl we betaald worden om mensen te slachten?” ----------------------------------------------A: “Hoe ga je zorgen dat je ‘t kwaad kunt herstellen?” X: “Ze zeggen dat ’t kwaad dat in de oorlog gedaan wordt niet hersteld hoeft te worden. Wat daar 15
gebeurt, gebeurt met het volste recht.” A: “Dat is zeker het oorlogsrecht?” X: “Daar heb je het!” (bron: Een derde twaalftal samenspraken, 1522, Bazel ) In het beroemde boek van Erasmus ‘Lof der Zotheid’ laat hij ‘Vrouwe Zotheid’ haar mening geven. Zij vraagt: “Is er wel iets zotters (gekkers) te bedenken, dan om de een of andere reden een strijd te ondernemen, waarbij beide partijen altijd meer schade dan voordeel hebben?” En in het boek ‘Oorlog’ schrijft Erasmus: “De meest redeloze dieren leven onder hun eigen soort eendrachtig en vreedzaam in een kudde bijeen en beschermen elkaar. Ook vechten niet alle beesten, maar alleen de wildste, zoals leeuwen, wolven en tijgers. En zelfs die vechten niet onder elkaar, zoals wij. De slang, ja zelfs de gifslang, leeft in vrede met haar soortgenoten. Maar voor de mens is geen dier gevaarlijker dan de mens. Wanneer dieren vechten, doen zij dit met hun eigen wapenen (klauwen, tanden, snavels) maar wij trainen mensen om andere mensen te doden met tegennatuurlijke, en door boze geesten verzonnen middelen. Ook vechten dieren niet zomaar, maar alleen als zij honger hebben of wanneer zij zich bedreigd voelen, of voor hun jongen vrezen. Ook vechten dieren één tegen één, en de strijd eindigt toch meestal doordat één van beiden gewond raakt en zich terugtrekt. Heeft men er ooit van gehoord dat – zoals bij mensen – honderdduizenden wilde beesten elkaar verscheuren?” Waar komt het geweld vandaan? Erasmus vraagt zich in dit boek ook af hoe het zo ver heeft kunnen komen met de mens, waarom is hij zijn medemens gaan doden? Erasmus denkt dat dit heel geleidelijk zo is gekomen. Misschien begon het in de oertijd, toen wilde, gevaarlijke dieren de mens, zijn gezin en zijn dorp bedreigden. De mens die zo’n dier kon doden vond men een held, het doden was goed en dapper. Daarna zou de mens zelf wilde dieren zijn gaan opzoeken en doden, voor voedsel en huiden, de jacht! Erasmus ziet dat als eerste uitingen van doodslag en roof. En van het schadelijke wilde dier ging men over op het doden van onschuldig vee, om op te eten. Nu de mens eenmaal geoefend was in het doden kon hij zich ook tegen zijn medemens keren en hem doden. Eerst vijanden die zijn dorp of zijn gezin aanvielen of zijn vee wilden stelen, later ook dorpsgenoten, familieleden, ja zelfs broers. Liefde en vriendschap Erasmus schrijft hoe mensen door de natuur gemaakt zijn voor liefde en vriendschap: “De natuur schonk hem enerzijds de lach, teken der blijheid, anderzijds tranen, teken van zachtmoedigheid en medelijden. Zij verleende hem een stem, niet dreigend en vreeswekkend als bij wilde dieren, maar vriendelijk en vleiend. En daarmee nog niet tevreden heeft de natuur alleen de mens het gebruik van spraak en overleg gegeven” (…) “Opdat elk in een ander iets zou kunnen vinden om lief te hebben”. Straf verdiend? Erasmus wil ook dat het strafrecht verandert en menselijker wordt. Hoe was het strafrecht in die tijd? Als je beschuldigd werd van iets, moest je zelf bewijzen dat je het niet had gedaan. Als je dat niet kon, dan was je schuld bewezen. Welke straf kon je toen krijgen? Onze rechters kunnen gevangenisstraf geven. Die straf was er toen niet. Een paar voorbeelden van straffen in de middeleeuwen. Er waren straffen waardoor iedereen kon zien wat je gedaan had. Zoals de
16
schandpaal: je werd dan vastgemaakt aan een paal. Vaak op een drukke marktdag. Zo stond je te kijk voor iedereen. Mensen konden je uitschelden en viezigheid naar je gooien. Een andere straf was het haar van een vrouw afscheren, wat een grote schande was. Zulke straffen waren een vernedering. Je kon ook veroordeeld worden tot boetes of tot levering van stenen voor de bouw of reparatie van de stadsmuur. Je kon verbannen worden. Dat betekende dat je de stad moest verlaten en niet meer terug mocht komen. En er waren lijfstraffen. Voor straf werd je heel lang met een stok of zweep geslagen. Ook martelde men in de middeleeuwen soms mensen om ze te laten bekennen. Wie gestolen had, kon als straf krijgen dat ze zijn hand afhakten. Bij zakkenrollers werden soms hun oren afgesneden. Dit staat er nu over het strafrecht in de mensenrechten: “Niemand zal onderworpen worden aan folteringen, noch aan een wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.” Als zwaarste straf was er de doodstraf, door onthoofding of ophanging aan de galg, door verbranding of verdrinking. Die straffen werden ook op de markt uitgevoerd, zodat iedereen het zag en er iets van zou leren. Niet alleen misdadigers konden zwaar gestraft worden. Homo-zijn was ook verboden, zij konden de doodstraf krijgen. Heksen en ketters werden verbrand. Heksen waren vrouwen waarvan mensen dachten dat ze contact hadden met de duivel en dat ze duivelse krachten hadden. Zo konden ze mensen en dieren betoveren, ziek maken of doden. Ketters waren mensen van wie men zei dat ze niet het echte geloof van de katholieke kerk hadden, maar een verkeerd geloof. Zij werden eerst gemarteld en dan ter dood gebracht. Dit staat er nu over de vrijheid van godsdienst in de mensenrechten: “Iedereen heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; en ook het recht om van godsdienst of overtuiging te veranderen.” Een ander mens bezitten Erasmus praat met de zoon van Columbus. Daarna neemt hij het op voor volkeren met een andere huidskleur. Erasmus heeft veel kritiek op ‘beschaafde christenen’ die slaven van ze maken. Een slaaf is het bezit van een ander mens, en heeft geen vrije wil meer. Dit staat er nu over slavernij in de mensenrechten: “Niemand zal in slavernij (...) gehouden worden. Slavernij en slavenhandel in iedere vorm zijn verboden”. De rechten van alle mensen Erasmus had ook al ideeën over ‘mensenrechten’. Hij wilde bijvoorbeeld dat kinderen van arme ouders dezelfde kans op onderwijs krijgen als die van de rijken. En hij vond dat ook meisjes moesten kunnen studeren. Erasmus dacht dus toen al over de mensenrechten na. Toch is het nodig dat we er nu nog steeds mee bezig zijn. Zijn ideeën leven nog Ondertussen komen er in Europa steeds meer mensen die de kerk willen veranderen. Zij worden ketters genoemd. Sommigen worden daarom op de brandstapel gedood, er zijn ook vrienden van Erasmus bij. Erasmus is er kapot van. Erasmus wordt zelf ook steeds vaker van ‘ketterij‘ beschuldigd, en hij vertrekt naar Bazel, waar hij veilig is. Als Erasmus bijna 67 jaar oud is, in 1536, sterft hij in Bazel. Hij heeft tot het eind van zijn leven boeken geschreven.
17
VRAGEN ter DISCUSSIE -Wat weet jij van Erasmus? Je mag een beetje raden maar je kan best zelf eens nakijken of het klopt. -Waarom was hij zo beroemd? -Erasmus heeft zijn naam veranderd Waarom doen mensen dat denk jij? -Erasmus werd met het katholieke geloof opgevoed. Er was toen maar één geloof. Welke geloven ken jij? En wat geloof jij zelf? -Denk jij dat je straffen en beloningen nodig hebt om een goed mens te zijn? Waarom wel/niet? -Kloosters hoorden bij de katholieke kerk. Als je er woonde kon je niet meer doen wat je zelf wilde. Je mocht niet trouwen, maar je werd monnik of non. Het was een eenvoudig leven met veel bidden en werken. Maar het was er veilig en je leed geen gebrek. De buitenwereld was best gevaarlijk. Buiten het klooster had je vrijheid, binnen het klooster had je veiligheid. Wat is voor jou het belangrijkste: vrijheid of veiligheid? - Erasmus koos op een bepaald moment voor het klooster, maar kreeg er later veel spijt van. Heb jij wel eens ergens heel veel spijt van gehad? -Hoe zit het in onze tijd met dat meelezen van brieven? Bij chatten zit je in een chatbox met vrienden of met vreemden, bij msn ben je met z’n tweeën maar je kunt mensen toevoegen die dan ook kunnen meepraten en meelezen met wat jij schrijft. En ze kunnen het ook doorsturen. Zou jij op die manier iets heel belangrijks aan een vriend of vriendin vertellen? Wat zou er dan kunnen gebeuren? Heb jij wel eens zoiets meegemaakt? -De boekdrukkunst was een uitvinding die de wereld veranderd heeft. Kun je nog meer belangrijke uitvindingen opnoemen? Waren ze goed of slecht voor de wereld, wat denk jij? -Erasmus mag niet zomaar schrijven wat hij wil, omdat de Bisschop de baas over hem is. Mag je in ons land overal over schrijven? Waar vind jij dat mensen niet over mogen schrijven? Wat zou er gebeuren als ze dat toch deden? -Kritiek kon gevaarlijk zijn. Is dat nu nog zo? Wat gebeurt er als jij ergens kritiek op hebt? Durf jij alles te zeggen? Wat wel en wat niet? -Erasmus wil niet huichelen, maar eerlijk zijn mening geven. De meeste mensen huichelen wel eens. Omdat je bang bent of om aardig te zijn. Als iemand je mening vraagt wil je die misschien niet kwetsen. Heb jij dat wel eens gehad? Wat doe jij dan, en waarom? -Sommige spreekwoordenzoals Erasmus'Adagie bestaan nu nog. Welke spreekwoorden ken jij, noem er eens drie, wat betekenen ze volgens jou? -Erasmus leerde zijn leerlingen dus regels waar ze zich in die tijd en in dat land aan moesten 18
houden. Denk je dat er regels zijn waar iedereen, over de hele wereld zich nu aan moet houden? Noem eens zo’n regel. Of bedenk er zelf één. -Wat heb jij nodig voor een goed leven? Erasmus maakte een soort verlanglijstje. Maak ook eens zo’n lijstje voor jezelf. Wat is in jouw leven het allerbelangrijkste? Heb je daar geld voor nodig? - Hoe is het om nu door Europa te reizen? Waar ben jij al geweest, hoe heb je gereisd? Hoe lang duurt nu de reis van Rotterdam naar Londen, Parijs of Rome? -Erasmus heeft het over rechten en plichten. Waar heb jij recht op? Noem vijf dingen. Wat zijn jouw plichten? Noem ook vijf dingen. -“Zoet is de oorlog voor wie hem niet kennen”. Wat denk je dat Erasmus hiermee bedoelde? Wij ‘kennen’ de oorlog niet. Hier is al heel lang geen oorlog meer. Sommige kinderen, of hun ouders, komen uit landen waar oorlog was. Ze zijn gevlucht. Zit er iemand in jouw klas? Heb je wel eens gevraagd welke verhalen hij of zij kan vertellen? -Erasmus vindt dat de paus geen goede redenen heeft om een oorlog tegen de Turken te beginnen. Hoe weet je of iets een smoes is of juist een goede reden? Gebruik jij wel eens smoezen om iets goed te praten? En geloof je er dan zelf ook in? -Erasmus vroeg zich af waar het geweld bij de mensen vandaan komt. Wat vind je van zijn idee daarover? Heb jij een eigen idee waarom mensen zulke dingen doen? -Iets goeds zien in ieder ander, het lijkt soms of we meer letten op wat er niet goed is aan een ander. We mopperen op elkaar of maken iemand belachelijk. Hoe vaak geef jij iemand kritiek, en hoe vaak geef je iemand een compliment? Wat doe je vaker? Hoe voel jij je als je een compliment krijgt? -We zeggen het nog wel eens: ‘Die staat voor paal’ als iemand voor gek staat en uitgelachen wordt. Wat vind jij van straffen waarbij je wordt vernederd? Heb je zelf wel eens zoiets gehad? Zou jij iemand voor straf zo op een drukke plaats te kijk willen zetten? Waarom wel of niet? -Je las al een paar stukjes uit ‘De Universele verklaring van de rechten van de mens’, kortweg ‘de mensenrechten’: Recht op onderwijs voor iedereen; Recht op een eerlijke en menselijke behandeling in het strafrecht; Recht op vrijheid en zelfbeschikking: geen slavernij. Welke mensenrechten weet jij nog meer? Wat vind jij van deze rechten, heeft iedereen daar recht op? Waarom wel/niet? -Wat is er volgens jou nu nog steeds belangrijk van de dingen die Erasmus 500 jaar geleden vond?
19
Belangrijke momenten uit de tijd van Erasmus 1450
Johannes Gutenberg-bijbel, boekdrukkunst
1453
Val van het Byzantijnse Rijk Honderdjarige Oorlog tussen Frankrijk en Engeland ten einde
±1467 Erasmus wordt geboren in Rotterdam 1482
De Bourgondische Nederlanden komen onder Habsburgs bestuur
1486
De hominis dignitate van Pico della Mirandola
1487
Leonardo da Vinci: Man van Vitruvius
1492
Ontdekking van Amerika door Columbus Reconquista van Spanje; joden en moslims moeten zich bekeren of het land verlaten
±1500 Hieronymus Bosch: Het Narrenschip 1503
Giuliano della Rovere wordt paus Julius II
1504
Michelangelo voltooit zijn David
1509
Erasmus schrijft Lof der Zotheid
1513
Machiavelli begint aan Il Principe
1515
Frans I koning van Frankrijk
1516
Thomas More: Utopia
1517
Maarten Luther start Protestantse Reformatie
1519
Karel V keizer van het Heilige Roomse Rijk
1527
Sacco di Roma: Rome geplunderd door muitende keizerlijke troepen
1529
Henry VIII zet stappen naar afscheuring Church of England
1535
Thomas More onthoofd omdat hij Henry VIII niet erkent als hoofd van de Engelse kerk
1536
Erasmus sterft in Bazel
1543
Copernicus: heliocentrisme
1545
Paus Paulus III roept het concilie van Trente samen: begin van de Contrareformatie
20
Bibliografie De tekst van dit handboek is gebaseerd op "Het Erasmus Werkschrift" en de "Handleiding voor Leerkrachten", samengesteld door Louise Langelaan en uitgegeven t.g.v. het Seminar Vredeseducatie: Bruggen van Erasmus, op 17 november 2007 in de Centrale Bibliotheek Rotterdam. www.huisvanerasmus.nl Over Erasmus en diens leven/werken zijn ontelbare boeken geschreven. *Battum, A. Van. 1969. Erasmus - Rebel tegen wil en dank, Amsterdam. *Derks, Rob & Leisink, René, Erasmus in Europa., Erasmus Universiteit Rotterdam, 2009. Seb Conard *Erasmus, Desiderius (1936, 1515), Zoet is de oorlog voor wie hem niet kennen. *Erasmus, Desiderius (1936, 1522). Colloquia; Een derde twaalftal samenspraken. *Erasmus, Desiderius (2006, 1508), Lof der Zotheid, Rotterdam. *Molenaar, L. 2004. Erasmus als pacifi st: kosmopoliet of kleinburger? In L. Molenaar (red.), Ex pluribus unum, Rijswijk, 257-280. *Sperna Weiland, J. 1995, Erasmus en het onderwijs: werkelijkheid en utopie. In L. Molenaar (red.), Het Erasmiaans Gymnasium na 666 jaar, Rijswijk, 49-60. *Suchtelen, N. Van 1936. Oorlog; Feestgelag ter ere van Erasmus. *Tulkens Joris. 2006. De schaduw van Erasmus, Houtekiet, 2006
21
Erasmus op het internet Wanneer je meer over Erasmus te weten wilt komen, dan kun je verschillende bronnen op het Internet raadplegen. Op het Internet is veel informatie te vinden over Erasmus, humanisme en vredeseducatie. Hieronder staat een kleine selectie van een aantal handige en leuke websites die je meer informatie kunnen verschaffen over deze onderwerpen.
www.lofderzotheid.eu www.wikipedia.org Wikipedia is een online encyclopedie waar veel informatie te vinden is over verschillende onderwerpen. Daarnaast worden er vaak tal van links vermeld die verwijzen naar verwante onderwerpen. Voer ‘Erasmus’ in als zoekterm en je vindt uiteenlopende informatie over de persoon Erasmus en andere verwante onderwerpen. (De directe link naar Erasmus is: nl.wikipedia.org/wiki/Desiderius_Erasmus). schatkamers.bibliotheek.rotterdam.nl Dit is een internetsite van de Centrale Bibliotheek Rotterdam waar je in digitale schatkamers kunt rondneuzen. Je kunt hier op een leuke manier informatie krijgen over Erasmus en het oude Rotterdam. Er zijn teksten te lezen en tekeningen en schilderijen te bekijken die je een kijkje geven in de vroegere tijden van Rotterdam. www.entoen.nu Dit is een leuke website waar veel informatie wordt gegeven over de Nederlandse geschiedenis. Daarnaast zijn er foto’s en filmpjes e bekijken en worden er nuttige links vermeld waarmee je je kunt verdiepen in een onderwerp. Uiteraard is er ook informatie over Erasmus te vinden. (De directe link naar Erasmus is: entoen.nu/venster.aspx?id=9). www.scholieren.com Op deze website zijn tal van verslagen en werkstukken te vinden over zeer uiteenlopende onderwerpen. En dus ook over Erasmus. De documenten zijn geschreven door studenten en zijn op deze site geplaatst zodat jullie ze kunnen raadplegen. Voer ‘Erasmus’ in als zoekterm en je vindt verschillende werkstukken over Erasmus, onder andere met betrekking tot levensbeschouwing, maatschappijleer, humanisme, etc. (De directe link naar werkstukken met betrekking tot Erasmus is: www.scholieren.com/werkstukken/trefwoord?zoek=erasmus). www.hetgelaat.nl/erasmus Een kleine website, gemaakt door cineaste Annette Apon en anderen, over enkele spreekwoorden (Adagia), die Erasmus zelf in omloop heeft gebracht. Er vindt een discussie plaats over wat die uitdrukkingen precies hebben betekend. Apon maakte tussen 2000 en 2002 voor de humanistische omroep een serie video’s, Sporen van Erasmus, onder het adagium ‘Mensen worden niet geboren, ze worden gemaakt’.
22
ANDERE 500 JAAR LOF DER ZOTHEID ACTIVITEITEN De Humanistisch-Vrijzinnige Vereniging geeft graag de aanzet om de “Lof der Zotheid” van de 16e eeuw te actualiseren en te herinterpreteren naar de 21e eeuw, een (militant) hedendaags humanisme terug naar de bron. Door middel van projectsubsidies beoogden we reeds de ontwikkeling van een essaywedstrijd, de “www.Lofderzotheid.eu” website en deze publicatie. Er zijn vele mogelijkheden om Erasmus en diens “Lof der Zotheid” in de belangstelling te brengen. We helpen u graag bij het organiseren van publieksactiviteiten. Hierbij een opsomming van enkele mogelijkheden. Er zijn er ongetwijfeld meer: −Francis Verdoodt en Jan Geens: 15min.-70 min. vertelling/theater Inlichtingen:
[email protected],
[email protected] − Zwarte Komedie: theater/monoloog en liedjes, 40min of aangepaste tijdsduur Inlichtingen: 03/233.56.78,
[email protected], http://www.dezwartekomedie.be −Joris Tulkens (auteur van “De Schaduw van Erasmus”): lezing over Thomas More, Pieter Gillis, Erasmus; verschillende historische onderwerpen zijn mogelijk op aanvraag Inlichtingen: http://www.joristulkens.be,
[email protected], 013/ 33.46.15 −Bezoek Erasmushuis Anderlecht: Inlichtingen: http://www.erasmushouse.museum,
[email protected], 02/521.13.83 −Bezoek Rotterdam: Mevr. Gré Ploeg van het Erasmushuis, vlakbij het bekende standbeeld van Erasmus, beschikt over een kleine bibliotheek en een verzameling Erasmusiana. Ze organiseert publieksactiviteiten, rondleidingen, e.a. Inlichtingen: +31 010 201 4545,
[email protected] −Bibliotheek Rotterdam: Op de derde verdieping van de Centrale Bibliotheek bevindt zich een Erasmuscollectie in de Erasmuszaal waar u werken kan opvragen om in te zien. Inlichtingen: +31 010 2816 188, http://zoeken.bibliotheek.rotterdam.nl − Bibliotheek Plantijn Moretus Museum (Unesco Werelderfgoed): Online catalogus, leezaal, rondleiding, museumbezoek . (Met in 2011 een aparte Erasmuscollectie ten toon) Inlichtingen:
[email protected], 03/221.14.50 Indien u geïnteresseerd bent, aarzel niet uw ideeën en bedenkingen te bezorgen aan: Patricia Van de Velde
[email protected] Humanistisch-Vrijzinnige Vereniging vzw Lange Leemstraat 57 - 2018 Antwerpen Tel: 03 233 70 32 Fax: 03 233 55 13 www.h-vv.be
23