Energiezuinige gaswoningen Eindrapport Benno Schepers + Frans Rooijers + Han Schouten
Conclusie EPC • In principe kan een nieuwe woning met de brandstofcel een EPC=0 bereiken • Er zijn risico’s met betrekking tot de primaire energiefactoren (forfaitaire rendementen) • Gemiddeld parkrendement: klein risico • Marginaal parkrendement: groot risico • Binnen relatief kleine marges zijn er mogelijkheden om de risico’s af te wenden • Nog geen aandacht voor koudepiek Stakeholders • Veel diverse stakeholders met uiteenliggende belangen en invloed • Kans op niet accepteren gaslevering bij behartigers van duurzame energie, kan tot uitdrukking komen in aanpassing forfaitaire rendementen EPC • Er moet een duidelijke overkoepelende boodschap komen over het nut brandstofcel • Of over alternatief nut (koudepiek, vergroening bestaande bouw, lokale E-productie) Kansen • Benadrukken gas voor koudepiek, ook in nieuwe woningen • In combinatie met groen gas levert de hybride brandstofcel een win-win-situatie • Lokale elektriciteitsproductie kan relevant zijn, en vergt gas op lokaal niveau
CE Delft, december 2012
2
Advies Op basis van de eerste fase van het onderzoek komen wij tot de volgende adviezen: • Vooral inzetten op de nieuwbouw is niet verstandig, omdat de hybride brandstofcel nog niet marktrijp is en er risico’s zijn op aanpassing van de forfaitaire rendementen in de EPC. Richt het initiatief vooral op de voordelen die het kan halen in de bestaande bouw. Hier sluit het goed aan bij de bestaande infrastructuur en biedt het goede mogelijkheden voor een groene en klimaatneutrale gebouwde omgeving. • Benadruk in de communicatie voor de nieuwbouw de mogelijkheden die de brandstofcel heeft met betrekking tot het beheersbaar maken van het koudepiek-probleem. Ontwikkel een stakeholderaanpak voor adviseurs, corporaties en gemeenten. • De brandstofcel in combinatie met (op termijn) groen gas heeft alles in zich om te voldoen aan alle verwachtingen van de lokale politiek. Ontwikkel een stakeholderaanpak die deze positieve eigenschappen voor het voetlicht brengen bij gemeenten/adviseurs. Voor de tweede fase van het onderzoek adviseren wij het volgende in kaart te brengen: • Onderzoek de kostenvoordelen van gas voor de koudepiek in de nieuwbouw (financieel en stakeholders) • Onderzoek de kansen van vergroening door gebruik van groen gas (techniek en stakeholders) • Onderzoek de kansen van lokale elektriciteitsproductie met de brandstofcel in de bestaande bouw (techniek, financieel en stakeholders)
CE Delft, december 2012
3
Inhoudsopgave 1. 2. 3.
4. 5.
6.
Inleiding Verwarmingssystemen EPC • Methodiek • Mogelijkheden EPC=0 • Kansen en risico’s Stakeholders Kansen voor energiezuinige gaswoningen • Koudepiek • Nieuwbouw vs. bestaande bouw • Vergroening • Lokale elektriciteitsproductie Conclusies en advies
CE Delft, december 2012
4
1. Inleiding Aanleiding onderzoek “Nieuwe woonwijken mogen in de toekomst geen aardgas meer.” De EPC=0 vergt dat vanaf 2020 woningen per saldo geen fossiele energie mogen verbruiken voor het gebouwgebonden energiegebruik, dat is hoofdzakelijk het energiegebruik voor verwarming (ruimteverwarming en warm tapwater), maar ook elektriciteit voor pompen en ventilatie. De gangbare gedachte hierbij is, dat hierdoor geen plaats meer is voor gas in nieuwbouwwoningen voor verwarming en warm tapwater. De ontwikkelingen op het gebied van verwarming voor woningen staan niet stil en de laatste jaren zijn tal van nieuwe technieken ontwikkeld en op de markt gekomen. Eén van de nieuwe concepten is een hybride brandstofcelsysteem, dat zowel warmte als elektriciteit produceert. Uit een onderzoek van DGMR is gebleken dat hiermee ook woningen op aardgas kunnen voldoen aan de eis van EPC=0. Doordat extra elektriciteit wordt geproduceerd tegen een hoger rendement dan het gemiddelde park wordt fossiele energie uitgespaard. Deze batenpost mag worden verdisconteerd in de berekening van de EPC. Een consortium van Shell, Gasunie en GasTerra heeft CE Delft gevraagd na te gaan welke mogelijkheden gaslevering met de hybride brandstofcel biedt voor de warmtevoorziening van nieuwe woningen.
CE Delft, december 2012
5
Vraagstelling Vraagstelling Hoe kan aardgas het best gepositioneerd worden om ook in de toekomst een bijdrage te leveren aan de warmtevoorziening van nieuwe woningen? Deze vraag wordt onderverdeeld in de volgende deelvragen: • Welke technische ontwikkelingen voor de warmtevoorziening zijn tot en na 2020 te verwachten? • Welke mogelijkheden biedt de EPC voor aardgastoepassingen tot 2020? • Welke mogelijkheden zijn er na 2020? • Wat zijn de posities van de relevante stakeholders voor aardgas in de gebouwde omgeving? • Kan lokale productie van elektriciteit (met warmtebenutting) een relevante bijdrage leveren aan de elektriciteitsvoorziening?
CE Delft, december 2012
6
Randvoorwaarden •
•
• • • •
Het onderzoek wordt uitgevoerd voor Shell, Gasunie en GasTerra. Het is een eerste verkenning van de mogelijkheden en heeft zodoende hoofdzakelijk een oriënterend doel om inzicht te geven in de kansen van aardgas in de toekomst. In de tweede fase vindt uitdieping van de mogelijkheden plaats. Uitgangspunt van het onderzoek is de studie van DGMR en Paul Overman (2012) naar verschillende verwarmingssystemen die leiden tot een EPC=0. Daarnaast is informatie verschaft door de opdrachtgevers. In het onderzoek worden deze studies en gegevens niet opnieuw geverifieerd, maar voor kloppend aangenomen. Er is niet gekeken naar de financiële haalbaarheid van de systemen. Het stakeholderonderzoek is een beperkt onderzoek. Er wordt geen onderzoek gedaan onder een representatieve steekproef van stakeholders. CE Delft onderzoekt niet de gevolgen op de energie-infrastructuur van de toekomstige energievoorziening. Dit wordt door KEMA uitgevoerd. Voor het onderzoek naar de toekomstige ontwikkelingen worden geen nieuwe scenario’s ontwikkeld, maar wordt geleund op reeds bekende scenario’s die CE Delft heeft. De focus ligt, op verzoek van de opdrachtgevers, op de toepassing van de hybride brandstofcel in nieuwbouw-woningen waarvoor een EPC-eis geldt. De bestaande bouw blijft buiten beeld in deze fase.
CE Delft, december 2012
7
Onderzoeksopzet Het onderzoek is opgedeeld in stappen: • Technisch inhoudelijk: hierbij wordt gekeken naar de technologische ontwikkelingen en de EPC. • Op hoofdlijnen wordt een overzicht gegeven van de verwarmingstechnieken die ‘een opvolging’ kunnen zijn voor de gangbare HR-ketel en kunnen leiden tot een EPC=0. De voor- en nadelen hiervan worden kort aangegeven. • De EnergiePrestatieCoëfficient (EPC) is een bouw-eis voor nieuwbouwwoningen. Op basis van de studie van DGMR en de EPG-norm wordt gekeken welke ruimte de EPC biedt om tot 2020 aardgas in woningen toe te passen. • Tot 2050 verandert de energievoorziening van Nederland sterk. De rol van decentrale opwekking van elektriciteit (en warmte) kan hier een belangrijke rol in spelen. Op basis van toekomstverwachtingen wordt het belang van (aard)gas voor lokale elektriciteitsproductie in de gebouwde omgeving inzichtelijk gemaakt. • Stakeholders: hierbij wordt gekeken naar de rollen en opvattingen van de besluitmakers rond nieuw te realiseren woonwijken. • In kaart brengen van de relevante stakeholders bij het ontwikkelen van nieuwe woningen, met hun rollen en belangen.
CE Delft, december 2012
8
2. Verwarmingssystemen Op dit moment wordt 90% van de woningen in Nederland verwarmd met CV-installatie op aardgas. De overige 10% is aangesloten op collectieve warmtelevering (stadsverwarming). De afgelopen jaren zijn steeds meer nieuwe verwarmingssystemen ontwikkeld die efficiënter zijn, duurzamer zijn en steeds minder emissies hebben. Daarnaast neemt door de toegenomen isolatie van woningen de vraag naar ruimteverwarming steeds meer af. Het speelveld verandert. Binnen dit speelveld spelen de aangescherpte bouw-eisen een steeds belangrijkere rol. Vanaf nu tot 2020 worden de bouw-eisen zo aangescherpt dat woningen per saldo geen fossiele energie meer mogen gebruiken voor het gebouwgebonden energiegebruik. Dit komt overeen met een zogenaamde EPC van nul. Er zijn verschillende alternatieven die voldoen (in combinatie met PV-panelen) aan deze aangescherpte eisen: • hybride brandstofcel • hybride warmtepomp • HRe (Stirling-motor) • all electric • collectieve warmte In de komende sheets worden deze systemen kort toegelicht op basis van DMGR (2012). CE Delft, december 2012
9
Hybride brandstofcel De hybride brandstofcel is een combiketel die bestaat uit twee delen: • een warmtekrachtkoppeling, gebaseerd op een brandstofcel (SOFC) • een hulpbrander, condenserend (HR) De brandstofcel heeft een elektrisch vermogen van 1,5 kW en een rendement van 60% (BW). Thermisch is het respectievelijk 0,5 kW en 25%. Van de HR-brander wordt aangenomen dat deze 25 kW is, met 97% rendement (BW). Door de gunstige warmte/kracht-verhouding van de brandstofcel is het mogelijk om een groot aantal vollasturen te draaien op de brandstofcel, zonder dat veel warmte ‘weggegooid’ hoeft te worden. De geproduceerde warmte wordt eenvoudig opgeslagen in een buffer en hoofdzakelijk gebruikt voor warm tapwater en deels ruimteverwarming. In een nieuwbouwwoning is de vraag naar warmte voor ruimteverwarming immers laag en is de vraag naar warm tapwater het gehele jaar door relatief constant. Als gevolg hiervan kan de brandstofcel bijna 6.900 vollasturen maken, met een productie van meer dan 10.000 kWh elektriciteit. Voor de piekvraag naar warmte dient de HR-brander. Deze is verantwoordelijk voor ongeveer 25% van de aardgasvraag. Voor een EPC=0 heeft dit systeem 8 m2 PV-panelen nodig (DGMR) CE Delft, december 2012
10
Hybride warmtepomp De hybride warmtepomp is een combiketel die bestaat uit twee delen: • een elektrische lucht/water-warmtepomp • een hulpbrander, condenserend (HR) De elektrische warmtepomp heeft een thermisch vermogen dat kan variëren tussen de 2,0 en 3,5 kW en heeft een COP van 3,5 tot 4,0. Van de HR-brander wordt aangenomen dat deze 25 kW is, met 95% rendement (BW). In de EPG kan worden gerekend met een norm-rendementen voor de brander en warmtepomp. Afhankelijk van het temperatuurregime (lagetemperatuurverwarming) in de woning, ligt de rekenwaarde van de COP tussen 3,1 en 3,95. Voor de brander geldt een rekenwaarde van 95% voor ruimteverwarming (lagetemperatuurverwarming) en maximaal 67,5% voor warm tapwater (afhankelijk van veel variabelen). Bij de hybride warmtepomp zorgt de elektrische lucht/water-warmtepomp voor de basislast van de warmtevraag voor ruimteverwarming. De HR-brander wordt gebruikt voor de eventuele piekvraag en warm tapwater. De hybride warmtepomp heeft daarnaast de extra mogelijkheid om ook koeling te leveren via het afgiftesysteem. Voor een nieuwbouw rijwoning is ongeveer drie keer zoveel aardgas nodig voor de productie van warm tapwater (HR-brander), als elektriciteit voor ruimteverwarming (WP, omgerekend naar primaire energie). Voor een EPC=0 heeft dit systeem 20 m2 PV-panelen nodig (DGMR). CE Delft, december 2012
11
HRe (Stirling) De HRe is een combiketel die bestaat uit twee delen: • een warmtekrachtkoppeling, gebaseerd op een Stirling-motor • een hulpbrander, condenserend (HR) De Stirling-motor heeft een elektrisch vermogen van 1,0 kW en een rendement van 17% (BW). Thermisch is het respectievelijk 5,0 kW en 80% (de EPG geeft waarden van 10% en 86%). Van de HR-brander wordt aangenomen dat deze 20 kW is, met 97% rendement (BW). Net als bij de hybride warmtepomp wordt bij de HRe de basisvraag van de warmte voorzien door de motor. Als gevolg hiervan kan de Stirling-motor meer draaiuren maken en daarmee meer elektriciteit produceren. Het grote verschil met de hybride brandstofcel is echter dat de HRe wordt aangestuurd door de warmtevraag, en niet door de elektriciteitsvraag. Dit komt door de ongunstiger warmte/kracht-verhouding. Hierdoor maakt de HRe veel minder elektriciteit dan de hybride brandstofcel. De HR-brander wordt gebruikt voor de eventuele piekvraag en warm tapwater. Voor een EPC=0 heeft dit systeem 20 m2 PV-panelen nodig (DGMR)
CE Delft, december 2012
12
All electric Het all electric systeem bestaat uit een elektrische combiwarmtepomp, met grondwater als duurzame bron De elektrische warmtepomp kan een vermogen hebben van 3,0-5,0 kW en wordt zowel gebruikt voor ruimteverwarming als warm tapwater. Omdat de elektrische warmtepomp gebruik maakt van warmte uit de bodem heeft hij voor ruimteverwarming een hoge COP (±4,5). Voor warm tapwater, dat een hogere temperatuur moet krijgen, heeft de warmtepomp een veel lager rendement (±1,5). Omdat het maximale vermogen van de elektrische warmtepomp, in vergelijking met de HR-brander, relatief laag is, heeft het de voorkeur om het systeem alleen te gebruiken bij lage temperatuur verwarming (LTV), zoals vloerverwarming. Voor de productie van warm tapwater wordt een bij voorkeur gebruik gemaakt van een buffer. De elektrische warmtepomp kan ook gebruikt worden voor koeling. Wanneer hiervoor het grondwater gebruikt wordt, heeft de warmtepomp voor koeling een COP van 10. Voor een EPC=0 heeft dit systeem 23 m2 PV-panelen nodig (DGMR)
CE Delft, december 2012
13
Collectieve warmte Collectieve warmte is een systeem waarbij meerdere woningen zijn aangesloten op een warmtenet. Dit warmtenet kan haar warmte krijgen uit een WKK, elektriciteitscentrale, industriële restwarmte of centraal WKO-systeem. In de woning bevindt zich meestal een warmtewisselaar om de warmte van het net in de woning te krijgen. Bij collectieve warmtelevering wordt over het algemeen niet over individuele rendementen gesproken, maar over het rendement van de warmtedistributie en de warmtebron. Dit verschilt sterk per situatie. Collectieve warmtelevering kan zowel voor ruimteverwarming als warm tapwater. Het voordeel van collectieve warmtelevering is dat woningen geen uitstoot van CO2 hebben. Over het algemeen hebben zij dan ook geen aardgasaansluiting. Voor een EPC=0 heeft dit systeem 23 m2 PV-panelen nodig (aanname)
CE Delft, december 2012
14
Vergelijking alternatieven Hybride brandstofcel
Hybride warmtepomp
HRe
Elektriciteitsproductie
Teruglevering
HR-brander
m2 PV voor EPC=0
8
20
20
Koeling
All electric
Collectieve warmte
23
23
Aardgasaansluiting
Elektriciteitsaansluiting
E of W
W
W
W
W
Aansturing
Deze tabel geeft een overzicht van de verschillen tussen de opties. Afhankelijk van de situatie kan de ene optie beter geschikt zijn dan ander. Hierbij kunnen externe factoren, zoals het beschikbaar zijn van infrastructuur, dakoppervlak of groene energiebronnen doorslaggevend zijn. Opmerking: de berekeningen voor het bepalen van de EPC en de benodigde hoeveelheid PV zijn zeer gevoelig.
CE Delft, december 2012
15
3. De EPC De EnergiePrestatieCoëfficiënt (EPC) is een bouw-eis die van toepassing is op het energiegebruik van een nieuwbouwwoning. Het is een theoretische eis die voor aanvang van de bouw van de woning wordt vastgesteld en niet (per definitie) achteraf wordt gecontroleerd. Daarnaast wordt alleen gekeken naar het jaarverbruik, niet naar de piekvraag of gelijktijdigheid. De EPC is een verhoudingsgetal tussen de energieprestatie van de nieuwbouw-woning en een referentiesituatie. De berekeningsmethodiek is vastgelegd in de EPG (NEN 7120). Vereenvoudigd komt de berekening neer op: EPC =
karakteristiek energiegebruik woning referentie energiegebruik
EPCnieuwbouw−eis
Om aan het Bouwbesluit te voldoen moet het karakteristiek energiegebruik kleiner zijn dan de referentie. Vanaf 1 januari 2011 is de EPCnieuwbouw-eis 0,6. Tot 2020 zal deze geleidelijk afnemen naar 0,0.
CE Delft, december 2012
16
Referentie energiegebruik Het referentie energiegebruik van een woning is gebaseerd op forfaitaire waarden en afhankelijk van het gebruiks- en verliesoppervlak. Voor de voorbeeldwoning uit de berekeningen van DGMR betekent dat het volgende referentie energiegebruik:
Oppervlak
Forfaitaire waarde
Gebruik
Gebruiksoppervlak
124,3 m2
300 MJ/m2
37 GJ
Verliesoppervlak
250,0 m2
65 MJ/m2
16 GJ
8.000 MJ
8 GJ
Referentie energiegebruik
62 GJ
Vaste post
Als in de komende jaren de EPC-eis wordt aangescherpt, dan verandert niet alleen de variabele op de voorgaande sheet, maar ook de bovenstaande forfaitaire waarde van het gebruiksoppervlak. Deze is gelijk aan 500 x EPCnieuwbouw-eis. In deze berekening is de EPC gelijk aan 0,6 en daarmee de waarde 500 x 0,6 = 300 MJ/m2.
CE Delft, december 2012
17
Karakteristieke energiegebruik Het karakteristieke energiegebruik van een woning is de naar primaire energie omgerekende afgenomen energie (X) (gebouwgebonden: verwarming, warm tapwater, ventilatie, hulpenergie en verlichting), verminderd met de naar vermeden primair omgerekende, op eigen perceel geproduceerde en gebruikte energie (Y) en geëxporteerde energie (Z).
X
Z Y
CE Delft, december 2012
18
EPC = 0 EPC =
X−Y−Z norm
EPCnieuwbouw−eis
Om de EPC van een woning naar nul te krijgen zijn er dus drie mogelijkheden: • X = De afgenomen primaire energie reduceren naar nul (= gebouwgebonden energievraag naar nul ≈ passiefhuis) • Y = Energiegebruik van apparatuur (niet-gebouwgebonden) compenseren met eigen opwek • Z = Opgewekte elektriciteit exporteren Bij het bepalen van de mogelijkheden van de hybride brandstofcel wordt gekeken naar de combinatie van het exporteren en het compenseren van elektriciteit bij een woning die voor gebouwgebonden energievraag voldoet aan het bouwbesluit.
CE Delft, december 2012
19
Berekeningen DGMR Voor de productie van de elektriciteit (en de warmte) verbruikt de hybride brandstofcel aardgas, in totaal meer dan 80.000 MJ. Dit is de primaire energie voor gebouwgebonden energiefuncties (X). Uit de berekeningen van DGMR blijkt dat voor het bereiken van een EPC van ‘nul’ de hybride brandstofcel en de PV-installatie samen meer dan 40.000 MJe produceren. Dit wordt deels gebruikt voor de gebouwgebonden hulpenergie, de niet-gebouwgebonden elektriciteit en het restant wordt geëxporteerd naar het net. De brandstofcel produceert deze elektriciteit met >60% rendement en hierbij komt ongeveer 25-30% warmte nuttig vrij. De overige warmtevraag wordt ingevuld met de HR-brander.
CE Delft, december 2012
20
De crux Voor het berekenen van het karakteristieke energiegebruik van de woning moet van het primaire energiegebruik voor gebouwgebonden energiefuncties (X) het omgerekende primaire energie van de geëxporteerde (Z) en gecompenseerde elektriciteitsgebruik (Y) van af worden gehaald. Voor dit omrekenen gelden verschillende primaire energiefactoren: • Compensatie (Y): factor 2,56 (gelijk aan een gemiddeld parkrendement van 39%) • Dit geldt in het voorbeeld voor 3.500 kWh, dit wordt forfaitair vastgesteld op basis van gebouweigenschappen • Export (Z): factor 2,00 (gelijk aan een marginaal parkrendement van 50%) • Dit geldt in het voorbeeld voor 6.700 kWh, dit is afhankelijk van de elektriciteitsproductie van de installatie Met ‘marginaal parkrendement’ wordt het rendement bedoeld van technieken die op dit moment de extra elektriciteitsvraag gaan voorzien. Dit zijn nu gascentrales (50%), maar in de toekomst kunnen dit wind en PV zijn (100%).
CE Delft, december 2012
21
Het gevolg In de voorbeeldberekening van DMGR betekent dat: • Compensatie (Y): 12.500 x 2,56 = 32.000 MJ • Export (Z): 24.000 x 2,00 = 48.000 MJ Totaal wordt dus voor 80.000 MJ gecompenseerd en geëxporteerd. Dit streept het primaire gebouwgebonden energiegebruik weg en wordt het karakteristieke energiegebruik en daarmee de EPC gelijk aan nul. Als het ware wordt dus het primaire brandstofverbruik geneutraliseerd door de elektriciteitsproductie.
CE Delft, december 2012
22
Belangrijke variabelen Voor het bepalen van de EPC zijn meerdere variabelen van belang, de belangrijkste zijn: • • •
Primaire energiefactoren, niet alleen van elektriciteit, ook van gas en warmte Rendement van de installatie Extra elektriciteitsproductie • Vollasturen brandstofcel • Productie PV (inclusief beschikbaar oppervlak PV)
CE Delft, december 2012
23
Primaire energiefactoren Compensatie (Y) • Nu: 2,56 (39%) • Als het daalt naar 2,00 (50%), dan: • Zonder maatregelen: EPC van 0,07 • Maatregel: 16 i.p.v. 8 m2 PV
Export (Z) • Nu: 2,00 (50%) • Als het daalt naar 1,00 (100%), dan: • Zonder maatregelen: EPC van 0,24 • Maatregel: 61 i.p.v. 8 m2 PV Niet realistisch!
CE Delft, december 2012
24
Waarde van de primaire energiefactoren De primaire energiefactoren in de EPG1 worden vastgesteld door de NEN, in opdracht van het Ministerie van BZK (directie wonen). Deze factoren gelden niet alleen voor de geproduceerde elektriciteit, maar ook voor andere energiedragers, zoals aardgas, stookolie, hout, biomassa, externe warmte en koude. Op dit moment wordt alleen voor elektriciteit een significant andere factor gehanteerd. De overige energiedragers zijn 1-op-1 finaal gelijk aan primair (met uitzondering van externe koude die zelfs een 0,833 krijgt). In de toekomst kan het mogelijk zijn dat ook voor deze energiedragers andere factoren worden opgesteld om eventuele verliezen in de keten te compenseren. Ook kan het zo zijn dat door middel van deze factoren er een waardering gegeven gaat worden aan het gebruik of productie van hernieuwbare energie. Overwegingen die hier achter zitten, worden genomen op politiek niveau en zijn daarmee lastig vooraf in te schatten.
De EPG is de norm voor EnergiePrestatie van Gebouwen, hierin staat beschreven hoe de EPC berekend moet worden. 1)
CE Delft, december 2012
25
Rendement installatie Elektrisch rendement brandstofcel • Nu: 60% • Als dit hoger wordt, dan: • Zonder maatregelen een lagere EPC • Geen PV meer nodig als rendement stijgt met +3,5% • Als dit lager wordt, dan: • Wordt het moeilijk om EPC=0 te halen
CE Delft, december 2012
26
Extra productie elektriciteit •
•
Vollasturen: Het veranderen van het aantal vollasturen heeft een zeer beperkte invloed op de EPC. Dit komt doordat bij het verhogen van het aantal uren, niet alleen de geëxporteerde hoeveelheid elektriciteit toeneemt, maar ook de geïmporteerde hoeveelheid aardgas (X). Het resulterende effect is zeer beperkt. PV: Het veranderen van de elektriciteitsproductie door meer of minder PV heeft grote invloed op de uitkomst van de EPC. Het plaatsen van 8 m2 extra PV doet de EPC met 0,07 dalen.
Bij bovenstaande variabelen wordt echter geen rekening gehouden met de economische aspecten. In de huidige berekening van DGMR is de teruglevering van elektriciteit aan het net al niet meer economisch aantrekkelijk. Het verder verhogen hiervan leidt tot een steeds slechtere financiële haalbaarheid. Energetisch zijn deze variabelen dus beperkt interessant.
CE Delft, december 2012
27
Voorbeeld risico De hoogte van het marginale referentierendement van de elektriciteitsproductie is de uitkomst van afspraken, niet van berekeningen. Op dit moment wordt daar 50% voor aangehouden. Het is echter niet ondenkbaar dat dit op een gegeven moment naar 75% of zelfs 100% wordt opgehoogd, als bijvoorbeeld wind en zon als referentie worden gezien en niet meer fossiele centrales. Dit levert een groot risico voor het concept van de hybride brandstofcel. Bij een referentierendement van 75% (= primaire energiefactor voor export van 2,00 naar 1,33), stijgt de EPC naar 0,17 (als de andere aannames gelijk blijven). Om alsnog op een EPC=0 uit te komen is hiervoor één mogelijkheid: • 35 m2 PV-panelen plaatsen (±27 panelen, bijna twee keer het duurste pakket van Wij Willen Zon). Lang niet alle daken zijn hier voor geschikt. • Het maken van extra vollasturen is geen mogelijkheid, omdat het extra aardgas tegen een lager rendement wordt geproduceerd (62% FC) dan waartegen het wordt gewaardeerd (75%).
CE Delft, december 2012
28
EPC rond 2020 Sinds 2010 geldt in de Europese Unie de Richtlijn energieprestatie van gebouwen, de EPBD (Energy Performance of Buildings Directive 2010/31/EU). De EPBD is op dit moment het enige wettelijke document dat voor de lange termijn uitspraken doet over de ontwikkeling van de woningvoorraad. De belangrijkste punten hieruit voor de woningbouw zijn: • Per 31 december 2020 moeten alle nieuwe gebouwen in de EU 'bijna nul' energie consumeren en moet de eventuele resterende energie voor 'een zeer grote mate' uit hernieuwbare bronnen komen. • De definitie van ‘bijna nul gebouw’ is in de richtlijn beschreven als een gebouw met een zeer hoge energieprestatie. Volgens de tekst van de richtlijn betekent dit een dichtbij nul liggende of zeer lage hoeveelheid energie. Nederland beraadt zich nog over de definitieve invulling van deze definitie. Voor Nederland komt deze definitie waarschijnlijk overeen met een EPC van nul. • Er is geen specifieke doelstelling vastgesteld voor de renovatie van bestaande gebouwen, maar de EU-lidstaten dienen naar aanleiding van het voorbeeld van de publieke sector beleid te ontwikkelen en maatregelen te nemen om de transformatie van gebouwen tot een ‘bijna nul gebouw’ te stimuleren. De Nederlandse overheid is voornemens om in 2015 de EPC-eis aan te scherpen naar 0,4.
CE Delft, december 2012
29
EPC na 2020 Voor de periode na 2020 is nog weinig bekend. Als gevolg van de EPBD zijn alle nieuwbouwwoningen vanaf dat moment energieneutraal, voor wat betreft het gebouwgebonden energiegebruik. Het energiegebruik voor apparaten hoeft dus niet nul te zijn of volledig gecompenseerd te worden. Naar verwachting zal de focus na 2020 meer gericht worden op de bestaande bouw (besparen en vergroenen) en het niet-gebouwgebonden energiegebruik (verminderen en vergroenen). Juist voor deze ‘markten’ heeft de hybride brandstofcel veel toegevoegde waarde, zeker in combinatie met groen gas. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat op dit moment de waardering van hernieuwbare bronnen als groen gas nog niet gewaardeerd worden in de rekensystematiek en het dus nog geen direct effect heeft op de EPC of de Energie-Index (bestaande bouw).
CE Delft, december 2012
30
Kansen en risico’s EPC = 0 De analyse tot nu toe, leidt tot de volgende conclusies voor de mogelijkheden van de hybride brandstofcel en een EPC van nul: • Met de hybride brandstofcel kan een EPC=0 worden bereikt. • De belangrijkste variabelen die hierbij een rol spelen zijn de primaire energiefactoren: • De factor voor import en compensatie is gelijk aan het gemiddelde park-rendement van Nederland. Deze wordt objectief vastgesteld en verandert geleidelijk in de tijd. Beperkt risico voor het concept. • De factor voor export is gelijk aan het marginale parkrendement van Nederland. Deze wordt subjectief (politiek) vastgesteld en kan snel en sterk veranderen. Groot risico voor het concept. • Hoewel er mogelijke maatregelen zijn om veranderingen in de variabelen te compenseren, zijn deze niet altijd toereikend of haalbaar (meer PV, meer vollasturen)
CE Delft, december 2012
31
4. Stakeholders van de hybride brandstofcel
Gemeente NEN-norm
Netbeheerder elektriciteit
Netbeheerder aardgas
Projectontwikkelaar
Energieadviseurs
Woningcorporaties Installatiebedrijven
Ministerie BZK
Energieleveranciers Woonconsument (koop en huur)
Gasterra NGO’s (Woonbond, Natuur & Milieu)
Politiek DE-Koepel
CE Delft, december 2012
32
Succesvolle introductie hybride brandstofcel Definitie stakeholder (voorgaande sheet): een belanghebbende of stakeholder is een persoon of organisatie die invloed ondervindt (positief of negatief) of zelf invloed kan uitoefenen op een specifieke organisatie, een overheidsbesluit, een nieuw product of een project. Op een succesvolle introductie van de hybride brandstofcel hebben tal van partijen invloed, soms omdat ze beslismacht hebben, soms omdat ze beïnvloedingsmacht hebben. Op de voorgaande sheet is aangegeven welke stakeholders te onderscheiden zijn en geeft door zijn diversiteit inzicht in de complexe krachten die invloed hebben op introductie van de hybride brandstofcel. Links van de sheet staat de NEN-norm, deze ligt ten grondslag aan de berekeningen van EPC = 0 en die bepaalt op welke rekenkundige manier de hybride brandstofcel een bijdrage kan leveren aan de EPC = 0 doelstelling voor nieuwbouwwoningen in 2020.
CE Delft, december 2012
33
Belang en invloed van stakeholders Het overzicht op de volgende sheet geeft een beoordeling van de stakeholders op hun belang en invloed die ze lokaal hebben bij de EPC=0 en specifiek de rol van de hybride brandstofcel daarin. Hierbij wordt een schaal van 1 tot 5 gehanteerd, waarbij de 1 staat voor weinig belang of invloed en de 5 voor veel. Deze beoordeling is gedaan op basis van expertise binnen CE Delft en een beperkte rondgang langs experts op het gebied van de ontwikkeling van nieuwbouwlocaties. In deze fase van het onderzoek is er géén uitgebreide stakeholderanalyse uitgevoerd. Uit het overzicht is op te maken dat er een grote verschillen zitten tussen de stakeholders. Partijen die veel belang, maar weinig invloed hebben en vice versa, zoals de NEN, dat geen belang heeft maar wel veel invloed. Een bijzondere rol vervult de technische adviesbranche, met bureaus als DWA, W/E adviseurs BuildDesk, Climatic Design Consult, Nieman Raadgevende Ingenieurs, etc. Zij zijn belangrijke intermediair tussen overheid, projectontwikkelaar, energiebedrijven en installateurs. Deze stakeholderanalyse en de waardering naar belang en invloed geeft belangrijke informatie voor de stakeholdersaanpak die verderop volgt.
CE Delft, december 2012
34
Stakeholders belang en/of invloed Stakeholders Gemeente (ambtelijk & politiek) Projectontwikkelaar Adviseurs/experts/ingenieursbureaus Woningcorporatie Netbeheerder aardgas Netbeheerder elektriciteit Energieleveranciers Woonconsument koop/huur Installatiebedrijven NEN Ministerie BZK Ministerie I&M Ministerie EL&I Agentschap NL Tweede Kamer (politiek) NGO’s Woonbond, Eigen Huis, Natuur&Milieu DE-Koepel
Belang 3 1 2 2 4 3 3 1 4 1 4 2 2 2 2 1 4
Invloed 4 2 4 2 2 2 2 1 1 5 3 2 2 3 4 3 2
Belang = in relatie tot de doelstelling van de betreffende organisatie, heeft deze voordeel bij specifieke invulling van de EPC Invloed = betreffende organisatie heeft het vermogen om bij te dragen aan verandering van de opzet en/of toetsing van de EPC
CE Delft, december 2012
35
Gemeente - rol De gemeente is de belangrijkste stakeholder met verschillende rollen. • Ze formuleert de woonambitie, toetst die aan lokaal klimaat- en energiebeleid en formuleert het voorzieningenniveau, waaronder de energie-infrastructuur. • Na de planvorming speelt de gemeente een coördinerende rol in de gebiedsontwikkeling en –realisatie. In samenspraak met projectontwikkelaar, netbeheerder en bouwer wordt de infrastructuur gepland en aangelegd. • De gemeente toetst aan EPC-norm bij vergunningverlening voor (ver)nieuwbouw. • Grote gemeenten hebben vaak al een keuze voor energie-infrastructuur gemaakt op basis van de reeds aanwezige of afwezige mogelijkheden (warmtenet, full electric). Middelgrote en kleine gemeenten staan hierin neutraal. Voor ieder besluit, van welke gemeente dan ook, is steeds de locatie en bestaande infrastructuur van belang. Het is een groot verschil of een nieuwbouwwijk in de ‘groene weide’ aan de stadsrand wordt gebouwd, of dat er sprake is van inbreiding in het centrum. De beschikbaarheid van bestaande gas- en/of warmte-infrastructuur spelen hierbij een zeer belangrijke rol.
CE Delft, december 2012
36
Stad/dorpsrand, losse woningen
Stadswijken, inbreiding herbouw
Stadwijken op nieuwe locaties
CE Delft, december 2012
37
Gemeente - locatiebeleid De foto’s op de voorgaande sheet en het figuur op de volgende sheet laten de verschillen in mogelijkheden zien. Jaarlijks (pré-crisis) worden 80.000 woningen gebouwd of grondig gerenoveerd. Deze zijn te clusteren naar op verschillende karakteristieken (bijv. losse uitbreiding aan dorpsrand, renovatie oude stadwijken). De locatie van zo’n cluster (nieuwbouw op weiland, inbreiding in bestaande stad), de beschikbaarheid van energie infrastructuur (warmtenet, gasnet) zijn belangrijke factoren die bepalen of er markt is voor de hybride brandstofcel. Sommige gemeenten met nieuwbouwopgave hebben al keus gemaakt voor ‘all electric’ of lokale warmte, denk aan Almere. Anderen kiezen voor aansluiting van nieuwbouw op het warmtenet (grote steden, zoals Rotterdam). De meeste kansen lijken te zijn op plekken waar al aardgasinfrastructuur is, de nieuwbouwlocaties in bestaande wijken (inbreiding). De figuur op de volgende sheet geeft aan waar de grootste opgaven liggen voor gemeenten: • In centra van steden wordt de komende decennia beperkt gebouwd en is vaak een combinatie van een kleine hoeveelheid stadsvernieuwing en echte nieuwbouw. • In de buitenwijken zal de komende decennia veel stadsvernieuwing plaatsvinden. De naoorlogse wijken worden opgeknapt en op sommige locaties worden volledige wijken gesaneerd en nieuw opgebouwd. • Ook de komende decennia zijn er nog grote uitbreidingen van steden, zoals bij Almere. Het betreft hier nieuwbouw op “groene weide” locaties. CE Delft, december 2012
38
Gemeenten - locaties stad centrum
stad – buitenwijken
uitleggebieden Almere, Leidsche Rijn
dorp
stads vernieuwing
j a a r l i j k s 8 0 . 0 0 0
nieuwbouw CE Delft, december 2012
39
Projectontwikkelaars/verhuurders Bij de ontwikkelaars hebben de projectontwikkelaars (koopwoningen) en de woningcorporaties (verhuur) deels dezelfde en deels verschillende belangen. Voor beide geldt dat het systeem moet voldoen van de EPC-norm (0,6 nu en 0,0 in 2020) en dat er sprake moet zijn van ontwikkelgemak. Het systeem moet in aanleg dus niet ‘complexer’ zijn dan andere systemen. Fase van kostenreductie Grootste verschil is dat voor de verkoper de kostenreductie al in de in ontwikkelfase gerealiseerd moet worden (gekoppeld aan verkoop), terwijl de verhuurder de kostenreductie over langere termijn beoordeelt (gekoppeld aan huurinkomsten).
CE Delft, december 2012
40
Energiebedrijven Binnen de energievoorziening zijn de volgende stakeholders te onderscheiden: • Netbeheerder (elektriciteit, gas) • Energieleveringsbedrijven (elektriciteit, gas, warmte) • Installateurs Naast de bovengenoemde ‘traditionele’ partijen, ontstaan tegenwoordig ook steeds meer lokale duurzame energiebedrijven (LDEB). Deze worden opgericht door gemeenten, bewoners en/of corporaties, om de rol die de gemeente vroeger had met haar gemeentelijke energiebedrijven opnieuw invulling te geven, maar dan duurzaam. Belangen en invloed kunnen wisselen en dienen later grondiger bestudeerd te worden. Er zijn ‘technische belangen’ zoals de rol die aardgas als piekbuffer voor elektriciteitsnet op wijkniveau kan spelen. Maar er kan ook belangentegenstelling zijn tussen de netbeheerders van gas, elektriciteit en warmte.
CE Delft, december 2012
41
Derden NGO’s Uitgaande van EPC=0 en een groeiend aandeel hernieuwbare energie bestaat bij sommige partijen de opvatting dat voor fossiele energie geen plaats meer is in de woonomgeving. Zij hebben als stakeholder belang en/of invloed. Te denken valt aan NGO’s als de Woonbond, Eigen Huis, Natuur & Milieu, DE-Koepel. Zij zullen zich afvragen of het systeem van de hybride brandstofcel bijdraagt aan de energietransitie en/of woonlastenreductie en het doel van de EPC. Adviseurs De technisch/bouwkundige ingenieursbureaus zijn een belangrijke adviseur voor gemeenten en projectontwikkelaars. Zij zijn op de hoogte van diverse energiesystemen en de wettelijke normen waaraan deze moeten voldoen. Zij hebben geen belang maar wel invloed. Architecten zullen het systeem beoordelen aan de hand van de vraag of het hen ontwerpvrijheid geeft of op een makkelijke manier bijdraagt aan behalen EPC-norm. De invloed van de consument is waarschijnlijk gering. Van belang is het imago (comfort, gezondheid, geluid, zelfvoorzienendheid) van het hybride systeem t.o.v. geothermie, WKOsystemen, ventilatie/warmteterugwinning en de zichtbaarheid van de installatie. CE Delft, december 2012
42
Stakeholderaanpak Het hybride brandstofcel-systeem is nieuw en vergt een aanpassing in het denken. Sommige stakeholders zijn redelijk neutraal en kijken naar gemak om EPC-doelen te halen. Anderen zullen weerstand voelen omdat ze een andere oplossing voor de toekomst verwacht hadden (veel hernieuwbare energie: DE-Koepel e.d.). Naast berekeningen is een gerichte aanpak van stakeholders essentieel om succes te boeken met nieuwe gasconcepten. Van belang is om bij de stakeholderaanpak geen weerstand tegen het systeem met de brandstofcel ontstaat. Per stakeholder moet daarom een eigen aanpak worden ontwikkeld, die vooraf getoetst wordt bij deskundigen (vanuit kennis over de stakeholder). In de stakeholderaanpak moet het systeem ook steeds gepresenteerd worden in vergelijking met andere systemen, een geïsoleerd positief oordeel kan in competitie met andere systemen als minder kansrijk worden beoordeeld. Van belang is onderscheid te maken tussen de gasinfrastructuur en de (fossiele) brandstof, immers ook vormen van groen gas kunnen gebruik maken van de gasinfrastructuur. CE Delft, december 2012
43
CE Delft, december 2012
44
5. Kansen voor energiezuinige gaswoningen Op basis van de voorgaande analyses kan een goede inschatting worden gemaakt van de mogelijkheden die de energiezuinige gaswoningen in de toekomst kunnen hebben. Ik de komende sheets wordt verder ingegaan op de verschillende deelaspecten van deze kansen. Het gaat hierbij om: • Koudepiek: welke rol speelt aardgas bij het opvangen van de koudepiek, zowel voor de warmte- als de elektriciteitsvraag? • Nieuwbouw vs. bestaande bouw: wat zijn de te verwachten ontwikkelingen in de woningvoorraad richting 2050 en welk aandeel kan aardgas daar in hebben? • Vergroening: welke opties zijn er na 2020 om van energieneutrale woningen naar klimaatneutrale woningen te gaan? • Lokale elektriciteitsproductie: zowel volume als capaciteit van belang.
CE Delft, december 2012
45
5.1
Koudepiek
Een onderbelicht onderdeel van de warmtevoorziening in Nederland is de pieklast bij extreme temperaturen. De afgelopen decennia is dit nooit een probleem geweest omdat het huidige aardgasnet is uitgelegd op het leveren van voldoende gas bij een situatie van -17 C. Dit net heeft voldoende capaciteit om de huishoudens van Nederland ook op de koudste dagen te voorzien van voldoende aardgas om de woning warm te houden. De laatste jaren worden steeds meer nieuwe woningen geëlektrificeerd. Dat wil zeggen dat er geen aardgasnet is en dat de woningen met elektrische installaties worden verwarmd. Voor een gemiddelde situatie kan dit zeer gunstige rendementen opleveren, maar voor de extremen kunnen er problemen ontstaan. De veel toegepaste warmtepomp is maar beperkt in staat om de pieklast van de warmtevraag in te vullen. Hiervoor is een groter vermogen nodig dan de warmtepomp kan leveren, en/of een andere wijze van bedienen. Indien aardgas niet voorradig is, zal dit gezocht worden in elektrische installaties. Deze elektrische installaties zullen echter een zeer grote piek op het elektriciteitsnet kunnen veroorzaken. Als er een verschuiving plaatsvindt van aardgaslevering voor de warmtevoorziening naar elektriciteit, dan zal dus het elektriciteitsnet hierop uitgelegd moeten gaan worden. Dit kan alleen worden gedaan met dure netverzwaringen en productiecapaciteit, om te voorkomen dat het elektriciteitsnet uitvalt. Door de aanwezigheid van de HR-brander, is de hybride brandstofcel is in staat om, ook in extreme weersomstandigheden, te voorzien in de verwarmingsbehoefte tijdens de koudepiek zonder dat er kostbare elektriciteitsnet moet worden aangelegd, en extra productievermogen moet worden gebouwd. CE Delft, december 2012
46
Elektrisch én gas spreidt risico van ‘black out’ …
Bij extreme kou zijn extra maatregelen nodig.
…en voorkomt aanleg van zware netten voor paar vorstdagen per jaar CE Delft, december 2012
47
5.2
Nieuwbouw vs. bestaande bouw
Dit onderzoek is in eerste instantie gericht op het behalen van een EPC van nul met een aardgasinstallatie. Er zijn echter redenen om deze focus te verleggen naar de bestaande bouw: • Het aandeel van de nieuwbouw in de totale woningvoorraad tot 2020 is zeer beperkt. • Ook tot 2050 is nieuwbouw en de warmtevraag daarvan kleiner dan de vraag in de bestaande bouw. • De doorlooptijd van nieuwbouwprojecten is lang, projecten voor 2020 worden al in 2015 voorbereid. Het is de vraag of de hybride brandstofcel op dat moment al marktrijp is. • De reeds bestaande gasinfrastructuur in de bestaande bouw leent zich uitstekend voor de uitrol van de hybride brandstofcel. • Door de grotere warmtevraag in de bestaande bouw (per woning) kan de hybride brandstofcel efficiënter worden ingezet en meer draaiuren maken.
CE Delft, december 2012
48
Prognose tot 2050 Hoewel de het aantal nieuwbouwwoning tot 2050 nog fors zal groeien…
…blijft het aandeel in de warmtevraag van de huishoudens maar zeer beperkt.
CE Delft, december 2012
49
5.3
Vergroening
Voor zowel nieuwbouw- als bestaande woningen kan de hybride brandstofcel een grote slag maken naar energieneutrale woningen, maar het biedt nog meer kansen. De inzet van bijvoorbeeld groen gas levert voor de hybride brandstofcel een win-win-situatie op: • Win: de inzet van groen gas levert een 100% hernieuwbare woning op, zowel voor het gebouwgebonden energiegebruik, als het energiegebruik voor apparatuur (TV, koelkast, computer, etc.). • Win: door groen gas in te zetten in de hybride brandstofcel wordt op dit moment bijna 90% (en in de toekomst mogelijk nog meer) energie uit het aardgas nuttig toegepast. Dat is in vergelijking met andere toepassingen van groen gas, zoals in auto’s of bio-wkk’s, een zéér hoog rendement. Het biedt een optimale inzet van de schaarse biomassa in energietoepassingen. Belangrijk is dat de komende jaren wordt gewerkt aan de waardering van de inzet van groen gas in de hybride brandstofcel, danwel door gunstige waarden in de EPG, danwel door waardering van de duurzaam geproduceerde elektriciteit. Door de gunstige eigenschappen van de hybride brandstofcel, heeft het systeem maar een beperkt oppervlak aan PV-panelen nodig om tot een energieneutrale woning te komen (EPC=0). Dit geeft het systeem een voorsprong ten opzichte van de alternatieven (zie 2.), die alle aanzienlijk grotere oppervlakken nodig hebben. Oppervlakken die lang niet altijd aanwezig zijn bij woningen, of door de oriëntatie niet toereikend zijn.
CE Delft, december 2012
50
5.4
Lokale elektriciteitproductie
Naast de trend van elektrificering, wordt in Nederland ook steeds meer gekeken naar duurzame, decentrale opwekking van elektriciteit. De groei van windmolens en PV-panelen is hier een voorbeeld van. Kenmerkend aan deze duurzame opties is dat zij zeer variabel zijn in hun productie. Een plotselinge windvlaag of een wolk geeft grote invloed op de elektriciteitsproductie. Met name uitval van het fluctuerende duurzame vermogen in de productie moeten worden opgevangen door het totale net. Als gevolg daarvan moeten piekeenheden worden geplaatst die snel op en af kunnen schakelen om zo de balans te bewaren. Dit zijn over het algemeen gascentrales. Een grootschalige inzet van de hybride brandstofcellen kan een belangrijke rol gaan spelen in het ondersteunen van de pieken in het elektriciteitsnet, als gevolg van duurzame, decentrale productie. De brandstofcellen zijn goed en snel te moduleren, met minimale rendementsverliezen en door de aanwezige warmtebuffer in de woning, is het risico van overproductie van warmte minimaal. Op dit moment wordt onderzoek uitgevoerd om te kijken wat mogelijkheden zijn om de hybride brandstofcellen in te zetten als onderdeel van een virtual power plant (VPP). Hierbij worden grote aantallen, micro-productie-installaties, zoals de hybride brandstofcel, gekoppeld en centraal aangestuurd om zo fluctuaties in het net op te vangen. In combinatie met groengas kan een zeer interessante optie voor lokale elektriciteitsproductie ontstaan, waarbij ook de warmte nuttig wordt gebruikt. CE Delft, december 2012
51
6. Conclusies en advies Conclusies EPC • In principe kan een nieuwe woning met de brandstofcel een EPC=0 bereiken • Er zijn risico’s met betrekking tot de primaire energiefactoren (forfaitaire rendementen) • Gemiddeld parkrendement: klein risico • Marginaal parkrendement: groot risico • Binnen relatief kleine marges zijn er mogelijkheden om de risico’s af te wenden • Nog geen aandacht voor koudepiek Stakeholders • Veel diverse stakeholders met uiteenliggende belangen en invloed • Kans op niet accepteren gaslevering bij behartigers van duurzame energie, kan tot uitdrukking komen in aanpassing forfaitaire rendementen EPC • Er moet een duidelijke overkoepelende boodschap komen over het nut brandstofcel • Of over alternatief nut (koudepiek, vergroening bestaande bouw, lokale E-productie) Kansen • Benadrukken gas voor koudepiek, ook in nieuwe woningen • In combinatie met groen gas levert de hybride brandstofcel een win-win-situatie • Lokale elektriciteitsproductie kan relevant zijn, en vergt gas op lokaal niveau CE Delft, december 2012
52
Advies Op basis van de eerste fase van het onderzoek komen wij tot de volgende adviezen: • De hybride brandstofcel kan goed worden toegepast in de nieuwbouw voor een EPC=0. Vooral inzetten op de nieuwbouw is niet verstandig, omdat de hybride brandstofcel nog niet marktrijp is en er risico’s zijn op aanpassing van de factoren in de EPC. Er is risico dat gassector bakzeil haalt en daarmee ook gaslevering in bestaande bouw schaadt. • Richt het initiatief vooral op de voordelen die het kan halen in de bestaande bouw. Hier sluit het goed aan bij de bestaande infrastructuur en biedt het goede mogelijkheden voor een groene en klimaatneutrale gebouwde omgeving. Onderzoek de marktkansen per deelsector in de bestaande bouw. • Benadruk in de communicatie voor de nieuwbouw de mogelijkheden die de brandstofcel heeft met betrekking tot het beheersbaar maken van het koudepiek-probleem: geen problemen met het elektriciteitsnet en comfort, zelfs op de koudste dagen. Ontwikkel hier een stakeholderaanpak voor, met name gericht op adviseurs, corporaties en gemeenten. • De brandstofcel in combinatie met (op termijn) groen gas heeft alles in zich om te voldoen aan alle verwachtingen van de lokale politiek: duurzaam, klimaatneutraal, lokale energieproductie, zelfvoorzienendheid, zichtbaarheid, goed inpasbaar. Ontwikkel een stakeholderaanpak die, met name bij gemeenten en adviseurs, deze positieve eigenschappen onder het voetlicht brengen. CE Delft, december 2012
53
Stakeholderaanpak – aanbeveling fase 2 Voor de tweede fase van het onderzoek stelt CE Delft de volgende stappen voor: • Koudepiek nieuwe woningen • Bereken de kosten die gaslevering voor de koudepiek kan uitsparen in diverse concrete nieuwbouwwijken. • Maak communicatieplan / stakeholderaanpak vooral gericht op adviseurs en netbeheerders, en voer dit uit. • Groengas • Er is bij lokale partijen behoefte aan een concept voor vergroening van de bestaande gebouwde omgeving. Ontwikkel dit concept met vergaande isolatie+groengas voor een concrete stad/wijk zodat lokale partijen een perspectief krijgen waar gas een rol bij blijft spelen. • Maak communicatieplan voor de diverse stakeholders (gemeenten, corporaties, adviseurs) binnen deze wijk en vervolgens landelijk, en voer uit. • Lokale elektriciteitsproductie met brandstofcel • Maak berekeningen voor productie van elektriciteit (met warmtebenutting) voor bestaande woningen/woonwijken met brandstofcel • Maak communicatieplan/stakeholderaanpak vooral gericht op gemeenten en Ebedrijven, en voer dit uit. CE Delft, december 2012
54
Advies mbt werkzaamheden DNV KEMA Met betrekking tot de werkzaamheden van DNV KEMA willen wij het volgende adviseren: • Kijk in de modellering van de mogelijkheden van de hybride brandstofcel vooral naar de ontwikkelingen van de totale woningvoorraad, niet alleen naar de nieuwbouw. • Maak inzichtelijk wat het potentieel is van het vergroenen van het aardgas. • Onderscheid 4 typen woningverwarming • Gas (brandstofcel WK) • Elektriciteit (warmtepomp) • Warmte • Warmtepomp (E) met gas bijstook • Brandstofcel WK • Ga in de scenario’s uit van een naar nihil (2050) afnemende CO2-emissie per GJ voor zowel elektriciteit (hernieuwbaar en CCS) als gas (bijmengen groengas). • Maak berekeningen voor kosten verzwaring elektriciteitsnet bij warmtepompen in relatie tot kosten gasnet bij brandstofcel.
CE Delft, december 2012
55
Energiezuinige gaswoningen Bijlagen
Structuurvisie infrastructuur en ruimte Twee factoren maken dat het lastig is om te kijken naar de te verwachten woningbouw en renovatie in de toekomst. • Het Rijk heeft haar planningsrol de afgelopen jaren gedecentraliseerd, er zijn op nationaal niveau geen ‘landelijke woonopgaven’ (zoals voorheen Vinex) meer. • Daarbij komt dat door de economische crisis, de effecten op de huizenmarkt en de bouwprognoses onzekerder zijn geworden. • De geplande 80.000 woningen per jaar worden thans niet gehaald. Wel is een aantal belangrijke ontwikkelingen te signaleren: vergrijzing, strengere normering waardoor renovatie zal overgaan in (ver)nieuwbouw, en verdichting in de steden (inbreiding en gestapeld bouwen). De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR 2012) komt met de volgende prognoses tot 2040: • Groei: Amsterdam-Almere, Utrecht, Den Haag, Leiden, Zwolle, delen van Noord-Brabant en Gelderland • Krimp: randen van land (Zuid-Limburg, delen Zeeland en in Noordoost-Groningen) • Stabilisatie: bijv. Rotterdam en Twente
CE Delft, december 2012
57
Totale woonbehoefte 2040
CE Delft, december 2012
58
Bevolkingsontwikkeling 2010-2025 en 2025-2040
CE Delft, december 2012
59
CE Delft, december 2012
60
CE Delft, december 2012
61