Energiebeleid Zuid-Holland in stroomversnelling
Jan Paul van Soest, Advies voor Duurzaamheid Arthur ten Wolde, IMSA Amsterdam m.m.v. Bregje Hamelynck, Hamelynck Sustainability Consulting Anne-Marieke Schwencke, AS-I-Search Kim Nackenhorst, IMSA Amsterdam
Jan Paul van Soest Advies voor Duurzaamheid Sustainability Consulting Elsbosweg 53 7381 BJ Klarenbeek T: +31.(0)55 - 301 08 08 F: +31.(0)55 - 301 26 94 M: +31.(0)6 - 5321 7088 E:
[email protected] I: www.jpvs.nl
Energiebeleid Zuid-Holland in stroomversnelling
2
Colofon en verantwoording Het rapport ‘Energiebeleid Zuid-Holland in Stroomversnelling’ is opgesteld door Jan Paul van Soest – Advies voor Duurzaamheid, in samenwerking met IMSA Amsterdam (Arthur ten Wolde, Kim Nackenhorst), en met medewerking van Anne-Marieke Schwencke As-I-Search Leiden (literatuurstudie adaptatie) en Bregje Hamelynck, Hamelynck Sustainability Consulting Sybrandaburen (rollen provincies).
Ten behoeve van dit rapport is (vis-à-vis dan wel telefonisch) gesproken met: −
Betty van Bakel, bestuursdienst Gemeente Rotterdam
−
Beleidsmedewerkers Provincie Zuid-Holland
−
Dominic Boot, directeur VNPI (olie-industrie)
−
Sander Colnot, Vestia Groep, Rotterdam
−
Michiel van Drunen, IVM Amsterdam
−
Daan Dijk, Rabobank directie duurzaamheid
−
Albert Fischer, Planet Capital
−
Erik van Heijningen, gedeputeerde Zuid-Holland
−
Gjalt Huppes, René Kleijn, Centrum Milieukunde Leiden
−
Richard Kooloos, Fortis Energy Group
−
Jack de Moel, directeur Visser & Smit Hanab
−
Florrie de Pater Martje Storm, IPO
−
Niels Ruyter, secretaris energie en milieu, Bouwend Nederland
−
Marco Tieleman (windenergie op Goeree-Overflakkee)
−
Herman Jan Wijnants, DHV
−
Chris Zevenbergen, directeur Dura Vermeer Business development
De conclusies en aanbevelingen zijn echter geheel voor rekening van de auteurs.
Energiebeleid Zuid-Holland in stroomversnelling
3
Energiebeleid Zuid-Holland in stroomversnelling
4
1
Inleiding
1.1
Aanleiding: zorgen voor energie en klimaat van morgen
Het klimaat verandert, zowel meteorologisch als maatschappelijk. Met het IPCC-rapport van februari 2007 is de laatste twijfel over de invloed van de mens op klimaatverandering weggenomen. Het hierop volgende IPCC-rapport van april 2007 heeft duidelijk gemaakt dat verregaande emissiereducties nodig zijn (mitigatie), en dat ook als deze worden genomen, toch nog rekening moet worden gehouden met gevolgen van klimaatveranderingen die al niet meer tegen te houden zijn en waarvoor aanpassingen (adaptatie) nodig zijn. Het maatschappelijke klimaat verandert evenzeer. De bereidheid om maatregelen te nemen groeit thans snel met de acceptatie van het klimaatvraagstuk. Daarbij speelt overigens ook de zorg om de voorzieningszekerheid een rol. Voor de EU worden ambitieuze doelstellingen geformuleerd, de doelstellingen voor Nederland zoals neergelegd in het recente regeerakkoord zijn zelfs nog verdergaand. De Europese Commissie mikt op 20% CO2reductie (ten opzichte van 1990) in 2020, met als inzet voor internationale onderhandelingen 30%. Nederland mikt op 30% reductie van broeikasgassen (dat zijn er meer dan CO2) in 2020, wat globaal met het Europese doel voor CO2 overeenkomt, maar net een tikje ambitieuzer is. Rotterdam heeft op advies van de International Advisory Board IAB gekozen voor 50% reductie van CO2 in 2025 als doel dat de creativiteit en actiebereidheid moet prikkelen (RECP, 2007). Over de precieze getallen en de wenselijkheid of haalbaarheid ervan valt wellicht te twisten, maar één ding is duidelijk: op verschillende niveaus geven de beleidsmakers aan dat de wereld zal moeten toewerken naar een grondige vermindering van broeikasgassen, in het bijzonder CO2.
De Provincie Zuid-Holland kan en wil daarin ook zijn verantwoordelijkheid nemen. Daarvoor is deze aanzet tot een nieuwe energie- en klimaatvisie bedoeld. Zoeken naar mogelijkheden voor mitigatie is één aspect, de notie dat ook adaptatie nodig is, is een ander. Voorts is de invalshoek: zoeken naar kansen voor economische ontwikkeling die samen kunnen hangen met mitigatie en adaptatie. Want daar ligt een mogelijkheid voor een specifieke bijdrage van de provincie aan verdergaand klimaat- en energiebeleid: het helpen zoeken naar kansen.
Energiebeleid Zuid-Holland in stroomversnelling
5
De visie is opgesteld door Jan Paul van Soest Advies voor Duurzaamheid, in samenwerking met IMSA Amsterdam (Arthur ten Wolde en Kim Nackenhorst), met bijdragen van AnneMarieke Schwencke (literatuurstudie adaptatie) en Bregje Hamelynck (rollen van provincies).
1.2
Op zoek naar een specifieke bijdrage Kan de Provincie Zuid-Holland een belangwekkende en specifieke bijdrage leveren aan mitigatie en adaptatie? Het woord specifiek als bijvoeglijk naamwoord bij bijdrage van ZuidHolland moet hier worden onderstreept. Het is milieueconomisch gezien geen zinvolle exercitie doelstellingen zoals die op internationaal en nationaal niveau worden gesteld één op één door te vertalen naar regionale, provinciale of stedelijke doelstellingen. Onder de paraplu van een economisch optimaal systeem van verhandelbare emissierechten voor CO2 zouden in de toekomst (anders dan in de huidige imperfecte situatie) automatisch via de markt specialisaties en toegespitste oplossingen ontstaan. Dat is uiteindelijk aanzienlijk goedkoper dan wanneer doelstellingen per regio of gebied worden vastgelegd, en/of wanneer sprake is van verdergaande detaillering van doelstellingen door separaat ook nog eens subdoelen voor energie-efficiency en duurzame bronnen vast te leggen. Een recente analyse van het Milieuen NatuurPlanbureau MNP samen met ECN laat dit zien (figuur 1).
nationale kosten in miljard euro in 2020
9 8 7 6
overige broeikasgassen CCS
5
duurzaam 4
besparing JI/CDM
3 2 1 0 vast
flexibel
Figuur 1: flexibel omgaan met (sub)doelstellingen is aanzienlijk kosteneffectiever dan subdoelen hard vastleggen (Bron: MNP)
Energiebeleid Zuid-Holland in stroomversnelling
6
Bij ‘vaste doelen’ is sprake van harde subdoelen zoals efficiencyverbetering en duurzame bronnen, bij ‘flexibel’ wordt met dergelijke subdoelen met tact en beleid en pragmatisme omgegaan. Dan ontstaat een andere mix van besparingen, duurzame bronnen, fossiel en schoon fossiel, zodanig dat wel het hoofddoel (CO2-reductie) wordt gehaald, maar met andere mengverhoudingen van maatregelen dan die welke tevoren waren vastgelegd. Deze benadering impliceert wel dat men inderdaad een doelstelling (hierboven: CO2-reductie) als hoofddoelstelling en de andere ‘doelstellingen’ zoals tempo van efficiencyverbetering als middelen ziet (Energieraad, 2007).
Als een vergelijkbare analyse zou worden gedaan voor het vastleggen van subdoelen op gebiedsniveau (in plaats van zoals hier in termen van efficiency en duurzame bronnen), zouden ongetwijfeld vergelijkbare uitkomsten ontstaan: flexibiliteit is economisch gezien aanzienlijk kosteneffectiever dan tevoren doelen en subdoelen (middelen) vastleggen. In zo’n ‘flexibel’ oftewel economisch efficiënt model is het heel wel denkbaar dat bijvoorbeeld in Zuid-Holland misschien wel méér CO2 wordt uitgestoten in plaats van minder, als de totale uitstoot over een bredere regio gezien maar naar beneden gaat. Bijvoorbeeld door goede vestigingsplaatsvoordelen voor energieconversie (denk aan havens, koelwater, technologie e.d.) die immers gewoon geldig blijven, ook als er sprake is van verhandelbare emissierechten. Naar zo’n toekomst werken we in deze visie toe. Daarom is het van belang te zoeken naar de specifieke bijdrage die Zuid-Holland kan leveren aan emissiereducties, inclusief eventuele emissiereducties buiten het grondgebied van Zuid-Holland als provincie. Zuid-Holland loopt hiermee als het ware vooruit op een wenselijk en naar verwachting zich geleidelijk ontwikkeld economisch optimaal energie- en klimaatbeleid.
Voor een deel gelden vergelijkbare opmerkingen voor adaptatie. Voor een deel, omdat bescherming tegen ongewenste gevolgen van klimaatverandering natuurlijk regiogebonden is. Voor een ander deel echter kan het interessant zijn te zoeken naar juist die oplossingen en maatregelen die bevorderlijk zijn voor de ontwikkeling van een in Zuid-Holland aanwezig cluster van capaciteiten en kwaliteiten die later ook elders in de wereld kunnen worden ingezet. Ter illustratie: zie de situatie in de Zuidplaspolder (figuur 2). Oplossingen van de thema’s die daar spelen kunnen ook elders van grote waarde zijn.
Energiebeleid Zuid-Holland in stroomversnelling
7
Figuur 2: Aandachtspunten in het door de Provincie Zuid-Holland gestarte onderzoeksproject “Hotspot Zuidplaspolder” naar langetermijneffecten van klimaatverandering en gevolgen daarvan. De polder, die het laagste punt van Nederland bevat, moet zodanig ingericht worden dat toekomstige glasbedrijven en bewoners geen last krijgen van mogelijke effecten. Bron: presentatie van Florrie de Pater in het kader van het BSIK-subsidieprogramma Klimaat voor Ruimte, te vinden op www.driehoekrzg.nl Het is vanuit dit perspectief dat we het energie- en klimaatbeleid van Zuid-Holland onder de loep hebben genomen; op die basis komen we tot adviezen.
Energiebeleid Zuid-Holland in stroomversnelling
8
2
Karakteristieken en kansen
2.1
Kernkwaliteiten en capaciteiten
Bij het zoeken naar de specifieke bijdrage van de Provincie Zuid-Holland is het van belang te weten bij welke kernkwaliteiten en –capaciteiten die bijdrage kan aansluiten. Dat zijn er vele, omdat Zuid-Holland in feite een micro- of misschien beter meso-kosmos is. Zuid-Holland kent kust en delta, stedelijke agglomeraties en platteland, een der grootste havens ter wereld en een uitgebreide energie-intensieve industrie, maar ook een baaierd aan kleine en middelgrote bedrijven, er zijn drie universiteiten, waaronder een technische, verschillende hogescholen, de regeringszetel bevindt zich in Zuid-Holland, evenals het Internationale Hooggerechtshof, er zijn kassen en bollenvelden, hoogbouw en laagbouw, er zijn stranden en duingebieden, er zijn oude steden en er is nieuwbouw, grote rivieren en kleine beekjes. Het enige dat zo’n beetje lijkt te ontbreken zijn bergen. Een deel is wellicht vergelijkbaar met andere havengebieden zoals Hong Kong, Singapore of Antwerpen, maar Zuid-Holland heeft unieke combinaties en kenmerken. Dat biedt kansen.
2.2
Kansen
Hoe moet in deze waaier worden gekozen wat de beste specifieke bijdrage is? In algemene zin kan juist in het palet van activiteiten een specifieke bijdrage worden gevonden: Zuid-Holland lijkt juist door zijn verscheidenheid aan activiteiten bij uitstek geschikt als proeftuin voor verregaand energie- en klimaatbeleid, inclusief adaptatiebeleid. Allerhande vormen en initiatieven kunnen immers juist hier worden beproefd. De proeftuin in deze visie is er echter niet om zichzelfs wille, maar juist om die activiteiten te ontwikkelen die op kortere of langere termijn economisch voordeel paren aan doelen voor adaptatie en mitigatie. Er is een aantal clusters van activiteiten die zicht geven op een meer specifieke bijdrage. Opvallend zijn met name: -
‘groot Rotterdam’ (haven, stad en industrie) als een van ’s werelds meest energieintensieve gebieden
-
bouw, in het bijzonder ook grond-, weg- en waterbouw; onder meer twee van de grootste baggerbedrijven zitten in Zuid-Holland
-
de land- en tuinbouw, geconcentreerd in het Westland
Energiebeleid Zuid-Holland in stroomversnelling
9
-
kennis: Erasmusuniversiteit Rotterdam, Universiteit Leiden, Technische Universiteit Delft, alsmede verschillende hogescholen, instellingen en ingenieursbureaus
-
internationale en juridische dienstverlening en kennis in Den Haag.
Het zijn dergelijke ‘clusters’ die bij de ontwikkeling van energiebeleid Zuid-Holland wellicht een bijzondere positie kunnen krijgen in verband met de kansen die de ontwikkeling ervan met zich mee kan brengen.
Energiebeleid Zuid-Holland in stroomversnelling
10
3
Rollen van de provincie
3.1
Bijval voor een scherp omschreven rol
De bestuurslaag van de provincies is in de laatste jaren groeiend onderwerp van discussie. Met het groeien van de steden en stadsregio’s en met de toenemende armslag van het Rijk komt de vraag naar de rol van het middenbestuur aan de orde. Bij onze rondgang langs een aantal doelgroepen hebben we dergelijke kritiek niet waargenomen. Eerder het tegendeel: een goed ingevulde rol rond energie en klimaat van de provincie lijkt op de nodige bijval te kunnen rekenen. Met een onderstreping van de woorden ‘goed ingevulde’, want de wijze waarop de provincie zijn activiteiten in de toekomst vormgeeft, is sterk bepalend voor slagen of falen, voor enthousiasme of weerstand.
3.2
Formele en informele rollen
Een eerste onderscheid is te maken tussen de formele en de niet-formele rollen. De formele rollen kennen een wettelijk-bestuurlijke basis, de informele rollen niet. Formele rollen (die relevant zijn voor het onderwerp energie en klimaat) zijn vooral (IPO, 2006): -
ruimtelijke ordening
-
bevoegd gezag voor gemeenten (plannen, financiën e.a.)
-
vergunningverlener
-
concessieverlener voor o.a. openbaar vervoer
-
beheerder eigen vastgoed, wagenpark etc.
Enkele van deze formele rollen bieden de nodige vrijheidsgraden bij de invulling.
Meer informele rollen zijn: -
initiator, ontwikkelaar, partner, makelaar
-
communicator, actief in verschillende netwerken.
De meer informele rollen bieden per definitie de nodige vrijheidsgraden bij de invulling.
3.3
In slimme combinatie van rollen schuilt de kracht
De gesprekspartners geven in het algemeen aan dat het niet zozeer een kwestie is van accent leggen op de ene (formele) dan wel de andere (informele) typen rollen, juist in de
Energiebeleid Zuid-Holland in stroomversnelling
11
combinatie valt de kracht te zoeken. Kritiek op de werkwijze in het verleden richt zich er dan op dat de provincie op energiegebied tot nu toe onvoldoende zijn verschillende rollen heeft vormgegeven vanuit een eenduidig gezichtspunt, vanuit een visie op de toekomst. Dat kon misschien ook onvoldoende gegeven de beperkte sense of urgency die de afgelopen jaren heerste. Dat is nu echter veranderd. Daarmee ontstaat draagvlak voor een combinatie van provinciale rollen die eerst moeilijker te realiseren was.
Energiebeleid Zuid-Holland in stroomversnelling
12
4
Contouren Zuid-Hollands energiebeleid
4.1
Op weg naar een toekomstvisie
De tijd lijkt rijp voor een integrale toekomstvisie van de provincie Zuid-Holland, die een beeld geeft (aan de relevante spelers) van waar de provincie naar toe wil, en die definieert hoe de provincie daarin zijn rol, of beter rollen, wil spelen. Hieronder proberen we de contouren van zo’n toekomstvisie te ontwikkelen, mede op basis van de gesprekken die we met diverse stakeholders hebben gevoerd, en die een redelijk eenduidig beeld te zien geven. Het gaat, gegeven de beperkte rechtstreekse sturingsmogelijkheden die een provincie op energiegebied heeft, maar ten dele om een inhoudelijke visie, en veel meer om een procesmatige visie: via welke activiteiten en interventies is het energiebeleid in de goede richting te leiden? Dat geldt zowel voor de onderdelen mitigatie als adaptatie.
4.2
Visie: inhoud
Als eerst naar de inhoudelijke kant van de energievisie Zuid-Holland wordt gekeken, dan ligt het voor de hand de blik vooral te richten op: 1. de grootste potentiëlen in termen van energie-efficiency, duurzame bronnen, schoon fossiel 2. nut en noodzaak van adaptatiemaatregelen 3. de grootste kanshebbers voor bedrijvigheid en economische ontwikkeling in Zuid-Holland 4. de specifieke rol(len) die de provincie kan spelen.
Wanneer deze zienswijzen over elkaar heen worden gelegd, ontstaat in grote lijnen het volgende beeld. Belangrijke mogelijkheden liggen, vanzelfsprekend, in het Rijnmondgebied, waar al via het R3-programma, nu onderdeel van het Rotterdam Energy and Climate Programme RECP, uitgebreid wordt gewerkt aan het combineren van kansen en energiebeleid. Benutting van de grote hoeveelheid industriële restwarmte, het voorbereiden van overslag en gebruik van biomassa alsmede schoon fossiel/ CO2-infrastructuur zijn hier de relevante opties. Deze zijn dan tevens van belang voor de gebouwde omgeving (restwarmte) en voor de glastuinbouw (warmte en CO2). Aanvullende support in verschillende rollen van de provincie kan hier verdere versnelling brengen.
Energiebeleid Zuid-Holland in stroomversnelling
13
Een tweede serie van mogelijkheden ligt in den brede in de gebouwde omgeving, waarmee Zuid-Holland met zijn hoge bevolkingsdichtheid rijk gezegend is. Een groot deel van het Nederlandse besparingspotentieel zal in de gebouwde omgeving moeten worden gehaald. Zie onder meer Menkveld et al. (2005). Diverse gemeenten binnen Zuid-Holland zijn koploper op dit gebied. Van een ‘koplopersnetwerk’ binnen de provincie lijkt evenwel nog geen sprake. Hier ligt een schone taak voor de provincie.
Een derde aandachtsgebied is te vinden bij adaptatie. Waar in het verleden bijvoorbeeld de grootste baggerbedrijven ter wereld zich konden ontwikkelen in Zuid-Holland dankzij het bestaan van een thuismarkt die zich geleidelijk aan verruimde, kan dat ten dele navolging krijgen voor een bredere ‘adaptatie-industrie’. Zuid-Holland kan daarin het voortouw nemen gegeven de noodzaak tot adaptatie juist in de laaggelegen delta. Het ligt daarbij voor de hand samenwerking met vooral Noord-Holland en Zeeland verder uit te bouwen.
Via deze drie aandachtsgebieden ontstaat zicht op een (nader uit te werken) beleidsagenda voor energiebeleid (incl. adaptatie) van Zuid-Holland voor de komende jaren, met de volgende accenten:
1. Energie-ketenbeleid: uitgaande van het principe ‘restwarmtegebruik, tenzij…’ vormgeven aan de mogelijkheid hoogwaardige restwarmte zoveel mogelijk te benutten, en de ketenefficiency te verhogen. Toepassingsmogelijkheden zijn er primair in de gebouwde omgeving, ten behoeve van andere industriële processen, alsook in en met de glastuinbouw (zie kader ‘OCAP’). Dit beleidsonderdeel kan ‘richtlijnen’ (handreikingen) voor gemeentelijke woningbouw omvatten, het inventariseren en verspreiden van ‘best practices’, participeren in activiteiten als een warmtebedrijf en ruimtelijke regie om ruimtelijke plannen van gemeenten zodanig op elkaar af te stemmen dat warmte optimaal kan worden ingezet. Tevens omvat dit beleid mogelijkheden voor energieopslag, die hierna onder het kopje ‘ondergronds beleid’ worden besproken.
2. Ondergronds beleid: veel energieactiviteiten raken aan ‘de (diepe) ondergrond’: onder meer warmte- en koudeopslag (dag/nacht, seizoen), CO2-berging en infrastructuur voor energiedragers en –reststromen zoals elektriciteit, warmte, koude, CO2, waterstof, syngas e.a. Hierbij zijn vele partijen betrokken. Eenduidigheid en regie in het ondergronds-ruimtelijk beleid is gewenst, zodat alle betrokken gemeenten en bedrijven weten waar ze aan toe zijn. Zie ook het kader ‘ondergronds beleid’
Energiebeleid Zuid-Holland in stroomversnelling
14
3. Adaptatiebeleid: coördineren van de activiteiten binnen de provincie en in samenwerking met Noord-Holland en Zeeland, zodanig dat kansen ontstaan voor de ontwikkeling van een ‘adaptatiecluster’. Dit cluster omvat vooral bedrijven (grond- weg- en waterbouw, architecten en projectontwikkelaars), financiële instellingen, kennisinstellingen. De activiteiten bestrijken visievorming, afstemmen van en richting geven aan adaptatie- en waterplannen (inclusief riolering), kwantitatief en kwalitatief waterbeheer, het ontwikkelen van concepten voor waterberging, natuurontwikkeling, alternatieve woonvormen en overstromingsbestendige infrastructuur (wegennet), en afstemming van dit geheel met activiteiten van de rijksoverheid. Zie ook het kader ‘drijvende kassen’.
4. Klimaatinnovatie (energie en adaptatie) in brede zin: organiseren van netwerken van vernieuwend werkende gemeenten, bedrijven uit verschillende sectoren, woningbouwcorporaties en anderen. Het inventariseren en laten leren van ‘best practices’, analyseren barrières en de bevindingen vertalen in aanpassingen van provinciaal beleid waar mogelijk. Het bevorderen van het ontstaan van kansrijke coalities, conform indertijd de OTC-regeling van het ministerie van Economische Zaken (OTC = Ondersteuning Transitie Coalities).
Energiebeleid Zuid-Holland in stroomversnelling
15
OCAP: Organic CO2 for the Assimilation in Plants
OCAP, een joint venture van bouwconcern VolkerWessels en gassenleverancier Linde Gas Benelux, levert CO2 voor de glastuinbouw. De CO2 komt als reststroom vrij bij de Shellraffinaderij in Pernis en wordt via een bestaande pijpleiding en een nieuw distributienet geleverd aan glastuinders in het Westland, de B-Driehoek, Wilgenlei en Delfgauw. Door deze CO2 te gebruiken, hoeven tuinders niet langer ‘s zomers hun CV-ketels te stoken om CO2 te produceren.
Het project slaat breed aan onder tuinders, die ervaren dat de hoogwaardige OCAP-CO2 een gunstig effect heeft op de groei van hun gewassen en op hun jaarrekening. Het project boekt daardoor sneller resultaat dan verwacht. Het maximum aantal van circa vijfhonderd deelnemers is bereikt en de maximale leveringscapaciteit nagenoeg. Jack de Moel, directeur van VolkerWessels-onderdeel Visser & Smit Hanab: “OCAP is een goed voorbeeld van een door de overheid gesubsidieerd project. De tuinders besparen jaarlijks in totaal circa 95 miljoen kubieke meter aardgas en verminderen hiermee de uitstoot van CO2 met 170 duizend ton per jaar. Daarmee wordt een wezenlijke bijdrage geleverd aan de Nederlandse Kyoto-doelstellingen. De samenwerking met de overheid is goed verlopen. Er was een forse dynamiek, zowel vanuit Provincie, Rijk, Gemeente, ROM-Rijnmond en andere vergunningsverleners.” OCAP is voor verdere groei op zoek naar aanvullende bronnen van CO2. Bron figuur: OCAP, zie www.ocap.nl.
Energiebeleid Zuid-Holland in stroomversnelling
16
Ondergronds beleid
In Zuid-Holland wordt gewerkt aan het vervoeren van industriële restwarmte en CO2 naar tuinders (Vierpolders) en aan het benutten van warmte uit tuinbouwkassen voor het verwarmen van woningen (Vestia). De benodigde investeringen in ondergrondse leidingen voor dergelijke initiatieven zijn dermate fors dat langetermijnzekerheid (twintig tot dertig jaar) noodzakelijk is. Het komt echter regelmatig voor dat de leidingen niet alleen diverse gemeentelijke grenzen doorkruisen maar ook hun plannen, zoals de ontwikkeling van toerisme of een hoogkwalitatief woonklimaat. Het aanleggen van nieuwe leidingen onder bestemmingsplannen voor nieuwbouw wordt door gemeenten om veiligheidsredenen verboden, terwijl bestaande leidingen moeten verdwijnen of worden verplaatst. Energieen milieubeleid botst dus regelmatig met beleid voor ruimtelijke ordening. Dit maakt grote initiatieven lastig, met negatief milieueffect op de regio als gevolg. Betrokkenen zien het als een taak voor de provincie om te komen tot de benodigde afstemming tussen energieen ruimtelijke ordeningsbeleid. Aanvullend hieraan zou de provincie de gemeenten kunnen helpen door te eisen (bijvoorbeeld via vergunningverlening) en/of te stimuleren dat elk groot bedrijf en elk bedrijventerrein de benodigde leidingen en uitkoppelingen aanlegt voor het afvoeren van hoogwaardige restwarmte.
Energiebeleid Zuid-Holland in stroomversnelling
17
Drijvende kassen
Bouwconcern Dura Vermeer ontwikkelt diverse creatieve en innovatieve concepten die verband houden met de adaptatieproblematiek, zoals drijvende kassen en woningen. Chris Zevenbergen, directeur Business Development: “De doelstelling van ons bedrijf is om de kwaliteit van de ruimte om ons heen op een duurzame en maatschappelijk verantwoorde wijze te verbeteren. Integrale kwaliteit vormt daarbij het uitgangspunt en niet de laagste prijs. Demonstratieprojecten zoals de drijvende kas vormen een stukje van de legpuzzel. Ze bestrijken niet alleen een nichemarkt maar hebben vooral een grote impact en uitstraling, ook internationaal. Marktwerking biedt in de bouw echter onvoldoende prikkels voor innovatie. Van belang voor de Provincie is vooral het stellen van ambitieuze doelen en deze doorvertalen naar alle rollen en instrumenten. Deze doelen moeten op relatief korte termijn haalbaar zijn, bijvoorbeeld: “vanaf 2010 moeten nieuwbouwhuizen klimaatbestendig zijn". Hoe de doelen precies moeten worden gehaald, moet de markt zelf bedenken. Daarnaast is subsidie van projecten nuttig, mits contextgebonden, gericht op provinciespecifieke thema's en toepassingsgericht.”
Energiebeleid Zuid-Holland in stroomversnelling
18
CO2 capture ready
Een voorbeeld van de roep om sterkere sturing door de Provincie binnen de bestaande kaders is het nader uitwerken van het begrip “CO2 capture ready” ofwel “klaar voor CO2-afvang”. Deze bestaande eis voor industriële installaties en energiecentrales leidt in de praktijk tot interpretatiediscussies, bijvoorbeeld omdat de betrokkene deze leest als “technisch klaar” terwijl de ruimte voor een afvanginstallatie ontbreekt. De Provincie zou hier expliciet kunnen eisen dat de installatie of centrale ook “ruimtelijk klaar” is, d.w.z. dat men ter plekke voldoende ruimte beschikbaar houdt om de CO2-afvanginstallatie ook daadwerkelijk te plaatsen. Hieronder een afbeelding van ’s werelds grootste energiecentrale met CO2-afvang in Elsam, Denemarken.
4.3
Visie: proces
Via de inhoudelijke elementen van de visie komen we uit op het proces. In het procesmatige deel van de visie is plaats voor twee elementen, namelijk de formele en de informele rol, die in samenhang met elkaar worden gespeeld. De formele rol betreft hier het klassieke beleid maken en uitvoeren, de informele rol richt zich het bevorderen van lerende netwerken van met name de koplopers op de verschillende gebieden, en het ‘vertalen’ van de bevindingen naar de formele beleidmatige rol, en vice versa. Figuur 3 schetst deze gedachte.
Energiebeleid Zuid-Holland in stroomversnelling
19
Figuur 3: rollen provincie Zuid-Holland vis-à-vis maatschappelijk veld (doelgroepen) richten zich in samenhang op vermindering CO2-uitstoot en adaptatie, zodanig dat de economie van Zuid-Holland positieve impulsen krijgt Van belang is dat de informele rol, veel meer dan in het verleden het geval is geweest, duidelijk als waardevol wordt onderscheiden, en dat deze rol gericht en programmatisch wordt ingezet. Het is wenselijk daartoe een aparte faciliteit binnen of naast de provincie in het leven te roepen (werktitel: Stroomversnelling) met als expliciete taak deze rol professioneel in te vullen (zie verder paragraaf 4.4). ‘Stroomversnelling’ begeeft zich in het maatschappelijk veld, the place where the action is, en kan processen helpen bevorderen door bijvoorbeeld gerichte kortlopende onderzoeken te entameren, een projectgroep rond een specifiek thema samen te stellen, verbindingen te leggen tussen verschillende koplopers op het energieterrein, maar vooral ook door te luisteren naar de ervaringen van de koplopers en deze ervaringen continu terug te koppelen naar de provincie en te vertalen in beleidswensen.
De inhoudelijke beleidsagenda (zie vorige paragraaf) kan daarbij als vertrekpunt worden genomen, tijdens de loop van de werkzaamheden van Stroomversnelling zal deze steeds verder worden aangescherpt.
Een eerste stap hierbij is het verder uitwerken van een inspirerende toekomstvisie voor ZuidHolland met o.a. de inhoudelijke thema’s uit deze beleidsagenda. Wellicht in aansluiting op de vier toekomstbeelden van het Milieu- en Natuurplanbureau MNP: mondiale markt, mondiale solidariteit, veilige regio en zorgzame regio, zoals gebruikt door de Provincie Gelderland in het rapport ‘Hedenmorgen 2006 – 2040’. Aan de hand van deze meer
Energiebeleid Zuid-Holland in stroomversnelling
20
uitgewerkte visie zijn vervolgens de meest geschikte bruisende ideeën voor concrete activiteiten te selecteren.
4.4
Volgende stap: oprichting Stroomversnelling
Om ook de informele, procesmatige rol van de provincie te structureren en te professionaliseren, stellen we voor een ‘faciliteit’ Stroomversnelling in het leven te roepen. Om de informele rol zo goed mogelijk te kunnen ontwikkelen, is het aan te bevelen dat dat deze faciliteit op armslengte van de provincie wordt geplaats. Deze armslengte is vooral nodig om als ‘ogen en oren’ voor de provincie te kunnen fungeren; de ervaring leert dat spelers zoals bedrijven doorgaans niet het achterste van hun tong laten zien in contacten met vertegenwoordigers van de formele rol(len), omdat de angst dan bestaat dat de verschafte inzichten en ideeën direct worden gebruikt in nieuwe regels of strikte handhaving, in plaats van voor het helpen oplossen van de problemen waartegen de speler in kwestie aanloopt. Het lijkt dus van belang de formele en informele rollen van de provincie op enigerlei wijze ook organisatorisch van elkaar te scheiden. Dat kan via een aparte organisatie, bijvoorbeeld een Stichting, of via ‘agentschap’ van de provincie, waarbij ‘Chinese muren’ binnen de organisatie zijn vastgelegd. Dit kan bijvoorbeeld door een werkstatuut voor de organisatie te maken als deze binnen het provinciale apparaat moet fungeren. Tevens is het van belang bij de bemensing van Stroomversnelling te zoeken naar personen die netwerken en vernieuwing in het bloed hebben, en die bereid en in staat zijn zich dwars door de intern provinciale en externe hiërarchieën heen te bewegen. Een eigen gezicht, en herkenbaarheid in de Zuid-Hollandse buitenwereld is van belang. Van belang is verder ervoor te zorgen dat de faciliteit voldoende gewicht en uitstraling heeft om een aantrekkelijke gesprekspartner te zijn, en te borgen dat de signalen die aldus via de 'antennefunctie' uit het veld worden opgevangen goed door de provincie worden opgepikt en worden vertaald naar beleid. Bureau Stroomversnelling heeft een beperkt aantal medewerkers of wellicht slechts een directeur, een secretaresse en een budget om de activiteiten naar bevind van zaken uit te besteden. Daarbij gaat het vooral om het activeren en beleidsmatig ondersteunen van lerende netwerken van koplopers in gebouwde omgeving en ketenefficiency, gemeentelijke aanpak, adaptatie, en energie-innovatie. Hiervoor is een budget denkbaar à la de OTCregeling (zie p. 14) voor kortlopende verkenningen en opbouw van samenwerkingsverbanden, en een budget voor het analyseren van barrières en knelpunten die een provinciegerelateerde component hebben. Met het eigen budget kan slagvaardig worden opgetreden, zonder noodzaak om bij beslissingen die direct handelen vergen een lange rij parafen te hoeven verzamelen. Via het
Energiebeleid Zuid-Holland in stroomversnelling
21
werkstatuut en jaarplannen worden de hoofdlijnen van de werkzaamheden vastgelegd, verder is verantwoording achteraf verschuldigd. Het is minder logisch eventuele provinciale stimuleringssubsidies of participaties (investeringen) ook bij Stroomversnelling onder te brengen, omdat daarmee de informele rollen onder druk kunnen komen te staan. Wel kan Stroomversnelling suggesties of eventueel voordrachten doen, op basis van de ervaringen in het netwerkcircuit. Een Adviesraad of klankbordgroep kan behulpzaam bij programmering en evaluatie. Ook bij de keuze voor een agentschap verbonden aan de provincie in plaats van een aparte stichting kan een Adviesraad worden vormgegeven. ‘Stroomversnelling’ is vooral nodig om de eerder genoemde informele rol van de provincie van handen en voeten te voorzien. Daarin is nu nog niet voorzien.
Energiebeleid Zuid-Holland in stroomversnelling
22
Conclusies en aanbevelingen 5.1
Inleiding
Uit de gesprekken en literatuurstudie zijn verschillende beleids- en procesmatige aanbevelingen naar voren gekomen. Deze zijn in de vorige hoofdstukken wel verwerkt, maar niettemin zetten we ze hier nog eens expliciet op een rijtje. Daarmee ontstaat een beleidsagenda voor de provincie Zuid-Holland, die hieronder wordt samengevat.
5.2
Algemene beleidsconclusies
1. Energie- en klimaatbeleid biedt kansen voor de provincie Zuid-Holland. Dat geldt zowel voor het mitigatiebeleid, alsook voor het adaptatiebeleid. Voorwaarde is wel dat doelen voor dit beleid zorgvuldig worden gekozen: een directe ‘vertaling’ van CO2emissiedoelstellingen naar Zuid-Holland is niet slim, het gaat er juist om een specifieke bijdrage te leveren die recht doet aan de kwaliteiten en capaciteiten van Zuid-Holland.
2. Een zinvolle visie en doelstelling zou kunnen zijn: de Provincie Zuid-Holland wil een unieke bijdrage leveren aan vermindering van broeikasgassen (mitigatie) en opvangen van de gevolgen (adaptatie) zodanig dat de economische ontwikkeling van de provincie als regionale economische eenheid ermee is gediend.
3. Om deze mogelijkheden te verzilveren dient Zuid-Holland zich er scherp van bewust te zijn dat een slim samenspel van formele en informele rollen het succes bepaalt. Met andere woorden: het energiebeleid van Zuid-Holland zal moeten worden vormgegeven volgens bovenstaande visie en doelstelling of een geamendeerde vorm daarvan, zodat de beleidssignalen van Zuid-Holland richting marktpartijen en andere actoren unisono zijn.
4. De formele rol is van oudsher belegd. De informele rol moet echter nog worden vormgegeven.
5.3
Prioritaire thema’s
5. Aandachtsgebieden bij uitstek voor het Zuid-Hollandse klimaat- en energiebeleid zijn: a.
Energie-efficiency in de gebouwde omgeving
Energiebeleid Zuid-Holland in stroomversnelling
23
b.
Keten- en gebiedsefficiency in de energie-intensieve industrie, alsmede gebruik van industriële restwarmte
c.
energie en glastuinbouw
d.
adaptatie, in combinatie met ruimtelijke ordening en natuurontwikkeling
Voor elk van deze thema’s en voor deze thema’s in samenhang is nadere uitwerking van beleid gewenst. Ingrediënten voor dit beleid zijn:
6. Energie-efficiency in de gebouwde omgeving a.
Koplopersgroep van gemeenten die onderling willen leren, diffusie van de resultaten naar overige gemeenten
b.
Samenwerking met Platform Energie Gebouwde Omgeving (PEGO) o.l.v. Jan Terlouw, Zuid-Holland als initiatief- en experimenteerprovincie bij uitstek.
c.
Ruimtelijke ordening die gebruik restwarmte beter mogelijk maakt
d.
Beleidsprincipe ‘restwarmtegebruik, tenzij’
e.
Experimenten in samenspraak met innovatieve bouwondernemingen en woningbouwcorporaties
f.
Ontwikkelingen, samen met marktpartijen, van slimme financieringsconstructies
7. Keten- en gebiedsefficiency in de energie-intensieve industrie a.
Gebruik van industriële restwarmte: onderlinge uitwisseling, restwarmte voor gebouwde omgeving, dito voor glastuinbouw
b.
Uitvoeren energie-analyses om projecten à la Botlek-loop op het spoor te komen
c.
Met marktpartijen ontwikkelen van off-balance financieringsconstructies
d.
Risicofonds voor restwarmteprojecten
8. Energie en glastuinbouw a.
Nadere analyse van tuinbouwgebieden: waar is restwarmtegebruik goed mogelijk, waar zijn andere opties te verkiezen?
b.
Verder ontwikkelen CO2-infrastructuur voor tuinbouw i.h.b. als sprake wordt van warmtegebruik
c.
Risicofonds warmteprojecten (= 7d.)
d.
Creëren bedrijfsmatige samenwerkingsverbanden (‘Energieschap tuinbouw ZuidHolland’)
9. Adaptatie, in combinatie met ruimtelijke ordening en natuurontwikkeling a.
Opstellen ‘masterplan’ klimaatadaptatie, in samenspraak met bedrijfsleven, gemeenten en maatschappelijke organisaties
Energiebeleid Zuid-Holland in stroomversnelling
24
b.
Koppeling met dito plannen van Zeeland en Noord-Holland
c.
Demonstratieprojecten: adaptatieprojecten waarbij functiecombinaties worden nagestreefd (waterberging, natuurontwikkeling, vervoer, e.a.)
d.
Inzetten methoden innovatief aanbesteden, zodat ruimte ontstaat voor innovatie en industrieontwikkeling
5.4
Doorsnijdende activiteiten
Naast de thema’s zijn er doorsnijdende activiteiten die organisatie en aandacht behoeven:
10. Innovatie en ontwikkeling bedrijfsleven: het is wenselijk de thema’s zo in te vullen dat kansen ontstaan voor bedrijfsleven en innovaties. Dat betekent nauwe samenspraak met marktpartijen, en een zodanige programmering van werkzaamheden dat ze bevorderlijk mogen worden geacht voor ontwikkeling van het bedrijfsleven. Tevens betekent dat permanente feedback vragen van de uitvoerende bedrijven: wat is behulpzaam, wat kan beter?
11. Leren en netwerken: formeren van koplopersgroepen rond alle thema’s (gebouwde omgeving, industrie, adaptatie, glastuinbouw) kan inspirerend zijn voor de koplopers zelf omdat van elkaars ervaringen kan worden geleerd, en kan het middensegment snel laten leren van elders opgedane ervaringen.
12. Ruimtelijke ordening, ook voor de ondergrond: in toenemende mate zullen kansrijke energieopties een beroep doen op de ‘ondergrond’: opslag van warmte en koude, opslag CO2, aanleggen van leidingen, e.a. Een eenduidig beleid ten aanzien van risico’s en kansen is van groot belang. Daarmee krijgt het toch al voor energie belangrijke ruimtelijk beleid een component ‘in de diepte’.
5.5
Nieuw initiatief: Stroomversnelling
13. Het verdient aanbeveling de nieuwe energieactiviteiten in een apart ‘bureau’ (dat wil zeggen afzonderlijke organisatie zoals een stichting van dan wel via Chinese muren afgescheiden eenheid binnen de Provincie, zeg een agentschap) op te richten: bureau Stroomversnelling. Stroomversnelling geeft vorm aan de informele rol. De organisatie/eenheid moet fungeren als interface naar markt- en maatschappelijke partijen, en de lessen en ervaringen daar permanent vertalen in beleidsimpulsen, en vice versa. De personele invulling zal voor een belangrijk deel uit netwerkers en vernieuwers
Energiebeleid Zuid-Holland in stroomversnelling
25
moeten bestaan. Een separaat budget voor uitdagende studies en analyses is wenselijk. Daarmee moet slagvaardig kunnen worden gehandeld.
Energiebeleid Zuid-Holland in stroomversnelling
26
Literatuur Energieraad – Energietechnologie voor de toekomst; leren en stimuleren. Algemene Energieraad, Den Haag, 2007 Menkveld, M. et al. – Het onbenut rendabel potentieel voor energiebesparing. ECN, Petten, 2005. Milieu- en Natuur- Planbureau MNP, i.s.m. ECN – Milieu en duurzaamheid in regeerakkoord 2007. Bilthoven, 2007 IPCC, Intergovernmental Panel on Climate Change – www.ipcc.ch IPO – Kansennotitie IPO. Opgesteld door K+V en Ecofys, IPO Den Haag, november 2006 Pater, F. de – Presentatie in het kader van BSIK-subsidieprogramma Klimaat voor Ruimte, www.driehoekrzg.nl, 2007 Provincie Gelderland – Hedenmorgen 2006 – 2040. Arnhem, provincie Gelderland, 2006. RECP – Rotterdam Energy and Climate Programme – To C or not to C; Rotterdam, 2007
Energiebeleid Zuid-Holland in stroomversnelling
27