Het Energie Verslag Nederland (EVN) is tot stand gekomen op initiatief van ECN en verschijnt jaarlijks. Dit EVN geeft een overzicht van ontwikkelingen en gebeurtenissen op energiegebied in 1999. Redactie: R. Nahuis Layout: C.W. Blankendaal Cover, binnen- en drukwerk: Publicatie Services ECN Foto’s: A.A. Homan, Delftfoto: M. de Man, Stroomwerk Energy BV, Twin Design, Rodi Media BV: A. den Iseger, EPA, Novem: H. Pattist. ISSN: 1381-4354
ECN Westerduinweg 3 Postbus 1 1755 ZG Petten Telefoon: 0224 - 56 49 49 WWW: http://www.ecn.nl/
Energie Verslag Nederland 1999
Het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) in Petten is een zelfstandige, marktgerichte organisatie voor onderzoek, ontwikkeling, dienstverlening en kennisoverdracht op energiegebied. Met duurzame ontwikkeling als leidraad ontwikkelt en vermarkt ECN technologieën voor een veilige, efficiënte en milieuvriendelijke energievoorziening. De opdrachten voor ECN komen van de industrie, de energiesector, de overheid en het bedrijfsleven, zowel uit Nederland als daarbuiten. Het werk van ECN is gericht op een zestal prioriteitsgebieden: energie uit zon, uit wind en uit biomassa, schoon gebruik van energie uit fossiele brandstoffen, doelmatig gebruik van energie en materialen, en beleidsstudies. Het werk op het gebied van nucleaire energie en stralingstechnologie, inclusief medische toepassingen, wordt uitgevoerd door NRG, de Nuclear Research and Consultancy Group. NRG is opgericht in 1998 als joint venture van ECN en KEMA en bundelt de nucleaire kennis van deze organisaties. Inclusief NRG telt ECN 900 medewerkers.
Energie Verslag Nederland 1999
Afbeelding omslag Met de FPTO – Fuel Processing Test Opstelling – worden diverse ‘fuel processing’ opties onderzocht. Het doel van ‘fuel processing’ is het verkrijgen van waterstof uit conventionele brandstoffen zoals aardgas of benzine, dat zuiver genoeg is om een polymere brandstofcel te voeden. De brandstofcel is zeer geschikt voor het opwekken van zowel elektriciteit als warmte in kleine eenheden, dus voor micro-wkk. De opstelling is gebouwd door Technologische Services & Consultancy voor de groep Toegepaste Katalyse van de unit Schoon Fossiel, die het nieuwe proces heeft ontwikkeld. De FPTO is bestemd voor bestudering van stationaire toepassingen van het proces. Voor onderzoek naar mobiele toepassingen – elektrisch vervoer – wordt een FPTO II ontworpen en gebouwd.
VOORWOORD De energiesector is in beweging. Fusies en overnames zorgen voor concentratie op de energiemarkt, terwijl buitenlandse partijen zich langzamerhand op de nationale markt mengen. De Europese Unie tracht de gas- en elektriciteitsmarkten te harmoniseren om gelijkwaardige handel te garanderen. Op nationaal niveau krijgen de Kyoto-verplichtingen gestalte in concreet beleid. Maar de veranderingen brengen ook conflicten met zich mee. Hoe kunnen de veelbesproken ‘bakstenen’ verdeeld worden? Welk deel van de reductieverplichting mag Nederland in het buitenland realiseren? En moeten EU-lidstaten Franse stroom weigeren, omdat Frankrijk zich niet aan de internationale afspraken houdt? Naast deze turbulente ontwikkelingen tonen de jongste energiecijfers ook een aantal stabiele trends. Het aandeel duurzame bronnen in de elektriciteitsproductie groeit gestaag; het opgesteld vermogen fotovoltaïsche zonne-energie zelfs exponentieel. Toch stijgt de CO2-uitstoot nog steeds door het toenemende energieverbruik. In dit Energie Verslag Nederland 1999 vindt u de belangrijkste ontwikkelingen van het afgelopen jaar terug. Het biedt in vier delen een overzicht van de energiesector en het energiebeleid. Het eerste deel, Kroniek, geeft in chronologische volgorde de belangrijkste gebeurtenissen op energiegebied. Een greep uit de onderwerpen: het Energierapport, verschillende convenanten (Benchmarking, Zonneboilers), boringen in de Waddenzee, extreem fluctuerende olieprijzen, fusies en overnames in de energiesector, energiezuinige woonwijken, twee warmtepompprojecten. Focus, het tweede deel, gaat dieper in op duurzame bedrijventerreinen en energie uit afval en biomassa. Bedrijventerreinen komen steeds meer in de belangstelling te staan na de successen die duurzame woonwijken behalen. Aanleiding voor het belichten van energiewinning uit biomassa en afval is de discussie over het nut van gescheiden GFT-inzamelen, die vooral in Groningen werd gevoerd. De derde bijdrage aan Focus gaat over de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid deel 1, waarin maatregelen zijn aangekondigd om binnen Nederland de uitstoot van broeikasgassen te reduceren. Daarmee moet de helft van de nationale doelstelling gerealiseerd worden. Over de andere helft van de nationale doelstelling voor emissiereductie wordt nog volop nagedacht. Zeker is echter dat de relatief goedkope reductiemogelijkheden in het buitenland daarvoor aangewend gaan worden. De discussies over economische ontwikkeling van arme landen en hun verhouding tot rijke landen krijgen hierdoor een nieuwe impuls. In het derde deel, de Beschouwing, blikt het verslag vooruit op de samenhang tussen klimaatbeleid en ontwikkelingssamenwerking. Het vierde deel biedt een overzicht van de belangrijkste trends in energie. Hierin komt het historisch verloop aan de orde van energieprijzen, -vraag, -aanbod, de emissies en de markt voor diverse technieken. Nieuw in deze jaargang is het hoofdstuk Trendanalyse, waarin de netto energiebesparing systematisch is ontleed.
Prof. dr. F.W. Saris Directeur
Reacties Voor vragen en opmerkingen of de bestelling van één of meer exemplaren van EVN 1999 of eerdere edities kunt u contact opnemen met het secretariaat van ECN Beleidsstudies. Het telefoonnummer is 0224-564347 en het faxnummer is 0224-563338. EVN 1994 tot en met EVN 1999 zijn tevens via Internet te raadplegen en te bestellen via een elektronisch bestelformulier op het adres: http://www.ecn.nl/document/evn99/index.html EVN 1993-1999 is integraal en gerubriceerd beschikbaar op het adres: http://www.ecn.nl/unit_bs/evn/index.html
INHOUD Deel 1: Kroniek Overheid en energiebeleid Gas- en oliewinning Raffinaderijen en olieproducten Elektriciteits- en gasmarkt Duurzame energie en energiebesparing Techniek en onderzoek
7 25 33 41 55 63
Deel 2: Focus Duurzame bedrijventerreinen Energie uit afval en biomassa Uitvoeringsnota Klimaatbeleid
73 81 89
Deel 3: Beschouwing Laten Pronk en Herfkens elkaar een handje helpen
99
Deel 4: Trends Energieprijzen Energievraag Energieaanbod Emissies Marktontwikkeling technieken Trendanalyse
109 113 119 125 127 133
Afkortingen
139
Index
141
DEEL 1
Kroniek
De Kroniek geeft een beknopte beschrijving van de belangrijkste ontwikkelingen in 1999 op het gebied van energie en milieu. Achtereenvolgens komen aan de orde: overheid en energiebeleid, gas- en oliewinning, raffinaderijen en olieproducten, elektriciteits- en gasmarkt, duurzame energie en energiebesparing en techniek en onderzoek. De Kroniek is geschreven door Hugo Burger, Marcel Kaal, Pieter Kroon, Paul Lako, Roel Nahuis, Manuel de Noord en Martine Uyterlinde.
Energie Verslag Nederland 1999
5
Kroniek
6
Energie Verslag Nederland 1999
OVERHEID EN ENERGIEBELEID JANUARI
Subsidies en fiscale prikkels voor energiebesparing en duurzame energie in 1999 Vergeleken met voorgaande jaren is het budget voor energiebesparing en duurzame energie in 1999 fors verhoogd. Naast de structureel voor energiebesparing beschikbare middelen op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken is in 1999 uit de klimaatgelden een eenmalig bedrag van 145 miljoen gulden aan de begroting toegevoegd (zie tabel). Daarnaast is er in 1999 nog 230 miljoen gulden beschikbaar voor afwikkeling van de open tender in het door EZ uitgevoerde Besluit subsidies CO2-reductieplan. Ook is er in 1999 258 miljoen gulden beschikbaar voor fiscale positieve prikkels voor energiebesparing bij bedrijven. In de periode 1999-2000 is er voor hetzelfde doel voor huishoudens 210 miljoen gulden gereserveerd. Dit brengt het totale beschikbare budget voor energiebesparing in 1999 op zo’n 690 miljoen gulden. Budget energiebesparing op de EZ-begroting 1999 (miljoen gulden op verplichtingenbasis) Structureel
Eenmalig
(gemiddeld per jaar) Programma’s lange termijn onderzoek besparingstechnologie
22,9
10,0
Programma’s industrie
83,0
65,0
Energieconversie
10,6
Programma’s woningbouw en diensten
36,6
57,0
Programma’s verkeer en vervoer
8,4
3,0
Programma’s agrarische sector
6,8
10,0
Non-profit regeling
24,0
Onderzoek ECN, TNO, e.a.
24,3
Totaal
216,9
145,0
Ook het 1999-budget voor stimulering van duurzame energie is aanzienlijk hoger dan het gemiddelde. Dit komt doordat in 1999 een drietal Novem-programma’s tweejarig zijn gecontracteerd. Het 2000budget is hierom naar 1999 gehaald. Budget voor duurzame energie op de EZ begroting 1999 (miljoen gulden) Meerjarenprogramma windenergie
34,4
Meerjarenprogramma fotovoltaïsche zonne-energie
94,4
Meerjarenprogramma energiewinning uit afval en biomassa
51,0
Meerjarenprogramma thermische zonne-energie
0
Subsidieregeling zonneboilers
8,0
Subsidieregeling windturbines
7,5
Programma warmtepompen Projectbureau Duurzame Energie en overige uitgaven Beleidsondersteuning Basis- missie- en samenwerkingsfinanciering ECN Doelfinanciering TNO Programma Economie-Ecologie-Technologie Totaal
Energie Verslag Nederland 1999
11,6 5,0 1,9 19,4 1,5 20,0 254,5
7
Kroniek Maximum eindverbruikerstarieven half procent omlaag In de loop van dit jaar treedt de nieuwe Elektriciteitswet in zijn geheel in werking en houdt het systeem van Maximum Eindverbruikerstarieven (MET) op te bestaan. Voor dit jaar evenwel stelt de minister van EZ de tarieven nog vast, zij het dus voor de laatste keer. Als gevolg hiervan dalen de maximum tarieven voor afnemers met een aangesloten vermogen van minder dan 2 MW met 0,5%. De door de distributiebedrijven in rekening gebrachte tarieven kunnen echter nog wel stijgen doordat deze 3 tot 10% onder de MET liggen. Distributiebedrijven beroepen zich daarbij op dalende inkomsten als gevolg van de buitenlandse importen van vrije afnemers.
Verplichte Energievisie voor gemeenten Op veel nieuwbouwlocaties lukt het niet om een optimale invulling te geven aan de energievoorziening. Om dit probleem op te lossen wil het ministerie van VROM elke gemeente die gaat bouwen op een grote nieuwbouwlocatie (meer dan duizend woningen) verplichten tot het opstellen van een energievisie. In deze visie moet de gemeente vastleggen welke ambities zij op het gebied van energiebesparing en duurzame energie heeft. Deze ambities worden in een tienpuntsschaal getalsmatig gerangschikt: de Energieprestatie op Locatie, ofwel EPL. Via deze wettelijke regeling kunnen energiebedrijven en projectontwikkelaars zich inschrijven op bouwprojecten. VROM is niet van plan ambities op te leggen, gemeenten zijn hier aan de hand van lokale omstandigheden vrij in. Via de EPL-monitor die Novem halverwege dit jaar publiceert, kunnen gemeenten onderling worden vergeleken.
FEBRUARI
Mijlpaal in de liberalisering van de Europese elektriciteitsmarkt 19 februari 1999 is een belangrijke datum in het proces van liberalisering van de Europese elektriciteitsmarkt. Op deze datum moeten alle 15 EU-landen de Europese richtlijn in hun nationale wetgeving hebben geïmplementeerd en moet de markt voor minstens 26% vrij zijn. De Europese richtlijn geeft de eisen waaraan de EU-landen minimaal moeten voldoen voor het openen van hun elektriciteitsmarkt. Fasering (minimum) vrijmaking elektriciteitsmarkt volgens de Europese richtlijn Datum
Vrije klanten – Drempel jaarlijks
Deel van nationale
elektriciteitsverbruik
markt
Februari 1999
40 GWh
26%
Februari 2000
20 GWh
28%
Februari 2003
9 GWh
33%
Nederland heeft de Europese richtlijn in 1998 al geïmplementeerd met het van kracht worden van de nieuwe Elektriciteitswet. Ook de meeste andere lidstaten hebben relevante wetgeving aangenomen (behalve Frankrijk en Luxemburg, zie ook november). België en Ierland hebben van de Europese Commissie een jaar uitstel gekregen en Griekenland twee jaar. Februari 1999 is ook de startdatum voor vrije mededinging in het bouwen van nieuwe productiecapaciteit binnen de EU. Dit betekent dat elke elektriciteitsproducent vanaf dat moment in elk EU-land een nieuwe elektriciteitscentrale mag bouwen en bedienen. De meeste landen stellen een vergunningsprocedure in voor het toelaten van nieuwe producenten en capaciteit.
8
Energie Verslag Nederland 1999
Overheid en energiebeleid De landen in de Europese Unie voldoen op de volgende manier aan de richtlijn: ! Minimaal 33% van de afnemers zal in 2003 in de gelegenheid moeten zijn om zijn eigen aanbieder te kiezen. De meeste landen hebben gekozen voor liberaliseringstempo dat hoger ligt dan dit minimum en gaan bovendien verder dan de minimumeisen. Zo zijn in Groot-Brittannië, Duitsland, Finland en Zweden alle afnemers in 1999 al vrij. Ook in Nederland, België, Denemarken en Spanje zullen binnen een paar jaar alle afnemers vrij zijn. De resterende landen openen hun markten op een manier die correspondeert met de minimumeisen of iets verder gaat. ! Voor wat betreft de toegang tot het net voor derden (‘Third Party Access’ ofwel TPA) kiezen bijna alle lidstaten, inclusief Nederland, voor het systeem van gereguleerde toegang (rTPA), waarbij een toezichthouder voorwaarden en tarieven vaststelt. Uitzonderingen zijn Duitsland en Griekenland, die voor onderhandelde toegang kiezen (nTPA). Hierbij is het aan de marktpartijen om onderling voorwaarden en tarieven overeen te komen. ! De mate van ‘unbundling’ – de scheiding van enerzijds productie en handel en anderzijds transmissie en distributie – is de derde belangrijke factor in de liberalisering van de elektriciteitsmarkt. Deze scheiding is nodig om te waarborgen dat de eigenaar van het transmissienetwerk alle marktpartijen gelijke toegang tot het transmissienet verschaft. De meeste lidstaten kiezen voor ‘juridische unbundling’ waarbij een producent of handelaar wel eigenaar mag zijn van een netwerk, maar het netwerk moet zijn ondergebracht in een aparte onderneming. In Nederland is dit TenneT voor het transmissienet. Daarnaast zijn er 21 lokale netwerkbedrijven opgericht voor het beheer van de distributienetten. In Duitsland, Frankrijk, delen van Groot-Brittannië, Denemarken en Oostenrijk zullen de netbeheerders onderdeel blijven van elektriciteitsbedrijven.
In mei wordt het ‘tweede rapport van de Europese commissie aan de Europese Raad en het Parlement betreffende liberalisering van de EU energiemarkten’ aangenomen. Dit rapport evalueert de voortgang van de liberalisering van de elektriciteits- en gasmarkten in de lidstaten. De toon is positief. Over de elektriciteitsmarkt wordt gesteld dat de toegenomen concurrentie al geresulteerd heeft in een duidelijke prijsdaling. Het toezien op een correcte implementatie van de gasrichtlijn en het juiste toepassen van de elektriciteitsrichtlijn wordt gezien als ‘topprioriteit’ voor de Europese Unie en de lidstaten. Daarnaast wordt het belang van duurzame energie nog eens onderstreept. Tenslotte wordt gewezen op de noodzaak van een soepele overgang naar een grotere markt voor elektriciteit en aardgas bij het toetreden van nieuwe lidstaten.
26 tot 45%
33 tot 45%
45 tot 90%
45 tot 90%
100%
100% (*)
(*) België 100% in 2010
Opening van markten na implementatie van richtlijn
Energie Verslag Nederland 1999
Situatie in 2007
9
Kroniek Rijk houdt rekening met klimaatverandering In de afgelopen jaren zorgden extreme regenval en smeltwater voor overstromingen. De regering houdt er serieus rekening mee dat de wateroverlast het gevolg is van een ontregeld klimaat. In de vierde Nota Waterhuishouding en de notitie Aanpak Wateroverlast gaat het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (V&W) uit van een stijging van de zeewaterspiegel met 25 cm in de komende 50 jaar en 10% toename van extreme neerslag. In deze periode daalt de bodem in Noord- en West-Nederland waarschijnlijk ook met 25 tot 50 cm. V&W heeft de commissie e ‘Waterbeheer in de 21 eeuw’ in het leven geroepen, die met een lange termijn aanpak van het waterprobleem moet komen.
Verkeersprestatie op Locatie nieuw instrument in de stedenbouw Lokale overheden hebben er een nieuw instrument bij, dat ze kunnen gebruiken voor het terugdringen van het energiegebruik door verkeer en vervoer: de ‘Verkeersprestatie op Locatie’, kortweg VPL. Het hulpmiddel is gericht op een energiezuinige ontsluiting van bestemmingsgebieden. Binnen een gebied van een vierkante kilometer heeft een optimaal voetgangersnetwerk voorrang, voor de daarop volgende schaal van vier bij vier kilometer, het netwerk van fietspaden. Onderlinge verbindingen worden afgelegd via openbaar vervoer of fietspad. In de VPL draait het niet per se om de kortste weg voor voetgangers en fietser, maar eerder om de aantrekkelijkste. Op deze manier komt voor de voetganger en fietser de weg van de minste ‘verplaatsingsweerstand’ vrij. Wanneer de VPL bij de ontwikkeling van grote nieuwbouwlocaties in een vroeg stadium wordt ingebracht (nog voor het programma van eisen) dan kan de VPL worden toegepast zonder dat de creativiteit van stedenbouwers er onder lijdt. Bij binnenstedelijke herinrichting zal de aanpak waarschijnlijk minder resultaat opleveren aangezien dan veel aangrenzende omstandigheden niet kunnen veranderen.
Plannen schoon stadsvervoer verkeren nog in pril stadium Het kabinet wil de brandstofmix van stadsverkeer schoner maken, te beginnen met het terugdringen van het aandeel diesel. Dat staat in een brief die Minister Jorritsma van Economische Zaken naar de Tweede Kamer heeft gestuurd. Plannen voor schoner stadsverkeer zijn er genoeg. Maar volgens Novem wordt er nog maar weinig concreet. Buiten fiscale maatregelen en subsidieprogramma’s heeft het kabinet zelf weinig instrumenten in handen om het stedelijk verkeer schoner te maken. Lokale overheden bepalen zelf wat ze aan verkeer in de binnenstad toelaten. De overheid is dan ook in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten om te bezien hoe dit probleem kan worden aangepakt. Een verplicht quotum opleggen voor schone motoren, zoals in Californië, overweegt de minister niet. Zij is van mening dat de overheid afnemers niet kan dwingen tot het betalen van een meerprijs. Stimulering van LPG is een belangrijk aandachtspunt. Het overheidsprogramma ‘Stiller, schoner, zuiniger’ biedt 5 miljoen gulden voor technologische innovatie op het gebied van stedelijk transport. Vooral niet-technische drempels maken dat vervoerders aarzelen om schonere bussen en vrachtauto’s in te zetten. Daarom is 20% van het budget bestemd voor organisatorische aanpassingen om innovaties in te voeren.
10
Energie Verslag Nederland 1999
Overheid en energiebeleid MAART
Nieuwe gaswet aangeboden aan Tweede Kamer Op 30 maart biedt minister Jorritsma de Gaswet aan de Tweede Kamer aan, in de hoop dat deze op 1 januari 2000 in werking zal treden. Belangrijkste hoofdlijn van de Gaswet is het introduceren van concurrentie en daarmee het geven van keuzevrijheid aan klanten. De markt wordt in drie stappen vrijgemaakt, synchroon aan de elektriciteitsmarkt. Per 1 januari 2000 zullen partijen die meer dan 10 3 miljoen m gas per jaar afnemen, zoals elektriciteitscentrales en grote bedrijven, vrij zijn in de keuze 3 van hun leverancier. De middengroep van afnemers van meer dan 170.000 m per jaar is per 2002 aan de beurt. Als laatste groep zijn kleinverbruikers in 2007 vrij om hun leverancier te kiezen. Liberaliseringstempo van de gasmarkt m
3
meer dan 10 miljoen
aantal afnemers
Vrij vanaf
150
1-1-2000
meer dan 170.000
16.000 (waarvan 11.000 tuinders)
1-1-2002
alle afnemers
645.8000
1-1-2007
Een ander belangrijk punt van de wet vormt de onderhandelde nettoegang van derden. De huidige eigenaren van gasnetwerken, de distributiebedrijven en de Gasunie, zullen andere partijen toegang moeten geven tot hun gasnetwerk. Voor deze toegang moet een prijs worden bedongen, vandaar de term ‘onderhandelde nettoegang’ (nPTA). Dit is een belangrijk verschil met de elektriciteitsmarkt, waar voor de toegang tot het elektriciteitsnet vastgestelde tarieven worden betaald (rPTA). De overheid gaat ervan uit dat de concurrentie voor de consument prijsvoordeel en een betere dienstverlening oplevert.
Gaswet Een belangrijk verschil met de nota Gasstromen (december 1997) is dat in het wetsvoorstel gasbedrijven in de toekomst niet uitgesloten zijn van de plicht tot een bijdrage aan een duurzame energievoorziening. In tegenstelling tot haar eerdere overtuiging is minister Jorritsma van mening dat ook gasconsumenten kunnen bijdragen aan een duurzame energievoorziening. Het ‘groene stroom’-systeem wordt uitgebreid met een gasvariant. De certificaten voor duurzaam geproduceerd gas zullen uitwisselbaar zijn met de elektriciteitscertificaten. Tezamen vormen zij de basis voor een toekomstig systeem voor alle andere vormen van groene energie. Voor het overige is er weinig nieuws onder de zon. De overheid houdt vast aan het in Gasstromen geïntroduceerde marktmodel voor de gasmarkt. Dit model van onderhandelde toegang verschilt sterk met het model van de elektriciteitsmarkt. De gehele opzet van de markt is ‘losser’ dan die van de elektriciteitsmarkt. De lichte regulering komt onder meer tot uiting in de afwezigheid van een toezichthouder. De tarieven en voorwaarden zullen a priori via marktwerking tot stand moeten komen. De Nationale Mededingingsautoriteit zal dus toezicht houden op de nettoegang en zal optreden bij geschillen daarover. Tijdens de overgangsperiode, waarin de prijsvorming tussen producenten en leveranciers (gas-to-gas competition) tot stand komt, zal de overheid voor de gebonden klanten de maximale prijzen vaststellen. Om de gebonden klanten verder te beschermen krijgen distributiebedrijven een tijdelijke doch wettelijke leveringsplicht aan hun gebonden klanten. Na 2007 wordt deze plicht opgeheven en speelt de overheid geen enkele rol meer in de prijsvorming. Voor het lokale energiebeleid is het van belang dat in dit wetsvoorstel wordt getornd aan de vrijheid van netaanleg. Het voorstel voorziet in de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur speciale regels op te stellen bij de aanleg van gasnetten in Vinex-locaties. Voor die gebieden zullen openbare inschrijvingen mogelijk zijn, waarbij gas-, elektriciteit- en warmtenetten met elkaar concurreren. Reacties van marktpartijen kenmerken zich door geluiden dat de concurrentie niet van de grond komt. Energiebedrijven blijven tot 2007 gebonden aan de langjarige contracten met Gasunie. Forse prijsdalingen worden hierdoor niet voorzien.
Energie Verslag Nederland 1999
11
Kroniek APRIL
Tweede Kamer neemt Elektriciteitswet aan Op 1 april wordt de elektriciteitswet door de Tweede Kamer aangenomen. Hierin is de mogelijkheid opgenomen om percentages vast te leggen voor de verplichte afname van duurzame elektriciteit. Afnemers moeten dat percentage halen via het aankopen van certificaten, die worden uitgegeven door producenten van duurzame energie. Minister Jorritsma wil het certificatensysteem en de verplichting nu nog niet activeren, maar wil wachten tot publicatie van het eerste Energierapport, komend najaar. De Tweede Kamer drong middels moties om direct tot verplichtingen over te gaan, maar minister Jorritsma krijgt een halfjaar de tijd om met betere opties dan de verplichting te komen. Liberalisering elektriciteitsmarkt in drie fasen Afnemers
Aansluiting
Vrij per
Grootverbruikers
Vermogen per aansluiting groter dan 2 MW
Al vrijgegeven
Middelgrote verbruikers
Vermogen per aansluiting minder dan 2 MW 1-1-2002 en doorlaatwaarde van 3 × 80 Amp
Kleinverbruikers
Overige
1-1-2007
Vanwege de vrije markt die ontstaat zijn in de wet garanties opgenomen voor onder andere de eerlijke toegang tot het net, waarop een aparte dienst toezicht gaat houden, de tarieven voor de nog beschermde afnemers, de ontwikkeling van duurzame energiebronnen en de evenredigheid van de regels voor energiehandelaars uit verschillende landen (het reciprociteitsbeginsel). De Kamer heeft deze garanties aangescherpt en vroeg om extra ruimte voor de ontwikkeling van warmtekracht. Jorritsma zegde toe een studie uit te voeren naar de rentabiliteit van warmtekracht in een geliberaliseerde markt.
Doelstellingen Campaign for Take-off In de campagne zijn de doelstellingen voor 2010 vertaald naar de volgende concrete doelen, te bereiken in 2003. ! 1 miljoen kWp aan PV-systemen, waarvan 650 MWp geplaatst zou moeten worden in de lidstaten van de EU. De resterende 350 MWp zou geplaatst moeten worden in delen van ontwikkelingslanden waar de bevolking nog niet is aangesloten op het elektriciteitsnet. ! 15 miljoen m2 zonnecollectoren, niet alleen voor warm water productie in huishoudens, maar ook in collectieve systemen, bijvoorbeeld voor stadsverwarming. ! 10.000 MW windturbines, met name te steunen waar de locatie extra kosten met zich meebrengt, zoals moeilijk te bereiken gebieden en offshore windparken. ! 10.000 MWth warmtekrachtinstallaties gebaseerd op biomassa. ! 1 miljoen woningen verwarmd met biomassa. Het gaat hier om warmte met een lage temperatuur, voornamelijk afkomstig van efficiënte houtkachels en stadsverwarming. ! 1000 MW biogasinstallaties om onder meer stortgas te benutten voor elektriciteitsopwekking. ! 5 miljoen ton vloeibare biobrandstoffen voor transporttoepassingen. ! De inrichting van 100 gemeenschappen – dorpen, woonwijken, eilanden – die volledig op een duurzame manier in hun energiebehoefte voorzien. Naar schatting zal realisatie van de doelstellingen een investering vragen van zo’n 30 miljard Euro, waarvan driekwart uit particuliere bronnen moet komen. Gepoogd wordt om investeerders bij de campagne te betrekken onder de vlag van ‘renewable energy partnerships’ waarin marktpartijen projecten kunnen ontwikkelen.
12
Energie Verslag Nederland 1999
Overheid en energiebeleid EU lanceert campagne voor duurzame energie In april wordt het startsein gegeven voor de Europese aanloopcampagne, ofwel de ‘Campaign for Take-off’ die duurzame energie onder de aandacht moet brengen van industrie, investeerders en publiek. In 1997 gaf de EU aan om uiterlijk in 2010 de bijdrage van duurzame bronnen te willen verdubbelen van 6 naar 12%. De campagne wordt gezien als belangrijk onderdeel van de strategie om deze doelstelling te bereiken. In Nederland gaat de campagne officieel van start tijdens de beurs Sustain ’99 in mei.
EU inventariseert steunmaatregelen voor duurzaam geproduceerde elektriciteit De Europese Commissie publiceert op 13 april de discussienota ‘Electricity from renewable sources and the internal electricity market’, waarin een inventarisatie is gemaakt van de steunmaatregelen voor duurzaam geproduceerde elektriciteit, die in de lidstaten gehanteerd worden. De nota vormt een aanzet tot een harmonisering van deze steunmaatregelen binnen de Europese Unie. Het ontwikkelen van EU-beleid moet voorkomen dat de verschillende maatregelen in de lidstaten verstorend werken voor de handel in een geliberaliseerde elektriciteitsmarkt. Bovendien past steun aan duurzaam geproduceerde elektriciteit in het streven om in 2010 het aandeel duurzame energie in de EU verdubbeld te hebben.
Drie mechanismen De nota concludeert dat er drie mechanismen denkbaar zijn. ! Mechanismen die werken met een doelstelling op nationaal niveau, die vervolgens op een marktconforme manier, in concurrentie tussen verschillende producenten, behaald moet worden. Er zijn twee hoofdvormen. Allereerst een systeem van groene certificaten, die aangeven dat de elektriciteit duurzaam geproduceerd is en die apart van de fysieke stroom verhandeld kunnen worden. Het groene aspect van de duurzaam opgewekte elektriciteit krijgt zo een marktwaarde, wat werkt als een stimulans voor de productie, zeker in combinatie met een doelstelling of verplichting voor afnemers tot een bepaald percentage duurzame elektriciteit. Een soortgelijk systeem wordt in Nederland door de energiebedrijven gehanteerd en verschillende andere landen overwegen introductie op korte termijn. Ten tweede een systeem van tenders, waarbij de producenten in concurrentie inschrijven voor subsidie per kWh duurzaam geproduceerde elektriciteit. Dit systeem wordt op het moment in Engeland en Ierland gehanteerd. ! Het ‘vaste premie mechanisme’, een nieuw instrument waarbij alle producten van groene elektriciteit een vaste premie krijgen voor elke kWh die aan het net geleverd wordt. De premie is afhankelijk van de duurzame technologie en kan zo dure, nieuwe technologieën stimuleren. De premie zou ook betaald kunnen worden aan de afnemers van groene elektriciteit, die zo een prikkel hebben om de meest efficiënte producent te selecteren. Een belangrijk verschil met de vaste terugleververgoeding, die onder meer in Duitsland gehanteerd wordt, is dat de premie op de variabele elektriciteitsprijs gegeven wordt, waardoor het totaal nog steeds variabel is en bijvoorbeeld afhankelijk van het moment waarop aan het net geleverd wordt. In die zin is het instrument meer marktconform dan de terugleververgoeding. ! Combinaties van deze systemen, waarbij elke lidstaat vrijheid krijgt om een keuze te maken en het gekozen systeem binnen een aantal randvoorwaarden in te vullen.
EU-nota over de noodzaak van harmonisering in de elektriciteitsmarkt De Europese elektriciteitsrichtlijn schetst de kaders voor de liberalisering van de elektriciteitsmarkt (zie ook februari). Om nu te voorkomen dat implementatie van deze richtlijn uitmondt in het ontstaan van 15 geliberaliseerde maar geïsoleerde elektriciteitsmarkten, verschijnt op 16 april over dit onderwerp de tweede nota ‘on harmonisation requirements: Directive 96/92/EC concerning common rules for the internal market in electricity’. In 1998 verscheen al een nota over het harmoniseren van het beleid voor duurzame elektriciteit. Het doel van deze tweede nota is het identificeren van belemmeringen voor een gemeenschappelijke markt voor elektriciteit, waar het gaat om grensoverschrijdende handel en ongelijkheden tussen
Energie Verslag Nederland 1999
13
Kroniek lidstaten. In hoeverre de Europese Unie deze zaken kan en wil reguleren, zal in debatten in het Europese parlement en de Energieraad duidelijk moeten worden. Het eerste thema, grensoverschrijdende handel, wordt uitgewerkt in een analyse van de beschikbaarheid van transmissiecapaciteit tussen de lidstaten, het ontwerp van een systeem voor tariefvorming voor grensoverschrijdende handel en een gezamenlijk beleid voor handel met landen buiten de EU. Het tweede thema is gelijkheid tussen de verschillende spelers op de markt na liberalisering (‘level playing field’). De belangrijkste onderwerpen zijn milieu-eisen in de elektriciteitsproductie en de rol van belastingen op elektriciteit.
Financieren van ‘bakstenen’ in de elektriciteitssector Via een Nota van Wijziging op de nieuwe Elektriciteitswet laat Minister Jorritsma van Economische Zaken deze maand aan de Tweede Kamer weten hoe de financiering van de zogenoemde ‘bakstenen’ in de elektriciteitsproductie zal plaatsvinden. Dit zijn de niet-rendabele investeringen die de elektriciteitssector in het verleden heeft gedaan en die hij niet in een liberale markt kan terugverdienen. De nota verschijnt omdat begin februari bleek dat de producenten onderling niet tot een oplossing konden komen over deze niet-marktconforme kosten die ontstaan zijn door bijvoorbeeld het realiseren van stadsverwarming en de kolenvergassingsinstallatie in Buggenum. De Minister stelt een commissie in, onder leiding van de heer Herkströter, die de problematiek zal onderzoeken. Deze ‘commissie van wijze mannen’ zal eind 1999 advies uitbrengen.
Kosten van ‘bakstenen’ ter discussie Door het mislukken van de poging om tot een Grootschalig Productiebedrijf (GPB) te komen, worden een aantal van deze bakstenen die op naam van de Sep staan, verdeeld over de vier afzonderlijke bedrijven. De hoogte van deze niet-rendabele investeringen is een belangrijk punt. In eerste instantie werden alleen de investeringen in stadsverwarming meegerekend, later volgden ook de investering in de kolenvergassingsinstallatie Demkolec, de aanleg van een stroomkabel naar Noorwegen en verschillende importcontracten. De geschatte waarde van deze investeringen kan oplopen tot circa 6 miljard gulden, afhankelijk van de uiteindelijke marktprijs voor elektriciteit. Deze kosten zouden op alle afnemers verhaald moeten worden door middel van een jarenlange opslag op het transporttarief. De Tweede Kamer twijfelt of de overheid wel 2 tot 8 miljard moet uittrekken voor het saneren van de bakstenen. Dit naar aanleiding van de overname van de UNA door het Amerikaanse bedrijf Reliant, waarmee een bedrag van 4,5 miljard gulden gemoeid is. Minister Jorritsma stelt dat als blijkt dat de draagkracht van de bedrijven ten gunste is veranderd, de eerder afgesproken bedragen kunnen veranderen. De Tweede Kamer wacht het advies van de commissie van wijze mannen af. Ook vraagt de Kamer een extra garantie van de minister om te voorkomen dat productiebedrijven zich bij eventuele privatisering onttrekken aan de nog te maken afspraken over de bakstenen. Voor distributiebedrijven vraagt de Kamer aan de minister nog voor de zomer criteria voor privatisering op te stellen.
Convenant Benchmarking: energiebesparing in industrie Eind april sluiten de energie-intensieve industrie, provincies, rijksoverheid en werkgeversvereniging VNO-NCW een convenant over nieuwe doelstellingen voor energiebesparing. Bedrijven in vijf branches hebben zich verplicht om uiterlijk in 2012 te behoren tot de wereldtop in efficiënt gebruik van energie in hun eigen tak van industrie. De vijf branches die zich hebben aangemeld zijn: chemie, basismetaal, raffinaderijen, papier en elektriciteitsproductie. Wanneer de cement-, glas- en suikerindustrie zich hierbij aansluiten, dan valt ongeveer 80% van het industriële energiegebruik onder het convenant. Het convenant is de opvolger van de meerjarenafspraken (MJA’s), die eind 2000 aflopen. Er geldt nu een resultaatsverplichting per individueel bedrijf in plaats van de inspanningsverplichting per branche uit de MJA’s. In bijna alle gevallen is de provincie het bevoegd gezag en daarmee belangrijk voor de
14
Energie Verslag Nederland 1999
Overheid en energiebeleid uitvoering van het convenant. De provincies zullen het energie-efficiencyplan van de ondernemingen beoordelen en formaliseren in de milieuvergunning. De werkgeversorganisatie VNO-NCW is positief over het convenant. Het wisselgeld voor deze verplichting komt in de vorm van een vrijstelling van een specifieke energieheffing. Stichting Natuur en Milieu is kritisch. Omdat er twijfels bestaan of de Kyoto-doelstelling van Nederland gehaald wordt, vindt de stichting het dichttimmeren van de overeenkomst tot 2012 een slechte zaak. De mogelijkheid tot tussentijdse aanscherping van maatregelen wordt hiermee de das om gedaan. Volgens een rapport van de Universiteit Utrecht en Ecofys levert benchmarking in de nationale CO2-balans van 2012 een winst op van 5 tot 9 miljoen ton CO2 ten opzichte van de autonome ontwikkeling. De grootste winst komt op het conto van de kolencentrales, de petrochemie en de raffinage, vooral vanwege de omvang van deze sectoren. De staalindustrie kent nauwelijks een reductiewinst: deze sector is al heel efficiënt.
AER advies ‘Duurzame Energie’ De Algemene Energieraad (AER), een onafhankelijke adviesraad voor kabinet en parlement, ziet drie knelpunten in het halen van de 10% norm duurzaam in 2020: de ongunstige prijs, een onduidelijke definitie en (lokale) bestuurlijke problemen. Ze pleit voor meer overheidsgeld voor duurzame energie. Verder acht de raad een verplicht aandeel duurzame energie voor alle afnemers onvermijdelijk om in de buurt te komen van de overheidsdoelstelling. De overheid zou ook ander beleid, zoals Ruimtelijke Ordening, moeten toetsen op de gevolgen voor een duurzame energievoorziening. In laatste instantie zou de overheid regels moeten opstellen.
JUNI
Eerste Kamer stemt in met wijziging Elektriciteitswet De Senaat gaat op 1 juni akkoord met de Elektriciteitswet 1998, ondanks het bezwaar van de Eerste Kamer dat de overheid het hoogspanningsnet in handen zou moeten houden. De vorige elektriciteitswet dateerde uit 1989. De wijziging is per 1 juli 1999 van kracht, met uitzondering van de artikelen over de financiering van de ‘bakstenen’: de niet-rendabele investeringen in de elektriciteitssector en eigendomsverhoudingen van het hoogspanningsnet. Besluiten hieromtrent worden uitgesteld. De Elektriciteitswet was in 1998 al door het parlement goedgekeurd en is per 1 augustus 1998 gedeeltelijk in werking getreden. Met deze wijziging wordt de wet aangepast op een aantal punten: de tariefstructuur, het transporttarief, het tarief voor gebonden afnemers en de voorwaarden voor toegang tot de netten. De wet geeft aan dat eigenaren van distributienetten een onafhankelijk netbeheerder moeten aanwijzen en dat de minister deze aanwijzing vervolgens moet goedkeuren. Een belangrijke criterium is de manier waarop de onafhankelijke positie van de netbeheerder ten opzichte van het leveringsbedrijf wordt gegarandeerd. Een belangrijk discussiepunt bij de behandeling van de wet vormden de zogeheten ‘bakstenen’ (zie ook april).
Energie Verslag Nederland 1999
15
Kroniek Uitvoeringsnota Klimaatbeleid deel 1 Op 8 juni biedt de minister van VROM het eerste deel van de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid aan de Tweede Kamer aan. De Nota richt zich op het beleid, nodig om het binnenlandse aandeel te realiseren in de reductieverplichting voor broeikasgassen van 6% in de eerste budgetperiode (2008-2012) van het Kyoto-protocol en de daaruit voortvloeiende afspraken binnen de Europese Unie (zie ook Focus). De maatregelen moeten zorgen voor een reductie van 25 Mton, de helft van de in totaal 50 Mton die gereduceerd moet worden. De andere 25 Mton reductie moet in het buitenland bereikt worden. Het tweede deel van de Nota, dat in 2000 zal verschijnen, zal hier aangewijd zijn. De maatregelen zijn gekozen op basis van kosteneffectiviteit en een evenredige verdeling over de gassen en de doelgroepen. Veel aandacht gaat uit naar CO2 omdat de andere gassen relatief moeilijk te reduceren zijn. De maatregelen zijn verdeeld in drie pakketten. Het basispakket bevat maatregelen die direct worden genomen en die een redelijke mate van zekerheid en doeltreffendheid hebben. Het reservepakket wordt aangesproken op het moment dat het duidelijk wordt dat het basispakket niet voldoende is. Een derde pakket bevat initiatieven die tot innovaties moeten leiden en die de basis moeten vormen voor het beleid na de eerste budgetperiode (20082012). Met betrekking tot duurzame energie introduceert de Nota een nieuw doel van 5% duurzame energie in 2010. (Zie ook Focus.)
Reacties op de Uitvoeringsnota Een belangrijk heet hangijzer in de Nota zijn de maatregelen bij kolengestookte centrales. De overheid is van mening het CO2-niveau per kWh moet worden teruggebracht tot het niveau van aardgasstoken. Het aandeel van deze kolengestookte centrales is sinds de jaren zeventig juist gestegen van 10% naar 40%, met brandstofdiversificatie als achterliggend motief. De reactie vanuit de stroomproducenten is echter zeer afwijzend en enkele protestacties, bijvoorbeeld van EPZ, volgen snel. Stroomproducenten zijn van mening dat ombouw naar gasgestookte centrales veel te duur is. Hierdoor zullen zij hun prijzen moeten verhogen en dat zorgt voor een teruglopend marktaandeel. In het kader van de CO2-reductie is het volgens hen een betere optie om Borssele langer dan 2003 open te houden. Bovendien waarschuwen zij dat in een geliberaliseerde markt er een import van met bruinkool opgewekte Duitse elektriciteit op gang zal komen. Hierdoor zal de uitstoot van broeikasgassen door Nederlandse energieconsumptie juist toenemen. Ook de industriële grootverbruikers zijn bezorgd over de kabinetsplannen uit de nota. Zij vinden dat de inspanningen die in het kader van de meerjarenafspraken zijn gedaan al veel kosten met zich mee hebben gebracht. VNO-NCW waarschuwt dat de effecten van milieumaatregelen de internationale concurrentiepositie van het Nederlands bedrijfsleven steeds meer raken. Het Kabinet en de Tweede Kamer behandelen de Uitvoeringsnota in november.
Actieprogramma Energiebesparing 1999-2002 Op 15 juni wordt het Actieprogramma Energiebesparing 1999-2002 aan de Tweede Kamer aangeboden. In dit actieprogramma beschrijft het kabinet welke bijdrage aan energiebesparing het in de periode 1999-2002 verwacht van de verschillende maatschappelijke sectoren en doelgroepen. Het actieprogramma bouwt voort op de Energiebesparingsnota uit 1998. De instrumenten die het hiervoor inzet worden uitgewerkt. Het bevat geen nieuwe beleidsvoornemens in vergelijking met het Belastingplan 1999 en de Energiebesparingsnota. De komende jaren zal voor het actieprogramma
16
Energie Verslag Nederland 1999
Overheid en energiebeleid een bedrag in worden gezet dat oploopt van zo’n 690 miljoen gulden in 1999 tot circa 910 miljoen gulden in 2001. Het actieprogramma onderscheidt acht verschillende groepen eindgebruikers; deze groepen vormen de kern van het programma. De overheid zet voor deze eindgebruikers generieke instrumenten in, met name op het vlak van financiële stimulering van investeringen in energiebesparing. Daarnaast wordt per groep een beperkt aantal kerninstrumenten ingezet, zoals convenanten, heffingen, advisering en regelgeving. Aan intermediairs zoals gemeenten, energieleveranciers en maatschappelijke organisaties, wordt een cruciale rol toegedicht bij het bereiken en stimuleren van de eindgebruikersgroepen. Het verbeteren van de energie-efficiency is in het actieprogramma langs drie wegen uitgewerkt: een doelgerichte benadering van eindgebruikers, een heldere verdeling van verantwoordelijkheden binnen de Rijksoverheid en een belangrijke rol van intermediaire organisaties. Het gaat om de volgende groepen eindgebruikers en instrumenten. Eindgebruikers en instrumenten van het energiebesparingsbeleid Doelgroep Energie-intensieve industrie Middelgrote industrie (vooral maak-, voedings- en genotmiddelenindustrie) Zakelijke dienstverlening (heterogene groep)
Midden- en kleinbedrijf (bedrijven met minder dan 100 werknemers)
Agrarische sector (80% van het energieverbruik is glastuinbouw) Non-profit sector (ook onderwijs)
Overheid
Huishoudens
Instrumentarium Convenant Benchmarking Meerjarenafspraken Financiële stimulering Meerjarenafspraken Energie Prestatie Norm (EPN) voor nieuwbouw Energie Prestatie Advies (EPA) voor bestaande bouw Financiële stimulering Regulerende Energiebelasting (REB) EPN EPA Wet milieubeheer Branche Energie Afspraken Meerjarenafspraken Convenanten Financiële instrumenten Voorfinanciering REB Subsidieregeling energievoorzieningen in de nonprofitsector Meerjarenafspraken EPN EPA REB Financiële stimulering EPN EPA REB EPN EPA Energiepremies
Een belangrijk aspect van het actieprogramma is het monitoren van het energiebesparingsbeleid. Het kabinet wil de vinger aan de pols houden door op nationaal-, eindgebruiker- en maatregelniveau te monitoren. Harmonisatie van monitorsystemen is noodzakelijk. Het Ministerie van EZ streeft naar publicatie van een monitorprotocol in het Energierapport. In 2002 zal worden bekeken of de koers moet worden bijgesteld.
Energie Verslag Nederland 1999
17
Kroniek JULI
Duurzame energie in uitvoering – Voortgangsrapportage 1999 Op 23 juli heeft de minister van Economische Zaken, mevrouw Jorritsma, de voortgangsrapportage ‘Duurzame energie in uitvoering’ aan de Tweede Kamer aangeboden. In deze voortgangsrapportage wordt verslag gedaan van de acties zoals deze zijn aangekondigd in het Actieprogramma ‘Duurzame energie in opmars’ (DEIO) dat in maart 1997 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Ook wordt er invulling gegeven aan de intensivering van het beleid ter stimulering van duurzame energie, waarvoor voor de periode 1999-2002 tachtig miljoen extra is uitgetrokken. De voortgangsrapportage concentreert zich op de acties die volgens het Actieprogramma in de periode tot en met 2000 moeten worden ondernomen.
Actiepunten 1999/2000 In de voortgangsrapportage wordt onderstreept dat het in DEIO uiteengezette beleid langs drie lijnen verbetering van de prijsprestatieverhouding - stimulering van de marktpenetratie en aanpak van bestuurlijke knelpunten - niets aan actualiteit heeft verloren. Het blijkt dat er aanvullende beleidsintensiveringen nodig zijn, namelijk een toename van het budget voor duurzame energie, een verhoging van de Regulerende Energie Belasting (REB) en speciale voorschriften voor Duurzame Energie in de nieuwe Gaswet. De toename van het budget bedraagt 108 miljoen voor de periode 1999-2002 en 320 miljoen voor de periode 2003-2010. Deze bedragen zijn al in het regeerakkoord opgenomen en dus niet nieuw. De extra gelden zullen worden ingezet voor de verdere stimulering van zon-PV, energie uit biomassa en warmtepompen. ! De rapportage komt met een aantal actiepunten, dat voortkomt uit een evaluatie van de actiepunten in ‘Duurzame Energie in Opmars’. ! In 1999 moet het Kabinet besluiten over een verdere verhoging van de REB en de bepalingen voor duurzame energie daarbij. ! In 1999 moet EZ overeenstemming bereiken met de energiesector met betrekking tot het aandeel duurzame energie in de energievoorziening voor de periode na 2000. ! In 1999/2000 moet er een uitwerking komen van het duurzame energie-certificaten-systeem. ! In 1999/2000 moet een Landelijk Afvalbeheersplan worden opgesteld, waarin bevorderd wordt dat brandbare stoffen zoveel mogelijk in installaties verwerkt worden die zijn geoptimaliseerd naar energieopbrengst. ! In 1999 moet er een wijziging komen van de Wet Milieubeheer opdat PV-installaties niet langer vergunningsplichtig zijn. ! In 1999/2000 moet er overeenstemming tussen betrokken partijen zijn over visgeleidingssystemen bij waterkrachtcentrales. ! In 1999 moet EZ overeenstemming bereiken met betrokken partijen in de woningbouw over een convenant inzake warmtepompen. ! In 1999 moet er door EZ een start worden gemaakt met een programma voor de marktintroductie van warmtepompen. ! In 1999/2000 moet in opdracht van EZ het programma Marktrealisatie van Energie-opslag in Aquifers worden uitgevoerd. ! In 1999/2000 moet er een onderzoek plaatsvinden naar de mogelijkheden om initiatieven voor aardwarmteprojecten te ondersteunen.
AER Advies ‘Overheidsbeleid voor de lange termijn energievoorziening’ De Algemene Energieraad (AER) meent dat EZ bij zijn energiebeleid voor de lange termijn vooral moet streven naar de ontwikkeling van duurzame energie. Daarnaast dient het departement de marktwerking op de energiemarkt te bevorderen. Hiertoe is een goed mededingingsbeleid en toezicht op de uitvoering daarvan noodzakelijk. In toenemende mate dient hierin de internationale dimensie door te werken zonder daarbij de nationale belangen uit het oog te verliezen.
18
Energie Verslag Nederland 1999
Overheid en energiebeleid De AER signaleert veranderingen in de gemeenschappelijke opvattingen over energie. Energie wordt een normaal, niet-collectief goed. In samenhang met de liberalisering verandert de rol van de overheid. De overheid gaat niet meer over capaciteit en productievermogen maar stelt de randvoorwaarden, met name op het gebied van milieu en marktwerking en houdt daar toezicht op. De overheid moet voortgaan met het stimuleren van concurrentie op de energiemarkt. Marktwerking vereist volgens de Raad een goed mededingingsbeleid. In de samenleving groeit de notie dat op de lange termijn een overschakeling naar een duurzame energievoorziening noodzakelijk is. De overgang ziet de AER als centraal perspectief voor de lange termijn en deze zal veel tijd en inspanning kosten. Voor de korte en middellange termijn (2010-2020) moet het beleid daarom enerzijds al volop worden gericht op de ontwikkeling van duurzame bronnen. Anderzijds is het noodzakelijk om tevens het zwaartepunt te leggen bij het stimuleren van schone fossiele energie (met CO2-berging) en het bevorderen van energie-efficiency. Ook moet er de nodige aandacht aan R&D worden besteed.
SEPTEMBER
Belastingstelsel wordt lichtgroen Het Plan voor de Belastingherziening en de Miljoenennota zetten stappen in de richting van een verdere vergroening van het belastingstelsel. Centraal staat de verdubbeling van de opbrengst van de regulerende energiebelasting (REB), waarvan de eerste stap in januari reeds is gezet. In 2000 en 2001 zal deze verdubbeling worden voltooid. Samen met de verhoging van enkele andere milieubelastingen levert dit netto ongeveer 3,7 miljard gulden op. De Belastingherziening 2001 gaat vooral over de verlaging van de inkomsten- en vermogensbelasting. Deze verlaging wordt grotendeels betaald met inkomsten uit ‘directe’ belastingen zoals de REB. Er vindt een verschuiving plaats van belasting op arbeid naar belasting op milieu, te zien in het verhogen van de BTW van 17,5% naar 19%. Sommige arbeidsintensieve diensten zullen conform Europese richtlijnen vallen onder het lage BTW-tarief. Van de REB-opbrengst wordt 500 miljoen gulden direct omgezet in ‘positieve prikkels’, zoals premies voor energiezuinige apparatuur voor huishoudens en de Milieu-Investeringsaftrek (MIA) voor bedrijven. Een aantal autobelastingen wordt hervormd. Per 2000 worden nieuwe dieselauto’s met 2000 gulden extra belast en terwijl de wegenbelasting voor LPG-auto’s met 200 gulden wordt verlaagd. In 2001 wordt de belasting voor personenauto’s en motorrijtuigen gedifferentieerd naar uitstoot van CO2.
Milieubalans 1999 De emissie van veel milieubelastende stoffen is de afgelopen decennia gedaald, ondanks de groei van de economie. CO2 vormt hier de negatieve uitzondering op. Dit is de kern van de milieubalans 1999 die het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft opgesteld. In tegenstelling tot de productie wordt de consumptie in Nederland steeds energie-intensiever, door bijvoorbeeld meer mobiliteit en elektrische apparaten. Deze energie-intensiteit uit zich in een groei van de CO2-uitstoot. De emissie is in 1998 nauwelijks toegenomen ten opzichte van 1997, maar is nog altijd 11% hoger dan in 1990. Verwacht wordt dat in 2003 de emissie van CO2 bijna 15% hoger zal zijn dan in 1990. Volgens de Milieubalans zullen de Nederlandse maatregelen uit de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid tot 2003 nauwelijks effect hebben op de CO2-uitstoot. Het aandeel duurzaam opgewekte energie is de afgelopen tien jaar ongeveer verdubbeld tot circa 1,8% van het Nederlandse energiegebruik. Deze groei is echter onvoldoende om de doelstelling van een aandeel van 3% in 2000 te kunnen bereiken.
Energie Verslag Nederland 1999
19
Kroniek OKTOBER
De vijfde klimaattop in Bonn wordt optimistisch afgesloten Van 25 oktober tot 5 november wordt in Bonn de vijfde ‘Conference of the Parties’ (CoP-5) gehouden. Sinds de klimaatconferentie in Rio de Janeiro in 1992, komen zo’n 160 landen regelmatig bij elkaar om afspraken te maken voor het terugdringen van broeikasgasemissies. Het Kyoto Protocol wordt pas van kracht als het geratificeerd is door tenminste 55 landen en als het tenminste 55% van de emissies uit de industriële landen dekt. Tot nu toe hebben 16 ontwikkelingslanden geratificeerd. Daarnaast hebben 83 landen en de Europese Unie een CO2-reductie in het buitenland eerste stap gezet. Tijdens de opening van CoPBelangrijk discussiepunt is het percentage CO2-reductie dat 5 in Bonn riep de Duitse premier Schröder op in het buitenland gehaald mag worden. De Verenigde Staten tot snelle ratificatie. zouden het liefst alle CO -reductie in het buitenland willen 2
Het belangrijkste resultaat van dit proces is tot nu toe het Kyoto Protocol, dat in 1997 tot stand kwam. In Bonn zijn geen harde afspraken gemaakt, maar wel werd het pad geëffend om het Kyoto Protocol operationeel te maken bij de volgende top in november 2000 in Den Haag. Daar zal concrete invulling gegeven moeten worden aan de zogenaamde ‘flexibele instrumenten’, die de mogelijkheid bieden om emissiereducties, behaald in het buitenland, mee te tellen voor de eigen doelstelling en om te handelen in emissierechten.
realiseren, terwijl de Europese Unie vasthoudt aan maximaal 50%. Dit is ook de beleidslijn die Nederland al heeft uitgezet in de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid, hoewel Minister Pronk aangaf dat over dit percentage te onderhandelen valt, mocht dit nodig zijn om de VS tot ratificatie van het Kyoto Protocol te bewegen. Vooruitlopend op de besluitvorming over het halen van CO2reductie in het buitenland, gaat het Ministerie van EZ in 2000 vast experimenteren met een Europese tender voor aankoop van CO2-reductie in Oost Europa (Joint Implementation). Bedrijven uit heel Europa kunnen plannen indienen voor bijvoorbeeld warmtekracht installaties of warmteterugwinning in Bulgarije, Tsjechië, Roemenië en
Europese ontwerprichtlijn ter bevordering van duurzaam geproduceerde stroom De Europese Unie ontwikkelt beleid om, binnen een geliberaliseerde elektriciteitsmarkt, steun te verlenen aan elektriciteit uit duurzame bronnen (zie ook april). In oktober wordt een voorstel voor een nieuwe Richtlijn ter bevordering van duurzaam geproduceerde elektriciteit bekend. Deze richtlijn is echter nog niet aangenomen en heeft geen officiële status. Toch houden de lidstaten al rekening met de ontwerprichtlijn, bijvoorbeeld door het formuleren van nationale doelstellingen.
De belangrijkste elementen uit de richtlijn ! Alle lidstaten moeten een doelstelling voor het aandeel ‘groene stroom’ in de totale elektriciteitsconsumptie formuleren. De hoogte van de doelstelling wordt niet opgelegd, maar moet in lijn zijn met de 12% doelstelling in 2010 voor de EU als geheel. ! Stroomproductie uit duurzame energie mag gesubsidieerd worden tot 5% van het nationaal elektriciteitsverbruik is bereikt, deze regeling moet uiterlijk in 2010 weer afgeschaft worden. De productie van groene elektriciteit mag dus gestimuleerd worden totdat deze vormen van energieopwekking een competitief peil hebben bereikt. ! Alle lidstaten krijgen de verantwoordelijkheid om groene elektriciteit te certificeren. Hoewel het niet expliciet aangekondigd wordt, zouden deze groene certificaten vervolgens kunnen dienen als basis voor een handelssysteem. Milieugroeperingen vinden het plan vaag en onvoldoende bindend voor de regeringen van de lidstaten.
20
Energie Verslag Nederland 1999
Overheid en energiebeleid
NOVEMBER
Energierapport 1999 De derde Energienota van eind 1995 repte over het eens in de vier jaar uitbrengen van een Energierapport, een strategische nota over de ontwikkeling van het energiebeleid. Op 15 oktober is het zover, het Energierapport 1999 verschijnt. Het Energierapport heeft een wettelijke basis in de Elektriciteitswet en de ontwerp-Gaswet bepaalt dat het Energierapport ook betrekking heeft op de gasvoorziening. In het Energierapport stelt het ministerie dat het gaat onderzoeken of de markt voor elektriciteit niet in 2003 – en niet in 2007 zoals eerder gepland - in zijn geheel vrij kan komen. De groep van 55.000 kleinere bedrijven die gezamenlijk goed zijn voor eenderde van de stroommarkt is al in 2002 vrij. Met deze aangekondigde versnelde liberalisering komt de Minister tegemoet aan de wensen van de elektriciteitssector, bedrijven en de Consumentenbond, om de markt eerder te openen. De markt voor duurzame energie zou zelfs al sneller kunnen worden geopend, namelijk reeds in 2001. Om dit te ondersteunen zou dan een systeem van groene certificaten op dezelfde datum operationeel moeten zijn. Volgens het rapport is er voldoende vraag naar duurzame energie en zit het probleem meer aan de aanbodzijde.
Windenergie en warmtekrachtkoppeling Het rapport noemt de langzame penetratie van windenergie als een goed voorbeeld van deze problemen. Dit wordt voor een belangrijk deel geweten aan de afwerende houding van gemeenten bij het verlenen van vergunningen. De Minister denkt erover om een windenergie-verplichting voor gemeenten in te stellen. Ook juridische belemmeringen voor de aanleg van grote windmolenparken in zee moeten in 2002 zijn verdwenen. Het doel is dat in 2010 5% van de stroom duurzaam is, in 2020 moet dat zijn gegroeid naar 10%. Onderzoek heeft uitgewezen dat warmtekrachtkoppeling door lage energieprijzen en de introductie van een nieuw tarievensysteem bij de gasvoorziening sterk onder druk is komen te staan. Warmtekracht is hierom in de komende jaren de nodige steun toegezegd.
EZ verwacht doelstelling meerjarenafspraken te zullen halen Op 9 november worden de resultaten van de MJA’s 1998 door minister Jorritsma bekend gemaakt. Sinds 1992 worden, in het kader van het energiebesparingsbeleid, meerjarenafspraken omtrent energie-efficiency (MJA’s) gemaakt met de industrie en met een aantal andere sectoren zoals de commerciële en non-profit dienstverlening. Ieder jaar rapporteren de afzonderlijke bedrijfstakken over de behaalde besparingsresultaten. Bij de industriële sectoren waarmee een meerjarenafspraak is afgesloten is sinds 1989 de energieefficiency met 17,4% verbeterd. Men verwacht daarom de doelstelling van 20% energie-efficiency verbetering in het jaar 2000 ten opzichte van 1989 ‘vrijwel zeker’ te halen. In 1998 hebben de industriële sectoren de energie-efficiency met 2,7% verbeterd; in 1997 was dit 2%. De gerapporteerde energie-efficiency verbetering van alle MJA-sectoren in het jaar 1998 ten opzichte van 1997 bedraagt 2,6%. De energie-efficiency verbetering van 1989 tot en met 1998 voor alle MJA-sectoren (exclusief de agrarische sector) staat gelijk aan een absolute energiebesparing van 155 PJ/jaar en betekent een vermindering van de CO2-uitstoot met 8,7 miljoen ton per jaar. In 2000 lopen de meeste huidige meerjarenafspraken af. Minister Jorritsma wil de MJA-aanpak continueren in de vorm van een ‘tweede generatie’ MJA’s na het jaar 2000. Het overleg met de branches is al gestart. Voor de energie-intensieve industrie is het convenant Benchmarking (zie april) de opvolger van de MJA.
Energie Verslag Nederland 1999
21
Kroniek Brussel start procedure tegen Frans stroombeleid Frankrijk en Luxemburg zijn de enige EU-lidstaten die de Europese elektriciteitsrichtlijn nog niet in nationale wetgeving hebben opgenomen, hoewel dit eigenlijk in februari al het geval had moeten zijn. In Frankrijk wordt de goedkeuring van de richtlijn tegengehouden door de Senaat, die aanpassingen eist. De Europese Commissie heeft beide landen nu om uitleg gevraagd en opent hiermee de weg naar gerechtelijke stappen. Met name de positie van de belangrijke stroomexporteur Frankrijk ligt hiermee onder vuur, omdat Frankrijk op deze manier het reciprociteitsbeginsel niet naleeft. Andere EU-lidstaten hebben nu ook het recht om de grenzen te sluiten voor Franse stroom. Minister Jorritsma van EZ heeft al eerder kritiek laten horen op de opstelling van Frankrijk en bereidt een importverbod voor Franse stroom voor. Frankrijk komt op de lijst van landen die in Nederland geen stroom mogen leveren aan klanten onder de 100 GWh. Grote stroomimportcontracten die jaren geleden met Frankrijk zijn gesloten, blijven intact. Nieuwe contracten verwijst de minister naar eigen zeggen ‘naar de koelkast’. Begin december belooft Frankrijk dat het wetsontwerp, dat de elektriciteitsmarkt moet openen, op 15 februari 2000 getekend zal worden.
Commissie Herkströter: bakstenen maximaal 1,3 miljard Op 10 november presenteert de Commissie Herkströter op verzoek van minister Jorritsma het advies inzake de onderlinge verdeling van verplichtingen van de elektriciteitsproductiesector, ofwel de verdeling van de ‘bakstenen’. Op 18 november presenteert de Minister het advies aan het Parlement. Kern van het advies is dat een financiële compensatie van de overheid voor verplichtingen van de elektriciteitsproductiesector beperkt moet blijven tot de kolenvergassingsinstallatie Demkolec en de stadsverwarmingscontracten. Het bedrag hiervoor, maximaal 1,3 miljard gulden, is lager dan waarvan eerder werd uitgegaan (zie ook april). De Minister noemt het advies een goede oplossing voor het probleem van de verdeling van de niet-marktconforme kosten.
EU-nota over de noodzaak van harmonisering in de gasmarkt Na het uitkomen van de Europese gasrichtlijn, in 1998, hebben de lidstaten tot augustus 2000 de tijd gekregen om de richtlijn te implementeren in nationale wetgeving. Intussen wordt, analoog aan de gang van zaken bij de elektriciteitsmarkt, alvast verder doorgedacht over onderwerpen die de handel binnen de interne gasmarkt zouden kunnen belemmeren. Op 23 november publiceert de Europese Commissie daarom de nota ‘on harmonisation requirements: Directive 98/30/EC concerning common rules for the internal market for natural gas’. Concrete maatregelen worden niet voorgesteld. Na consultatie van belanghebbende partijen zal een tweede rapport verschijnen. Het rapport behandelt voornamelijk potentiële technische obstakels voor grensoverschrijdende handel in aardgas zoals: " Toegang tot pijpleidingen met gas in verschillende kwaliteiten (calorische waarden) en het komen tot een specificatie van onderling uitwisselbare gaskwaliteiten. " Specificatie van de ondersteunende diensten van de netbeheerder en de kosten hiervan. " Het in sommige landen gepraktiseerde toevoegen van een geurstof aan het gas, wat de uitwisseling van gas tussen landen kan belemmeren. " De variatie in nationale technische normen voor het ontwerp en de constructie van pijpleidingen. " Principes voor ‘redelijke’ tariefsystemen voor de toegang tot het net. Daarnaast wordt de inrichting van de handel in aardgas met landen buiten de Europese Unie gezien als een belangrijk punt, omdat de EU op dit moment zo’n 40% van zijn aardgasbehoefte importeert en men verwacht dat deze afhankelijkheid nog zal toenemen.
22
Energie Verslag Nederland 1999
Overheid en energiebeleid Energie-etiketten witgoed geven niet altijd juiste informatie In november rapporteert de Economische Controledienst (ECD) over een onderzoek, in opdracht van het ministerie van Economische Zaken, naar de naleving van het ‘Kaderbesluit etikettering energiegebruik huishoudelijke apparatuur’ van de Wet Energiebesparing Toestellen. Dit besluit schrijft voor dat handelaren in huishoudelijke apparatuur (koel/vriesapparatuur, wasmachines, droogtrommels, was- en droogcombinaties) deze moeten voorzien van een energie-etiket. Op dit etiket staat informatie over het energiegebruik van het apparaat en in welke klasse van energiegebruik het apparaat valt (A t/m G). Sinds 1 juli 1999 geldt de etiket-verplichting ook voor vaatwassers. Daarnaast zijn voor koel- en vriesapparatuur per 4 september 1999 minimumefficiëntie eisen van kracht. Dit betekent dat apparaten die niet voldoen aan deze eisen, niet in de handel mogen worden gebracht. Deze verplichtingen vloeien voort uit EU-beleid wat erop gericht is het marktaandeel van energiezuinige huishoudelijke apparatuur te vergroten ten opzichte van de minder zuinige modellen.
Gebruik energie-etiketten onderzocht Het onderzoek richtte zich op twee onderdelen. ! De naleving van de etiketteringsverplichting. Het blijkt dat kleinere winkels minder nauwgezet zijn in het bevestigen van het juiste etiket op de apparatuur. Op 87% van de koel/vriesapparaten, 89% van de wasmachines, 94% van de droogtrommels en 72% van de was/droogcombinaties was het energieetiket bevestigd. Soms werden andere etiketten op de apparatuur aangetroffen in plaats van de wettelijk voorgeschreven etiketten. ! De juistheid van de op het etiket vermelde informatie over energiegebruik. Door TNO zijn 21 verschillende koel/vriesapparaten getest, waaruit bleek dat de afwijkingen procentueel hoog waren: 25% van de geteste apparaten had een hoger verbruik dan aangegeven op het etiket en overtrad daarmee de norm. Bij de wasmachines zijn 17 verschillende apparaten getest en is er 1 overtreding geconstateerd. De etiketten op de 5 geteste was/droogcombinaties bleken wel adequate informatie te bevatten. Overigens bleek uit een vergelijkend onderzoek binnen de landen van de Europese Unie, dat Nederland, na Denemarken, het beste ‘scoort’, zowel waar het gaat om het naleven van de etiketteringsverplichting door handelaren, als wat betreft het bewustzijn van klanten van de betekenis van de etiketten. De nieuwe regeling Energiepremies, aangekondigd in het Actieplan Energiebesparing, speelt daarop in door kopers van apparaten uit de zuinige A-klasse een premie te geven.
DECEMBER
Europese Energieraad Op 2 december komen de EU-ministers van energie bijeen voor de halfjaarlijkse Energieraad. Naast de voortgang van de liberalisering van de elektriciteits- en gasmarkt, zijn de belangrijkste uitkomsten van het overleg als volgt: "
De Raad keurt de ‘Post-Cardiff strategie’ goed, met als doel de integratie van milieuaspecten en duurzame ontwikkeling in het energiebeleid. Op de Europese top in Cardiff in 1998 is besloten tot het ontwikkelen van zo’n strategie. Alle landen zullen een voortdurende inspanning moeten leveren om hun energieverbruik zo efficiënt en zuinig mogelijk te organiseren. Verder dienen zij energiebronnen met een lage CO2-uitstoot te gebruiken en maatregelen te nemen om de schadelijke gevolgen van elektriciteitsproductie te beperken. Denemarken poogt, met steun van Nederland, België en Frankrijk, om concrete doelstellingen voor energiebesparing, aandelen duurzame energie en warmtekrachtkoppeling in de strategie op te nemen. Vanwege een gebrek
Energie Verslag Nederland 1999
23
Kroniek aan steun van andere lidstaten wordt volstaan met het verwijzen naar resoluties waarin indicatieve doelstellingen zijn vermeld. "
De Raad keurt een ontwerprichtlijn goed, die strenge rendementseisen stelt aan voorschakelapparaten voor TL-buizen en spaarlampen. Het doel hiervan is energiebesparing.
"
De toelating van duurzame energie tot de interne elektriciteitsmarkt blijft liggen. Minister Jorritsma van EZ betreurt het dat de Europese Commissie de ontwerprichtlijn hiervoor nog niet klaar heeft (zie oktober). Commissaris De Palacio licht toe dat zij heeft besloten de ontwerprichtlijn nog niet uit te brengen, omdat het onderwerp binnen de Commissie controversieel ligt, maar ambieert wel om de richtlijn voor de volgende Energieraad in mei 2000 uit te brengen en nodigt de lidstaten uit om met ideeën te komen.
24
Energie Verslag Nederland 1999
GAS- EN OLIEWINNING JANUARI
De NAM en het IJsselmeer Sinds 1986 heeft de NAM een vergunning voor het boren naar gas in het IJsselmeer. Begin december 1998 behandelde de Raad van State het bestemmingsplan IJsselmeer van de gemeente Medemblik. De provincie Noord-Holland is tegen het verlenen van een vergunning aan de NAM. Eind januari wijst de Raad van State de bezwaren van zowel de gemeente Medemblik (en later nog andere gemeenten als Nijefjurd) af. Over opnieuw ingesteld beroep van gemeenten en provincies doet de Raad van State naar verwachting begin 2000 uitspraak.
FEBRUARI
Geen verlichting belastingdruk voor olie- en gasexploratie Noordzee In de offshore-industrie gaan in 1999 en 2000 honderden arbeidsplaatsen verloren door de aanhoudend lage olieprijzen. Het offshorebedrijf Heerema bijvoorbeeld besluit zijn personeelsbestand met eenderde terug te brengen van 600 tot 400 personen, met name als gevolg van de zwakke offshoremarkt. Minister Jorritsma van Economische Zaken, is niet van plan de belastingdruk voor olie- en gasexploratie op de Nederlandse Noordzee te verlichten. Zij laat dit in februari weten naar aanleiding van vragen uit de Tweede Kamer. Wel zegt zij te studeren op maatregelen binnen het bestaande financiële kader, die gunstig zouden kunnen uitwerken.
Wintershall en EBN leveren Duits gas aan Gasunie De Nederlandse Gasunie tekent in februari voor het eerst een contract voor de inkoop van Duits aardgas uit het A-6/B-4 veld op het Duitse deel van het Continentale Plat. In 2000 wordt het veld in productie genomen. Het gasveld ligt dicht bij de Duits-Nederlandse grens op het Continentale Plat en het veld wordt geëxploiteerd door een consortium onder leiding van Wintershall, een dochter van het Duitse BASF (naast Wintershall wordt ook de naam Wingas gebruikt; dat staat voor Wintershall Gas). Energie Beheer Nederland (EBN), dat de belangen van Nederland behartigt, neemt een belang van ruim 58% in het project. Volgens Wintershall is de deelname van EBN bedoeld om ‘het Noorden open te gooien’. Het project behelst een productieplatform en twee transportleidingen van 117 km naar het F-3 platform van de NAM; een van de leidingen transporteert het condensaat, de andere het aardgas. Vanaf het F-3 platform stroomt het gas via de Nogat pijpleiding naar Callantsoog. Het project vergt een investering van 225 miljoen dollar. Gedurende de 16 jaar durende exploitatiefase zal de productie gemid3 deld 1,2 miljard m per jaar bedragen.
Interconnector heeft weinig invloed op gasprijzen in West Europa De op 1 oktober 1998 in gebruik genomen Interconnector tussen het Engelse Bacton en het Belgische Zeebrugge vervoert Brits gas naar het Europese vasteland. Al in het begin van 1999 blijkt dat deze aardgasleiding nog weinig invloed heeft op de gasprijzen op het continent. Tegen de verwachting in keert 10 weken na de opening de stroomrichting in de Interconnector om: van 10 december 1998 tot 1 februari 1999 stroomt er gas, afkomstig van de gasleveranciers Distrigas (België), Gaz de France (Frankrijk) en Statoil (Noorwegen), naar Engeland. De Interconnector, met een capaciteit van 20
Energie Verslag Nederland 1999
25
Kroniek 3
miljard m per jaar in de richting van het continent, is primair aangelegd om overschotten van Brits aardgas aan het continent te leveren.
Grote aardgasprojecten in Noorwegen uitgesteld Doordat een aantal buitenlandse afnemers hun geplande inkoop van Noors aardgas terugschroeven, ziet de gasaanbod-commissie Forsyningsutvalget (FU) zich genoodzaakt een aantal grote aardgasprojecten uit te stellen. De FU is in Noorwegen verantwoordelijk voor de goedkeuring van uitbreiding van de aardgaswinning. 3
Italië neemt vanaf 2000 de geplande hoeveelheid van 6 miljard m per jaar uit Noorwegen af, maar 3 3 ziet af van de optie op nog eens 2 miljard m per jaar. Tsjechië importeert 3 miljard m en niet de 3 maximale 4 miljard m per jaar. Ook dragen de lage olieprijzen van 1998 bij tot het besluit om de gas3 winning minder snel uit te breiden. Noorwegen wil de gasproductie opvoeren tot 72 miljard m per jaar 3 in 2005 en mogelijk zelfs 85 miljard m per jaar op langere termijn. Een van de grootste aardgasvelden 3 is het in 1997 aangeboorde ‘Ormen Lange’ in de Noorse Zee, met een reserve van 390 miljard m . Naar verwachting zal de productie niet eerder dan in 2007 beginnen. Platform en gasleidingen vergen een investering van circa 5,4 miljard dollar.
Gascontract Gasunie met Polen in de wachtkamer Op 23 februari sluiten Gasunie en het Poolse gasbedrijf Polish Oil and Gas Company (PoGC) een ak3 koord over de levering van 2 miljard m aardgas per jaar gedurende 15 jaar. Officiële goedkeuring van het contract ligt in handen van de Poolse overheid. De aanvankelijk beoogde ingangsdatum van 1 oktober 1999 is niet haalbaar. De Poolse regering wil eerst een energiebeleid uitstippelen. Als het contract definitief wordt, betekent het niet dat Gasunie in fysieke termen gas zal leveren aan Polen. Het gas dat Gasunie volgens contract moet leveren aan PoGC, wordt geruild met Russisch gas dat aan Gasunie zal worden geleverd door Gazexport, een dochter van het Russische Gazprom. Wel kan Gasunie direct de Poolse afnemer gas leveren, als zich een storing zou voordoen in het Russische gastransport. In mei bereikt PoGC ook overeenstemming met een Noors consortium onder leiding van Statoil over levering van Noors gas. In december wordt het definitieve contract getekend. Het behelst de levering 3 van 5 miljard m per jaar gedurende een periode van vijf jaar, te beginnen in 2006 of 2007. Omdat het contract met Gasunie wordt aangehouden, rijst de vraag of Gasunie de boot zal missen in Polen. Premier Kok brengt het onderwerp in mei tijdens zijn bezoek aan Polen ter sprake bij zijn Poolse ambtsgenoot Buzek. Deze zegt dat Polen welwillend staat tegenover het contract en hij verwacht dat het voor de zomer van het jaar 2000 kan worden getekend.
MAART
Gasboringen in Pieterburen van de baan De NAM ziet af van voorgenomen gasboringen in Pieterburen. Nader seismisch bodemonderzoek heeft geleerd dat het veronderstelde aardgas waarschijnlijk op die plaats niet aanwezig is. Dit risico wordt te groot geacht om de investering van circa 15 miljoen gulden voor boringen te rechtvaardigen.
Bodemdalingsfonds NAM voor gaswinning in Friesland In de loop van 1999 wordt een schadefonds opgezet door de NAM voor Friesland. De provincie Friesland en de NAM zijn het in principe eens over een bodemdalingfonds conform het zogenoemde Groningenmodel. Particulieren en bedrijven ageren al jaren tegen de NAM, omdat zij schade lijden door de gaswinning. In Groningen worden schadeformulieren door onafhankelijke deskundigen
26
Energie Verslag Nederland 1999
Gas- en oliewinning beoordeeld. Ook schade aan waterstaatwerken en investeringen voor gemalen ter compensatie van de bodemdaling worden in Groningen uit het fonds vergoed. De overeenkomst tussen de provincie Friesland en de NAM moet nog nader worden ingevuld voor wat betreft de samenstelling van commissies, werkwijze, et cetera.
Boringen voor piekopslag Alkmaar Oliemaatschappij Amoco start na de zomer met de uitbreiding van de piekgasinstallatie te Alkmaar. Naast de zes bestaande putten worden drie nieuwe putten geboord, zodat de leveringscapaciteit 3 toeneemt van 20 tot 36 miljoen m per dag. Amoco stelt de capaciteit ter beschikking aan Gasunie.
APRIL
Politieke jongerenorganisaties dagen staat voor de rechter om gaswinning Acht politieke jongerenorganisaties klagen de staat aan vanwege het ‘potverteren’ van de Nederlandse aardgasvoorraden en gasboringen in de Waddenzee. Al eind januari hadden de organisaties gedreigd naar de rechter te stappen, als de overheid de winning van aardgas in Nederland niet zou vertragen en voorrang zou geven aan duurzame energiebronnen. Ze zijn namelijk van mening dat het mogelijk moet zijn in 2030 de helft van de energie uit duurzame bronnen te halen. De jongerenorganisaties van PvdA, D66 en CDA behoren tot de klagers.
MEI
Aardschokken bij Roswinkel In het gebied rond Roswinkel en Emmer-Compascuum doen zich op 14 en 15 mei aardschokken voor, met een kracht van 1,8 en 1,4 op de schaal van Richter. Op 6 mei registreerde het KNMI ook al een beving met een sterkte van 1,5. De indruk bestaat dat de schokken ditmaal geen schade hebben veroorzaakt. De NAM maakt ook in mei bekend 144.000 gulden te zullen uitkeren aan 62 inwoners van Roswinkel die aantoonbare schade hadden geleden door een beving op 14 juli 1998, met een kracht van 3,1 op de schaal van Richter.
Energie Verslag Nederland 1999
27
Kroniek NAM test gasveld voor mogelijke elektriciteitsproductie De NAM onderzoekt vanaf 17 mei te Grolloo, op een plaats waar al in 1980 aardgas was aangetoond, of het gas winbaar is en of de put geschikt is om aardgas aan de bron om te zetten in elektriciteit. Destijds is de put niet in exploitatie genomen, omdat er geen grote hoeveelheden aardgas konden worden geproduceerd en de druk aan de lage kant was. De NAM onderzoekt in breder verband welke mogelijkheden er in Nederland zijn om dergelijke gasputten rendabel te maken. Mocht de test bij Grolloo positief uitvallen, dan overweegt de NAM elektriciteit te gaan produceren met een kleine stoomturbine-installatie.
AUGUSTUS
Bezwaar tegen proefboring Castricum In augustus tekenen zeven organisaties bezwaar aan tegen het verlenen van een vergunning voor een proefboring voor de kust van Castricum. Clyde Petroleum had die vergunning aangevraagd in juli 1998. De proefboringen bedreigen volgens de organisaties de kust, milieukwaliteit en unieke weidsheid van de Noordzeekust. Ook zou schade kunnen ontstaan aan een infiltratiegebied voor drinkwaterbereiding.
Nieuwe gasvondsten op Noordzee Elf Petroland maakt in april bekend dat het bedrijf in het blok K5a een nieuwe gasvondst heeft gedaan. Elf Petroland is de producent van een consortium van bedrijven, waaronder Energie Beheer Nederland met een aandeel 50%, voor de blokken K4b en K5a. De onderneming schat de omvang 3 van de nieuwe vondst op 2 tot 3 miljard m , iets meer dan de meeste kleine velden. In augustus boort zij in hetzelfde gebied opnieuw een gasveld aan. Het gas bevindt zich op ruim 4 kilometer diepte in een veld dat ongeveer 170 kilometer ten noordwesten van Den Helder ligt. De aandacht richt zich nu op de meest efficiënte vorm van ontsluiting van de velden. TransCanada Pipeline, een kleine olie- en gasmaatschappij die ook actief is op het Nederlandse continentale plat, toont gas aan bij een exploratieboring. Of de vondst voldoende groot is voor economische exploitatie, is niet bekend. Op twee andere locaties, waar eerder boringen waren gedaan, in blok K/9-abB, wordt opnieuw geboord als voorbereiding op latere gasproductie.
SEPTEMBER
Studie Frikken levert sleutel voor exploitatie olie- en gasvelden Op 19 september promoveert de heer Frikken aan de TU Delft op een onderzoek naar het verband tussen de hoeveelheid winbaar gas in een aardgasreservoir en de aanwezigheid van zogenoemde diaklazen, die hij omschrijft als ‘ondoorlaatbare glasplaten’. Diaklazen zijn het gevolg van de wrijvingshitte die ontstond bij het botsen van de continenten, miljoenen jaren geleden. Zelfs 1600 kilometer ten noorden van het punt waar de continenten met elkaar botsten zijn, op drie kilometer diepte, in het aardgasreservoir zulke glasplaten gevormd. Diaklazen zijn effectieve barrières tegen de toestroom van gas. De theorie is bevestigd door boringen in de K- en L-blokken op het Nederlandse continentale plat en door analyse van in totaal zeseneenhalve kilometer boorkernen. De kennis, die is ontwikkeld bij dit onderzoek, stelt olie- en gasmaatschappijen in staat te bepalen in welke richting (namelijk oost-west) en over welke afstand er horizontaal moet worden geboord. Frikken meent dat zijn bevindingen ook belangrijk kunnen zijn voor olievelden, bijvoorbeeld voor het afgesloten olieveld te Schoonebeek. Hij suggereert dat het veld misschien weer in productie kan worden genomen. Het enige wat nog ontbreekt is een methode om de zeer stroperige olie ter plaatse vloeibaar te maken. De olie zelf is van een zeer hoge kwaliteit.
28
Energie Verslag Nederland 1999
Gas- en oliewinning Arbitrage over aardgasleveranties aan Duitsland vanuit Eemsmond In juli spreekt het Internationale Hof van Arbitrage in Zürich uit dat het Duitse Brigitta aan de NAM in totaal 5 miljard gulden moet betalen voor te veel geleverd aardgas uit de zogenoemde ‘Common Area’ 3 in de Eemsmond. Nederland heeft namelijk in de jaren zeventig en tachtig 20 miljard m aardgas te veel geleverd in verhouding tot de aanspraken van Brigitta. In overleg met het Ministerie van EZ besluit de NAM in september om gebruik te maken van de zogeheten ‘setting aside’ procedure. De NAM en EZ menen dat er gronden zijn om het vonnis op onderdelen aan te vechten. Dit betekent een nieuwe procedure, die ongeveer een jaar in beslag zal nemen.
NAM en EZ blijven ontevreden Het Groningen-veld strekt zich voor een klein deel uit onder de Eemsmond. Daardoor kan het Duitse Brigitta aanspraak maken op een deel van de reserves onder dit gebied. In 1990 werd duidelijk dat er in de jaren zeventig en tachtig 20 miljard m3 aardgas te veel was geleverd uit de ‘Common Area’, het deel van de Eemsmond waar zich de uitloper van het Groningen-veld bevindt. Brigitta en de NAM werden het echter niet eens over financiële compensatie. De NAM maakt de zaak in 1991 aanhangig bij het Internationale Hof van Arbitrage. Op 2 mei 1991 wijst het Hof een vergoeding toe van 855 miljoen DM plus rente. Omdat de partijen het niet eens worden over het resterende bedrag als vergoeding voor de rente, doet het Hof in juli 1996 een tussenuitspraak dat de NAM recht heeft op een compensatie van 3,7 miljard gulden. Daarvan zou 2,5 miljard gulden naar de Nederlandse Staat gaan. In een definitieve uitspraak in juli wijst het Hof 5 miljard gulden toe aan de NAM. Het staatsaandeel in dit bedrag wordt tenminste 3,5 miljard gulden, mogelijk zelfs 4,3 miljard gulden. De extra opbrengst van een miljard gulden (ten opzichte van het tussenvonnis) wordt gebruikt om de staatsschuld te verlagen. De NAM en EZ zijn niet tevreden en starten een nieuwe procedure.
Europipe II gereed Statoil neemt op 19 september een tweede, 660 km lange, transportleiding (Europipe II) tussen het Noorse Kårstø en het Duitse Dornum in gebruik. Deze aanlandingsplaats ligt ten oosten van Emden, het eindpunt van Europipe I (in gebruik sinds 1994). De capaciteit van Europipe II bedraagt 21 miljard 3 m per jaar. De tweede gasleiding tussen Noorwegen en Duitsland wordt aangesloten op een verlengde Netra pijpleiding die eindigt bij Etzel in het oosten van Duitsland.
Brent Spar gebruikt voor fundering havenpier De roemruchte Brent Spar, de olie-opslag- en overlaadtank die in 1995 in het nieuws kwam door het plan van Shell om het gevaarte te laten afzinken naar de bodem van de Atlantische Oceaan, krijgt een nieuw leven als fundering van een havenpier in Noorwegen. In het begin van 1999 versleept men de 7500 ton wegende opslagtank naar de kustplaats Mekjarvik in de buurt van Stavanger. Een ponton met zware hydraulische liftinstallaties takelt de tank uit het water. Eerst wordt de top van de installatie verwijderd. Daarna volgen ringen van ongeveer 25 meter hoogte. De topsectie wordt op het land gesloopt, evenals de ‘ruggegraat’ die over de volle 140 meter hoogte van de constructie liep. De ringvormige secties worden gevuld met breuksteen en gebruikt voor de fundering van de havenkade.
OKTOBER
Gasunie stelt aanleg transportleiding naar Engeland uit In oktober wordt bekend dat de gasleiding, die Gasunie al in juni 1998 voorstelde als tweede ‘Interconnector’ tussen het Nederlandse Callantsoog en het Engelse Bacton, niet eerder dan in 2005 zal worden aangelegd. De oorspronkelijke streefdatum was 2003. Inmiddels is bekend dat de capaciteit van de Interconnector tussen Bacton en Zeebrugge niet volledig wordt benut. Vermoedelijk zal het surplus van aardgas in Engeland later omslaan in een tekort dan men eerst verwachtte.
Energie Verslag Nederland 1999
29
Kroniek Noorwegen stemt olieproductie af met OPEC Noorwegen is sinds 1998 in gesprek met OPEC over beperking van de olieproductie. Net als de OPEC-landen besluit de Noorse overheid de olieproductie te beperken. Er volgen twee reductiestappen van 0,1 miljoen vaten per dag (uitgaande van een niveau van 2,9 miljoen vaten per dag), de laatste stap in maart. Het Noorse parlement moet deze reducties goedkeuren. Een dergelijke vorm van dialoog en samenwerking tussen Noorwegen en OPEC is nog niet eerder voorgekomen. Noorwegen is niet van plan de contacten met de OPEC te formaliseren, zo blijkt uit een interview van Dow Jones Newswires in oktober met de Noorse Minister van Olie en Energie.
NOVEMBER
Sep voor Ondernemingskamer wegens twijfel over gascontract Op 18 november dient bij de Ondernemingskamer een rechtszaak die zeven Noorse energiebedrijven, die de zogenoemde Troll Group vormen, hebben aangespannen tegen Sep om naleving van een gascontract af te dwingen. De Noren vrezen dat Sep failliet gaat en dat als gevolg daarvan hun contract zou worden ontbonden. Sep wordt gedeeltelijk ontmanteld in het kader van de liberalisering van de energiesector. Het hoogspanningsnet wordt afgesplitst onder de naam TenneT. De Ondernemingskamer oordeelt dat de splitsing van Sep genoeg mogelijkheden biedt om verplichtingen uit eerder aangegane contracten na te komen. Het contract tussen Sep en de Troll Group dateert van 1989. Het bijzondere van dit contract is dat de prijs van het gas (op afstand) is gekoppeld aan de prijs van steenkool. Door de relatief lage olie- en gasprijzen van de laatste jaren is deze indexatie niet profijtelijk gebleken, ook al is de gasprijs wel stabiel. Het gas wordt geleverd aan de nieuwe Eemscentrale - met vijf eenheden van ruim 350 MW van EPON (inmiddels Electrabel). Het contract, met een looptijd van 1995 tot 2016, kent geen heronderhandelingsclausule.
DECEMBER
Weer olieramp voor de Franse kust Op 12 december breekt voor de Franse kust de Maltese tanker Erika in tweeën. Mede door het slechte weer, maar ook door onderschatting en onduidelijkheid in aansprakelijkheid, komen maatregelen pas laat op gang. Ook de inzet, na een week, van het moderne Nederlandse oliebestrijdingsschip Arca van Rijkswaterstaat kan niet verhinderen dat 11 miljoen liter zware olie de kust van Bretagne bereikt. Zo’n 300.000 zeevogels overleven de ramp niet. De tanker vervoerde de olie in opdracht van het Frans-Belgische TotalFina. Hoewel mogelijk niet juridisch aansprakelijk biedt TotalFina twee en halve week na de ramp excuses aan en trekt vierhonderd miljoen gulden uit voor de schoonmaakoperatie. Uiteindelijk blijkt een doorgeroeste scheidingswand tussen een olietank en een ballasttank de oorzaak van het breken te zijn. Mede door de ramp komt een mogelijk verbod van tankers met slechts een enkele wand weer in discussie.
30
Energie Verslag Nederland 1999
Gas- en oliewinning Voorlopig geen gasboringen in de Waddenzee Het Kabinet maakt op 7 december bekend dat er op dit moment nog geen boringen mogen worden uitgevoerd naar aardgas in de Waddenzee. Het Kabinet is van oordeel dat niet alle onzekerheden en twijfel over mogelijke blijvende aantasting van de Waddenzee in voldoende mate zijn weggenomen. De komende jaren zullen worden benut om voortschrijdend inzicht te krijgen in de vraag of de resterende onzekerheden over de mogelijkheid tot het vervullen van sluitende voorwaarden kunnen worden weggenomen. Aldus een brief aan de Tweede Kamer van de verantwoordelijke Ministers van EZ (Jorritsma) en VROM (Pronk).
Vijftien jaar Waddengas De discussie over aardgasboringen in de Waddenzee duurt al tientallen jaren. In het begin van de jaren tachtig werden vergunningen verleend aan Elf Petroland voor het Zuidwalveld en aan de NAM voor Ameland-Oost. In de periode 1984-1994 was een vrijwillig moratorium op nieuwe gasboringen in de Waddenzee van kracht. In 1993 verschijnt het rapport ‘Mijnbouwactiviteiten in de Waddenzee’. Op grond van dit rapport maken de NAM en de regering nieuwe afspraken: ! In de NAM-concessies Groningen en Noord-Friesland mag in de Waddenzee op zes plaatsen een (tijdelijke) exploratieboring worden uitgevoerd. ! Als er aardgas wordt gevonden, moet de winning buiten de Waddenzee plaatsvinden; dit is mogelijk door gedevieerd (schuin) of horizontaal boren. Er mogen geen permanente installaties in de Waddenzee worden opgesteld. ! De boringen moeten voldoen aan de strengste eisen en zijn beschreven in een Milieu-Effect-Rapport. ! Er worden onafhankelijke studies gedaan naar de effecten van bodemdaling. Op grond van de in 1994 met de regering gemaakte afspraken publiceren begin 1999 onafhankelijke wetenschappers de onderzoeksresultaten naar alle effecten van de maximale bodemdaling in het gehele gebied. De conclusie is dat met name door de natuurlijke dynamiek de geringe effecten niet zullen leiden tot schade. Niettemin is een meerderheid van de Tweede Kamer een andere mening toegedaan. Dit is dan ook de reden voor het (voorlopig) afwijzende standpunt van de regering.
Business Plan NAM voorziet terugval gasboringen en schrappen van banen In december maakt de NAM bekend dat er 600 tot 750 arbeidsplaatsen komen te vervallen op een totaal van 2450 personeelsleden. Deze actie vloeit voort uit het Business Plan 2000-2004. Eind 2000 moeten de eerste 250 arbeidsplaatsen zijn vervallen. De NAM verwacht in de periode vanaf 2004 acht tot tien exploratieboringen per jaar uit te voeren.
Zes redenen voor reorganisatie De NAM geeft aan dat de drastische afslanking samenhangt met ontwikkelingen op de energiemarkt, zoals: ! De ontwikkeling van de olieprijs: de olieprijs bepaalt in belangrijke mate het niveau van de gasprijs; een lage olieprijs werpt zijn schaduw vooruit wat betreft te verwachten aardgasinkomsten. ! Liberalisatie van de energiemarkt: liberalisatie van de gasmarkt veroorzaakt marktverlies voor Gasunie en daarmee voor de voornaamste leverancier, de NAM. ! Restrictief vergunningbeleid: de toegang tot gebieden in Nederland om naar gas te boren wordt moeilijker en het duurt langer voordat de procedures om vergunningen te krijgen zijn doorlopen. ! Lagere capaciteitsbehoefte: de behoefte aan capaciteit, met name opslagcapaciteit blijkt lager te zijn dan verwacht; uitbreiding van de ondergrondse gasopslag bij Norg en Grijpskerk is daarom uitgesteld. ! Lager exploratieniveau: de succes-ratio bij exploratieboringen daalt al jaren; om deze daling een halt toe te roepen, ziet de NAM zich genoodzaakt het aantal boringen terug te brengen. ! Tegenvallende resultaten: sommige boringen, die aardgas aantoonden, waren teleurstellend in de zin dat de aanwezige voorraden niet economisch winbaar bleken.
Energie Verslag Nederland 1999
31
Kroniek NAM gaat naar aardgas boren nabij Biesbosch Begin december wordt bekend dat de NAM naar aardgas wil boren in het gebied rond Andel, nabij de Biesbosch. Het Ministerie van Economische Zaken beslist binnenkort over de vergunningaanvraag. De NAM is niet van plan boortorens in de Biesbosch te plaatsen. Het natuurgebied ligt in het uiterste puntje van een gebied waar het bedrijf aardgasreserves vermoedt.
Olie- en gasboringen 1999 In 1999 vinden er in Nederland 28 boringen naar olie en gas plaats. In 1998 was het aantal boringen reeds gedaald tot 59, vergeleken met 73 in 1997. Deze gegevens zijn afkomstig van het Nederlands Instituut voor Toegepaste Wetenschappen - TNO (NIGT-TNO). De olie- en gasboringen worden onderverdeeld in: " 17 exploratieboringen, gericht op opsporen van olie- of gasvelden. " Vijf evaluatieboringen, voor nadere verkenning van eerder aangetoonde olie- of gasvelden. " Zes productieboringen, om velden daadwerkelijk te exploiteren. De daling van het aantal boringen ten opzichte van 1998 doet zich over de gehele linie voor, dat wil zeggen, bij de exploratieboringen, de evaluatieboringen en de productieboringen. De verklaring voor de daling van het aantal boringen is het lage niveau van de olieprijs in het voorgaande jaar en in het begin van 1999.
Olie- en gaswinning 1999 3
In 1999 wordt 1,9 miljoen m olie gewonnen, 7% minder dan in 1998. Van deze hoeveelheid is 0,7 3 3 miljoen m afkomstig van velden op het vaste land en 1,2 miljoen m van velden op het Nederlandse deel van de Noordzee. 3
In 1999 wordt (bruto) 72 miljard m aardgas gewonnen, 10% minder dan in 1998. Bij de gasvelden op het vaste land is sprake van een daling van 19%, terwijl de offshore gasvelden juist een productiestijging van 8% laten zien. Nog niet eerder is het aandeel van de offshore productie in de totale Nederlandse gaswinning zo hoog geweest als in 1999, namelijk 40%. De totale productie bevindt zich in 1999 op het laagste niveau sinds 1989. De terugval in de productie komt vooral voor rekening van toegenomen concurrentie op de Nederlands gasmarkt, met name in de vorm van import van Brits gas.
32
Energie Verslag Nederland 1999
RAFFINADERIJEN EN OLIEPRODUCTEN JANUARI
Tegenvallende winstcijfers Shell, BP Amoco en Petrofina hebben het moeilijk. Zo daalt de jaarwinst van Koninklijke Shell over 1998 met maar liefst 95%. Shell noemt hiervoor als oorzaak naast de lage olieprijs ook de forse herstructureringskosten, de stagnerende vraag naar olieproducten in met name het Verre Oosten en overcapaciteiten bij raffinaderijen. De Aziëcrisis heeft ook effect op de chemiesector waar ze de afzet van bulkchemicaliën onder druk zet. Daar hebben concerns als DSM en BASF last van.
FEBRUARI
Novem presenteert ‘het nieuwe rijden’ Novem presenteert op de Autorai ‘het nieuwe rijden’, een rijstijl die tot 10% minder brandstofverbruik moet leiden. Het gaat hierbij niet alleen over de rijstijl, maar ook over controle van de bandenspanning en zuiniger aankoopgedrag door energie-etiketten op auto’s. Het nieuwe rijden wordt ondersteund via initiatieven bij rijopleidingen, demonstratieprojecten en een internetsite. Onderzoek toont aan dat personenauto’s de laatste jaren gemiddeld niet meer zuiniger worden. Dit komt omdat steeds zwaardere auto’s worden gekocht. De efficiency-verbeteringen worden bij het rijden tenietgedaan door het hogere gewicht.
Het nieuwe rijden Het concept omvat vier basiselementen: De rijstijl. Deze omvat onder andere elementen als starten zonder gas geven, zo snel mogelijk bij lage toerentallen doorschakelen (binnen de bebouwde kom de vijfde versnelling gebruiken) en waar mogelijk de auto in een zo hoog mogelijke versnelling laten uitrollen in plaats van remmen; vooruitkijken dus. Het etiket brandstofverbruik. Dit etiket, dat in de loop van het jaar 2001, als gevolg van Europese regelgeving, op alle nieuwe auto’s verplicht wordt, geeft het relatieve brandstofverbruik en de CO2uitstoot weer. Er komen drie kleuren labels: groen (verbruikt minder dan gemiddeld), geel (gemiddeld verbruik) en rood (verbruik meer dan gemiddeld). Het gemiddelde wordt bepaald door naar andere auto’s in dezelfde grootte klasse te kijken. Bandenspanning en onderhoud. Regelmatige controle van de bandenspanning verhoogt de veiligheid en reduceert het brandstofverbruik. Het gebruik van in-car instrumenten. Dit zijn instrumenten die de automobilist informatie geven over onzuinig rijgedrag, over het actuele brandstofverbruik of het verbruik per rit.
MAART
OPEC realiseert hogere olieprijs Na een aanvankelijke opleving in januari gaat de olieprijs in februari opnieuw richting de 10 dollar per vat. Op de halfjaarlijkse OPEC-vergadering in maart wordt daarom besloten de OPEC-productie met zo’n 10% te verminderen. Ook vier niet-OPEC landen doen mee. De productiebeperking gaat op 1 april in. Als blijkt dat de productie inderdaad daalt, gaat de olieprijs stijgen. In de zomer wordt de grens van 20 dollar gepasseerd. Het doel van de OPEC wordt hiermee gerealiseerd. De OPEC blijkt ondanks zijn teruggelopen marktaandeel nog steeds in staat te zijn om door zijn beslissingen de olieprijs, in ieder geval op korte termijn, een bepaalde kant op te sturen. In september besluit de
Energie Verslag Nederland 1999
33
Kroniek OPEC om de productiebeperking in ieder geval tot maart 2000 te handhaven. De olieprijs blijft hierop richting de winter, wanneer de vraag het hoogste is, oplopen tot een niveau van 25 dollar per vat.
olieprijs in dollar/vat
30
25
20
15
10
5
nov-99
sep-99
jul-99
mei-99
mrt-99
jan-99
nov-98
sep-98
jul-98
mei-98
mrt-98
jan-98
nov-97
sep-97
jul-97
mei-97
0
Ontwikkeling van de olieprijs De prijs van Brent ruwe olie (Noordzee olie) is in 1998 gemiddeld 13 dollar per vat tegen 19 dollar per vat in 1997 en daalt steeds verder. De daling begon in het vierde kwartaal van 1997, toen op de oliemarkt overaanbod ontstond. De redenen hiervoor waren een verhoogde OPEC-productie (toename met 2,5 miljoen vaten per dag in november 1997), een daling van de vraag in het Aziatisch-Pacifisch gebied en een zachte winter op het noordelijk halfrond. De productiebeperking in juni 1998 door de OPEC (2,6 miljoen vaten minder) en sommige niet-OPEC landen (0,5 miljoen vaten) zorgde weliswaar voor enige steun, maar kon niet voorkomen dat de olieprijs eind 1998 zelfs beneden de 10 dollar per vat daalde. Zover zelfs dat de bodem in de markt bereikt werd. Op dat prijsniveau is het economisch gezien bij een aantal velden niet meer interessant om ze nog te exploiteren. Het aanbod neemt dus af, waardoor de prijs zich stabiliseert. De lage olieprijs heeft grote economische gevolgen voor de olie-exporterende landen. Ook energiebesparing en in mindere mate de toename van duurzame energie komen er door onder druk te staan. Na aanvankelijke verdeeldheid komt de OPEC in maart tot een akkoord over lagere olieproductie. In totaal gaat de productie per 1 april met 2,1 miljoen vaten per dag naar beneden. Tien OPEC-leden zorgen voor een beperking van 1,7 op een totale OPEC-productie van 24,7 miljoen vaten per dag. De resterende 0,4 wordt beperkt door producenten die niet tot OPEC behoren (Mexico, Oman, Rusland en Noorwegen). De Petroleum Economist noemt voor maart een totale wereld olieproductie van 73,5 miljoen vaten per dag waarvan 30,7 (42%) afkomstig van OPEC-landen. Het verschil tussen 30,7 en 24,7 bestaat voor een belangrijk deel uit aardgascondensaat. De 2,1 miljoen ton beperking betekent een daling van de olieproductie met bijna 3%. Hoewel in de markt lange tijd getwijfeld werd aan de haalbaarheid van de OPEC-plannen, lijkt het er steeds meer op dat het kartel dit keer wel de discipline opbrengt die nodig is. In mei behaalden de aangesloten leden bijna 90% van de afgesproken productiebeperking. Normaal gesproken daalt in de zomermaanden de olieprijs door seizoensinvloeden. Immers, het grootste verbruik komt van geïndustrialiseerde landen uit de noordelijke helft van de aardbol en door de zomerse warmte neemt de vraag naar olie af. Door de eensgezindheid van de OPEC blijft deze prijsdaling dit jaar uit. In augustus wordt de 20 dollar grens gepasseerd. Eind december ligt de prijs op 25 dollar. Het idee dat de prijs in december wel eens tot 30 dollar per vat op kon lopen, wordt geen realiteit. Voor vele olieproducerende landen en olieconcerns is het een opluchting dat de opgelopen economische schade door de lage prijs in de tweede helft van 1999 gedeeltelijk wordt goedgemaakt. Hoewel OPEC-leden wel eens hebben aangeven dat 21 dollar per vat hun doel is, wordt niet verwacht dat zij op korte termijn maatregelen gaan nemen om tot een lagere olieprijs te komen. De afgesproken beperking duurt in ieder geval nog tot maart 2000.
34
Energie Verslag Nederland 1999
Raffinaderijen en olieproducten
Benzinestations geruild Het Belgische Petrofina neemt 26 van de Nederlandse benzinestations van Shell over. In ruil daarvoor krijgt Shell alle Fina pompstations in Noorwegen. Het marktaandeel van Shell in Nederland van 45% neemt hierdoor af. Shell wilde, in verband met een inmiddels afgeketste fusie met Texaco, een deel van de pompstations kwijt. In Noorwegen wordt Shell nu een grotere speler en kan tegen lagere kosten distribueren.
Marktwerking bij de benzinestations Na een kritische evaluatie van de benzinemarkt heeft het kabinet besloten om hier meer concurrentie te creëren. Deze operatie vind plaats in het kader van het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (MDW). In maart brengen een drietal werkgroepen advies uit hoe langs de autowegen tot meer concurrentie gekomen kan worden. Met deze implementatievoorstellen belegt de overheid in mei een tweetal consultatiebijeenkomsten. Bij het overleg op 20 mei met de ‘zittende partijen’, die reeds benzine stations exploiteren, wilde deze eerst over de uitgangspunten praten. Nadat de voorzitter aangegeven had dat dit niet de bedoeling was, verliet een ruime meerderheid de bijeenkomst. De consultatiebijeenkomst met andere belanghebbende partijen (nieuwe toetreders, consumenten en andere maatschappelijke organisaties) op 31 mei is wel goed verlopen. In juli gaan de ‘zittende partijen’ toch weer met de overheid om de tafel zitten. Tot een akkoord komt het echter in 1999 niet meer.
Nieuwe randvoorwaarden benzinemarkt in ontwikkeling De overheid belemmert door een aantal zaken zelf de marktwerking. De volgende suggesties zijn reeds gedaan: ! Opheffen van het verbod op onbemande benzinestations. ! Opheffen van de verplichting tot het voeren van alle gangbare motorbrandstoffen. ! Toestaan van ‘sobere’ reclame voor motorbrandstofprijzen langs de autosnelweg. ! Opheffen van het 20 kilometerstramien (de regel dat om de twintig kilometer een benzinestation wordt gevestigd). Opheffen van de functiescheiding tussen benzinestations en wegrestaurants. In maart is de stand van zaken: De eerste twee aanbevelingen zijn inmiddels verwerkt in een ontwerpbesluit tot wijziging van de Richtlijnen bewegwijzering. Wat betreft het toestaan van sobere prijsreclame zal een wijziging van het aanduidingenbeleid worden voorbereid. Het twintig kilometer stramien is historisch bepaald. Er wordt naar gestreefd betere criteria te ontwikkelen, die rekening houden met belangen van ruimtelijke ordening en verkeersveiligheid. Totdat die nieuwe criteria zijn vastgesteld wordt de afwijking van het twintig kilometer stramien beperkt tot nieuwe locaties aan bestaande op- en afritten. De functiescheiding tussen benzinestations en wegrestaurants wordt opgeheven. Er is een drietal werkgroepen opgericht, dat aanbevelingen heeft gedaan. De werkgroep ‘veilen’ adviseert om maatschappijen met een klein marktaandeel een voorkeursbehandeling te geven bij het voor 15 jaar in gebruik geven van nieuwe locaties. Een bekende maatschappij zal namelijk veel meer omzet maken op een locatie en kan daardoor meer bieden dan een onbekende. Bij het veilen wordt een locatie niet toegewezen aan de hoogste bieder, maar aan de hoogste bieder gecorrigeerd voor marktaandeel. Hoe hoger het aandeel, hoe meer er geboden moet worden. Een vergunning geeft direct ook recht op het leveren van restauratieve voorzieningen. De werkgroep ‘bestaande overeenkomsten’ adviseert het openbreken van alle contracten voor onbepaalde tijd. Door het contract pas over 10 jaar te beëindigen, hoeft nu maar een kleine afkoopsom betaald te worden. De werkgroep ‘verbruiksvergoeding’ adviseert om naast een eenmalige betaling voor de vergunning de jaarlijkse vergoeding niet te koppelen aan de feitelijk verkochte volumina, maar aan de hoeveelheid motorbrandstof die gekoppeld aan criteria als verkeersintensiteit, zichtbaarheid en kavelgrootte bij normaal ondernemerschap verkocht zou worden.
Energie Verslag Nederland 1999
35
Kroniek Californische controverse over MTBE duurt voort Omdat in 1% van de drinkwaterbronnen een te hoog gehalte aan het moeilijk afbreekbare MTBE (Methyl TertiairButyl Ether) aangetroffen is, wil Californië deze stof de komende jaren uit benzine gaan weren. De raffinage sector geeft aan dat MTBE voor benzine een zeer uitstekende vervanger voor lood in de benzine is. Alternatieven zijn niet in voldoende mate beschikbaar en hebben ook minder goede eigenschappen. Ook de meeste Nederlandse benzine bevat enkele procenten MTBE. MTBE wordt gemaakt uit aardgas en butaan (een LPG-component).
APRIL
Weinig investeringen in de oliesector Vergeleken met andere jaren wordt er in 1999 weinig nieuwbouw gepleegd. In Pernis wordt door Texaco voor 140 miljoen een syngas-fabriek op basis van plasticafval gebouwd. De fabriek heeft een capaciteit van 50.000 ton per jaar. Bij Total in Vlissingen wordt voor 35 miljoen een TRN Sulpher ontzwavelingsinstallatie gebouwd, die begin 2000 klaar moet zijn. Shell knapt in Pernis drie HDS ontzwavelingsfabrieken op die medio 2000 opgeleverd moeten worden. Bij Nerefco wordt dit jaar 23 miljoen geïnvesteerd in een installatie voor benzeen verwijdering. Deze installatie is eind 1999 klaar zijn. Tenslotte geeft Dow in Terneuzen in april aan de capaciteit van zijn twee naftakrakers van 1,1 tot 1,7 miljoen ton etheen per jaar uit te willen breiden. Eind 2001 moet deze aanpassing klaar zijn.
JUNI
Shell gaat schonere benzine verkopen Op 1 juni begint Shell een proef met de verkoop van schonere benzine. Deze Shell Pura is geschikt voor auto’s die op Euro 95 rijden. Bij gebruik van de nieuwe benzine dalen de emissies van NOx met 3%, van SO2 met 50% en van benzeen met 10%. De benzine wordt voorlopig verkrijgbaar op zo’n dertig stations in de regio’s Leiden en Arnhem en is wegens de hogere productie en distributiekosten op dit moment 14 cent per liter duurder dan Euro 95. Met deze benzine wordt tegemoet gekomen aan de behoefte van klanten aan minder milieubelastende producten. Mogelijk wordt deze benzine in 2000 landelijk verkrijgbaar.
JULI
Productie industriële gassen steeds meer uitbesteed In 1997 begon Air Products met de grootste zuurstoffabriek ter wereld in het Botlekgebied te leveren aan onder andere Shell. De wereldwijde tendens van bedrijven om ook bij grootschalige projecten de gassen niet zelf te maken maar in te kopen zet ook dit jaar door. De afnemers van de gassen kunnen zich meer richten op hun kernactiviteiten, hoeven minder te investeren en lopen minder risico. Air Liquide neemt in juli een koolmonoxide fabriek van 140 miljoen gulden in gebruik, gebaseerd op steam-reforming en cryogene scheiding, ten behoeve van GE Plastics in Bergen op Zoom. De installatie die jaarlijks 70.000 ton koolmonoxide moet leveren, wordt wereldwijd de eerste installatie die GEP niet zelf beheerd. De gelijktijdig geproduceerde waterstof gaat via een ondergrondse leiding naar Antwerpen en Noord-Frankrijk. Air Liquide heeft in de regio een leidingnetwerk van 2700 km voor transport van een viertal gassen. Via dit netwerk kunnen ook kortstondige storingen worden opgevangen.
36
Energie Verslag Nederland 1999
Raffinaderijen en olieproducten In Rotterdam bouwt de elektriciteitsproducent EZH momenteel samen met Hoek Loos een Utility Centre Rotterdam dat waterstof, synthesegas en koolmonoxide gaat produceren voor bedrijven in de Rijnmond. Naast gassen wordt door een utility centre soms ook elektriciteit, water en stoom geleverd. Het aantal grote aanbieders op deze gasmarkt neemt in 1999 van acht af naar zeven. Voor 350 miljoen gulden neemt Air Liquide in maart eerst de gasactiviteiten van BOC in de Benelux en Duitsland over. In september wordt de rest van dit concern overgenomen door Air Liquide en Air Products voor 11,2 miljard gulden.
SEPTEMBER
Autovrije zondag Op initiatief van Milieudefensie en het Landelijk Overleg Autovrije Zondag (LOAZ) is er op 19 september 1999 een autovrije zondag georganiseerd. De autovrije zondag is volgens de organisatoren bedoeld om stil te staan bij de uit de hand lopende automobiliteit: "Het is geen anti-autodag. De mensen die meedoen zijn niet tegen de auto, maar voor een leefbare straat, voor een schoner milieu en voor een eerlijker verdeling van de openbare ruimte." Aanleiding van het initiatief is dat precies 25 jaar geleden - tijdens de oliecrisis in 1973-1974 - de overheid een autoloze zondag instelde om benzine te besparen. Aan de eerste autoloze zondag in 25 jaar doen 50 steden mee. Meedoen betekent meestal het afzetten van een aantal straten en de organisatie van een sportief evenement, zoals een skeelerwedstrijd, een fietstocht of kinderspelletjes. Mede gezien de positieve reacties wordt er op 24 september 2000 weer een autovrije zondag georganiseerd.
Olie-industrie doorgelicht In opdracht van het ministerie van Economische zaken heeft Roland Berger & Partners de Nederlandse olie-industrie doorgelicht op sterke en zwakke punten. Bedreigingen zijn de milieumaatregelen, de hoge kosten en de hoge productiviteit. Kansen liggen onder andere bij de levering van CO2 aan kassen, verbetering van het pijpleidingennet en warmtekrachtkoppeling. De lage marges en de overcapaciteit kunnen hiermee niet gecompenseerd worden. Clustering van raffinaderijen is dan ook noodzakelijk.
OKTOBER
Moeten pomphouders in de grensstreek subsidie terugbetalen? In januari wordt bekend dat honderden pomphouders aan de grensstreek met Duitsland het risico lopen dat zij een forse subsidie van ruim 200.000 gulden per tankstation moeten terugbetalen aan de Nederlandse staat. Bij de verhoging van de benzine accijns in 1997 heeft het ministerie van Financiën deze tankstations financieel gecompenseerd om te voorkomen dat massaal in het buitenland getankt zou gaan worden. De Europese Commissie heeft deze subsidie inmiddels echter verboden en gesteld dat per oliemaatschappij slechts een eenmalige subsidie van 100.000 Euro toegestaan was. Het verschil moet worden terugbetaald. In oktober willen de pomphouders via een kortgeding weten waar ze aan toe zijn. De minister besluit daarop om allereerst te proberen het geld terug te vorderen van de
Energie Verslag Nederland 1999
37
Kroniek oliemaatschappijen waarmee de pomphouders contractuele prijsafspraken hebben gemaakt. De oliemaatschappijen zijn het hier niet mee eens en stellen dat de contractuele prijssteunregeling waarnaar verwezen wordt alleen bedoeld is om de pomphouders te compenseren voor lokale prijsoorlogen. Doordat de Duitse regering besloten heeft om de komende vier jaar jaarlijks de accijns met 7 cent per liter te verhogen zal het huidige prijsverschil van 25 tot 35 cent tussen Nederland en Duitsland snel kleiner worden. Nederland kent op dit moment een jaarlijkse aanpassing van de accijns voor inflatie van ongeveer 2 cent per liter.
Inventarisatie Best Available Techniques (BAT) De Europese Unie heeft in 1996 besloten om te komen tot een structurele informatie uitwisseling over de uit milieu oogpunt beste technieken die in de verschillende EU-landen in de diverse industriële sectoren beschikbaar zijn. In totaal worden er voor zo’n 30 sectoren met zo’n 50 industriële activiteiten referentie documenten opgesteld. Nederland heeft in 1999 voor een aantal sectoren een overzicht van de best beschikbare technieken gemaakt. In september verschijnt, als onderdeel van de Nederlandse bijdrage, een zeer uitgebreid document over de Nederlandse raffinage sector. Naast procesbeschrijvingen bevat het document ook beschrijvingen van technieken om de milieubelasting te verminderen. Het gaat hierbij om energie-efficiency, het verminderen van de uitstoot van NOx, SO2, stof en VOS, het terugdringen van de waterverontreiniging en het verminderen van de milieubelasting door slib en vast afval (katalysator resten).
CO2 van Shell naar tuinders Op 4 oktober wordt het startsein gegeven voor de oprichting van OKEP BV (Optimalisatie van Kringloop en Exergetische Processen). OKEP is een gezamenlijke onderneming van de energiebedrijven Delfland, Westland en ENECO. Het bedrijf moet CO2 gaan leveren van de Shell raffinaderij, waar jaarlijks 1 miljoen ton CO2 beschikbaar komt, aan de tuinders in het Westland. De eerste fase van het project kost 130 miljoen gulden en gaat om een leveringscapaciteit gaat van 0,3 miljoen ton CO2. Door dit CO2 de kassen in te blazen groeien de gewassen sneller. Op dit moment wordt ‘s zomers aardgas verbrand om aan de benodigde CO2 te komen. Doordat dit in de toekomst ‘s zomers niet meer nodig is, wordt energiebesparing bereikt. Medio 2001 moet de eerste levering plaats gaan vinden.
NOVEMBER
Fusiegolf stuit steeds vaker op beperkingen Eind 1998 wordt duidelijk dat Shell en Texaco stoppen met de onderhandelingen over Europese samenwerking in de raffinage en verkoop van olieproductie. Hoewel er kostenbesparingen zouden optreden, zou er ook onder andere in Nederland een voor de overheid onaanvaardbaar groot marktaandeel ontstaan. De kosten om dit marktaandeel terug te brengen wegen niet op tegen de besparingen. In januari neemt Total voor 25 miljard gulden Petrofina over. TotalFina wordt hiermee in grootte de zesde oliemaatschappij ter wereld. In maart wordt de fusie uitgesteld, omdat de Europese Commissie waarschijnlijk een te grote concentratie van olieopslag zal constateren. In juni biedt het nieuwe concern 95 miljard gulden op het Franse concern Elf Aquitaine. Als het lukt, wat nog de vraag is want de Franse overheid heeft vetorecht, ontstaat het vierde olieconcern in de wereld. In het overname gevecht doet Elf Aquitaine zelfs een tegenbod op TotalFina. In september heeft TotalFina het bod verhoogd, wat tot een positief advies van de Elf Aquitaine directie leidt om de aandelen te verkopen. In november komt het bericht dat de EC de fusie zal gaan bekijken. De kans bestaat dat wegens een te grootte concentratie een deel van de activiteiten afgestoten moet worden.
38
Energie Verslag Nederland 1999
Raffinaderijen en olieproducten Exxon en Mobil bevestigen in januari de fusieovereenkomst om samen Exxon Mobil Corporation te gaan heten. De EC geeft in november aan dat een aantal activiteiten moet worden verkleind. Het gaat hierbij om tankstations, gasactiviteiten en de joint venture in Nederland met BP. BP Amoco koopt in mei Arco voor 26,8 miljard dollar en passeert daarmee Shell op de lijst van grootste olieconcerns. Op voorwaarde dat enkele activiteiten op het gebied van aardgasvervoer afgestoten worden, gaat de EC in november akkoord. Exxon Mobil is nu de grootste oliemaatschappij van de wereld, dan BP Amoco en dan Shell. Shell blijft nog wel het concern met de grootste raffinagecapaciteit.
BASF en Shell vormen samen kunststofgigant In november komt het bericht dat BASF en Shell samen de activiteiten gaan bundelen op het gebied van polypropeen en polyetheen. Met een productie van 8 miljoen ton en een jaaromzet van 12 miljard gulden wordt dit het grootste bedrijf op dit gebied in Europa. Shell geeft aan dat het niet gaat om een fusie, maar dat het gezien moet worden in het licht van de in januari aangekondigde inkrimping met 40% van chemieactiviteiten. Concurrent DSM, na Boskalis derde in Europa, geeft aan dat groot niet zaligmakend is, maar dat het er om gaat om de laagste kosten te hebben.
DECEMBER
Wijziging kwaliteitseisen brandstoffen wegverkeer Op 17 december is ter uitvoering van de Europese richtlijn 98/70/EG het besluit kwaliteitseisen brandstoffen wegverkeer ingevoerd. In dit besluit worden kwaliteitseisen aan benzine en diesel gesteld, die voortvloeien uit de Europese wetgeving op basis van het Auto/olieprogramma. Het Auto/olieprogramma heeft onder andere tot doel een balans te vinden tussen brandstofkwaliteit en emissiebeperkende maatregelen aan het voertuig. De per 1 januari 2000 in te voeren brandstofkwaliteiten hangen dan ook samen met de aanscherping van emissie-normen en testprocedures voor personenauto’s (die 1 januari ingaan) en overeengekomen aanscherpingen van de emissie-eisen aan vrachtwagenmotoren.
Kwaliteitseisen brandstoffen Per 1 januari 2000 wordt in Europa de verkoop van loodhoudende benzine verboden. Ook moeten per die datum benzine en diesel aan zekere kwaliteitseisen voldoen. Het maximum zwavelgehalte van 500 ppm (0,05 gewicht%) wordt verlaagd naar 350 bij diesel en 150 bij benzine. Per 1 januari zal het verlagen van het benzeengehalte bij benzine het belangrijkste effect van de wetgeving zijn. De norm wordt van 5% verlaagd naar 1%; in de praktijk lag het gehalte tussen de 1 en 3%. Deze verlaging leidt tot een daling van de benzeenconcentratie in de lucht. Dit is gunstig voor de volksgezondheid want benzeen is een kankerverwekkende stof. Op 1 januari 2005 volgt voor beide brandstoffen een verdere aanscherping. Dan wordt onder andere het maximum zwavelgehalte voor beide brandstoffen verder verlaagd tot 50 ppm. Hierdoor kunnen nieuwe en betere emissiebeperkende technieken ingevoerd worden. Het gaat hierbij om roetfilters en katalytische nabehandeling (tegen NOx) bij dieselmotoren en verbeterde katalysatoren bij de zogenaamde leanburn benzine motoren. Ook wordt direct de deeltjes uitstoot verminderd. Voor mobiele werktuigen als landbouwtrekkers blijft het maximum zwavelgehalte in diesel 2000 ppm. Bezitters van auto’s die niet op de nieuwe benzine kunnen rijden, zullen per 1 januari los verkrijgbare flesjes met loodvervangende additieven moeten kopen of benzine waar deze additieven al in zitten.
Petroplus groeit De kleine beursgenoteerde onderneming Petroplus, die vooral actief is in Duitsland, Engeland, België en Nederland, neemt na een jaar onderhandelen met Shell de raffinaderij in het Zwitserse Cressier voor 131 miljoen dollar over. Veel grote concerns stoten niet-kernactiviteiten af waar de kleinere
Energie Verslag Nederland 1999
39
Kroniek maatschappijen dan hun voordeel mee kunnen doen. Zeven jaar na de oprichting heeft het bedrijf nu wereldwijd zo’n 550 mensen in dienst.
Raffinaderijen milieuvriendelijker In 1999 neemt de raffinagecapaciteit in de wereld met 1,5% toe tot 81,5 miljard vaten per capaciteitsdag. Vier kleinere raffinaderijen worden gesloten, waarvan één in Europa (Shell Haven in de GB). De groei vind voor de helft plaats in India. Ook de raffinaderij op de Nederlandse Antillen is met 25% in capaciteit uitgebreid. Op procesniveau gebeurt er wereldwijd ook het nodige. Zo neemt de capaciteit om via katalytische hydro-refining schonere producten te maken met 7% toe en de capaciteit van zwavelfabrieken, die het uit de olie gehaalde zwavel verwerken, zelfs met 14%. Een ander aspect is een daling van 5% in de productiecapaciteit voor smeerolie, die het gevolg is van de verminderde onderhoudsbehoefte van personenauto’s.
Oliereserve stijgt niet in 1999 De wereldoliereserve daalt, althans op basis van de gerapporteerde cijfers, in 1999 met bijna 2%. In de jaren ervoor stegen de voorraden, door nieuwe vondsten, altijd meer dan er gewonnen werd. Het kan zijn dat 1999 in dit opzicht een keerpunt vormt. Het is echter ook mogelijk dat er sprake is van een tijdelijke achteruitgang omdat door de lage olieprijs het zoeken naar nieuwe of herwaarderen van bestaande voorraden verminderd is. Het Oil & Gas Journal noemt nu een olievoorraad van 1034 miljard vaten, bij een winning in 1999 van 64,5 miljoen vaten per dag (OPEC-aandeel 41%). In 1998 werd meer olie gewonnen, namelijk 66,2 miljoen vaten per dag (OPEC-aandeel 42%).
Doorzet raffinaderijen zakt, afzet wegverkeer neemt toe In 1997 werd er in de Nederlandse raffinaderijen 63,4 miljoen ton ruwe aardolie en aardgascondensaat tot producten verwerkt. In 1998 was dit 64,8 miljoen ton. Vergeleken met de eerste helft van 1998 (31,2 miljoen ton) zakt de doorzet in de eerste helft 1999 wat terug tot 29,2 miljoen ton (- 6%). De omzet van de sector bedroeg in 1999 21,1 miljard gulden hetgeen een stijging ten opzichte van 1998 betekend (18,4 miljard gulden). De belangrijkste factor in de omzetstijging is de hogere olieprijs. Wat betreft het energiegebruik van de transportsector, is de afzet van motorbrandstoffen in het wegverkeer in 1999 met 2% toegenomen tot 430 PJ. De afzet van LPG daalde met meer dan 10%; LPG heeft nu een marktaandeel van 7%. De benzine afzet bleef ongeveer gelijk (marktaandeel 42%) en de afzet van diesel nam juist met 6% toe (marktaandeel nu 51%).
40
Energie Verslag Nederland 1999
ELEKTRICITEITS- EN GASMARKT JANUARI
Een uitstapje over de grens van de NS De Nederlandse Spoorwegen zijn ontevreden over de marktgerichtheid van de Nederlandse energiebedrijven en gaat terug van dertien stroomleveranciers naar twee. Sinds 1 januari koopt de NS alleen stroom in bij ENECO en EWR. In nauw overleg met EWR is er tevens een importcontract gesloten met het Duitse PreussenElektra dat op die manier ongeveer de helft van de benodigde stroom zal leveren. Het inkoopcontract draagt bij aan de kostenbesparing van de NS en geeft bovendien een belangrijk signaal af aan de energiesector: de dienstverlening moet klantgerichter worden. Volgens de NS zijn hierbij een zo laag mogelijke prijs, de flexibiliteit om mee te kunnen denken met de afnemer en een goede financiële positie van de leverancier van belang. In totaal heeft de NS een jaarverbruik van 1400 GWh, wat overeenkomt met ongeveer 1,7% van het totale Nederlandse elektriciteitsgebruik.
Trends in Energy Moret, Ernst & Young presenteert op 19 januari het rapport ‘Trends in Energy’. Aan het onderzoek werkten 44 aanbieders en 161 afnemers van energie mee. Uit de resultaten blijkt onder andere dat het merendeel van de Nederlandse energiebedrijven verwacht dat nieuwe marktpartijen en dan met name de buitenlandse marktpartijen, over 5 jaar hun belangrijkste concurrenten zullen zijn. Daarnaast verwachten zij concurrentie van bedrijven die op dit moment nog niet actief zijn op de energiemarkt en van Nederlandse zelfopwekkers. Moret, Ernst & Young verwacht dat door de toenemende intensiteit van de concurrentie de prijzen zullen dalen en de omzetten zullen stagneren. Opmerkelijk is dat minstens de helft van de aanbieders denkt dat dit niet ten koste van de winst gaat, één op de drie aanbieders ziet zelfs winstkansen.
Resultaten enquête Hoewel uit de enquête blijkt dat een aantal kleinere bedrijven zelfstandig verder willen gaan zijn de onderzoekers van mening dat schaalvergroting onontkoombaar is aangezien de markt op Europese schaal moet worden beschouwd. Zowel horizontale als verticale integratie kan hiertoe een bijdrage leveren. Op het moment zijn sommige afnemers al actief op zoek naar een andere energieleverancier. Uit de ervaringen van buitenlandse energiebedrijven met liberalisering op hun thuismarkt blijkt dat zij in eerste instantie hun concurrentiepositie versterkt hebben door kostenreductie en verbetering van de kwaliteit van dienstverlening. Daarna hebben zij zich gericht op de opbouw van groeicapaciteit en de consolidatie van hun marktaandeel door voortdurende innovatie. Willen de Nederlandse energiebedrijven een goede concurrentiepositie opbouwen dan moeten zij volgens het rapport het heft in eigen hand nemen. In de linker grafiek zijn de winstverwachtingen van de aanbieders over 5 jaar weergegeven. De rechter grafiek geeft de verwachte mobiliteit van de afnemers weer voor de electriciteits- en gasmarkt, waarbij tevens een onderscheid is gemaakt tussen eerste en tweede tranche afnemers. 7% 14% 33%
Elektriciteit eerste tranche Gas eerste tranche Elektriciteit tw eede tranche Gas tw eede tranche 21%
25% geen opgave daalt meer dan 5% stijgt meer dan 5%
Energie Verslag Nederland 1999
weet niet ongeveer gelijk
0% 20% 40% 60% nee ja, dat behoort tot de mogelijkheden ja, w e zijn actief op zoek geen opgave
80% 100%
41
Kroniek
FEBRUARI
Bakstenen liggen zwaar op de maag Het Ministerie van Economische Zaken gaat de bakstenen (niet markt-conforme kosten uit het verleden) zelf over de productiesector verdelen. De partijen hebben vanaf 16 oktober vorig jaar de tijd gekregen om na de mislukte fusie van het Grootschalig Productiebedrijf (GPB) deze kosten intern te verdelen. Op 4 februari is een laatste poging om tot overeenstemming te komen op niets uitgelopen. Onder de bakstenen vallen de kosten van de stadsverwarmingsprojecten, de kolenvergasser van Demkolec en vijf langlopende contracten met Duitse, Franse en Noorse leveranciers van gas en stroom. Deze kosten komen voort uit investeringsbeslissingen waarvan verondersteld wordt dat ze niet zouden zijn genomen in een marktsituatie. Onduidelijkheid bestaat er vooral over de hoogte en de verdeling van de niet-marktconforme kosten. (Zie ook Overheid en energiebeleid)
De stilste warmtekrachtcentrale van de wereld Na de nodige tegenslagen opent Elsta zijn 475 MW e warmtekrachtcentrale in Terneuzen. De vertragingen in de opening van de centrale zijn voornamelijk het gevolg van een aanhoudende geluidsoverlast. 66 geluidsdempers en een geluidsmuur van 25 meter hoogte en 600 meter lengte rondom de centrale lossen dit probleem op en toveren de centrale om tot een van de stilste in de wereld. Bijzonder is dat de grote warmtekrachtcentrale de eerste is die op hoogcalorisch Brits gas wordt gestookt. Elsta is een Joint Venture van het Amerikaanse bedrijf AES (50%), het Zeeuwse Delta (25%) en de PNEM/MEGA Groep, het grootste energiedistributiebedrijf in Brabant en Limburg (25%). De warmteproductie bestaat uit 550 ton hogedrukstoom per uur aan het naastgelegen chemieconcern Dow Benelux. Van de geproduceerde elektriciteit zal Dow 20% afnemen. De rest gaat naar het elektriciteitsnet van Delta en de PNEM/MEGA Groep.
De energiesector concentreert zich op een vrije markt NUON is uiteindelijk de naam van het nieuwe energiebedrijf waarvoor de directies van ENW, EWR, Gamog en de NUON op 11 februari de definitieve fusieovereenkomst tekenen. De aandeelhouders zullen in eerste instantie hun aandelen inruilen tegen aandelen NUON-ENW. NUON wordt in de nieuwe combinatie meerderheidsaandeelhouder met 51%. ENW krijgt 29%, EWR en Gamog krijgen beide 10%. Tot 2002 vindt geen verkoop van aandelen aan private derden plaats. Daarna bestaat de mogelijkheid voor de aandeelhouders om de waardetoenamen als gevolg van de fusie te verzilveren. Eind maart stemmen de aandeelhouders in met de fusie. Ook het NMa ziet geen bezwaren om de voorgenomen concentratie tegen te houden aangezien het marktaandeel van het nieuwe NUON-ENW duidelijk onder de 40% ligt en omdat er als gevolg van de ingezette liberalisering voldoende concurrentiemogelijkheden ontstaan. Als de Provinciale Staten van Gelderland willen voorkomen dat het waterleidingbedrijf van NUON opgaat in de fusie, dreigt NUON met het afblazen van de fusie. Gelderland keurt daarop de megafusie alsnog goed en rekent erop dat de komende Waterleidingwet regelt dat de waterinfrastructuur in overheidshanden blijft.
PNEM/MEGA en EDON krijgen toestemming om te fuseren EDON koopt in maart de afvalverwerker VAM uit het Drentse Wijster voor 221,3 miljoen gulden van de Nederlandse Staat en verhoogt daarmee zijn marktaandeel op de Nederlandse afvalmarkt tot 22%. VAM is een nationaal opererende milieuonderneming met een compleet dienstenpakket op het gebied van afvalverwerking. Dit vormt een van de obstakels bij de fusie van EDON met PNEM/MEGA. In mei openen zij vooruitlopend op de definitieve goedkeuring voor de fusie een verkoopkantoor in het Duitse
42
Energie Verslag Nederland 1999
Elektriciteits- en gasmarkt Düsseldorf. Dit is de eerste vestiging in het buitenland van een Nederlands energiebedrijf. Ook heeft het energiebedrijf een samenwerkingsovereenkomst met PreussenElektra te Hannover. Uiteindelijk geeft de directeur-generaal van de NMa op 20 oktober de vergunning voor de fusie van EDON met PNEM/MEGA. Aan de vergunning verbindt de NMa echter een aantal voorschriften die er toe moeten leiden dat er geen economische machtspositie ontstaat op de markt voor productie van elektriciteit en op de markt voor het composteren van GFT-afval. Heel concreet houdt dit in dat de combinatie het belang in het productiebedrijf EPON moet afstoten en voorts nog een keuze heeft welke desinvesteringen zij wenst te doen op de markt voor het composteren van GFT-afval. Op de energiemarkt hebben PNEM/MEGA en EDON gelijkgerichte strategieën en activiteiten en ook de organisatiestructuur vertoont sterke gelijkenis. Bovendien bewegen zij zich als multi-utilities op dezelfde markten: energie, telecom en afval. Direct na de fusie duidt de combinatie PNEM/MEGA en EDON zichzelf aan als PME. Later wijzigen zij de naam in Essent.
NUON ESSENT REMU ENECO DELTA
De geografische verdeling van de vijf grootste clusters na de laatste grote fusie van PNEM/MEGA met EDON
Federatie EnergieNed EnergieNed wordt per 1 juli de federatie van alle bedrijven die op de aanbodzijde actief zijn op de energiemarkt. Het lidmaatschap staat open voor alle bedrijven, inclusief buitenlandse, die te maken hebben met productie, transport of levering van elektriciteit, gas of warmte. De federatie EnergieNed krijgt een federatieraad, een bestuur, een voorzitter en een onafhankelijke raad van advies. Voor specifieke deelbelangen zijn er secties ingesteld. In eerste instantie zijn dat de secties elektriciteitsnetbeheerders, netwerkbedrijven, levering, handel en productie. Er hebben zich inmiddels 34 leden bij de branche-vereniging aangemeld waaronder de vier productiebedrijven, Enercom, de landelijk netbeheerder TenneT en de meest opvallende: Statkraft Energy Nederland BV.
FEDERATIERAAD
Commissie Milieu
Bestuur
Raad van Advies
Sectie
Sectie
Sectie
Sectie
Sectie
Elektriciteitsnetbeheerders
Infrabedrijven
Vergunninghouders
Handel en Verkoop
Productie
MAART
Reliant krijgt de sporen Behoudens de goedkeuring van de minister van EZ koopt het Texaanse Reliant het elektriciteitsproductiebedrijf van Utrecht, Noord-Holland en Amsterdam, UNA, voor ongeveer 4,5 miljard gulden. Reliant wil UNA stapsgewijs overnemen en begint met ongeveer 40% van de aandelen. Eind 2006 komt de Nederlandse stroomproducent volledig in handen van de Amerikanen. De verwachting is dat de overname van UNA tot een snellere privatisering van de stroombedrijven leidt dan waar het Mini-
Energie Verslag Nederland 1999
43
Kroniek sterie van EZ op rekent. Het is tot op dit moment namelijk nog onduidelijk hoe de niet-marktconforme kosten (bakstenen) over de verschillende bedrijven worden verdeeld. Toestemming van EZ voor de verkoop wordt onder meer afhankelijk gemaakt van harde financiële garanties van Reliant. Reliant ervaart dit als een belemmerende maatregel en weigert in eerste instantie geld te reserveren voor de ‘baksteen’-verplichtingen. De onderhandelingen raken in een impasse. De goedkeuring van EZ voor de verkoop van EZH aan PreussenElektra betekent een nieuwe impuls en op 2 september wordt goedkeuring voor de verkoop alsnog gegeven. Op 22 oktober geeft Reliant aan dat de centrales die zij in Nederland kopen slechts dienen ter ondersteuning van waar het Reliant werkelijk om te doen is: de handel in energie. Vanuit Nederland zal het bedrijf niet alleen handelsactiviteiten ontwikkelen maar ook mogelijkheden onderzoeken voor verdere expansie in Europa.
Verzekering tegen zachte winters Het Noord-Hollandse ENW, dat in de loop van het jaar opgaat in de fusie met NUON, sluit met het Amerikaanse Enron een contract waarmee het zich indekt tegen een tegenvallende gasafzet als gevolg van een zachte winter. Dit zogeheten Weather Risk Management Contract is gebaseerd op weersafhankelijke factoren. In een strenge winter draagt ENW een deel van de gasomzet af aan Enron en in een zachte winter geeft Enron een bijdrage aan ENW. Enron biedt zo een mogelijkheid om de winstschommelingen van ENW te stabiliseren. In de toekomst kan Enron een zelfde soort deals met de afnemers afsluiten. Voor Enron is het verzekeringscontract niet nieuw maar ENW haar eerste contractant op het Europese continent.
De eerste internationale handel in Groen Labels Energiedistributiebedrijf ENW en de Britse ontwikkelaar van windturbineparken National Wind Power handelen als eerste internationaal in groene certificaten. Groene certificaten zijn bewijsstukken die de afnemer garanderen dat de betreffende elektriciteit duurzaam (zonder uitstoot van schadelijke stoffen) is geproduceerd en aan het net geleverd. In Nederland gebruiken de distributiebedrijven een systeem van groene certificaten, het ‘Groen-Labelsysteem’. Hierin worden Groen Labels gebruikt om aan te tonen dat er wordt voldaan aan de vrijwillig aangegane verbintenis om in het jaar 2000 drie procent van de geleverde elektriciteit te betrekken uit duurzame bronnen en om aan de vrijwillige vraag van sommige consumenten naar groene elektriciteit te voldoen. ENW zal de uit het Verenigd Koninkrijk afkomstige Groene Labels voor deze doeleinden gebruiken.
APRIL
Noorse hydrostroom in de wacht De aanleg van een elektriciteitskabel van Noorwegen naar Nederland is uitgesteld omdat de ontwikkelaar en producent van de kabel, het Deense NKT Cables, geen geschikte kabel kan ontwikkelen. Sep zegt daarom het contract op dat het in 1997 heeft afgesloten. De kabel moet stroom vanuit Noorwegen via Duitse wateren en de Waddenzee naar Nederland transporteren. Een andere reden voor het stilleggen van het project vormt het uitblijven van de Duitse en Nederlandse vergunningen voor de aanleg. Mogelijke consequenties voor het milieu zijn hiervoor waarschijnlijk de reden. De kabel, die een doorsnede van ongeveer 25 cm zou krijgen kan een capaciteit van 600 MW transporteren. Gepland was dat de kabel in 2002 volledig operationeel zou zijn. De kabel is bedoeld om de middels waterkrachtcentrales opgewekte stroom uit Noorwegen naar Nederland te transporteren en in periodes met weinig regenval zou de stroom van Nederland naar Noorwegen kunnen lopen. Sep, de Noorse netbeheerder Statnett en de producent Statkraft gaan conform de Europese mededingingsrichtlijnen opnieuw een aantal bedrijven uitnodigen een offerte te doen voor de ontwikkeling en de productie van de kabel.
44
Energie Verslag Nederland 1999
Elektriciteits- en gasmarkt Nieuwe aanbieders roeren zich Het Zweedse Vattenfall treedt toe als nieuwe aanbieder op de Nederlandse markt. Vanuit het hoofdkantoor in Hoofddorp gaat Vattenfall handelen in stroom en deze leveren aan met name de grootverbruikers. Het Zweedse energiebedrijf verwacht op termijn stroom te kunnen leveren tegen een aanzienlijk lagere prijs. Daarnaast wil Vattenfall complete energiediensten aanbieden zoals de bouw, exploitatie en onderhoud van centrales. De vestiging van een verkoopkantoor in Nederland past in het streven om in een vroegtijdig stadium een netwerk in West-Europa op te bouwen. Vattenfall is een van de grootste bedrijven in de Scandinavische regio met activiteiten over heel Europa. In december treedt ook Vattenfall’s Noorse buurman Statkraft toe op de Nederlandse markt. In principe kiezen de Noren voor een trade-based benadering door een handelskantoor te openen met 15 medewerkers. Met 91 elektriciteitscentrales en een capaciteit van 9000 MW is Statkraft de grootste producent van elektriciteit in Scandinavië.
Alliantie tussen ENECO en Enercom De energiedistributeur ENECO gaat zijn inkoopactiviteiten samenvoegen met Enercom. Enercom is een coöperatieve energiecombinatie, die sinds de aansluiting van de nutsbedrijven Maastricht en Weert begin april uit 17 distributiebedrijven bestaat. ENECO is een aantrekkelijke partner voor Enercom omdat er in geografisch opzicht geen overlap bestaat. Enercom is bezig met een reorganisatie waarin de aangesloten bedrijven intensiever met elkaar gaan samenwerken. In de nieuwe constructie zal het voor leden moeilijker zijn om uit Enercom te stappen, zoals de Gamog begin dit jaar deed om zich aan te sluiten bij NUON-ENW. Westland Energie heeft op grond van deze reorganisatie laten weten per 1 januari 2000 uit Enercom te stappen. Westland wil zich profileren als energieleverancier voor de tuinbouwsector en denkt dat zelfstandig het beste te kunnen doen. De overige Enercombedrijven hebben een gezamenlijke afdeling tuinbouw waarmee zij de markt op willen.
ENECO en Shell bouwen samen Het Zuid-Hollandse ENECO en Shell-dochter InterGen zijn van plan een tweede grote elektriciteitscentrale te bouwen in het Europoort-Botlek gebied. Het gaat om een gasgestookte centrale met een vermogen van 1200 MW. De bestaande productiecapaciteit in Nederland produceert voor een gedeelte tegen hogere kosten dan een nieuwgebouwde moderne gascentrale. Een eigen efficiënte productiecapaciteit kan het offensief van ENECO om zijn marktaandeel bij industriële klanten te vergroten ondersteunen. InterGen ontwikkelt, bouwt en exploiteert elektriciteitscentrales. Het bedrijf is voor 50% eigendom van Shell en voor de overige 50% van het Amerikaanse industrieconcern Bechtel.
MEI
APX van start De handel op de Amsterdam Power Exchange is op 25 mei van start gegaan met 11 deelnemende marktpartijen. De marktdeelnemers bestaan uit energiebedrijven, grootverbruikers en internationale handelaren. Voorlopig is de elektriciteitsmarkt minder liquide en grensoverschrijdend dan de aandelenmarkt omdat de (import)capaciteit van het elektriciteitsnet beperkt is. Op 26 augustus besluit de Dienst uitvoering en toezicht van de Elektriciteitswet (DTe) dat de beheerder van het landelijke hoogspanningsnet TenneT op de grensoverschrijdende verbindingen een importcapaciteit van 250 MW voor de APX moet reserveren. Deze capaciteit krijgt voorrang waardoor de stroombeurs beschikt over een grotere leveringszekerheid. DTe wil door deze maatregel de marktwerking op de elektriciteitsmarkt bevorderen. Op 8 oktober besluit de DTe dat deze importcapaciteit in het jaar 2000 nog eens zal worden vergroot tot 900 MW, iets meer dan een kwart van de totale importcapaciteit van 3500 MW. Deze extra ruimte zal ten koste gaan van de bilaterale spotmarkt. DTe denkt dat de beurs
Energie Verslag Nederland 1999
45
Kroniek zich door deze maatregel volwaardig kan ontwikkelen en er ook financiële producten zullen ontstaan. Een gering volume werkt belemmerend op de ontwikkeling van financiële derivaten als opties, futures en swaps waarmee bijvoorbeeld risico’s kunnen worden afgedekt. Eind november is de APX op uitnodiging van de Minister van EZ bezig met de voorbereidingen voor een gasbeurs. Wellicht moet hiervoor het transportsysteem in de gaswet enigszins worden aangepast. Als er sprake is van een eerlijke en niet discriminerende netbeheerder kan er volgens TenneT ook in een systeem van onderhandelde toegang (nTPA: zie Overheid en energiebeleid) een standaard ontstaan waaraan iedereen zich moet houden. Participanten voor de APX melden zich Nr.
Naam participant
Land van herkomst
Maand van toetreding
1
Electrabel NV
België
Mei
2
Enron Capital & Trade Resources Limited
Verenigde Staten
Mei
3
Entrade BV
Nederland
Mei
4
NV Delta Nutsbedrijven
Nederland
Mei
5
NV ENECO
Nederland
Mei
6
NV NUON-ENW
Nederland
Mei
7
NV ONS Energie
Nederland
Mei
8
NV REMU
Nederland
Mei
Traedon (EDON Energiecontracten BV)
Nederland
Mei
10
9
Vattenfall AB
Zweden
Mei
11
VEW Energie AG
Duitsland
Mei
12
Westland Energie Services BV
Nederland
Juni
13
PreussenElektra AG
Duitsland
Juni
14
HEW AG (Hamburgische Electricitäts-Werke)
Duitsland
Juli
15
APEC BV (100% dochter EdF)
Frankrijk
Juli
16
Petroplus Power BV
Nederland
Juli
17
RWE Energie AG
Duitsland
Augustus
18
DSM Services BV
Nederland
September
19
TXU Europe Energy Trading Ltd.
Verenigde Staten
September
20
Statkraft Energy Nederland BV
Noorwegen
Oktober
21
Bayernwerk AG
Duitsland
November
22
Reliant Energy Trading & Marketing BV
Verenigde Staten
December
DSM eerste industriële participant van de Amsterdamse stroombeurs DSM Services BV is begin september participant geworden op de day-ahead markt van de Amsterdamse elektriciteitsbeurs APX. Volgens DSM zal de APX steeds belangrijker worden voor de inkoop en verkoop van energie door grote industriële eindgebruikers als DSM. Deze categorie deelnemers is een categorie die erg belangrijk is voor de diversiteit van de deelnemers op de beurs en de ontwikkeling van de energiehandel op de Amsterdamse beurs.
Winstverbetering door crossborder leaseconstructie PNEM/MEGA, EDON en ENW hebben vorig jaar hun gasdistributienet langdurig aan buitenlandse (Amerikaanse) energiebedrijven verhuurd om deze vervolgens weer terug te huren. Deze zogenoemde cross-border leaseconstructie levert de Amerikaanse bedrijven een aantrekkelijk belastingvoordeel op terwijl de Nederlandse energiebedrijven eenmalig hun bedrijfsresultaat uit buitengewone baten behoorlijk kunnen verhogen. Hierdoor is de winst van de bovengenoemde energiebedrijven aanzienlijk gestegen. Voor PNEM/MEGA, EDON en ENW bedragen de buitengewone baten uit de lease-overeenkomst respectievelijk 50/60, 71 en 86,4 miljoen gulden.
46
Energie Verslag Nederland 1999
Elektriciteits- en gasmarkt JUNI
Consequenties van de klimaatnota De federatie EnergieNed heeft ernstige bezwaren tegen mogelijke gevolgen van de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid voor de energiesector in Nederland. Het voornaamste bezwaar van EnergieNed tegen de klimaatnota is dat het de Nederlandse productiebedrijven op een onoverbrugbare achterstand zal plaatsen. Het voorstel om de gemiddelde CO2-uitstoot van kolengestookte centrales op het niveau van aardgasgestookte centrales te brengen is volgens de sector een optie die slechts verliezers kent. Omgebouwde centrales kunnen namelijk niet concurreren met buitenlandse kolencentrales of gewone gascentrales. Sluiting van deze centrales wordt dan onvermijdelijk waarbij het niet is uitgesloten dat deze maatregel leidt tot minder efficiënt opgewekte elektriciteitsimporten. De in EnergieNed verenigde energiebedrijven zijn voorstander van het op vrijwillige basis bijdragen aan een verdere CO2-reductie. Volgens hen geven het convenant Benchmarking energie-efficiency en de aantoonbaar positieve resultaten van verscheidene milieuplannen hiertoe voldoende aanleiding.
NV REMU en GCN verder als Remu NV De Utrechtse Energiebedrijven REMU en GCN zijn op 1 juni gefuseerd en gaan verder onder de eigennaam Remu. De beide bedrijven beconcurreerden elkaar in dezelfde regio en hadden voor een deel dezelfde klanten. In een vrije marktsituatie achten beide bedrijven het verstandiger om die klanten door één bedrijf te laten bedienen. Remu geeft aan verder te willen groeien maar ziet opschalen niet als enige manier.
JULI
Joint venture tussen Delta en Norsk Hydro Op 6 juli ondertekenen Delta Nutsbedrijven en Norsk Hydro Energy BV in Middelburg een overeenkomst voor de bouw van een nieuwe gasgestookt warmtekrachtcentrale van 400 MW e. De centrale wordt gebouwd op het terrein van Hydro Agri in Sluiskil. Beide partijen nemen elk voor 50% deel in de onderneming. De centrale is gebaseerd op gecombineerde gas en stoomturbine (STEG) techniek en zal voorzien in de stoom- en elektriciteitsbehoefte van Hydro Agri (100 MW). Het resterende deel van de opgewekte stroom zal aan marktpartijen worden geleverd.
AUGUSTUS
NMa beboet Sep De Nederlandse mededingingsautoriteit (NMa) legt de NV Samenwerkende elektriciteits-productiebedrijven (Sep) een boete op van 14 miljoen gulden wegens overtreding van de mededingingswet. Sep weigerde stroom te transporteren voor het energiebedrijf Norsk Hydro. Hierdoor werd de import van elektriciteit die het Noorse bedrijf nodig had voor haar kunstmestfabriek in Sluiskil geblokkeerd. De Sep meende dat Norsk Hydro in strijd handelde met de Elektriciteitswet 1989 omdat zij de stroom zou leveren aan distributiebedrijven. Volgens de NMa staat de wet echter uitdrukkelijk toe dat een bedrijf zelfopgewekte stroom aan distributiebedrijven mag leveren. Omdat Norsk Hydro niet in strijd met de wet handelde maakte de Sep, als eigenaar van het Nederlandse hoofdtransportnet, zich schuldig aan ernstig misbruik van haar economische machtspositie.
Energie Verslag Nederland 1999
47
Kroniek EZH onder de paraplu van PreussenElektra Het Duitse PreussenElektra neemt het productiebedrijf EZH over voor een bedrag van 2,35 miljard gulden. Een eventuele samenwerking van EZH met ENECO/Shell was al in februari 1999 afgeketst omdat deze partij geen marktconforme prijs bood. EZH is na UNA het tweede productiebedrijf dat in buitenlandse handen terechtkomt. Voorafgaand aan de verkoop werden er door de overheid twee eisen aan PreussenElektra gesteld: PreussenElektra moet zich afzijdig houden van het beleid van TenneT en PreussenElektra moet accepteren dat EZH het aanspreekpunt blijft voor de oplossing van het bakstenenprobleem. De keus van EZH valt op PreussenElektra ondanks het feit dat Eastern een hoger bod doet. De diversificatie van het brandstoffenpakket van EZH (kolen, gas, nucleair en waterkracht), het feit dat er een fysieke verbinding is en de uitstekende marketing en handelskennis van PreussenElektra waren hierbij van doorslaggevend belang. Afhankelijk van het Nederlandse beleid ten aanzien van kolengestookte centrales is het mogelijk dat EZH samen met PreussenElektra een nieuwe kolencentrale op de Maasvlakte gaat bouwen.
Bakstenen te koop De bakstenen bestaan uit niet-marktconforme investeringen die de productiebedrijven, verenigd in de Sep, hebben gedaan op initiatief van en in nauwe samenspraak met de overheid. Het is moeilijk in te schatten wat de hoogte van de bakstenen in een vrije markt is maar schattingen lopen in de miljarden guldens. Nadat in een eerdere fase de productiebedrijven onderling niet tot overeenstemming waren gekomen over de verdeling van de bakstenen wordt er een commissie van drie wijzen (commissie Herkströter) benoemd. Deze commissie lanceert het idee om de bakstenen te veilen om tot een definitieve oplossing te komen. Vanuit het binnen- en buitenland is er belangstelling om te bieden op importcontracten voor stroom en gas. Zou deze veiling succesvol zijn dan is de hoogte van de bakstenen bekend en zou ook de Sep, na de verkoop van de kolenvergasser van Demkolec te Buggenum die in principe gepland staat voor eind 2000, formeel kunnen worden opgeheven. De commissie Herkströter adviseert de overheid niet bij te dragen aan het afkopen van de onrendabele importcontracten met Noorwegen, Frankrijk en Duitsland. In het advies staat dat de kosten onderling tussen de elektriciteitsproducenten verdeeld moeten worden met daarbij de volgende verdeelsleutel: EPON 29,5%, EPZ 28,5%, EZH 19,5% en UNA 22,5%. Voor de overige bakstenen, stadsverwarmingsprojecten en de kolenvergasser Demkolec, zal de Staat aflossingen doen tot een maximum van ruim 1 miljard gulden.
SEPTEMBER
Shell en ENECO gaan samenwerken Op 30 september tekenen de directies van ENECO en Shell Energy de tientallen contracten ter oprichting van de Joint venture Eneco Shell Energy. De nieuwe organisatie zal zich richten op de ‘vrije’ industriële en grootzakelijke afnemers in de Benelux. Daarnaast zal de organisatie zich gaan toeleggen op de bedrijven die vanaf 2002 vrij zijn. ENECO is een vooruitstrevende aanbieder op de nationale energiemarkt en heeft ervaring met het bedienen van grote tot zeer grote energieafnemers in het industriegebied Rijnmond. Shell is een groot internationaal energiebedrijf met de nodige handelservaring op internationale energiemarkten. Eneco Shell Energy kan gebruik maken van die handels- en marketingervaring die Shell heeft opgedaan in andere gedereguleerde markten. Het bedrijf is tevens van plan om diensten aan te bieden als energiemanagement, risicomanagement en financiële diensten. Naast de kennisversterking zorgt de Joint Venture tevens voor een verbetering van de inkooppositie en kan het bedrijf gebruik maken van de marketingkanalen van Shell Europe Oil Products. Hiermee hoopt het bedrijf makkelijker door te dringen op buitenlandse markten.
48
Energie Verslag Nederland 1999
Elektriciteits- en gasmarkt Gas terug voor de aardgasbaten Op 29 september brengt de Algemene Rekenkamer het onderzoeksrapport ‘Aardgasbaten’ uit. Hierin beschrijft de rekenkamer de gevolgen van het aardgasbeleid. Door de liberalisering van de gasmarkt kunnen buitenlandse gasproducenten, naast de Gasunie, direct aan grootverbruikers en later ook aan distributiebedrijven gaan leveren. Het gevolg hiervan is volgens de Algemene Rekenkamer dat de Gasunie ongeveer 20% van haar marktaandeel verliest en dat de gasprijzen zullen dalen. De staat ontvangt jaarlijks circa 9 miljard gulden aan inkomsten uit het aardgas. Deze aardgasbaten, die vooral afkomstig zijn van de binnenlandse gasproductie, nemen mogelijk door de liberalisering structureel af met honderden miljoenen guldens per jaar. Naar het oordeel van de rekenkamer voldeed het aardgasbatenbeleid tot nu toe. De rekenkamer adviseert de Minister van Economische zaken het huidige aardgasbatenstelsel te heroverwegen. Deze acht het echter niet wenselijk en mogelijk om het bestaande systeem van afdrachten en heffingen te wijzigingen.
Aardgasbaten In het huidige systeem (ontstaan in de Nederlandse gesloten gasmarkt) haalt de Staat zijn inkomsten bij de producenten van aardgas. De producenten zijn oliemaatschappijen zoals Shell en Esso, steeds in combinatie met Energiebeheer Nederland (EBN), een 100% staatsdeelneming. De baten voor de staat zijn samengesteld uit: ! Een winstuitkering van EBN. ! Een winstheffing bij de producenten. ! De zogenoemde meeropbrengst-regeling (MOR) voor het Groningse gas. De MOR is in de jaren 70 van kracht geworden toen de olieprijzen enorm stegen. De meeropbrengst die daarvan het gevolg was vloeit voor 67 tot 95% naar de Staat. De Gasunie zorgt voor de inkoop van het in Nederland geproduceerde gas en voor levering en verkoop aan grootverbruikers, distributiebedrijven en het buitenland. Ze mag 80 miljoen gulden winst per jaar maken, de rest van de opbrengst van het aardgas wordt doorgesluisd naar de (Nederlandse) producenten. Vervolgens vindt er een heffing door de Staat plaats. In het nawoord bij het rapport vraagt de rekenkamer onder meer de aandacht van de Tweede kamer voor het tempo en de omvang van de liberalisering in relatie tot de batenderving van de staat. In de ontwerp gaswet, die nu in behandeling is bij de Tweede Kamer is gekozen is voor een volledige vrijmaking van de gasmarkt in 2007 terwijl de richtlijn ruimte laat om de vrijmaking voor dat jaar te beperken tot 33% van de markt.
Aardgasbaten Energie Beheer Nederland 100% % Staat
Nam (50% Esso/ % Shell) Esso/50%
Gasunie
Groningenveld
10% Staat, Staat, 40% EBN, 25% % Esso, Esso, 25% Shell
BP - Elf Mobil - NAM - Total Kleine gasvelden
Alternatieve gashandelaren
BP - Elf Mobil - Total (Nieuwe) Nieuwe) gasvelden
Gasstroom Geldstroom
Energie Verslag Nederland 1999
49
Kroniek De Boer op met gas en stroom Het supermarktbedrijf Super De Boer wil zijn klanten gas en stroom gaan verkopen. Het concern onderzoekt daartoe de mogelijkheden. Voor de Nederlandse energiesector is dit de eerste aanbieder buiten de traditionele energiemarkt die zich op de energiemarkt gaat begeven. Super De Boer wil zich met name op de consumentenmarkt richten waarbij zij er vanuit gaat dat een versnelde liberalisering tot de mogelijkheden behoort. Het grootwinkelbedrijf van de toekomst beheert de klantenstroom en zal fungeren als verkoop- en distributiekanaal van energiebedrijven. Aangezien producten als gas en elektriciteit (en mogelijk water) commodities zijn zal de nadruk liggen op de kwaliteit van het totale product, inclusief dienstverlening. Volgens Super de Boer zijn de ‘drivers’ van de moderne consument: gemak, genot en gewin. Het ‘One-stop-shop’-idee sluit hierbij naadloos aan. In samenwerking met Obragas onderzoekt Super De Boer de mogelijkheden voor een prepayment-systeem.
ENECO in het offensief ENECO slaagt erin een contract af te sluiten met vier vestigingen van Hoogovens Buizen die in Oosterhout, Maastricht, Arnhem en Zwijndrecht staan. Tegen de trend naar kortlopende contracten in sluit ENECO een contract af voor meerdere jaren. Het succes van ENECO gaat ten koste van NUON en PNEM/MEGA. Omdat Hoogovens het risico van een variabele olieprijs voor haar rekening neemt zakt ENECO met zijn prijs naar 5,8 cent per kWh. Verder sluit ENECO een contract af met drie cementfabrieken van Enci, die een gezamenlijk verbruik van 200 miljoen kWh per jaar hebben. De prijs werd ditmaal vastgesteld op 6 cent per kWh. Op 11 november maakt tenslotte een inkoopstichting bestaande uit 16 bedrijven uit Amsterdam en omgeving (waaronder Schiphol, Bloemenveiling Aalsmeer, Shell, Mobil, Sigma Coatings) bekend een contract met ENECO te hebben gesloten voor de periode van één jaar. ENECO doet met afstand de scherpste aanbieding. De inkoopstichting zal 550 miljoen kWh in het jaar 2000 afnemen.
NOVEMBER
Concurrentie op de gasmarkt Door de liberalisering van de gasmarkt nemen de keuzemogelijkheden toe. Grootverbruikers nemen zelf initiatief om uit te zoeken wat voor hen de voordeligste aanbieding is. De volgende factoren spelen hierbij een rol: " Contracten buiten Gasunie om kunnen pas per 1 januari 2000 van start gaan. " Vergunningsproblemen die de aanleg van een eigen pijpleiding met zich mee zouden kunnen brengen. " De in de internationale gashandel gangbare ‘take or pay’ contractvorm waarbij zowel de prijs als de hoeveelheid voor beide partijen vastligt. Rond november heeft de Gasunie een kwart van haar afzet verloren in het vrije marktsegment (grote industrie en centrales). Enkele voorbeelden daarvan. De Crown van Gelder Papierfabrieken ontvangen sinds 1 januari Brits aardgas dat via Entrade (handelsonderneming van PNEM/MEGA). Het con3 3 tract betreft de levering van 84 miljoen m aardgas per jaar. ENECO gaat per jaar 200 miljoen m gas inkopen bij Mobil om dit door te verkopen in de Europoort. ENECO en Mobil hebben een contract gesloten voor vijf jaar. Zetmeelfabriek Avebe heeft in november een energiecontract ter waarde van 30 miljoen gulden per jaar met de Gasunie opgezegd en zal de komende vijf jaar goedkoper gas afnemen van Mobil Europe Gas (Megas).
50
Energie Verslag Nederland 1999
Elektriciteits- en gasmarkt De mazen van de wet De gemeente Haarlemmermeer onderhandelt met het Duitse VEW over de verkoop van haar gasbedrijf. Minister Jorritsma is nogal ongelukkig met het voorstel en laat weten dat zij wellicht geen vergunning aan de nieuwe eigenaar zal verstrekken voor de levering van gas aan beschermde afnemers. De Tweede Kamer moet namelijk het wetsvoorstel over liberalisering van de gasmarkt nog behandelen. Daarin wordt gesteld dat het distributienet voor gas alleen geprivatiseerd mag worden als de Minister daaraan eventueel met terugwerkende kracht goedkeuring verleent. In december verkoopt de gemeente Haarlemmermeer haar nutsbedrijf toch aan de Westfalische Gasversorgung (WGV), een onderdeel van VEW, voor 242 miljoen gulden.
Speelt Gasunie vals? Compass Energy, handelsbedrijf van Eastern en ENW (NUON), is van plan een klacht bij de NMa over Gasunie neer te leggen. NUON en Entrade hebben al eerder klachten ingediend. Volgens de genoemde bedrijven zou Gasunie niet alleen misbruik maken van haar positie als grootste speler op de Nederlandse gasmarkt maar ook van het monopolie op het vervoer van aardgas door haar netten. Volgens de bedrijven gebruikt Gasunie de onderhandelde toegang (nTPA) tot haar net om verschillende tarieven te hanteren voor het vervoer van gas voor eigen afnemers en voor afnemers van de concurrentie. Hetzelfde geldt voor andere diensten waarvoor de gashandelaren op Gasunie zijn aangewezen. In het bijzonder gaat dit op voor de toeslag die Gasunie berekent voor transportcontracten met een korte duur terwijl afnemers in een vrije markt vaker korte termijncontracten afsluiten.
Het productiebedrijf van 6 miljard Het grootste en meest moderne Nederlandse productiebedrijf EPON wordt voor 6 miljard gulden ingelijfd bij de Belgische monopolist Electrabel (waarvan het Franse Suez Lyonaise des Eaux voor bijna 40% mede-eigenaar is). EPON is het derde Nederlandse elektriciteitsproductiebedrijf dat in buitenlandse handen terechtkomt. Electrabel was eerder in de race voor EZH. Voor EPON waren er meerdere kopers, zoals het Amerikaanse Duke en het Brits-Amerikaanse Eastern, geïnteresseerd. EPON bezit 4600 MW aan productievermogen wat bijna gelijk is aan een derde van de totaal in Nederland opgestelde vermogen. EPON was oorspronkelijk eigendom van de NUON en EDON samen. Bij de fusie tussen PNEM/MEGA en EDON wilde de NMa slechts een vergunning afstaan als het gefuseerde bedrijf wilde afzien van zijn belang in EPON met als gevolg dat ook EPON in de etalage terechtkwam.
DTe stelt tarievencode vast Als gevolg van de Elektriciteitwet die op 1 juli van kracht is geworden zijn er één landelijke (TenneT) en 21 regionale netbeheerders. De DTe heeft eind september de tarievencode voor de netbeheerders vastgesteld. Deze code beschrijft de structuur van de tarieven die vanaf 2000 zullen gelden voor de toegang tot de elektriciteitsnetten. Op basis van de nu vastgestelde tariefstructuren moeten de netbedrijven voorstellen voor nettarieven neerleggen bij DTe. De tarieven bepalen hoeveel de eerste
Spreiding van de nettarieven
[ct/kWh]
gemiddeld = 7,50 10 7.5 5 2.5 0 COG
WERT
PNEM
WEST
EIND
ENW
DELT
DELF
ENEC
EDON
NUON
FRIG
EWR
REMU
MEGA
EMH
MOS
EZK
Bron: Dienst uitvoering en toezicht Elektriciteitswet
Energie Verslag Nederland 1999
51
Kroniek tranche, bestaande uit 650 afnemers, op 1 januari 2000 gaat betalen voor zijn energietransport. Het overleg in december tussen de overheid, energiebedrijven, netbeheerders en de grootverbruikers uit de industrie en dienstensector verloopt moeizaam. De ingediende voorstellen van de 22 netbedrijven en 21 leveringsbedrijven worden vrijwel in het geheel afgewezen. Zo stellen NUON, ENECO en Essent verhogingen van de nettarieven voor van 3,8%, 2,2% en 17% ten opzichte van het basisjaar 1996. De voornaamste redenen voor het voorstellen van verhogingen waren de herwaardering van de netten (afschrijving op basis vervangingswaarde) en de gevolgen van de afspraken die gemaakt zijn tussen elektriciteitsproducenten en -distributiebedrijven in het kader van het Protocol dat eind 2000 zal aflopen. DTe houdt de bedrijven echter strikt aan het basisjaar 1996. De nettarieven komen nu voor het jaar 2000 uit op gemiddeld 7,5 ct/kWh. De spreiding is groot: Conet is het laagst in prijs met 5,79 cent per kWh, het hoogst scoort Netbeheer Zuid-Kennemerland met 10,33 ct/kWh. Rendo, ONS en Transportnet Zuid-Holland ontbreken omdat ze op het moment van de presentatie van DTe nog niet officieel zijn aangewezen als netbeheerder. DTe kondigde aan begin 2000 een begin te maken met het opstellen van criteria voor de efficiencykortingen als prikkel om de nettarieven verder omlaag te brengen. Hiertoe zullen in het kader van de Wet Benchmarking onderlinge bedrijfsvergelijkingen worden uitgevoerd. De leveringstarieven voor de beschermde afnemers liggen in 2000 gemiddeld 1,7% lager dan in 1999.
Efficiency met terugwerkende kracht afgestraft De aandeelhouders van het elektriciteitsbedrijf PNEM/MEGA voelen zich gedupeerd door de vaststelling van de nettarieven door het Ministerie van Economische Zaken op 17 december. De tarieven voor het komend jaar worden gefixeerd op het niveau van 1996. PNEM/MEGA beschikte destijds over een efficiënte bedrijfsvoering en relatief lage tarieven. Door het prijsbeleid van EZ krijgt PNEM/MEGA een lagere bedrijfseconomische waardering dan distributeurs die in dat jaar hogere prijzen berekenden. Daardoor zijn de andere stroomdistributeurs beter in staat hun kosten te drukken. Dit verschil in waardering vertaalt zich uiteraard ook in de aandeelhouderswaarde. Geschat wordt dat de boekwaarde van het elektriciteitsnetwerk van PNEM/MEGA met de helft is verminderd. Dit betekent een kapitaalverlies van 1,5 miljard gulden.
Het CDS van Gasunie Vanaf 2000 zal Gasunie zijn vrije afnemers volgens een nieuw tarieven systeem, het CDS, afrekenen. De naam CDS staat voor commodity en dienstensysteem. Deze nieuwe tariefvorm bestaat in essentie uit een prijs voor het gas zelf (in Gasunie termen: de commodity) en een prijs voor de zogenaamde ‘diensten’. Deze diensten kunnen weer worden uitgesplitst in een prijs voor de beschikbaarstelling van de capaciteit en een prijs voor het feitelijke transport. Over de toegang tot het net kan met Gasunie worden onderhandeld (er is sprake van een negotiated Third Party Access). Het systeem is in tegenstelling tot het traditionele zonetarief afstandsafhankelijk waarbij de afstand zal worden berekend vanaf vijf plekken in Nederland (de zogenaamde ‘entry-points’). In de praktijk betekent dit dat afnemers nu hun werkelijke transportkosten betalen en er geen kruissubsidiëring meer plaats zal vinden. Voor een aantal afnemers zullen de prijzen door de invoering van het systeem dus omhoog gaan.
52
Noordbroek Balgzand
Maasvlakte
Zelzate Entry points
’s-Gravenmoeren
Energie Verslag Nederland 1999
Elektriciteits- en gasmarkt Noren willen Sep behouden Op 19 november bepaalde de Ondernemerskamer in Amsterdam dat de afsplitsing van de netwerkactiviteiten van de Sep gewoon doorgang kan vinden. De zaak was aangespannen door de Noorse Troll Group. De Noren vrezen dat, indien de exploitatie van het hoogspanningsnet in een aparte tak wordt ondergebracht, de Sep zal worden opgeheven. Op die manier zou de productiesector onder het dure gasimportcontract voor de Eemscentrale uit kunnen komen. De rechter oordeelde echter dat de Sep ook na de afsplitsing in staat is om de contractverplichtingen na te komen.
DECEMBER
Reciprociteit krijgt inhoud De Europese richtlijn biedt lidstaten de mogelijkheid om andere lidstaten die hun energiemarkt minder snel liberaliseren de toegang tot hun markt te ontzeggen. Minister Jorritsma besluit deze mogelijkheid (gebaseerd op de reciprociteitsclausule) toe te passen op nieuwe importcontracten onder de 100 gigawatt uit Frankrijk. Frankrijk bereikte op 18 november geen overeenstemming over een wetsontwerp, dat de richtlijn met betrekking tot de liberalisering van de elektriciteitsmarkt moest implementeren. Dat betekent dat Frankrijk niet in staat zal zijn de elektriciteitsmarkt op 1 januari 2000 gedeeltelijk te liberaliseren. Uiteindelijk besluit de minister om behalve uit Frankrijk, ook stroom te weren uit België, Denemarken, Portugal, Zwitserland, Oostenrijk, Spanje, Griekenland, Ierland en Luxemburg. Met deze toch wat onverwachte maatregel wil de minister druk leggen op de Europese Commissie om het openstellen van de elektriciteitmarkt in de hele EU te bespoedigen.
Importcapaciteit is populair TenneT, de landelijke netbeheerder is bedolven onder de aanvragen om importcapaciteit toegewezen te krijgen voor het jaar 2000. In totaal is er 350.000 MW aangevraagd, 100 maal zoveel als de totale importcapaciteit. Van de totale importcapaciteit is 800 MW gereserveerd voor bilaterale contracten. De aanvragen zijn naar evenredigheid gehonoreerd, waarbij TenneT uit is gegaan van de omvang van de huidige leveringsgebieden. Deze wijze van toerekening bevoordeelt de bestaande aanbieders ten opzichte van de nieuwe aanbieders. De importruimte voor bilaterale contracten moet wedijveren met de beschikbare importcapaciteit voor de APX en de langlopende Sep-contracten.
De gevolgen van het Protocol ENECO, Remu en Delfland hebben hun mogelijkheden om in 2000 goedkoop stroom te importeren te hoog ingeschat. Na de verdeling van de beschikbare importcapaciteit door TenneT kregen de energiebedrijven minder capaciteit toegewezen dan zij hadden verwacht. In het Protocol uit 1997 zijn afspraken gemaakt tussen de samenwerkende elektriciteitsproducenten (Sep) en de distributiebedrijven. In dit protocol is bepaald dat de distributiebedrijven vóór 1 december zo goed mogelijk moeten contracteren wat zij in het daarop volgende jaar aan stroom nodig hebben. ENECO, Delfland en Remu blijken te weinig te hebben gecontracteerd. De drie bedrijven proberen het met de andere distributeurs eens te worden over een onderlinge herverdeling maar deze voelen hier niets voor. Vooral ENECO heeft dit jaar enkele grote contracten afgesloten ten koste van Essent en NUON. De prijzen die ENECO daarbij hanteerde waren met het oog op de gemaakte afspraken binnen het Protocol extreem laag. ENECO en Remu overwegen naar de rechter te stappen omdat zij het niet eens zijn met de boeteprijs die zij zouden moeten betalen voor extra in te kopen stroom. Deze was vastgesteld op ƒ 1,25 per kilowattuur.
Energie Verslag Nederland 1999
53
Kroniek Philips naar Electrabel Phillips heeft bekend gemaakt de stroom voor 16 vestigingen van het Belgische energiebedrijf Electrabel te gaan betrekken. Electrabel is sinds juni actief op de Nederlandse markt en heeft sindsdien een volume van 215 MW op de Nederlandse markt. De voornaamste reden van Phillips om voor Electrabel te kiezen is dat zij de stroom een kwart goedkoper kan leveren.
Gasunie en Gazprom ondertekenen gascontract van 80 miljard m
3
Gasunie en Gazexport, dochter van het Russische Gazprom, hebben op 21 december in Moskou een contract getekend voor de levering van Russisch gas aan Nederland en de verlening van capaciteitsdiensten van Gasunie aan Gazexport. Vanaf 1 oktober 2001 zal er gedurende twintig jaar, 3 jaarlijks vier miljard m Russisch gas naar Nederland stromen. Deze hoeveelheid is gelijk aan vijf 3 procent van de Nederlandse productie per jaar en bedraagt in totaal 80 miljard m gas. Voor Gazexport betekent het contract een verdere versterking van de positie op de West-Europese gasmarkt. Voor Gasunie is de overeenkomst een versteviging van haar commerciële positie op de Nederlandse markt. Gazexport krijgt de mogelijkheid binnen zekere grenzen gedurende het jaar zelf te bepalen wanneer de gecontracteerde hoeveelheden worden geleverd. Dit past in het streven van Gasunie om diensten aan de gasmarkt aan te bieden. De uitbreiding van de importportefeuille sluit aan bij de doelstelling van Gasunie om haar belangrijke positie op de Nederlandse en West-Europese gasmarkt te behouden. Het contract moet nog worden goedgekeurd door de Minister van Economische Zaken.
MAP-resultaten 1998: 82% van de doelstelling gehaald Uit de rapportage ‘Resultaten Milieu Actie Plan 1998’ blijkt dat er in 1998 1,1 miljoen ton CO2-reductie wordt gerealiseerd. Daarmee komt de totaal behaalde CO2-reductie op 14 miljoen ton en is er met nog maar twee jaar te gaan 82% van de totaaldoelstelling bereikt. Sinds 1991 voeren de energiebedrijven op eigen initiatief het Milieu Actie Plan (MAP) uit, een tienjarenplan dat een maatregelenpakket omvat dat de CO2-uitstoot met 17 miljoen ton terugbrengt in het jaar 2000. Het plan stimuleert energiebesparing bij de gebruikers van energie, efficiënte productiemethoden (met name warmtekrachtkop peling) en meer inzet van duurzame energie. In 1998 werd er bij de huishoudens zelfs 14% meer energie bespaard dan beoogd. Ook de energiebesparing van de zakelijke markt (zowel profit als nonprofit) ligt op schema. De groei van warmtekracht is de afgelopen jaren beperkt. Dit komt omdat er de komende jaren voldoende productiecapaciteit voor elektriciteit is en er dus weinig mogelijkheden voor uitbreiding zijn. Tenslotte is het onzeker of de concrete plannen voor duurzame energieprojecten tijdig worden gerealiseerd. Producenten krijgen moeizaam toestemming van gemeenten en provincies en omwonenden maken bezwaar.
54
Energie Verslag Nederland 1999
DUURZAME ENERGIE EN ENERGIEBESPARING JANUARI
Eerste resultaten PV-convenant Begin januari komt de eerste monitoringsrapportage van het PV-convenant uit. Dit convenant is in 1997 afgesloten tussen de Minister van Economische Zaken, verschillende energiedistributiebedrijven en andere marktpartijen, ECN en Novem. Uit de rapportage blijkt dat er 2,7 MW aan zonnecellen in Nederland opgesteld staan. De doelstelling van het in 1997 afgesloten convenant voor 2000 is 7,7 MW. Het gerealiseerd vermogen is lager dan verwacht. Tot 2001 zijn echter nog verschillende grote projecten gepland, onder andere de ‘Stad van de Zon’ in Heerhugowaard met 5 MW aan PV.
Zonneboilerconvenant getekend Ruim dertig partijen verklaren samen met EZ en VROM zich te zullen inzetten voor de toepassing van zonneboilers in Nederland middels het tekenen van het convenant Zonneboilers. Het convenant is een vervolg op de meerjarenafspraak Zonneboilers, die in 1997 is afgelopen. De ondertekening vond ruim een jaar later plaats dan voorzien, vanwege de moeite die het kostte om het niet in strijd te laten zijn met de mededingingswetgeving en Europese regelgeving. Dertien producenten van zonneboilers zetten zich in voor verbetering van de kwaliteit van de boilers, terwijl installateursvereniging VNI de kwaliteit van de installatie onder de loep neemt. Dertien aangesloten energiebedrijven hebben een inspanningsverplichting om 40.000 zonneboilers bij te plaatsen in 2000 en bijna 65.000 tot 2002. Het convenant heeft een looptijd tot ultimo 2001 met de mogelijkheid tot verlenging tot 2007. Uiteindelijk zal er een zonneboilermarkt moeten ontstaan die de doelstelling van 400.000 zonneboilers in 2010 mogelijk maakt.
FEBRUARI
Overheid gaat over op groene elektriciteit In 1999 zal 40% van de elektriciteitsbehoefte van het parlementsgebouw bestaan uit stroom geproduceerd uit duurzame bronnen. Hiertoe is met ENECO een overeenkomst getekend. Deze overeenkomst behelst de levering van 1.700.000 kWh duurzame elektriciteit; dit kost de Tweede Kamer netto ongeveer 115.000 gulden extra per jaar. Het Ministerie van EZ gaat als eerste ministerie over op 100% groene elektriciteit.
MAART
Energiezuinige wijken Voor een nieuwe woonwijk in Hoorn gaat ENW onderzoeken of de verwarming van de woningen kan gebeuren met aardwarmte. Water dat door een buizenstelsel tot op twee kilometer diepte wordt gepompt moet deze warmte naar de woningen transporteren. Als blijkt dat het project technisch en economisch haalbaar is laat ENW een proefboring uitvoeren. In september worden in de wijk Stadshagen in Zwolle 48 woningen opgeleverd waarvan de verwarming plaatsvindt onder andere door warmteopslag in de bodem in combinatie met warmtepompen toe te passen. Hierdoor kan het energiegebruik met 36% dalen ten opzichte van vergelijkbare woningen. Wel is een centrale HR-ketel geplaatst om bij te springen bij strenge vorst. Tevens staat in elke 2 woning een warmtepompboiler voor de verwarming van tapwater en is per woning 10 m aan PV panelen geplaatst.
Energie Verslag Nederland 1999
55
Kroniek In Amsterdam bestaan plannen om in een nieuwe wijk met veel kantoorruimte aan de Oostelijke Handelskade duurzame energieopwekking toe te passen in de vorm van een geïntegreerde warmte- en koudevoorziening met warmtepompen. Dit kan leiden tot 50% energiebesparing ten opzichte van conventionele systemen. Aangezien kantoren in de zomer veel behoefte hebben aan koeling is een combinatie van warmte- en koudeopslag in acquifers rendabel. Het is de bedoeling dat over vier jaar alle gebouwen zijn aangesloten op het systeem. Subsidie voor het project is verleend door Novem, ENW en de gemeente Amsterdam. 2
De Amsterdamse plannen betreffen een project met 100.000 m bedrijfsruimte en 160 woningen. Het klimaatsysteem bestaat uit twee koude- en twee warmtebronnen, 200 meter onder de grond. Dit systeem voedt 11 grote warmtepompen voor de kantoren en 160 warmtepompen in de woningen. De EPC kan dalen tot 0,66 voor de kantoren en 0,5 voor de woningen. Dit is minder dan de helft van de wettelijke norm.
APRIL
Grootste zonnecollector Op het dak van de 14 verdiepingen tellende woonflat Brandaris in Zaandam is de grootste zonnecollector op een woongebouw in Europa in aanbouw. De eerste helft is begin april in gebruik genomen. Vanaf de zomer zijn alle zonnecollectoren in gebruik genomen. Het totale collectoroppervlak beslaat 2 760 m , goed voor ruim 10% van de totale warmtebehoefte van de bewoners. Vier opslagvaten van samen 40.000 liter water vormen de warmtebuffer van het systeem voor warm tapwater en ruimteverwarming. Samen met andere besparingsmaatregelen, waaronder verglaasde balkons, komt de beoogde energiebesparing op ruim 50%.
Eerste energiebos in Nederland In Flevoland is de aanleg van 200 hectare energiebos gepland om bij te dragen in de brandstofvoorziening van een warmtekrachtcentrale van NUON bij Lelystad op biomassa. Voor deze grootschalige praktijktest voor energieteelt hebben twaalf partijen, onder andere milieuorganisaties en energieproducenten, een intentieverklaring getekend. Het project heeft als doel om kennis te vergaren over biomassateelt en deze ervaring eventueel ook in het buitenland te gebruiken. Initiatiefnemer van het project is het Centrum voor Plantaardige Vezels (CPV) in Wageningen. De verwachting is dat in 2003 de eerste oogst plaatsvindt voor de centrale. Langs de snelweg A6 is nu de eerste 12,5 hectare bos in aanleg, bestaande uit 100.000 populieren en wilgen. Over vier jaar moet dit volgens de intentieverklaring uitgebreid zijn tot 200 hectare, goed voor een jaarlijkse productie van 1500 tot 2000 ton droge stof. De warmtekrachtcentrale van 1,3 MW
56
Energie Verslag Nederland 1999
Duurzame energie en energiebesparing elektriciteit en 6,5 MW warmte verbruikt jaarlijks echter 15.000 ton droge biomassa. De overige benodigde brandstof bestaat uit dunningshout en plantsoenafval. Bij maximale warmtelevering kan dankzij de toepassing van twee rookgas waterwarmtewisselaars het rendement van de centrale oplopen tot zo’n 85%. Het gemiddelde rendement zal naar verwachting uitkomen op ongeveer 67% (zie Focus).
MEI
Week van de Duurzame Energie In het kader van de campagne ‘Duurzame energie: vanzelfsprekend’ organiseert het ministerie van Economische Zaken eind mei en begin juni de Week van de Duurzame Energie. In deze week vinden verschillende activiteiten plaats op het gebied van duurzame energie. Zo is in de RAI in Amsterdam de grootste duurzame energiebeurs ter wereld onder de naam Sustain ’99. De week van de Duurzame energie wordt afgesloten met de eerste Open Dag Duurzame Energie. Op deze dag openen ruim 100 bedrijven of instellingen hun deuren voor het publiek. Daarbij is het bijvoorbeeld mogelijk om windturbineparken, biomassacentrales en zonneboilerwoningen te bezoeken. Ook is er op verschillende plaatsen voorlichting over duurzame energietoepassingen.
Energieprestatieadvies Om bestaande woningen energiezuiniger te maken roept het Projectbureau Energiebesparing Gebouwde Omgeving PEGO, een samenwerkingsverband tussen VROM en EZ, het Energieprestatieadvies (EPA) in het leven. Novem, de uitvoerder van het programma, heeft dit tijdens de duurzame energiebeurs Sustain ’99 aangekondigd. Het EPA is een advies voor energiebesparende maatregelen, voor zowel bewoners als woningcorporaties of verhuurders. Naast een energiezuiniger woning kan het EPA leiden tot een gezonder binnenklimaat en meer comfort. Het advies geldt alleen voor woningen gebouwd vóór 1998, dat zijn er zo’n zes miljoen. In principe komt elke woning één keer in aanmerking voor een advies. Voert de bewoner of verhuurder de maatregelen uit, dan kan hij voor subsidie in aanmerking komen. Voordat een landelijke introductie van het EPA plaatsvindt voeren EPA-adviseurs eerst verschillende proeven uit in pilotprojecten. De landelijke introductie is voorzien op 1 januari 2000.
Energie Verslag Nederland 1999
57
Kroniek
JUNI
Start Solarisproject Greenpeace Vanaf begin 1998 heeft Greenpeace met het project Solaris 15.000 belangstellenden geworven voor de aanschaf van zonnepanelen. De eerste panelen werden in februari al geplaatst, maar door financieringsproblemen is het project tijdelijk gestaakt. Met een subsidie van 10 miljoen gulden van Novem en verschillende energiebedrijven kan het project toch doorgang vinden. Dankzij deze subsidie en een leaseconstructie met fiscale voordelen voor de consument kan de aanschafprijs van een paneel van 100 Watt piekvermogen omlaag naar ongeveer 950 gulden. Onderzoek van in opdracht van Greenpeace wees uit dat meer dan 200.000 particulieren een paneel zouden willen kopen als de prijs rond de 1000 gulden zou zijn.
Convenant Energie uit Afval Op 29 juni tekenen de Staat, tien afvalverbranders en Novem het convenant Energie uit Afval. In dit convenant komen de partijen overeen dat de afvalverbranders in drie jaar 23% meer energieproductie uit afval realiseren ten opzichte van het jaar 1997. In dat jaar was de vermeden hoeveelheid energie uit fossiele brandstoffen door afvalverbranding 23,1 PJ (15% warmte- en 85% elektriciteitsproductie). Ongeveer de helft van de energie uit afvalverbranding wordt beschouwd als duurzame energie.
Minstens een windturbine per gemeente Veel provincies willen alleen nog windturbines opgesteld in parken toestaan. Dit vanwege de vrees voor aantasting van het landschap. Lange bestuurlijke procedures zijn voornamelijk de oorzaak van het niet halen van de landelijke doelstelling voor windenergie. In een poging om alsnog die doelstelling van 1000 MW opgesteld windvermogen in 2000 te halen stuurt minister Jorritsma een brief aan alle gemeenten met het verzoek dit jaar minstens één windturbine van 1,5 MW te plaatsen. Door de gemeenten aan te sporen locaties te zoeken welke minder weerstand oproepen hoopt de minister dat de maanden of zelfs jaren durende procedures versneld kunnen worden. Te weinig windvermogen in gemeenten Aan het begin van het jaar 1999 staat ongeveer 364 MW aan windvermogen opgesteld in Nederland. Dit zijn ongeveer 1200 turbines. Nog eens 100 MW is al in aanbouw. Aan het eind van 1999 zal het opgestelde vermogen gegroeid zijn met ruim 45 MW, ofwel zo’n 61 turbines. Dit is een lichte stijging ten opzichte van het jaar 1998. Ongeveer 450 gemeenten hebben minder dan 1 MW aan windturbines binnen hun grenzen. Het verzoek van de minister aan deze gemeenten om voor 30 september een locatie aan te wijzen moet aan het eind van 2000 resulteren in 540 MW extra windvermogen. Veel gemeenten hebben weinig ervaring met windenergie, maar zo hoopt de minister toch de doelstelling dichterbij te halen.
Actieprogramma Energiebesparing 1999-2002 In het actieprogramma Energiebesparing beschrijft het kabinet welke bijdrage aan energiebesparing zij in de periode 1999-2002 verwacht van de verschillende maatschappelijke sectoren en doelgroepen. Het actieprogramma beschrijft het beleidsinstrumentarium die voor de acht verschillende doelgroepen kunnen worden ingezet. Voor dit actieprogramma is een bedrag gereserveerd van 690 miljoen gulden in 1999 tot 910 miljoen gulden in 2001 (zie Overheid en energiebeleid).
58
Energie Verslag Nederland 1999
Duurzame energie en energiebesparing JULI
Convenant Benchmarking energie-efficiency Op 6 juli hebben de ministeries van EZ en VROM en verschillende branche-organisaties van energieintensieve ondernemingen het convenant Benchmarking energie-efficiency ondertekend. De partijen verwachten dat de uitvoering van dit convenant zal leiden tot een substantiële reductie van hun CO2-emissies door een maximaal te bereiken energiebesparing van 60 tot 130 PJ in 2012 bij een autonome ontwikkeling van de energie-efficiency in Nederland. Het convenant loopt ook tot 2012.
Grootste vergistingsinstallatie van Nederland in Groningen In juli kondigt de gemeente Groningen aan in de binnenstad en oude stadswijken het afval niet langer gescheiden in te zamelen, vanwege de hoge kosten. Uit onderzoek in opdracht van de gemeente bleek dat nascheiden en vergisten van afval rendabel is. Naar aanleiding daarvan gaat Vagron - een samenwerking tussen vuilafvoerder VAM en ingenieursbureau Grontmij - uit de organische fractie van 230.000 ton Gronings huisvuil via biogas elektriciteit opwekken (zie Focus).
Voortgangsrapportage ‘Duurzame Energie in Opmars’ Op 23 juli komt de Voortgangsrapportage 1999 uit van het actieprogramma ‘Duurzame Energie in Opmars’ van het Ministerie van EZ. Deze rapportage doet verslag van de acties die zijn aangekondigd in dat actieprogramma. Ook zijn hierin nieuwe inzichten vermeld en geeft de rapportage invulling aan de intensivering van het beleid ter stimulering van duurzame energie. (Zie Overheid en energiebeleid) De belangrijkste wijzigingen in de definities van duurzame energiebronnen zijn: energiewinning uit de niet-hernieuwbare fractie in afval wordt niet langer beschouwd als duurzame energie, ditzelfde geldt voor het gebruik van warmtepompen in de industrie. Deze opties vallen nu onder de noemer ‘energiebesparing’. De wijziging van definities is ontleend aan het in september te publiceren ‘Protocol Monitoring Duurzame Energie’. Als gevolg van de nieuwe definities van duurzame energie komt de besparing op fossiele bronnen in 1998 uit op 1,1% van het binnenlands energieverbruik. Volgens de oude definitie zou dit 1,8% geweest zijn. In de tabel zijn de realisaties conform de methode van het Protocol Monitoring Duurzame Energie weergegeven. Gerealiseerde besparingen in PJ fossiele energie door duurzame energie 1990
1995
1996
1997
1998
Waterkracht
0,71
0,73
0,66
0,76
0,83
Windenergie
0,46
2,62
3,62
3,93
5,30
Zon-PV
0,00
0,01
0,01
0,02
0,03
Zon-thermisch
0,08
0,17
0,20
0,25
0,30
-
0,09
0,09
0,15
0,17
Warmtepompen Warmte/koude opslag
0,01
0,06
0,10
0,10
0,17
Energie uit afval en biomassa
17,51
19,39
22,28
26,28
27,20
Totaal
18,77
23,06
26,96
31,49
34,00
Energie Verslag Nederland 1999
59
Kroniek SEPTEMBER
Warmteopslag bij voetbalstadion In veel stadions vindt verwarming van de grasmat plaats met gas- of oliegestookte ketels, zodat ook in de winter wedstrijden gespeeld kunnen worden. In het stadion De Goffert in Nijmegen gaat dit na de verbouwing gebeuren door middel van warmteopslag in de bodem. Tweehonderd verticale warmtewisselaars onttrekken de in de zomer opgeslagen warmte tot 30 meter diepte uit de bodem om daarmee het veld op temperatuur te houden. Omgekeerd kan de installatie het veld in de zomer ook koelen. De installatie draait op groene elektriciteit en 100 zonnepanelen met een totaal piekvermogen van 10 kW.
Protocol Monitoring Duurzame Energie In september verschijnt de definitieve versie van het protocol Monitoring Duurzame Energie. In dit protocol zijn mogelijke methoden en informatiebronnen aangegeven voor het registreren en berekenen van de bijdrage van duurzame/hernieuwbare energie aan de energievoorziening. Het is tot stand gekomen in overleg met het Ministerie van Economische Zaken en de Sep, op basis van een conceptdocument van Ecofys. Het is geïnitieerd door Novem, EnergieNed en het CBS. Op basis van het protocol zijn in de Voortgangsrapportage Duurzame Energie in Opmars de definities van wat als duurzame energiebron wordt beschouwd aangepast. In het protocol zijn deze bronnen in drie groepen ingedeeld, te weten stromingsbronnen, benutting van omgevings- en aardwarmte en energie uit afval en biomassa. Verder is er een rekenmethodiek ontwikkeld om de vermeden primaire energie en de vermeden CO2-emissies en zuurequivalenten te berekenen.
Laat de Noordpool niet smelten Een actie van het Wereld Natuur Fonds en verschillende energiebedrijven om groene energie te promoten levert na twee weken al meer dan 16.500 aanvragen voor groene energie op. Aan het eind van 1999 is dit opgelopen tot bijna 40.000. Voordat de actie begon waren er 90.000 afnemers van groene energie. De actie ging van start onder het motto "Laat de Noordpool niet smelten, ga voor groene energie!" met een 270 km lang groen lint langs de Nederlandse kust. Het lint stond symbool voor de zeespiegelstijging als gevolg van het broeikaseffect.
OKTOBER
Meerjarenafspraken Op 4 oktober sluit de Nederlandse Spoorwegen een MJA Energie-efficiency met het Ministerie van EZ. De MJA loopt tot en met 2010. Hierin staat de afspraak dat de NS in 2010 een energiebesparing wil bereiken van 11% ten opzichte van het referentiejaar 1997. De NS wil dit onder andere bereiken door bij nieuwbouw en grootscheepse renovatie de vaste maatregelen uit het Nationaal Pakket Duurzaam
60
Energie Verslag Nederland 1999
Duurzame energie en energiebesparing Bouwen voor de Utiliteitssector te realiseren. Ook is afgesproken dat in 2010 vijf procent van de benodigde elektriciteit voor tractie duurzaam zal zijn en dat percelen van NS vastgoed beschikbaar zullen zijn om plaatsing van windturbines te faciliteren. Het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel tekent op 11 oktober ook een MJA Energie-efficiency die loopt tot en met 2010. Hierin is afgesproken dat de sector in 2010 een efficiencyverbetering wil bereiken van 32% ten opzichte van het referentiejaar 1995 en dat dan het aandeel duurzame energie 5% zal zijn. Ook zal er in de toekomst aandacht komen voor duurzaam bouwen en duurzame mobiliteit. Verder hebben 11 instellingen van het wetenschappelijk onderwijs op 27 april een MJA Energieefficiency afgesproken. Deze MJA loopt tot en met 2006. De sector wil de energie-efficiency verbeteren met 14% ten opzichte van 1996.
Grootste bio-energiecentrale van Nederland Na anderhalf jaar bouwtijd en bijna een half jaar proefdraaien is in Cuijk de grootste bio-energiecentrale van Nederland opgestart. De centrale gaat draaien op versnipperd laagwaardig maar gegarandeerd schoon hout en heeft een elektrisch vermogen van 25 MW. Per jaar zal een hoeveelheid van 250.000 ton hout nodig zijn om met de wervelbedinstallatie 200 miljoen kWh groene elektriciteit te produceren. De centrale is geoptimaliseerd voor elektriciteitsproductie. Om het huidige rendement van ongeveer 30% echter nog te verhogen is het de bedoeling dat in de toekomst de centrale warmte gaat leveren aan woningen en naastgelegen industrieën. Een positief besluit ten aanzien van REBvrijstelling op de dan te produceren ‘groene warmte’ zal de kans op realisatie daarvan aanzienlijk vergroten (zie Focus).
Grootste zonnestroomproject gerealiseerd 2
In de Amersfoortse uitbreidingslocatie Nieuwland zijn 500 woningen gebouwd met elk 20 m 2 zonnepanelen. Met 100 W piekvermogen per m komt dit neer op 1 MW totaal. Totdat de ‘Stad van de Zon’ bij Heerhugowaard klaar is zal dit het grootste zonnestroomproject in Nederland zijn. Initiatiefnemer van het project is het energiebedrijf Remu dat bij de bouwplannen heeft laten bepalen dat de ontwikkelaars van de wijk rekening moeten houden met de toepassing van actieve zonneenergie. Met het project wil Remu de doelstelling van 3,2% duurzame energie in 2000 halen. Tevens is bekeken hoe een kostenreductie van PV-panelen valt te bereiken door schaalvergroting en hoe de inpassing van grootschalige PV-toepassingen in de praktijk plaatsvindt.
NOVEMBER
Energierapport 1999 Op 15 november verschijnt het eerste Energierapport van het Ministerie van Economische Zaken. Het rapport is een strategische nota over de ontwikkeling van het energiebeleid (zie ook Overheid en energiebeleid). De belangrijkste knelpunten voor duurzame energie zijn het aanbod en de kosten. De vraag naar duurzame energie groeit namelijk sneller dan het aanbod. Daarom zal extra aandacht besteed worden aan de stimulering van het aanbod. Het ministerie wil dit vooral bereiken door bestuurlijke problemen op te lossen. Hierbij wordt onder andere gedacht aan wetgeving om gemeenten zo nodig te dwingen de benodigde ruimte voor windenergie te creëren. Ook zullen via een partiële herziening van het Struktuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV) in overleg met de betrokken provinciale bestuurders locaties aangewezen worden voor tenminste 50 MW aan windparken. Om de vraag verder te stimuleren zal de regeling voor groene elektriciteit meer onder de aandacht van burgers worden gebracht. Ook gaat de REB zowel op 1 januari 2000 als 1 januari 2001 fors omhoog.
Energie Verslag Nederland 1999
61
Kroniek Nederlandse Duurzame Energie Conferentie 1999 Op 25 en 26 november vindt de tweede Nederlandse Duurzame Energie Conferentie plaats. Deze conferentie wordt georganiseerd door de Duurzame Energie Federatie, in samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken, Novem, het Projectbureau Duurzame Energie en EnergieNed. De conferentie telt circa 600 deelnemers, afkomstig uit diverse sectoren zoals de industrie, de agrarische sector, gemeenten, onderzoeksinstellingen enzovoort. De conferentie bestaat uit workshops, afgewisseld met plenaire lezingen. De workshops gaan vooral over de vraag en het aanbod bij grootschalige handel in duurzame energie. Ook presenteert het ECN de Pin Up Module, een nieuw type zonnecel met een hoger energetisch rendement dan conventionele PV-cellen (zie ook Techniek en onderzoek).
DECEMBER
Grootste windturbines in Nederland In december is in Flevoland de bouw begonnen van het windturbinepark Rivierduintocht bij Dronten. De windturbines in dit park hebben een nominaal vermogen van 1,65 MW, dit zijn de grootste turbines die tot nu toe in Nederland zijn geplaatst. Het park zal bestaan uit 7 turbines met een totaal vermogen van 11,5 MW. Als het park af is zullen nog eens 10 van deze turbines worden geplaatst in een nieuw windpark bij Almere. Windparken in Nederland Aan het begin van het jaar 1999 staat ongeveer 364 MW aan windvermogen opgesteld in Nederland. Dit zijn ongeveer 1200 turbines. Nog eens 100 MW is al in aanbouw. Aan het eind van 1999 zal het opgestelde vermogen gegroeid zijn met ruim 45 MW, ofwel zo’n 61 turbines. Dit is een lichte stijging ten opzichte van het jaar 1998. Van deze 45 MW staat 34 MW opgesteld in 4 windparken met meer dan 4 turbines. Naast het windpark bij Dronten zijn dit een 6 MW windpark bij Borssele, 11,4 MW bij NieuweNiedorp in Noord-Holland en 5,3 MW bij Tuitjenhorn, eveneens in Noord-Holland.
62
Energie Verslag Nederland 1999
TECHNIEK EN ONDERZOEK ENERGIECONVERSIE KOLEN, GAS EN NUCLEAIR
Bacteriën ontzwavelen aardgas De meeste aardgasbellen bevatten giftig H2S, dat er met dure en omslachtige methoden uitgehaald moet worden. Het Friese high-tech bedrijf Paques heeft nu samen met oliegigant Shell een techniek ontwikkeld, waarbij bacteriën ingezet worden om aardgas te ontzwavelen. Een tweejarig pilot-plant onderzoek in Duitsland wijst uit dat de ontzwavelingstechniek toepasbaar is op aardgas met een druk van zestig bar. Hierdoor kunnen niet alleen bestaande ontzwavelaars worden vervangen, maar wordt volgens Paques ook de ontginning van honderden kleine gasbellen mogelijk. Die kunnen met de nieuwe techniek relatief eenvoudig ontzwaveld worden: de installaties zijn kleinschalig en vergen nauwelijks onderhoud of toezicht. In 1999 is de eerste toepassing verkocht aan het Egyptische AMOC (Alexandria Minerol Oil Company), waar 13 ton H2S per dag in zwavel wordt omgezet.
Offshore aardgas kan zonder pijpleiding naar land getransporteerd worden Het Maritiem Research Instituut Nederland (MARIN) maakt melding van een methode om offshore aardgas naar land te krijgen zonder tussenkomst van een pijpleiding. Deze methode maakt tot dusver 3 onontgonnen gasvelden economisch winbaar. Een simulatie wijst uit dat een grote 130.000 m tanker in 13 uur gevuld kan worden met vloeibaar aardgas (LNG). In een consortium met een aantal oliemaatschappijen heeft MARIN een 1:50 schaalmodel gemaakt van een tanker en een drijvend FPLSO platform (Floating Production Liquefaction Storage and Offloading). Op het platform wordt het gewonnen aardgas bij een temperatuur van –163 °C vloeibaar opgeslagen. Het transport naar de tanker verloopt vervolgens via een mechanische constructie, die bewegingen in zes richtingen toestaat. MARIN heeft onderzocht aan welke voorwaarden zo’n overslagsysteem moet voldoen om het transport veilig en betrouwbaar te laten verlopen bij typische weersomstandigheden op zee.
COVRA bouwt bunker voor opslag radioactief afval Tegenover de kerncentrale in Borssele bouwt COVRA een bovengrondse bunker voor opslag van radioactief afval gedurende de komende honderd jaar. COVRA is verantwoordelijk voor het afval van de Nederlandse kernreactoren. De bunker van 90 bij 45 meter krijgt drie verdiepingen. De muren hebben een dikte van 1,70 meter en zijn van speciaal gewapend beton. Met deze veiligheidsmaatregelen kan het gebouw een neerstortende F16 of een flinke aardbeving weerstaan. Naar verwachting neemt de bouw drie jaar in beslag, waarna COVRA nog een jaar de tijd heeft ingeruimd om alles te testen.
DUURZAME ENERGIEOPWEKKING – ZON EN WIND
Koninklijke/Shellprijs naar Wim Sinke Wim Sinke van ECN krijgt de Koninklijke/Shellprijs van 200.000 gulden voor zijn onderzoek naar fotovoltaïsche conversie, de directe omzetting van zonlicht naar elektriciteit. Mede dankzij dit onderzoek is het rendement van zonnecellen gestegen van 5% tot 15%, terwijl uitschieters naar 30% mogelijk bleken. Hierdoor blijven de productiekosten voor zonnecellen gestaag dalen. De Koninklijke/Shellprijs wordt jaarlijks uitgereikt voor baanbrekend onderzoek en innovaties op het gebied van duurzame ontwikkeling en energie. De Koninklijke Akademie voor Wetenschappen en de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen wijzen de prijs toe.
Energie Verslag Nederland 1999
63
Kroniek Pin Up Module verbetert rendement zonnecel ECN heeft een nieuw type zonnepaneel ontwikkeld, waarbij verbindingsstrips niet aan de voorkant, maar aan de achterkant lopen. De polen van de zonnecellen steken op bepaalde punten dwars door het paneel en worden aan de achterzijde via de verbindingsstrips in serie geschakeld. Daardoor neemt het zonvangend oppervlak aan de voorzijde toe. Shell Solar wil de zogenaamde Pin Up Module, die een 5 tot 10% hoger rendement heeft, binnen een jaar op de markt brengen.
PV-dakpan In opdracht van energiebedrijf NUON heeft Stroomwerk Energy BV uit Deventer een nieuw fotovoltaïsch systeem ontwikkeld op een woning te Wolvega. Het geheel bestaat uit 144 monokristallijne paneeltjes van 4,5 W p, die met behulp van roestvrijstalen clips aan de bestaande dakpannen worden geklikt. Dit resulteert in een snelle montage en een fijne dakintegratie.
Visualisatie overtrek op grote windturbines Bij ECN is een nieuwe detector ontwikkeld om overtrek, of preciezer gezegd terugstroming, op windturbine bladen zichtbaar te maken. Er bestaat geen andere techniek waarmee overtrek op grote commerciële windturbines kan worden waargenomen. De resultaten van een test wijzen op 5% verhoogde opbrengst door ontwerpoptimalisatie tegen 1% extra kosten.
De stall flag Als een profiel overtrekt, neemt het opgenomen vermogen uit de wind sterk af. Zodra een windturbine het maximale vermogen bereikt heeft, is het de kunst om bij verder toenemende wind het vermogen, dat de rotorbladen uit de wind opnemen, gelijk te houden. Dit is realiseerbaar door een steeds groter gedeelte van de turbinebladen in overtrek te laten komen. Er bestaat echter nog steeds veel onzekerheid omtrent dit verschijnsel en daarom is een meetmethode nodig. Het detectortje wordt ‘stall flag’ genoemd. De stall flag bestaat uit sticker met daarop een retro-reflector en een klepje dat scharnierend is bevestigd. Bij normale stroming bedekt het klepje de retro-reflector. Als overtrek optreedt keert de stromingsrichting om, waardoor het klepje omslaat en de onderliggende retroreflector ontbloot wordt. Een waarnemer nabij een sterke lichtbron ziet de retro-reflectoren oplichten overal waar de rotorbladen overtrekken.
Offshore windenergie In 1999 is een aantal studies en onderzoeken afgerond naar de mogelijkheden en kosten van offshore windenergie. In februari blijkt uit een ECN studie naar de kosten van grootschalige offshore windenergie dat in 2010 de kWh-kostprijs hiervan kan liggen in de orde van 8 tot 21 cent. De marge is afhankelijk van de wijze waarop de overheid kan instaan voor financieringsrisico’s. Ook bleek dat integratie van offshore windenergie in de Nederlandse elektriciteitsmarkt niet meer hoeft te kosten dan één tot
64
Energie Verslag Nederland 1999
Techniek en onderzoek drie cent per kWh. Deze integratie kan een probleem zijn vanwege het wisselende windaanbod. Uit de 2 studie blijkt verder dat per km een windvermogen van 5,8 MW geplaatst kan worden. In mei presenteert Novem het ‘Plaatsingsplan windenergie buitengaats’. Dit plan was al aangekondigd in het Actieprogramma Duurzame Energie in Opmars 1997-2000 van het Ministerie van Economische Zaken. Het plaatsingsplan bestaat uit een bundel deelstudies. Hierin zijn verschillende aspecten van offshore windenergie onder de loep genomen, zoals locatieselecties, invloed op het milieu en ontwikkelingen op de elektriciteitsmarkt. Uit de locatiestudie bleek dat van de totale oppervlakte van 58.619 2 2 km van het Nederlands Continentale Plat de beschikbare ruimte voor windenergie 41.425 km is. Daarbij is onder andere rekening gehouden met scheepvaart, kabels en leidingen en delfstoffenwinning. De beschikbare ruimte op zee met dieptes van minder dan 20 meter bedraagt volgens de 2 studie 3250 km . Het plaatsingsplan voorziet verder in de bouw van een 100 MW demonstratieproject Near Shore Windpark 8 tot 12 km uit de kust om de nodige relevante kennis en ervaring op te doen. Tijdens de Duurzame Energieconferentie in november kondigt minister Jorritsma het voornemen aan dit park voor de kust van Egmond aan Zee te bouwen. In 2000 zal hiervoor een inspraakprocedure worden gestart. Het park zou dan in 2003 moeten draaien. Als vervolg op het Plaatsingsplan is in opdracht van de Novem een studie verricht naar de plaatsingsmogelijkheden van windparken in de zee op grote afstand uit de kust in diep water. Hieruit blijkt dat op een afstand van 100 km bij een diepte tussen de 30 en 50 meter van een windpark van 1944 MW de opgewekte elektriciteit een geschatte kostprijs heeft van 13,1 cent per kWh. Bij een soortgelijk park op 20 km afstand van de kust op een diepte van 15 meter zou deze kostprijs 10,9 cent bedragen. Dit verschil komt vooral doordat op grotere afstand uit de kust duurdere funderingen nodig zijn.
Windenergie in woonwijken Windenergie stuit in de gebouwde omgeving dikwijls op bezwaren: groot, lawaaierig, lelijk. De Catavent is een klein type windturbine, die nieuwe mogelijkheden biedt. Het systeem bestaat uit boven elkaar geplaatste eenheden van 2,5 kW of 5 kW. Per eenheid zorgen een wind in- en uitlaat voor een luchtstroom in de behuizing, waar een horizontaal schoepenrad in draait. Het in Canada ontwikkelde systeem wordt geleverd in verschillende vermogens vanaf 2,5 kW. Ingenieursbedrijf CORE International, dat in Europa als agent optreedt, installeert een proefopstelling bij de TU Delft. In Rijsenhout, gemeente Haarlemmermeer, zijn elf lichtmasten neergezet, met niet alleen een zonnepaneel, maar ook een windmolen. Bestaande lichtmasten op zonnestroom zijn voorzien van een accu’s. Maar de beperking daarbij is de opslagcapaciteit van de accu’s. Als ‘s winters de zon minder schijnt laden de accu’s ook minder bij. De nieuwe lichtmast, de Soluvent, heeft hier minder last van dankzij een kleine windturbine. Als de zon niet schijnt is er immers vaak wel wind. De mast is acht meter hoog, met een lichtpunt halverwege. Een speciale constructie van de aluminium wieken maakt het systeem geluidsarm en daarmee geschikt voor toepassing in de gebouwde omgeving. Initiatiefnemers zijn, naast de gemeente Haarlemmermeer, Trafilux, Logic Electronic, ENW en Novem.
Energie Verslag Nederland 1999
65
Kroniek DUURZAME ENERGIEOPWEKKING – BIOMASSA
TNO opent HTU-proefinstallatie Hydro Thermal Upgrading (HTU) is een proces om van biomassa olie te maken, die kan worden bijgestookt in kolengestookte centrales of na bewerking getankt als duurzame brandstof in auto of vliegtuig. HTU werkt ook bij natte stromen en heeft als grote voordeel op andere processen dat de biomassa niet gedroogd hoeft te worden. Bij TNO in Apeldoorn wordt een proefinstallatie neergezet: een gezamenlijk project van Shell, Stork, TNO, Biomass Technology Group en Biofuel. De demonstratie moet resulteren in betrouwbare ontwerpregels voor grotere demonstratie- en commerciële installaties. (Zie ook Focus) In de jaren tachtig ontdekte Shell het principe van HTU in haar Amsterdamse laboratorium. Biomoleculen bleken in een kwartier tot een stookolie-achtige substantie, biocrude, te ontleden bij een temperatuur van 300 °C en een druk van 160 bar. Het is nog onduidelijk welke mechanismen precies voor de ontleding zorgen. Wel blijkt het proces moeilijker te verlopen bij afwezigheid van water.
Duurzaam gas van aardgaskwaliteit Waterstof wordt door sommigen gezien als de energiedrager voor de toekomst, naast elektriciteit. Het gasnet moet daarvoor echter aangepast worden. Uit computersimulaties bij ECN blijkt de mogelijkheid om met waterstof en biomassa een gas te maken dat zo het bestaande gasnet in kan. In Duitsland experimenteert ECN, samen met het in Essen gevestigde Deutsche Montan Technologie, bij hoge drukken tot 50 bar. Een evaluatie op basis van de huidige resultaten moet uitwijzen of het gas kan concurreren met Gronings aardgas. Onder druk van 30 bar en bij een temperatuur van 800 °C ontstaat een gas met een hoge methaan concentratie wanneer waterstof over gloeiende biomassa, bijvoorbeeld houtsnippers, wordt gevoerd (hydrovergassing). Na reiniging, nabehandeling en koeling ontstaat SNG (Substitute Natural Gas), dat lijkt op aardgas. Volgens de modelberekeningen is voor de productie van 10 kg SNG 2,3 kg waterstof en 10,7 kg droge biomassa nodig. Ten opzichte van aardgas bevat het resultaat vrijwel evenveel methaan (81,6%), maar in plaats van stikstof bestaat het overige deel voornamelijk uit waterstof en kooldioxide. Daarmee is het SNG geschikt voor bestaande gasleidingen en gasapparatuur.
W ARMTEPOMPEN rookgas
Stirlingwarmtepomp
brander
AARDGAS
WARMTE
koeler Warmte
Lineaire motor warmte wisselaar
ARBEID WARMTE WARMTE
Warmte uit de omgeving
66
De Stirlingmotor, bijna tweehonderd jaar geleden bedacht, zet een temperatuurverschil om in arbeid, doordat een zuiger beweegt onder invloed van expansie en krimp van een werkgas. Koppeling van de zuiger aan een generator levert elektriciteit op. Als de zuiger echter niet aan een generator, maar aan de zuiger van een tweede - omgekeerde - Stirlingmotor wordt gekoppeld, werkt het systeem als een warmtepomp: warmte wordt verplaatst van een koude naar een warme omgeving. Bij ECN is een opstelling bedacht die een Stirlingmotor en een omgekeerde Stirlingmotor in één systeem integreert. ECN verwacht op basis van simulaties dat een ‘opwekkingsrendement’ van minimaal 140% ten opzichte van de hoeveelheid benodigd gas haalbaar is. In de geïntegreerde Stirlingwarmtepomp zit slechts één cilinder met één gemeenschappelijke zuiger. Aan de ene kant van de cilinder wordt een werkgas achtereenvolgens met een brander
Energie Verslag Nederland 1999
Techniek en onderzoek verwarmt en met een koelmedium afgekoeld. Dit veroorzaakt de beweging van de zuiger. De warmte van het koelmedium wordt afgeleverd aan bijvoorbeeld een leidingenstelsel dat door een te verwarmen ruimte loopt. Aan de andere kant van de cilinder onttrekt een expanderend werkgas door de terugtrekkende beweging van de zuiger warmte aan een koude omgeving. Deze warmte wordt in de tweede helft van de cyclus vervolgens ook aan het leidingenstelsel afgeleverd, via een warmtewisselaar.
Omgekeerde distillatie warmtepomp Een proefopstelling bij de TU Delft toont de technische haalbaarheid van een warmtepomp, die werkt op het principe van distillatie gevolgd door omgekeerde distillatie. De pomp wordt met gas gestookt, maar onttrekt daarnaast een aanzienlijke hoeveelheid warmte aan de omgeving. Gerelateerd aan de warmte-inhoud van het benodigde aardgas zou het systeem een ‘opwekkingsrendement’ van 155% hebben. De eerste stap bestaat uit een distillatieproces, waarin twee vloeistoffen van elkaar worden gescheiden. Een gasgestookte ketel verdampt de vluchtigste van de twee vloeistoffen. De damp wordt gecondenseerd, waarbij de vrijkomende warmte ingezet wordt voor ruimteverwarming. Tot zover niets nieuws onder de zon. Het gecondenseerde (vluchtige) medium wordt vervolgens echter opnieuw verdampt. Maar omdat de druk veel lager is, treedt deze verdamping al op bij omgevingstemperatuur. De damp wordt vervolgens in een tweede kolom weer in contact gebracht met de andere vloeistof, die via een leiding uit de eerste kolom van bovenaf de tweede kolom instroomt. Het mengsel gaat zoeken naar een evenwichtsituatie. In die situatie bevinden beide componenten zich zowel in de vloeistof- als in de gasfase. Door de damp van de minst vluchtige stof af te vangen en te condenseren, kan de daarbij vrijkomende warmte aan een watervat met bruikbare temperatuur worden afgegeven.
TRANSPORT
Magneettrein tussen Randstad en Groningen Een studiegroep met vertegenwoordigers uit overheid en bedrijfsleven onderzoekt de haalbaarheid van een elektromagnetisch aangedreven trein tussen de Randstad en Groningen. Deze trein reduceert de reistijd van 137 minuten tot een klein uur. Voor de verplaatsing van de trein zorgen twee elektromagneten. De aandrijving van twee treinstellen vereist 1,5 MW elektrisch vermogen, de energie die bij het afremmen vrijkomt kan aan het net worden teruggeleverd. De draagmagneet laat de trein 10 mm boven de baan zweven. Door dit zweven en de afwezigheid van wielen is de Transrapid comfortabeler, stiller en zuiniger dan de toch al zuinige hogesnelheidstrein ICE. Volgens adviesbureau RailEvent gebruikt hij bij een snelheid van 400 kilometer per uur 15 tot 20% minder energie dan de Duitse ICE bij 300 kilometer per uur.
Wail tail wheel bespaart 33% brandstof in de scheepvaart Het Leidse bedrijf Whale Tail Systems heeft een binnenvaartschip uitgerust met een aandrijfsysteem dat op een walvisstaart lijkt. De horizontale bladen, met het profiel van een vliegtuigvleugel, zijn bevestigd op een rad, dat onder de waterspiegel draait. Hierdoor treedt nauwelijks ongewenste turbulente stroming van het water op, zoals bij een roterende schroef het geval is. De beweging van het Whale Tail Wheel komt nagenoeg volledig ten goede aan de voortstuwing van het schip. Berekeningen van het maritiem instituut MARIN wijzen uit, dat met het hogere rendement van dit systeem een brandstofbesparing tot 33% gerealiseerd worden. Bovendien woelt de brede stroom achter de walvisstaart minder bodem los dan de smalle waterstraal achter een schroef.
Energie Verslag Nederland 1999
67
Kroniek Intelligente auto’s Een aantal praktijkproeven laat zien dat brandstofbesparing is te bereiken door auto’s intelligent te ontwerpen. Een terugkoppelende boordcomputer, cruise control en een intelligente snelheidsbegrenzer leiden tot besparingen van 10 tot 12% op het brandstofverbruik. "
Bij de PTT Post zit sinds eind 1998 in alle 3000 bestelauto’s een boordcomputer, die een rijstijlscore berekent. De score is gebaseerd op toerental, stationairtijd, acceleratie en deceleratie. Maandelijkse terugkoppeling van de opgeslagen gegevens blijkt te resulteren in 12% brandstofbesparing.
"
Brandstofbesparingen tot 10% met cruise control zijn voor Novem aanleiding om een demonstratieproject uit te voeren ter stimulering van het gebruik ervan. Automobilisten kunnen bij vijftig rijscholen terecht voor een training in het gebruik van cruise control.
"
Ecodrive is een snelheidbegrenzer, die zichzelf instelt bij een te hoog toerental. Via een dashboardlampje krijgt de bestuurder een signaal wanneer hij moet schakelen. Doet hij dat niet dan verlaagt de snelheid automatisch. Een proef met 45 taxi’s laat zien dat hier een brandstofbesparing van 12% mee is te bereiken.
GEBOUWDE OMGEVING
Duurzaam ‘droomhuis’ op Sustain ‘99 Voor de World Sustainable Energy Fair tonen Novem, Remu, WNF, Moes Bouwbedrijf, ING/Postbank, Mitros en Ecofys een nul-energiewoning op ware grootte: het ‘Duurzaam Droomhuis’. De woning heeft een zeer goed geïsoleerde gevel, vloer en dak (Rc-waarde 6) en is voorzien van drievoudigebeglazing. Verder heeft hij ventilatie 2 met warmteterugwinning en 45 m zonnepanelen. De inrichting bestaat uit duurzaam vervaardigde meubels en energie-efficiënte apparatuur. Medio 2000 zal het ‘droomhuis’ opnieuw opgebouwd worden op de Vinex-locatie Leidsche Rijn om, tezamen met een tweede woning, als voorlichtingscentrum te gaan dienen voor de Stichting Duurzaam Huis Leidsche Rijn. Op Leidsche Rijn wordt de woning aangesloten op het warmtedistributiesysteem.
Interactieve techniek bespaart 40% energie Een semi-automatisch schakelsysteem zorgt voor een optimale afstemming van binnenklimaat en apparaten op de instantane behoefte. Het nieuwe Paleis van Justitie in ‘‘s-Hertogenbosch is uitgerust met een dergelijk interactief schakelsysteem. De binnenverlichting dimt als de zon gaat schijnen. Een infrarood bewegingsdetector checkt of er iemand in de ruimte is. Zo niet, dan gaat de verlichting uit en komt wordt de temperatuur niet boven de 18 °C. Wel kunnen individuele gebruikers met een afstandbediening het systeem overrulen.
68
Energie Verslag Nederland 1999
Techniek en onderzoek ENERGIEGEBRUIK EN ENERGIEBESPARING
Milieubelasting afhankelijk van inkomen? Drie onderzoeksrapporten stellen de (ont)koppeling tussen economie en milieubelasting centraal: "
Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) concludeert dat inkomensgroei leidt tot een extra beslag op het milieu. Vooral veelverdieners belasten het milieu. Ze verbruiken meer aardgas in hun grotere huizen, bezitten meer elektrische apparaten, rijden vaker auto en gaan meer op vakantie. De toenemende efficiëntie van apparaten wordt hierdoor tenietgedaan.
"
Het Centraal Planbureau (CPB) rapporteert dat de koppeling tussen economie en milieu ook in omgekeerde richting optreedt. Twee varianten van intensiever klimaatbeleid leiden beide tot een verlaging van het Bruto Nationaal Product (BNP). Beide varianten beogen een emissiereductie van 2% per jaar tot 2020. In de eerste variant legt de overheid strenge normen op en verdubbelt ze de energiebelasting, in de tweede variant reguleert de markt zichzelf via onder andere de invoering van verhandelbare emissierechten. De belangrijkste conclusie is dat in beide varianten klimaat gespaard wordt ten koste van de economie. Het BNP daalt met 1 tot 1,75 % en het aantal banen neemt met 0,5 tot 0,75% af. De tweede variant drukt volgens het CPB het zwaarst op de economie.
"
Dat ontkoppeling van economische groei en milieubelasting mogelijk is bewijst een experiment onder twaalf vrijwillig aangemelde gezinnen. Uit dit tweejarig onderzoek concludeert CEA, bureau voor communicatie en advies over energie en milieu, dat het energiegebruik ook bij groeiend inkomen kan afnemen, door er een andere leefstijl op na te houden. Na een training in een ‘energie-extensieve leefstijl’ werden de inkomsten van de deelnemers in het eerste jaar stapsgewijs met 20% verhoogd. Desondanks gebruikten de twaalf huishoudens uiteindelijk 43% minder energie dan vergelijkbare huishoudens. Iedereen kon zijn eigen keuzen blijven maken, maar allen hebben zichzelf - via een meetsysteem van energie-intensiteit - geleerd om meer diensten in te kopen (klusjesman, tuinman, oppas) en arbeidsintensieve producten met een relatief kleine energiecomponent (handgemaakte meubels, kunst) te prefereren boven het massaproduct.
Energiebesparing in kantoren In opdracht van Novem bracht TNO het energieverbruik van kantoorapparatuur in kaart. Zowel in kantoren als in de woonomgeving groeit het gebruik van elektronische apparaten gestaag. TNO verwacht dat in 2003 het aantal kantoorapparaten, met uitzondering van de kopieerapparaten, zich heeft verdubbeld ten opzichte van het aantal in 1997. Uit het onderzoek blijkt dat de grootste relatieve besparing ligt bij monitoren. Door over te schakelen op zogenaamd Liquid Crystal is het totale Nederlandse energieverbruik van monitoren terug te brengen van 140 GWh tot 10 GWh. Grote winst is ook te realiseren bij energieverslindende kopieerapparaten (van 420 GWh naar 190 GWh). Daarnaast blijkt er een groot besparingspotentieel te liggen bij ‘power management’: het automatisch overschakelen naar ‘stand-by’. De integratie van kopieerapparaat, printer, fax en scanner kan ook een flinke bijdrage leveren.
Winnox Vortex brander wint milieuprijs voor industrie De jaarlijkse milieuprijs voor industrie gaat in de categorie ‘duurzaam product’ naar Winnox Combustion Systems. Het Molenhoekse bedrijf krijgt deze prijs voor haar ‘schone’ Vortex brander. Speciale randen aan de gasinlaat van de brander zorgen voor een roterende gas- en luchtstroom, die door een kleine opening in een straalbuis wordt geperst. Daar ontstaat een spiraalvormige werveling (vortex) waarin gas en lucht optimaal worden gemengd. In de verbrandingskamer ontstaat vervolgens een vlam, waarbij nauwelijks CO en NOx vrijkomt. De Vortex brander kan toegepast worden in HRketels, boilers, oliebranders en gasturbines.
Energie Verslag Nederland 1999
69
Kroniek Hoger rendement voor kleine ovens door vlamloze oxidatie Gasunie Research heeft een testoven opgesteld, waarin de kenmerken van ‘vlamloze oxidatie’ worden onderzocht. De oven heeft een zeer hoge isolatiegraad bij een zo gering mogelijke thermische massa. Hiermee kunnen aan de oven gerelateerde verliezen worden geminimaliseerd. Om te komen tot een goede temperatuurhomogeniteit in producten die behandeld moeten worden, is een hoge/egale warmteoverdracht belangrijk. Hiertoe worden verbrandingslucht en aardgas met hoge snelheid gescheiden in de oven gespoten. Opmenging met de reeds in de oven aanwezige verbrandingsproducten leidt tot een tempering van de verbrandingstemperatuur (met als gevolg de relatief zeer lage thermische NOx-waarden). De hoge stroomsnelheden zorgen voor een optimale warmteoverdracht. Met de testoven onderzoekt Gasunie Research hoe dit verbrandingsconcept praktisch beheerst kan worden.
Hoogovens stopt met veelbelovend CCF proces Met de juist ontwikkelde Cyclone Converter Furnace (CCF) kan ultragrootverbruiker Hoogovens zo’n twintig % energie besparen op de productie van ruw ijzer. Daarnaast maakt de CCF aanzienlijke reducties van NOx, SO2, CO2 en CO mogelijk. Toch schuift de staalproducent de bouw van een proefinstallatie voorlopig op de lange baan. Hoogovens kan geen partners vinden voor de financiering van dit 250 miljoen gulden kostende project. Volgens de huidige methode vindt de voorbereiding van ijzerproductie in twee aparte processen plaats: enerzijds de productie van cokes en anderzijds het voorbereidingsproces van erts. CCF maakt deze voorbereiding overbodig. De CCF, een geïntegreerde installatie, maakt hetzelfde resultaat mogelijk, zonder de energieverslindende voorbereiding. In plaats van cokes kan gewoon steenkool, of zelfs een koolstofhoudend afvalproduct uit de raffinage, gebruikt worden. KEMA Connect koppelt stroomaanbod aan -vraag Voorheen schatte de Sep de totale elektriciteitsvraag per dag. Vervolgens werd vastgesteld welke centrales de stroom moesten opwekken. In een geliberaliseerde markt stemmen de energiebedrijven zelf de inkoop op de vraag af. Daartoe moeten ze de energievraag wel kunnen schatten. Dankzij twee applicaties van KEMA Connect zijn actuele meetgegevens en realistische verbruiksschattingen beschikbaar. SOLIS voorziet in het eerste, Cassandra in het tweede.
Solis en Cassandra SOLIS (Standard On-Line Information Server) is een informatiesysteem, dat een vaak gesloten regionale meterinfrastructuur met belanghebbenden elders in de wereld verbindt. De verbinding komt via internet tot stand, zodat communicatiekosten beperkt blijven. Vijf-minuten metingen van het energieverbruik worden gestandaardiseerd doorgegeven aan een geautoriseerde abonnementhouder, de stroomleverancier. Bij ‘wisselende contacten’ tussen klant en leverancier in de vrije markt hoeft alleen de toegangscode tot de server te worden gewijzigd. Een proefversie wordt sinds 1998 gebruikt met Netwerk MEGA Limburg als beheerder van de SOLIS-server en ENECO als gebruiker van de SOLIS-viewer. De proef is uitgevoerd in het kader van het Meerjarenprogramma Studie en Onderzoek (MSO) van de Nederlandse Elektriciteit-Transport en Distributiebedrijven. De tweede applicatie, Cassandra, kan met een rekentijd van minder dan vier minuten voorspellen hoe de dagelijkse vraag naar elektriciteit er uitziet. De invoer bestaat uit historische meetgegevens, on-line meetgegevens, aanvullende klantgegevens en aanvullende seizoens- en weersgegevens. Er is gecorrigeerd voor feestdagen, die doorgaans een afwijkende elektriciteitsvraag tonen.
70
Energie Verslag Nederland 1999
DEEL 2
Focus
Focus gaat nader in op drie onderwerpen die in 1999 in de belangstelling van de energiesector of de samenleving hebben gestaan. De achtergronden worden nader toegelicht. In deze Focus wordt aandacht besteed aan duurzame bedrijventerreinen, energiewinning uit biomassa en afval en de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid. De hoofdstukken zijn geschreven door Michiel Beeldman, Bas Groenendaal, Timo Gerlagh en Marijke Menkveld.
Energie Verslag Nederland 1999
71
Focus
72
Energie Verslag Nederland 1999
DUURZAME BEDRIJVENTERREINEN Economische groei en vermindering van de milieudruk kunnen heel goed samen gaan. Dat is de strekking van de Nota Milieu en Economie, die verscheen in 1997. In de nota zijn enkele initiatieven opgenomen van de integratie van economie en milieu die als voorbeeld en inspiratiebron kunnen dienen: zogenoemde ‘boegbeelden’. Een daarvan is het Boegbeeld ‘Duurzame Bedrijventerreinen’. Op een duurzaam bedrijventerrein werken bedrijven en/of overheden samen om economisch voordeel samen te laten gaan met een geringere belasting voor het milieu. De nota kondigt reeds de opzet van een stimuleringsprogramma aan. In maart 1999 is het zover: het Stimuleringprogramma Duurzame Bedrijventerreinen gaat van start. Het Ministerie van Economische Zaken heeft tot en met 2002 totaal 30 miljoen gulden beschikbaar gesteld voor het verduurzamen van bestaande en nieuwe bedrijventerreinen. Het programma ondersteunt en stimuleert vooral het samenwerkingsproces. De belangstelling voor het programma is enorm. In 1999 kreeg Novem als uitvoerder van het programma negentig aanvragen voor ondersteuning. De aanvragen zijn ingediend door verschillende partijen, zoals gemeenten, provincies, adviesbureaus, projectontwikkelaars, bedrijfsverenigingen en industriële kringen. De onderwerpen van de aanvragen zijn heel divers. Zo zijn er projectaanvragen gericht op een gezamenlijk beheer en onderhoud van bedrijventerreinen, parkmanagement, financieringsconstructies, restwarmtebenutting of een gezamenlijke aanpak van afvalstromen. Andere projecten zijn meer gericht op visieontwikkeling, zoals een project dat in beeld moet brengen hoe het bedrijventerrein van de toekomst eruit zal zien.
Wat is een duurzaam bedrijventerrein? Vanuit de visie van de Nota Milieu en Economie kan het begrip ‘duurzame bedrijventerrein’ worden omschreven als: Samenwerking tussen bedrijven onderling en met overheden op bedrijventerreinen, gericht op het verbeteren van het (bedrijfs)economisch resultaat, de vermindering van de milieubelasting en een efficiënter ruimtegebruik. De samenwerking op duurzame bedrijventerreinen kan vanuit twee verschillende invalshoeken worden benaderd: vanuit de bedrijfsprocessen of vanuit de inrichting van het bedrijventerrein. De ontwikkeling van duurzame bedrijventerreinen richt zich op verschillende milieuthema’s, zoals besparing van energie, grondstoffen of water, afvalpreventie, recycling en vervoersmanagement. Ook intensiever ruimtegebruik of een duurzame kwaliteitsverbetering kan een thema zijn. De samenwerking op verschillende milieuthema’s kent ook verschillende beheersvormen die met namen als vervoersmanagement en utility management worden aangeduid. Deze focus belicht duurzame bedrijventerreinen vanuit beide invalshoeken en besteedt aandacht aan de bijbehorende milieuthema’s en beheersvormen.
Invalshoeken, milieuthema’s en beheersvormen Invalshoeken
Milieuthema’s
Beheersvormen
Duurzame
Besparing energie en water
Utility management
bedrijfsprocessen
Besparing grondstoffen
Reststoffenmanagement
Afvalpreventie en recycling
Afvalmanagement
Mobiliteit
Vervoersmanagement
Duurzame inrichting
Intensiever ruimtegebruik Duurzame kwaliteitsverbetering Park management, facility management, utility management, vervoersmanagement
Energie Verslag Nederland 1999
73
Focus Duurzame bedrijfsprocessen Bij samenwerking tussen bedrijven benaderd vanuit de bedrijfsprocessen staan de fysieke stromen centraal die het gevolg zijn van de bedrijfsmatige activiteiten op het bedrijventerrein. Fysieke stromen zijn bijvoorbeeld elektriciteit, warmte, water, grondstoffen, personen, goederen en afvalstoffen. Door samenwerking ontstaan mogelijkheden voor het zo efficiënt mogelijk inzetten of laten verlopen van deze stromen. Samenwerking tussen bedrijven kan betekenen: uitwisseling van energie, grondstoffen en water door de ontwikkeling van cascades of het sluiten van kringlopen. Het principe van cascades houdt in dat het gebruik van energie en materialen loopt van een Integraal ketenbeheer en industriële ecologie hoogwaardig naar een laagwaardig gebruik. Dit is het geval wanneer restwarmte, afvalwater of afvalstoffen Integraal ketenbeheer kan worden gedefinieerd als het van het ene bedrijf door een ander bedrijf wordt benut. economisch, milieutechnisch en maatschappelijk verantwoord beheren van stofkringlopen in de keten van Het sluiten van kringlopen gaat ervan uit dat grondstof-productie-consumptie-afvalverwijdering. Integraal materialen waar mogelijk hergebruikt worden. Ketenbeheer richt zich op samenwerking binnen een Voorbeelden zijn hergebruik van afvalwater als productieketen. proceswater, hergebruik van reststoffen als grond- of Het idee achter industriële ecologie is dat industrieën en hulpstof. Deze invalshoek raakt aan principes van bedrijven de milieubelasting proberen te elimineren door industriële ecologie en integraal ketenbeheer (zie rest- en bijproducten zo te bewerken dat zij als grondstoffen kader). De efficiënte inzet van restproducten kan kunnen dienen voor andere productieprocessen. Er moet worden georganiseerd door middel van regionale of naar gestreefd worden om, zowel binnen bedrijven zelf als lokale vormen van reststoffenmanagement. Door het tussen bedrijven onderling, energie- en grondstoffen zodanig inrichten van informatiepunten of actief via een te gebruiken en uit te wisselen, dat energie en materialen zo min mogelijk verloren gaan. Een essentiële voorwaarde is reststoffenmakelaar worden aanbieders en afnemers de fysieke nabijheid van bedrijven ten opzichte van elkaar. van rest- en bijproducten bij elkaar gebracht.
Samenwerking met betrekking tot duurzame bedrijfsprocessen kan ook door gezamenlijk gebruik van utilities en bedrijfsfuncties. Voorbeelden van utilities op een bedrijventerrein zijn de energievoorziening, afvalwaterzuivering en installaties voor perslucht. Met bedrijfsfuncties worden werkplaatsen, opslagplaatsen en autowasplaatsen bedoeld. Door een gezamenlijk gebruik kunnen bedrijven schaalvoordelen behalen die leiden tot lagere kosten, inkomsten uit verkoop van utilities en milieuwinst. Het gezamenlijk gebruik van utilities is een vorm van utility management. Onder utility management wordt verstaan Voorbeeld utility management onderlinge en afstemming en Een voorbeeld van utility management is het INES-project. INES staat coördinatie van behoefte aan voorvoor Industriële Ecosystemen. Dit project van de Stichting Europoort/ zieningen en het beheer en Botlek Belangen (EBB), waar 90 bedrijven in zijn verenigd richt zich op het onderhoud ervan. Utility efficiënt sluiten van stof- en energiekringlopen in het Rotterdamse havenmanagement kan op verschillende en industriegebied. In het gebied is een grote persluchtcentrale gebouwd manieren worden georganiseerd: waarop in eerste instantie drie bedrijven zijn aangesloten. Voor het eerst door het oprichten van facilitaire krijgen meerdere bedrijven perslucht uit één installatie. Gassenleverancier organisaties of het afsluiten van Hoek Loos heeft een persluchtcentrale gebouwd op zijn locatie in de contracten met specialisten (zoals Botlek, waar al een luchtsplitser staat. Hoek Loos levert perslucht aan energie- en waterleidingbedrijven). Afvalverwerking Rijnmond, DSM Special Products en Kemira Pigments. Perslucht is van vitaal belang voor de chemische industrie. Onder meer worden er kleppen mee aangedreven waarmee processen worden geregeld. Elektrische aandrijving is vanwege brand- en explosierisico uit den boze. In het INES verband is ook gewerkt aan benutting van industriële restwarmte. Hiervoor zijn acht deelprojecten uitgewerkt die eind 1998 subsidie kregen van het CO2-reductieplan. Bij nadere toetsing zijn zes projecten gesneuveld. Er resteren twee relatief kleine projecten voor levering van lage-drukstoom van Carbon Black aan Vopak voor tankverwarming en van Afvalverwerking Rijnmond (AVR) aan Kemira Pigments.
74
Energie Verslag Nederland 1999
Duurzame bedrijventerreinen Het sluiten van kringlopen en utility management hebben betrekking op de stromen van energie, water en grondstoffen. Samenwerking kan ook betekenen het combineren van vervoersstromen van goederen en personen. Door gebruik te maken van logistieke centra die zorg dragen voor de afstemming en bundeling van goederenstromen ontstaan mogelijkheden voor een andere organisatie van het transport en overslag van goederen naar spoor en water. Het energiegebruik van woonwerkverkeer kan worden terug gedrongen door gezamenlijk busvervoer, coördinatie van carpoolers of het aanbieden van deelauto’s. Samenwerking op dit onderwerp is een vorm van vervoersmanagement: coördinatie van vervoersstromen van, naar en op het bedrijventerrein. Tenslotte kunnen afvalstromen worden samengevoegd. Bijvoorbeeld door een gezamenlijk afvaldepot op te zetten, waar kleine bedrijven met relatief weinig afval en weinig opslagruimte hun afval kunnen brengen. Een andere mogelijkheid is het PERSLUCHTCENTRALE (Delftfoto; Martien de Man) afsluiten van een collectief contract met één inzamelaar. Daarnaast kan de samenwerking worden gebruikt om preventieteams of preventiekringen op te zetten. Bij een preventieteam krijgen bedrijven specialistische ondersteuning bij het zoeken naar mogelijkheden om het ontstaan van afval te voorkomen. In preventiekringen helpen bedrijven elkaar. Het maken van afspraken over afvalpreventie en gezamenlijke inzameling wordt afvalmanagement genoemd.
Een duurzame inrichting Bij een duurzame inrichting van een bedrijventerrein wordt gekeken naar het gebied waarbinnen de bedrijfsprocessen zich afspelen. Het gaat hier om verbetering van de kwaliteit van bedrijventerreinen. Er wordt ook wel het begrip parkmanagement voor gebruikt. Met parkmanagement wordt bedoeld het maken van afspraken tussen de belanghebbende partijen op het bedrijventerrein over de inrichting en het beheer van het terrein. Het doel is het verkrijgen en op lange termijn vasthouden van een gewenst kwaliteitsniveau. Het principe van parkmanagement is afkomstig uit het buitenland. In landen als Engeland en Frankrijk zijn het niet de gemeenten die bedrijventerreinen ontwikkelen, maar projectontwikkelaars in combinatie met Voorbeeld parkmanagement beleggers. Voor het beheer van de terreinen Een voorbeeld is het bedrijventerrein Ecofactorij aan de oostkant zetten zij professionele parkmanagement van Apeldoorn. Bij de ontwikkeling van het stedebouwkundig organisaties in. De gebruikers van terreinen zijn ontwerp is gezocht naar de juiste synthese tussen geen eigenaar, maar huurders. Parkduurzaamheid en efficiency. Deze wordt gerealiseerd door grote management beperkt zich in Nederland meestal bedrijfscomplexen neer te zetten in een groene setting waar tot zaken als beeldkwaliteit (verschijningsvorm duurzaamheid in de architectuur en de inrichting van de van gebouwen en infrastructuur), het onderhoud buitenruimte een rol speelt. Aspecten van duurzaamheid zijn van wegen, gebouwen, groen en veiligheid. onder andere: groen- en waterpartijen op de kavel, het stapelen Er zijn mogelijkheden voor een duurzame inrichting van bedrijventerreinen door een intensiever gebruik van de ruimte. Met name bij het midden- en kleinbedrijf speelt meervoudig ruimtegebruik een rol. Meervoudig
Energie Verslag Nederland 1999
van functies zodat er ruimte bespaard wordt en de toepassing van duurzame energie, water en informatievoorzieningen. Het project kreeg in 1999 de Energy Award in de categorie Bedrijven, vanwege de betrokkenheid van bedrijven.
75
Focus ruimtegebruik betekent het combineren van bedrijven op hetzelfde vloeroppervlak door het stapelen van bedrijven of door het verzamelen van bedrijven in bedrijfsverzamelgebouwen. Verzamelgebouwen kunnen ook gezamenlijke voorzieningen bieden zoals receptie, repro en vergaderruimten. Naast ruimte om te produceren hebben bedrijven ruimte nodig voor opslag van goederen, het parkeren van (vracht)auto’s of als strategische grondvoorraad (voor toekomstige groei van het bedrijf). Hier zijn vormen van collectief ruimtegebruik mogelijk. Een factor die voor het efficiënt gebruik van ruimte op bestaande bedrijventerreinen een belangrijke rol speelt is het feit dat op bedrijventerreinen in vrijwel alle gevallen de grond in eigendom is van bedrijven. Dat bemoeilijkt de herverdeling van ruimte. Om de mogelijkheden te vergroten kunnen bedrijven en gemeenten afspraken maken over het gebruik van strategische grondvoorraad in de vorm van een intentieverklaring of erfpachtregeling. Een duurzame inrichting van bedrijventerrein kan ook vorm krijgend door nutsvoorzieningen met een hoog rendement. Voor een efficiënte energievoorziening kan een collectieve warmtekrachtinstallatie worden ingezet of duurzame bronnen worden gebruikt zoals windenergie. Door de toepassing van bijvoorbeeld membraantechnologie kan uit oppervlaktewater een goede kwaliteit industriewater worden verkregen. Ook zou een infrastructuur aangelegd kunnen worden voor de uitwisseling van energie- en materiaalstromen. Deze benadering lijkt op het eerder beschreven utility management en wordt ook zo genoemd. Denkend vanuit bedrijfsprocessen gaat het echter om samenwerking tussen individuele bedrijven op het gebied van voorzieningen voor energie en water. Denkend vanuit de inrichting van een bedrijventerrein worden deze voorzieningen als faciliteit aan alle bedrijven op een terrein aangeboden. Voorbeeld geïntegreerde nutsvoorzieningen Een voorbeeld is de duurzame en geïntegreerde water- en energie-infrastructuur op het nieuwe industrieterrein Hessenpoort in Zwolle. Er wordt een waterleiding c.q. warmtenet aangelegd, dat gekoppeld is aan ondergrondse lange termijn energieopslag. Met dit net ontvangen bedrijven industriewater en water voor de sprinklervoorziening. Daarnaast biedt het bedrijven de mogelijkheid warmte en koude uit te wisselen. Ook kan een tijdelijk overschot ondergronds worden opgeslagen.
Windmolenproblematiek opgelost door plaatsing op bedrijventerreinen? Plaatsing van windmolens op bedrijventerreinen kan een oplossing zijn voor de problemen met ruimtelijke inpassing van windenergie. Rondom de plaatsing van windmolens spelen stringente veiligheidsvoorwaarden, waardoor plaatsing niet overal mogelijk zal zijn. Open ruimten, zones bij of op bedrijventerreinen zijn wel goed te benutten voor het plaatsen van windmolens. Tegenstanders van windenergie langs bijvoorbeeld de waddenzee, zien windenergie als een industriële activiteit die thuis hoort op een bedrijventerrein. Over de inpassing in het landschap heerst verdeeldheid. Windmolens aan de rand van bedrijventerreinen markeren de scheiding met het achterland. Vanuit het achterland symboliseren ze de bedrijvigheid en de duurzame aanpak van de industrie. Anderen zien windmolens liever als vanouds langs de dijken in het polderlandschap. Volgens hen kunnen windturbines het duurzame imago van bedrijventerreinen opkrikken, maar zijn ze te mooi en te waardevol om te worden geassocieerd met lelijke industrieobjecten.
76
Het onderwerp verkeer en vervoer kan bij een duurzame inrichting van bedrijventerreinen aandacht krijgen door openbare terminals met een spoor-, water of buisaansluiting, zodat minder goederentransport over de weg nodig is. Voor verbetering van de bereikbaarheid en het beter benutten van het openbaar vervoer moet meer aandacht worden besteed aan goede alternatieven voor de auto. Dit is weer een vorm van vervoersmanagement, maar dan al doordacht vanuit de inrichting van een terrein. Commerciële voorzieningen kunnen bijdragen aan het kwaliteitsniveau van bedrijventerreinen. Het aanbieden ervan is een vorm van facility management. Facility management heeft betrekking op vormen van dienstverlening die zich richten op de bedrijfshuisvesting. Hierbij kan gedacht worden aan collectieve beveiliging, brand- en rampenbestrijding, reiniging en onderhoud van gebouwen, groen- en parkeervoorzieningen, telematicavoorzieningen en inzameling en afvoer van bedrijfsafval. Op een aantal bedrijventerreinen wordt deze dienstverlening aangeboden als onderdeel van het koop- of huurcontract. Bovenstaande beschrijving laat zien dat duurzame bedrijventerreinen ontwikkeld kunnen worden vanuit twee
Energie Verslag Nederland 1999
Duurzame bedrijventerreinen invalshoeken: één waarbij de bedrijfsprocessen centraal staan en één waarbij gekeken wordt naar inrichting van een bedrijventerrein en de aangeboden faciliteiten. Voordat aandacht besteedt wordt aan de betrokken partijen en het samenwerkingsproces, is het goed te realiseren dat bedrijventerreinen een heel verschillend karakter kunnen hebben. Onder bedrijventerreinen worden niet alleen industrieterreinen verstaan, het kan ook gaan om distributieterreinen, kantoorlocaties of gemengde bedrijventerreinen en zelfs om glastuinbouwgebieden. De ontwikkeling van duurzame bedrijventerreinen kan naast nieuwe bedrijventerreinen, ook betrekking hebben op herstructurering van bestaande, verouderde bedrijventerreinen.
Bestaande bedrijventerreinen Op een totale voorraad bedrijventerreinen in Nederland van circa 60.000 hectare is tussen de 9.000 en 11.000 hectare verouderd. Deze terreinen kennen problemen op het gebied van het onderhoud van gebouwen en openbare ruimte, milieu, bereikbaarheid en extensief ruimtegebruik. Een groot deel van de bedrijventerreinen is gelegen aan een secundaire weg. Toename van het verkeer leidt tot problemen in omliggende wijken. Op de terreinen zelf leidt toename van het auto- en vrachtverkeer tot congestie en parkeerproblemen. Het ruimtegebruik op verouderde terreinen is suboptimaal. Sommige oude bedrijventerreinen zijn zo volgebouwd dat er onvoldoende expansiemogelijkheden voor de gevestigde bedrijven zijn. Andere terreinen kampen daarentegen met niet uitgegeven bedrijfskavels en leegstaande bedrijfsgebouwen. Op één terrein kunnen beide voorkomen. De eisen in milieuvergunningen worden steeds strenger. Voor nieuwe situaties is de normstelling scherper dan voor bestaande situaties. Dit belemmert nieuwe vestiging en uitbreiding van bedrijven op terreinen met beperkte milieuruimte terwijl er in fysieke zin nog wel ruimte beschikbaar is. De aanwezigheid van bodemvervuiling levert een nog groter probleem op. Omdat de kosten van bodemsanering enorm oplopen, besluiten bedrijven veelal om een terrein in eigen bezit te houden. Dit resulteert in bedrijfsimmobiliteit en beperking van uitbreidingsmogelijkheden. Een verpauperde uitstraling, leegstaande bedrijfsgebouwen en parkeer- en opslagproblemen verminderen de presentatie en daarmee het imago van het bedrijventerrein. Een gemeente zal met een verouderd bedrijventerrein als visitekaartje meer moeite hebben om nieuwe bedrijven aan te trekken. Duidelijk is dat er een enorme opgave ligt wat betreft de herstructurering van verouderde bedrijventerreinen. Subsidies van het Rijk moeten financiële middelen opleveren. Ook wordt meer private betrokkenheid (PPS) als een kans gezien bij de herstructurering van bedrijventerreinen. De grootste kostenposten bij herstructurering van bedrijventerreinen zijn aanleg van infrastructuur ter verbetering van bereikbaarheid, bedrijfsverplaatsingen en bodemsanering.
Energie Verslag Nederland 1999
77
Focus Herstructurering wordt als overkoepelende term gebruikt voor verschillende typen projecten Term
Type project
Face lift
Een grote opknapbeurt bij fysieke veroudering van het bedrijventerrein
Revitalisering
Een forse integrale verbetering van een verouderd terrein, met behoud van bestaande economische functies
Herprofilering
Nieuwe werkfunctie als reactie op bedrijfsmatige activiteiten
Transformatie
Een bedrijventerrein wordt omgebouwd tot een multifunctionele locatie met ook
(bijv. van bedrijventerrein naar kantorenlocatie) niet-werk functies (bijv. woningbouw, voorzieningen en kantoren rond stations) Betrokken partijen bij het proces De ontwikkeling van een duurzaam bedrijventerrein is een complex proces. De complexiteit wordt niet zozeer bepaald door schaalgrootte, benodigde investeringen of doorlooptijd, maar vooral door de vele belanghebbenden die willen sturen in het proces en de noodzaak voor het creëren van draagvlak. Afhankelijk van de gekozen invalshoek (denkend vanuit bedrijfsprocessen of vanuit de inrichting van een terrein) ligt het initiatief bij een bepaalde partij. Denkend vanuit duurzame bedrijfsprocessen zijn de bedrijven zelf de belangrijkste betrokkenen. Een duurzame ontwikkeling door efficiënte inzet van energie- en materiaalstromen moet gestalte krijgen in het denken en doen van de bedrijven zelf. Bedrijvenverenigingen kunnen hierbij een belangrijke rol spelen. Het belang van bedrijven bij duurzame bedrijventerreinen ligt in het besparen van kosten en verbeteren van hun imago. Bij de duurzame inrichting van bedrijventerreinen staan de grondeigenaren centraal. Gemeenten spelen hier een belangrijke rol gezien hun taken bij het ontwerp, ontwikkeling en beheer van bedrijventerreinen en de uitvoering van daarmee samenhangende procedures op het gebied van ruimtelijke ordening en milieu. Voor provincies en gemeenten is de ontwikkeling van bedrijventerreinen van belang voor regionale ontwikkeling, zij bieden ruimte aan bedrijven en houden daarmee de werkgelegenheid op peil. Zij scheppen tegelijkertijd randvoorwaarden voor minder milieubelasting. De gemeente werkt bij de ontwikkeling samen met nutsbedrijven en projectontwikkelaars. Energie- en waterbedrijven krijgen mogelijkheden hun dienstenaanbod te vergroten. Projectontwikkelaars ontwikkelen een aantrekkelijk product. Tenslotte kunnen intermediaire organisaties, zoals de Kamers van Koophandel, werkgeversverenigingen en brancheverenigingen een belangrijke rol spelen in het proces.
Knelpunten bij de ontwikkeling De Nota Economie en Milieu geeft reeds drie knelpunten aan bij de ontwikkeling van duurzame bedrijventerreinen: afhankelijkheidsrelaties tussen bedrijven, wetgeving die gericht is op individuele bedrijven en een selectief vestigingsbeleid. Wie betaalt de pijpleiding?
Samenwerking leidt tot afhankelijkheid. In het INES-project bijvoorbeeld hebben drie bedrijven het aangedurfd een vitale voorziening als perslucht uit handen te geven. Hiervoor is vertrouwen tussen de betrokken partijen cruciaal. Dit vergt dikwijls een lange periode van kennismaking, samenwerking en communicatie alvorens bedrijven bereid zijn openheid te betrachten over individuele bedrijfsvoering en zich afhankelijk te maken.
78
Binnen het INES-project leven ideeën om de restwarmte van industrie in het Europoort/Botlek gebied te gebruiken om een nieuwe bouwlocatie van warmte te voorzien of de warmte via een pijpleiding naar het Westland te sturen om kassen te verwarmen. Deze mogelijkheden staan bij bedrijven niet zo hoog op de prioriteitenlijst, ze zijn maatschappelijk zeer verantwoord maar economisch minder. Waarom zouden raffinaderijen investeren in een pijpleiding naar het Westland? Er zijn nog meer vragen die beantwoord moeten worden. Als de uitstoot van CO2 wordt beperkt door de restwarmte via een leiding naar de tuinder te sturen, en zij hoeven niet meer te stoken, op wiens conto komt dan die besparing?
Energie Verslag Nederland 1999
Duurzame bedrijventerreinen De milieuwetgeving is gericht op individuele bedrijven. De verruimde reikwijdte van de Wet Milieubeheer biedt vergunningverlenende overheden wel de mogelijkheid in de milieuvergunning voorschriften op te nemen met betrekking tot energie- en grondstoffenbesparing, afvalpreventie en milieubelasting door mobiliteit. Deze voorschriften in de milieuvergunning kunnen individuele bedrijven stimuleren maatregelen te nemen, die binnen een Suiker Unie zoekt symbiose acceptabele tijd worden terugverdiend. De ontwikDe Coöperatieve Suiker Unie richt haar bedrijventerrein in keling van een duurzaam bedrijventerrein is een Dinteloord de komende jaren in als een thematisch schaalniveau hoger. Door samenwerking kan industrieterrein, het Agro Industrieel Complex Dinteloord, waar vaak een grotere milieuwinst worden behaald. nieuwe bedrijven in volledige symbiose met elkaar gaan Een milieuvergunning gaat echter uit van de ondernemen. De installaties van de Suiker Unie zijn gebouwd voor een piekbelasting die maar negentig dagen per jaar duurt: individuele mogelijkheden van een bedrijf. Gemeente en provincie zullen bedrijven moeten weigeren die zich willen vestigen, maar niet passen in het voorgenomen profiel van het desbetreffende terrein. Hierbij doen zich juridische en financiële problemen voor en de maatregel vereist politiek draagvlak.
de suikerbietencampagne. De energiecentrale,
En dan heeft de Nota Economie en Milieu het nog niet eens over de hoge investeringen die nodig zijn voor de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen.
van de energiecentrale en het proceswater van de Suikerunie.
waterhuishouding, de grondscheidingsinstallatie, alles staat negen maanden per jaar stil. Daarbij geeft de verwerking van suikerbieten een enorme stroom nevenproducten als zand, klei, kalk en water. Er is gezocht naar marktpartijen die daar wat mee kunnen. Er komt een keramisch bedrijf, dat van de klei een nieuw soort baksteen gaat bakken. Zij gaan ook gebruik maken Er komt een groente- en kruidendrogerij, die de restwarmte gaat benutten. Er komt een grondbedrijf, zodat de grondscheidingsinstallatie het hele jaar kan blijven draaien. De belangstelling is groot en de Suikerunie moet al geïnteresseerde bedrijven afwijzen omdat ze niet in de doelstellingen passen.
Oplossingsrichtingen De gemeente Apeldoorn heeft voor het nieuwe bedrijventerrein ‘Ecofactorij’ onderkend dat de ambities verder gaan dan binnen de werking van wettelijke kaders als het bestemmingsplan, milieuvergunningen en bouwbesluit mogelijk is. De gemeente heeft een ‘milieupuntensysteem’ opgesteld waaraan individuele bedrijven worden getoetst. Dit systeem gaat uit van een basispakket volgens de wettelijke kaders en een vestigingspakket waarin de voorwaarden staan waaraan een bedrijf moet voldoen om zich te kunnen vestigen. Daarnaast kent het milieupuntensysteem een pluspakket: aanvullende voorwaarden waarmee bedrijven een bonus op de grondkosten kunnen verdienen, aangezien deze maatregelen hoge investeringen tot gevolg hebben. Bij de ontwikkeling van bedrijventerreinen doet de gemeente meestal de grondontwikkeling en de bijbehorende grondexploitatie. Vanuit de grondexploitatie moeten kosten voor maatregelen in de inrichting van het terrein worden gedekt. De hoeveelheid vrijkomende grond bij herstructurering bepaalt samen met de marktpotentie van Voorbeeld Publiek Private Samenwerking de locatie de opbrengsten van een gemeente. Daarmee worden niet alle Een voorbeeld van de toepassing van een PPS-constructie is te vormen van waardevermeerdering in het vinden bij bedrijventerrein De Rietvelden in Den Bosch. Dit bedrijventerrein is aangelegd in de jaren vijftig, 159 hectare groot en project betrokken: kostenbesparingen bij wordt ontsloten door water (Dieze en Maas), spoor en Rijksweg A59. bedrijven bijvoorbeeld of een hoger Gevestigde bedrijven zijn onder meer de brouwerij en rendement op onroerend goed voor distributieactiviteiten van Heineken, de Bossche Container Terminal eigenaren. Het weglekken van waarde(BCT), logistieke dienstverleners, enkele producenten van vermeerdering van herstructureringsbouwmaterialen en recycling bedrijven. De bedrijven en gemeente projecten kan in meerdere of mindere hebben gezamenlijk plannen gemaakt om het verouderde terrein te mate worden voorkomen door Publiek herstructureren en tegelijk de logistieke en transportfunctie via rail en Private Samenwerking. De bedoeling is water te versterken door de bouw van een terminal voor de kosten, die vooral in het publieke containeroverslag. Bedrijven die in hun bedrijfsvoering profiteren van domein liggen, meer te koppelen aan het project zijn bereid een aandeel te nemen in de op te richten herstructureringsmaatschappij. opbrengsten in het private domein.
Energie Verslag Nederland 1999
79
Focus Terreinwinst voor economie en milieu In deze focus is een beeld geschetst van de ontwikkeling van duurzame bedrijventerreinen: denkend vanuit de bedrijfsprocessen én vanuit de inrichting van een terrein. Hoewel samenwerking soms zo voor de hand ligt, gaan er in de praktijk jaren overheen voordat dit soort projecten tot stand komt. Daarbij speelt een rol dat veel bedrijven eenvoudig niet weten welke voordelen er te behalen zijn. Het Ministerie van EZ heeft daarom een brochure laten maken met praktijkervaringen met de ontwikkeling van duurzame bedrijventerreinen: ‘Terreinwinst voor economie en milieu’. Deze brochure brengt 16 voorbeelden van duurzame bedrijventerreinen voor het voetlicht. Een aantal daarvan zijn ook in deze focus genoemd. In de komende jaren zullen er ongetwijfeld meer voorbeelden volgen.
80
Energie Verslag Nederland 1999
ENERGIE UIT AFVAL EN BIOMASSA Dit hoofdstuk zal ingaan op de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van afval en biomassa van afgelopen jaar. Na een aantal jaren onderzoek komt er in 1999 daadwerkelijk het een en ander van de grond, zoals afspraken over de maximalisatie van energiewinning uit afval. Daarnaast wordt er hard gewerkt aan nieuwe wet en regelgeving rondom biomassaprojecten. Verder de oplevering van de eerste projecten, de start met energieteeltproeven en HTU-olie uit biomassa. Al deze onderwerpen komen in dit hoofdstuk aan bod.
De achtergrond van biomassa De Nederlandse overheid heeft als doel gesteld om in 2010 5% en in 2020 10% van de energievoorziening in Nederland uit duurzame bronnen te halen. Bij de uitwerking van deze doelstelling in de nota Duurzame Energie in Opmars veronderstelde Economische Zaken dat een belangrijk deel van deze doelstelling uit biomassa en afval zou komen. Van de 10% in 2020 zou 4,4 uit deze twee stromen afkomstig moeten zijn. Aangezien er in 1997 nog vrijwel geen energie uit biomassa stromen en weinig energie uit afval werd gehaald (0,5%) was deze doelstelling een belangrijke stimulans voor veel biomassa projecten. Op beleidsgebied leverde deze aandacht echter een aantal problemen op, zoals: ! Hoe duurzaam is afvalverwerking en sommige soorten biomassa? ! Zijn er voor sommige stromen geen betere toepassingen? ! Welke eisen moeten worden gesteld aan de technologie, voor wat betreft emissies en vergunningen? ! Hoeveel biomassa is er eigenlijk beschikbaar in Nederland en hoeveel energie kunnen we daar uit halen? In 1999 komt het Protocol Monitoring Duurzame Energie uit. Hierin definieert Novem hernieuwbare energiebronnen als bronnen waarbij hernieuwbare energiedragers met een conversietechnologie kunnen worden omgezet in secundaire energiedragers als elektriciteit, warmte en/of brandstof. Onder de hernieuwbare energiedragers vallen alleen afvalstromen van natuurlijke oorsprong. Dit zijn bijvoorbeeld GFT, houtafval, maar ook afval uit de voedingsmiddelenindustrie en mest. Met de afvalverwerkers heeft de overheid vervolgens een convenant gesloten waarin is opgenomen dat de energieopwekking uit afval in 2003 33% hoger zal liggen dan in 1997. In ruil voor een efficiëntere bedrijfsvoering krijgt de afvalsector voor 50% van de geleverde energie de gebruikelijke bijdrage voor de opwekking van duurzame energie uit de REB-gelden. Deze 50% is gelijk aan het organisch (GFT) gehalte van het gemiddelde geproduceerde afval in Nederland. Hierbij is het nadrukkelijk niet de bedoeling zoveel mogelijk afval te produceren om maar energie op te kunnen wekken. Altijd moet ook worden nagegaan of er niet mogelijkheden voor hergebruik aanwezig zijn.
Wat is (duurzame) biomassa? Duurzaam betekent: het benutten van een bron zonder dat dit resulteert in schade aan de omgeving zonder de bron uit te putten. Zo kan bijvoorbeeld uit een bos een zekere hoeveelheid hout worden gehaald zonder dat het bos schade oploopt, mits die hoeveelheid niet groter is dan de jaarlijkse aangroei en de verstoring beperkt blijft. Zo valt ook de inzet van restanten uit de bosbouw en reststromen uit de landbouw onder duurzame biomassa. Verder valt nog te denken aan sloophout als biomassa bron. Maar is het slib uit de waterzuiveringsinstallaties of mest ook duurzaam te noemen? Dit soort vragen speelt een rol als we willen weten welk aandeel biomassa kan hebben binnen het halen van de 10% duurzame energie doelstelling. In een studie door een consortium van TNO/CE/LEI is een indeling in 5 categorieën biomassa en afval gemaakt.
Energie Verslag Nederland 1999
81
Focus Beschikbaarheid van biomassa en afval Nat (Mton) Biomassa teelt
Potentieel (PJ)
Huidig gebruik (PJ)
0,003
0
0
Biomassa bijproducten
80
18
3
Biomassa afvalstromen
22
58
6
Restafval
17
45
39
Import
?
0-200*
0
* De grote spreiding ontstaat door het hoge aantal factoren dat het potentieel beïnvloedt
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de biomassa in Nederland voornamelijk uit rest- en afvalstromen bestaat. Biomassa, voornamelijk geteeld voor energieopwekking is in Nederland niet voorhanden. De eerste proeven vinden op dit moment plaats. De tweede stroom betreft de bijproducten uit de land- en bosbouw. Zo blijft er bij het oogsten van maïs een behoorlijke hoeveelheid blad en stengel over die mogelijk als brandstof kan dienen. Deze stromen hebben vaak al een bestemming (bijvoorbeeld veevoer) waardoor een dubbele vraag ontstaat wat de daadwerkelijk inzetbaarheid voor energieopwekking reduceert. De derde stroom bestaat uit biomassa afvalstromen. Dit zijn stromen waar de eigenaar vanaf wil of moet. Voorbeelden zijn sloophout en reststromen uit de voedingsmiddelenindustrie. Ook deze hebben vele andere toepassingen (spaanplaatproductie, diervoer) en energiewinning zal altijd moeten worden gewogen tegen het alternatief gebruik. Voor de vierde stroom, restafval, bestaat preventiebeleid. Een andere optie; het maximaliseren van de energiewinning uit het brandbare deel van deze stroom, is in conflict met de preventiegedachte. De categorie import behelst geteelde biomassa maar ook bijvoorbeeld stro uit overschotsgebieden in naburige landen. Juist deze import- en exportstromen maken het potentieel erg onzeker. Zo is transport van biomassa over lange afstanden niet wenselijk, maar geldt voor veel installaties in Brabant, Limburg en Overijssel dat het buitenland erg dichtbij ligt. Dus ook als hout alleen in de nabije omgeving wordt gezocht kan er nog veel import plaatsvinden.
Beleidsthema’s Op beleidsgebied spelen er in 1999 drie thema’s. Allereerst is er door het ministerie van VROM aan nieuwe vergunning en emissierichtlijnen voor biomassaprojecten gewerkt. De nieuwe aanpak moet de bestaande regelingen voor biomassaprojecten gaan vervangen. VROM heeft voor een internetdiscussie gekozen om uit te zoeken wat er in de sector leeft. Via een aantal stellingen die becommentarieerd konden worden op internet is een overzicht verkregen van de discussies en behoeften in het veld. Hieruit bleek vooral een behoefte aan duidelijkheid en een vervanging van de lappendeken aan regels die Nederland nu nog kent. Dit leidt er tot op heden toe dat het bij veel projecten onduidelijk is welke vergunningen bij welk bevoegd gezag aangevraagd dienen te worden. De scheiding van verantwoordelijkheden tussen gemeenten, provincies en rijk is lang niet altijd even goed geregeld. Het tweede thema betreft het storten van afval. Om dit tot het minimum te beperken komt er in 2000 een verbod op het storten van brandbaar afval. Probleem blijft echter voorlopig dat niemand precies weet wat het onderscheid is tussen brandbaar en niet brandbaar afval. Wel dwingt de maatregel de afvalsector om andere oplossingen te zoeken voor recycling en verbranding van brandbare afvalstoffen. Hergebruik wordt gestimuleerd onder andere door een krappe planning van de afvalverbrandingscapaciteit. Een derde onderwerp van discussie in 1999 is de bijstook van biomassa in kolencentrales. In de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid beschrijft VROM alle in Nederland te nemen maatregelen om tot een reductie van broeikasgassen te komen. Het terugbrengen van de broeikasgasemissies bij de kolencentrales tot een gelijk niveau als gascentrales heeft een belangrijke plaats in het beleid. De
82
Energie Verslag Nederland 1999
Energie uit afval en biomassa verwachting van VROM is dat door biomassa bij een kolencentrale mee of bij te stoken de doelstelling bereikbaar is, immers biomassa levert per saldo geen emissie op van CO2. Dit heeft in 1999 het onderzoek naar grootschalige bijstook geïntensiveerd.
Emissie-eisen Het VROM-voorstel voor een nieuw emissieregime voor alle verbrandingsinstallaties sluit aan op de 3 Europese regels met uitzondering van NOx. De Europese eis van 200 tot 350 mg NOx/m is gezien de eisen van het NMP te hoog. Volgens het voorstel moeten de nieuwe eisen in 2000 in werking treden. In de voorgestelde nieuwe normen voor vuile biomassa zijn de eisen voor NOx, SO2 en stof identiek. Vuile biomassa krijgt een aanvullende eis voor zware metalen, dioxines, HCl, HF, VOS (vluchtige organische stoffen) en CO. Dezelfde emissie-eisen gelden ook voor bijstook, met uitzondering van kwik (Hg). Hierbij wordt meestal de ‘mixing-rule’ toegepast, hetgeen inhoudt dat de emissie-eisen een combinatie zijn van de eisen voor kolen en voor biomassa, evenredig naar inzet van de brandstof. De norm voor NOx wordt afhankelijk gesteld van het rendement van de installatie. Hoe hoger het 3 rendement hoe meer NOx per m rookgas wordt geaccepteerd. 3
Concept nieuwe emissie-eisen VROM voor stand-alone installaties [mg/m ] Vuile
Schone
stromen
stromen
70-133*
70-133*
SO2
50
100
CO
50
-
HCl HF
NOx
Stof
Totaal zware
Vuile
Schone
stromen
stromen
0,5
-
10
-
metalen
10
10
Cd +Ti
0,05
-
Dioxines
Hg
0,05
-
VOS
1
-
0,1**
-
10
-
* rendementsafhankelijk ** ng TEQ/m3
De eisen lokte een felle discussie uit. Vooral de NOx-norm zal volgens het platform bio-energie tot een onevenredige stijging van de kosten voor kleinschalige energieopwekking uit biomassa leiden. Deze zouden tot 50% kunnen stijgen, hetgeen de doodsteek zou betekenen voor allerlei lokale initiatieven. Ook rijst de vraag wat het effect van strenge regels is op een internationaal functionerende markt. Het kan niet de bedoeling zijn dat Nederland in de toekomst Duitse stroom importeert die met Nederlandse biomassa onder een soepeler emissieregime is opgewekt. Door de felle reactie is het in 1999 nog niet tot een definitieve emissie-eis gekomen. Hierover zal in het jaar 2000 worden besloten.
Gescheiden inzameling van GFT In 1999 is een discussie over de duurzaamheid van GFT verwerking gevoerd. De discussie is ontstaan naar aanleiding van het Groningse voornemen om in de binnenstad te stoppen met GFT gescheiden in te zamelen. De stad Groningen wil het huishoudelijk afval achteraf in een nieuwe fabriek scheiden in zo veel mogelijk bruikbare fracties en het vrijgekomen GFT daarna vergisten tot biogas. De laatste stap bestaat uit het verbranden van het geproduceerde biogas. De drie stappen vormen samen het SVV-concept (scheiden-vergisten-verbranden). De nieuwe fabriek scheidt het huishoudelijk afval in papier en kunststof (15%), metaal (3%) en 40% brandbaar materiaal. De resterende natte fractie (42%) bevat nog 10% zand en 25% glas en steen. Uiteindelijk gaat van het uitgangsmateriaal 27% naar de vergistingsinstallatie. Micro-organismen breken 70% van het materiaal af waarbij biogas ontstaat. Aangezien deze stroom erg nat is ontstaat hier ook een flinke hoeveelheid water. Het biogas gaat naar een warmtekrachtinstallatie van 2,5 MW, de warmte en 33% van de elektriciteit gaat de fabriek zelf gebruiken. Van de oorspronkelijke 100% blijft er 8% digestaat over.
Energie Verslag Nederland 1999
83
Focus 15% papier & kunststof 3% metaal 40% brandbaar materiaal 4,2% zand 10,5% glas & steen 4% biogas, 15% water 100% afval
85% 82 %
42%
37,8%
27,3% NOF
Digestaat 8,2%
Flowchart van het SVV-concept in Groningen (NOF staat voor Natte Organische Fractie)
De gemeente Groningen heeft vier bezwaren tegen het gescheiden inzamelen van GFT in oude binnensteden aangevoerd: ! Het is arbeidsintensief. ! Het is duur. ! Het levert een slechte kwaliteit GFT op. ! Het levert weinig materiaal op. Voorstanders van de Groningse aanpak zijn van mening dat nieuwe en verbeterde technieken de bovengenoemde bezwaren wegnemen en dat het milieurendement hoger ligt in vergelijking met de oude aanpak. Eerdere pogingen om dit probleem in binnensteden en hoogbouwwijken op te lossen via ondergronds inzamelen, hogere ophaalfrequenties of ‘s avonds een wagen in de straat hebben niet gewerkt. De nieuwe fabriek biedt mogelijk een oplossing voor deze problemen. Tegenstanders wijzen naar steden die wel succesvol GFT in de binnenstad inzamelen en op het slecht te verwerken digestaat dat achterblijft.
Onderzoek CE en RIVM Bevindingen van het Centrum voor Energiebesparing en Schone Technologie (CE) ondersteunen de laatste drie Groningse bezwaren. Volgens deze bevindingen is milieurendement van gescheiden inzameling discutabel. Het CE denkt dat gescheiden inzameling haar langste tijd heeft gehad. Over 10 jaar zal verbranden de norm zijn. Dit komt doordat het achteraf scheiden verbetert en het belang van organisch afval in de energieopwekking ook toeneemt. Echter, het RIVM levert een belangrijk argument tegen het SVV-concept. De afzet van het resterende digestaat vormt een probleem vanwege het gehalte aan zware metalen. Verschillende experimenten in de jaren tachtig waarbij een vergelijkbare fractie is afgescheiden en vergist lieten zien dat in alle gevallen het gehalte aan zware metalen in de compost boven de normen lag. Dit was een belangrijke reden om bij het gescheiden inzamelen de aandacht te verleggen naar de gescheiden inzameling vooraf en af te zien van het gescheiden inzamelen achteraf.
Sinds de jaren tachtig daalde het aandeel zware metalen in sommige producten maar dat geldt zeker niet voor de hele linie. Dit houdt in dat het SVV-concept waarschijnlijk resulteert in een restproduct waarvoor weinig afzetmogelijkheden bestaan. Over het duurzaamheidgehalte van digestaat als afdeklaag bij een stort is nog discussie gaande. Zeker gezien het aantal afnemende stortplaatsen in de toekomst. De beheerder van de installatie in Groningen, meent dat het restproduct toepassingsmogelijkheden heeft als bouwstof in de wegenbouw of als brandstof voor een elektriciteitscentrale.
84
Energie Verslag Nederland 1999
Energie uit afval en biomassa Zware metalen in huisvuil, digestaat en GFT en de norm voor schone compost [mg/kg droge stof] Element
Huisvuil
Restfracties
GFT
Norm
Zink
645,0
609
174,0
200
Koper
152,0
212
39,0
60
Nikkel
26,0
85
11,0
20
Cadmium
1,9
2
0,5
1
Chroom
62,0
80
21,0
50
Ook het Afval Overleg Orgaan heeft problemen met het Groningse plan. Het vindt het plan strijdig met de Wet Milieubeheer waarin de plicht tot afvalscheiding is vastgelegd. Het Afval Overleg Orgaan kan op drie gronden een gemeente een ontheffing geven: ! Wanneer GFT-inzameling onevenredig duur is. ! Op grond van milieuhygiënische bezwaren. ! Bij ernstig vervuild GFT-afval. Een hoger milieurendement via het SVV-concept valt buiten de wettelijke gronden om het verplicht ophalen van GFT te staken. Volgens minister Pronk van VROM brengt het Groningse plan het draagvlak voor gescheiden afvalinzameling in gevaar. Tevens vindt de minister dat de grote steden zich moeten blijven inspannen voor een adequaat inzamelingssysteem. Daarnaast vreest hij dat van het plan een precedentwerking uit zal gaan. Groningen meent dat gescheiden inzameling niet volledig van de baan is maar dat men de ogen niet moet sluiten voor de problemen in de binnenstad. Het milieubeleid gaat niet om instrumenten maar om resultaten. De voorkeur gaat uit naar goed gescheiden GFT wat schone compost oplevert. Maar als het SVV-concept in een beter milieuresultaat resulteert voor vuil GFT dan heeft dat de voorkeur.
Afvalkorrels Jaarlijks produceert Nederland zo’n 600 kton plastic verpakkingsafval. Schoon plasticafval heeft vele hergebruikmogelijkheden behalve verpakkingsmateriaal voor voedsel. Visueel schoon plastic in huishoudelijk afval bevat in werkelijkheid echter nog te veel verontreinigingen om het betaalbaar op te werken naar de kwaliteit van de originele grondstof. Ook speelt de mix van verschillende plastics in het afval een vervelende rol. Een nieuwe verwerkingsmethode moest volgens de Vereniging Milieubeheer Kunststofverpakkingen (VMK) aansluiten op de bestaande infrastructuur en het zou zonder een nieuw te bouwen installatie moeten werken. De kunststofindustrie, samen met DSM, heeft een techniek ontwikkeld die het plastic uit het huisvuil haalt. Deze techniek resulteert in een plasticafvalkorrel die een verbrandingswaarde heeft vergelijkbaar met die van kolen. Het voordeel van deze techniek is dat het rendement van verbranding nu 45% bedraagt ter vergelijking met de 22% bij het direct verbranden. In het convenant Verpakkingen II staat dat in 2001 het hergebruikpercentage van verpakkingsafval ten minste 35% moet bedragen. De nieuwe techniek komt de verpakkingsindustrie zodoende goed
Energie Verslag Nederland 1999
85
Focus uit. Wel zal de plastickorrel bij kolencentrales zware concurrentie ondervinden van biomassa en zuiveringsslib. De eigenaren van zuiveringsslib leggen geld toe op het verbranden van hun product in centrales en biomassa krijgt aftrek van de REB. In 1999 begon de PNEM/MEGA Groep (PMG) met de bouw van een brandstofkorrelfabriek uit bedrijfsafval. Doordat er in Limburg geen afvalverbrandingsinstallatie bij mag komen verdwijnt nu een hoop brandbaar afval naar andere provincies of beland het op stortplaatsen. PMG wil in de eerste plaats de pellets in de eigen centrales gaan bijstoken en als tweede in de cementovens van de ENCI. Echter, de cementfabriek van de ENCI gaat jaarlijks 20 Kton ingedroogd zuiveringslib afnemen om als brandstof te gebruiken. De hiervoor opgerichte firma Biomil gaat de ingedroogde slibkorrels vermalen tot poeder. Het slib uit rioolwaterzuiveringen bevat echter veel zwavel, strikstof en heeft hoge concentraties zware metalen. Volgens de ENCI blijkt na drie jaar lang metingen doen dat de uitstoot niet hoger ligt dan nu.
Mest Volgens de stichting Duurzame Energieproductie Pluimveehouderij (DEP) kan in Moerdijk een warmtekrachtinstallatie 26 MW e produceren uit pluimveemest. Dit blijkt zowel technisch als economisch haalbaar. De 630 bij de stichting aangesloten pluimveehouders kunnen de jaarlijks benodigde 300 Kton mest leveren, ongeveer eenderde van de totale hoeveelheid mest die jaarlijks vrijkomt. De verwerking van de mest in zo’n centrale zal vijf gulden per ton meer gaan kosten. De aangesloten pluimveehouders zien in het plan een mogelijkheid tot structurele afzet van hun mest, om zo een inkrimping van de pluimveestapel te voorkomen. Naast het initiatief van DEP gaat de kolencentrale op de Maasvlakte een proef nemen met het bijstoken van pluimveemest ter vervanging van een deel van de poederkool. Als de proeven slagen kan de centrale jaarlijks 30 à 40 kton kippenmest bijstoken. Natuur en Milieu is niet gelukkig met beide plannen. Ze vindt dat de overheid de gelden die ze via subsidies belastingvoordelen en dergelijke in de centrale stopt beter kan gebruiken voor inkrimping van de pluimveestapel. Ook De Kleine Aarde vindt verbranding van pluimveemest geen duurzame optie. Zij is van mening dat dierlijke mest in principe terug naar het land moet, de kringloop in. Een mestverwerkingsmethode voor natte mest is vergisting. Met deze technologie wordt biogas geproduceerd, een duurzame energiebron. Het potentieel van deze biomassastroom is groot maar er zijn nog een aantal hindernissen te nemen. De tot nu toe ontwikkelde systemen kosten de eigenaar van de natte mest geld. Het nieuwe in Amerika ontwikkelde ASBR-proces (Anaerobic Sequencing Batch Reactor) lijkt wel geld op te leveren. Naast het financiële aspect zijn er een aantal juridische en praktische problemen waarvoor en oplossing gevonden moet worden. Om de kansen van mestvergisting te vergroten loopt er onderzoek naar de mogelijkheden om de nutriënten vrij te maken als meststof, deze vertegenwoordigen namelijk een hogere waarde dan de opgewekte energie.
HTU-installatie Het Hydro Thermal Upgrading (HTU-proces) zet biomassa onder hoge druk (160 bar) en temperatuur (300 °C) om in een stookolieachtige substantie, ‘biocude’ genoemd. Na chemische modificatie blijkt de olie ook bruikbaar als auto- en vliegtuigbrandstof. Het HTU-proces is met name geschikt voor natte biomassa stromen. Het is nog steeds niet bekend hoe de HTU-reactie precies verloopt. Voorwaarde voor succes blijkt de aanwezigheid van water en zuurstof in het uitgangsmateriaal, kunststoffen ontleden bijvoorbeeld niet en droog hout erg moeilijk.’ Het HTU-proces heeft 15% van de energie die in de biomassa zit nodig om de overige 85% om te zetten in biocrude. Het huidige systeem is gebaseerd op een door Shell ontwikkelde technologie. Door dalende olieprijzen is de technologie niet verder ontwikkeld. De nieuwe belangstelling komt voort uit de behoefte aan schone energiebronnen. Begin oktober is een proefinstallatie bij TNO in Apeldoorn geopend met als doel betrouwbare ontwerpregels voor grotere installaties op te stellen. Het HTU-proces kan op prijs concurreren met andere
86
Energie Verslag Nederland 1999
Energie uit afval en biomassa duurzame technologieën maar nog niet met aardolie. Concurrentie kan pas bij een aardolieprijs stabiel rond de 40 gulden per vat. Bij de opening memoreerde minister Jorritsma de oudejaarsconference van Wim Kan uit 1973: “Je hebt niks aan sinasappels zolang je auto niet op jus d’orange loopt.” Nu blijkt het maken van brandstof uit sinasappelen realiteit.
Biokorrel Het idee voor korrels uit biomassa stamt uit Twente waar men zo’n vijf jaar geleden op de gedachte kwam om met biomassa-restproducten een biobrandstof te produceren. Om dit idee te verwezenlijken is drie jaar geleden de firma BioMass Nederland opgericht. Bij wijze van experiment is begin 1997 tien ton biokorrels bij de kolencentrale op de Maasvlakte succesvol bijgestookt. Mede hierdoor besloot BioMass Nederland tot de bouw van een fabriek met een capaciteit van 100 kton die begin 1998 klaar kwam. De biokorrel bestaat uit drie reststromen; ontinktingsresidu (60%), zuiveringscompost en hout. Vanwege de bereikbaarheid van de Maasvlakte via water, ging de voorkeur daarom uit naar deze locatie, te meer zo de aanvoer van materiaal te kunnen garanderen. Ondanks het probleemloze bijstoken ziet de toekomst van de biokorrelproductie er onzeker uit. De installatie draait nog steeds op een gedoogvergunning, de definitieve vergunning zal in afwachting van het milieurapport in de loop van 2000 gereed komen. Op de middellange termijn vormt vooral de stijgende prijs van biomassa door onvoldoende aanbod een probleem voor het voortbestaan van BioMass.
Hout gestookte biomassa centrales In oktober 1999 begon PNEM/MEGA met het opstarten van de 25 MW e biomassacentrale in Cuijk. Aangezien de centrale ieder jaar 250 kton schoon hout nodig heeft zoeken de eigenaren continu naar nieuwe bronnen. Voordat het biomassa stoken begint verwarmen gasbranders het zandbed. Op het moment dat het zand een temperatuur heeft van 500 °C komen de houtsnippers er bij en nemen die de verbranding over. Het proces is pas economisch interessant als het bedrijf voor ‘groene warmte’ de REB terug krijgt. Door de hoge prijs van de brandstof, hout, gaat de prijs van de geproduceerde warmte ook omhoog. Veel bedrijven in de buurt vinden die prijs voor warmte te hoog. In navolging van het bovengenoemde project willen ENECO en Houtbank samen een oudhoutcentrale bouwen die warmte en stroom levert. De centrale zou een vermogen van 25 MW moeten krijgen De Houtbank geeft sturing aan 60% van de oud houtmarkt in Nederland en kan zo een continue stroom biobrandstof garanderen. Eind 2000 wil het consortium duidelijkheid over de economisch haalbaarheid van de biomassacentrale hebben.
Energieteelt Eind april 1999 hebben vertegenwoordigers van bedrijfsleven, energiesector, milieubeweging en de overheid de intentie uitgesproken om een energieplantage van 200 hectare aan te leggen in Flevoland. Het gaat om een demonstratieproject om kennis op te doen over de benutting van snelgroeiend hakhout voor energieopwekking. Na een jaar of drie kan het bos jaarlijks 1,5 tot 2,0 kton droge stof leveren. De opbrengst van het productiebos gaat naar de biomassa-warmtekrachtcentrale in Lelystad. NUON, eigenaar van de centrale, garandeert een jaarlijkse afname van 1,5 kton, vrijwel de volledige jaarlijkse oogst. Door voor de resterende oogst andere toepassingen te vinden kan de waarde van de oogst nog toe nemen. De warmtekrachtcentrale produceert ‘groene stroom’ en de restwarmte of de afgetapte warmte gaat naar het stadsverwarmingnet van Lelystad. De centrale kan 1,3 MW e en 6,5 MW th leveren en heeft jaarlijks 15 Kton droge stof biomassa nodig. Het productiebos levert 10% van deze hoeveelheid. Bij maximale warmtelevering bedraagt het totale rendement 85%. In de zomer, bij een lage warmtevraag, daalt het rendement. Op jaarbasis zal het rendement gemiddeld rond 67% liggen.
Energie Verslag Nederland 1999
87
Focus De teelt van kortcyclische energiegewassen op licht verontreinigde baggerspecie is een kansrijke optie om zowel de rentabiliteit van biomassa te verhogen als kostbare stort van slib te voorkomen. Een onderzoek naar de mogelijkheden hiervan richt zich vooral op ziektes en onkruid. Energieteelt werkt bevorderend op de biologische reiniging van PAK’s en minerale oliën in het slib. Zowel grondbacteriën als wortels hebben zuurstof nodig. De één voor de biologische afbraak de ander voor de groei. De wortels zorgen voor een goede beluchting, waardoor de bacteriën de verontreiniging beter kunnen aanpakken. De productie van biomassa op slib doet de kosten afnemen van 225 gulden tot 105 gulden per ton droge stof.
88
Energie Verslag Nederland 1999
UITVOERINGSNOTA KLIMAATBELEID Deel 1: Binnenlandse maatregelen Op 9 juni presenteert de minister Pronk van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid, deel 1. Dit eerste deel van de Uitvoeringsnota geeft aan met welk beleid het kabinet het binnenlandse aandeel van de reductieverplichting voor broeikasgassen, zoals die voortvloeit uit het Kyoto Protocol, wil gaan realiseren. Het tweede deel van de nota, dat ingaat op het buitenlandse aandeel, komt in 2000 uit. De verdeling tussen binnen- en buitenland vloeit voort uit het regeerakkoord. Dat bevat de politieke afspraak dat de helft van de te bereiken reductie binnen Nederland zal worden bereikt, de andere helft in het buitenland.
Klimaatverdrag van de Verenigde Naties Het Kyoto Protocol vloeit voort uit het Klimaatverdrag van de Verenigde Naties. Dit verdrag kwam in het begin van de jaren negentig tot stand als reactie op toenemende internationale zorgen over de risico’s van klimaatverandering. Het uiteindelijke doel van dat verdrag is: Het stabiliseren van concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer op een niveau waarop gevaarlijke verstoring van het klimaatsysteem ten gevolge van menselijk handelen wordt voorkomen. Het verdrag is inmiddels geratificeerd door 177 landen (waaronder Nederland, de Verenigde Staten en Japan maar ook ontwikkelingslanden als China, India en Brazilië). Het verdrag kent voor het jaar 2000 de doelstelling, dat de Annex-1 landen (OESO-landen, Oost-Europa en de EU) gezamenlijk hun emissies van broeikasgassen terugbrengen tot het niveau van 1990. Dat deze doelstelling niet voldoende is om het uiteindelijke doel van het Klimaatverdrag te realiseren is evident. Het besef dat verdere stappen nodig zijn leidde op 10 december 1997 tot het Kyoto Protocol.
Kyoto Protocol Het Kyoto Protocol bepaalt dat de meest ontwikkelde landen hun emissies van de zes broeikasgassen - CO2, CH4, N2O en de fluorverbindingen HFK, PFK en SF6 - in de periode 2008-2012 met gemiddeld ruim 5% ten opzichte van het niveau van 1990 respectievelijk 1995 moeten reduceren. Dit is de eerste keer, dat een concrete en verplichtende taakstelling voor klimaatbeleid internationaal is geaccordeerd. Voor de ontwikkelingslanden zijn geen verplichtingen opgenomen in het protocol. De doelstellingen voor de geïndustrialiseerde landen lopen uiteen. Voor de EU is dit -8%, voor de Verenigde Staten -7% en voor Japen -6%. Voor het voldoen aan de verplichtingen kan gebruik worden gemaakt van zogenaamde ‘flexibele instrumenten’. Dit houdt in dat landen projecten in andere landen realiseren, waarbij ze de bereikte reducties kunnen gebruiken om aan de eigen verplichting te voldoen. 84 landen (waaronder alle Annex-1 landen behalve Hongarije en IJsland), hebben het protocol inmiddels ondertekend.
Verplichting voor Nederland In maart 1998 concludeerde de Europese Raad dat de in Kyoto gemaakte afspraken een belangrijk eerste stap vormden in de strijd tegen klimaatverandering. De voor de EU afgesproken emissiereductie van 8% is onder de lidstaten verdeeld, daarbij voortbordurend op de al voor Kyoto bestaande differentiatie van landendoelstellingen. Voor Nederland betekent dat een reductie van 6% ten opzichte van 1990/1995. De afspraken binnen de EU staan in de volgende tabel:
Energie Verslag Nederland 1999
89
Focus Verplichtingen van de EU-lidstaten in% ten opzichte van het referentieniveau 1990/1995 Lidstaten
Verplichting Lidstaten
Verplichting Lidstaten
Verplichting
België
-7,5
Griekenland
+25
Oostenrijk
-13
Denemarken
-21
Ierland
+13
Portugal
+27
Duitsland
-21
Italië
-6,5
Spanje
+15
Finland
0
Luxemburg
-28
Verenigd Koninkrijk
-12,5
Frankrijk
0
Nederland
-6
Zweden
+4
Bij de lastenverdeling is rekening gehouden met verschillen tussen lidstaten ten aanzien van draagkracht, kosten, economische structuren en andere nationale omstandigheden. Zo kan Duitsland relatief ver terug, door de recessie in het voormalige Oost-Duitsland begin jaren ‘90. Griekenland en Portugal mogen als de relatief armere landen nog beduidend groeien. Aan de Nederlandse reductie van 6% is in het regeerakkoord een aantal voorwaarden verbonden: ! Ratificatie van het klimaatverdrag door de VS en Japan. ! Daadwerkelijk implementatie van maatregelen op Europees niveau voor de bevordering van duurzame energie, energiebesparing, warmtekrachtkoppeling en het treffen van maatregelen in de verkeer- en vervoersfeer, de afvalsector, de industrie en de landbouw. ! Invoering van een Europese energieheffing voor grootverbruikers uiterlijk in 2002. ! Voldoende ruimte voor de inzet van flexibele instrumenten.
Vertaling van de –6% naar de beleidsopgave Het huidige beleid moet worden geïntensiveerd om de emissies in de eerste budgetperiode terug te brengen tot 6% onder het niveau van 1990/1995. De referentie voor de reductiedoelstelling is de optelsom van de emissies van CO2, CH4 en N2O in 1990 en die van HFK’s, PFK’s en SF6 in 1995. Het effect dat de zes gassen op het broeikaseffect hebben verschilt. De emissies worden daarom uitgedrukt in Mton CO2-equivalenten. De emissies van de andere gassen worden zo uitgedrukt in een hoeveelheid CO2 die een vergelijkbaar broeikaseffect heeft. Deze referentie komt op een totaal van 219 Mton CO2-equivalenten broeikasgasemissie. Een reductie van 6% betekent een doelstelling van gemiddeld 206 Mton per jaar in de budgetperiode. Emissie bij ongewijzigd beleid
Mton CO2-eq. 260
250
Binnenlandse reductie
240
230
Buitenlandse reductie
220
210
Kyoto doelstelling 200 1990
90
1995
2000
2005
2010
Energie Verslag Nederland 1999
Uitvoeringsnota Klimaatbeleid De benodigde intensivering is bepaald aan de hand van een scenario voor de economische ontwikkeling van Nederland, dat is opgesteld door het CPB. Dit scenario, Global Competition (GC), wordt gekenmerkt door een relatief hoge economische groei (3,3% per jaar over de periode 19952010). Een hoge economische groei leidt in het algemeen tot een hogere emissie en daarmee een grotere beleidsopgave voor reductie van broeikasgassen. De geprognosticeerde emissie in het GCscenario bedraagt 256 Mton CO2-equivalenten. Vergeleken met het doel van 206 Mton komt de beleidsopgave daarmee op 50 Mton. Uit het oogpunt van kosteneffectiviteit is in Kyoto besloten dat landen een deel van hun reductieverplichting via maatregelen in het buitenland mogen realiseren. Op basis van het regeerakkoord hanteert het kabinet een reductiedoelstelling van 25 Mton voor binnenlandse maatregelen.
De totstandkoming van de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid Aan de publicatie van de Uitvoeringsnota is een uitgebreide voorbereiding vooraf gegaan. In 1998 verzocht het Ministerie van VROM ECN en RIVM om tegen de achtergrond van het GC-scenario de relevante mogelijkheden te schetsen om de beoogde emissiereductie te bereiken. De resultaten van deze studie zijn vastgelegd in het zogenaamde Optiedocument. ECN en RIVM kwamen op een totaal reductiepotentieel van 70-75 Mton. Onderstaande figuur toont waar dit potentieel bereikt kan worden. De selectie van maatregelen in de Uitvoeringsnota is grotendeels gebaseerd op de opties uit het Optiedocument. Energiebesparing verkeer 9% CO2-vastlegging/opslag 23% Energiebesparing overige sectoren 21%
Overige broeikasgassen 25%
Duurzaam 8%
Elektriciteitsproductie 14%
In december 1998 heeft de VROM-Raad het advies ‘Transitie naar een koolstofarme energiehuishouding’ uitgebracht ten behoeve van de Uitvoeringsnota. De raad adviseert de regering oog te hebben voor het lange-termijn-karakter van het klimaatbeleid en daarin vernieuwing van technologie en beleidsinstrumentarium in te zetten. Tevens erkent de raad dat er een lange weg te gaan is alvorens deze vernieuwing haar vruchten afwerpt. Op korte termijn is een kosteneffectieve invulling nodig voor de taakstelling om de uitstoot met 6% te reduceren. Ook dringt de raad er op aan de besluitvorming over het klimaatbeleid tot 2010 nog deze kabinetsperiode af te ronden, opdat er een redelijke kans bestaat dat dit aan het begin van de budgetperiode (2008) zal zijn geïmplementeerd. Ten behoeve van de verdere beleidsvoorbereiding vraagt het ministerie van VROM aan ECN, RIVM en CPB om enkele onderwerpen nader uit te diepen. Het gaat hier onder andere om de gevoeligheid voor lagere energieprijzen van zowel de beleidsopgave als de kosten van de gepresenteerde opties. Ook bestaat er behoefte aan inzicht hoe de potentiëlen in het Optiedocument zich verhouden tot studies/initiatieven van andere partijen. Dit resulteert eind maart 1999 in de publicatie ‘Vervolg Optiedocument’ waarin naast de hiervoor beschreven onderwerpen ook de reacties van diverse maatschappelijke organisaties op het Optiedocument zijn opgenomen. Eind maart/begin april overlegt de minister met de verschillende doelgroepen (industrie, milieubeweging, consumentenbond etc.),
Energie Verslag Nederland 1999
91
Focus onder andere over bovengenoemde documenten. In april en mei vindt vervolgens het verdere beleidsproces plaats dat begin juni resulteert in de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid deel 1.
Hoofdlijnen van de uitvoeringsnota De geselecteerde maatregelen zijn ondergebracht in drie pakketten: ! Een basispakket met maatregelen waarvan de uitvoering nu kan beginnen en die een redelijke mate van zekerheid kennen. ! Een reservepakket met maatregelen die worden voorbereid en die kunnen worden ingezet mocht het in de aanloop naar de periode 2008-2012 tegenzitten. ! Een vernieuwingspakket dat aangeeft hoe Nederland zich kan voorbereiden op verdergaande reductie van broeikasgassen na de periode 2008-2012. Bij de selectie van maatregelen speelt de kosteneffectiviteit een belangrijke rol. Daarnaast is gekeken naar de verdeling over de verschillende broeikasgassen. Er is een balans gezocht tussen maatregelen die bijdragen aan een trendbreuk in de ontwikkeling van de CO2-emissies en maatregelen waarmee relatief goedkoop omvangrijke reducties bij de overige broeikasgassen kunnen worden gerealiseerd. Ten slotte streeft de Uitvoeringsnota ernaar de inspanning zo evenwichtig mogelijk te spreiden over de doelgroepen.
Het basispakket; voldoen aan de doelstelling Het basispakket bevat de maatregelen die de ten doel gestelde 25 Mton reductie tot stand moeten brengen. Voor CO2 is een onderscheid gemaakt naar maatregelen om energiebesparing bij het verkeer en vervoer te bereiken en maatregelen in andere sectoren. Daarnaast leveren de overige broeikasgassen een significante bijdrage. CO2-maatregelen verkeer en vervoer Onderstaande tabel geeft een overzicht van de te nemen maatregelen bij verkeer en vervoer, bijbehorende beleidsinstrumenten en verwachte emissiereductie: Maatregel
Beleidsinstrument
Zuiniger auto’s
EU-afspraak
Reductie 2010 in Mton 0-0,4
CO2-differentiatie in aanschafbelasting en etikettering
0,6
Verhogen bandenspanning
0,3
Zuiniger rijgedrag
Versterking handhaving snelheidslimieten
0,3
Bevordering in-car instrumenten
0,5
Verlaging mobiliteit
Rekeningrijden
0,2
Divers
Belastingmaatregelen ter beperking personenvervoer
0,1-0,3
Stimuleringsregeling projecten verkeer en vervoer
0,2-0,3
Totaal
2,2-2,9
Vanwege overlap komt het totaal van de reducties (2,2-2,9) lager uit dan de som van de individuele reducties per beleidsinstrument. In het beleidspakket is de verlaging van de snelheidslimiet niet opgenomen. Dat hier niet aan getornd zou worden was weliswaar expliciet in het regeerakkoord opgenomen, maar begin 1999 ontstond daarover toch discussie in de media naar aanleiding van enkele opmerkingen van de minister van VROM in die richting. CO2-maatregelen, overige sectoren De overige maatregelen om de emissie van CO2 te verlagen leveren tezamen een reductie op van 15 Mton in 2010. De tabel toont de verdeling daarvan, op de volgende bladzijde. Ook hier geldt dat het totaal lager is dan de som van de individuele reducties. De belangrijkste overlap vindt plaats bij de maatregelen bij kolencentrales en duurzame energie.
92
Energie Verslag Nederland 1999
Uitvoeringsnota Klimaatbeleid Een groot deel van de maatregelen sluit aan bij bestaand beleid. De convenants in de glastuinbouw en bij de industrie zijn reeds gesloten of staan op het punt gesloten te worden, de tussendoelstelling voor duurzame energie past binnen de doelstelling van 10% voor 2020 en loopt daarmee vooruit op het later in 1999 te verschijnen energierapport. De versterkte aandacht voor besparing in de bestaande bouw was reeds aangekondigd in de Energiebesparingsnota van april 1998 en wordt nu vertaald in concreet beleid.
Maatregel
Beleidsinstrument
Energiebesparing industrie
Benchmark convenant, MJA-energiebesparing, nieuwe thema’s, restwarmtebenutting en aanscherping rentabiliteitscriterium Energiebesparing glastuinbouw Uitvoering GLAMI-convenant (reeds getekend), stimulering restwarmtebenutting Energiebesparing bestaande woningen Vrijwillig energieprestatie-advies, ondersteund door energiepremie Energiebesparing bestaande Vrijwillig energieprestatie-advies met koppeling utiliteitsbouw aan AMvB Wet milieubeheer Bevorderen aanschaf energie-efficiënte Energiepremie apparaten CO2-reductie bij kolencentrales Vrijwillige afspraak met eigenaren Stimulering duurzame energie Tussendoel 5% voor 2010 Stimulering bosaanplant Via CO2-reductieplan Totaal
Reductie 2010 in Mton 2,3
2,0 2,0 1,0 0,3 6,0 4,0 0,1 15,0
Meest opvallende maatregel is de wens van het kabinet om met de eigenaren van kolencentrales te komen tot een vrijwillige afspraak omtrent CO2-reductie. Het doel van de afspraak is het terugbrengen van de emissies van kolencentrales tot een niveau dat overeenkomt met een situatie, waarin de kolencentrales op gas zouden worden gestookt. De wijze waarop de kolencentrales dit bereiken wordt aan de sector overgelaten. Te denken valt aan sluiting van een aantal oude centrales, daadwerkelijk stoken van gas in plaats van kolen, bijstoken van biomassa of het afvangen van CO2. Belangrijkste wisselgeld van het kabinet is de mogelijke afschaffing van de brandstoffenbelasting die de sector nu nog betaalt voor kolen en gas. Door omzetting van deze inputbelasting naar een outputbelasting verdwijnt het concurrentienadeel dat de sector nu ervaart ten opzichte van buitenlandse bedrijven. Het gaat jaarlijks om een bedrag van circa ƒ 300 miljoen. Overige broeikasgassen De emissies van overige broeikasgassen zijn sinds 1995 gedaald. Voor 2010 wordt een emissieniveau voorzien dat 17% lager ligt dan het referentieniveau. Er is echter nog een beduidend relatief goedkoop reductiepotentieel aanwezig, waardoor deze emissies nog verder kunnen dalen. Het basispakket bevat maatregelen die in het Reductieplan Overige Broeikasgassen zodanig zijn uitgewerkt, dat het reductie-effect zonder al te grote onzekerheden kan worden ingeschat. Dit leidt tot de volgende reducties:
Maatregel
Beleidsinstrument
Reductie HFK, PFK en SF6 (bij gebruik) PFK’s aluminiumindustrie Reductie HFK als procesemissie N2O-emissies autokatalysatoren Totaal
Regelgeving, convenants en investeringssteun Afspraken, milieuvergunning Al in uitvoering in kader van Milieuvergunning EU-regelgeving
Energie Verslag Nederland 1999
Reductie 2010 in Mton 4,0 1,2 2,5 0,5 8
93
Focus Een van de criteria voor de selectie van maatregelen was een evenredige spreiding over de doelgroepen. Het volgende figuur laat zien dat dit ook leidt tot een spreiding over de geschetste potentiëlen in het Optiedocument. Het enige reductieveld, dat niet voorkomt in het basispakket is de CO2-opslag. Van de andere velden beslaat het basispakket tussen de 1/3 en 2/3 van het potentieel (binnenste cirkel). Opvallend is de relatief grote bijdrage van duurzame energie, gelet op de gemiddeld relatief hoge kosten van dit reductieveld. Energiebesparing verkeer 10% CO2-vastlegging/opslag 0% Energiebesparing overige sectoren 30%
Overige broeikasgassen 30%
Duurzaam 15%
Elektriciteitsproductie 15%
Het reservepakket; klaarstaan voor tegenvallers Zodra het protocol wordt geratificeerd kan de internationale gemeenschap Nederland aanspreken op de resultaten van het beleid. Tegenvallers in de ontwikkeling van de emissies, zoals die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan, zijn dan niet langer geoorloofd. Om hier op in te spelen is een aantal maatregelen en instrumenten geselecteerd dat in reserve wordt gehouden. Ze worden zodanig voorbereid, dat ze het vereiste effect kunnen hebben in de periode 2008 tot 2012. Het gaat om de volgende maatregelen. ! Verhoging van de regulerende energiebelasting (REB). ! Verhoging van de accijnzen. ! N2O-reductie bij de chemische industrie. ! CO2-opslag bij raffinaderijen en kunstmestproductie. De eerste twee maatregelen worden in zoverre voorbereid dat het Ministerie van VROM verkennende studies gaat laten uitvoeren naar de effecten. Daadwerkelijke implementatie kan vervolgens snel gebeuren. De maatregel om te komen tot N2O-reductie in de industrie verdient nadere toelichting. Jaarlijks komen er grote hoeveelheden lachgas (N2O) vrij bij een beperkt aantal bedrijven in de chemische industrie. Er lijken goede mogelijkheden te bestaan voor het ontwikkelen van katalysatoren die zeer kosteneffectief een reductie van 90% kunnen bereiken. Als dit lukt betekent dit een reductie van rond de 10 Mton CO2-equivalenten. Het kan echter nog enkele jaren duren voordat dergelijke katalysatoren commercieel beschikbaar zijn. Deze maatregel wijkt daarmee af van de andere in het reservepakket, omdat invoering niet afhankelijk is van tegenvallende emissieontwikkelingen, maar van het slagen van de technologische ontwikkeling. Om CO2-opslag toepasbaar te maken zodra dat nodig is wordt voorbereidend onderzoek gestart naar de kosten, naar het gedrag van CO2 in de ondergrond, de terugneembaarheid en de veiligheidsaspecten
94
Energie Verslag Nederland 1999
Uitvoeringsnota Klimaatbeleid Het vernieuwingspakket; voorbereiding op de lange termijn In zijn advies ten behoeve van de Uitvoeringsnota benadrukte de VROM-raad de noodzaak van een lange termijn strategie gericht op zowel technologische vernieuwing als vernieuwing van het beleidsinstrumentarium. Er dienen nu voorbereidingen te worden getroffen opdat Nederland ook op lange termijn via maatregelen in eigen land een bijdrage kan leveren aan het internationale klimaatbeleid. De stappen die het kabinet hiertoe zet in de Uitvoeringsnota zijn: ! Verbreding van de technologische ontwikkeling naar klimaatneutrale energiedragers, d.w.z. een energiedrager, die geen of nauwelijks broeikasgassen emitteert in zijn gehele levenscyclus (niet alleen duurzame energie maar ook fossiele energiedragers met afvang en opslag van CO2). ! Programma voor GAsvormige en Vloeibare Energiedragers (GAVE), met als doel het versnellen van de introductie van nieuwe energiedragers ten behoeve van een duurzame energievoorziening door onderzoek ontwikkeling en demonstratie. ! Programma innovatieve technieken rijkshuisvesting, gericht op het uittesten en demonstreren van innovatieve technieken in rijksgebouwen. ! Experimentele start met een systeem van verhandelbare reducties, dat onderdeel uitmaakt van het experiment met verhandelbare emissies zoals dat in het regeerakkoord is aangekondigd; ! Instelling van een breed samengestelde commissie onder onafhankelijk voorzitterschap om onderzoek te doen naar de haalbaarheid van een systeem met plafonnering van emissies en concreet implementeerbare varianten te formuleren.
Kosten van de beleidsmaatregelen in de Uitvoeringsnota De Uitvoeringsnota hanteert analoog aan het Optiedocument twee benaderingen voor de kostenbepaling. De eindverbruikersbenadering geeft een beeld van de kosten zoals de eindverbruiker die ervaart op basis van energieprijzen die daadwerkelijk betaald worden (dus inclusief heffingen) en discontovoeten zoals die in de sectoren gehanteerd worden. De nationale kostenbenadering weerspiegelt het effect op de kosten voor Nederland als geheel op basis van nationale energieprijzen (dus exclusief heffingen) en een nationale discontovoet van 5%. Volgens beide benaderingen liggen de kosten van de maatregelen in het basispakket tussen de 1 en 1,5 miljard. De financiële bijdrage van het rijk om de beoogde reductie te behalen vindt plaats in de vorm van subsidies en fiscale prikkels. In de Uitvoeringsnota worden geen nieuwe middelen voor klimaatbeleid gepresenteerd. Het betreft een toewijzing van al gereserveerde middelen, zoals 500 miljoen gulden per jaar voor positieve prikkels voor energiebesparing uit het Regeerakkoord, 170 miljoen uit NMP-3 middelen ten behoeve van klimaatbeleid en 370 miljoen die het vorige kabinet reeds beschikbaar had gesteld voor klimaatbeleid.
Reacties op de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid De eerste reacties op de Uitvoeringsnota zijn verschillend. De milieubeweging is vooral teleurgesteld over het beleid op de kortere termijn, over de ideeën voor de langere termijn zijn ze positiever. De ANWB staat weliswaar niet achter het rekeningrijden maar spreekt vooral zijn waardering uit dat de verlaging van de maximumsnelheid achterwege is gebleven. VNO-NCW vindt het gepresenteerde pakket veel te duur. Zij vindt dat juist voor de vervoerssector, alsmede voor de energiesector betere alternatieven beschikbaar zijn. De energiesector deelt de mening van VNO-NCW en heeft “met grote zorg” kennis genomen van de plannen. De verplichting om de kolencentrales schoner te laten draaien gaat ze veel te ver. Ook de politiek reageert verdeeld. De VVD vindt dat de lagere economische groei zoals die in het regeerakkoord wordt gehanteerd het uitgangspunt zou moeten zijn. Dit zou leiden tot een lagere doelstelling. De PvdA is tevreden over de nota maar zal het kabinet houden aan de in internationaal verband afgesproken normen. D66 ziet te weinig nieuwe initiatieven en Groen Links mist voldoende impulsen voor duurzame consumptie en productie.
Energie Verslag Nederland 1999
95
Focus Het VROM-raad advies gaf aan dat korte-termijnmaatregelen kosteneffectief moeten zijn en langetermijnmaatregelen niet moeten hinderen. Het secretariaat van de VROM-raad vindt dat deze boodschap redelijk doorklinkt in de Uitvoeringsnota, maar dat de korte termijn wel erg veel accent heeft gekregen. Ook plaatst men vraagtekens bij de effectiviteit van een aantal maatregelen en mist men maatregelen bij het goederenvervoer.
Doorrekening van de Uitvoeringsnota Op verzoek van VROM rekenen de instituten ECN, RIVM en CPB de effectiviteit en de macroeconomische effecten van de Uitvoeringsnota door. De instituten betrekken alleen het basispakket in de berekeningen. Belangrijkste conclusie van de instituten is dat nog circa 10 Mton van het basispakket onzeker is. Onzeker duidt erop dat ofwel nog nadere besluitvorming nodig is om de gewenste reductie te bereiken, ofwel dat de effectiviteit van het ingezette beleid nog onzeker is. De belangrijkste onzekerheden liggen bij het nog te sluiten convenant over de kolencentrales, de besparing in bestaande woningen en gebouwen, de toename van duurzame energie en de besparing op zgn. nieuwe thema’s in de industrie. Macro-economisch zullen de voorgestelde maatregelen leiden tot een 0,2% lager BNP in 2010.
SER-advies Na de presentatie van de Uitvoeringsnota vraagt het kabinet de Sociaal Economische Raad (SER) om een advies. Dit advies wordt 15 oktober vastgesteld. Naar aanleiding van de doorrekening van de instituten twijfelt de SER in zijn advies aan de robuustheid van de voorgestelde maatregelen. De raad beveelt daarom aan de nog in te vullen maatregelen voortvarend te concretiseren en ook nieuwe nog onbenutte opties te overwegen. Ook benadrukt de SER, dat het langetermijnprobleem van klimaatverandering wordt gevormd door de uitstoot van CO2. De raad acht energiebesparing noodzakelijk, maar waarschijnlijk niet voldoende om de klimaatverandering te beteugelen. Daarom zullen koolstofarme vormen van energie een groter aandeel in de energievoorziening moeten krijgen. Ambitieus energiebeleid vereist een daadkrachtige, gebundelde aanpak in de vorm van een ‘deltaplan voor een meer duurzame energievoorziening’.
De kamerbehandeling van de Uitvoeringsnota Op 1 november wordt de Uitvoeringsnota besproken in de Tweede Kamer. In de week voorafgaand aan de behandeling protesteren de werknemers van elektriciteitsproductiebedrijven in Den Haag tegen de voorgestelde vrijwillige afspraak over de kolencentrales. Ook pleiten zij ervoor de kerncentrale van Borssele open te houden. De visie ten aanzien van de kolencentrales wordt onderbouwd met een rapport van KEMA. KEMA geeft aan dat de voorgestelde maatregelen zullen leiden tot sluiting van de Nederlandse centrales. Dit zou de sector circa 1 miljard per jaar kosten. Extra import van elektriciteit uit het buitenland, afkomstig van centrales met minder goede rendementen, zou netto leiden tot een extra uitstoot van CO2 van 1 Mton. In het kamerdebat voert de discussie omtrent de kolencentrales de boventoon. De VVD suggereert de ministers om bij de onderhandelingen met de sector de mogelijkheid te overwegen om de kerncentrale van Borssele een aantal jaren langer open te laten. Pronk geeft echter aan dat "kernenergie noch in het basispakket, noch in het reservepakket zit en dat dat een bewuste keuze van het kabinet is”. In het algemeen is de kamer redelijk positief over de nota. Ondanks het feit dat 40% van de beoogde maatregelen niet hard is, dringt de kamer niet aan op wijziging van het gepresenteerde pakket. Wel wil men snellere actie op enkele punten en gaat VROM jaarlijks rapporteren over de voortgang van de maatregelen in het basis- en reservepakket. Na de afronding van deel 1 van de nota start de voorbereiding van deel 2 over reducties in het buitenland, dat in de loop van 2000 aan de kamer zal worden aangeboden.
96
Energie Verslag Nederland 1999
DEEL 3
Beschouwing
In de Beschouwing is ruimte voor een analyse waarin de auteurs hun eigen visie geven op een onderwerp dat de energiesector betreft. Dit jaar gaat ze over emissiereductie in het buitenland en de kansen voor economische ontwikkeling van arme landen. De beschouwing is op persoonlijke titel geschreven door Jan Willem Martens en Sascha van Rooijen, medewerkers van ECN Beleidsstudies.
Energie Verslag Nederland 1999
97
Beschouwing
98
Energie Verslag Nederland 1999
Laten Pronk en Herfkens elkaar een handje helpen Internationaal klimaatbeleid als hulpmotor voor duurzame economische ontwikkeling Zolang de kloof tussen ontwikkelingslanden en geïndustrialiseerde landen nog zo groot is als op dit moment, is het zinloos te verwachten dat het reduceren van de uitstoot van broeikasgassen hoge prioriteit voor ontwikkelingslanden zal hebben. Voor geïndustrialiseerde landen daarentegen zal in de eerste helft van deze nieuwe eeuw het terugdringen van de broeikasgassen wel een hoge prioriteit hebben. Zij zullen er alles voor in het werk moeten stellen om de milieugevolgen van consumptie- en productiepratronen in veilige banen te leiden om zo een zogenaamde ‘safe landing’ te garanderen. Voor ontwikkelingslanden zal het klimaat geen doel op zich zijn. Het kan daarentegen wel een prachtig middel zijn om zich op een duurzame wijze economisch te ontwikkelen: een ‘safe take-off’. Pas indien de economische ontwikkeling van de geïndustrialiseerde en de ontwikkelingslanden dichter bij elkaar is gekomen, kan de broeikasproblematiek vanuit eenzelfde perspectief bekeken worden. We zullen de komende decennia een weg moeten vinden om optimale interactie tussen beide ontwikkelingspaden te garanderen. Er is wederzijds begrip en inlevingsvermogen nodig om via gescheiden paden naar een duurzaam economisch evenwicht te bewegen. In een globaliserende wereld met een steeds gecompliceerdere rolverdeling tussen overheid en bedrijfsleven is het verduurzamen van de economie een zeer ingewikkeld proces; maar niet onmogelijk! Er liggen kansen om hier vorm aan te geven. Met name een goede integratie tussen het klimaatbeleid enerzijds en het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid anderzijds kan de economische take-off in ontwikkelingslanden ‘safe’ maken en de gevreesde kloof tussen milieu en economie laten verdwijnen. Daarmee omzeilen zij bovendien de hoge ombuigingskosten die geïndustrialiseerde landen moeten uitgeven om hun economie CO2-extensiever te maken.
1
Waarom is een internationaal klimaatbeleid wenselijk voor de geïndustrialiseerde landen? Vanuit de geïndustrialiseerde landen bezien, bestaan er twee belangrijke voordelen om ontwikkelingslanden te betrekken bij het klimaatprobleem: 1.
Lange termijn milieubelang - De in Kyoto afgesproken verplichting ligt ver beneden de vereiste inspanning om de wereldwijde emissies te reduceren, aangezien de emissiegroei in de ontwikkelingslanden de afgesproken daling in de geïndustrialiseerde landen ruimschoots overtreft. Als gevolg van deze sterke emissiegroei in ontwikkelingslanden - mede veroorzaakt door de hoge bevolkingsgroei - neemt het aandeel van deze groep in de mondiale emissie-uitstoot alarmerend toe. Al in 2010 dragen ontwikkelingslanden voor de helft bij aan de werelduitstoot. In 2050 is dit aandeel naar verwachting zelfs gestegen tot ruim tweederde. Gezien de bijdrage van ontwikkelingslanden in toekomstige emissies, is het vanuit milieuoogpunt dan ook belangrijk om hen intensief bij de problematiek te betrekken. Het is bovendien erg kostbaar indien er een pad bewandeld wordt waarin de geïndustrialiseerde landen hun emissieniveau gaan terugdringen, terwijl tegelijkertijd de ontwikkelingslanden een naar Westers model CO2-intensieve economie stimuleren die op termijn aangepakt moet worden.
2.
Korte termijn economisch eigenbelang - De economische en politieke consequenties van klimaatbeleid zijn voor de meeste geïndustrialiseerde landen, in het bijzonder de Verenigde Staten, niet gering. Om de binnenlandse consequenties op korte termijn te beperken, zijn in het Kyoto Protocol een drietal instrumenten opgenomen om ook buiten de landsgrenzen emissiereductie credits op te kopen: Emissiehandel, Joint Implementation en het Clean Development Mechanism (CDM). Via de laatste twee mechanismen hebben de geïndustrialiseerde landen de mogelijkheid om emissieprojecten, zoals energiebesparingsmaatregelen in de industrie, in andere landen uit te voeren en een gedeelte van de behaalde emissiereductie credits op het conto te schrijven van hun eigen reductieverplichting. Bij Joint Implementation gaat het met name om projecten in
1
Hieronder wordt een gezamenlijk klimaatbeleid verstaan waarin zowel de geïndustrialiseerde landen als de ontwikkelingslanden actief betrokken zijn.
Energie Verslag Nederland 1999
99
Beschouwing Midden- en Oosteuropa, terwijl het Clean Development Mechanism voor projecten in ontwikkelingslanden in het leven is geroepen. Via emissiehandel kunnen geïndustrialiseerde landen onderling project-ongebonden emissierechten aan elkaar verkopen. Zonder deze vormen van flexibiliteit zal een aantal landen het Kyoto Protocol nooit ratificeren.
Wat zijn de voordelen van internationaal klimaatbeleid voor ontwikkelingslanden? Ontwikkelingslanden hebben tot nu toe altijd zeer kritisch gestaan tegenover hun betrokkenheid bij het oplossen van het klimaatprobleem. Terecht beargumenteren zij dat, gezien de historische bijdrage en economische draagkracht, geïndustrialiseerde landen primair de verantwoordelijkheid voor het probleem hebben. Giganten als China en India stellen zelfs dat bindende reductiedoelstellingen niet bespreekbaar zijn, voordat hun broeikasgasemissies per hoofd van de bevolking richting Westers niveau zijn ontwikkeld. Ook Clean Development Mechanism wordt kritisch bekeken. CDM zou: ! Een bedreiging vormen voor de vereiste trendbreuk in CO2-intensieve consumptie en productieprocessen in de geïndustrialiseerde landen. ! Leiden tot het plukken van ‘low-hanging fruits’, wat impliceert dat de geïndustrialiseerde landen de krenten uit de pap opkopen en tegen de tijd dat de ontwikkelingslanden zelf verplichtingen op zich nemen, er alleen dure opties voor hen over blijven. ! Leiden tot dumping van goedkope technologieën in ontwikkelingslanden, in tegenstelling tot overdracht van state-of-the-art technologieën. ! Neigen naar neo-kolonialisme, doordat het maken van soevereine keuzes door ontwikkelingslanden zou worden aangetast. ! Ten koste gaan van de gangbare financiële ontwikkelingssamenwerkingstromen richting ontwikkelingslanden, dan wel het verbinden van voorwaarden hieraan. Een van de redenen waarom landen zo defensief en afwachtend op klimaatbeleid reageren is de complexiteit van het probleem. Doordat het klimaatprobleem diep ingrijpt in de economie, onderscheidt het zich van andere milieuproblemen zoals de aantasting van de ozonlaag en de bodemvervuiling. De kritische en afwachtende houding van ontwikkelingslanden is begrijpelijk, maar zeker niet noodzakelijk. Juist voor deze groep landen zijn de kansen en mogelijkheden van klimaatbeleid groter dan de economische bedreigingen en risico’s. Dit in tegenstelling tot de geïndustrialiseerde landen. Deze hebben de laatste eeuw snelle economische vooruitgang geboekt, gepaard gaand met een sterke toename van de CO2-intensiteit van productie en consumptie. Onderstaande tabel laat duidelijk zien dat alle belangrijke economische sectoren een bijdrage leveren aan de uitstoot van broeikasgasemissies.
Sector Handel, diensten en overheid Afval Consumenten Energiesector Industrie Landbouw Raffinaderijen Verkeer Overigen Totaal
Aandeel in totale broeikasgasemissies in Nederland, 1998 (%) 4 5 9 21 27 11 5 15 2 100
Bron: Milieubalans 99, RIVM, Bilthoven, 1999.
100
Energie Verslag Nederland 1999
Laten Pronk en Herfkens elkaar een handje helpen Om economie en milieu weer met elkaar in balans te brengen, en zo een ‘safe landing’ te waarborgen, zijn voor de geïndustrialiseerde landen ingrijpende aanpassingen in de economische huishouding noodzakelijk. De ontwikkelingslanden daarentegen staan veelal aan het begin van economische ontwikkeling en hebben daarmee de mogelijkheid nu nog fundamentele keuzes te maken over de inrichting van hun energiehuishouding, industrie, transport sector, landbouw, etc. Voor deze landen heeft economische ontwikkeling hoge prioriteit; de aanpak van het klimaatprobleem niet. In dit betoog wordt ingegaan tegen de heersende gedachte dat klimaatbeleid de economische ontwikkeling zou remmen. De situatie kan zelfs worden omgedraaid. Een goed internationaal klimaatbeleid kan de economische ontwikkeling in de ontwikkelingslanden juist stimuleren. Versnelde toepassing van klimaatvriendelijke technologieën - ondersteund door het Westen - kan een enorme impact hebben op economische ontwikkeling. Dit betekent echter niet dat de huidige opzet van internationaal klimaatbeleid voor ontwikkelingslanden, die hoofdzakelijk gestoeld is op CDM, economische ontwikkeling garandeert. Om de vraag te beantwoorden hoe CDM kan bijdragen aan duurzame ontwikkeling is het noodzakelijk te weten op welke wijze economische vooruitgang gestimuleerd kan worden.
Economische ontwikkeling De teleurstellende economische prestaties van veel ontwikkelingslanden geven aan dat het stimuleren van economische ontwikkeling een complexe zaak is, die niet simpelweg door het beschikbaar stellen van financiële middelen en technologie gerealiseerd kan worden. Dit staat los van de vraag of de technologie nu schoon is of niet. Nobelprijswinnaar Robert Solow toonde in 1956 aan dat toename van de productiefactoren arbeid en kapitaal niet op zichzelf economische vooruitgang kan verklaren en dat waarschijnlijk technologische ontwikkeling juist de belangrijkste factor is voor economische ontwikkeling. Sindsdien zijn er veel theorieën ontstaan die de relatie tussen technologische ontwikkeling en economische ontwikkeling verder probeerden te verklaren. Deze relatief nieuwe theorieën sluiten op hun beurt aan bij de opvattingen van de Oostenrijkse econoom Schumpeter, die al in het begin van de 20e eeuw betoogde dat innovaties van nieuwe ondernemers en onderzoek en ontwikkeling (R&D) door grote bedrijven de belangrijkste motoren zijn voor economische ontwikkeling. Nu gaat het daarbij niet alleen om de ontwikkeling van kennis en innovaties, maar ook om de verspreiding daarvan door middel van nieuwe investeringen. In dit verband is de toegenomen aandacht voor instituties - een andere recente ontwikkeling in de economische wetenschap - van belang. Het vermogen van een economie om nieuwe innovaties te absorberen en aan te passen aan de lokale omstandigheden heeft veel te maken met de ontwikkeling van instituties in een economie. Instituties leveren direct en indirect belangrijke diensten, die de randvoorwaarden creëren voor economische ontwikkeling. Het betreft hier niet alleen duidelijk zichtbare instituties zoals universiteiten, R&D-instituten en financiële instellingen. Ook minder zichtbare instituties zoals een goed werkend rechtssysteem, goede scholingsvoorzieningen, lokale intermediairs en netwerken zijn even cruciaal voor het stimuleren van investeringen. Het hele systeem van instituties bepaalt uiteindelijk de randvoorwaarden, die economische ontwikkeling faciliteren. Deze randvoorwaarden worden in het Engels ook wel ‘enabling environment’ genoemd. Voor het stimuleren van investeringen zijn met name relevant: ! Onderwijs: Opleiding en training van mensen voor het ontwikkelen van human capital. ! Wetenschap en technologie: Genereren van nieuwe kennis en uitvoeren van onderzoek en ontwikkeling als basis voor innovaties. ! Capaciteit van de overheid: Heldere besluitvorming en regelgeving, stimuleringsprogramma’s, goede ontwikkeling en beheer van infrastructuur, goede voorziening van basisbehoeftes. ! Investeringsklimaat: Duidelijk wettelijk kader, ontwikkelde toeleveringsmarkten, bedrijvennetwerk, ontwikkelde financiële sector.
Energie Verslag Nederland 1999
101
Beschouwing Zoals samengevat in onderstaande figuur, is de enabling environment dus een belangrijke voorwaarde om investeringen te stimuleren en daarmee economische ontwikkeling.
Enabling Investeringen
Economische ontwikkeling
DE RELATIE TUSSEN ENABLING ENVIRONMENT, INVESTERINGEN EN
Environment
ECONOMISCHE ONTWIKKELING
Voor het stimuleren van economische ontwikkeling is het van belang te beseffen, dat de relatie tussen enabling environment en economische ontwikkeling complex is. Dit geldt met name voor de volgende facetten: !
!
!
De relatie tussen economische ontwikkeling en de aanwezige enabling environment in een economie is niet eenduidig, maar hangt sterk af van de onderlinge samenhang tussen de randvoorwaarden. Niet alle randvoorwaarden hoeven vervuld te zijn om economische ontwikkeling mogelijk te maken, maar het ontbreken ervan vormt wel een extra barrière die overwonnen zal moeten worden. Een tweede factor is dat het moeilijk is vast te stellen wat de beste instituties zijn om de economische randvoorwaarden te creëren. Het institutionele kader verschilt sterk van land tot land. De historische ontwikkeling van een bepaald land en de cultuur van de bevolking bepalen de taken voor de instituties en welke actoren (overheid, bedrijfsleven en non-profit organisaties) een belangrijke rol spelen. De specifieke omstandigheden beperken daardoor sterk de mogelijkheden om kant-en-klare recepten van een land naar een ander land over te plaatsen. De wijze waarop het institutioneel kader in een land in staat is een gedegen enabling environment voor het ontplooien van economische activiteiten te ontwikkelen, hangt af van de kwaliteit van het institutioneel kader. Het creëren, veranderen of verbeteren van instituties is echter een proces dat veel moeite en tijd vergt, waardoor het erg lastig is de kwaliteit van het institutioneel kader op korte termijn te verbeteren.
Het belang van de enabling environment voor investeringen en economische ontwikkeling betekent dat bij het stimuleren van economische vooruitgang niet uitsluitend de focus op investeringen moeten liggen. Er zou juist meer aandacht moeten zijn voor de versterking van de enabling environment door middel van capaciteitsopbouw.
Achterblijven van economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden Ontwikkelingslanden beginnen vaak vanuit een slechte situatie, waar het gaat om de aanwezige randvoorwaarden voor economische ontwikkeling. De problemen waarmee zij kampen zijn divers en verschillen per land. De belangrijkste problemen zijn: een hoge bevolkingsgroei, een laag inkomen per hoofd van de bevolking, weinig mogelijkheden tot sparen - daarmee te weinig beschikbaar kapitaal voor investeringen -, gebrekkige educatie, beperkte technische kennis, zwakke besluitvormingsprocessen, corruptie, slechte planningscapaciteiten, hoge inflatie en rente, onvoldoende infrastructuur, etc.
102
Energie Verslag Nederland 1999
Laten Pronk en Herfkens elkaar een handje helpen Gegeven hun slechte uitgangssituatie en de complexe samenhang tussen economische ontwikkeling en de enabling environment, is het stimuleren van economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden eveneens een ingewikkelde aangelegenheid. Het is dus ook niet verwonderlijk dat vele ontwikkelingslanden tot nu toe moeite hebben met de ‘take-off’. Ook een halve eeuw ontwikkelingssamenwerking heeft het proces van economische ontwikkeling slechts beperkt kunnen beïnvloeden, ondanks alle goede bedoelingen. Dit heeft - ten dele - zijn oorzaak in het feit dat er te veel werd gefocust op macro-economisch factoren, zoals toename van de investeringen (in de jaren zestig) en macro-economische beleid (in de jaren tachtig), terwijl micro-economische factoren, zoals werking van lokale markten, aanwezigheid van instituties, verdeling van eigendomsverhoudingen, teveel genegeerd werden. Tegelijkertijd was er ook te veel focus op de overdracht van ‘hardware’, zoals kapitaalgoederen, machines, infrastructuur en te weinig aandacht voor de ‘software’ aspecten van technologie-overdracht, zoals onderwijs, training aanpassen aan lokale omstandigheden en onderhoud.
Via internationaal klimaatbeleid naar duurzame economische ontwikkeling Door zowel de dreiging van het broeikaseffect, als de beoogde inkoop van emissiereductie credits voor de realisatie van de eigen reductieverplichting, hebben de geïndustrialiseerde landen er bijzonder belang bij de economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden op een CO2-extensieve wijze te stimuleren. Hierdoor biedt het mondiale klimaatprobleem een unieke kans om duurzame economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden te stimuleren. De klimaatconventie van Rio de Janeiro en het Kyoto Protocol bieden verschillende handvatten om de beoogde duurzame economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden vorm te geven. Met name dankzij CDM heeft internationaal klimaatbeleid het karakter van handel, doordat ontwikkelingslanden emissiereductie credits kunnen verkopen. Dit geeft ontwikkelingslanden potentieel een sterke troef in handen en maakt hen een meer gelijkwaardige partner dan zij zijn bij andere internationale samenwerkingsinitiatieven. Dankzij de verhandelbaarheid op een CO2-markt kunnen ontwikkelingslanden kiezen met wie en hoe ze zaken willen doen. Bovendien kan het hun extra export inkomsten opleveren. Willen de geïndustrialiseerde en ontwikkelingslanden deze kans grijpen, dan zullen zij zich moeten richten op de bovengenoemde aspecten van economische ontwikkeling. Dit laat zich vertalen in de volgende implicaties voor internationaal klimaatbeleid.
De juiste klimaatmix (I): Niet alleen focus op CDM Het bezitten van een sterke troef betekent niet per definitie dat de ontwikkelingslanden kunnen profiteren van hun positie. Met uitzondering van olie hebben zij bijvoorbeeld ook nooit de vruchten kunnen plukken van het bezit van primaire grondstoffen. Dit komt al naar voren uit de veranderende opstelling van geïndustrialiseerde landen in de klimaatonderhandelingen. Tijdens de klimaatconventie in Rio de Janeiro werd met een brede scope naar de rol van geïndustrialiseerde en ontwikkelingslanden gekeken. De eerste groep landen heeft zich gecommitteerd ten aanzien van overdracht van klimaatvriendelijke technologie, assistentie bij capaciteitsopbouw, assistentie bij adaptatiemaatregelen, etc. Sinds de totstandkoming van het Kyoto Protocol is internationaal een verschuiving van de focus richting CDM-credits zichtbaar. Westerse landen zien via de inkoop van emissiereductie credits uit ontwikkelingslanden vooral een kans om aan hun reductieverplichting te voldoen (een van de twee eerder gesignaleerde motieven voor internationaal klimaatbeleid).
Energie Verslag Nederland 1999
103
Beschouwing Daarnaast is de rol van het bedrijfsleven, bankwezen, energiesector en andere investeerders ook sterk gegroeid, aangezien men verwacht dat aan CDM geld te verdienen valt. Aandacht voor capaciteitsopbouw lijkt zich vooral te concentreren rond het instrument CDM. Deze ontwikkeling heeft een potentieel gevaar in zich. Capaciteitsopbouw in de beperkte vorm zoals geschetst, zal zeer beperkt bijdragen aan de vereiste verbetering van de enabling environment van een ontwikkelingsland. Daarnaast is de kans groot dat de zwakke institutionele structuur in ontwikkelingslanden geen partij kan bieden aan gewiekste projectontwikkelaars uit het Westen, die hun winst in de emissiehandel willen vergroten. In dat geval zal CDM te veel focussen op investeringen en ‘hard-ware’ technologie-overdracht, met als consequentie dat de belangrijke stap van opbouw van de enabling environment wordt overgeslagen, resulterend in hetzelfde falen waar ontwikkelingssamenwerking al zoveel jaren mee geassocieerd wordt. Nog belangrijker, er zullen alleen maar verliezers zijn bij een dergelijke invulling van internationaal klimaatbeleid: ! De ontwikkelingslanden: De bijdrage aan economische ontwikkeling van ontwikkelingslanden zal nauwelijks gestimuleerd worden. ! Het klimaat: De kans dat de take-off, als die wel plaatsvindt, duurzaam zal zijn, wordt veel kleiner, hetgeen desastreuze gevolgen voor het klimaat kan hebben. ! De geïndustrialiseerde landen: Zelfs voor de verplichtingen van geïndustrialiseerde landen voor de eerste budgetperiode kan het gevaar opleveren. Door het ontbreken van enabling environment daalt het potentieel aan haalbare CDM-projecten, daardoor zullen de kosten van broeikasgasreducties stijgen en het maatschappelijke draagvlak voor klimaatbeleid afnemen in geïndustrialiseerde landen. Samenvattend: internationaal klimaatbeleid met een te grote focus op emissiereductie credits lijdt mogelijk tot verwaarlozing van de opbouw van de enabling environment. Dit zal slechts beperkte economische impulsen voor ontwikkelingslanden opleveren. Deze situatie wordt geschetst in de volgende figuur. Economische ontwikkeling vereist een brede capaciteitsopbouw, die zich niet primair richt op CDM-projecten, maar juist op het versterken van de enabling environment. Hierdoor neemt de effectiviteit van CDM-investeringen toe. Bovendien zullen ontwikkelingslanden door de capaciteitsopbouw beter in staat zijn zelf hun keuzes te maken over het gewenste ontwikkelingspad. Daardoor ontstaat een integrale aanpak, waarbij alle facetten van economische ontwikkeling aandacht krijgen en die uiteindelijk duurzame economische ontwikkeling kan waarborgen in ontwikkelingslanden.
?
Enabling
INVESTERINGEN WERKT NIET
Economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden
Investeringen
TE VEEL FOCUS OP CDMEnvironment
PRODUCTIEF
credits
Klimaatfondsen uit geïndustrialiseerde landen
104
Energie Verslag Nederland 1999
Laten Pronk en Herfkens elkaar een handje helpen
Enabling Investeringen
EEN INTEGRALE AANPAK LEIDT TOT DUURZAME ECONOMISCHE
Duurzame economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden ‘safe take-off’
Environment
ONTWIKKELING
credits
Klimaatfondsen uit geïndustrialiseerde landen
De juiste klimaatmix (II): Integratie met ontwikkelingssamenwerking Door internationaal klimaatbeleid als hulpmotor van economisch ontwikkeling te beschouwen, ontstaat een sterke relatie met ontwikkelingssamenwerking. Beide hebben immers als primaire doelstelling het stimuleren van duurzame economische ontwikkeling. Gezien de complexiteit en de omvang van deze taak, zou een goede onderlinge afstemming de effectiviteit ten goede komen. Dit geldt speciaal voor ontwikkelingssamenwerking waarvoor internationaal klimaatbeleid wel eens de reddende engel kan zijn, vanwege de afnemende bereidheid van de internationale gemeenschap om geld uit te trekken voor ontwikkelingsbeleid. In een taakverdeling tussen ontwikkelingssamenwerking en klimaatbeleid lijkt het verdedigbaar dat ontwikkelingssamenwerking zich voornamelijk richt op die facetten van een enabling environment, die ten goede komen aan armoedebestrijding en algemene welvaartsverbetering. Hierbij valt te denken aan basis-educatie, gezondheidszorg, macro-economische stabiliteit, etc. Capaciteitsopbouw door middel van internationaal klimaatbeleid concentreert zich in deze opzet op die aspecten, die zich richten op het faciliteren van duurzame investeringen, zoals: ! Capaciteitsopbouw op het gebied van wetenschap en R&D, zodat nieuwe technologieën (soft en hard) geïntegreerd worden in de economische structuur en deze versterkt. ! Capaciteitsopbouw in beleid, zodat de ontwikkelingslanden zelf hun prioriteiten kunnen stellen die aansluiten bij hun eigen duurzame ontwikkelingsagenda. ! Capaciteitsopbouw op het gebied van projectimplementatie, zodat de kans van succesvolle transfer van technologieën, know-how en kapitaal - door zowel overheid als bedrijfsleven - wordt vergroot. ! Integreren van duurzame technologieën in andere prioriteitsgebieden van de overheid, zoals bijvoorbeeld het gebruik van klimaatvriendelijke technologieën voor rurale elektrificatie.
Energie Verslag Nederland 1999
105
Beschouwing
Enabling Investeringen
OPTIMAAL RESULTAAT BIJ
Duurzame economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden ‘safe take-off’
Environment
INTEGRATIE VAN KLIMAATBELEID EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
credits
Ontwikkelingssamenwerkings fondsen
Klimaatfondsen uit geïndustrialiseerde landen
Internationaal klimaatbeleid helpt de safe take-off De wereld en in het bijzonder de ontwikkelingslanden zelf, laat een grote kans liggen als uitsluitend de geïndustrialiseerde landen actief deelnemen aan de klimaatdiscussie. In alle opzichten kunnen met name de landen in ontwikkeling profiteren van de neveneffecten van klimaatbeleid en de instrumenten die het Westen voor klimaatbeleid ter beschikking heeft. In dit opzicht is klimaat dan ook geen doel, maar een uniek middel om tot een duurzame economische samenleving te komen. Door CDM te combineren met capaciteitsopbouw gericht op het versterken van de enabling environment en beter te integreren met ontwikkelingssamenwerking, wordt aan de kritiekpunten op CDM tegemoetgekomen. ! Het low-hanging fruits argument: Als de ontwikkelingslanden internationaal klimaatbeleid gebruiken als middel voor een safe take-off, dan zijn zij zelf degenen, die de grootste baten van de laaghangende vruchten hebben. Alleen de emissiereductie credits - als het ware het steeltje van de appel - verdwijnt richting de geïndustrialiseerde landen. Bovendien geldt dat een safe take-off voor deze landen op lange termijn gezien altijd goedkoper zal zijn dan eerst een vervuilend ontwikkelingspad te kiezen, dat later met dure investeringen omgebogen moet worden. !
Het dumpen van verkeerde technologie: Door de integrale capaciteitsopbouw zijn de ontwikkelingslanden beter in staat hun eigen keuzes te maken, ook ten aanzien van technologie. Opbouw van capaciteit zorgt ervoor dat CDM hen niet overkomt maar dat zij het juist in handen krijgen en kunnen gebruiken voor hun eigen ontwikkelingsdoelstellingen.
!
Het neo-kolonialisme: In tegenstelling tot ontwikkelingssamenwerking, waarbij ontwikkelingslanden zijn overgeleverd aan de grillen van de donoren, de bereidheid van kiezers om meer geld uit te trekken voor internationale samenwerking en andere keerzijdes die ontwikkelingssamenwerking tot op heden hebben gefrustreerd, geeft een goed werkend CDM hen meer recht en invloed op het geld wat ze daarmee verdienen.
!
Het verdwijnen van ontwikkelingssamenwerkingsgelden naar klimaatgeld: Door de integratie van internationaal klimaatbeleid en ontwikkelingssamenwerking kan het klimaatbeleid een aantal taken van ontwikkelingssamenwerking overnemen en de effectiviteit van de bestede ontwikkelingssamenwerkingsfondsen vergroten.
Daarmee blijft het eerste kritiekpunt staan, dat CDM een bedreiging zou kunnen vormen voor de vereiste trendbreuk in CO2-intensieve consumptie en productieprocessen in de geïndustrialiseerde landen. Om als geloofwaardige partij in het internationale klimaatproces te kunnen opereren, moeten de geïndustrialiseerde landen daarom met spoed hun eigen safe landingstraject in gang zetten.
106
Energie Verslag Nederland 1999
DEEL 4
Trends In Trends zijn statistische data en grafieken over tal van energie-aspecten opgenomen. Er wordt aandacht besteed aan de ontwikkeling van de energieprijzen, de energievraag en het energie-aanbod. Verder komt het verloop van energiegerelateerde emissies aan de orde en wordt de marktontwikkeling van bepaalde energietechnieken en energiezuinige producten weergegeven. Tenslotte wordt in een trendanalyse de netto energiebesparing systematisch ontleed. De data van de meest recente jaren zijn voorlopige cijfers en moeten in komende Energie Verslagen Nederland wellicht worden bijgesteld. Trends is samengesteld door Wim van Arkel en Marijke Menkveld, met bijdragen van Piet Boonekamp, Ton van Dril, Harm Jeeninga, Pieter Kroon en Cees Volkers.
Energie Verslag Nederland 1999
107
Trends
108
Energie Verslag Nederland 1999
Energieprijzen Energieprijzen in Nederland De prijsontwikkeling van olie, kolen en aardgas in de loop der jaren is weergegeven aan de hand van de prijzen voor grootverbruikers. De figuur toont duidelijk de hoge prijzen van midden jaren ‘80. De vrijwel gelijk lopende lijnen voor de stookolie- en de aardgasprijs zijn een uitvloeisel van de bestaande koppeling van de aardgasprijs aan de stookolieprijs. De kolenprijs vertoont een veel geringere fluctuatie dan de aardgas- en olieprijs. In 1999 is door grootverbruikers voor kolen 3,6 ƒ/GJ betaald (ruim 0,4 ƒ/GJ minder dan in 1998); de prijs voor gas is gemiddeld 5,9 ƒ/GJ, hetgeen bijna 0,5 ƒ/GJ minder is dan in 1998. De stookolieprijs van 7,4 ƒ/GJ ligt aanzienlijk hoger dan in 1998 (bijna 1 ƒ/GJ). Andere verbruikers die minder afnemen betalen doorgaans een hogere prijs. [1,2,3] B ra ndsto fprijs [ƒ /GJ ] 16
14
BRANDSTOFPRIJZEN VOOR ELEKTRICITEITSCENTRALES
12
10
8
6
4
2
0
19 65
19 70
19 75
19 80 Ga s
19 85 Olie
19 90
19 95
20 00
K olen
De aardgasprijzen hangen in Nederland onder meer af van de hoeveelheid die per jaar door een 3 verbruiker wordt afgenomen. Grote afnemers, zoals de industrie, betalen per m minder dan huishoudens. Het verschil tussen de prijs voor industrie en huishoudens is vooral ontstaan na de tweede energiecrisis. Vanaf eind jaren ‘80 is de gasprijs voor kleinverbruikers gekoppeld aan de prijs 3 van huisbrandolie, het alternatief voor aardgas. Uitgaande van een gemiddeld verbruik van 2100 m 3 per jaar moet in 1999 door huishoudens 55,1 cent per m worden betaald. Dat is 0,7 cent minder dan 3 in 1998. De Regulerende Energie Belasting (REB) is met ruim 6 cent/m verhoogd en bedraagt in 3 3 1999 bijna 16 cent/m . Grootverbruikers betalen in 1999 circa 18,6 cent/m , hetgeen bijna 2 cent minder is dan in 1998. In de loop van 1999 vertoont de prijs een stijging die het gevolg is van de verhoogde prijzen voor ruwe olie. [1,4,5]
Aardgasprijs [ct/m³] 60
50
AARDGASPRIJZEN HUISHOUDENS 40
EN INDUSTRIE (EXCLUSIEF BTW) 30
20
10
0
1970
1975
1980
1985
Huishoudens
Energie Verslag Nederland 1999
1990
1995
2000
Industrie
109
Trends De elektriciteitsprijs hangt onder andere af van de brandstofprijzen van olie, kolen en aardgas. Deze brandstofkosten vormen echter maar een gedeelte van de totale elektriciteitsprijs doordat deze ook nog een component voor de kosten van centrales en transportnetten bevatten. Binnen de industrie zijn de prijsverschillen groot; deze worden in belangrijke mate bepaald door aansluitwaarde en bedrijfsuren. Daarnaast zijn er nog de verschillen tussen distributiebedrijven. Begin 1999 ligt de prijs voor een grootverbruiker (4000 kW, 4000 uur dubbeltarief) tussen 11,1 en 13,2 cent per kWh. De brandstofcomponent hierin bedraagt circa 38% van het volledige tarief. De gemiddelde prijs in 1999 is 12,5 cent/kWh en ligt 0,4 cent lager dan in 1998. Voor huishoudens met een gemiddeld verbruik van 3000 kWh per jaar is de prijs 24,9 cent/kWh, dit is 1,7 cent hoger dan in 1998 (de REB is 2 cent/kWh hoger dan in 1998). Het aandeel voor de brandstofvergoeding is hier circa 24%. [2,6] Elektriciteitsprijs [ct/kW h] 25
20
ELEKTRICITEITSPRIJS HUISHOUDENS/INDUSTRIE (EXCLUSIEF BTW)
15
10
5
0 1 97 0
1 97 5
1 98 0
1 98 5
H uishoudens
1 99 0
1 99 5
2 00 0
Industrie
In Nederland is het maximale verschil in aardgastarieven tussen de regio’s 6,8 cent (ruim 12%). Bij de elektriciteitstarieven is het relatieve verschil groter en bedraagt 21%. De tariefverschillen worden enerzijds veroorzaakt doordat de tarieven op kosten gebaseerd zijn; deze kosten kunnen verschillen per distributiebedrijf. Anderzijds is het zo, dat de distributiebedrijven niet alle dezelfde tariefstructuur hanteren. De rangordening van distributiebedrijven van lage naar hoge tarieven kan daardoor verschillen per klantengroep. De onderstaande figuur toont de situatie voor huishoudens met een elektriciteitsverbruik van 3000 kWh per jaar (ongeveer het gemiddeld verbruik per jaar). Voor een aantal bedrijven worden in de verschillende regio’s verschillende tarieven gehanteerd (lichte balk in de figuur). PNEM/MEGA heeft begin 1999 veruit het laagste tarief. Hoge tarieven gelden met name voor Midden Holland en Delfland, terwijl binnen ENW in Kennemerland bijna 4 cent meer moet worden betaald dan de basiswaarde. Bij de ‘Overige bedrijven’ is het hoogste en het laagste tarief aangeduid. [6]
D istributiebedrijf PN EM /M EG A NUON D elta
ELEKTRICITEITSPRIJS
R EM U
HUISHOUDENS BEGIN 1999
(EXCLUSIEF BTW)
EW R ED O N O verige bedrijven EN EC O EN W M idden H olland D elfland 20
22
24
26
28
Elektriciteitsprijs [ct/kW h]
110
Energie Verslag Nederland 1999
Energieprijzen Internationale vergelijking energieprijzen De tariefstructuren voor aardgas en elektriciteit verschillen per land. Dit betekent dat het aanbrengen van een volgorde van goedkoop naar duur gedeeltelijk samenhangt met het type klantengroep. Uit onderstaande overzichten kan echter wel worden afgeleid welke landen relatief duur en welke relatief 3 goedkoop zijn. Voor aardgas zijn de prijzen gegeven die grote bedrijven begin 2000 betalen per m . Voor elektriciteit betreft het afnemers met een vermogen van 10 MW en een bedrijfstijd van 3500 uur (40% loadfactor). De vergelijking van de gas- en elektriciteitsprijzen voor deze verbruikers laat zien dat in Italië, zowel voor gas als voor elektriciteit een prijs geldt die hoger is dan in de andere landen. Opvallend is de lage gasprijs in Groot-Brittannië. Overigens dient te worden vermeld, dat voor zeer grote industrieën speciale tarieven kunnen gelden. [7,9]
Groot-Brittannië
D uitsland
INTERNATIONALE ENERGIEPRIJZEN GROOTVERBRUIKERS 1999 (EXCLUSIEF BTW)
N ederland
België
Frankrijk
Italië
40
30
20
10
0
Gasprijs [ct/m³]
10
20
Elektriciteitsprijs [ct/kWh]
De vergelijking van de energieprijzen voor huishoudens is gebaseerd op gegevens uit internationale statistieken waarin niet is gedefinieerd om welke jaarlijkse afname het gaat. Evenals bij de industrie is 3 gasprijs in Nederland en Groot-Brittannië relatief laag en ligt iets boven de 55 cent/m (exclusief 3 BTW). Met name de prijs in Denemarken blijft hoog en bedraagt meer dan 100 cent/m (w.v. 36% 3 belasting) In de overige genoemde landen moet ongeveer 75 cent/m worden betaald. Van deze landen is alleen in Nederland het aandeel van de belasting aanzienlijk (20%). Ook voor elektriciteit wordt in Denemarken meer betaald dan in andere landen en wel 41 cent/kWh (waarvan 4% belasting). 3 In de overige landen ligt de prijs tussen de 23 en 29 ct/m . Recente gegevens over Duitsland zijn niet aanwezig. Zowel de gasmarkt als de elektriciteitsmarkt zijn hier sinds april 1998 100% geliberaliseerd. Onderzoeken wijzen er op dat de prijzen voor elektriciteit sindsdien met ruim 10% zijn verlaagd, maar over de gasprijzen is niets bekend. [7, 10]
Groot-Brittannië
N ederland
INTERNATIONALE ENERGIEPRIJZEN HUISHOUDENS 1999 (EXCLUSIEF BTW)
Zwitzerland
Ierland
Spanje
D enem arken
1 25
1 00
75
50
25
Gasprijs [ct/m³]
Energie Verslag Nederland 1999
0
25
50
Elektriciteitsprijs [ct/kWh]
111
Trends Nationale energie-intensiteit De ontwikkeling van het energiegebruik kan gerelateerd worden aan een zogenaamde volumevariabele; hieruit resulteert een bepaalde intensiteitsontwikkeling in MJ per gekozen eenheid. Vanuit het oogpunt van informatieverschaffing verdient de volume-grootheid die het nauwst verbonden is met een bepaald type energiegebruik de voorkeur. Op nationaal niveau wordt gewoonlijk het bruto nationaal product (BNP, in constante prijzen 1990) of de bevolkingsomvang gehanteerd als volumegrootheid. In de figuur wordt de nationale intensiteit voor beide grootheden gegeven als index met 1990 =100. Voor afwijkende temperatuurniveaus is per jaar gecorrigeerd. Per inwoner stijgt het verbruik met 15%, per gulden BNP daalt het verbruik echter met ongeveer 13% in de periode 19821998. In 1998 was de intensiteit 190 GJ/inwoner en 4,7 MJ per gulden95. [8,13]
1990=100 1 10
1 05
ENERGIEGEBRUIK PER INWONER
1 00
EN PER GULDEN TOEGEVOEGDE 95
WAARDE
90
85
80 1 98 0
1 98 2
1 98 4
1 98 6
1 98 8
1 99 0
Energieverbruik per inwoner
1 99 2
1 99 4
1 99 6
1 99 8
2 00 0
Energieverbruik per gulden
Huishoudelijke energierekening 3
Het verbruik aan aardgas is in de loop van de jaren gedaald tot gemiddeld 2150 m per woning (in 3 1980 was dit 3200 m , terwijl het elektriciteitsverbruik daarentegen is toegenomen tot gemiddeld bijna 3200 kWh per jaar per woning (dit was 2760 kWh in 1987). In 1985 bedroeg de energierekening (omgerekend naar prijzen van 1995) ƒ 2500, waarvan toen ruim 65% voor aardgas; in 1998 bedraagt dit ƒ 1690 waarvan ruim 58% voor aardgas. Deze gegevens zijn niet gecorrigeerd voor graaddagen (een maat voor het temperatuurniveau in een jaar), zodat met name het bedrag voor aardgas een grillig verloop vertoont. Het bedrag voor aardgas in 1994 bijvoorbeeld is dan ook laag vanwege de relatief warme stookperiode terwijl het bedrag in 1996 hoog is in verband met de koudeperioden in dat jaar. De lijn laat zien welke uitgave zou zijn gedaan in het geval dat gecorrigeerd wordt naar een standaard stookseizoen. [5,11,12,13]
[gulden9 5] 1200
1000
800
ENERGIEBESTEDING 600
HUISHOUDENS
400
200
0 1990
Elektriciteit
112
1991
1992
Aardgas
1993
O verig
1994
1995
1996
1997
1998
Aardgas gecorrigeerd voor g raaddagen
Energie Verslag Nederland 1999
ENERGIEVRAAG Wereldenergievraag De wereldenergievraag naar de primaire energiedragers aardolie, aardgas en steenkool is sinds 1975 met ongeveer 39% gestegen, hetgeen neerkomt op 1,5% per jaar. In 1998 bedroeg de totale vraag naar fossiele brandstoffen 7625 megaton olie-equivalenten (318 EJ), inclusief kernenergie en waterkracht was de wereldenergievraag 8478 Mtoe, dit is 4 Mtoe lager dan in 1997. In 1998 was de vraag naar aardgas 1,3% hoger dan 1997. Alleen in Noord-Amerika was het verbruik 3% lager dan in 1997 vanwege de milde winter 1997-1998. In de overige werelddelen nam het verbruik met meer dan 2% toe. In het Midden-Oosten, Afrika en Australië/Azië zelfs met meer dan 5%. [14,15]
Energievraag [M toe] 3 50 0
3 00 0
2 50 0
W ERELDENERGIEVRAAG PRIMAIRE 2 00 0
ENERGIEDRAGERS
1 50 0
1 00 0
5 00
0 1 96 5
1 97 0
1 97 5
Aardgas
1 98 0
Aardolie
1 98 5
Steenkool
1 99 0
N ucleair
1 99 5
2 00 0
H ydro
Nederlandse energievraag Het primaire energieverbruik in Nederland vertoont tot 1980 een toename van 3% per jaar. Als gevolg van de energiecrisis daalde het verbruik de volgende drie jaar met 20% tot een niveau van iets beneden de 2400 PJ. Daarna groeide het totale verbruik met circa 1,4% per jaar tot bijna 3000 PJ in 1998. De daling in de periode 1980-1983 was voor olie het grootst (36%); het verbruik van aardgas daalde met ruim 10%. In dezelfde periode verdubbelde het verbruik aan steenkool. Het overig verbruik bevat ook kernenergie. In de periode na 1983 is het verbruik aan kolen nog toegenomen met ongeveer 40%. [16] Verbruikssald o b in n en lan d [PJ] 3500
3000
VERBRUIK VAN BRANDSTOFFEN IN
2500
NEDERLAND 2000
1500
1000
500
0 1972
1974
1976
1978
1980
Aardg as
Energie Verslag Nederland 1999
1982
1984
Aardolie
1986
1988
Steen kool
1990
1992
1994
1996
1998
O verig
113
Trends
Energievraag per sector De brandstofvraag bij huishoudens en overige afnemers bestaat voornamelijk uit aardgas, bij transport vrijwel volledig uit olieproducten. Voor de industrie is de opdeling over verschillende bronnen in de figuur aangegeven. Het totale energieverbruik (2990 PJ) is meer dan het brandstofverbruik (2077 PJ) en het elektriciteitsverbruik (302 PJ) samen. Het aardgasverbruik door ‘Overige afnemers’ is met 3,5% toegenomen, bij ‘Huishoudens’ is het verbruik met 5% gedaald ten opzichte van 1997. Het kolenverbruik in de industrie is 5,5% lager dan in 1997, terwijl het verbruik aan olieproducten in deze sector 3,6% hoger was dan in 1997. Het elektriciteitsgebruik (303 PJ) was bijna 4% hoger. Vooral het verbruik door de ‘Overige afnemers’ is sterk toegenomen (6%) ten opzichte van 1997. [16]
4 08
40 9
10 5 1 17
BRANDSTOF- EN
73
ELEKTRICITEITSVERBRUIK PER 349
SECTOR IN 1998
4 40
6 31 2
86
75
Brandstof [PJ]
E lek triciteit [PJ]
Ind ustrie, elektr.
Ind ustrie, aard gas
Indu strie, overig
T ran sport
Ind ustrie, steenkool
Indu strie, olie
H uishoudens
Overige afnem ers
Energievraag huishoudens Het aantal huishoudens in Nederland was in 1998 bijna 6,76 miljoen. De vraag naar aardgas per 3 3 huishouden is tussen 1980-1991 gestaag gedaald van 3100 m naar 2140 m (een daling van ruim 3 30%). Vanaf 1991 is de daling aanzienlijk minder, in 1998 is het verbruik 1945 m . Het aandeel van ruimteverwarming in de totale gasvraag is van 88% in 1980 gedaald tot bijna 77% in 1998. Het aandeel voor de bereiding van warm tapwater in het totaal huishoudelijk aardgasverbruik is in dezelfde periode bijna verdubbeld tot 19% in 1998, voor koken is het 4%. Het gasverbruik voor verwarming is in 1998 ruim 4% lager dan in 1997. Ten opzichte van 1997 is het elektriciteitsverbruik per huishouden in 1998 gestegen met 0,6% naar 3292 kWh. [2,11,16] Aardgas [m³] en elektriciteit [kWh] 4000
GEMIDDELD ENERGIEGEBRUIK 3000
Elektriciteit
PER HUISHOUDEN
2000
1000
0 1980
1982
1984
1986
1988
Verwarming
114
1990
Warmwater
1992
1994
1996
1998
Koken
Energie Verslag Nederland 1999
Energievraag Energievraag huishoudens naar toepassing Elektriciteit wordt voor tal van energiefuncties gebruikt. Voor aardgas blijft dit veelal beperkt tot koken, warm water en binnenklimaat (ruimteverwarming). Het totale verbruik aan elektriciteit is in de periode 1990-1997 toegenomen met 16% van ruim 2800 naar 3300 kWh. Vooral het verbruik voor ‘Audio/video’ is tussen 1990 en 1997 sterk gestegen en wel van 271 kWh tot 485 kWh (dit is 80%). Voor ‘Reinigen’ werd in 1997 bijna 700 kWh verbruikt, dat is 36% meer dan in 1990. Ook het verbruik voor ‘Verlichting’ en ‘Koelen’ nam toe zij het in meer beperkte mate; ieder met 11%. Het verbruik door ‘Overig(e)’ functies lag voor de genoemde jaren tussen de 800 en 900 kWh. [11,12]
[kW h] 1000
800
ELEKTRICITEITSVERBRUIK VAN HUISHOUDENS NAAR FUNCTIE
600
400
200
0 R e inige n
Audio e .d.
Ve rlichting
1990
Ko e le n e.d.
1993
C e ntra le ve rwarming
O ve rig
1997
Energievraag dienstensector en overheid De dienstensector en overheid verbruikten in 1998 bijna evenveel elektriciteit als in 1997 (74 PJ) en 161 PJ aan aardgas (167 PJ in 1997). Het verschil in het aardgasverbruik is in geringe mate terug te voeren tot de invloed van een milde winter. Onder ‘Handel e.d.’ vallen de detailhandel, groothandel, reparatiebedrijven en horeca. Dit is de sector met het grootste verbruik; voor aardgas bedraagt het verbruik in deze sector 43 PJ en is 3 PJ hoger dan in 1997, voor elektriciteit is het verbruik 40 PJ. Het aandeel van het verbruik voor ‘Openbaar Bestuur’ is zowel voor elektriciteit als voor aardgas lager dan in 1997. Voor de sector ‘Milieu, Cultuur en Recreatie’ is het aandeel in 1998 voor beide energiedragers 2% lager is dan in 1997. De typische kantoorsectoren ‘Openbaar bestuur’ en ‘Financiële en Zakelijke dienstverlening’ gebruiken samen 5700 miljoen kWh hetgeen overeenkomt met circa 28%. [16]
8%
8% 9%
ENERGIEGEBRUIK
42%
1 8%
4%
4 3%
DIENSTENSECTOR/OVERHEID IN
1998
13%
9%
7% 15%
9%
9%
6%
Aa rdg asverbru ik 161 PJ
Elektriciteitsverbruik 74 PJ H andel e.d.
Vervoer, opslag e.d.
Fin./zak. diensten
Openbaar bestuur
Onderwijs
Gezondheidszorg
M ilieu, cultuur rec.
Energie Verslag Nederland 1999
115
Trends
Personenvervoer Het totale aantal personen kilometers in 1998 is niet toegenomen ten opzichte van 1997. Op sommige plaatsen vallen wat lichte verschuivingen te zien maar de vraag is in hoeverre de veranderingen reëel zijn. Het totaal aantal personenkilometers (exclusief vliegtuig en boot) bedroeg in 1998 bijna 200 miljard. Dit betekent gemiddeld per persoon een afstand van bijna 12.400 kilometer per jaar (500 kilometer meer dan in 1996). Het gemiddeld jaarkilometrage in Nederland van een auto bedraagt 16.110 km. Ten opzichte van 1997 is dat een afname van ruim 2%. Hiervan wordt gemiddeld bijna 1200 km in het buitenland gereden. Per persoon wordt gemiddeld ongeveer 350 kilometer per jaar gelopen en bijna 900 kilometer gefietst. [17,18] Personenvervoer [mld personenkm] 225 200 175
VERVOERSPRESTATIE NEDERLANDSE BEVOLKING NAAR VERVOERMIDDEL
150 125
100 75 50 25 0 1985
1990
Personenauto
Trein
1995
1996
Bus, tram, metro
Overig
1997
Fiets
1998
Lopen
Vrachtvervoer Het totale binnenlandse vrachtvervoer was in 1997 ruim 6% hoger dan in 1996 (37,4 tegenover 35,2 miljoen lading tonkilometers). Dit vervoer gebeurt grotendeels via de weg. Het aandeel hiervan is ten opzichte van 1996 met 3% gedaald tot 75% van het totale aantal tonkilometers (in 1997 27,7 miljard tonkilometers). De hoeveelheid transport per spoor is relatief klein maar groeide wel met bijna 15% ten opzichte van 1996. De prestatie van de binnenvaart is erg wisselend. In 1997 bedroeg de vervoerde hoeveelheid 8,3 miljard tonkilometer hetgeen 20% meer is dan de hoeveelheid in 1996. Bijna 50% van de vervoerde hoeveelheid bestaat uit zand, grind, klei en slakken. Uit de figuur blijkt het belang van de beroepsvervoerders ten opzichte van het eigen vervoer. Door de binnenvaart concentreert zich met name op de bouwmaterialen en in wat mindere mate op aardolieproducten en ertsen. [18] m ln tonkm 78 13
8000
6000
VERVOERSPRESTATIE IN 45 18
TONKILOMETERS NAAR LADING IN
40 89
39 51
4000
1997 29 13
18 85
18 74
2000
18 07
16 42
14 02 10 20 70 2 51 5
66 2
64 2
63 6 38 9
18 6
0 L a ndbo uw
Vo e ding, ve e vo e r
Aa rdo lie , e rtse n Bo uwma teria le n e .d.
Beroepsvervoer
116
Eigen vervoer
C he mis c he pro dukte n
O ve rige go e de re n
Binnenvaart
Energie Verslag Nederland 1999
Energievraag
Brandstofverbruik personenauto‘s Het aantal personenauto‘s in 1975 was 3,3 miljoen, in 1998 was dit ruim 6 miljoen (circa 120.000 meer dan in 1997). Tot aan 1970 bestond het Nederlandse voertuigenpark vrijwel volledig uit benzineauto’s. Het aandeel van dieselauto‘s en LPG-auto’s samen is momenteel ongeveer 17%. Het aandeel van diesel in het brandstofverbruik schommelt rond de 11%, terwijl LPG in 1987 zijn hoogste aandeel bereikte met bijna 12%. Het brandstofverbruik (km/liter) is voor benzine-auto’s in de periode 19841990 gestegen van 10,6 tot 12, daarna heeft het zich op dit niveau gestabiliseerd. Voor dieselauto’s is het aantal kilometers per liter toegenomen van 12,5 tot 14,6, voor LPG-auto’s loopt de waarde op van 8,4 tot 9,8. [18] Brandstof [km/liter] 16
14
SPECIFIEK BRANDSTOFVERBRUIK VAN PERSONENAUTO‘S
12
10
8 1 9 84
1 9 86
1 9 88
1 9 90
Benzine
1 9 92
Dies el
1 9 94
1 9 96
1 9 98
LPG
Brandstofafzet voor transport Het aandeel van transport in het energiegebruik is sedert 1984 gestegen van 15% naar 19% in 1998. Voor het personenvervoer toont de afzet van benzine een grillig verloop. Dit wordt veroorzaakt door de introductie van loodvrije benzine op de Nederlandse markt. Loodhoudende superbenzine wordt ondertussen niet meer verkocht, terwijl het aandeel van de loodvrije benzine is gestegen tot bijna 44% van het gehele brandstofverbruik. De hoeveelheden LPG en diesel verlopen vrijwel analoog aan die bij de opbouw van het personenautopark. Omdat het gemiddelde kilometrage per jaar van de laatste twee echter hoger ligt dan voor benzine (30.110 km/jaar voor diesel en 30.580 km/jaar voor LPG, tegenover 13.690 km/jaar voor een benzine-auto) is het aandeel van LPG en diesel in de brandstofafzet wat groter. [16] Brandstofafzet [PJ] 400
300
200
AFZET VAN MOTORBRANDSTOFFEN IN
NEDERLAND
100
0 1984
1985
1986
1987
1988
Normaal loodhoudend Euro loodvrij Diesel personenauto
Energie Verslag Nederland 1999
1989
1990
1991
1992
1993
Super loodhoudend Superplus loodvrij Diesel vrachtvoertuig
1994
1995
1996
1997
1998
Normaal loodvrij LPG personenauto
117
Trends
Verbruik van aardgas en elektriciteit in de industrie De figuur toont per industriële sector het finale gas- en elektriciteitsverbruik in 1998. Het aardgasverbruik is inclusief het finaal verbruik voor stoom/warm water en niet gecorrigeerd voor (klimaat)temperatuur. Het niet-energetisch verbruik is niet in de figuur opgenomen. Een toename van het aardgasverbruik ten opzichte van 1997 is vooral opgetreden bij ‘Textiel’ (8%) en ‘Kunstmest’ (4%) en in mindere mate bij de ‘Voeding en genot’ (2%). Het verbruik van elektriciteit was vooral hoger in de ‘Kunstmest’ (8%), ‘Basismetaal’ (6%) en de ‘Kunstof en rubberindustrie’ (5%). In de ‘Bouwmaterialen’ werd zowel veel minder aardgas verbruikt (bijna 6%) als elektriciteit (4%). Ook in de papierindustrie en de basismetaal was het verbruik aan aardgas lager (ruim 2%). [16] 2%
6%
7% 20 %
2 0%
6%
14 % 7%
AARDGAS- EN
2%
2%
ELEKTRICITEITSVERBRUIK 10 %
8%
INDUSTRIE IN 1998
11 %
5%
8%
3%
4 1% 28 %
A ardgas verbruik 363 PJ
E lektriciteitsverbruik 113 PJ
Voeding en genot
T extiel
Papier
Kunstm est
Ov. C hem ie
Bouwm aterialen
Basism etaal
Ov. M etaal
Ov. Industrie
Energievraag land- en tuinbouw Het grootste gedeelte van de energievraag in de land- en tuinbouw komt voor rekening van de glastuinbouw. Zoals uit de figuur blijkt, betreft dit in hoofdzaak aardgas. Hiervan is 15% bestemd als brandstof voor warmtekrachteenheden in eigendom van tuinders. In 1998 stond er bij de glastuinbouw een totaal vermogen van 270 MW e bij 675 bedrijven, het betreft nagenoeg allemaal tuinders die assimilatieverlichting toepassen. Daarnaast stond er nog 492 MW e bij 840 bedrijven in eigendom van distributiebedrijven. De geproduceerde warmte wordt door de tuinders afgenomen en de elektriciteit wordt aan het openbare net geleverd. Er zijn circa 340 bedrijven die restwarmte van derden betrekken. Van het totale glasareaal wordt bijna eenderde verwarmd en/of verlicht via een vorm van gecombineerde opwekking. [16, 19]
0% 1% 11% 25% 3%
ENERGIEGEBRUIK IN DE GLASTUINBOUW IN 1998 51% 4% %
17%
85% O ve rige landbo uw 44 PJ
Aardgas
118
Elektriciteit
Glastuinbouw 138 PJ
W arm te
Olie
T rekkerolie
Energie Verslag Nederland 1999
ENERGIEAANBOD Wereldolievoorraden Van de bewezen olievoorraden in de wereld bevindt zich 65% in het Midden-Oosten. Van de kolenvoorraden bevindt het grootste gedeelte zich in Azië (China en India), Australië, Noord-Amerika en de voormalige Sovjet-Unie. De grootste hoeveelheden gas bevinden zich in de voormalige SovjetUnie en het Midden-Oosten. De totale bewezen voorraden in de wereld bedroegen eind 1998 voor olie 143.400 Mtoe (1,8% meer dan in 1997) voor kolen 498,9 Mtoe (3,5% minder dan in 1997) en voor gas 131.800 Mtoe (1,1% meer dan in 1997). Voor Europa bedraagt de R/P-ratio voor olie 8 (wat betekent dat bij de huidige productie in Europa de bewezen voorraden nog 8 jaar meegaan). Voor het MiddenOosten bedraagt deze waarde 83. Zonder nieuwe vondsten zal in de toekomst dus een groter deel van onze olie uit het Midden-Oosten komen. Voor kolen liggen de R/P-ratio’s voor alle regio’s nog boven de 100. [14] 109 124 159 55 51
91
3
5 45
BEWEZEN VOORRADEN OLIE, KOLEN EN GAS EINDE 1998 (1000 MTOE)
12
9
8 1 41 6 1310 6
10
Olie
9
9
Kolen
Aardgas
Wereldgasvoorraden Van de wereldvoorraden aardgas bevindt het grootste gedeelte zich in de voormalige Sovjet-Unie (bijna 39%). In het Midden-Oosten bevindt zich 34%. Eind 1998 was in Europa de R/P-ratio voor aardgas 18 en in het Midden-Oosten circa 274. De bewezen reserves zijn sinds 1970 gestegen van 3 40.000 naar ruim 146.400 miljard m in 1998. Ten opzichte van 1997 zijn de reserves toegenomen 3 met 1.600 miljard m (1,1%). De voorraden in de vroegere Sovjet-Unie zijn niet veranderd ten opzichte van 1997. Alleen in Europa is een duidelijk voorraadvermindering te constateren (ruim 6%). In Azië/Australië is de voorraad 12% hoger dan in 1997. De R/P-ratio voor aardgas op wereldschaal is sedert 1967 toegenomen van circa 40 tot 63 in 1998. [14,15]
Aardgas [1000 m ld m ³] 1 60
1 40
W ERELDGASVOORRADEN PER
1 20
REGIO
1 00
80
60
40
20
0 1 97 0
1 97 5
1 98 0
1 98 5
1 99 0
1 99 5
N oord-Am erika
Zuid-Am erika
Europa
M idden-Oosten
Afrika
Azië & Australië
Energie Verslag Nederland 1999
1 99 6
1 99 7
1 99 8
Voorm . SU
119
Trends
Consumptie en productie naar regio De consumptie/productie-ratio’s (C/P-ratio) in de figuur geven aan in hoeverre iedere regio in zijn eigen consumptie kan voorzien door middel van eigen productie. In Europa vindt zowel voor olie als voor kolen en aardgas netto import plaats (C/P groter dan 1). De consumptie van olie is ruim 2,3 keer zo groot als de eigen productie. Afrika, de voormalige Sovjet-Unie, het Midden-Oosten en ZuidAmerika zijn voor alle drie de brandstoffen netto-exporteur. Noord-Amerika en vooral Azië/Australië moet, evenals Europa, olie importeren om aan de binnenlandse vraag te voldoen. De consumptie van gas in Noord- en Zuid- Amerika, het Midden-Oosten en Azië/Australië is gelijk aan de productie. [14,15] C /P-ratio 3
CONSUMPTIE/PRODUCTIE-RATIO’S NAAR REGIO IN 1998
2
1
0 N oo rdAmerika
Zuid-Ame rika
Euro pa
Afrika
Olie
Kolen
M iddenO o ste n
Vo orm. SU
Azië /Australië
Aardgas
Steenkoolimport In 1998 was de totale import aan kolen in Nederland ruim 22 miljoen ton waarvan ruim 9 miljoen bestemd voor centrales. In 1999 is in totaal 7,26 miljoen ton steenkool geïmporteerd ten behoeve van elektriciteitscentrales. Dit is 23% minder dan in 1998. Het aandeel van Australië in de import voor centrales was bijna 24%. Andere belangrijke leveranciers zijn Zuid-Afrika (18%), Indonesië (17%), Colombia (16%) en de VS (12%). De grootste afnemers in 1998 waren de centrale in Geertruidenberg (2,6 miljoen ton) en de Maasvlakte-centrale (2,6 miljoen ton). De centrales Amsterdam Hemweg en Nijmegen gebruikten aanzienlijk minder (respectievelijk 1,5 en 1,4 miljoen ton), terwijl Borssele en Buggenum met respectievelijk 0,7 en 0,4 miljoen ton de rest hebben afgenomen. [20]
Kolen [m ln ton] 12
10
HERKOMST VAN GEÏMPORTEERDE
8
KOLEN VOOR CENTRALES 6
4
2
0 1 98 7
1 98 8
Australië
120
1 98 9
VS
1 99 0
1 99 1
C olom bia
1 99 2
Polen
1 99 3
1 99 4
Indonesië
1 99 5
1 99 6
Zuid-Afrika
1 99 7
1 99 8
1 99 9
Overige landen
Energie Verslag Nederland 1999
Energieaanbod
Aardgas in Nederland Van de Europese aardgasvoorraden bevindt zich circa 34% in Nederland. De Nederlandse aardgasvoorraden bedroegen eind 1998 1,2% van de totale aardgasvoorraden in de wereld en hadden eind 1998 een R/P-ratio van ruim 24. In 1999 bedraagt de bruto aardgasproductie bijna 72 3 miljard m en is daarmee 10% lager dan in 19 98. Het verlies door eigen verbruik en affakkelen/ afblazen bedraagt 1,3%. Van de netto beschikbaar gekomen hoeveelheid aardgas is circa 5% op land gewonnen, 35% op het Nederlandse deel van het continentaal plat, terwijl 13% is geïmporteerd (8% uit Noorwegen, 4% uit Engeland en 1% uit België). 2,24 miljard is geïnjecteerd in drie bergingen voor 3 ondergrondse opslag. De productie uit deze bergingen bedroeg 0,17 miljard m De uitvoer in 1999 is iets lager dan in 1998. [21,22] Aard gas [m ld m ³]
Jaarprodu ctie [m ld m ³]
50 00
500
4 226
40 00
400
3 27 4
30 00
AARDGASPRODUCTIE EN RESERVES IN NEDERLAND
300
2 412 2 03 5
20 00
200
1 893
1 239
10 00
75
81
75
74
67
72
72
82
84
83
78
78
90
82
80
100 72
0
0 19 84
19 86
Prod uctie
19 88
19 90
199 2
Resteren de Voorraden
199 4
199 6
Cum . prod uctie
1 99 8
2 00 0
T otaal ontd ekt
Aardgasexport 3
In 1999 was de export van Nederlands aardgas circa 0,9 miljard m lager dan in het voorgaande jaar. 3 Naar Duitsland werd 1,3 miljard m minder uitgevoerd. De uitvoer naar Italië is eveneens iets minder. De export naar België/Luxemburg, Frankrijk en Zwitserland was hoger dan in 1997 (totaal ruim 1 3 miljard m ). De levering aan Italië is in de zomerperiode onderbroken. Deze tijdelijke stopzetting is overeengekomen om het tweede deel van de ingrijpende verzwaring van de aanvoerroute door Zwitserland mogelijk te maken. Verwachting is dat op termijn de levering aan Italië weer op het oude niveau zal zijn. Duitsland blijft voor aardgas ons belangrijkste exportland met 56% van de totale uitvoer. Door de aanwezigheid van het Slochterenveld gecombineerd met drie ondergrondse opslaglocaties is Nederland een flexibele leverancier van aardgas. [16,23] Aardgasexport [m ld m ³] 50
40
NEDERLANDSE AARDGASEXPORT NAAR BESTEMMING
30
20
10
0 1 98 7
1 98 8
1 98 9
1 99 0
1 99 1
België/Luxem burg
Energie Verslag Nederland 1999
1 99 2
1 99 3
D uitsland
1 99 4
1 99 5
Frankrijk
1 99 6
Italië
1 99 7
1 99 8
1 99 9
Zwitserland
121
Trends
Gas 1
Kolen Uranium
2
EPON UNA
ELEKTRICITEITSCENTRALES IN NEDERLAND EIND 1999 [2,24,25]
4
13
3
9 11
10
5
12 7
14 15 16
EZH
8
19
6 21 17
18 20 22
24
EPZ 23
25
1 Eemscentrale (2400 MW) 2 Centrale Bergum (664 MW) 3 Centrale Harculo (350 MW) 4 Flevocentrale (513 MW) 5 Warmtekrachtcentrale Almere (120 MW) + warmte 6 Centrale Gelderland (602 MW) + warmte 7 Lage Weide (512 MW) + warmte 8 Merwedekanaal (420 MW) + warmte 9 Velsen (990 MW) 10 Hemweg 7 (gas, 599 MW) 11 Hemweg 8 (kolen, 630 MW) 12 Diemen 33 (249 MW) + warmte 13 Purmerend (69 MW) + warmte
122
14 Leiden (81 MW) + warmte 15 Den Haag (78 MW) + warmte 16 Delft (93 MW) + warmte 17 Rotterdam Galileïstraat (209 MW) + warmte 18 Roca (249 MW) + warmte 19 Maasvlakte (1040 MW) 20 Amercentrale (1245 MW) + warmte 21 Dongecentrale (121 MW) 22 Moerdijk (339 MW) 23 Borssele (kolen, 421 MW) 24 Borssele (kern, 449 MW) 25 Clauscentrale (1280 MW)
Energie Verslag Nederland 1999
Energieaanbod Elektriciteitsvoorziening Het opgesteld vermogen van de productiebedrijven in Nederland bedraagt begin 1999 circa 13.700 MW. De vier productiemaatschappijen zijn EPON (4645 MW), UNA (3470 MW), EZH (1770 MW) en EPZ (3855 MW). Bijna de helft van het aantal centrales levert warmte voor stadsverwarming. De meeste centrales worden gestookt met aardgas of steenkool, alleen voor de centrales in Velsen wordt een mengsel van hoogovengas en cokesgas (zonodig verrijkt met aardgas) als brandstof gebruikt. In de Centrale Gelderland wordt houtpoeder bijgestookt en in de Amercentrale papierslib. Naast de genoemde vermogens staan zijn er nog een aantal ‘gesloten’ eenheden, die zodanig worden onderhouden dat ze snel kunnen worden ingezet. Bovendien zijn er nog een aantal zogenaamde ‘Black Start eenheden’ waarmee grote eenheden, los van het landelijk elektriciteitsnet, zelfstandig kunnen worden opgestart. De totale netto productie van deze bedrijven in 1999 bedraagt 53,0 TWh, dit is 7,2 TWh minder dan in 1998. De totale vraag is echter circa 2,2 TWh hoger dan in 1998. Hieraan is voldaan door meer decentrale opwekking (2,8 TWh) en hogere import (6,6 TWh) dan in 1998 [2,16,24,25] Productie [TW h] 100 Rendement [% ] 44 43 42
BRANDSTOFINZET
80
41 40 39
ELEKTRICITEITSCENTRALES
38 1982
1984
1986
60
1988
1990
Kolen
1992
1994
1996
1998
G as
40
20
0 1 9 69
1 9 74
1 9 79
Kolen
1 9 84
Olie
Gas
1 9 89
Kern
1 9 94
1 9 99
Im port
Sinds de jaren ‘80 is elektriciteitsimport toegenomen van bijna 6 TWh in 1988 tot 18,4 TWh in 1999 en bedraagt in 1999 bijna 19% van de totale vraag. In 1999 is de invoer 6,6 TWh meer dan in 1998. Het aandeel vanuit Duitsland is met 6% verminderd. Dit is vervangen door import uit andere landen zoals Engeland. De huidige contracten geven aan dat elektriciteitsimport in ieder geval nog de eerstkomende 10 tot 15 jaar in een substantieel gedeelte van de Nederlandse elektriciteitsvraag zal voorzien. [2,16] 5%
11%
28%
HERKOMST GEÏMPORTEERDE
28%
ELEKTRICITEIT
61% 67%
1999 18,4 TW h
1998 11,8 T W h
Duitsland
Energie Verslag Nederland 1999
Frankrijk
Overig
123
Trends
Nederlandse aardoliereserves Nederland beschikt zowel ter land als offshore over eigen voorraden aan aardolie. De resterende 3 verwachte reserve bedraagt per 1 januari 1999 34 miljoen m , waarvan 76% op het continentaal plat. 3 3 In 1999 is er 1,9 miljoen m geproduceerd, dit is 0,1 miljoen m minder dan in 1998. In dat jaar kwam 38% uit het Rijswijkveld, het enige veld op land, de rest was afkomstig van 8 offshore locaties waarvan F03 (36%) en Q01 (25%) de belangrijkste zijn. Een product dat eveneens als grondstof voor raffinaderijen dient, is een vloeistof die vrijkomt bij de productie van aardgas, ook wel aangeduid met 3 ‘putgasbenzine’ of NGL (Natural Gas Liquid). Hiervan is 1,2 miljoen m gewonnen. [16,22] Aardolie [m ln m ³]
Jaarproductie [m ln m ³]
2 00
AARDOLIEPRODUCTIE EN RESERVES IN NEDERLAND
24
150
1 50
18
140
117
1 00
12 75
65
50
5,2
6
4,9
4,4
4,2
3,8
3,4
4,0
3,7
34
4,0 3,2
3,0
3,2 2,6
2,5
2,0
1,9
0
0 1 98 4 1 98 5 1 98 6 1 98 7 1 98 8 1 98 9 1 99 0 1 99 1 1 99 2 1 99 3 1 99 4 1 99 5 1 99 6 1 99 7 1 99 8 1 99 9 2 00 0
Jaarproductie
R esterende Voorraden
C um . productie
T otaal ontdekt
Import van ruwe aardolie De totale import in 1999 is 54 miljoen ton en is ruim 2,4 miljoen ton lager dan in 1998. Bij het ter perse gaan was de verdeling naar land van herkomst nog niet bekend. In de loop van 1999 is de prijs van ruwe olie ruim 2 maal zo hoog geworden. In het eerste kwartaal moet voor een vat olie uit het Brentveld ruim 22 gulden worden betaald. In het laatste kwartaal is dit bedrag ruim 50 gulden, terwijl begin 2000 de prijs al 64 gulden is. De raffinagesector bestaat uit vijf raffinadeurs met een totale primaire destillatiecapaciteit in 1998 van 61,8 miljoen ton. De verwerkte hoeveelheid aardolie, condensaat en andere grondstoffen was in 1998 64,8 miljoen ton. De gemiddelde bezettingsgraad van de vijf grote raffinaderijen was 98%. [22,23]
R uwe aardolie [m ln ton] 60
IMPORT VAN RUWE AARDOLIE NAAR HERKOMST 1980-1999
50
40
30
20
10
0 1 9 81
124
1 9 83
1 9 85
1 9 87
1 9 89
1 9 91
1 9 93
1 9 95
1 9 97
W est-Europa
Oost-Europa
M idden-Oosten
N oord-Am erika
Zuid-Am erika
Afrika
Azië & Australië
totaal
1 9 99
Energie Verslag Nederland 1999
EMISSIES Zwaveldioxide In totaal werd er in 1998 bijna 113 kiloton zwaveldioxide geëmitteerd. Sinds 1980 is de jaarlijkse SO2emissie gedaald met ruim 75%. Deze daling is vooral gerealiseerd bij de opwekking van elektriciteit (194 kiloton in 1980 tot 12,3 kiloton in 1998) en bij de industrie (van 105 kiloton in 1980 naar 25,6 kiloton in 1998). In alle sectoren is de emissie ten opzichte van 1997 lager, behalve bij mobiele bronnen waar bijna 3% meer is uitgestoten. De SO2-emissie bij huishoudens bedraagt nog geen 0,5% van het totaal. Van de huidige totale emissie komt ongeveer 43% voor rekening van de raffinaderijen, 23% voor de industrie, 11% voor de opwekking van elektriciteit en bijna 21% voor transport. In het Emissiejaarrapport wordt een doelstelling voor 2000 genoemd van 92 kiloton, dit is 18% lager dan de emissie in 1998. [26,27,28] SO 2 [m ln kg]
5 00
4 00
EMISSIE ZWAVELDIOXIDE IN NEDERLAND
3 00
2 00
1 00
0 1 98 0
1 98 5
1 99 0
1 99 5
1 99 6
1 99 7
1 99 8
H uishoudens
Overige activiteiten
M obiele bronnen
R affinaderijen
Industrie
Elektriciteitsproductie
2 00 0
D oelstelling
Stikstofoxiden Sinds 1980 zijn belangrijke verminderingen bereikt in de NOx-emissie bij de elektriciteitsproductie (van 83 kiloton naar 48 kiloton) en bij de industrie (van 85 naar 58 kiloton). De energiegerelateerde uitstoot van stikstofoxiden in 1998 is met 440 kiloton ongeveer 13 kiloton lager dan in 1997. Dit is het resultaat van enerzijds een toename bij de industrie en de elektriciteitsproductie en een vermindering van de uitstoot bij de raffinaderijen en de mobiele bronnen. Van de totale uitstoot in 1998 wordt 64% veroorzaakt door mobiele bronnen. In het Emissiejaarrapport wordt voor het jaar 2005 een doelstelling genoemd van 249 kiloton, dat is 44% lager dan de uitstoot van 1998. [26,27,28]
N O x [m ln kg] 6 00
5 00
EMISSIE STIKSTOFOXIDEN IN
4 00
NEDERLAND 3 00
2 00
1 00
0 1 98 0
1 98 5
1 99 0
1 99 5
1 99 6
1 99 7
1 99 8
H uishoudens
Overige activiteiten
M obiele bronnen
R affinaderijen
Industrie
Elektriciteitsproductie
2 00 5
D oelstelling
Energie Verslag Nederland 1999
125
Trends
Koolstofdioxide In het kader van het klimaatverdrag zijn voor de bepaling van de emissies van onder andere CO2 de IPCC-richtlijnen ontwikkeld. In het Emissiejaarrapport zijn voor de jaren 1990 tot en met 1998 de waarden vermeld. In de figuur zijn verbrandingsemissies en de vluchtige emissie uit gas en ruwe olie weergegeven. De emissies uit verbranding van organisch materiaal, uit afvalverbrandingsinstallaties, uit biogene processen in stortplaatsen, uit verbranding van hout door consumenten en door internationaal vlieg- en scheepvaartverkeer zijn hierin niet opgenomen. De totale emissie in 1998 is 178 Mton; 1 Mton lager dan in 1997. Voor de binnenlandse beleidsdoeleinden en het monitoren van de praktijk in relatie tot de doelstellingen wordt daarom de zogenaamde nationale IPCC-methode gebruikt, waarbij in de berekening een temperatuurcorrectie wordt doorgevoerd, terwijl tevens de koolstofvastlegging door verandering van landgebruik wordt verwerkt. Uit de figuur blijkt dat na deze correcties moet worden geconstateerd dat de CO2-uitstoot is afgenomen van 185,3 naar 184,7 Mton. De doelstelling voor 2010 is een uitstoot die 6% lager ligt dan die 1990 (160 Mton). [27,29] CO2 [Mton] 190 185 180 175
CO2-EMISSIE 1990-1998 VOLGENS IPCC-METHODE
170 165 160 155 150 145 140 1990
1991
1992
1993
1994
energie
1995
1996
1997
1998
2010
totaal netto na temp. correctie
Per IPCC-sector is de bijdrage de uitstoot van CO2 bepaald zonder rekening te houden met graaddagen, zodat geen correctie voor temperatuur heeft plaats gevonden. De emissie uit de productie van elektriciteit en warmte (47,9 Mton) is hoger dan de emissie uit de industrie (inclusief actuele emissies uit grondstoffen was deze 44 Mton). De emissie uit andere omzetting (hoofdzakelijk raffinaderijen) was 11,5 Mton. Het transport draagt bij voor 19%, terwijl de huishoudens en utiliteitssector respectievelijk 11% en 5% van de emissies veroorzaken. De landbouw veroorzaakt 5% van de totale energieemissie. In ‘Overig’ is met name het statistisch verschil verwerkt en de CO2-emissie als gevolg van verdamping van aardgas en olieproducten. [27] 4%
2%
5% 2 8% 1 0%
CO2 -EMISSIE NAAR IPCCSECTOR IN 1998
6% 1 9%
2 6%
178 M ton C O 2
126
Electriciteit
Andere om zettingen
Industrie
T ransport
H uishoudens
U tiliteit
Landbouw
Overig
Energie Verslag Nederland 1999
MARKTONTWIKKELING TECHNIEKEN Warmtekrachtvermogen Bedroeg het warmtekrachtvermogen in 1980 nog een kleine 2000 MW e, eind 1997 is dit opgelopen tot ruim 6500 MW e. Wat er in 1998 en 1999 aan warmtekrachtvermogen is bijgeplaatst is bij het ter perse gaan van deze publicatie nog niet bekend. Wel is de input en productie van de warmtekrachtinstallaties bekend vanaf 1982. De productie daalde tot 1986 tot een niveau van 130 PJ om daarna tot 1998 te verdubbelen. De elektriciteitsproductie is in deze periode met een factor 3 toegenomen. De verhouding tussen de geproduceerde warmte en elektriciteit is gehalveerd van 3,8 tot 1,9. [16]
Productie [PJ] 300
PRODUCTIE VAN WARMTE EN
200
KRACHT UIT WARMTEKRACHTINSTALLATIES 100
0 1982
1984
1986
1988
1990
W arm te
1992
1994
1996
1998
Electriciteit
Warmtepompen Eind 1998 stonden er in Nederland volgens opgave van het CBS circa 5430 warmtepompen, dit waren er bijna 1800 meer dan in 1997. In totaal is een hoeveelheid warmte geproduceerd waarmee bijna 8 3 miljoen m aardgas is bespaard. De benodigde hoeveelheid elektriciteit bedroeg 33 miljoen kWh. De plotselinge toename van het aantal warmtepompen in 1998 is veroorzaakt door een sterke toename van het aantal boilers dat uitgerust is met een warmtepomp. Deze toestellen hebben een gering vermogen. [16,30] Besparing aardgas [mln a.e.]
Aantal 6000
8
7 5000
W ARMTEPOMPEN: GEPLAATSTE AANTALLEN EN BESPARING
6 4000 5
3000
4
3 2000 2 1000 1
0
0 1988
1989
1990
1991
1992
Aantal
Energie Verslag Nederland 1999
1993
1994
1995
1996
1997
1998
Besparing
127
Trends Stadsverwarming Vanaf begin jaren ‘80 vond er een sterke stijging plaats van stadsverwarming. Begin 1999 is er stadsverwarming in 33 plaatsen. In de begintijd werd vooral gebruik gemaakt van afvalwarmte van centrales, terwijl nu veel in stadsverwarming wordt voorzien door warmtekrachtinstallaties. Er heeft een gestage groei plaatsgevonden van het aantal aansluitingen van 33.000 (100.000 woningequivalenten) in 1981 tot ruim 212.0 00 (circa 390.000 woningequivalenten) per begin 1999. Het aantal aangesloten woningen is ongeveer 190.000. Het gemiddeld verbruik per woning ligt tussen 33,8 en 36,1 GJ per woning. Naast de aangegeven plaatsen met stadsverwarming zijn er ook een aantal gebieden waar warmte aan tuinders wordt geleverd, dit gebeurt in de buurt van Emmen, rond Bleiswijk in Zuid-Holland en in de omgeving van Sprang-Capelle in Noord-Brabant. [31]
1
14
PLAATSEN MET
10
13
2
11
STADSVERWARMING
15
4
12
16
8 7
9
17
5
18
6
19
20 21
25 26
3
22 23
24
28 27
1 Leeuwarden
17 Den Haag
2 Almelo
18 Capelle a/d IJssel
3 Enschede
19 Rotterdam
4 Deventer
20 Geertruidenberg
5 Westervoort
21 Made
6 Duiven
22 Oosterhout
7 Wageningen
23 Tilburg
8 Utrecht
24 Breda
9 Nieuwegein
25 Roosendaal
10 Lelystad
26 Bergen op Zoom
11 Almere
27 Eindhoven
12 Hilversum
28 Helmond
13 Purmerend
29 Asten
29
14 Heerhugowaard 30 Maastricht 31 Heerlen
15 Amsterdam 31
16 Leiden
30
Duurzame elektriciteitsproductie In 1998 werd het grootste deel van de elektriciteitsproductie uit duurzame bronnen geleverd door installaties voor verbranding van afval. Het totale aanbod van afval aan de afvalverbrandingsinstallaties was in 1998 4,9 miljoen ton (in 1997 was dit 4,5 miljoen ton). In totaal werd door AVI’s 2860 GWh geproduceerd. Een gedeelte van het gewonnen fermentatiegas wordt ingezet in warmtekrachtinstallaties. De productie van windenergie was in 1998 aanzienlijk meer dan in 1997 en bedroeg 640 GWh en de productie van waterkracht was ook hoger 110 GWh. De productie van elektriciteit uit zonnecellen was iets meer dan 1 GWh en is niet in de figuur terug te vinden. [16,30]
Elektriciteitsproductie [G W h] 4000
3500
3000
ELEKTRICITEITSPRODUCTIE UIT 2500
DUURZAME BRONNEN 2000
1500
1000
500
0 1988
1989
1990
W indenergie
128
1991
1992
W aterkracht
1993
1994
1995
Afvalverbranding
1996
1997
1998
Ferm entatiegas
Energie Verslag Nederland 1999
Marktontwikkeling technieken
Windturbines De totaal geproduceerde elektriciteit met windturbines bedraagt in 1999 645 GWh (640 GWh in 1998). In geheel Nederland zijn in 1999 circa 61 turbines bijgeplaatst met een totaal vermogen van ruim 45 MW. Daarmee is het totale vermogen van de 1258 windturbines in Nederland in 1999 gekomen op 409 MW. In Flevoland staat intussen 28% van het totale geïnstalleerde vermogen (115 MW). Het blijkt dat het gemiddeld vermogen van de geplaatste turbines aanzienlijk groter is geworden. Tot 1995 lag het op het niveau van 200 kW maar sindsdien is dit toegenomen tot ruim 700 kW in 1999. Toch kan gezien de ontwikkeling van de laatste jaren worden gesteld dat de in 1991 overeengekomen doelstelling van 1000 MW in 2000 niet zal worden gehaald. [16,30,33] O pgesteld vermogen [M W e ] 450
400
350
Overig
OPGESTELD WINDTURBINE-
N oord-Brabant
300
VERMOGEN
Zeeland Zuid-H olland
250
N oord-Holland Flevoland
200
Friesland Groningen
150
100
50
0 1986
1988
1990
1992
1994
1996
1998
2000
Biomassa Energiewinning uit biomassa kan worden gesplitst in winning van energie uit biomassa-afval en uit biomassateelt. Het grootste aandeel ligt momenteel bij de winning uit afvalstromen. Qua uitgespaarde hoeveelheid energie aan fossiele brandstoffen levert elektriciteits- en warmteproductie bij afvalverbranding de grootste bijdrage. De houtverbranding in kachels en open haarden bij huishoudens komt op de tweede plaats. De geproduceerde stoom in de afvalverwerking geeft een besparing van 802 3 3 miljoen m aardgas. De vergisting van afval levert in totaal een besparing van 156 miljoen m , terwijl het verbranden van houtafval in bedrijven en bij huishoudens tot een besparing leidt van 258 miljoen 3 m . [16] 6%
5% 2 1%
2%
VERMEDEN FOSSIELE BRANDSTOF DOOR BIOMASSA IN 1998
6 6%
Aardga sbes paring 1216 m ln m 3
Verbranden hout
Op. Afvalverbranding
Stortgas
R ioolgas
Energie Verslag Nederland 1999
Ind. Ferm entatiegas
129
Trends
Fotovoltaïsche zonne-energie In 1998 is voor fotovoltaïsche energieopwekking 2445 kWp bijgeplaatst waardoor in totaal 6481kWp staat opgesteld. Het betreft hier in hoofdzaak netgekoppelde systemen. Het verschil in opgesteld vermogen van netgekoppelde systemen en autonome systemen is daarmee nagenoeg verdwenen.. Eind van 1993 bedroeg het aandeel van netgekoppelde systemen nog maar 8%. De totale opbrengst in 1998 was 3,51 miljoen kWh, dit is ruim 80% meer dan in 1997. Het aantal en de omvang van de lopende projecten laten een duidelijk stijgende trend zien. De overheidsdoelstelling is 1500 MW in 2020, hetgeen overeenkomt met de elektriciteitsbehoefte van 400.000 huishoudens. [16,30,34] O pgesteld vermogen [kW p] 8000
7000
6000
OPGESTELD FOTOVOLTAÏSCH
5000
VERMOGEN 4000
3000
2000
1000
0 1988
1989
1990
1991
1992
1993
Au tonoom
1994
1995
1996
1997
1998
Netg ekop p eld
Zonneboilers 2
In Nederland staat eind 1998 ruim 230.000 m collectoroppervlak. Ten opzichte van 1997 is het oppervlak gestegen met 17%, dit als gevolg van het bijplaatsen van ruim 7600 zonneboilers. Van dit oppervlak dient 44% voor kleine tapwatersystemen, terwijl een zelfde percentage aanwezig is bij zwembaden. Overigens neemt het aandeel van de zwembaden af; het aandeel in het nieuwe geplaatste oppervlak in 1998 is nihil. In de provincie Utrecht staan de meeste zonneboilers per 100.000 woningen (1209), in Friesland en Gelderland is dit aantal respectievelijk 1086 en 945. De totale opbrengst in 1998 bedroeg 261 TJ hetgeen een gemiddelde specifieke opbrengst betekent van 2 ruim 1100 MJ/m /jaar. Ruim 47% van de opbrengst vindt plaats bij zwembaden, terwijl zonneboilers voor klein tapwater 41% voor hun rekening nemen, de rest komt van de overige. [16,30,35]
C ollectoroppervlak zonneboilers [1000 m²] 2 50
COLLECTOROPPERVLAK
2 00
ZONNEBOILERS NAAR TOEPASSING 1 50
1 00
50
0 1 98 8
1 98 9
1 99 0
Klein tapwater
130
1 99 1
1 99 2
1 99 3
Groot tapwater
1 99 4
1 99 5
C om bi-systeem
1 99 6
1 99 7
1 99 8
Zwem baden
Energie Verslag Nederland 1999
Marktontwikkeling technieken
HR-ketels Het aantal verkochte HR-ketels per jaar stijgt substantieel. In 1988 waren het er in totaal ongeveer 30.000, in 1998 bijna 215.000 voor woningen en 70.000 in utiliteitsgebouwen. Voor woningen wordt 3 geschat dat dit een gasbesparing oplevert van 38 miljoen m en een uitstootreductie van 88.000 ton CO2. De doelstelling van de distributiesector was om in 2000 één miljoen HR-ketels te hebben geplaatst bij huishoudens. Gezien het feit dat eind 1997 in totaal ruim 1,2 miljoen HR-ketels zijn geplaatst, waarvan naar schatting 200.000 bij de utiliteit, lijkt dit doel reeds bereikt. Het aandeel HRketels in de binnenlandse afzet van verwarmingsketels bedraagt nu bijna 65%. In 1998 gold alleen nog voor de utiliteit de subsidieregeling voor HR-ketels in het kader van de subsidieregeling ISO-HR. [36] Aa ntal kete ls [x100 0] 4 00
VERKOOP VAN CV-KETELS
3 00
PER JAAR
2 00
1 00
0 1 98 8
1 98 9
1 99 0
1 99 1
Overige ketels
1 99 2
1 99 3
1 99 4
H R zonder subsidie
1 99 5
1 99 6
1 99 7
1 99 8
H R m et subsidie
Isolatie Om de besparing op het energiegebruik voor verwarming te stimuleren voerden de energiebedrijven de Stimuleringsregeling ISO-HR uit. Onder deze regeling wordt onder meer subsidie gegeven voor isolatiemaatregelen. Eigenaar-bewoners, huurders en verhuurders van woningen kunnen via deze regeling een bijdrage in de investeringskosten voor deze maatregelen aanvragen. Voor het toepassen van isolatiemaatregelen is 20 miljoen gulden als subsidie uitgekeerd. De penetratie van de isolatie van muren en daken is in 1998 wat minder toegenomen dan in de voorafgaande perioden. Het plaatsen van dubbelglas blijft op dezelfde wijze groeien. De in 1998 aangebrachte isolatiemaatregelen 3 besparen 44,5 miljoen m aardgas met een uitstootreductie van 80 kiloton CO2. [36] Isolatiepe netratie [% ] 1 00
PENETRATIE VAN ISOLATIE
80
PER TYPE 60
40
20
0 1 97 8
1 98 0
1 98 2
1 98 4
Vloerisolatie
Energie Verslag Nederland 1999
1 98 6
1 98 8
M uurisolatie
1 99 0
1 99 2
D akisolatie
1 99 4
1 99 6
1 99 8
2 00 0
Glasisolatie
131
Trends
Spaarlampen De verkoop van spaarlampen wordt door middel van voorlichtingsacties en subsidies sterk gestimuleerd. Vooral in de Milieu Actie Plannen van de distributiesector wordt veel aandacht besteed aan de spaarlamp. Toch zijn er in 1998 relatief weer weinig spaarlampen verkocht, zelfs minder dan in 1997. Een reden hiervoor is niet bekend. Mogelijk speelt de vorm en grootte van de aangeboden lampen een rol. Ontwikkelingen zijn dan ook mede gericht op meer compacte uitvoeringen. Een spaarlamp bespaart 75% tot 80% op het elektriciteitsverbruik ten opzichte van een gloeilamp. Het aantal verkochte spaarlampen per huishouden is sinds 1988 gestegen van 0,5 naar bijna 2,3 in 1998. Het aantal huishoudens in Nederland bedraagt circa 6,7 miljoen, hetgeen betekent dat er ongeveer 15 miljoen spaarlampen bij huishoudens aanwezig zijn. Spaarlampen worden het meest gebruikt in de woonkamer, gemiddeld blijkt er daar 1 aanwezig. Daartegenover zijn er gemiddeld bijna 6 gloeilampen en minstens 1 halogeenlamp in deze ruimte aanwezig. [36] Verkoop per jaa r [mln sp aarlam pen]
VERKOOP EN BEZIT VAN SPAARLAMPEN IN NEDERLAND
2 ,5
Aa ntal sp aarlam pen p er huish ouden 2,5
2 ,0
2,0
1 ,5
1,5
1 ,0
1,0
0 ,5
0,5
0,0
0 ,0 1 98 8
1 98 9
1 99 0
1 99 1
1 99 2
1 99 3
Verkoop per jaar
1 99 4
1 99 5
1 99 6
1 99 7
1 99 8
Aantal per huishouden
Milieu Actie Plan distributiesector Andere energiebesparende technieken die vanuit het Milieu Actie Plan van de energiedistributiebedrijven gestimuleerd worden zijn bijvoorbeeld de waterbesparende douchekop en energiezuinige koelkasten. De verkoopcijfers in 1998 bedragen 160.000 voor waterbesparende douchekoppen. Van de beoogde doelstelling voor energiebesparing zoals die in MAP-II is geformuleerd is aan het eind van 1998 circa 82% gerealiseerd. Bij huishoudens is de realisatie 114% en bij de utiliteitsgebouwen 81%. In de industrie is de realisatie laag en bedraagt slechts 25%. [36]
C O 2 -reduc tie [m ld k g] 20
RESULTATEN MILIEU ACTIE PLAN
15
DISTRIBUTIESECTOR 10
5
0 1 9 91
1 9 92
1 9 93
1 9 94
1 9 95
1 9 96
1 9 97
1 9 98
1 9 99
H uishoudens
U tiliteit
Industrie
W arm tem arkt
D uurzam e energie
Overige nieuwe technologie
2 0 00
Stortgas
132
Energie Verslag Nederland 1999
TRENDANALYSE Verbruikssaldo stijgt Nevenstaande figuur schetst de ontwikkeling van het totale energieverbruik (verbruikssaldo) van Nederland. De figuur laat een stijgende lijn zien. Monitoring van verbruiksontwikkelingen is onder andere gericht op het verklaren van de waargenomen verandering in het energiegebruik; ofwel hoe die verandering toegerekend kan worden aan verschillende factoren, zoals de groei van de economie of energiebesparing. Deze trendanalyse gaat over die verklarende factoren.
verbuikssaldo [PJ] 3100 3050 3000 2950 2900 2850 2800 2750 2700 1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
Ontwikkeling verbruikssaldo Nederland 1990-1998
Verbruikssaldo Het verbruikssaldo van Nederland is het saldo van winning plus import minus export van energiedragers en omvat alle verbruik van kolen, olie, aardgas, uranium, warmte en elektriciteit in Nederland, inclusief het gebruik van olieproducten als grondstof. Het verbruikssaldo is de optelsom van het energieverbruik bij eindverbruiksectoren en de omzetverliezen bij eindeverbruikers en energiebedrijven. Het energieverbruik van eindverbruikers is de (finale) energievraag van huishoudens, industrie, diensten en transport. De omzetverliezen bij eindverbruikers zijn gelijk aan energieverliezen van conversie bij eindverbruikers, met name omzetting van gas in warmte door middel van een ketel. De omzetverliezen van energiebedrijven zijn de energieverliezen bij gaswinning, in raffinaderijen en in elektriciteitscentrales.
Verklarende factoren 1990-1998 Gecorrigeerd voor temperatuursverschillen stijgt het verbruikssaldo in de periode 1990-1998 van 2803 naar 3068 PJ, een stijging van ongeveer 265 PJ. Deze stijging van het verbruikssaldo kan gezien worden als het resultaat van energieverbruik verhogende en verlagende effecten (zie figuur: de factoren op de x-as). verbruikssaldo [PJ] 3500 3400
OPSPLITSING VERANDERING VERBRUIKSSALDO NEDERLAND 1 1990-1998
3300 3200 Niveau 1998
3100 3000
265 PJ 2900 2800
1
Brandstofmix
Import
Efficiency Ebedrijven
WKK E-bedrijven
Structuur Ebedrijven
Export
Brandstof mix verbruikers
WKK i d
Conversie eindgebruik
Besparing finaal
Structuur-finaal
Sector-volume
2700
BNP-groei
Niveau 1990
De onzekerheid bij de afzonderlijke inschatting van structuur en besparingseffecten wordt uitgedrukt in een marge. In de figuur is het gemiddelde genomen van de marge voor het effect van structuur-finaal (146 tot 301 PJ), voor besparing finaal (-396 tot –241 PJ), structuur E-bedrijven (28 tot 46 PJ) en efficiency E-bedrijven (-57 tot -39 PJ).
Energie Verslag Nederland 1999
133
Trends BNP-groei Economische groei leidt tot meer productie en consumptie van goederen en diensten en daarmee tot een stijging van het energieverbruik. Als de energie-intensiteit in termen van het energieverbruik per gulden BNP tussen 1990 en 1998 constant was gebleven zou door de groei van het BNP het verbruikssaldo gestegen zijn met 640 PJ (in de figuur: de factor ‘BNP-groei’). Dat is een grotere stijging dan de werkelijke verandering van het verbruikssaldo (265 PJ). Dit betekent dat de energieintensiteit (energieverbruik per gulden BNP) is gedaald.
Sector-volume Bij het bepalen van effect van de groei van het BNP op het energieverbruik is uitgegaan van een gelijke groei van de energievraag bij alle verbruikers. De ene sector kan echter harder groeien dan de andere sector, wat leidt tot een hogere of lagere energievraag dan gemiddeld. Aan de specifieke groei van sectoren wordt recht gedaan door het verbruik te koppelen aan een volumegrootheid die relevant wordt geacht voor de energievraagontwikkeling in een sector: het aantal huishoudens, de productie in de industrie, het aantal werknemers in de dienstensector en het aantal kilometers in de transportsector. Deze grootheden groeien vaak minder hard dan het BNP. Bijvoorbeeld het aantal huishoudens groeit minder hard dan het BNP. Daarom is het effect van het sector-volume ten opzichte van de BNPgroei besparend (in de figuur: ‘Sector-volume’).
Methodiek Een toedeling van de verandering in het verbuikssaldo naar verklarende factoren komt neer op de vraag: “wat zou het verbruik geweest zijn wanneer een bepaalde factor geen invloed had gehad?”. Indien dit mogelijke verbruik ‘geconstrueerd’ kan worden is het verschil met het gerealiseerde verbruik toe te rekenen aan de betreffende factor. Bij meerdere factoren is dan een stapsgewijze analyse nodig. Om te zien wat het effect is van economische groei is als eerste stap de energievraag van eindverbruikers in 1990 opgeschaald met de groei van het BNP in de periode 1990-1998. Rekening houdend met consequenties voor het energieaanbod is een ‘fictief’ verbruikssaldo bepaald. Het verschil met het verbruikssaldo van 1990 rekenen we toe aan de BNP-groei. Voor de combinatie van BNP en een volgende factor is opnieuw een ‘fictief’ verbruikssaldo berekend. Het verschil tussen dit verbruikssaldo en het verbruikssaldo uit de vorige stap rekenen we toe aan de betreffende factor. Zo wordt stap voor stap een effect aan verklarende factoren toegerekend, net zolang totdat het geconstrueerde verbruikssaldo gelijk is aan de realisatie in 1998 en de totale verandering is verklaard.
Besparing- en structuureffecten Bij een gegeven ontwikkeling van de volumegrootheid kan de energievraag per volumegrootheid veranderen door de toepassing van energiebesparende maatregelen. Het gasverbruik per huishouden daalt bijvoorbeeld door betere isolatie van woningen. Energiebesparing bij eindverbruikers leidt tot een lagere finale vraag naar elektriciteit, warmte en grondstof en heeft een verlagend effect op het verbuikssaldo (in de figuur: ‘Besparing-finaal’). De energievraag per volumegrootheid kan ook veranderen door allerlei andere ontwikkelingen in een sector. Die ontwikkelingen worden structuureffecten genoemd en hebben in de periode 1990-1998 een verhogend effect gehad op het verbruikssaldo (in de figuur: ‘Structuur-finaal’). Huishoudens gebruiken steeds meer elektrische apparatuur, waardoor het elektriciteitsverbruik per huishouden stijgt. In de dienstensector zorgen langere openingstijden, automatisering en meer ventilatie en koeling voor een hoger energieverbruik per werknemer. Een relatief sterke groei van de energieintensieve chemie leidt tot een hoger energieverbruik per gulden productie in de industrie. In de transportsector worden steeds minder bulkgoederen vervoerd en meer stukgoederen in kleine eenheden en daarbij zorgen ook zwaardere personenauto’s met extra’s als airconditioning voor een hoger energieverbruik per kilometer.
134
Energie Verslag Nederland 1999
Trendanalyse Opgemerkt moet worden dat een afzonderlijke inschatting van structuur en besparingseffecten lastig is te maken. Uit de statistieken is wel de som van deze twee effecten te bepalen, namelijk als verandering van de energievraag per volumegrootheid. (Bijvoorbeeld: de elektriciteitsvraag per huishouden stijgt 2%, als 1% bespaard wordt dan is het structuureffect 3%). Uit de figuur blijkt dat de energieverbruikverhogende structuureffecten ruim door besparingen worden gecompenseerd. Dat betekent dat de energievraag per volumegrootheid is gedaald.
Conversie, warmtekracht en brandstofmix eindverbruikers Naast veranderingen in de vraag naar energie, beïnvloeden ook veranderingen bij het aanbod van energie het verbruikssaldo. De efficiency van conversie bij eindverbruikers verbetert door toepassing van ketels met een hoger rendement (in de figuur: ‘Conversie eindverbruik’) en door de toepassing van warmtekrachtkoppeling (in de figuur: ‘WKK’). Ook een andere verdeling over gebruikte energiedragers (de brandstofmix), een toename van warmtelevering en meer gasgestookte in plaats van oliegestookte installaties met een hoger rendement hebben een besparend effect (in de figuur: ‘Brandstofmix verbruikers’).
Export Naast binnenlandse eindverbruikers doen ook buitenlandse verbruikers een beroep op de Nederlandse energievoorziening. De export van energiedragers is in de periode 1990-1998 toegenomen en de productie in Nederland leidt tot een extra verbruik bij energiebedrijven en heeft dus een verhogend effect op het verbruikssaldo van Nederland (in de figuur: ‘Export’).
Efficiency en warmtekracht energiebedrijven De efficiency bij energiebedrijven verbetert door toepassing van hogere rendementen van centrales en besparingsmaatregelen in raffinaderijen (in de figuur: ‘Efficiency E-bedrijven). Die efficiencyverbetering en toepassing van warmtekracht (in de figuur: ‘WKK E-bedrijven’) laten een besparend effect zien.
Import In de periode 1990-1998 is de import van elektriciteit gestegen en omdat het energieverbruik voor de productie ervan buiten Nederland plaatsvindt, heeft dit een verlagend effect op het verbruikssaldo van Nederland (in de figuur: ‘Import’).
Structuureffecten en brandstofmix Opvallend is dat er bij het aanbod van energie ook ontwikkelingen zijn met een verhogend effect op het verbruikssaldo. Ook in de aanbodsector zien we structuureffecten: het eigen verbruik van energiebedrijven per eenheid productie neemt toe door een intensievere bewerking van ruwe olie bij raffinage en toenemend eigen verbruik in de gasvoorziening. De raffinaderijen laten een toenemend eigen verbruik zien. De output van raffinaderijen is een steeds hoogwaardiger product, terwijl de kwaliteit van ruwe olie vermindert. Deze structuureffecten hebben een verhogend effect op het verbruikssaldo (in de figuur: ‘Structuur E-bedrijven’). Door een verschuiving naar kolen bij elektriciteitscentrales (met als gevolg een lager conversierendement) neemt het eigen verbruik van energiebedrijven ook via de brandstofmix toe (in de figuur: ‘Brandstofmix’).
Energie Verslag Nederland 1999
135
Trends
Verbruikssaldo 1997-1998 In onderstaande figuur is opnieuw de verandering in het verbruikssaldo van Nederland opgesplitst naar verklarende factoren, maar dan voor het jaar 1998 ten opzichte van 1997. Gecorrigeerd voor temperatuurverschillen stijgt het verbruikssaldo van 3007 PJ in 1997 naar 3068 PJ in 1998: een stijging van 62 PJ. Dat is een relatief grote stijging in verhouding tot de jaarlijkse toename van het verbruikssaldo in de periode 1990-1998. Verbruikssaldo [PJ] 3140 3120 3100 3080
Niveau 1998
3060 3040
62 PJ
3020
Brandstofmix.
Import.
Efficiency E-bedrijven.
WKK E-bedrijven.
Structuur E-bedrijven.
Export.
Brandstof mix verbruikers.
WKK.
Conversie eindgebruik.
Besparing finaal.
Structuur-finaal.
BNP-groei.
3000
Niveau 1997 Sector volume.
OPSPLITSING VERANDERING VERBRUIKSSALDO NEDERLAND 2 1997-1998
Het jaar 1998 laat een hoge economische groei zien, maar de volumegrootheden die relevant worden geacht voor de energievraagontwikkeling in verschillende sectoren, groeien niet harder dan in de periode daarvoor. Daarom is het effect van het sector-volume ten opzichte van de BNP-groei groot. Opvallend is vooral het relatief grote structuureffect bij de energiebedrijven. De totale gaslevering is gedaald, maar het eigen verbruik in de gasvoorziening is gestegen. Ook de raffinaderijen laten een toenemend eigen verbruik zien. De output van raffinaderijen is een steeds hoogwaardiger product, terwijl de kwaliteit van ruwe olie vermindert. Naast een intensievere bewerking van ruwe olie bij raffinage is het verbruik hoger doordat de raffinaderijen meer producten zelf maken in plaats van kopen in het buitenland. Ook is voor het jaar 1998 een ontsparend effect van de brandstofmix te zien. Dit komt vooral door een toename van de elektriciteitsproductie in afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) met een relatief laag rendement. Qua CO2-emissie heeft afvalverbranding met elektriciteitsopwekking een besparend effect, in plaats van het afval te storten wordt het nuttig gebruikt en de elektriciteitsopwekking spaart brandstof uit voor elektriciteitscentrales. In het energieverbruikssaldo van Nederland wordt de volledige warmte-inhoud van afval meegenomen en zorgt het lage rendement van AVI’s voor een lagere efficiency van de elektriciteitsopwekking in Nederland. Het effect van import is hier energieverbruik verhogend: de import van elektriciteit is in 1998 afgenomen en het verbruik van energiebedrijven is dus verhoogd doordat zij nu zelf die elektriciteit moeten produceren. De efficiencyverbetering bij energiebedrijven is gering, de rendementverbetering bij elektriciteitscentrales stagneert. Door de toename van warmtekracht en overcapaciteit zijn geen nieuwe efficiëntere centrales in gebruik genomen. 2
De onzekerheid bij de afzonderlijke inschatting van structuur en besparingseffecten wordt uitgedrukt in een marge. In de figuur is het gemiddelde genomen van de marge voor het effect van structuur-finaal (41 tot 67 PJ), voor besparing finaal (-62 tot –36 PJ), structuur E-bedrijven (22 tot 25 PJ) en efficiency E-bedrijven (-3 tot 0 PJ).
136
Energie Verslag Nederland 1999
Referenties [1] [2] [3] [4] [5] [6] [7] [8] [9] [10] [11] [12] [13] [14] [15] [16] [17] [18] [19] [20] [21] [22] [23] [24] [25] [26] [27] [28] [29] [30] [31] [32] [33] [34] [35] [36]
Vergelijking verkoopprijzen gas op basis van standaard verbruikssituaties, EnergieNed. Elektriciteit in Nederland, Sep/EnergieNed. VEMW Journaal (Vóór 1998: Krachtkroniek). Overzicht van energietarieven, kleinverbruikers, EnergieNed. Overzicht van gasprijzen vanaf 1967, Vegin. Vergelijking verkoopprijzen elektriciteit op basis van standaard verbruikssituaties, EnergieNed. International energietariefvergelijking op basis van standaard verbruikssituaties, EnergieNed. Monitoring Energieverbruik 1982-1996, ECN, december 1998. Energy Advice, Internet http://www.heren.com/. Energy prices and taxes, IEA. Basisonderzoek aardgasverbruik kleinverbruikers, EnergieNed. Basisonderzoek elektriciteitsverbruik kleinverbruikers, EnergieNed. Nationale Rekeningen, CBS. BP review of World Energy, BP. BP review of World Gas, BP. Nederlandse Energiehuishouding, CBS. Het bezit en gebruik van personenauto‘s, CBS. Zakboek Verkeer- en Vervoer, CBS. Energie in de glastuinbouw; Ontwikkelingen tot en met 1998, Landbouw-Economisch Instituut. Gemeenschappelijk Kolenbureau Elektriciteitsproduktiebedrijven, jaarverslag. N.V. Nederlandse Gasunie, jaarverslag. Olie en gas in Nederland, Ministerie van Economische Zaken. Maandstatistiek van de buitenlandse handel, CBS. (Milieu)jaarverslagen productiebedrijven, EZH en EPZ. Overzicht productie-eenheden van EPON en UNA, Internetsites. Emissies, CBS. Emissies en afval in Nederland, Coordinatiecommissie Doelgroepenmonitor. Nationaal Milieubeleidsplan 3, VROM. Methode voor berekening van broeikasgasemissies, EmissieRegistratie 37, juli 1997. Bureau Duurzame Energie, Internet http://www.duurzame-energie.nl/. Energiedistributie in Nederland, EnergieNed. Verslag Vereniging van Afvalverwerkers. Verslag Landelijk bureau windenergie. Zonnecellen in Nederland 1994, Ecofys. Databestand zonneboilers, Senter. Resultaten Milieu Actie Plan Energiedistributiesector, EnergieNed.
Energie Verslag Nederland 1999
137
Trends
138
Energie Verslag Nederland 1999
AFKORTINGEN AER AMvB APX AVI BNP BP BTW C/P-ratio CBS CE CDM CDS COVRA CPB CV DSM DTe ECN EDON ENCI ENECO EnergieNed ENW EPL EPN EPA EPON EPZ EU EWR EZ EZH GCN GFT HR HTU IEA INES IPCC LEI LNG LPG MAP MARIN MEGA MER MET MJA MKB NAM NMa NMP
Algemene Energie Raad Algemene Maatregel van Bestuur Amsterdam Power Exchange Afvalverbrandingsinstallatie Bruto Nationaal Product British Petroleum Belasting over Toegevoegde Waarde Consumptie/Productie-ratio Centraal Bureau voor de Statistiek Centrum voor Energiebesparing en Schone Technologie Clean Development Mechanism Commodity Diensten Systeem Centrale Organisatie voor Radioactief Afval Centraal Plan Bureau Centrale verwarming Dutch State Mines Dienst uitvoering en Toezicht Elektriciteitswet Energieonderzoek Centrum Nederland Energie-Distributiebedrijf Oost- en Noord-Nederland Eerste Nederlandse Cement Industrie Energieonderneming voor Zuid Holland Vereniging van Energiedistributiebedrijven in Nederland Energie Noord-West Energieprestatie op Locatie Energieprestatienorm Energieprestatie-advies Elektriciteits-Produktiemaatschappij Oost- en Noord-Nederland Elektriciteits-Produktiemaatschappij Zuid-Nederland Europese Unie Energie- en Watervoorziening Rijnland Economische Zaken Elektriciteitsbedrijf Zuid-Holland Gasbedrijf Centraal Nederland Groente, Fruit en Tuin (-afval) Hoog rendement Hydro Thermal Upgrading International Energy Agency (energie agentschap van OESO-landen) Industriële Ecosystemen Intergovernmental Panel on Climate Change (wetensch. VN-panel klimaatverandering) Landbouw-Economisch Instituut Liquid Natural Gas Liquefied Petroleum Gas Milieu Actie Plan Maritiem Research Instituut Nederland Maatschappij voor Elektriciteit en Gas Milieu-effectrapportage Maximum Eindverbruikerstarieven Meerjarenafspraak energiebesparing Midden- en kleinbedrijf Nederlandse Aardolie Maatschappij Nederlandse Mededingingsautoriteit Nationaal Milieubeleidsplan
Energie Verslag Nederland 1999
139
Afkortingen Novem NUON NV OPEC PMG PNEM PPS PV R&D REB REMU RIVM R/P-ratio Sep STEG SVV TNO nTPA/rTPA TU UNA VAM Vinex VNI VNO-NCW VPL VROM WNF
Nano Micro Milli Kilo Mega Giga Tera Peta Exa Amp g J 3 m Mtoe TEQ ton W We Wp W th Wh
140
Nederlandse Onderneming Voor Energie en Milieu Energieonderneming voor Friesland, Gelderland en Flevoland Naamloze Vennootschap Oil Producing and Exporting Countries, Olie-producerende en -exporterende landen PNEM/MEGA Groep Provinciale Noordbrabantse Energie Maatschappij Publiek Private Samenwerking Fotovoltaïsch Research and Development, onderzoek en ontwikkeling Regulerende Energiebelasting Regionale Energiemaatschappij Utrecht Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne Reserves/Productie-ratio Samenwerkende elektriciteitsproducenten Stoom- en gasturbine Scheiden Vergisten Verbranden Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek negotiated/regulated Third Party Access Technische Universiteit Energieproductiebedrijf Utrecht, Noord-Holland en Amsterdam Vuil Afvoer Maatschappij Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra Vereniging van Nederlandse Installateurs Ver. van Nederlandse Ondernemingen/Nederlands Christelijk Werkgeversverbond Verkeersprestatie op Locatie Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Wereld Natuur Fonds
1/miljard N 1/miljoen µ 1/1000 m 1000 k 1000 kilo M 1000 Mega G T 1000 Giga 1000 Tera P 1000 Peta E Ampère gram Joule kubieke meter Megaton olie-equivalenten Totaal Equivalent 1000 kg Watt Watt elektrisch Watt piek Watt thermisch Watt-uur
-9
10 -6 10 -3 10 3 10 6 10 9 10 12 10 15 10 18 10
Cd CH4 CO CO2 H2S HCl HF Hg HFK KOH N2O NOx PAK PFK SF6 SO2 Ti VOS
cadnium methaan koolmonoxide kool(stof)dioxide waterstofsulfide waterstofchloride (zoutzuur) waterstoffluoride kwik fluorkoolwaterstof kaliumhydroxide stikstofdioxide (lachgas) stikstofoxiden polyaromatische koolwaterstof polyfluorkoolwaterstof zwavelhexafluoride zwaveldioxide titanium vluchtige organische componenten
Energie Verslag Nederland 1999
INDEX Aardgasbaten ........................................................................................................................................49 Aardgasexport .....................................................................................................................................121 Aardgasprijs zie gasprijzen Aardgastarieven ..................................................................................................................................110 Aardgasverbruik zie gasverbruik Aardgasvoorraden zie gasvoorraden Aardolie ...........................................................................................................40, 87, 113, 116, 124, 139 Aardoliereserves ...........................................................................................................................40, 124 Aardolievoorraden ...............................................................................................................................119 Aardschokken........................................................................................................................................27 AER .........................................................................................................................................15, 19, 139 Afval ................................................... 1, 3, 7, 38, 43, 58-60, 63, 71, 75, 81-86, 128, 129, 136, 137, 139 Afvalverbrandingsinstallaties.................................................................................86, 126, 128, 136, 139 Amsterdam Power Exchange zie APX AMvB .............................................................................................................................................93, 139 APX ...................................................................................................................................45, 46, 53, 139 Aquifers .................................................................................................................................................18 Audio/video..........................................................................................................................................115 AVI’s zie afvalverbrandingsinstallaties Bakstenen .....................................................................................................1, 14, 15, 22, 42, 44, 48, 79 Bedrijventerreinen ............................................................................................................. 1, 3, 71, 73-80 Benchmarking .....................................................................................................1, 14, 17, 21, 47, 52, 58 Benzine ...............................................................................................................................................117 Benzinestations .....................................................................................................................................35 Binnenvaart .........................................................................................................................................116 Biomassa.................................................................................................................................66, 82, 129 Biomassateelt zie energieteelt Boringen ................................................................................................................................................27 Borssele ......................................................................................................................16, 62, 63, 96, 120 Brandstofmix .......................................................................................................................................135 Brandstofvraag ....................................................................................................................................114 Brent Spar .............................................................................................................................................29 Broeikasgassen............................................................................ 1, 16, 20, 82, 89-95, 99,100, 104, 137 CDM ......................................................................................................99, 100, 101, 103, 104, 106, 139 Clean Development Mechanism zie CDM Collectoroppervlak...............................................................................................................................130 Convenant .......................................................................1, 14, 15, 17, 18, 21, 47, 55, 58, 81, 85, 93, 96 COVRA................................................................................................................................................139 Cuijk ................................................................................................................................................61, 87 Dienstensector ....................................................................................................................................115 Doorzet..................................................................................................................................................40 DSM.............................................................................................................................33, 39, 46, 85, 139 DTe..............................................................................................................................45, 51, 52, 79, 139 EC .......................................................................................................................................13, 22, 38, 39 Ecodrive ................................................................................................................................................68 Eemscentrale ..................................................................................................................................30, 53 Egmond .................................................................................................................................................65
Energie Verslag Nederland 1999
141
Index Eindverbruikerstarieven...................................................................................................................8, 139 Elektriciteitsimport .........................................................................................................................47, 123 Elektriciteitsprijs.....................................................................................................................13, 110, 111 Elektriciteitsverbruik ..........................................................8, 20, 110, 112, 114, 115, 118, 132, 134, 137 Elektriciteitswet............................................................................................8, 12, 14, 15, 21, 45, 47, 139 Emissie-eisen ........................................................................................................................................83 Energiebelasting............................................................................................................................17, 140 Energiebesparingsnota ...................................................................................................................16, 93 EnergieNed .........................................................................................................43, 47, 60, 62, 137, 139 Energieonderzoek ...............................................................................................................................139 Energieprestatieadvies zie EPA Energieprestatienorm zie EPN Energieprijzen ...........................................................................................1, 3, 21, 91, 95, 107, 109, 111 Energierapport.................................................................................................................1, 12, 18, 21, 61 Energierekening ..................................................................................................................................112 Energieteelt .............................................................................................................................87, 88, 129 Energievisie.............................................................................................................................................8 EPA ...................................................................................................................................17, 57, 61, 139 EPC .......................................................................................................................................................56 EPL..................................................................................................................................................8, 139 EPN ...............................................................................................................................................17, 139 EU ...........................................................................................................8, 9, 12, 13, 14, 22, 53, 89, 139 Europese Commissie ..........................................................................................8, 13, 22, 24, 37, 38, 53 Europese Unie...................................................................................1, 9, 13, 14, 16, 20, 22, 23, 38, 139 Fotovoltaïsche zonne-energie zie PV Fusies............................................................................................................1, 35, 38, 39, 42, 43, 44, 51 Gasstromen...........................................................................................................................................11 Gasunie .......................................................................................... 11, 25-27, 29, 31, 49-52, 54, 70, 137 Gasprijzen
25, 30, 31, 49,109,111,137
Gastarieven zie aardgastarieven Gasverbruik Gasvoorraden
114, 115, 118, 134, 137 27, 119, 121
Gaswet ............................................................................................................................................11, 18 Gazprom..........................................................................................................................................26, 54 Glastuinbouw.......................................................................................................................................118 GPB.................................................................................................................................................14, 42 Graaddagen ................................................................................................................................112, 126 Greenpeace.....................................................................................................................................57, 58 Groen Labels.........................................................................................................................................44 Grootschalig Productiebedrijf ..........................................................................................................14, 42 Grootverbruikers......................................................................12, 16, 45, 49, 50,52, 70,90,109,110, 111 Hoogovens ......................................................................................................................................50, 70 HR-ketel ........................................................................................................................................55, 131 HTU ...............................................................................................................................................66, 139 Huishoudens .......................................................................... 17, 109-115, 125, 126, 129, 130-132, 134 Hydro Thermal Upgrading .......................................................................................................66, 86, 139 Interconnector .................................................................................................................................25, 29 Isolatie .................................................................................................................................................131 Isolatiemaatregelen .............................................................................................................................131 Joint Implementation .............................................................................................................................99
142
Energie Verslag Nederland 1999
Index Kerncentrales zie kernenergie Kernenergie.............................................................................................................................63, 96, 113 Kleinverbruikers.....................................................................................................................12, 109, 137 Klimaatbeleid.................................................................................1, 3, 16, 20, 47, 71, 82, 89, 91, 92, 95 Klimaatverandering .............................................................................................................................139 Klimaatverdrag ......................................................................................................................................89 Koelkasten...........................................................................................................................................132 Kolen ...........................................................................................................................109, 110, 119, 120 Kolenprijs.............................................................................................................................................109 Kolenvoorraden ...................................................................................................................................119 Koolstofdioxide ....................................................................................................................................126 Kyoto ...........................................................................................................................20, 89, 91, 99, 103 Liberalisering .........................................................................................................................................12 MAP.......................................................................................................................................54, 132, 139 Meerjarenafspraken zie MJA MER.....................................................................................................................................................139 Mest.......................................................................................................................................................86 Methaan ..............................................................................................................................................140 Milieu Actie Plan zie MAP Milieubalans ............................................................................................................................19, 20, 100 Milieubeleidsplan.........................................................................................................................137, 139 MJA ............................................................................................................14,15, 17, 21, 60, 61, 93, 139 MKB.....................................................................................................................................................139 NAM..................................................................................................................................... 25-29, 31, 32 Nederlandse Spoorwegen ...............................................................................................................41, 60 Netbeheer..............................................................................................................................................52 NMa .............................................................................................................................42, 43, 47, 51, 139 NOx ..........................................................................................................36, 38, 39, 69, 70, 83, 125, 140 NS ..............................................................................................................................................41, 60,61 Ontwikkelingslanden ................................................................................................... 12, 20, 89, 99-106 Olie zie aardolie OPEC ................................................................................................................................30, 33, 34, 140 Optiedocument ..........................................................................................................................91, 94, 95 Personenauto ..............................................................................................................................117, 137 Personenvervoer .........................................................................................................................116, 117 PNEM/MEGA...................................................................................................42, 43, 46, 50, 86, 87, 110 Privatisering
14, 43
Projectbureau ..............................................................................................................................7, 57, 62 PV...................................................................................................... 1, 12, 18, 55, 61-64, 128, 130, 140 Radioactief ..........................................................................................................................................139 Reactor..................................................................................................................................................86 REB ...........................................................................................17, 18, 19, 61, 86, 87, 94, 109, 110, 140 Reciprociteit...............................................................................................................................12, 22, 53 Regeerakkoord......................................................................................................................................95 Regulerende Energiebelasting ......................................................................................................17, 140 Ruimtelijke Ordening ...............................................................................................................15, 89, 140 Samenwerking.......................................................................................................73, 74, 75, 78, 79, 140 Sep ..............................................................................................14, 30, 44, 47, 48, 53, 60, 70, 137, 140 Shell ........................................................................29, 33, 35, 36, 38, 39, 40, 45, 48, 50, 63, 64, 66, 86 SO2 ......................................................................................................................36, 38, 70, 83, 125, 140
Energie Verslag Nederland 1999
143
Index Solaris ...................................................................................................................................................57 Spaarlampen .......................................................................................................................................132 Stadsverwarming.................................................................................................................................128 Stikstofoxiden ..............................................................................................................................125, 140 Stookolieprijs .......................................................................................................................................109 Subsidies.....................................................................7, 10, 13, 17, 20, 37, 57, 58, 74, 86, 95, 131, 132 Sustain ’99.................................................................................................................................13, 57, 68 Tariefstructuur .....................................................................................................................................110 Tarieven ..............................................................................................................................................110 TenneT ................................................................................................................9, 30, 43, 45, 48, 51, 53 Third Party Access ........................................................................................................9, 46, 51, 52, 140 Tansport ..............................................................................................................114, 116, 117, 125, 126 Transrapid .............................................................................................................................................67 Uitvoeringsnota Klimaatbeleid................................................................... 1, 3, 16, 19, 47, 71, 82, 89-96 Utiliteit..................................................................................................................................................131 Utiliteitssector ................................................................................................................................61, 126 Verkeer..................................................................................................................................10, 100, 137 Verlichting............................................................................................................................................115 Verwarming .................................................................................................................114, 115, 131, 139 Voortgangsrapportage...............................................................................................................18, 59, 60 VPL................................................................................................................................................10, 140 Vrachtvervoer ......................................................................................................................................116 Waddenzee ...........................................................................................................................1, 27, 31, 44 Warmtekracht............12, 20, 21, 23, 37, 42, 47, 54, 56, 57, 76, 83, 86, 87, 90, 118, 127, 128, 135, 136 Warmtepompen.......................................................................................1, 7, 18, 55, 56, 59, 66, 67, 127 Waterkracht...........................................................................................................................................59 Waterstof...............................................................................................................................................66 Wereldenergievraag............................................................................................................................113 Wereldvoorraden.................................................................................................................................119 Windpark ...................................................................................................................................61, 62, 65 Windmolens zie windturbines Windturbines ..............................................................................7, 12, 21, 49, 57,58,61,62,64,65,76,129 Zonneboilers......................................................................................................................1, 55, 130, 137 Zonnecellen zie PV Zwaveldioxide..............................................................................................................................125, 140
144
Energie Verslag Nederland 1999
Afbeelding omslag Met de FPTO – Fuel Processing Test Opstelling – worden diverse ‘fuel processing’ opties onderzocht. Het doel van ‘fuel processing’ is het verkrijgen van waterstof uit conventionele brandstoffen zoals aardgas of benzine, dat zuiver genoeg is om een polymere brandstofcel te voeden. De brandstofcel is zeer geschikt voor het opwekken van zowel elektriciteit als warmte in kleine eenheden, dus voor micro-wkk. De opstelling is gebouwd door Technologische Services & Consultancy voor de groep Toegepaste Katalyse van de unit Schoon Fossiel, die het nieuwe proces heeft ontwikkeld. De FPTO is bestemd voor bestudering van stationaire toepassingen van het proces. Voor onderzoek naar mobiele toepassingen – elektrisch vervoer – wordt een FPTO II ontworpen en gebouwd.
Het Energie Verslag Nederland (EVN) is tot stand gekomen op initiatief van ECN en verschijnt jaarlijks. Dit EVN geeft een overzicht van ontwikkelingen en gebeurtenissen op energiegebied in 1999. Redactie: R. Nahuis Layout: C.W. Blankendaal Cover, binnen- en drukwerk: Publicatie Services ECN Foto’s: A.A. Homan, Delftfoto: M. de Man, Stroomwerk Energy BV, Twin Design, Rodi Media BV: A. den Iseger, EPA, Novem: H. Pattist. ISSN: 1381-4354
ECN Westerduinweg 3 Postbus 1 1755 ZG Petten Telefoon: 0224 - 56 49 49 WWW: http://www.ecn.nl/
Energie Verslag Nederland 1999
Het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) in Petten is een zelfstandige, marktgerichte organisatie voor onderzoek, ontwikkeling, dienstverlening en kennisoverdracht op energiegebied. Met duurzame ontwikkeling als leidraad ontwikkelt en vermarkt ECN technologieën voor een veilige, efficiënte en milieuvriendelijke energievoorziening. De opdrachten voor ECN komen van de industrie, de energiesector, de overheid en het bedrijfsleven, zowel uit Nederland als daarbuiten. Het werk van ECN is gericht op een zestal prioriteitsgebieden: energie uit zon, uit wind en uit biomassa, schoon gebruik van energie uit fossiele brandstoffen, doelmatig gebruik van energie en materialen, en beleidsstudies. Het werk op het gebied van nucleaire energie en stralingstechnologie, inclusief medische toepassingen, wordt uitgevoerd door NRG, de Nuclear Research and Consultancy Group. NRG is opgericht in 1998 als joint venture van ECN en KEMA en bundelt de nucleaire kennis van deze organisaties. Inclusief NRG telt ECN 900 medewerkers.
Energie Verslag Nederland 1999