Vereniging Energie-Nederland
Lange Houtstraat 2 2511 CW Den Haag
T. 070 311 43 50 F. 070 311 43 51 Ons kenmerk Behandeld door Telefoon E-mail Datum
Onderwerp
ENL-2012-00754 Hans Alders 070-3114350
[email protected] 24 september 2012 Het energiebeleid
Geachte heren Bos en Kamp, Energie-Nederland heeft zich gebogen over de vraag wat er nodig is om tot een succesvol transitiebeleid voor de energievoorziening te komen. In bijgaande notitie treft u de lijn aan zoals de leden van Energie-Nederland die hebben uitgezet. Uit het bijgaande stuk zal duidelijk zijn dat Energie-Nederland deel wil uitmaken van de oplossing. Om die rol te vervullen is een stabiel investeringsklimaat een absolute noodzaak. Wij bevelen u onze voorstellen van harte aan. Met vriendelijke groet,
Hans Alders, Voorzitter Energie-Nederland PS In afschrift verzonden aan de fractieleiders in de Tweede Kamer
ENL-2012-00754
www.energie-nederland.nl
[email protected] KvK Den Haag 50816179
Inbreng Energie-Nederland in de formatie Het bestuur van Energie-Nederland heeft op 6 september 2012 de lijn voor de formatie vastgelegd. De formatie zal richtinggevend moeten zijn voor een langjarig energiebeleid (stabiel investeringsklimaat). Het gaat dan om de doelen op korte en lange termijn, om de instrumenten, om de nationale invulling, om het besef dat de transitie alleen mogelijk is als alle duurzame mogelijkheden worden ingezet en de ruimte die de markt krijgt om tot invulling te komen. De sector geeft opnieuw aan deel te zijn van de oplossing waarin bedrijven en overheden samen werken en zorg dragen voor een stabiel klimaat. Zonder dat is een ingrijpende transitie niet mogelijk. Er wordt ook gesproken in SER verband over een energieakkoord. De sector zal daar gaarne aan mee werken. Ons uitgangspunt is het volgende. De energievoorziening is gebaseerd op de drie pijlers: betrouwbaar (leveringszekerheid), betaalbaar en duurzaam. Productie, handel en levering van groene en grijze stroom en gas aan bedrijven en consumenten komt via de markt tot stand. De markt is daartoe alleen in staat indien er sprake is van een stabiel investeringsklimaat: waar gaan we naar toe en welke middelen worden daartoe ingezet. Voor het investeringsklimaat zijn ook ander zaken van groot belang zoals voorspelbare en vlotte vergunningen en ruimtelijke procedures voor investeringen in capaciteit. Voorts een marktwerking die voldoende ruimte biedt aan concurrentie en waarin de consumenten bescherming vinden. Vermindering van CO2 staat centraal in het klimaatbeleid. Dat moet ook bepalend zijn in de normstelling. Het is echter ook duidelijk dat alle middelen moeten worden ingezet en daarvoor zijn op Europees niveau indicatieve doelen nodig voor energie-efficiency en duurzaam. Keuzen zullen moeten worden gemaakt waar het gaat om het ETS en de ondersteunende nationale instrumenten. De studies die verricht worden aangaande een vergelijking van een leveranciersverplichting en een subsidiestelsel zullen het de politiek samen met de sector mogelijk maken om een keuze te maken. De sector neemt volop deel aan het door het ministerie van EL&I georganiseerde wetgevingsproject STROOM. De sector zet zich in voor minder regels (bijvoorbeeld afschaffing van de vangnetregulering), zonder de noodzakelijke bescherming van de consument overboord te gooien En ten aanzien van decentrale energievoorziening doen we voorstellen hoe ruimte hiervoor te creëren. Voor een deel moeten tijdens de verbouwing nog vragen worden beantwoord. Dat hoort bij een transitie. Gezamenlijke pilots maken het mogelijk om dat te doen. De ambitie is groot en we hebben alle tijd nodig om de noodzakelijke transitie vorm te geven. In het belang van het uitzetten van een consistente lijn en de absolute noodzaak van een stabiel investeringsklimaat zijn de leden van Energie Nederland gekomen tot onderstaand pakket in het transitiebeleid. Dat laat onverlet dat de individuele leden vanuit hun respectievelijke positie in het krachtenveld de accenten anders leggen. Het beleid van de Europese Unie moet leidend zijn.
ENL-2012-00754
Pagina 2/5
1. 2. 3.
4. 5.
De CEO’s van bijna alle grote energiebedrijven in de EU hebben zich uitgesproken voor een CO2 reductie in 2050 van 95%. De sector heeft zich gecommitteerd aan de 20-20-20 doelen voor 2020. De sector vindt het - gelet op het vergaande doel voor 2050 – gewenst om zo spoedig mogelijk het tussendoel voor 2030 vast te stellen. De sector ondersteunt de voorstellen van de Commissie en de Nederlandse regering om in 2030 een doel van 40% vast te stellen. (De Commissie geeft in de Roadmap voor 2050 aan dat dit een vermindering van 57 – 65% betekent voor de elektriciteitssector). De sector acht het – gegeven de vergaandheid van de noodzakelijke transitie – het gewenst dat er op Europees niveau indicatieve doelen worden vastgesteld voor energie-efficiency en voor duurzaam. De sector beschouwt het ETS als het centrale instrument van het klimaatbeleid (overheden stellen doelen en de markt wordt uitgedaagd om daaraan invulling te geven). Het ETS heeft in de beginfase een onvoldoende werking. Naast de economische recessie wordt dit enerzijds veroorzaakt door dat in deze fase “laaghangend fruit” geplukt kan worden, maar anderzijds ook door de grote hoeveelheid rechten die in omloop zijn en het feit dat de jaarlijkse cap niet in overeenstemming is met het lange termijn doel. De sector is van mening dat besloten moet worden tot een set aside – 1,4 billion ETS allowances – en een aanscherping van de cap – van 1,74% naar 2,25% per jaar -.
Nationaal vraagt dit beleid om invulling. 6.
7.
8.
9.
De sector realiseert zich dat het accepteren van het lange termijn doel (2050) en een tussendoel van 40% in 2030 vergaande verplichtingen voor de sector met zich meebrengt. Een stabiel investeringsklimaat is in dat kader van essentieel belang. Alle stappen die gezet zullen worden moeten ook getoetst worden op de vraag wat de bijdrage aan en de houdbaarheid is gezien de doelstelling van 2050. De sector gaat er vanuit dat alle mogelijkheden benut zullen moeten worden om een zo’n vergaand doel te bereiken. Een stabiel investeringsklimaat is evenzeer van groot belang om de leveringszekerheid op lange termijn te borgen (capaciteitsvraag). De sector pleit voor het versterken van het ETS. De sector verwacht niet dat het ETS de komende jaren al voldoende tot ontwikkeling is gekomen om als enig sturingsinstrument te kunnen optreden. In dat licht vindt er een vergelijking plaats van een leveranciersverplichting met een subsidiestelsel. De sector geeft gaarne haar medewerking aan deze afweging en zal op basis daarvan – samen met de politiek – een keuze maken. Is een keuze eenmaal gemaakt dan is het gewenst om deze voor lange tijd vast te leggen. Immers een stabiel investeringsklimaat is doorslaggevend voor de vraag of het gevraagde transitiebeleid succesvol kan worden ingevuld. Lange termijn doelen, vragen om lange termijn instrumenten. De sector pleit er voor om het instrumentarium zodanig in te richten dat er harde garanties ontstaan over de te realiseren projecten. Het gaat niet alleen om de vraag of een verplichting of subsidie , of een verplichting voor marktrijpe vormen en subsidie voor de onrendabele top, maar ook om een aanscherping van de voorwaarden zodanig dat deze optimaal bijdragen aan het tijdig realiseren van de stappen nodig om de transitie tot een succes te maken. Een effectiviteitsevaluatie van de SDE+ wordt door de sector toegejuicht. De sector acht het wenselijk om CCS actief op te pakken. De Commissie geeft aan in de Roadmap 2050 dat kolen en gas daarin een rol te vervullen hebben. In beide gevallen wordt er van uitgegaan dat
ENL-2012-00754
Pagina 3/5
deze energiedragers op termijn alleen ingepast kunnen worden binnen het aangescherpte CO2plafond wanneer afvang en opslag van CO2 zal plaats vinden (CCS). De sector vindt het gewenst om samen met de overheid via pilots ervaring op te kunnen doen om vast te stellen wat een maatschappelijk aanvaardbare invulling is welke ook praktisch uitvoerbaar is voor de bedrijven. 10. De sector stelt vast dat de brandstofmix gedurende de transitie zal bestaan uit fossiel en duurzaam (de scenario’s laten daarover geen misverstand bestaan). Op die manier kan worden voldaan aan de uitgangspunten van leveringszekerheid, betaalbaarheid en duurzaamheid. De huidige elektriciteitsmix bestaat uit 60% aardgas, 20% kolen en 20% overig). De inzet van kolen in de elektriciteitsmix krijgt in de discussie de meeste aandacht. Nog maar enige jaren geleden (kabinet Balkenende II) was de oproep van de politiek gericht op het meer in overeenstemming brengen van onze mix met de Europese. De energiebedrijven werd gevraagd te investeren in kolencentrales om minder afhankelijk te zijn van gas. Dit alles met het oog op de betaalbaarheid en leveringszekerheid. Voor de sector is het buiten discussie dat het opgestelde vermogen binnen de kaders van het Europese klimaatbeleid – dat jaarlijks wordt aangescherpt –moet worden gerund. De sector heeft zich al eerder gecommitteerd aan een zorgvuldige inpassing: het toepassen van de modernste technologie (een aanzienlijke verbetering van de efficiency en het emissieprofiel), op grote schaal mee- en bijstoken van biomassa en het actief op weg gaan naar CCS (inclusief de bereidheid om, indien op Europese schaal afspraken achterwege blijven, tot nationale afspraken te komen). De sector pleit er voor om tot meerjarige afspraken te komen over het te voeren transitiebeleid 11. De sector heeft in het kader van de Green Deal over de inzet van biomassa afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn direct gericht op het verminderen van de CO2-uitstoot en passen daarmee bij een beleid gericht op het ETS en de versterking daarvan. Met de inzet van biomassa op basis van deze afspraken zijn extra middelen gemoeid. Middelen die nu worden opgeëist door de kolenbelasting. Bij het tot stand komen van de Green Deal is afgesproken dat andere instrumenten – waaronder de kolenbelasting – achterwege zouden blijven (geen stapeling van beleid). De afspraak uit de Green Deal kan op deze manier niet in stand blijven. De sector is een voorstander van het inzetten van instrumenten die gericht zijn op het beperken van de CO2-uitstoot. Het heffen van belasting op de inzet van brandstoffen, zoals de kolenbelasting, past niet bij een dergelijke aanpak. Nationale maatregelen moeten aansluiten op het systeem van de ETS en kunnen eventueel tijdelijk vooruitlopen op maatregelen die op Europese schaal genomen worden ter versterking van het ETS. 1 De transitie vraagt om de inzet van alle mogelijkheden. 12. De sector is van mening dat de inzet van wind noodzakelijk is om aan de lange termijn doelstellingen te voldoen. Voor de versterking van duurzaam moet enerzijds worden ingezet op een verantwoorde inzet van biomassa (bij- en meestook en groen gas) en anderzijds op wind. Daarbij gaat het niet alleen om wind op land, maar zeker ook om wind op zee. Het is gewenst om samen met de overheid een actief beleid te ontwikkelen om deze ontwikkelingen mogelijk te maken en langs de weg van de praktische innovatie in Nederland ook tot een aanzienlijke kosten efficiency verbetering tot stand te 1
NUON/Vattenfall meent dat er geen plaats is voor een nationale CO2-heffing. Dit soort maatregelen dienen op Europees niveau genomen te worden.
ENL-2012-00754
Pagina 4/5
brengen. Afspraken zijn noodzakelijk om te komen tot een “stopcontact” op zee, een ruimtelijke ordeningsbeleid voor de Noordzee, een effectief vergunningenbeleid en een aanbestedingsaanpak waardoor innovatie wordt bevorderd. 13. De sector ziet in het licht van de gewenste verduurzaming van de energievoorziening een rol voor decentrale ontwikkeling. De sector is gaarne bereid om hieraan medewerking te verlenen als initiatiefnemer en/of als commerciële dienstverlener voor derden. Technische en organisatorische vragen rond decentraal zijn door de markt goed op te lossen. Inpassing in de energievoorziening als geheel is mogelijk, zolang basisvoorwaarden zoals de consumentenbescherming, de keuzevrijheid van klanten en de programmaverantwoordelijkheid goed geregeld zijn. Vergunninghoudende leveranciers vervullen hierin een wezenlijke rol en de praktijk wijst uit dat decentrale initiatieven op passende ondersteuning kunnen rekenen. De sector is bereid mee te denken over het eventueel generiek vereenvoudigen van de vergunningeisen en over uitvoeringskwesties. Zeker is dat het fiscale beleid rond de decentrale ontwikkeling (saldering, vrijstelling van energiebelasting, subsidies) de ontwikkeling beïnvloedt. Bepleit wordt een regime dat simpel is, ook in zijn administratieve uitvoering en dat langjarig kan worden volgehouden. De vraag of naast huishoudens ook andere initiatieven moeten worden ondersteund is een politieke keuze. Indien besloten wordt tot een stimuleringsregiem kan het aan de burgers en de markt worden overgelaten om invulling te geven aan de decentrale ontwikkeling. 14. De sector realiseert zich dat de kosten van de energievoorziening zullen stijgen en acht het gewenst om door energiebesparing en efficiencyverbetering bij te dragen aan de beheersing van de kosten. Indien het voor de verdere invulling van het beleid gewenst is om een aantal pilots uit te voeren levert de sector daaraan graag zijn medewerking. Het vergroten van de energie-efficiency is dan een van de weinig effectieve mogelijkheden om tot kostenbeheersing te komen (duurder per eenheid, maar minder gebruik). Een actief beleid is noodzakelijk: verscherping van producteisen en verbeteren van energieprestaties van bestaande en nieuwe gebouwen. Met name voor bestaande gebouwen is de tijd gekomen om prestatie-eisen te formuleren. Energiebesparing vraagt de inzet van overheden, eigenaren en ook de energiebedrijven. De sector is bereid daaraan een actieve bijdrage te leveren. De markt vraagt om vervolgstappen. 15. De sector acht het gewenst om verder in te zetten op de integratie van de Noordwest-Europese markt. De interconnectie met de omringende landen is sterk toegenomen. Maar het gaat om meer dan alleen fysieke connectie wil er sprake zijn van grensoverschrijdende handel. Het gaat ook om harmonisatie en integratie van de verschillende marktmechanismen. Het is gewenst dat de Nederlandse regering zich daarvoor actief inzet. 16. De sector ziet de markt zich verder ontwikkelen en daarin past het om specifieke regelingen te schrappen. In Nederland hebben we nu enige jaren ervaring opgedaan met de liberalisering. In het begin is er allerlei wetgeving opgesteld om de markt te “begeleiden”. De ervaring is dat de markt zijn werk doet. Het nut van specifieke regelgeving is dan ook niet gebleken. De sector pleit voor afschaffing van de vangnetregeling en het schrappen van specifieke regelingen.
ENL-2012-00754
Pagina 5/5