ELIAS CANETTI HET PANTHEON VAN VERGETEN DINGEN AANTEKENINGEN UIT HAMPSTEAD 1954-1971 VERTAALD DOOR W. HANSEN
UITGEVERIJ DE ARBEIDERSPERS · AMSTERDAM · ANTWERPEN
Copyright © 1994 Carl Hanser Verlag, München / Wien Copyright Nederlandse vertaling © 1995 W. Hansen / B.V. Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam Oorspronkelijke titel: Nachträge aus Hampstead. Aus den Aufzeichnungen 1954-1971 Foto omslag: Isolde Ohlbaum ISBN
90 295 0905 8 /CIP
1954 -- 1956 Er sluimert oneindig veel in iedere mens, maar het mag niet vergeefs gewekt worden. Het is vreselijk als de hele mens weergalmt van echo's zonder dat er één echt stem wordt. Ik heb hem nog gekend toen hij louter uit fraaie dieren bestond. Hij is nu uitgegroeid tot plant, een paardestaart. Hij laat er zich elke dag voor prijzen dat hij een vader heeft gehad. Praat tegen je, praat, misschien antwoordt ze zoals jijzelf. Hij aarzelt tussen kleinkinderen en voorvaderen. Wie is er betrouwbaarder? Wie biedt er meer? Flauw: religies waarachter je geen angst voelt schuilgaan. Ik was er, maar op sommige dagen lukt het me om me er vandaan te lezen met behulp van boeken die erover handelen, en dan ben ik volslagen wanhopig. Ze is niet gierig, ze kan het alleen niet uitstaan dat iemand anders geld uitgeeft. De tweede ontmoeting vernietigt altijd de eerste. Moeten er eigenlijk alleen maar eerste ontmoetingen bestaan? Hij vestigt zich in mijn rijk, maar kan het niet verdragen dat dezelfde zon ook door zijn ramen schijnt en kruipt weg in de grond. `Ik vertrouw heldere ideeën even weinig als duistere. Je kunt door beide om de tuin worden geleid.' Hamann Reizen zonder de ontvankelijkheid voor mensen te laten afstompen. De verstenende werking die er van F. uitgaat, pleit voor de authenticiteit van zijn karakter. Hij is wat hij slechts meent voor te wenden. Alles versteent onder zijn handen, zijn woorden, zijn adem, zijn blik. Hij heeft geen mensen nodig, hij wil dat ze te gronde gaan; hij heeft zelfs het nageslacht niet nodig. Want alles keert terug tot de steen die hij is. Hij verafgoodt maar één ding: hardheid. Ze wil een jakobsladder om in de hemel haar geld te kunnen tellen. De zingenden in het graf: `Je zoon is in leven en heeft daar beneden zijn vrouw bij zich, ze zingen. We gingen naar zijn graf kijken en hoorden hen. Hij heeft daar beneden zijn vrouw bij zich, ze zingen.' Nieuwgrieks
Ze wijdt zich aan mijn verlies omdat er haarzelf één te wachten staat. Door het mijne bereidt ze zich op het hare voor. Ze gelooft dat het ene verlies het andere later zou kunnen tegenkomen. Hij leert maar en leert maar en kan niets vergeten, de aartsdomoor. Hij moet zich almaar rekken, het `hogere' gunt hem geen rust. Soms raakt hij dronken van ideeën die hij diep heeft weggestopt; dat hij ze zo goed heeft opgeborgen, maakt zijn geluk dubbel zo groot. De geur die om mensen hangt die je niet kent. Elke lach interpreteert hij alsof er alleen maar hoongelach bestaat. Hij verlangt het meest naar mensen die hij het minst kon uitstaan. De gezwindheid van de geest -- alles wat er meer over wordt gezegd, zijn uitvluchten om de afwezigheid ervan te camoufleren. Je leeft voor die momenten van gezwindheid, die als Artesische bronnen aan de woestijn van de traagheid ontspringen, en alleen daarom ben je traag en wild. `De mensen vertellen eigenaardige dingen over de doden en hun omzwervingen. Als je verre tochten maakt, ontmoet je -- in Ife maar ook in Dahomey en Ewe-land -- op de markt mensen die in je woonplaats gestorven zijn en zich hier nu hebben teruggetrokken om niet te worden herkend. Als ze een bekende uit hun geboortestreek zien, gaan ze hem schielijk uit de weg en zorgen ervoor dat hij hen niet meer te zien krijgt.' Joruba. Frobenius: Atlantis Stemmenziek. Hij beschrijft in tussenwerpsels, zo natuurlijk is hij. Zodra er zich een mogelijk succes aan de horizon aftekent, probeert hij zich uit de voeten te maken. Zijn wantrouwen jegens succes is zo groot geworden dat hij het alleen maar zonder het te hebben wil hebben. Ze ruilen er hun voeten onder elkaar. O, hoe verschillend zij zich zo kunnen voortbewegen! De levenden die je goed kent, heb je altijd iets te verwijten. De doden echter ben je dankbaar dat ze je de herinnering niet verbieden. `Die mensen wordt de bijzondere deugd toegeschreven dat ze de dag van morgen nog niet tot de reeks van dagen rekenen.'
Een ieder ziet er zichzelf als hij tegen anderen praat, alsof hij met uitzondering van zijn eigen beeld blind is. Daarom zijn ze er allemaal heel beleefd, vriendelijker zouden ze niet kunnen zijn. Ja, ze houden er een soort geestdrift voor iedereen op na, die alleen gerelativeerd wordt doordat ze zo veelvuldig voorkomt en steeds gelijk is. Als je weet dat ze in anderen alleen zichzelf zien, is het betoverend om te observeren hoe ze voor elkaar buigen. `Een Indiaanse vrouw van de stam der Pueblo's, die de hele tijd dat ze uit klei een pot zat te vormen, met haar stem het geluid van een goed gebakken kom nadeed om haar werk voor mislukken en het barsten bij het bakken te behoeden.' Ik wil in mij alles bevatten en toch heel eenvoudig zijn. Dat is moeilijk want ik wil de veelheid niet ongedaan maken, hoezeer ik ook naar eenvoud streef. De gemoedsgesteldheid van de mystici staat me tegen. Ik vind dat ze voor hun geluk te veel hebben opgeofferd. Ik houd ervan om mensen te vertellen hoe ze in werkelijkheid zijn. Ik kan ze vervuld doen raken van een geloof in zichzelf, dat me trots maakt. Ik laat hun zien hoezeer ze zich voor zichzelf inspannen. Maar het lukt me alleen als ik mezelf volledig inzet. Door mijn eigen inspanning vormt zich die van hen. Ik heb me vandaag lang in Machiavelli verdiept. Voor het eerst weet hij me echt te boeien. Ik lees hem onbewogen en niet erg verbitterd. Het valt me op dat hij de macht op dezelfde manier onderzoekt als ik de massa. Hij richt zijn blik volkomen onbevooroordeeld op zijn onderwerp. Zijn ideeën komen voort uit zijn persoonlijke ervaring met machthebbers en uit wat hij gelezen heeft. Dat kan ik mutatis mutandis over mijzelf zeggen. Zoals iedereen in onze tijd heb ik met zeer verschillende massa's ervaring opgedaan en door onophoudelijk te lezen probeer ik me een voorstelling van verre en voorbije massa's te maken. Ik moet veel meer lezen dan hij, zijn verleden is de klassieke oudheid, Rome vooral, mijn verleden is elke tijd waarover ook maar iets bekend is. Maar ik geloof dat we op dezelfde manier lezen: verstrooid en geconcentreerd tegelijk, de overeenkomstige verschijnselen overal vandaan halend. Ik ben mijn vroegere vooroordelen over de massa kwijt, voor mij is ze goed noch slecht, ze is er gewoon, en de blindheid waarmee we tot dusverre boven haar hebben gestaan, is voor mij onverdraaglijk. Ik zou een zuiverder verhouding tot Machiavelli hebben als ik niet ook in macht geïnteresseerd was; daar kruisen onze wegen elkaar op nogal vertrouwelijke en gecompliceerde wijze. Voor mij is de macht nog altijd het slechte bij uitstek, ik kan me er alleen als zodanig mee bezighouden. Soms sluimert mijn vijandschap in, bijvoorbeeld als ik Machiavelli lees, maar het is een lichte sluimer, waaruit ik graag ontwaak. Ik heb mijn machthebbers niet op de brede heerbanen gevonden. Hoe vaker de naam van zo iemand werd genoemd, hoe moeilijker het me viel contact met hem te krijgen. Ik wantrouwde zijn roem bij het nageslacht, die op daden uit een ver verleden berust; het meest wantrouw ik succes. De werken van grote mensen die als teksten voortbestaan, kan ik zelf onderzoeken, net als iedereen. Maar welk onderzoek zou ooit vat kunnen krijgen op daden uit het verleden? Er is alleen onderzoek mogelijk naar opinies over daden, daar sluit ik me niet voor af, ik verafgood ze niet en hecht er ook niet veel geloof aan.
1957-1959 Het komt er helemaal op aan met wie je je verwisselt. Hoe gewoontjes wordt iemand als je hem vaak ziet, alsof hij erop uit is om zich te wreken voor de te verheven voorstelling die je van hem hebt. Schommelingen in het geloof, afhankelijk van het uur van de dag. Voor menigeen wordt het streven naar waarheid een soort keververzameling. Hun kevers lijken op elkaar: grauw en bedenkelijk. De meeste mensen, zei hij, zijn slaven van een oud ongeluk dat hun onbekend is. Iemand wil hem ertoe overhalen in ruil voor geld te definiëren. Maar zelfs gratis definieert hij niet. De tederheid voor alles wat je ooit gezien hebt -- de weerzin jegens zo veel wat je ziet. Caesar maakt me onrustig: het monsterachtige van de daad. Ze veronderstelt dat er niets op tegen is om te doden. Maar beleef ik minder omdat ik enkel toekijk, of beleef ik alleen maar anders? Het is immers niet zo dat ik voor mensen op mijn hoede ben en hen mijd. Ik laat me verregaand met mensen in, maar altijd slechts voor zover ik niet hoef te doden. Dat mag men een priesterlijke houding noemen, ik vind haar menselijk. Maar ze is bedrieglijk als je haar van anderen verwacht. Je moet de kracht hebben om te zien hoe ze zijn. Mijn lafheid begint als ik mijn blik afwend. Daarom kijk en luister ik tot mijn ogen en oren pijn doen. Maar kan iemand die niet doodt, iets uitrichten? Er is maar één macht machtiger dan die om te doden: het doen herleven van de gestorvenen. Ik word verteerd door verlangen naar die macht. Ik zou er alles voor overhebben, ook mijn eigen leven. Maar ik bezit die macht niet en ik heb dus niets. Ook Caesar, die aan zovelen gratie verleent, kent die macht. Hoe toornig hij wordt over de zelfmoord van Cato! Maar vandaag heb ik me op ware moordlust betrapt toen ik de Caesar van Plutarchus las. Toen de samenzweerders met hun dolken op hem afkwamen en de een na de ander hem trof, toen hij `als een wild dier' hun steken probeerde te ontwijken, raakte ik blij opgewonden. Ik voelde geen spoor van medelijden met hem. De argeloosheid van dat vreselijk schrandere dier heeft me niet sentimenteel gemaakt. Door zijn verblindheid heeft hij al degenen die hij verblind te pakken kreeg, een beetje van zijn schuld betaald. Voor `groot' gaat door wie vaak genoeg aan een ogenschijnlijk dreigende dood ontsnapt. Hoe hij het gevaar tot stand brengt, is zijn zaak. Hoe bang hij is voor die eeuwige schriftjes! Ze stapelen zich nu al bij honderden op, helemaal volgeschreven, en geen ervan zal hij ooit nog openslaan! De veel- en nietsschrijver, wat heeft hij
eigenlijk voor belangrijks aan niemand te vertellen! Wat orde is en alles wat ermee te maken heeft, kun je het best bij de Chinezen leren. Te weinig toverspreuken gelezen. Gisternacht raakte ik in de ban van het oude toverboek van de Indiërs, de Atharvaveda. Er staan huiveringwekkende dingen in. Nergens zijn de wensen van de mens onverholener uitgedrukt. Het is een heel elementaire wereld, en wie echt iets over de mens wil weten, moet niet alleen de mythen ter hand nemen maar ook de naakte toverspreuken. Liefde voor de vergeten goden, alsof ze zich uit een soort innerlijke grootheid hebben teruggetrokken. Ik bewonder de zeer ruimhartige mensen die in de loop van decennia steeds ruimhartiger worden en toch niet toegeven. Vreselijk daarentegen bekrompen mensen die ontoegeeflijk zijn. Een kerkhof-stakker, overal elders is hij bang. Een wereld zonder geschenken. Ik geloof dat het de nabijheid van de mythen is die dat onbehagen in mij heeft gewekt. Alleen verdrink ik erin, hun hele macht keert zich tegen mij. Wat een onderneming ze allemaal te willen kennen, ik, een kleine alleenstaande man van 50 jaar, ik, een nul! Ik ben geroerd door de voorouderstenen van de Aranda's. De naakte oude mannen zitten gehurkt op de grond om de voorouderstenen heen, de churinga's. In diepe ernst kijken ze ernaar en pakken sommige stenen huilend op. Wat ben ik arm, vergeleken met een oude Aranda! Hij draagt alle mythen en overleveringen te allen tijde met zich mee, in heldere vorm, en wat ze zeggen, dat betekenen ze ook voor hem. Vergelijk dat eens met de vrijblijvendheid van onze kennis, die zouteloze uitleggerij, dat eeuwige zinledige vergelijken! Wat is nog belangrijk, wat onveranderlijk genoeg? Je wendt je in deze wereld naar links en naar rechts, het is allemaal even kolossaal en even bekrompen, één grote overmatige wirwar. De oude Aranda is dood, iedere oude Aranda. Hij bestaat alleen nog in boeken. Die boeken zijn mijn churinga's en voorouderstenen. Wat me bij mensen het meest tegen de borst stuit, zijn hun plannen. Zoals overal leven de mensen ook hier onder druk, maar ze schreeuwen niet zo hard, ze groeten. Maar wat heeft zo'n troosteloos leven vol bewijzen voor nut als je alles van tevoren al geweten hebt? Er zit iets weerzinwekkends in elke vorm van werving; alleen zuivere bewondering is waarachtig.
Ik kan helemaal niet uitdrukken hoe koud het me steeds meer laat of ik wel leef. Ik wil ontdekken wat ik vermoed, dat is alles. Het is belangrijk alle grootse ideeën opnieuw onder woorden te brengen zonder te weten of ze al onder woorden gebracht zijn. Wie de waarheid over iemand kent, richt hem te gronde, tenzij hij zwijgt. Het is moeilijk te zwijgen tegenover mensen die je vaak ziet. Je moet hun dingen zeggen die hen helpen zonder hen te kunnen veranderen. Je helpt hen zo lang tot ze een verkeerd beeld van zichzelf hebben, en voor dat beeld ben jij verantwoordelijk. Je ziet elke seconde hoe verkeerd het is, en juist dat besef mag je hun nooit laten merken. Het is niet voldoende dat je hen zolang voor henzelf in bescherming hebt genomen, ze hebben die bescherming steeds weer nodig. Je moet dus liegen, en het is dat soort leugen dat het leven ondraaglijk maakt: het voortborduren op een verkeerd en slecht verzinsel. Ze loopt alsof ze het voor het eerst mag. Omdat ik me nu helemaal op mijn `gebied' heb gestort en er steeds dieper in doordring, vraag ik me soms af of ik ook een specialist ben. En hoeveel heb ik definitief terzijde geschoven zodat ik er nooit meer in geïnteresseerd zou kunnen raken? Of kan iemand wiens hartstocht religies en mythen zijn, nooit een echte specialist worden? Bevatten mythen alles, zoals ik zo vaak graag bij mezelf zeg, of gaat er nog iets achter alle mythen schuil? -- Bestaat er een nieuwe mythe, een werkelijk ongehoorde mythe, en is het mijn levenstaak die te vinden? Of zal ik jammerlijk en schamel eindigen met niet meer dan een inventarisatie van alle mythen? Het antwoord op die vraag wil ik niet weten. Hitte van de acht zonnen: `In verre, vroege tijden had de zon zeven zonen, die alle even heet op de aarde brandden als zijzelf.' Batak Maakt het deel uit van het `mooie' dat je het nooit meer kunt zien? Het plotselinge en niettemin rustige van de gewaarwording: je wilt het helemaal en ongestoord zien, voor altijd. Als je het terugziet, blijkt het nooit meer hetzelfde -- tenzij je het niet helemaal hebt gezien. Het helemaal geziene bestaat alleen nog maar in jezelf, het heeft zich van zijn werkelijkheid losgemaakt. Terwijl je het opneemt, wordt het geziene het omvatte, alsof je het voorzichtig in je handen hebt genomen, en alleen op die manier verwerf je het helemaal. Hoe plotseling het je ook mag opvallen, alleen plotseling is het niet te veroveren. Het is wel zo dat het plotseling moet beginnen, maar als er geen moment van rust volgt, valt het meteen uiteen en gaat het verloren. Het plotselinge en het rustige doordringen elkaar om iets mooi te laten worden: de flits van het oog en het onmerkbare geduld van de handen. Wie zich met `mooi' omringt, leeft in het graf van het mooie. Smartelijk is de gedachte aan de ziel van de farao die niet meer gewaarwordt waarmee ze is omringd: alles wat nu nuttig moet zijn, is niet mooi voor haar maar wel voor degene die het graf opent. Een schreeuwende en een springende slak: `De grote Achatina Marginata heeft het vermogen te schreeuwen. Dat feit is de inheemse
bevolking welbekend: ze amuseerde zich kostelijk toen ik ineenkromp op het moment dat ik een van die slakken oppakte en hij begon te schreeuwen. Men neemt aan dat het geluid ontstaat doordat het wezen tegen zijn schelp schuurt. Dat geluid is sterk genoeg om iemand die het de eerste keer hoort, flink te laten schrikken. Een andere kleine landslak heeft het vermogen drie of vier voet op te springen.' P. A. Talbot: In the Shadow of the Bush De allesweter verliest zich in het steeds grotere rijk van zijn onwetendheid. Alles wat ik aan nieuwe kennis heb verworven, heb ik direct verkregen door aanschouwing van één enkel concreet verschijnsel, niet door vergelijking, niet door een opeenstapeling van honderd documenten over een en hetzelfde verschijnsel. Niemand denkt statistisch; bij diepgaande problemen is elke statistische methode waardeloos. Ik moet verder de moed hebben te kiezen wat me belangrijk en kenmerkend lijkt. Ik moet het risico op de koop toe nemen om door alle specialisten op alle gebieden voor onbenul te worden uitgemaakt. Ik moet de ijdelheid van het alles-willen-weten, die me van kinds af aan heeft achtervolgd, overwinnen. Mijn bibliotheek die uit duizenden boeken bestaat die ik van plan ben te lezen, groeit tienmaal sneller dan ik lezen kan. Ik heb haar tot een soort universum proberen uit te breiden waarin ik alles kan vinden. Maar dat universum groeit duizelingwekkend. Het wil maar nooit tot rust komen, en ik voel de groei ervan aan den lijve. Ieder nieuw boek dat ik er binnenbreng, veroorzaakt een kleine wereldramp, en er treedt pas rust in als het zich schijnbaar tussen andere boeken laat inpassen en voorlopig verdwijnt. `Als men djama (profeet bij de Malinke) is, kent men niet meer het verschil tussen wat is geweest en wat gaat komen.' Definitie van het profetische Je kunt op zijn geest nog steeds alle littekens van de fanatici zien. Je zegt bij jezelf veel om het te vergeten. Maar soms zeg je het te goed. Iemand die niet weet dat hij ademt. Hij houdt van haar, hij kan met niemand anders zo voorzichtig omgaan. Soms valt in die verschrikkelijke woestijn een naam en iedere zandkorrel bloeit op. Waarom wil je altijd verklaren? Waarom wil je altijd achter iets komen? En daar weer achter, altijd maar ergens achter? Hoe zou een leven aan de oppervlakte zijn? Gelukkig? En zou het enkel daarom verachtelijk zijn? Misschien is er aan de oppervlakte veel meer -- misschien is alles vals wat geen oppervlakte is, misschien leef je in onophoudelijk wisselende waanvoorstellingen, niet in zulke mooie als die van de goden, maar in hol gewordene, zoals die van de filosofen.