aan
:
van
:
d.d. over
: :
J. van den Bosch, wethouder Ermelo H. Boxum, wethouder Steenwijkerland J. Jansen, wethouder Hardenberg R. Kremers, wethouder Ede A. de Kruijf, wethouder Barneveld J. van Muyden, wethouder Voorst J. Talen, wethouder Staphorst H. Tiemens, wethouder Rheden J. Hendriks H. Kieft D. Ruter 2 mei 2010 aantekeningen 19e bijeenkomst (6e bijeenkomst derde ronde) 14 juni 2012 praktijkkring ‘Innovatief gemeentebeleid in het buitengebied’ te Ermelo
aantekeningen uit discussie ‘Ermelo’
Aanwezig: Jan van den Bosch, Henk Boxum, Jan Hendriks, Henk Kieft, Jan van Muyden, Jan Talen. Verhinderd: Jannes Jansen, Ron Kremers, Aart de Kruijf, Harriet Tiemens. 1. Welkom, opnieuw in de megastal Het verslag van 2 december 2011 over megastallen kan op de website, onder voorbehoud van check door Jan Talen. Er gebeurt intussen veel rond het onderwerp, daar staan we eerst bij stil. Het Centraal Bureau Levensmiddelen (de brancheorganisatie van supermarkten) wil namelijk per 2020 alleen nog duurzaam vlees in de schappen. Men gaat mee met de maatschappelijke vraag om terugdringen van antibiotica, meer dierenwelzijn en lagere milieudruk. Het CBL bouwt hiermee voort aan een lijn die al werd ingezet door de commissies Alders (Nederland) en Van Doorn (Brabant). Recent heeft ook de staatssecretaris zijn lang verwachte brief aan de Tweede Kamer gestuurd met voorstellen voor, onder meer, maximum aantallen dieren per stal. De brief is eerder deze maand breed in de pers besproken. Een bijzonder aandachtspunt in de brief is de verhouding tussen het veehouderijbedrijf en de lokale gemeenschap: de staatssecretaris vindt dat - binnen globale landelijke regels - dáár de besluiten moeten vallen over wat mág, wat kán en wát niet meer wordt toegestaan. Maar kunnen gemeenten hiermee uit de voeten in hun dagelijkse praktijk? Een eerste conclusie luidt wel dat de brief van Bleker weinig houvast geeft voor hoe gemeenten kunnen besluiten. Sturen op aantallen helpt, bijvoorbeeld, nauwelijks bij beslissingen in de ruimtelijke ordening: waar wel en waar niet, in het landschap of op een bedrijventerrein (etc.). Het gaat voorbij aan dierenwelzijn, volksgezondheid, milieu of de sociale dynamiek op het platteland en de verhouding met de burgers. Het geeft geen antwoord op de vraag - 2 jaar geleden besproken met wethouders en burgemeesters in Brabant - of het wenselijk is dat er steeds minder gezinsbedrijven komen en steeds meer en grotere veehouderij-ondernemingen met vestigingen op meer locaties in een gemeente, soms zelfs in meer gemeenten tegelijk. En die andere, ook moeilijk: ‘waar produceren we eigenlijk voor?’, met alle dáár weer aan verbonden kwesties rond de duurzaamheid, economische rechtvaardigheid (etc.) van het massale invoeren van veevoer in ons land en exporteren van steeds meer vlees. Vragen over een mondiaal systeem dus, dat we op gemeenteniveau eigenlijk niet kunnen - niet willen? beïnvloeden. Maar waar onze burgers wél over nadenken…
[email protected] [email protected]
1
Inmiddels is Aart de Kruijf gevraagd om VNG te vertegenwoordigen in de voorbereiding van een ‘convenant megastallen’ met rijk en provincie (en misschien ook LTO). De wethouders zijn er blij mee omdat hier een kans ligt om hun geluid als gemeentelijk bestuurder in te brengen. De vraag is eigenlijk niet òf we hieraan mee willen doen, maar wàt we dan precies te melden hebben - iets wat nog niet gezegd is. Aart (vandaag afwezig) heeft de praktijkkring gevraagd om met suggesties te komen. Dit brengt ons in een tweede ronde van reflectie over besluitvorming rond megastallen. Wat moeten we als gemeente verder meenemen in deze afwegingen? Een lijstje van wat langs komt: - de uitstraling van het landelijk gebied als deze schaalvergroting doorzet: welke maat past eigenlijk, waar en in welk landschap? Noord-Friesland kan een grotere schaal stal hebben dan Oost Overijssel. - laten we niet vergeten dat ook de normen voor emissie van ammoniak beperkingen opleggen aan de omvang van de veestapels (Programmatische Aanpak Stikstof). De markt is niet de enige die schaalgrootte bepaalt. - we worden niet gezonder van veel vlees, maar dat vraagstuk overstijgt eigenlijk het gemeentelijk beleid - als gemeente moeten wij de maatschappelijke onrust beheersen. Of dat nu gaat om de leefomgeving van deze stallen voor de omwonenden of over de gezondheidsgevolgen van veel antibiotica, of de kritiek op het gesleep met dieren door Europa. - willen (moeten?) we selectief ruimte bieden aan nieuwe soorten bedrijven, die de hele keten op één locatie hebben: van ei tot slachtkip en fileetje. - we stapelen alle geur-contouren • er komt steeds minder ruimte voor een school e.d. • monumenten kunnen niet vitaal gehouden worden met andere bestemmingen - wordt de manier van produceren leidend, of de kwaliteit van het product - de kans op uitbraak van dierziekten is toch hoger bij grotere concentraties van dieren - de werkbelasting van de boerengezinnen is enorm, eigenlijk teveel. Maar ook daarmee kun je als gemeente de ondernemer niet beperken. Als er geen quotum meer is dan wordt hij opgejaagd door de logica van de economie om steeds meer te produceren. En dat drukt altijd weer de prijzen, dus het blijft steeds een knellende vicieuze cirkel tussen steeds meer produceren om je inkomen te halen tegen steeds weer dalende prijzen, die je dwingen weer meer te produceren. - het ‘onderbuik’-gevoel, dat in de discussie optreedt: dat we eigenlijk een ‘risico = 0’ model zouden willen, maar dat is er niet… En dat we misschien ok zouden willen dat het Rijk het allemaal voor ons regelt, maar de moeilijke vraag toch bij onszelf terug komt… - kunnen we als gemeente beter kiezen als we kijken naar de effecten die we willen op de lokale economie? - gaan we een meer ethische toer op? De Dierenpartij heeft een zekere aanhang, ook verwijst Bleker daar eigenlijk naar met zijn maximum aantallen dieren per stal - de gemeenteraden dringen erop aan dat er ontwikkelruimte blijft voor ondernemers. We concluderen dat de gemeenten niet geholpen worden met landelijke normen: het is goed om deze kwesties plaatselijk te bekijken. Een invalshoek daarbij zou kunnen zijn dat aantallen niet leidend zijn, wel de impact van het productieproces op de omgeving. We kunnen daarbij uitgaan van wat schaars is en dat beschermen. En de kern wordt dan de kwaliteit van de omgeving: de leefomgeving voor de mensen (o.a. geur), de productieomgeving voor duurzame productie en kwaliteit van biodiversiteit en grondwater (bedreigd door het teveel aan stikstof in water en natuur). Als we hier op gebiedsniveau naar kijken, dan roept het verlenen van vergunningen ook een vraag van rechtvaardigheid of
[email protected] [email protected]
2
rechtsongelijkheid op: als een gemeente de ene ondernemer een vergunning geeft om zijn bedrijf uit te breiden, dan kan een ander die productieruimte misschien niet meer benutten. Zulke keuzes liggen specifiek op het bordje van de gemeente als lokale overheid, daarmee hebben provincies en het rijk eigenlijk geen voeling. Dus hier ligt de vraag om een handreiking voor afwegingen op lokaal niveau. Dit zijn de zaken die we in het convenant willen inbrengen. En de vraag aan Aart wordt, hoe hij dit namens het VNG in het convenant kan inbrengen. Jan H en Henk K zullen hem berichten (zie bijlage bij dit verslag). 2. Jan van de Bosch: ‘Hoe zorg je voor vitaliteit op het platteland?’ In het buitengebied van Ermelo - zo’n 2000 ha - liggen een paar heel grote bedrijven, maar vooral relatief kleine bedrijven van 15-50 melkkoeien en heel veel ex-bedrijven waar gewoond wordt. Hoe kun je daarmee het buitengebied vitaliseren? We hoeven niet bang te zijn dat er nieuwe wildernis komt, want de grond blijft schaars: de grondprijzen dalen nog nauwelijks. Gaan we vooral oude stallen (incl. asbest) slopen en daarvoor woonruimte vergunnen, bevorderen we functieverandering in vrijkomende agrarische bebouwing (VAB), stimuleren we nieuwe economische dragers - en wat helpt er dan? JvdB noemt enkele voorbeelden waarbij hij in Ermelo zijn vragen (en ook wel zijn voorkeuren) heeft. De vraag, bijvoorbeeld, van een poelier die de garage bij een voormalige boerderij wil uitbreiden. Die van een hovenier, die een flinke schuur wil bouwen om zijn materiaal binnen te zetten. Een als hobby begonnen wijngaard, die nu een ontvangstruimte nodig heeft midden in het buitengebied waar geen bouwvlak bestemd is. En een pompoenenkwekerij, die 200 m2 kas wil bouwen. Al deze verzoeken staan haaks op het beleid van ontstening, maar JvdB zou ze eigenlijk tóch willen honoreren om het gebied economisch vitaal te houden. Een idee daarvoor zou kunnen zijn om bij sloop van oude stallen geen 50% (provinciaal beleid) maar maximaal 35-45% vervanging toe te staan. Zodat het saldo benut kan worden voor nieuwe economische dragers, met kleine bouwvlakken. JvdB vraagt hoe anderen deze afweging zien: ervaren jullie ook die spanning tussen regels van hogerhand en de gewenste economische vitaliteit in je gebied? Ervaringen en reflecties uit andere gemeenten In Steenwijkerland is het beleid stimuleren en beschermen. HB telt in zijn buitengebied 240 veebedrijven die goed draaien. We willen elk bedrijf enige ontwikkelruimte geven, dat staan we toe in stappen van 10 a 20% groei. Bij VAB zijn we soepel: als bijgebouwen netjes opgeknapt en goed ingepast worden is dat altijd winst. En een hoofdgebouw mag een woonof andere bestemming krijgen mits het niet de veeteelt belemmert, het mag dus bijvoorbeeld geen camping worden. Verder moet die nieuwe activiteit niet teveel extra verkeer aantrekken en een beetje passen in het buitengebied. Een hovenier past wel, een poelier ook wel als die niet te zwaar verkeer aantrekt. HB vraagt wel aan Ermelo of jullie je laatste boeren willen blijven beschermen? Ermelo, aldus JvdB, wil dat inderdaad, door ze weinig te belemmeren. We hopen namelijk dat het buitengebied zijn agrarische karakter behoudt: een kleinschalig buitengebied met veel diverse functies. De mooiste agrarische bedrijven zitten echter in het verwevingsgebied en niet in het LOG, dus we moeten snel af van de Reconstructie. Trouwens in alle vier de genoemde gevallen ligt er geen agrarische bedrijf binnen een paar honderd meter, dus wordt er niets belemmerd. De discussie is of er meer rood mag komen en of de uitbreidingen later niet nog veel groter willen worden: 200 m2 kas is immers prima, maar niet als die straks wil groeien tot 1000 m2. Met aan de andere kant de gedachte: dit landschap is zo ontstaan omdat
[email protected] [email protected]
3
er generaties gewoond en gewerkt hebben en hun brood konden verdienen zonder veel regels in de RO. Waarom zou dat nu niet meer mogen? En waarom is de plek waar vroeger ooit een boer zijn bedrijfje begon, vanaf nu dus ook dé plek waar nieuwe bedrijven moeten en mag het nooit meer 100 meter verder??? In Voorst zien we vooral functieverandering naar wonen, zelden naar werken terwijl we dat veel liever zouden zien. JvM ziet het risico dat het een slaaplandschap wordt. Recreatieve functies zijn welkom, maar dan moet er wel wat te beleven zijn, naast die nep-boerderijen van import-westerlingen. Het platteland heeft ook een functie als broedplaats voor plattelandsondernemingen. JvM noemt het voorbeeld van een burger die - na een inkrimping in het groenbedrijf - wilde blijven werken: hij droogt nu haardhout, slaat dat op en verkoopt het. Een eerbaar stel dat zijn hand niet wil ophouden voor een uitkering. Dus we zeggen ‘…het mag’, maar geen bouwwerk, en stapels hout niet hoger dan 1 meter. Het ziet er netjes uit. Zo ook met een loonbedrijf, dat niet past op een bedrijventerrein en de buren ook geen last van hebben: zo’n bedrijf mag een schuurtje van 150 m2 bouwen voor de opslag van zijn materiaal. Ons criterium is dat we die activiteiten willen toestaan die plattelandsgebonden zijn, aldus JvM. Uitbreiden staat Voorst echter niet toe, dan moet je maar naar het bedrijventerrein. JvM zou willen werken langs drie vragen: allereerst wat wil iemand en waarom?, met als tweede vraag daarna: past het in principe? En als derde vraag hoe het zou kunnen. Met als uitweg rondom strakke regels graag een opening door salderen elders in de gemeente of met een andere ondernemer (als gemeente moet je dan wel het salderen bij gaan houden). En een ‘overijssels’ beeldkwaliteitsplan zoals dat waar Steenwijkerland over sprak: met een doel van XX % ontstening, maar de erkenning dat ook reuring nodig is en van belang. JvM ziet wel een permanente spanning tussen ruimtelijke kwaliteit en economische vitaliteit. En de - dus - onvermijdelijke puzzel ‘hoe moet je stenen salderen met levendigheid?’. Plus het meewegen dat soms kinderen de activiteit in de toekomst over zullen nemen. Jan pleit voor helder en geloofwaardig motiveren bij de vraag ‘past iets op deze plek?’: daar mag alles wat zo net genoemd werd ook een rol in spelen. Je schept geen precedenten als je heldere criteria hanteert: dit mag wel hierom en dat mag niet daarom. JT is in Staphorst tot het inzicht gekomen dat handel in vierkante meters niet gaat werken. Het buitengebied is van eigenaren die er nooit weggaan. Er ontstaat gewoon nieuwe bedrijvigheid: aannemer, wijnhandel in een kapschuur, outdoorsport met B&B, kantoortjes met flexplekken, kleine werkplaatsen. Als de nieuwe activiteit geen ander belang schaadt, dan maken we een anterieure overeenkomst over hoe beide partijen (de ondernemer en de gemeente) er in de toekomst mee omgaan. Ons moeilijkste geval is een nieuwe wijngaard, aan de weg, op een perceel zonder bouwbestemming. Er wordt geen woonfunctie gevraagd, maar men start nu een wijnproeverij - het is een succes, er loopt een ‘wijnroute’ langs - en men wil nu zijn gasten gaan ontvangen in een hal van 200 a 300 m2. JT zou dit willen toestaan, maar heeft meteen wel als vraag: hoe leg ik dat aan anderen uit? Een forellenkwekerij moet ook kunnen, maar weer geen groot transportbedrijf. Staphorst werkt ook soms met tijdelijke vergunningen, of wel hier maar niet daar en ziet dan soms grondruil ontstaan! Hobbyboeren mogen ook een houten schuur bouwen - wel met goede fundering: want een nieuwe schuur kan kwaliteit verrijken dus die moet je niet half onder de grond stoppen of laten zakken. Of we leggen een 10% investeringsplicht op: investeer je € 400.000 in je schuur, dan moet er ook € 40.000 in het opknappen van het landschap. Staphorst denkt nu na over een tweede lint, parallel aan het eerste lint langs de hoofdweg. En wil aan dat tweede lint ook een aantal ‘postzegels’ voor nieuwe woningen beschikbaar stellen, met niemandsland daartussen zonder bebouwing. JT werkt vanuit het motto: we hoeven het gebied niet voor de eeuwigheid te conserveren, we hebben wel levendigheid nodig!
[email protected] [email protected]
4
We signaleren een duidelijk verschil in aanpak tussen de provincies Gelderland en Overijssel. Er wordt in beide provincies anders op kwaliteit gestuurd: Overijssel zit er minder strak in dan Gelderland. En vragen tenslotte aan Jan van de Bosch: ‘Wwlke conclusie neem je mee uit deze bespiegelingen vanmiddag?’. Jan heeft wel wat antwoorden gekregen: 1. het verschil in beleidsaanpak tussen Overijssel en Gelderland is inderdaad frappant, graag een vervolggesprek daarover.. 2. we kunnen veel meer gaan werken met functieverandering, maar moeten scherp nadenken over de criteria daarbij: dat wordt de grote kunst! 3. we kunnen een gebiedsvisie opstellen (en steun daarvoor verwerven bij provincie), waarin nieuwe dingen kunnen mits ze bijdragen aan behoud of verbetering van gebiedskwaliteit. We kunnen er een ervenconsulent bijhalen voor advies aan de ondernemer. Uit ervaring blijkt dat zo’n advies de hele buurt mee omhoog trekt. Voor zo’n aanpak is wel draagvlak bij de raad mits het een afgewogen geheel is. 3. Volgende vergadering De volgende bijeenkomst is in Staphorst in oktober. Jan Talen (Staphorst) en Henk Boxum (Steenwijkerland) willen beiden graag eens de ins en outs van het provinciale beleid doorlichten. Bovendien lijkt een check op synergie en verschillen tussen beide gemeenten interessant. Bijvoorbeeld de ervaringen in beide gemeenten met CPO (Collectief Particulier Opdrachtgeverschap) zijn de moeite van het delen waard. Wat kun je als gemeente loslaten en wat niet?
Bijlage: bericht d.d. 17 juni vanuit Praktijkkring aan Aart de Kruif beste Aart, we hadden vrijdag een heel gesprek over de grote stallen en de laatste brief van Bleker, de algemene stemming was dat er interessante beweging in het onderwerp zit (ook de nieuwe opstelling van de supermarkten hoort daarbij!) en dat we met onze discussie afgelopen december ‘mooi’ in de actualiteit zaten. Over de brief van Bleker zelf was de algemene stemming dat 'het' met deze dierenaantallen echt niet goed geregeld wordt. Ook overeenstemming dat de oplossing weliswaar richting ‘maatwerk’ gaat, maar dat het alleen maar roepen om maatwerk op zich geen voldoende oplossing biedt. Want het gaat om: Rijk en provincies zijn goed in sectoraal beleid (met sectorale criteria, etc.), maar op ons gemeentelijk beleidsniveau komen zaken bij elkaar. Wij moeten ‘het sectorale’ afwegen in onze ruimtelijke ordening en met het oog op onze lokale leefbaarheid en economie. De kern van een optimale inpassing van veehouderijen zit dus voor gemeenten niet in de maximum aantallen dieren, maar in de goede afweging van de verschillende belangen die er lokaal toe doen (daarin zit het maatwerk!). Zeker in de huidige economische crisis willen wethouders de ontwikkeling van bedrijven niet onnodig in de weg staan (groei moet kunnen) maar wel met respect voor de schaarste aan gebiedskwaliteit waar we als ‘rentmeester’ voor moeten zorgen. Er was dan ook instemming met jouw suggestie dat het aangaan van een convenant een kans biedt om de eigen insteek van gemeenten (eindelijk eens) een plek in deze discussie te geven. Aandacht dan nodig voor een methodiek tbv lokaal maatwerk, waarmee gemeenten de impact van grote stallen op hun omgeving kunnen toetsen aan.. - bijdrage aan lokale economische vitaliteit
[email protected] [email protected]
5
-
-
bijdrage aan sociale vitaliteit (maakt het bijvoorbeeld verschil uit of het gaat om heel grote ondernemers met vestigingen op diverse locaties, dan wel het behoud van kansen voor gezinsbedrijven die sociaal actief zijn in de lokale gemeenschap)? RO = verdelen van 'maatschappelijke schaarste': ruimte, landschap en ruimtelijk/ landschappelijke inpassing, geur, milieubelasting, gezonde leefomgeving maatschappelijke acceptatie (dierenwelzijn)
Hieraan gekoppeld de suggestie dat het de moeite waard zou zijn om de VNG-opstelling voor te bereiden door het uitwisselen van praktijkervaring tussen lokale bestuurders (zoals wij in deze praktijkkring al geruime tijd doen, Henk en Jan hebben dat in Noord-Brabant eind 2009 toen de stemming rond het onderwerp daar begon te kantelen - ook gedaan met een groep wethouders van 'grote' intensieve veehouderij-gemeenten). Die uitwisseling zou het beste langs regionale lijnen/typen bedrijfstak kunnen verlopen. Het gesprek zelf zou - om to the point te komen - het beste kunnen gaan over 'grijze gevallen': voorstellen van ondernemers waarbij je als bestuurder aarzelt of je erachter wilt/kunt gaan staan. In zo'n gesprek worden immers ‘vanzelf’ de grenzen van het grijze gebied duidelijk én de manier van denken om tot een oplossing te komen. Het resultaat zou (a) een onderbouwde inbreng tbv het convenant kunnen zijn en (b) een handreiking tbv de lokale afweging voor gemeentebestuurders zelf. We maken snel een verslag waarin dit op een rijtje staat en gaan deze gedachtegang ook bij de andere afwezigen (Jannes, Roel, Harriet) nog checken. Vraag aan jou: is het een goed idee (& voel jij ervoor) om richting VNG een voorstel te lanceren om de aanloop naar een convenant op deze manier te gaan insteken? We zouden - als we nu beginnen - halverwege het najaar al een stevig 'verhaal' klaar kunnen hebben. groet, Jan Hendriks Henk Kieft
[email protected] [email protected]
6