Ekklesia Twente 17 mei 2015 Om mensen bewogen – Ben ik wie ik moet zijn? – Lukas 2 , 39-52 Teksten Franck Ploum
1. Wie ben ik? De identiteitsvraag is misschien wel de meest essentiële vraag van ons bestaan. Wie ben ik en wat onderscheidt mij van de ander, van de mensen om mij heen? Bedding, geborgenheid, ergens bij horen, het zijn essentiële elementen, zeker in dEuropae jonge kinderjaren, om te ontdekken wie jezelf bent en een gezonde identiteit te ontwikkelen. Vreemd genoeg is de ontwikkeling van diezelfde persoonlijke identiteit dus alleen mogelijk doordat ik in verbinding sta met anderen, me kan identificeren, afzetten en spiegelen aan anderen en me dankzij mensen om me heen kan ontwikkelen tot een individu, een ik, een mens. Voortbouwend op die jonge kinderjaren geven we gaandeweg ons leven steeds meer vorm aan wie wij zijn, aan onze identiteit. We geven uitdrukking aan ons mens-zijn via kleding, gedrag, werk en vrijetijdsbesteding. Ook keuzes, wat we wel en niet doen, normen en waarden, ethiek horen daarbij. Dankzij de ander, dankzij onze omgeving worden we wie wij zijn. Het kan niet anders, maar tegelijk zit daar ook een gevaar in. Want hoe bepalend, hoe sturend en hoe dwingend zijn de omgevingsfactoren en zijn die mensen die ons vormen? Het is een hele kunst voor opvoeders en begeleiders om aanwezig te zijn, zonder te bepalen. En het is voor ieder mens – zeker als kind - een hele kunst om dat wat je ontmoet of aangeboden wordt steeds weer te wikken en te wegen en vervolgens eigen keuzes te maken: wat hoort wel bij mij en wat niet. Veel mensen ontdekken in de loop van hun leven dat ze in plaats van zichzelf, vooral de ander geworden zijn. Mensen en omgevingsfactoren, familiestructuren, ouders, waren zo dwingend en bepalend, dat het niet anders kon. Maar soms is de hang of het verlangen om als mens ergens bij te horen, deel uit te maken van een beweging of groep, ook zo groot dat we zelf bereid zijn stukjes van onszelf in te leveren ten behoeve van dat verlangen. Een proces dat we vooral terug zien in jongerencultuur, maar zeker niet alléén daar. Wie ben ik en wie ben ik geworden? Ben ik de mens die ik moet zijn? Die laatste vraag is misschien nog wel ingewikkelder dan de eerste. Want het vraagt om reflectie op wie je bent, wat je doet en laat en het vraagt om het vermogen daar vervolgens iets mee te doen, iets aan te veranderen wanneer dat nodig is. De vraag of je bent wie je moet zijn kan pas beantwoord worden wanneer je weet hebt van wie je bent, wie je bent geworden. Dat hele proces speelt zich af in ons eigen persoonlijke leven. Maar niet alleen daar, je ziet het ook terug in bedrijven en in organisaties. Missionstatements, visie, doelstellingen en andere termen komen dan om de hoek kijken. Wat is ons DNA, wat is onze identiteit? En precies die laatste twee zijn in het geding
1
en gaan een rol spelen bij fusies en samenwerkingen. Zelfs Europa, zo kunnen we her en der lezen en horen, is op zoek naar haar identiteit. Dat lijkt overigens ook hard nodig, want het ooit zo open, wereldzeeën bevarende werelddeel wordt meer en meer een in zichzelf gekeerd bastion. De havens blijven gesloten en de poorten blijven dicht. Lekker met elkaar, onszelf wentelen in rijkdom en nationalisme ten koste van velen. 2. De schrijver van het Lukasevangelie heeft als enige kindheidsverhalen opgenomen in zijn verhaal. Dat is niet omdat hij beschikte over bronnen met historische informatie waarover de andere evangelieschrijvers niet beschikten. De kindheidsverhalen uit het evangelie van Lukas zijn niet bedoeld als weergave van historische gebeurtenissen. Lukas wil met zijn kindheidsverhalen Jezus laten wortelen in de joodse traditie en van daaruit een programma ontvouwen. De kernwoorden waarmee in de eerste twee hoofdstukken dat programma wordt aan geduid zijn: bevrijding, heil, vrijkoop. Later in hoofdstuk vier, wanneer Jezus volwassen is en het woord neemt in de synagoge, komen precies deze kernwoorden terug wanneer hij zegt: ‘ik ben gekomen om onderdrukten bevrijding te melden en gevangen vrijlating.’ (Lukas 4,18-19). Zo wordt als het ware de identiteitsontwikkeling van Jezus zichtbaar. Wat de omgeving en de mensen in zijn omgeving hem voorleefden en aanboden in de kinderjaren, heeft hij tot zijn eigen identiteit en tot zijn eigen levensprogramma gemaakt. Die doorgaande lijn was zo belangrijk voor de schrijver, omdat het evangelie van Lukas, dat samen met het boek Handelingen een tweeluik vormt, zich richt tot een ekklesia van joden en niet-joden. Deze lokale ekklesia dreigt te breken met het jodendom. De schrijver doet een ultieme poging dit te voorkomen. Uiteindelijk, zo weten we, zal deze poging mislukken, de messiaanse beweging maak zich los en gaat deel uit maken van de apostolische ekklesia. Maar zo ver is het nog niet en de schrijver geeft Jezus een stevige joodse identiteit mee. Hij positioneert hem in de lange traditie van Thora en bevrijding. Daarmee krijgt ook de messiaanse ekklesia een nadrukkelijk Joodse identiteit. De Joodse identiteit vindt haar wortels in de Thora en de profeten. De boeken waar al die verhalen in opgetekend staan van chaos en orde, van loslaten en wegtrekken, van onderdrukking en bevrijding en van profeten die op niet zachtzinnige wijze herinneren aan de opdracht tot het vormgeven aan een nieuwe wereld van recht en humaniteit. In die boeken staat ook opgetekend dat geen mens te klein of te zwak is om daar een bijdrage aan te leveren. Dat betekent ook dat niemand zich kan verschuilen achter te weinig kennis, mogelijkheden of spierkracht. Elke bijdrage telt, ieder moet zijn en haar verantwoordelijkheid nemen, en iedereen die besluit mee te doen mag zich vergezeld weten door de bevrijdende God met die vertrouwenwekkende
2
naam: Ik zal er Zijn. Zelfs Mozes, de stotteraar, de oude man - die tot vijf keer toe dacht dat hij ongeschikt was - werd op pad gezet om te bevrijden….en het was beslissend. Bij identiteitsvorming hoort ook dat je jezelf leert kennen en onder ogen wilt zien in alle facetten: goed en kwaad, sterk en zwak, mooi en lelijk. Dat is soms een pijnlijk proces. Het bijbels verhaal zegt daarover dat dit inherent is aan mens-zijn. Dat je het kwade, lelijke en zwakke in jezelf niet moet wegstoppen, maar dat je het ook niet als een zonde- of schuldenlast moet mee sjouwen – zoals sommige christelijke stromingen ons willen doen geloven. Je moet het onder ogen zien, beetpakken en omvormen, verbeteren, jezelf er van bevrijden met vallen en opstaan. 3. Het verhaal van Jezus als twaalf jarige jongen in de tempel wordt opgehangen aan een zeer belangrijk Joods gebruik, namelijk de pelgrimage naar Jeruzalem in het kader van het grote Paasfeest: de herdenking van de uittocht, de bevrijding uit slavernij. Daarmee knoopt de schrijver de eerste identiteitslijn aan Jezus vast. Vervolgens ontspint het verhaal zich gespiegeld aan twee andere kinderverhalen: het verhaal van de jonge Samuël die zich ook in het heiligdom in Jeruzalem bevond en die geroepen werd om zijn leven te wijden aan de zaken van Ik zal er Zijn: gerechtigheid en bevrijding. En het verhaal van Izaäk, die met zijn vader op weg gaat om een opgangsoffer te brengen. Izaäk die zich los moet maken van de binding aan zijn vader, om zich vervolgens te binden aan de Thora en haar gerechtigheid. Zo wordt de identiteit van Jezus langs drie lijnen geworteld in de Joodse bevrijdingstraditie, om de vertaling van die identiteit naar het leven van Jezus zelf in dit verhaal te onthullen. Dat gebeurt in het verhaal wanneer er staat dat ‘Jezus, de jongen’ (Lukas 2,43), in Jeruzalem achter blijft. Het woord ‘de jongen’ wordt in veel bijbelvertalingen wegvertaald met ‘hun zoon Jezus’ of ‘Jezus, hun kind’. Maar er staat ‘de jongen’ en dat duidt op een functie. Zoals Abraham de berg op ging met zijn zoon Izaäk en de jongens (Genesis 22). Dat waren de knechten, de dienstknechten. Jezus wordt hier voor het eerst in zijn functie genoemd. Dat wat hij zal zijn, de mens die hij zal worden en nu reeds is: dienstknecht, een loopjongen. Van wie? Waarvan? Dat wordt verderop in het verhaal duidelijk: ‘Wist Gij dan niet dat ik zijn moet in de dingen van mijn vader?’ (Lukas 2,49). De dingen van de vader komen ter sprake in het Leerhuis, daar heeft Jezus de God van Mozes en de profeten leren kennen als zijn vader. ‘Ik ben gekomen om armen bevrijding aan te kondigen en gevangenen vrijlating’ (Lukas 4), met die woorden geeft de volwassen Jezus invulling aan die dienstknechtgestalte. Hij maakt zichzelf tot slaaf van de bevrijding, tot voorvechter van de minsten, hij neemt zijn verantwoordelijkheid, hij is om mensen bewogen en is ten diepste de mens die hij moet zijn.
3
Het is die gestalte, die identiteit, die diep geworteld is in de Joodse traditie, en waarmee Jezus zichzelf profileert als een kind van die traditie. De schrijver van het Lukas evangelie wil met zijn verhaal deze onlosmakelijke verbinding onder de aandacht brengen en voorkomen dat de messiaanse ekklesia zich losmaakt van haar wortels. We weten hoe het gelopen is. 4. Is deze ekklesia wie en wat zij moet zijn? Ik ga het antwoord niet geven. Het antwoord ligt besloten in de bronnen van waaruit deze gemeenschap wil leven. Voor een Ekklesia in het spoor van Messias Jezus zijn dat de bronnen van bevrijding, heil en vrijkoop, die vragen om een vertaling naar deze tijd, om verbinding met elkaar en die vragen om engagement met allen die verdrukt worden, in gammele boten, onder het puin van Nepal of ergens hier in Hengelo in een huis vlakbij. Ben ik wie ik moet zijn? Ook die vraag ga ik niet beantwoorden. Behalve dan voor mijzelf. Maar ieder mens die leeft vanuit het bijbels verhaal mag weten dat er altijd wegen zijn die leiden naar bevrijding, dat er altijd mensen zijn die mee willen optrekken en dat er een God is die er zal zijn. Het is diezelfde God die ons tegelijk ook oproept, aanvuurt en opjaagt om behalve aan onszelf te werken, ook oog en oor en handen te hebben voor elkaar, ons wil engageren met onze medemens dichtbij en ver weg en die ons geweten aanspreekt met de woorden: geen mens is te klein, jij bent niet onmachtig, jij kunt je niet verschuilen, dus sta op, ik stuur jou, ga bevrijden, en ik, Ik zal er Z i j n. Zeg amen – zo moge het zijn.
4
Lukas 2,39-52 Vertaling: Alex van Heusden Toen zij alles hadden volbracht volgens de thora van JHWH, keerden zij terug naar Galilea, naar hun stad Nazaret. De kleine jongen groeide op en werd vol kracht en wijsheid en Gods genade was met hem. Zijn ouders gingen elk jaar naar Jeruzalem voor het feest van Pascha. En toen het geschiedde, twaalf jaar later, dat zij opwaarts gingen volgens de gewoonte van het feest en de dagen ten einde de waren en zij terugkeerden, bleef Jezus, de jongen, in Jeruzalem achter en zijn ouders wisten het niet. Zij dachten dat hij ergens in de karavaan zou zijn, zij reisden één dag, zochten hem bij bloedverwanten en bekenden toen zij hem niet vonden keerden zij naar Jeruzalem terug om hem daar te zoeken. En het geschiedde, na drie dagen, dat zij hem vonden in het Heilige waar hij te midden van de leraren zat naar wie hij hoorde, aan wie hij vragen stelde. Allen die hem hoorden waren verrast over zijn inzicht en over de antwoorden die hij gaf. Toen zij hem zagen, waren zij in verwarring, zijn moeder sprak tot hem: Kind, wat doe je met ons! Zie, je vader en ik hebben met smart naar jou gezocht.
5
Hij sprak tot hen: Waarom hebt gij mij gezocht? Wist gij dan niet dat ik zijn moet in de dingen van mijn vader? Maar zij verstonden het niet, het grote woord dat hij tot hen sprak. Hij daalde af, met hen, hij kwam in Nazaret en hij schikte zich naar hen. En zijn moeder bewaarde alle woorden in haar hart. En Jezus groeide in wijsheid, in gestalte, in genade voor God en mensen.
6