EISEN BEDRIJFSCERTIFICERING
Uitgave: Stichting Emissiepreventie Koudetechniek (STEK)
©2012 Copyright, Stichting Emissiepreventie Koudetechniek (STEK) Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Onverminderd de aanvaarding van deze Certificatieregeling door een nader te bepalen partij, berusten alle rechten bij Stichting Emissiepreventie Koudetechniek. Het gebruik van deze Certificatieregeling door derden, voor welk doel dan ook, is uitsluitend toegestaan nadat een schriftelijke overeenkomst met Stichting Emissiepreventie Koudetechniek is gesloten waarin het gebruiksrecht is geregeld.
STEK-eisen bedrijfscertificering
Wijzigingen tabel
Versie beheer Versie:
Wijzigingsdatum:
Opmerking:
versie 0.0/2012 Versie 0.1/2015
14-05-2012 03-02-2015
Eerste uitgave Tabel onderhoudsinterval, bijlage C, F
Pagina 2 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering
INHOUDSOPGAVE Pagina ALGEMENE INFORMATIE ..................................................................................................................... 4 1. 2. 3.
4.
5.
INLEIDING ........................................................................................................................................ 6 1.1. Toepassingsgebied .................................................................................................................. 6 TERMINOLOGIE .............................................................................................................................. 7 EISEN TE STELLEN AAN HET KWALITEITSSYSTEEM................................................................ 9 3.1. Directieverantwoordelijkheid .................................................................................................... 9 3.2. Kwaliteitssysteem ................................................................................................................... 10 3.3. Interne kwaliteitsbewaking ..................................................................................................... 12 3.4. Document- en gegevensbeheer ............................................................................................. 12 3.5. Inkoop/Inhuur ......................................................................................................................... 13 3.6. Ingangscontrole ...................................................................................................................... 13 3.7. Uitbesteding ........................................................................................................................... 13 3.8. Omgaan met tekortkomingen ................................................................................................. 13 EISEN AAN HET PROCES ............................................................................................................ 15 4.1. Planning, minimale onderhoudsintervallen ............................................................................ 15 4.2. Uitvoering werkzaamheden .................................................................................................... 15 4.3. Werkregistratie ....................................................................................................................... 15 4.4. Meting ..................................................................................................................................... 16 4.5. Technische uitrusting ............................................................................................................. 16 4.6. Instructies voor gebruik en onderhoud ................................................................................... 17 4.7. Koudemiddelregistratie en –boekhouding .............................................................................. 17 4.8. Afvalbehandeling .................................................................................................................... 18 4.9. Energie ................................................................................................................................... 18 EISEN TEN AANZIEN VAN VEILIG WERKEN .............................................................................. 19 5.1. Arbo risico-inventarisatie ........................................................................................................ 19 5.2. Voorlichting en instructie ........................................................................................................ 19 5.3. Werkplekinspecties ................................................................................................................ 20 5.4. Bedrijfsgezondheidszorg ........................................................................................................ 20 5.5. PBM’s ..................................................................................................................................... 20 5.6. Melding en registratie ongevallen .......................................................................................... 20
BIJLAGE A: Model STEK-bedrijfscertificaat .......................................................................................... 21 BIJLAGE B: Instrumenten en kalibratie ................................................................................................. 22 BIJLAGE C: Model STEK-werkinstructie lekdichtheidscontrole ............................................................ 23 BIJLAGE D: Model STEK-werkinstructie drukbeproeving installatie ..................................................... 25 BIJLAGE E: Model STEK-werkinstructie vacumeren en vullen installatie ............................................ 28 BIJLAGE F: Model STEK-werkinstructie installatiecontrole .................................................................. 32 BIJLAGE G: Richtlijn verwijderen van koudemiddel voorafgaand aan reparatie of ontmanteling ........ 35 BIJLAGE H: Richtlijn inbedrijfstelling van een koelinstallatie ................................................................ 37 BIJLAGE I: Voorbeeld beleidsverklaring STEK-bedrijfscertificering ..................................................... 39
Pagina 3 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering
ALGEMENE INFORMATIE
De doelstellingen van STEK Stichting Emissiepreventie Koudetechniek (STEK) heeft als doel emissies in de sector terug te dringen. Daarbij zet STEK zich in voor een hoge kwaliteit, veiligheid en duurzaamheid in de koudetechniek. Begin 2010 is de Europese F-gassen regeling van kracht geworden. De STEK-regeling heeft als basis gefungeerd voor deze F-gassen regeling die nu een Europees minimum is. Gedeeltelijk is de STEK kwaliteitszorg daarmee behouden. Een deel van de STEK-eisen is echter niet opgenomen en deze vormen wel een belangrijke aanvulling op de minimum eisen van de F-gassen regeling. STEK wil deze eisen handhaven. Ze zijn voor de gehele sector van belang, zoals de zorg voor kwaliteit, voor duurzaamheid en voor veiligheid. STEK stelt zich ten doel om de waarde, betrouwbaarheid en waardering die het merk STEK in de markt heeft, op een hoog niveau te houden en daar waar nodig of gewenst, te vergroten. Bedrijfscertificering Bedrijven die ervoor kiezen om naast het F-gassen bedrijfscertificaat ook het STEK-bedrijfscertificaat te halen, onderscheiden zich. Zij voldoen niet alleen aan de minimale wettelijke vereisten, maar staan ook voor een hogere kwaliteit van dienstverlening en voor een veilige en duurzame samenleving. STEK-gecertificeerde bedrijven onderscheiden zich zo duidelijk in een markt die aan kwaliteit, veiligheid en duurzaamheid steeds hogere eisen stelt. Wat vooraf ging Sinds begin jaren ’90 heeft de sector zich, in overleg met het toenmalige ministerie van VROM, geconformeerd aan een erkenningsregeling (de STEK-erkenning). In deze regeling stonden de volgende punten centraal: lekdichtheidseisen voor zowel bestaande als nieuwe koelinstallaties; vakbekwaamheidseisen voor personen die handelingen met koudemiddelen verrichten; aantoonbare zorgvuldigheid met het gebruik van CFK’s, HCFK’s en HFK’s bij de uitvoering van (de)montage, reparatie en onderhoud aan koelinstallaties, ter voorkoming van lekverliezen; verantwoording van verbruik van deze koudemiddelen; het toezicht op het handelen met deze middelen. De STEK-erkenningsregeling werd beheerd door STEK. Alleen ‘STEK-erkende ondernemingen’ mochten handelingen op het gebied van koudemiddelen verrichten aan koelinstallaties. Het bouwen en onderhouden van installaties in de koeltechniek, is een specialisme waarbij vakmanschap, ervaring en bijvoorbeeld de inzet van specialistisch materieel een belangrijke rol spelen. Het STEK-label is in de afgelopen periode uitgegroeid tot een merk dat in de koeltechniek staat voor betrouwbaarheid, kwaliteit en milieubewustzijn. Anno 2012: STEK-bedrijfscertificering De Certificatieregeling voor STEK-bedrijfscertificering is het resultaat van 20 jaar ontwikkeling van milieuverantwoord handelen door de sector van de koeltechniek. Die ontwikkeling heeft STEK samen met de koeltechnische sector geïnitieerd en gestimuleerd. Samen met de sector heeft STEK de volgende resultaten bereikt: minder emissie; minder installatiestoringen en aanschaf/gebruik van nieuwe onderdelen; installatie en onderhoud(swerkzaamheden) van een hoge kwaliteit.
Pagina 4 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering
En de ontwikkeling gaat door. Veiligheid en duurzaamheid worden steeds belangrijker in de dagelijkse praktijk van de sector. In de STEK-certificatieregeling spelen deze aspecten dan ook een belangrijke rol. De waarde van de Certificatieregeling wordt continu gemonitoord door het College van Deskundigen. Dit College is een afspiegeling van alle betrokken marktpartijen. Het College doet ook voorstellen om de waarde van STEK-bedrijfscertificatie verder te ontwikkelen. Het doel is en blijft om (STEK-gecertificeerde) bedrijven en opdrachtgevers te bewijzen dat mét het STEK-label kwaliteit, duurzaamheid en veiligheid in de sector versterkt worden.
Deze Certificatieregeling wordt uitgegeven door: STEK Wilhelminalaan 3 3743 DB BAARN
Pagina 5 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering
1.
1.1.
INLEIDING
Toepassingsgebied
De STEK-certificatieregeling is bedoeld voor alle bedrijven die handelingen met koudemiddelen aan koelinstallaties verrichten. De eisen van deze regeling zijn erop gericht om emissie van koudemiddelen tijdens deze handelingen, en gedurende het in bedrijf zijn van de koelinstallaties, te voorkomen. Eén van de voorwaarden voor het verkrijgen van een STEK-bedrijfscertificaat is dat de aanvrager tenminste beschikt over een bedrijfscertificaat in het kader van de Europese F-gassen Regeling. Deze worden afgegeven door een door de Minister van Infrastructuur & Milieu aangewezen certificatieinstelling. Waar van overlappende eisen sprake is, kan in de regel conformiteit worden vastgesteld als wordt voldaan aan het niveau van kwaliteitsborging dat vanuit de Europese Regeling wordt vereist. Het bewijs hiervoor wordt gevormd door een F-gassen bedrijfscertificaat Iedere aanvrager van een STEK-bedrijfscertificaat wordt conform deze Certificatieregeling beoordeeld op het naleven van de eisen in deze regeling. De procedure die voor het toelatings- en periodieke onderzoek wordt gehanteerd, is beschreven in het document ‘STEK Controlemethodiek’. De certificatie-instellingen hanteren de in deze Certificatieregeling opgenomen eisen bij de behandeling van een aanvraag voor c.q. de instandhouding van een STEK-bedrijfscertificaat. De certificatie-instellingen zijn voor managementsysteem- en product-/procescertificatie (resp. ISO/IEC 17021 en NEN-EN 45011) geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie. De op basis van deze Certificatieregeling afgegeven kwaliteitsverklaring, draagt geen accreditatiemerk (RvA). De certificatieinstellingen die deze Certificatieregeling uitvoeren, kunnen echter aantonen onverkort de certificatieprocedures toe te passen die passen bij een geaccrediteerde verrichting.
Pagina 6 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering
2.
TERMINOLOGIE
In deze STEK-eisen wordt verstaan onder: Certificatieregeling
Een door een aantal private belanghebbenden opgesteld document dat alle benodigde informatie bevat over een beheerssysteem voor een bepaald onderwerp.
Certificaathouder /-aanvrager
Onder certificaathouder /-aanvrager wordt in deze regeling verstaan de partij die de opdracht tot het verrichten van handelingen met koudemiddelen ontvangt en deze vervolgens uitvoert. De certificaathouder /-aanvrager is als (aankomend) houder van het bedrijfscertificaat, verantwoordelijk voor de borging van de kwaliteit van het proces overeenkomstig deze Certificatieregeling.
Kwaliteitssysteem
De organisatorische structuur, verantwoordelijkheden, procedures, processen en voorzieningen, voor het ten uitvoer brengen van kwaliteitszorg, vastgelegd in en gebaseerd op het kwaliteitsbeleid van de directie.
Certificatie-instelling
In verband met het uitvoeren van beoordelingen tegen deze Certificatieregeling worden hiermee bedoeld de certificatieinstellingen, die voor managementsysteem- en product- / procescertificatie (resp. ISO/IEC 17021 en NEN-EN 45011) geaccrediteerd zijn door de Raad voor Accreditatie.
EPBD
Energy Performance of Buildings Directive, Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen.
Directie
De directie van de certificaathouder /-aanvrager.
Handelingen op het gebied van koudemiddelen
Dit betreft de volgende handelingen aan koelinstallaties: vullen van een koelinstallatie met koudemiddel; inbedrijfstelling van een koelinstallatie; preventieve controle; periodiek onderhoud; reparatie; verwijderen van koudemiddel voorafgaande aan afbraak of buitengebruikstelling van een koelinstallatie.
Installatiewerkzaamheden
Onder installatiewerkzaamheden worden in het kader van dit certificatieschema de volgende handelingen bedoeld: 1. alle handelingen met koudemiddelen; 2. het maken van verbindingen; 3. het beproeven van een installatie.
Pagina 7 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering Koolwaterstoffen
In het kader van dit certificatieschema worden onder koolwaterstoffen verstaan: CFK: volledig gehalogeneerde (chloorfluorkool)stoffen die alleen chloor, fluor en koolstof bevat; HCFK: onvolledig gehalogeneerde koolwaterstof die waterstof, chloor, fluor en koolstof bevat; HFK: onvolledig gehalogeneerde koolwaterstof die alleen waterstof, fluor en koolstof bevat.
Koudemiddel
Een medium dat wordt gebruikt voor warmteoverdracht in een koelsysteem, en die warmte bij lage temperatuur en lage druk opneemt en bij hoge temperatuur en hoge druk afgeeft, hetgeen doorgaans gepaard gaat met een faseverandering van het koudemiddel.
Logboek (logboekkaart)
Het aan het koel- of airconditioningsysteem gebonden logboek.
In bedrijfstelling van een koelinstallatie
De werkzaamheden in het kader van (opnieuw) in bedrijf stellen van een bestaande koelinstallatie na het vervangen van een koudemiddel door een ander soort koudemiddel of het aanbrengen van een verandering aan een koelinstallatie, en/of de werkzaamheden tijdens de installatiecontrole.
Periodiek onderhoud
Controle en onderhoud aan een koelinstallatie, bestaande uit: 1. olieniveau controleren/evt. zuurgraad controleren; 2. koudemiddelniveau controleren/filters en kijkglazen controleren; 3. condensors reinigen; 4. verdampercellen reinigen; 5. verdamperairco reinigen; 6. uitblaaskoelingen reinigen (vooral honingraat e.d.); 7. inspectie machineruimte (visueel).
Preventieve controle
Controle op het correct functioneren, en controle vanuit het oogpunt van preventie op mogelijke oorzaken van lekkage van koudemiddel zoals bedoeld in Bijlage F van deze STEK-certificatieregeling.
Reparatie
De werkzaamheden tijdens het verhelpen van een lekkage of een defect, waarbij de kans op emissie van koudemiddel aanwezig is.
STEK-monteur
Een monteur in het bezit van een erkend en geldig F-gassen persoonscertificaat en werkzaam bij een koeltechnisch installatiebedrijf dat beschikt over een STEK-bedrijfscertificaat.
Technische uitrusting
Het gereedschap en de hulpmiddelen die door de STEK-monteur worden gehanteerd bij handelingen op het gebied van koudemiddelen zoals bedoeld in Bijlage B van deze STEK-certificatieregeling.
Werkvoorschriften
Document waarin stapsgewijs is aangegeven hoe een handeling op het gebied van koudemiddelen moeten worden verricht. Ten aanzien van deze werkvoorschriften is de laatste stand van inzicht opgenomen in Bijlage E van deze STEK-certificatieregeling.
Pagina 8 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering
3.
3.1.
EISEN TE STELLEN AAN HET KWALITEITSSYSTEEM
Directieverantwoordelijkheid
3.1.1. Betrokkenheid van de directie De directie van de certificaathouder /-aanvrager is aantoonbaar betrokken bij de ontwikkeling, invoering en instandhouding van de systematische kwaliteitsborging overeenkomstig deze Certificatieregeling. De directie geeft aan dat het beleid erop gericht is emissie van koudemiddel te voorkomen. De directie draagt dit uit naar alle bij deze Certificatieregeling betrokken medewerkers, in het bijzonder naar de medewerkers, belast met het verrichten van handelingen op het gebied van koudemiddelen. Los van emissiepreventie wordt in deze beleidsverklaring passende aandacht besteed aan beleid inzake veiligheid en duurzaamheid. Bedoeld beleid is schriftelijk vastgelegd (zie Bijlage I, voorbeeld beleidsverklaring). De directie draagt zorg voor de beschikbaarheid van voldoende mensen, middelen en passende werkvoorschriften om optimale kwaliteitsborging overeenkomstig deze Certificatieregeling te bereiken. De directie, dan wel haar vertegenwoordiger, treedt op als contactpersoon voor STEK en haar beoordelaars. 3.1.2. Verantwoordelijkheid en bevoegdheid De directie draagt er zorg voor dat kwalificatie van medewerkers voor onderstaande functies aantoonbaar geschiedt: Monteurs per categorie (zie tabel 3.1.3); Medewerkers belast met specifieke werkzaamheden, gerelateerd aan de lekvrije werking van de aan de zorg van certificaathouder /-aanvrager toevertrouwde installaties. Bovenstaande medewerkers zijn door/namens de directie aantoonbaar gekwalificeerd voor bovenstaande functies, voorafgaand aan inzet. De kwalificatie wordt jaarlijks herhaald, met medeneming van de resultaten van gemeten procesprestaties en uitgevoerde projectevaluaties. 3.1.3. Mensen en middelen Handelingen op het gebied van koudemiddelen, waarbij de kans bestaat op emissie hiervan, moeten worden uitgevoerd door monteurs met een erkend en geldig F-gassen persoonscertificaat van de juiste categorie. Zie onderstaande tabel voor de betreffende categorie indeling. Overige handelingen mogen worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een STEK-monteur, vooropgesteld uiteraard dat deze beschikt over een geldig F-gassen persoonscertificaat van de juiste categorie (zie tabel 3.1.3 op de volgende pagina).
Pagina 9 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering Tabel 3.1.3: persoonscertificaat per categorie Handeling ↓
Persoonscertificaat →
Cat.1
a
het verrichten van lekcontroles van mobiele koelinstallaties, en van stationaire koelinstallaties:
x 1)
x 2)
b
het terugw innen
x
x 3)
c
het installeren
x
x 3)
d
het onderhouden
x
x 3)
d
het terugw innen bij mobiele airco’ s
x
x 3)
1)
2)
3)
4)
/
Cat.2
Cat.3
Cat.4
x 4) x 3)
geldt voor stationaire koelinstallaties die niet hermetisch gesloten zijn en drie kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten of die hermetisch gesloten zijn en zes kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten; geldt voor stationaire koelinstallaties die niet hermetisch gesloten zijn en drie kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten of die hermetisch gesloten zijn en zes kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten, op voorwaarde dat hierbij het koelcircuit, dat de gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevat, niet wordt geopend; geldt voor stationaire koelinstallaties die niet hermetisch gesloten zijn en minder dan drie kilogram gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten of die hermetisch gesloten zijn en minder dan zes kilogram gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten; geldt voor stationaire koelinstallaties die niet hermetisch gesloten zijn en drie kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten of die hermetisch gesloten zijn en zes kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten, voor zover hierbij het koelcircuit, dat de gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevat, niet wordt geopend.
3.1.4. Werkoverleg De medewerkers als genoemd in § 3.1.2 nemen allen deel aan tenminste een jaarlijks door het bedrijf te organiseren overleg. Tijdens dit overleg worden uitvoeringsprocessen (incl. metingen) ten behoeve van een eenduidige en eenvormige uitvoering besproken. De resultaten van interne kwaliteitsbewaking en eventuele externe kwaliteitsbeoordelingen maken deel uit van de bij dit overleg te hanteren agenda.
3.2.
Kwaliteitssysteem
Het kwaliteitssysteem is schriftelijk vastgelegd in noodzakelijke procedures, werkinstructies en standaard formulieren. Dit om te waarborgen en aan te tonen dat alle handelingen met koudemiddelen bij voortduring voldoen aan de eisen in deze Certificatieregeling. Certificaathouder /-aanvrager waarborgt dat de procedures en werkinstructies/formulieren actueel zijn, voldoen aan de vigerende wet- en regelgeving en te allen tijde beschikbaar zijn voor de medewerkers die deze nodig hebben. Tenminste ten behoeve van de navolgende werkzaamheden zijn procedures beschikbaar: 3.2.1.: Procedure voor het installeren van een stationaire of mobiele koelinstallatie. Deze bevat minimaal de volgende punten: een beschrijving van adequate instrumenten waarmee bepaalde werkzaamheden in de procedure worden uitgevoerd. Zie Bijlage B; voor elke procedurestap die een diploma vereist volgens artikel 2 van de F-gassenverordening, eerste lid, wordt aangegeven met welk diploma (of diploma’s) deze procedurestap mag worden uitgevoerd. Zie § 3.1.3; welke voorzieningen of technieken moeten worden toegepast tijdens de bouw van een koelinstallatie om lekkage te voorkomen zodra de koelinstallatie in gebruik wordt genomen;
Pagina 10 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering bepalingen voor de stationaire en mobiele koelinstallaties ten aanzien van het uitvoeren van lekcontroles. Zie Bijlage C. 3.2.2. Procedure voor het onderhouden van stationaire koelinstallaties die niet hermetisch gesloten zijn en minder dan drie kilogram gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten, of die hermetisch gesloten zijn en minder dan zes kilogram gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten. Deze bevat minimaal de volgende punten: een beschrijving van adequate instrumenten waarmee bepaalde werkzaamheden in de procedure worden uitgevoerd. Zie Bijlage B; voor elke procedurestap waarbij een diploma vereist is op grond van artikel 2, eerste lid van de F-gassenverordening, wordt aangegeven met welk diploma (of diploma’s) deze procedurestap mag worden uitgevoerd. Zie § 3.1.3; wanneer en hoe de lekcontrole van de stationaire koelinstallatie plaats zal vinden. Zie Bijlage C; bepalingen rond het buiten bedrijf stellen van de stationaire koelinstallatie in het geval een geconstateerde lekkage niet direct kan worden verholpen.; indien er sprake is van lekkage wordt de eigenaar of gebruiker van de stationaire koelinstallatie er op geattendeerd dat hij de koelinstallatie binnen een maand na herstel van de lekkage opnieuw moet laten controleren; bepalingen dat de gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen altijd moeten worden teruggewonnen tijdens onderhoud of bij ontmanteling. Zie Bijlage G. 3.2.3. Procedure voor het onderhouden van stationaire koelinstallaties die niet hermetisch gesloten zijn en drie kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten of die hermetisch gesloten zijn en zes kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten en mobiele koelinstallaties. Deze bevat minimaal de volgende punten: een beschrijving van adequate instrumenten waarmee bepaalde werkzaamheden in de procedure worden uitgevoerd. Zie Bijlage B; bij elke procedurestap waarbij een diploma vereist is op grond van artikel 2, eerste lid van de F-gassenverordening, wordt aangegeven met welk diploma (of diploma’s) deze procedurestap mag worden uitgevoerd. Zie § 3.1.3; bepalingen voor de stationaire en mobiele koelinstallaties ten aanzien van het uitvoeren van lekcontroles overeenkomstig de EG-verordening standaardlekcontroles stationaire koelinstallaties. Dit voor zover het gefluoreerde broeikasgassen betreft, en overeenkomstig de ‘Regeling lekdichtheid koelinstallaties in de gebruiksfase 2006’, voor zover het gereguleerde stoffen betreft. Dit betekent o.a. instructies met betrekking tot het buiten bedrijf stellen van de stationaire of mobiele koelinstallatie ingeval een eventuele lekkage niet direct verholpen kan worden. indien er sprake is van lekkage wordt de eigenaar of gebruiker van de stationaire of mobiele koelinstallatie er op geattendeerd dat hij de koelinstallatie binnen een maand na herstel van de lekkage opnieuw moet laten controleren; bepalingen dat de gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen altijd moeten worden teruggewonnen tijdens onderhoud of bij ontmanteling. Zie Bijlage G. 3.2.4. Procedure voor het omgaan met installaties met terugkerende lekken/gebreken. 3.2.5. Procedure voor het bijhouden van een logboek bij de koelinstallatie (altijd). 3.2.6. Procedure voor het bijhouden van de koudemiddelenregistratie. 3.2.7. Procedure voor het omgaan met klachten en afwijkingen. Zie § 3.8.
Pagina 11 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering Voor ten minste de volgende processen en werkzaamheden zijn werkinstructies en eventueel standaard formulieren beschikbaar: a. Uitvoeren van een drukbeproeving; b. Inbedrijfstelling van een koelinstallatie; c. Uitvoeren van vacumeren; d. Installatiecontrole; e. Periodiek onderhoud / reparatie; f. Vullen met koudemiddel; g. Uitvoeren van een lekdichtheidscontrole; h. Afzuigen van een installatie / verwijderen van koudemiddel voorafgaande aan afbraak of buiten gebruik stelling van een koelinstallatie; i. Omschrijving van de uit te voeren werkzaamheden en registratie van de uitgevoerde opdracht (werkbon). De certificaathouder /-aanvrager kan aantonen deze procedures in de bedrijfsvoering te hebben ingevoerd en toe te passen. In de bijlagen bij deze Certificatieregeling zijn voorbeelden opgenomen voor deze werkinstructies en voor standaard formulieren. Indien de certificaathouder /-aanvrager deze voorbeelden in zijn bedrijfsvoering hanteert, wordt voldaan aan de eisen in deze paragraaf. Bedrijfseigen varianten zijn toegestaan, als hiermee tenminste eenzelfde niveau van zorgvuldig werken kan worden gegarandeerd.
3.3.
Interne kwaliteitsbewaking
Als onderdeel van het gedocumenteerde en geïmplementeerde kwaliteitssysteem, heeft de certificaathouder /-aanvrager een systematiek van interne kwaliteitsbewaking ontwikkeld en geïmplementeerd. Tenminste de volgende aspecten maken daarvan deel uit: - kwalificatie medewerkers; - projectevaluatie, controlesystematiek werkbonnen; - kalibratie en controle meetapparatuur (zie Bijlage B); - omgaan met tekortkomingen, klachten en afwijkingen. Bij elk van deze onderdelen moet zijn vastgelegd wat, waarop, op welke wijze, wanneer en hoe vaak wordt gecontroleerd. Interne kwaliteitsbewaking geschiedt volgens een duidelijk vastgelegde systematiek. 3.3.1. Organisatie interne kwaliteitsborging De organisatie en functionarissen die naast de directie zijn betrokken bij het in stand houden en uitvoeren van de systematiek van interne kwaliteitsbewaking, zijn duidelijk vastgelegd en bekend.
3.4.
Document- en gegevensbeheer
De certificaathouder /-aanvrager heeft vastgelegd en geïmplementeerd op welke wijze de kwaliteitsdocumenten (zie § 3.2) en andere gegevens die betrekking hebben op het kwaliteitssysteem, overeenkomstig deze Certificatieregeling worden beheerd. Hierin moeten de volgende zaken zijn geregeld: • werkwijze voor beoordeling en goedkeuring van (nieuwe) documenten (procedures, werkinstructies en formulieren) door bevoegde personen; • een overzichtelijke systematiek voor verspreiding ter gebruik van actuele versies van deze documenten naar alle betrokkenen;
Pagina 12 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering • de wijze waarop het personeel op de hoogte wordt gebracht van de regels en veranderingen in het kwaliteitssysteem. De certificaathouder /-aanvrager moet ervoor zorg dragen dat alle relevante documenten beschikbaar zijn op die plaatsen waar deze van toepassing zijn.
3.5.
Inkoop/Inhuur
De certificaathouder /-aanvrager kan aantonen dat de kwaliteit van ingekochte materialen en materieel of ingehuurd materieel wordt beheerst. Dit geldt in ieder geval voor: materialen en componenten die van invloed kunnen zijn op de lekvrije werking van installaties; koudemiddelen; meet- en weegapparatuur, zie Bijlage B; monteurs belast met de uitvoering van handelingen met koudemiddelen. Zie § 3.1.3.
3.6.
Ingangscontrole
Door middel van een effectieve ingangscontrole draagt de certificaathouder /-aanvrager ervoor zorg dat ontvangen materieel, materialen en gassen niet worden gebruikt of verwerkt voordat aantoonbaar is vastgesteld dat deze voldoen aan de gestelde eisen. Certificaathouder /-aanvrager kan operationaliteit van de ingangscontrole aantonen.
3.7.
Uitbesteding
Certificaathouder /-aanvrager besteedt geen installatiewerkzaamheden uit aan installatiebedrijven die niet aantoonbaar beschikken over een STEK-bedrijfscertificaat.
3.8.
Omgaan met tekortkomingen
3.8.1. Vastgelegde procedure Voor het omgaan met tekortkomingen, afwijkingen (incl. klachten) en onvoorziene omstandigheden heeft de certificaathouder /-aanvrager een vastgelegde procedure beschikbaar. Hierin zijn verantwoordelijken en communicatieroutes duidelijk verwoord. Het bepalen van de oorzaak van de opgetreden afwijking maakt deel uit van de procedure. 3.8.1.1. Herhaalde storingen/lekkages Een bijzondere plaats in deze procedure nemen in: projecten waar na het verhelpen van een storing of lekkage, opnieuw storing of lekkage optreedt. Certificaathouder /-aanvrager laat zien dat al het noodzakelijke in het werk wordt gesteld om deze herhaalde storingen/lekkages duurzaam te verhelpen. Ook doet de organisatie haar voordeel met de lessen die op dat betreffende project zijn geleerd. Indien uit de evaluatie van werkregistraties (werkbonnen) of van de koudemiddelregistratie herhaalde lekkage van koudemiddel uit een individuele koelinstallatie blijkt, dient de certificaathouder / -aanvrager aantoonbaar corrigerende maatregelen te treffen. Deze maatregelen moeten minimaal bestaan uit het op de hoogte stellen van de eigenaar van de koelinstallatie en het uitbrengen van een advies over te treffen maatregelen 3.8.1.2. Koudemiddelregistratie en –boekhouding Indien uit de koudemiddelregistratie en/of –boekhouding op enig moment een significant verschil blijkt tussen berekende en werkelijke voorraden, dan moet de certificaathouder /-aanvrager hiervan
Pagina 13 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering aantoonbaar de oorzaak achterhalen en, indien opportuun, corrigerende maatregelen treffen. De procedure zoals bedoeld in § 3.8.2 is hierop onverkort van toepassing. 3.8.2. Correctieve en corrigerende maatregelen De certificaathouder /-aanvrager beschikt over een geïmplementeerde procedure inzake het op peil brengen van falende procesbeheersing. Hierin zijn tenminste de volgende elementen te onderscheiden: - het beoordelen van afwijkingen, incl. de onder § 3.8.1.1 genoemde herhaalde storingen/lekkages en klachten; - het vaststellen van de oorzaak; - het vaststellen van de noodzaak voor correctieve1) maatregelen; - het beoordelen of corrigerende2) maatregelen nodig zijn, dan wel dat er sprake is van een incident; - het zo nodig uitvoeren van correctieve maatregelen; - het vaststellen en doorvoeren van de corrigerende maatregelen; - het evalueren van de effectiviteit van de getroffen maatregelen. Het gehele verbetertraject zoals hierboven beschreven wordt geregistreerd. Registratie maakt aantoonbaar dat er sprake is van een lerende organisatie.
1) 2)
Correctieve maatregel: het herstellen van de onderhavige klacht, afwijking, non-conformiteit; Corrigerende maatregel: het treffen van maatregelen ter voorkoming van herhaling van de onderhavige klacht, afwijking, nonconformiteit.
Pagina 14 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering
4.
4.1.
EISEN AAN HET PROCES
Planning, minimale onderhoudsintervallen
Eigenaren / gebruikers van koelinstallaties kunnen door hun Bevoegd Gezag verplicht zijn om voor de installaties waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen, te voldoen aan een minimale onderhoudsfrequentie. (Bijvoorbeeld op basis van de Regeling gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde stoffen koelinstallaties, kenmerk IENM/BSK-2011/113986 van 24 augustus 2011.) Als een eigenaar / gebruiker de uitvoering van het onderhoud contractueel heeft uitbesteed aan een STEK-gecertificeerd installateur, dan waarborgt deze installateur dat deze minimale onderhoudsfrequentie wordt gehonoreerd.
4.2.
Uitvoering werkzaamheden
Bij de uitvoering van handelingen met koudemiddelen dienen door certificaathouders /-aanvragers de volgende aspecten in acht te worden genomen: de aanwezigheid en de kwaliteit van de noodzakelijke technische uitrusting; de deskundigheid waarmee en de wijze waarop de handelingen met koudemiddelen worden verricht. De eisen die in het kader van deze Certificatieregeling worden gesteld aan een beheerst procesverloop, zijn verwoord in hoofdstuk 3 en 4. In onderstaande paragrafen zijn de eisen opgenomen die vanuit aantoonbare kwaliteitsborging tijdens de uitvoering aan de certificaathouder / -aanvrager worden gesteld.
4.3.
Werkregistratie
4.3.1. Werkopdracht De certificaathouder /-aanvrager draagt er zorg voor dat er te allen tijde duidelijkheid bestaat over de opdracht die de monteurs op locatie moeten uitvoeren. Voor geplande werkzaamheden houdt dat in de regel een omschrijving in op de voorbereide werkbon. Voor servicewerk kan die duidelijkheid ook op een andere wijze worden verkregen. Werkopdrachten en formulieren zijn in voldoende mate directief en projectspecifiek. Zie § 3.2. 4.3.2. Werkbon, logboek De monteur(s) maakt (maken) op het project een registratie van de uitgevoerde opdracht. Hierin is alle relevante informatie over de uitvoering en ge- / verbruikte middelen opgenomen. Zie § 3.2. Aan de hand van werkopdracht en –registratie kan de interventie op de betreffende installatie tot in voldoende detail worden gereproduceerd, inclusief de onderbouwing van en argumenten bij keuzes die zijn gemaakt. Tenminste alle bijzonderheden en afwijkingen ten opzichte van de werkomschrijving, en onvoorziene omstandigheden worden in het logboek / onderhoudsrapport geregistreerd. Dit gebeurt ook met de getroffen maatregelen en ondernomen acties. Na afloop van elke installatie interventie wordt hiervan een duidelijke omschrijving opgenomen in het installatielogboek. Een afschrift van de volledig ingevulde en geparafeerde werkregistratie wordt aan de opdrachtgever overhandigd. Ten aanzien van de opdrachtregistratie wordt aantoonbaar gehandeld overeenkomstig de eigen procedure. Zie § 3.2 sub 4. De aanwezigheid / beschikbaarheid van het logboek houdt in: fysieke aanwezigheid van het logboek bij of in de nabijheid van de installatie, maar kan ook beschikbaarheid in digitale vorm betekenen. Van
Pagina 15 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering belang is dat het logboek in alle redelijkheid ter beschikking staat aan partijen die het op enig moment, en in het kader van een goede, lekvrije en veilige werking van de installatie, moeten raadplegen.
4.4.
Meting
Ten behoeve van de uitvoering van meting en beproeving tijdens en na installatie interventies, beschikt de certificaathouder /-aanvrager over en hanteert schriftelijk vastgelegde, geschikte, actuele en voor zover mogelijk genormeerde beproevingsmethoden. Zie § 3.2. 4.4.1. Meting: middelen Ten behoeve van de uitvoering van meting en beproeving tijdens en na installatie interventies, beschikt de certificaathouder /-aanvrager over voldoende en geschikte middelen. Ten behoeve van de waarborging van voldoende betrouwbaarheid van gebruikte meetmiddelen, heeft de onderhoudsaannemer een kalibratiesystematiek ontworpen en geïmplementeerd. Tenminste eenmaal per jaar worden alle meetmiddelen gekalibreerd. Alle meetmiddelen zijn voorzien van een unieke identificatie. Deze identiteit wordt vermeld op alle registratie van uitgevoerde metingen. Mankerende meetmiddelen worden duidelijk als ongeschikt voor gebruik geïdentificeerd. Zie voor een overzicht van meetmiddelen en daarbij behorende nauwkeurigheden, kalibratie-intervallen, etc. Bijlage B.
4.5.
Technische uitrusting
De certificaathouder /-aanvrager en de namens haar optredende medewerkers moeten bij de uitvoering van handelingen met koudemiddelen beschikken over de volgende passende en in goede staat verkerende technische uitrusting: manometerset; temperatuurmeter; lekdetectie-apparatuur; deze apparatuur moet tenminste voldoen aan een detectiegrens van 5 p.p.m; weegapparatuur: - voor koudemiddelcontainers met een inhoud aan koudemiddel > 100 kg mag worden volstaan met de door de leverancier gefactureerde hoeveelheid. Hiervoor is geen weegapparatuur noodzakelijk; - voor koudemiddelcilinders met een inhoud aan koudemiddel > 30 kg en < 100 kg moet weegapparatuur worden gebruikt met een aanwijsnauwkeurigheid van minimaal 1,0 kg; - voor koudemiddelcilinders met een inhoud aan koudemiddel < 30 kg moet weegapparatuur worden gehanteerd met een aanwijsnauwkeurigheid van minimaal 0,1 kg. vacuümpomp en –meter waarop een absolute druk kleiner dan 270 Pa kan worden afgelezen of waargenomen; afzuigpomp/afzuigunit, geschikt voor handelingen op het gebied van koudemiddelen; koudemiddelcilinders; retourcilinders; stikstofcilinder met reduceerventiel en manometer. Met betrekking tot koudemiddelaanvoer- en retourcilinders geldt het volgende: aan de cilinder moet duidelijk herkenbaar zijn voor welk type koudemiddel de cilinder geschikt is (bijvoorbeeld middels een kleurcode); cilinders met geregenereerd koudemiddel moeten zijn voorzien van een speciale aanduiding; cilinders voor eenmalig gebruik mogen niet worden gebruikt; het afvoeren van koudemiddel moet volgens de wettelijke voorschriften plaatsvinden.
Pagina 16 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering
4.6.
Instructies voor gebruik en onderhoud
Bij de oplevering van een koelinstallatie en vervolgens op elk moment dat daartoe aanleiding ontstaat, instrueert de STEK certificaathouder /-aanvrager de eigenaar/gebruiker van de koelinstallatie t.a.v. correct onderhoud en gebruik van zijn installatie. De certificaathouder /-aanvrager stelt de eigenaar/gebruiker op schrift gestelde voldoende en duidelijke technische informatie ter beschikking om correct gebruik en onderhoud van de installatie mogelijk te maken. De technische informatie moet het mogelijk maken dat een eventueel andere ingeschakelde onderhoudsinstallateur correct onderhoud kan uitvoeren.
4.7.
Koudemiddelregistratie en –boekhouding
De certificaathouder /-aanvrager moet een passende en actuele koudemiddelregistratie voeren en jaarlijks een koudemiddelbalans opstellen. De Leidraad koudemiddelregistratie op basis van de Regeling gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde stoffen koelinstallaties milieubeheer, versie 06/2011, d.d. juni 2011 van Agentschap NL / Ministerie van Infrastructuur & Milieu vormt de basis voor deze eis. Installatie- en onderhoudsbedrijven die in het bezit zijn van een F-gassen bedrijfscertificaat, moeten volgens de ‘Regeling gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde stoffen koelinstallaties’ beschikken over een koudemiddelenregistratie. Ook moeten zij jaarlijks een koudemiddelenbalans opstellen. Bedrijven houden daarvoor een registratie bij over de hoeveelheden koudemiddel die jaarlijks worden ingekocht/verkocht, teruggewonnen, afgevoerd en/of (bij)gevuld. Het doel van het bijhouden van een koudemiddelenregistratie en het opstellen van een koudemiddelenbalans is tweeledig: Enerzijds dient het als beheerstool voor het bedrijf zelf om te bewaken dat het bedrijf zorgvuldig met de koudemiddelen omgaat; op basis van de balans kunnen eventuele verbetermaatregelen worden genomen. Anderzijds vormen de gegevens in de koudemiddelenregistratie en –balans een belangrijke (toekomstige) databron voor de nationale emissieregistratie (zie § 3.8.1.2). Ook moeten installatie- en onderhoudsbedrijven op grond van de nieuwe Ozonverordening registreren wie de leverancier is van de geregenereerde HCFK’s en de bron van de gerecyclede HCFK’s als zij die gebruiken voor het bijvullen van installaties. Om van betekenis te kunnen zijn voor de Emissieregistratie en beleid, is het van belang dat de gegevens uit de koudemiddelenregistratie op een goede en geordende manier terecht komen bij de Emissieregistratie en beleid. Het aanleveren van deze gegevens is een verplichting die installatiebedrijven hebben op basis van de Regeling koelinstallaties. De koudemiddelregistratie moet minimaal 5 jaar worden bewaard. De koudemiddelregistratie bestaat uit een registratie van individuele koudemiddelenmutaties die later worden verwerkt tot jaarbalansen. Mutaties moeten worden bijgehouden tot op 0,1 kg nauwkeurig. De te registreren informatie heeft een verplichtend karakter. Over de vorm heeft de certificaathouder / -aanvrager de vrijheid om conformiteit te tonen op een wijze die aansluit bij zijn bedrijfsvoering. Voor de details ten aanzien van bedoelde registratie- en meldingsverplichting verwijzen naar we naar de website van Agentschap NL: www.agentschapnl.nl.
Pagina 17 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering Indien een certificaathouder /-aanvrager van het STEK-bedrijfscertificaat beschikt over een F-gassen bedrijfscertificaat, afgegeven door een door de Minister van I&M aangewezen certificatie-instelling, wordt conformiteit met de eisen in deze paragraaf verondersteld.
4.8.
Afvalbehandeling
De certificaathouder /-aanvrager kan aantonen dat verantwoord wordt omgegaan met afvalstoffen die ontstaan tijdens nieuwbouw en onderhoud/herstel. Verantwoord betekent in dit geval dat alle afvalstromen (incl. gevaarlijk afval) zodanig naar aard gescheiden worden, dat optimaal hergebruik mogelijk wordt en eindverwijdering (storten) zoveel mogelijk beperkt. Aangetoond kan worden dat afvalstromen worden afgevoerd naar erkende verwerkers. Ten aanzien van de behandeling en gescheiden opslag van teruggewonnen koudemiddelen, kan ook worden aangetoond dat het handelen in het licht staat van optimaal hergebruik.
4.9.
Energie
De certificaathouder /-aanvrager kan aantonen dat ter gelegenheid van onderhoud en reparatie wordt beoordeeld of de prestaties van de installatie redelijke tred houden met het energieverbruik. Daartoe vindt er tijdens elke interventie inspectie plaats van tenminste de volgende aspecten: 1. Controleer of de koudemiddelleidingen tussen koelmachine en verdamper(s) geïsoleerd zijn (multi-splitsystemen). Controleer daarnaast bij de koudemiddelleidingen in de buitenlucht de staat van de isolatie. 2. Lokaliseer de condensors en controleer de toestand (onder andere vervuiling) en de werking van de installatie. 3. Controleer de warmtewisselaars in de ruimtes op vervuiling. Deze controle dient steekproefsgewijs te worden uitgevoerd. 4. Controleer of er meters aanwezig zijn voor het meten van het energiegebruik van de installaties. 5. Stel het opgestelde koelvermogen vast en noteer dit. 6. Controleer de persdruk en de zuigdruk (door middel van meting van temperatuur of druk) en noteer deze in de werkregistratie. Stel vast of de gemeten waarden acceptabel zijn met inachtneming van het type koudemiddel, de aard van de toepassing en de omgevingstemperaturen. Controleer of de gemeten waarden in overeenstemming zijn met eerdere metingen (met inachtneming van de omgevingstemperaturen). De resultaten van deze inspectie worden op de werkregistratie vastgelegd. Indien de inspectieresultaten in alle redelijkheid aanleiding geven tot twijfels over de het energetisch rendement van de installatie, dan wordt de opdrachtgever hierover aantoonbaar geadviseerd.
.
Pagina 18 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering
5.
EISEN TEN AANZIEN VAN VEILIG WERKEN
Onderstaande eisen t.a.v. veilig werken zijn met name gericht op een veilige werkomgeving op de uitvoeringslocaties. Indien de houder of aanvrager van het STEK bedrijfscertificaat beschikt over een door een geaccrediteerde certificatie instelling afgegeven geldig VCA certificaat, dan wordt conformiteit met de eisen in deze paragraaf verondersteld.
5.1.
Arbo risico-inventarisatie
De STEK certificaathouder /-aanvrager beschikt over een actuele Arbo-risico inventarisatie en –evaluatie (RI&E) waarin de veiligheid van de uitvoering op projectlocaties in voldoende mate is beschouwd. Deze RI&E krijgt aantoonbaar opvolging binnen de onderneming. De resultaten van de RI&E en de daarmee samenhangende acties worden gedeeld met alle bij uitvoering betrokken medewerkers. Ten aanzien van de risico’s op projectlocatie is hieronder een overzicht opgenomen van veel voorkomende risico’s in de sector van de koeltechniek. Dit overzicht wordt aantoonbaar benut bij de vaststelling van de projectspecifieke risico’s op projectlocaties en bij het vormgeven van de arbozorg aldaar. Het overzicht is opgesteld met het doel certificaathouders /-aanvragers te ondersteunen bij het vormgeven van de arbozorg op hun werkplekken. Uiteraard ontslaat dit werkgevers niet van een eventuele wettelijke verplichting om een bedrijfsbrede RI&E op te stellen en dito maatregelen te treffen. Ook kunnen bijzondere omstandigheden op projectlocaties aanleiding zijn tot het treffen van aanvullende maatregelen. Algemene risico-onderwerpen bij werkzaamheden in de koel- en koudetechniek
a) b) c) d) e)
Werkkleding/beschermende kleding
f)
Werken op hoogte
g)
Betreden van daken, dakrandbeveiliging, beveiliging van vloersparingen
h) i) j) k) l) m) n) o)
Gebruik van gehoorbescherming
5.2.
Eerste hulp voorzieningen Brandblusmiddelen Persoonlijke beschermingsmiddelen Opslag en transport van gascilinders
Ventilatie van machineruimtes Lichamelijke belasting, o.a. tillen, lichaamshouding, krachtsuitoefening, voorlichting Onderhoud van gereedschappen Hoge en lage temperaturen, UV belasting, bescherming, voorlichting Elektrische veiligheid Onderdelen onder druk Werken door derden, uitbesteding, inleen
Voorlichting en instructie
De STEK certificaathouder /-aanvrager kan aantonen voldoende aandacht te besteden aan instructie en onderricht aan haar medewerkers betreffende veilig werken op projectlocaties. De relatie van deze voorlichting en instructie met de uitgevoerde RI&E (zie § 5.1) kan worden aangetoond.
Pagina 19 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering
De STEK certificaathouder /-aanvrager beschikt over op schrift gestelde, relevante bedrijfsveiligheidsinstructies. Deze worden aan alle operationele medewerkers ter hand gesteld en aan hen toegelicht. Voor zover bij specifieke projecten relevant, draagt de STEK certificaathouder / -aanvrager zorg voor aanvullende projectspecifieke veiligheidsinstructies aan haar medewerkers, voordat het werk aanvangt.
5.3.
Werkplekinspecties
De operationele leiding van de STEK certificaathouder /-aanvrager voert periodiek werkplekinspecties uit om zeker te stellen dat de uitvoerende medewerkers de regels t.a.v. veilig werken, respecteren. De resultaten van de werkplekinspecties worden aantoonbaar met alle bij de uitvoering betrokken medewerkers gedeeld.
5.4.
Bedrijfsgezondheidszorg
Indien noodzakelijk (met name op basis van het resultaat van de RI&E, zie § 5.1) worden alle bij de uitvoering betrokken medewerkers in de gelegenheid gesteld om periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan.
5.5.
PBM’s
Aan alle bij de uitvoering betrokken medewerkers worden de juiste Persoonlijke Beschermingsmiddelen (PBM’s) ter beschikking gesteld. De STEK certificaathouder /-aanvrager informeert en instrueert de medewerkers omtrent correct gebruik en onderhoud. Op het juiste gebruik en onderhoud ervan wordt toegezien (zie § 5.1 en § 5.3).
5.6.
Melding en registratie ongevallen
De STEK certificaathouder /-aanvrager registreert alle ongevallen en kan aantonen dat zij hier lering uit trekt.
Pagina 20 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering
BIJLAGE A: Model STEK-bedrijfscertificaat
Pagina 21 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering
BIJLAGE B: Instrumenten en kalibratie
instrument
nauwkeurigheid
interval
manometer
1 % van schaalmaximum
jaarlijks
vacuümmeter
± 10% van de waarde
jaarlijks
lekzoeker
response vanaf 5 g/jr.
jaarlijks
thermometer
± 1 graad Celsius
jaarlijks
universeelmeter
2% van schaalmaximum
jaarlijks
weegschaal
2% van schaalmaximum
jaarlijks
Pagina 22 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering
BIJLAGE C: Model STEK-werkinstructie lekdichtheidscontrole
1 Reden uitvoeren lekdichtheidscontrole. Een lekdichtheidscontrole moet uitgevoerd worden: - direct na inbedrijfstelling van een installatie; - direct na reparatie of vervanging van onderdelen van het koelcircuit van een installatie. Een lekdichtheidscontrole moet geadviseerd / aangeboden worden: - binnen een maand na reparatie of vervanging van onderdelen van het koelcircuit van een installatie; - bij vermoeden van lekkage; - volgens de wettelijke interval die omschreven staat in verordening (EG) Nr. 842/2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen. 2
Controle interval conform verordening (EG) Nr. 842/2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen. CO2-equivalent: 5 – 50 ton CO2-equivalent:
Aantal controles per jaar: 1)
1x
50 – 500 ton CO2-equivalent:
2x
> 500 ton CO2-equivalent:
4x
NB: 2) bij installaties met een lekdetectiesysteem kan de frequentie gehalveerd worden
1)
Installaties die ten minste een CO2-equivalent van 5 ton of meer gefluoreerde broeikasgassen bevatten, worden ten minste één keer per jaar op lekkage gecontroleerd. Deze verplichting geldt niet voor apparatuur met hermetisch afgesloten systemen die ook zo zijn gemerkt en minder dan 6 kg gefluoreerde broeikasgassen bevatten.
2)
Wanneer een goed functionerend en adequaat lekdetectiesysteem is geïnstalleerd, wordt de controlefrequentie gehalveerd. De eigenaar van een koelinstallatie met automatische lekdetectie-apparatuur, moet de detectieapparatuur ten minste één keer per jaar door een gediplomeerd persoon laten controleren op meetnauwkeurigheid en alarmniveau. Ook moet deze eigenaar, indien nodig, ervoor zorgen dat de apparatuur wordt bijgeregeld door de fabrikant, de leverancier, de installateur of een gespecialiseerd rijksinstituut. De eigenaar moet er voor zorgen dat de degene die een controle – en daaruit voortvloeiende werkzaamheden – heeft verricht, de resultaten aantekent in het logboek dat bij de installatie hoort.
3 -
Toegestane middelen Lekdetectie-apparatuur met een nauwkeurigheid van minimaal 5 p.p.m. Gebruik van een in ultraviolet (uv) oplichtende detectievloeistof of een geschikte kleurstof in het circuit. Gebruik van een gedeponeerde zeepoplossing.
Pagina 23 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering
4
Uitvoering
Nadat een installatie is samengesteld of gerepareerd, moet eerst een druktest worden uitgevoerd. Als deze test negatief uitvalt, is de installatie niet lekdicht. Echter, na de druktest moet áltijd een lektest uitgevoerd worden. Onafhankelijk van de gekozen methode, moeten de volgende onderdelen systematisch gecontroleerd worden: - verbindingsstukken/voegen; - kleppen, inclusief de stangen; - dichtingen, inclusief de dichtingen van verwisselbare drogers en filters; - delen van het systeem die onderhevig zijn aan trillingen; - verbindingen met veiligheids- en functionele inrichtingen. Het kan gebeuren dat bij het vermoeden van een lekkage de lekkage niet wordt gevonden bij bovengenoemde onderdelen. In dat geval moet het onderzoek uitgebreid worden naar de overige onderdelen. Bij het vinden van de lekkage moet de unit altijd uit bedrijf genomen worden. Ook moet verdere lekkage van koudemiddel worden voorkomen door het inblokken of aftappen van de installatie. Daarna kan de unit gerepareerd worden. De bevindingen moeten worden genoteerd in het register van de installatie. 5 Vermoeden van lekkage Om een lekkage vast te stellen, voert een gekwalificeerd persoon een visuele en manuele controle uit op de apparatuur. Hierbij worden één of meerdere van de volgende parameters geanalyseerd: a) druk; b) temperatuur; c) compressorstroom; d) vloeistofniveaus; e) hervullingsvolume. Elk vermoeden van lekkage van gefluoreerde broeikasgassen moet onderzocht worden met behulp van een directe methode (artikel 4). Er is reden voor een vermoeden van lekkage bij één of meerdere van de volgende situaties: - een permanent lekkage-detectiesysteem geeft aan dat er lekkage optreedt; - de apparatuur maakt abnormale geluiden, veroorzaakt trillingen, vertoont ijsvorming of levert onvoldoende koelcapaciteit; - er zijn sporen van corrosie, olielekken of schade aan componenten of materialen op plaatsen waar lekkage kan optreden; - peilglazen, niveau-indicatoren of andere visuele hulpmiddelen geven aan dat er lekkage optreedt; - er zijn aanwijzingen voor schade aan veiligheidsschakelaars, drukschakelaars, manometers en verbindingen met sensoren; - de geanalyseerde parameters, inclusief de aflezingen van realtime elektronische systemen, wijzen op afwijkingen van de normale bedrijfsomstandigheden; - er zijn andere symptomen van koelmiddelverlies.
Pagina 24 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering
BIJLAGE D: Model STEK-werkinstructie drukbeproeving installatie
Algemeen Bij het leveren van een koelinstallatie worden er eisen gesteld met betrekking tot de veiligheid van de koelinstallatie. Als installateur heeft u de verplichting om een aantoonbaar veilige installatie op te leveren na plaatsing, reparatie of modificatie van een koelinstalllatie. De veiligheidseisen voor koelinstallaties worden beschreven in de PED, warenwetbesluit drukapparatuur en in de geharmoniseerde norm NEN 378. Deze procedure voorziet in de behoefte voor drukbeproevingen van installaties vallende onder artikel 3.3 van de PED, het zogeheten goed vakmanschap. Er zijn drie situaties waarbij gecontroleerd dient te worden in welke categorie van de PED de installatie valt. Te weten nieuwbouw, reparatie of modificatie. Nieuwbouw
Indien een compacte unit door de fabrikant wordt afgeleverd met een conformiteitsverklaring II.2.A (conformiteitsverklaring) en de installateur hoeft alleen water, electra of kanalen aan te sluiten, hoeft er geen drukbeproeving te worden uitgevoerd. Indien een unit wordt samengesteld uit delen of componenten welke deeluitmaken van het koeltechnische circuit, moeten de diverse delen of componenten zijn voorzien van een II.1.B (inbouwverklaring) en moet de installateur een drukbeproeving uitvoeren.
Reparatie
Indien een onderdeel van het koeltechnische circuit wordt gerepareerd (leidingwerk) of een onderdeel wordt vervangen door een gelijkwaardig onderdeel (zelfde specificaties en in bezit van een II.1.B verklaring), moet de installateur een drukbeproeving uitvoeren.
Modificatie
Indien het koelcircuit wordt gewijzigt of onderdelen worden vervangen voor onderdelen met een andere specificatie (andere toepassingsdruk, temperatuur of koudemiddel inhoud) dan moet de installateur een drukbeproeving uitvoeren en moet het nieuw ontstane samenstel opnieuw beoordeeld worden en bezien of de van toepassing zijnde verklaringen nog voldoen (Bepalen categorie PED).
2
Middelen Voor het uitvoeren van een drukbeproeving zijn de volgende materialen nodig: - Stikstoffles (N2) - Reduceerventiel (geschikt voor de maximaledruk) - Gedeponeerde zeepoplossing - Vacuümpomp (minimaal 270 Pa) - Vacuümmeter - Drukbeproevingscertificaat
3
Uitvoering Bij een drukbeproevingstest moet een aantal stappen doorlopen worden: - Bepalen van de maximaal toelaatbare druk (PS) - Bepalen van de afpersdruk - Systeem onderdruk zetten - Controleren op vervorming en lekkage - Noteren van de resultaten
Pagina 25 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering
3.1
Bepalen maximaal toelaatbare druk (PS) Bepaal de maximaal toelaatbare druk (PS) - Bepaal aan de HD zijde de maximaal toelaatbare werkdruk zoals vermeld op de compressor – kenplaat of de condensor kenplaat. - Bepaal aan de LD zijde de maximaal toelaatbare werkdruk zoals vermeld op de verdamper kenplaat. Indien de kenplaten niet leesbaar, bereikbaar of aanwezig zijn, dan moet de (PS) opgevraagd worden bij de fabrikant van de betreffende machine of onderdeel.
3.2
Bepalen van de afpersdruk Bepaal of de LD zijde van de installatie gescheiden kan worden van de HD zijde: - Indien nee, dan moet de installatie afgeperst worden conform (PS) lagedruk zijde.
- Indien ja, dan moet de installatie in gedeeltes worden beproefd. 3.3 1
Bepalen van de afpersdruk voor nieuwbouw Compacte unit. Controleer of de fabrikant een II.1.A verklaring heeft meegeleverd. a indien ja, dan hoeft u geen druktest uit te voeren. b Indien nee, neem contact op met de leverancier voor de aanlevering van een II.1.A verklaring. Na ontvangst hoeft u geen druktest uit te voeren. c Indien de leverancier geen II.1.A verklaring kan leveren, moet u verder gaan alsof de installatie een samengestelde unit is.
2 Samengestelde unit (koeltechnies) 1. Verzamel van de koeltechnische componeten de II.1.B verklaring. 2. Verzeker u ervan dat de te testen onderdelen geen koudemiddel bevatten. 3. Sluit de stikstof fles en reduceer aan op de koelinstallatie. 4. Stel de stikstof druk stapsgewijs in tot dat de afpersdruk is bereikt; in dit geval 1.1 x PS. 5. Controleer met behulp van de lekzoekspray verbindingen en gemonteerde onderdelen. 6. Controleer de installatieonderdelen op vervorming. 7. Controleer of de ingestelde druk blijft gehandhaaft. 8. Indien in punt 5 t/m 7 een lekkage of vervorming is geconstateerd, repareer of vervang het onderdeel en start de druktest opnieuw. 9. Noteer de behaalde druk en standtijd in de werkregistratie. 3.4
Reparatie 1 Vervangen onderdeel 1. Indien een onderdeel wordt vervangen, controleer de II.1.B verklaring 2. Verzeker u ervan dat de te testen onderdelen geen koudemiddel bevatten. 3. Sluit de stikstof fles en reduceer aan op de koelinstallatie. 4. Stel de stikstof druk stapsgewijs in tot dat de afpersdruk is bereikt; in dit geval 1.1 x PS. 5. Controleer met behulp van de lekzoekspray verbindingen en gemonteerde onderdelen. 6. Controleer de installatieonderdelen op vervorming. 7. Controleer of de ingestelde druk blijft gehandhaaft. 8. Indien in punt 5 t/m 7 een lekkage of vervorming is geconstateerd, repareer of vervang het onderdeel en start de druktest opnieuw. 9. Noteer de de behaalde druk en standtijd in de werkregistratie.
Pagina 26 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering
2 Repareren onderdeel 1. Indien een onderdeel wordt gerepareerd, controleer de II.1.B verklaring voor het achterhalen van de (PS). 2. Voer de drukbeproeving uit, indien mogelijk, op alleen het gerepareerde component. De afpersdruk is in dit geval 1.43 x PS. 3. Verzeker u ervan dat de te testen onderdelen geen koudemiddel bevatten. 4. Sluit de stikstof fles en reduceer aan op de koelinstallatie. 5. Stel de stikstof druk stapsgewijs in tot dat de afpersdruk is bereikt. 6. Controleer met behulp van de lekzoekspray verbindingen en gemonteerde onderdelen. 7. Controleer de installatieonderdelen op vervorming. 8. Controleer of de ingestelde druk blijft gehandhaaft. 9. Indien in punt 5 t/m 7 een lekkage of vervorming is geconstateerd, repareer of vervang het onderdeel en start de druktest opnieuw. 10. Noteer de de behaalde druk en standtijd in de werkregistratie. 3.5
Modificatie Als wordt besloten om een onderdeel te vervangen of te wijzigen waardoor de systeemkarateristieken veranderen, nmoet het samenstel als dusdanig beoordeeld worden, om te kunnen bepalen of de installatie nog steeds in artikel 3.3 van de PED valt. Indien geconstateerd is dat de installatie nog in arikel 3.3 van de PED valt, kan onderstaande werkwijze worden gehanteerd. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Indien een onderdeel wordt vervangen, controleer de II.1.B verklaring. Verzeker u ervan dat de te testen onderdelen geen koudemiddel bevatten. Sluit de stikstof fles en reduceer aan op de koelinstallatie. Stel de stikstof druk stapsgewijs in tot dat de afpersdruk is bereikt. Controleer met behulp van de lekzoekspray verbindingen en gemonteerde onderdelen. Controleer de installatieonderdelen op vervorming. Controleer of de ingestelde druk blijft gehandhaaft. Indien in punt 5 t/m 7 een lekkage of vervorming is geconstateerd, repareer of vervang het onderdeel en start de druktest opnieuw. 9. Noteer de de behaalde druk en standtijd in de werkregistratie.
Pagina 27 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering
BIJLAGE E: Model STEK-werkinstructie vacumeren en vullen installatie
Algemeen Na montage of een drukbeproeving moet een installatie gevacumeerd worden. Het doel hiervan is het verwijderen van niet-condenseerbare gassen, zoals stikstof, zuurstof en ook vocht (waterdamp). Zouden we de op zich onschadelijke stoffen niet verwijderen, dan zullen de niet-condenseerbare gassen zich in de condensor verzamelen en een zeer hoge persdruk- en persgastemperatuur veroorzaken. Daardoor ontstaat een hoger energieverbruik en een kans op uiteenvallen van koudemiddel en smeerolie, waarbij zuren ontstaan die het systeem en vooral de motorwikkelingisolatie aantasten. Hetzelfde effect, maar dan versterkt, zal optreden bij de aanwezigheid van lucht. De zuurstof die zich hierin bevindt, zal zich verbinden met de compressorolie waardoor deze ook bij lage temperaturen gaat verzuren. Waneer uitvoeren Vóór het vullen van de koelinstallatie moet deze (gedeeltelijk) gevacumeerd worden. Middelen -
Vacuümpomp < 270 Pa Manometerset geschikt voor het type koudemiddel Stikstofcilinder (N2) Reduceerventiel
Uitvoering -
-
Sluit met behulp van de manometerset, de vacuümpomp, de stikstofcilinder met reduceerventiel en de vacuümmeter aan op de zuig- en perskant van de installatie. Gebruik een manometerset met een extra grote vacuümpompaansluiting. Breng het liefst een extra vacuümmeter aan in de installatie, zo ver mogelijk van de vacuümpomp af. Zorg ervoor dat alle afsluiters in het systeem open staan, magneetkleppen zonodig met een ‘vreemde’ spanning te bekrachtigen of handmatig te openen d.m.v. een spindelinstelling. Hetzelfde geldt voor eventueel aanwezige: Verdamperdruk regelaar Condensordruk regelaar Constantedruk regelaar Servo-bediende afsluiter Terugslagkleppen Controleer de vacuümpomp en vacuümmeter (sluit de vacuümmeter aan op de vacuümpomp en laat de pomp gedurende 5 minuten draaien en lees het bereikte vacuum af). De tijd die nodig is om het vacuum te bereiken, is afhankelijk van de inhoud van de installatie, de hoeveelheid aanwezig vocht, de omgevingstemperatuur, de interne weerstand in het leidingsysteem, de pompcapaciteit en de weerstand tussen koelsysteem en vacuümpomp. De aanwijzing van de vacuümmeter die het verst van de vacuümpomp in het systeem is aangebracht, is bepalend voor het ingaan van de standtijd. Is het niet mogelijk deze meter aan te brengen, dan sluiten we de afsluiter in de zuigleiding van de vacuümpomp en kijken of de
Pagina 28 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering
-
-
vacuümmeter op druk 2 mm Hg blijft staan. Stijgt de druk verder, dan moet men doorgaan met vacumeren en mag de standtijd nog niet ingaan. Na het behalen van de absolutedruk, wordt de pomp uitgezet en gaat de standtijd in. Afhankelijk van de omvang van de installatie moet het vacuum gebroken worden met stikstof (N2). Voor het breken van het vacuum moeten de volgende afsluiters gesloten worden: Zuigafsluiter vacuümpomp Afsluiter aansluiting vacuümpomp op reduceer Afsluiter van de vacuümmeter Afsluiter van de tweede vacuümmeter Open de stikstoffles en laat de stikstof stromen totdat er een overdruk in het systeem ontstaat van 0.2 bar. Herhaal de vacumeerprocedure.
De hieronder beschreven procedures zijn de minimale eisen. Afhankelijk van de installatie en omstandigheden kan het noodzakelijk zijn om de beschreven procedure uit te breiden Een koelinstallatie met een totale hoeveelheid koudemiddelvulling, die kleiner is dan drie kilogram, moet na de drukbeproeving op een absolute druk kleiner dan 270 Pa worden gebracht. Daarna moet, met stilstaande vacuümpomp, de bereikte druk gehandhaafd kunnen blijven gedurende minimaal een half uur. Vervolgens kan de koelinstallatie worden gevuld met het koudemiddel dat in de koelinstallatie wordt toegepast. Een koelinstallatie met een totale hoeveelheid koudemiddelvulling, die groter is dan of gelijk is aan drie kilogram en kleiner is dan dertig kilogram, moet na de drukbeproeving op een absolute druk kleiner dan 270 Pa worden gebracht. Daarna moet, met een stilstaande vacuümpomp, de bereikte druk gehandhaafd kunnen blijven gedurende minimaal een uur. Vervolgens kan de koelinstallatie worden gevuld met het koudemiddel dat in de koelinstallatie wordt toegepast. Een koelinstallatie met een totale hoeveelheid koudemiddelvulling, die groter is dan of gelijk is aan dertig kilogram en kleiner is dan driehonderd kilogram, moet na de drukbeproeving op een absolute druk kleiner dan 270 Pa worden gebracht, waarna het vacuüm direct kan worden gebroken met droge stikstof. Vervolgens moet de koelinstallatie nogmaals op een absolute druk kleiner dan 270 Pa worden gebracht. Daarna moet, met een stilstaande vacuümpomp, de bereikte druk gehandhaafd kunnen blijven gedurende minimaal twee uur. Vervolgens kan de koelinstallatie worden gevuld met het koudemiddel dat in de koelinstallatie wordt toegepast. Een koelinstallatie met een totale hoeveelheid koudemiddelvulling, die groter is dan of gelijk is aan driehonderd kilogram, moet na de drukbeproeving op een absolute druk kleiner dan 270 Pa worden gebracht, waarna het vacuüm direct kan worden gebroken met droge stikstof. Vervolgens moet de koelinstallatie nogmaals op een absolute druk kleiner dan 270 Pa worden gebracht, waarna het vacuüm direct kan worden gebroken met droge stikstof. Vervolgens moet de koelinstallatie voor een derde maal op een absolute druk, kleiner dan 270 Pa, worden gebracht. Daarna moet, met een stilstaande vacuümpomp, de bereikte druk gehandhaafd kunnen blijven gedurende minimaal twee uur. Vervolgens kan de koelinstallatie worden gevuld met het koudemiddel dat in de koelinstallatie wordt toegepast.
Pagina 29 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering
Tabel 1 Inhoud 0-3 kg
3-30 kg 30-300 kg en meer
>300 kg en meer
Handeling 1x vacumeren pomp uit vacumeren pomp uit vacumeren breken met N2 vacumeren pomp uit vacumeren breken met N2 vacumeren breken met N2 vacumeren pomp uit
Druk < 270 Pa handhaven < 270 Pa handhaven < 270 Pa ± 0.2 bare < 270 Pa handhaven < 270 Pa ± 0.2 bare < 270 Pa ± 0.2 bare < 270 Pa handhaven
Standtijd minimaal ½ uur
minimaal 1 uur
minimaal 2 uur
minimaal 2 uur
Afwijkende richtlijnen: Indien het een (deels) voorgevulde unit betreft, kan men volstaan met het vacumeren van de afzonderlijke delen. De koudemiddelvulling van het afzonderlijke deel is bepalend voor de vraag welke van de procedures gebruikt moet worden. Bewijzen De resultaten van de uitgevoerde procedures moeten verwerkt worden in de werkregistratie en bijgevoegd worden in het logboek of afgegeven aan de eigenaar / beheerder, Minimaal moeten de bereikte drukken, de standtijden, de gebruikte methode en de gebruikte vacuümmeter genoteerd worden.
Pagina 30 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering
Vullen koelinstallatie Algemeen Voor een goed functionerende installatie is het noodzakelijk dat de koelinstallatie met de juiste hoeveelheid koudemiddel wordt afgevuld. Bij een verkeerde afvulling zal de koelinstallatie niet optimaal functioneren en heeft dit nadelige invloed op de energieprestatie van de koelinstallatie. Voorbereidende werkzaamheden - Bepaald de benodigde hoeveelheid koudemiddel aan de hand van de leveranciersdocumentatie. - Bepaal de werkdrukken en temperaturen aan de hand van de leveranciersdocumentatie. - Check de leveranciersdocumentatie voor de correcte opstartprocedure. - Een unit mag alleen gevuld worden indien de noodzakelijke handelingen verricht zijn te weten: drukbeproeving en vacumeren. Het een en ander is afhankelijk van de situatie. Middelen - Manometerset - Vulcilinder - Weegschaal - Vulbewijs Uitvoering - Plaats de vulcilinder op de weegschaal en noteer het begin gewicht. - Sluit de vulcilinder aan op de manometerset. - Open de vulafsluiter op de vulcilinder en vul de installatie met de benodigde hoeveelheid koudemiddel en laat de druk niet verder oplopen dan 20 bar. - Indien de benodigde hoeveelheid koudemiddel nog niet bereikt is, de installatie verder afvullen met een draaiende compressor. - Stel de unit inbedrijf conform de door de leverancier benoemde opstartprocedure. - Controleer tijdens het vullen de persdruk en zuigdruk (door de vulafsluiter dicht te draaien). - Na het bereiken van de normale waarden (opgegeven door de leverancier) heeft de installatie de benodigde vulling bereikt. - Indien gevuld is via de vloeistofleiding moet eerst de vulslang en meterset afgezogen worden zodat emissie van koudemiddel wordt voorkomen. - Na het verwijderen van de vulslang en meterset, de installatie m.b.v. een elektronische lekzoeker controleren op lekkage. - Voor een installatiecontrole uit. Bewijzen De resultaten van de uitgevoerde procedures moeten verwerkt worden in de werkregistratie en bijgevoegd worden in het logboek of afgegeven aan de eigenaar beheerder. Minimaal dient de hoeveelheid gebruikte koudemiddel genoteerd te worden.
Pagina 31 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering
BIJLAGE F: Model STEK-werkinstructie installatiecontrole
Algemeen Koelinstallaties die ten minste een CO2-equivalent van 5 ton of meer gefluoreerde broeikasgassen
bevatten, moeten jaarlijks gecontroleerd worden. Tevens moet er een installatiecontrole uitgevoerd worden indien reparaties of modificaties aan het systeem hebben plaatsgevonden. Relevante normen:
NEN-EN 378-2 bijlage G NEN-EN 378-4 bijlage D
Uit te voeren - Documentcontrole - Lekdichtheidscontrole o Controle van ontlastorganen o Controle functioneren (druk en temperatuur) - Visuele controle op overige systeemdelen CO2-equivalent: 5 – 50 ton CO2-equivalent:
Aantal controles per jaar: 1)
1x
50 – 500 ton CO2-equivalent:
2x
> 500 ton CO2-equivalent:
4x
NB: 2) bij installaties met een lekdetectiesysteem kan de frequentie gehalveerd worden
1)
Installaties die ten minste een CO2-equivalent van 5 ton of meer gefluoreerde broeikasgassen bevatten, worden ten minste één keer per jaar op lekkage gecontroleerd. Deze verplichting geldt niet voor apparatuur met hermetisch afgesloten systemen die ook zo zijn gemerkt en minder dan 6 kg gefluoreerde broeikasgassen bevatten.
2)
Wanneer een goed functionerend en adequaat lekdetectiesysteem is geïnstalleerd, wordt de controlefrequentie gehalveerd.
De eigenaar van een koelinstallatie met automatische lekdetectie-apparatuur, moet de detectieapparatuur ten minste één keer per jaar door een gediplomeerd persoon laten controleren op meetnauwkeurigheid en alarmniveau. Ook moet deze eigenaar, indien nodig, ervoor zorgen dat de apparatuur wordt bijgeregeld door de fabrikant, de leverancier, de installateur of een gespecialiseerd rijksinstituut. De eigenaar moet er voor zorgen dat de degene die een controle – en daaruit voortvloeiende werkzaamheden – heeft verricht, de resultaten aantekent in het logboek dat bij de installatie hoort.
Pagina 32 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering
Controle energieverbruik: Hiervoor vindt tijdens elke interventie inspectie plaats van tenminste de volgende aspecten: 1. Controleer of de koudemiddelleidingen tussen koelmachine en verdamper(s) geïsoleerd zijn (multi-splitsystemen). Controleer daarnaast bij de koudemiddelleidingen in de buitenlucht de staat van de isolatie. 2. Lokaliseer de condensorunits en controleer de toestand (onder ander vervuiling) en de werking van de installatie. 3. Controleer de warmtewisselaars in de ruimtes op vervuiling. Deze controle moet steekproefsgewijs worden uitgevoerd. 4. Controleer of er meters aanwezig zijn voor het meten van het energiegebruik van de installaties. 5. Stel het opgestelde koelvermogen vast en noteer dit. 6. Controleer de persdruk en de zuigdruk (door middel van meting van temperatuur of druk) en noteer deze in de werkregistratie. Stel vast of de gemeten waarden acceptabel zijn met inachtneming van het type koudemiddel, de aard van de toepassing en de omgevingstemperaturen. Controleer of de gemeten waarden in overeenstemming zijn met eerdere metingen (met inachtneming van de omgevingstemperaturen).
Controle van stilstaande koelinstallaties die niet vóór de controle opgestart kunnen worden: De installatie moet conform de in de technische/installatie manual van de leverancier omschreven inbedrijfstel/inspectie procedure gecontroleerd worden. Deze procedure moet minimaal onderstaande elementen bevatten: a) Controleer de bij de installatie behorende documenten op aanwezigheid en volledige invulling. b) Controle van de koudemiddel druk en daarbij behorende verzadigingstemperatuur door middel van manometers en de werkelijke koudemiddel temperatuur in verband met de eventuele aanwezigheid van niet condenseerbare gassen. c) Bepaling van het koudemiddel-vloeistofniveau (indien mogelijk). d) Controle van de smeerolie temperatuur en het niveau (indien mogelijk). e) Controle van de ontlastorganen die emissie kunnen veroorzaken met lekdetectiemiddelen en/of met lekdetectie-apparatuur (detectiegrens tenminste 5 p.p.m.). f) Controle van veiligheidsvoorzieningen. g) Visuele controle van de gehele koelinstallatie op mogelijke lekkage (oliesporen, corrosie, beschadigingen etc.). h) Visuele controle van delen en leidingen op de staat en de aanwezigheid van isolatie en- of afscherming. i) Controleer de installatie op trillingen en beweging. j) Controleer de warmtewisselaars op vervuiling. Indien b) hiertoe aanleiding geeft, moeten verborgen leidingen (zoals bijvoorbeeld in een verlaagd plafond, kruipruimten etc.) gecontroleerd worden. Bij twijfel testen met lekdetectiemiddelen en/of lekdetectie-apparatuur met een detectiegrens van tenminste 5 p.p.m.
Pagina 33 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering
In bedrijf zijnde koelinstallaties: De installatie moet conform de in de technische/installatie manual van de leverancier omschreven inspectie procedure gecontroleerd worden. Deze procedure dient minimaal onderstaande elementen te bevatten: a) Controleer de bij de installatie behorende documenten op aanwezigheid en volledige invulling. b) Controle van de koudemiddel drukken en de daarbij behorende temperaturen door middel van manometer(s). c) Controle van de werktemperaturen van de installatie door middel van een temperatuuropnemer. d) Vergelijk de werkdrukken en temperaturen met de ontwerp-gegevens van de installatie en de omgevingstemperaturen voor zowel de condensor als de verdamper. e) Controle van de koudemiddelvulling door middel van het kijkglas of het vloeistofniveau in het vloeistofvat (indien aanwezig). f) Controle van het smeerolieniveau en de temperatuur (indien mogelijk). g) Controle van de ontlastorganen die emissie kunnen veroorzaken met lekdetectiemiddelen en/of lekdetectie-apparatuur met een detectiegrens van tenminste 5 p.p.m. h) Visuele controle van de gehele koelinstallatie op mogelijke lekkage kans (oliesporen, corrosie, trillingen, beschadigingen etc.). i) Visuele controle van delen en leidingen op de staat en de aanwezigheid van isolatie en- of afscherming. j) Controleer de installatie op trillingen en beweging. k) Controleer de warmtewisselaars op vervuiling. Alleen indien b t/m e hiertoe aanleiding geven, moeten verborgen leidingen (zoals bijvoorbeeld in een verlaagd plafond, kruipruimten etc.) gecontroleerd worden. Bij twijfel testen met lekdetectiemiddelen en/of lekdetectie-apparatuur met een detectiegrens van tenminste 5 p.p.m. Opmerking: Voor buiten opgestelde apparatuur is lekdetectie door middel van lekzoek spray een geaccepteerde testmethode met voldoende nauwkeurigheid. Bewijzen De resultaten van de uitgevoerde procedures moeten verwerkt worden in de werkregistratie en bijgevoegd worden in het logboek of afgegeven aan de eigenaar / beheerder, Minimaal moeten de bereikte drukken, de standtijden, de gebruikte methode en de gebruikte lekdetectieapparatuur genoteerd worden.
Pagina 34 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering
BIJLAGE G: Richtlijn verwijderen van koudemiddel voorafgaand aan reparatie of ontmanteling
Algemeen: Onderhoud en reparaties moeten uitgevoerd worden met een minimale kans op emissie. Daarom is het belangrijk bij onderhoud / reparatie de installatie (deels) te ledigen. Ondanks dat een installatie niet in bedrijf is, bestaat toch de kans dat er emissie van koudemiddel ontstaat. Daarom geldt voor een niet draaiende installatie een aangepaste onderhoudsinterval. Indien de installatie geen operationele functie meer heeft, is het in het kader van de emissiepreventie en de kosten voor de eigenaar / beheerder, raadzaam om de installatie leeg te halen. Documenten: Middelen: Afzuigunit Retourcilinder Manometerset Zuurtest Afvoeren, hergebruik of recyclen: Hergebruik HCFK Bij een installatie gevuld met een HCFK mag het koudemiddel niet hergebruikt worden. HFK Bij een installatie gevuld met een HFK mag het koudemiddel hergebruikt worden. Het verdient aanbeveling om het koudemiddel eerst te testen (zuurtest). Recyclen Recyclen is het behandelen van het koudemiddel uit de installatie door middel van drogen en- of filteren van dit koudemiddel. HCFK Gerecycled koudemiddel mag alleen gebruikt worden voor installaties van dezelfde eigenaar / beheerder. HFK Gerecycled koudemiddel mag tevens voor handelsdoeleinde gebruikt worden. Afvoeren Het aan een leverancier aanbieden van koudemiddel t.b.v. regeneratie en- of vernietiging. Leeghalen (deels) voorafgaand aan een reparatie: Afhankelijk van het systeem en de plaats van de reparatie / het onderhoud, kan het mogelijk zijn om het koudemiddel (gedeeltelijk) in te blokken tussen twee afsluiters. Indien de plaats van de reparatie en- of de koudemiddelhoeveelheid dusdanig is dat inblokken niet afdoende is, moet de installatie (deels) leeg gehaald worden.
Pagina 35 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering
Afzuigen van de installatie: met behulp van de compressor Voordat onderhouds- of installatiewerkzaamheden aan een koelinstallatie mogen worden verricht, moet de druk in het gedeelte waaraan de werkzaamheden worden verricht, gebracht worden op 1,05 bar (absoluut) of lager. Wanneer de installatie voorzien is van een vloeistofvat wordt de koudemiddelhoeveelheid naar dit vat afgezogen, voordat de installatie wordt geopend. Herhaal dit zo nodig indien blijkt dat de zuigdruk nadien weer oploopt door uitdampen van achtergebleven koudemiddel in de verdamper(s) en / of de compressor-olie. Wacht zo nodig en voor zover mogelijk totdat de temperatuur van de verdamper is gestegen tot een waarde waarbij de aanwezigheid van vloeistof is uitgesloten. Sluit de persafsluiter. Mocht de volledige inhoud koudemiddel niet in het vloeistofvat kunnen worden opgeslagen, dan kan een deel in losse cilinders worden opgeslagen. Het afzuigen met behulp van de compressor is lang niet altijd mogelijk. In veel gevallen kan dan ook de inhoud zonder koudemiddelverlies, met behulp van een afpomp-unit, worden overgepompt naar alleen koudemiddelcilinders. Een koelinstallatie met een totale koudemiddelvulling van 3 kg of meer moet ten minste zijn voorzien van twee afsluiters of schräderventielen, waarvan er één is geplaatst op het hoge- en één op het lagedrukgedeelte voor het afvoeren van het koudemiddel door middel van een afpomp unit. Afzuigen van de installatie: met een afzuigpomp- en/of recyclingapparatuur Het gebruik van een koudemiddel afzuigpomp is de enige manier om in alle gevallen de volledige inhoud uit het systeem te kunnen verwijderen. Door deze te combineren met een verwisselbare filterdroger kan vervuild koudemiddel tot een zekere mate worden gereinigd en kunnen mogelijk aanwezige zuren en vocht worden verwijderd. Het gebruik van een dergelijke combinatie verdient de voorkeur boven het steeds maar weer vervangen van filterdrogers in de koelinstallatie. De kans op koudemiddellekkage is hierbij veel kleiner. Het aantal te vervangen filterdrogers en het gebruik van koudemiddel blijft beperkt en dus ook de kosten.
Pagina 36 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering
BIJLAGE H: Richtlijn inbedrijfstelling van een koelinstallatie
Algemeen De inbedrijfstelling van een koelinstallatie moet geschieden conform de instructies van de leverancier, indien aanwezig. Bij een zelf samengestelde unit moeten de instructies van de deelleveranciers gevolgd worden en moet de procedure minimaal het onderstaande bevatten. Documenten controle: Compacte unit (voorgevuld): - Gebruikershandleiding - Conformiteitverklaring - CE markering Samengestelde unit (voorgevuld): - Gebruikers handleiding - Conformiteitverklaring - CE markering - Drukbeproevingscontrolebewijs - Vacuümeerbewijs - Lekdichtheidscontrolecertificaat Samengestelde unit (zelf vullen): - Gebruikers handleiding - Conformiteitverklaring - CE markering - Drukbeproevingscontrolebewijs - Vacuümeerbewijs - Lekdichtheidscontrolecertificaat - Vulcertificaat Pre inspectie: - Controleer de bij de installatie behorende documenten op aanwezigheid en volledige invulling. - Visuele controle installatie. Unit in bedrijf: - Controle van de koudemiddeldrukken en de daarbij behorende temperaturen door middel van manometer(s). - Controle van de werktemperaturen van de installatie door middel van een temperatuuropnemer. - Vergelijk de werkdrukken en temperaturen met de ontwerpgegevens van de installatie en de omgevingstemperaturen voor zowel de condensor als de verdamper. - Controle van de koudemiddelvulling door middel van het kijkglas of het vloeistofniveau in het vloeistofvat (indien aanwezig). - Controle van het smeerolieniveau en de temperatuur (indien mogelijk). - Controle van de ontlastorganen die emissie kunnen veroorzaken met lekdetectiemiddelen en / of lekdetectie-apparatuur met een detectiegrens van tenminste 5 p.p.m. - Visuele controle van de gehele koelinstallatie op mogelijke lekkage kans (oliesporen, corrosie, trillingen, beschadigingen etc.).
Pagina 37 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering
-
Visuele controle van delen en leidingen op de staat en de aanwezigheid van isolatie en- of afscherming. Controleer de installatie op trillingen en beweging.
Bewijzen: De resultaten van de uitgevoerde procedures moeten verwerkt worden in de werkregistratie en bijgevoegd worden in het logboek of afgegeven aan de eigenaar / beheerder. Minimaal moeten de bereikte drukken, de standtijden, de gebruikte methode en de gebruikte lekdetectieapparatuur genoteerd worden.
Pagina 38 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015
STEK-eisen bedrijfscertificering
BIJLAGE I: Voorbeeld beleidsverklaring STEK-bedrijfscertificering
Het beleid van XXXXX [ bedrijfsnaam ] is gericht op de continuïteit van de onderneming als een winstgevende organisatie, waarbij de bedrijfsactiviteiten op een integere en maatschappelijk verantwoorde wijze worden uitgeoefend en de belangen van alle betrokkenen worden gerespecteerd. XXXXX wil Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) concreet en aantoonbaar laten zijn. Hierbij is het streven gericht op een duurzame en evenwichtige verdeling van de aandacht voor ‘people, planet en profit’. Binnen XXXXX moet niet alleen het dagelijks denken en handelen passen in het MVO raamwerk en gedachtegoed, maar moet onze verantwoordelijkheid zich ook naar de toekomst uitstrekken. Duurzaamheid staat bij XXXXX centraal in alle activiteiten van ontwikkeling, productie, installatie en service. Waar mogelijk worden materialen en componenten toegepast die volledig recyclebaar zijn. Wij stellen ons ten doel om een onderscheidende bijdrage te leveren aan energiebesparingen, milieudoelstellingen en bedrijfsprocessen van onze afnemers en wij stimuleren de duurzaamheidprincipes bij onze leveranciers. XXXXX onderschrijft de kernwaarden van zorgvuldig, integer en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Voor alle medewerkers geldt de XXXXX gedragscode. In aanvulling op deze gedragscode kent XXXXX haar eigen inkoopcode die voor alle medewerkers in de contacten met leveranciers van toepassing is. Uiteindelijk beoogt XXXXX bij te dragen aan de verdere duurzame ontwikkeling van onze samenleving.
Pagina 39 van 39
STEK-eisen versie 0.1/2015