Inventarisatie systemen voor algemene monitoring in Nederland
Eindverslag Inventarisatie van Monitoringsystemen
In opdracht van het Ministerie van VROM door Drs J.J.F.M. Corten Ir J.C.W. van Staveren Ir M.K.W. Drok
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten
1
Inventarisatie systemen voor algemene monitoring in Nederland
maart 2004 Uw kenmerk: DGM/SAS/2003048992
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten
2
Inventarisatie systemen voor algemene monitoring in Nederland
Inhoudsopgave Inhoudsopgave ........................................................................................................................................................ 3 1. Aanleiding, inleiding........................................................................................................................................... 4 2. Samenvatting....................................................................................................................................................... 5 3. De inventarisatie ................................................................................................................................................. 7 3.1. Opengronds teelten in het algemeen: ........................................................................................................... 7 3.2. Veredeling en vermeerdering van zaaizaad en pootgoed in Nederland........................................................ 7 3.3. Stichting Milieukeur..................................................................................................................................... 9 3.4. Gewas Aardappelen ................................................................................................................................... 9 3.4.1. Aardappelen algemeen: ......................................................................................................................... 9 3.4.2. Pootaardappelen: ..................................................................................................................................10 3.4.3. Consumptieaardappelen: ......................................................................................................................11 3.4.4. Zetmeelaardappelen .............................................................................................................................12 3.5. Gewas Wintertarwe ....................................................................................................................................12 3.7. Gewas Maïs.................................................................................................................................................14 3.8. Gewas Suikerbieten.....................................................................................................................................15 3.9. Gewas Witlof ..............................................................................................................................................16 3.10. Gewas Koolzaad........................................................................................................................................17 3.11. Gewas Chrysant ........................................................................................................................................17 3.12. Gewas Tomaat...........................................................................................................................................19 3.13. Gewasbeschermingsmiddelen ...................................................................................................................19 4. Natuur om de percelen ...................................................................................................................................20 5. De keten van diergeneesmiddelen..................................................................................................................21 5.1. Vergunningensysteem ............................................................................................................................21 5.2. Diergeneesmiddelenregistratie ...............................................................................................................21 5.2.1 Registratieprocedure .............................................................................................................................22 5.2.2 Etikettering............................................................................................................................................22 5.3. Kanalisatie..............................................................................................................................................22 5.4. Farmacovigilantie...................................................................................................................................22 5.5. Bestaande kwaliteitsborgingssystemen ..................................................................................................23 5.5.1 Certificering diergeneesmiddelenproductie........................................................................................23 5.5.2 Certificering dierenartsen en dierenartsenpraktijken..........................................................................23 5.5.3 Primaire agrarische producenten van voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong .............................23 5.6. GMO in dierziektebestrijding en dierziekte preventie ...........................................................................24 6. Conclusie........................................................................................................................................................25 7. Aanbevelingen ...................................................................................................................................................26 ANNEX: Samenvatting in een schema ..................................................................................................................27 8. Bronnen:.............................................................................................................................................................29
Zaaknummer 200309107 Uw kenmerk: DGM/SAS/2003048992
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten
3
Inventarisatie systemen voor algemene monitoring in Nederland
1. Aanleiding, inleiding Richtlijn 2001/18/EG stelt het monitoren van genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) in het milieu verplicht. Nederland moet aan deze verplichting een praktische invulling geven. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van reeds bestaande monitoring programma’s andere dan bij ggo’s. Het doel van dit project is deze programma’s te inventariseren en analyseren. Het monitoren van genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) is in richtlijn 2001/18/EG, inzake de doelbewuste introductie van genetische gemodificeerde organismen in het milieu, neergelegd in artikel 13 lid 2, artikel 19 lid 3 en artikel 20 lid 1. Kennisgevers dienen overeenkomstig bijlage VII van de richtlijn een monitoringsplan te overleggen. Als aanvulling op bijlage VII van de richtlijn is richtsnoer 2002/811/EG in gebruik genomen. Dit richtsnoer geeft in grote lijnen weer wat onder monitoring moet worden verstaan. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen ‘specifieke monitoring’ en ‘algemeen toezicht’ (algemene monitoring). Specifieke monitoring wordt uitgevoerd door de aanvrager. Kernbegrippen zijn hier te verwachten effecten en korte termijn. Algemene monitoring is een zaak van de aanvrager en de overheid. Hierbij staan onverwachte effecten en lange termijn centraal. Van de lidstaten wordt verwacht deze begrippen nader uit te werken. Dit onderzoek focust op algemene monitoring. In richtlijn 2002/811/EG wordt onder 1.2.3 ‘algemeen toezicht’ gesteld dat: om tot een systeem van algemene monitoring voor ggo’s te komen, gebruik kan worden gemaakt van bestaande routinebewakingsinitiatieven. Hierbij kan gedacht worden aan de monitoring van landbouwgewassen en geneesmiddelen, diergeneesmiddelen en gewasbeschermingproducten alsmede programma’s voor ecologische monitoring, milieubewaking en natuurbehoud. Deze formule is waarschijnlijk bruikbaar om voor Nederland een systeem, van algemene monitoring voor in het milieu geïntroduceerde ggo’s, uit te werken. Nederland streeft voor ggo’s naar een systeem van algemene monitoring voor natuurlijke- en agro-ecosystemen. Het onderzoek richt zich dus op het inventariseren van de systemen van algemene monitoring die in de landbouw en daaromheen worden (en deels ook werden) gebruikt. Vervolgens zal worden aangegeven in hoeverre het bruikbaar is voor het specifieke doel, het monitoren van de effecten van de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu. In deze rapportage zal gespecificeerd per aandachtsveld een overzicht worden gegeven van de (soms niet meer) in gebruik zijnde systemen van monitoring. Vervolgens wordt er beschreven in hoeverre deze systemen geschikt zijn voor het volgen van de effecten van de introductie van genetisch gemodificeerde op het milieu. Tenslotte wordt er een indicatie gegeven wat er nog zou moeten worden aangepast om het bestaande monitoring systeem bruikbaar te maken voor het nieuwe doel.
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten
4
Inventarisatie systemen voor algemene monitoring in Nederland
2. Samenvatting In deze inventarisatie is bekeken welke systemen van algemene monitoring er zijn in de met name genoemde gewassen. Ook is dit voor hulpmiddelen als gewasbeschermingsmiddelen en diergeneesmiddelen gedaan. Allereerst moet worden geconstateerd dat er veel systemen van monitoring landelijk waren opgezet om de ondernemers met advies terzijde te staan. Deze systemen zijn vrijwel allemaal opgeheven. De private sector heeft een aantal initiatieven ontwikkeld om de lacune in de beslissingsondersteuning te dichten en daar gebruikt een wisselend aantal telers de resultaten van. Ook bij de vermeerdering van zaaizaad en pootgoed is de eigen verantwoordelijkheid van de veredelingsbedrijven en de vermeerderende telers belangrijker geworden al wordt er in Nederland nog steeds intensief gekeurd (door de NAK). Een groot aantal gewassen wordt in het buitenland vermeerderd en doorgaans onttrekt zich dat aan de keuring van de Nederlandse NAK, alhoewel er in een aantal gevallen wel hun buitenlandse collega’s komen keuren. De markt regelt verder de raskeuze, waarbij de kwaliteit van het uitgangsmateriaal een belangrijke factor vormt. Met betrekking tot de kwaliteit zijn er in vrijwel alle gewassen wel kwaliteitszorgsystemen geïntroduceerd. Deze kennen allemaal een HACCP-achtige benadering en zijn erop gericht om de voedselveiligheid te vergroten, de kwaliteit van het afgeleverde product te verhogen of de traceerbaarheid mogelijk te maken (of een combinatie van deze). Deze ontwikkeling is waarschijnlijk gestimuleerd door het in werking treden van de General Food Law van de EU, die voorschrijft dat alle partijen van producten die gebruikt worden voor de bereiding van levensmiddelen tot op telersniveau te traceren zijn. Ook bij diervoeders is een dergelijke regeling getroffen, die de GMP+-regeling wordt genoemd. Het Productschap voor Diervoeders heeft deze regeling van toepassing verklaard voor producenten en handelaren van enkelvoudige en mengvoeders, vochtrijke voedermiddelen, voormengsels en diervoedergrondstoffen. Bij het gewas aardappelen is er sprake van een opgelegde veld/grond-bemonstering op de aanwezigheid van aardappelmoeheid als er voortkwekingsmateriaal wordt verbouwd. Ook is er voorlopig nog een verplichte partijkeuring op de aanwezigheid van de bruinrotbacterie en er is een plicht tot het bestrijden van opslagplanten op het veld en op afvalhopen. Vooral deze laatste plicht heeft veldinspectie tot gevolg ter controle op de naleving. Pootgoed wordt verder minstens 1 keer per groeiseizoen gekeurd om de klassewaardigheid vast te stellen. Ter voorkoming van virusbesmetting moet het loof van de aardappelen op een vastgesteld tijdstip dood zijn. Ook dat wordt gecontroleerd. Bij het gewas wintertarwe is er geen systeem van algemene monitoring aangetroffen. Op vrijwillige basis is er een beslissingsondersteuningssysteem (CerDis) dat het optimale tijdstip voor gewasbescherming helpt te vinden. Alleen bij zaaizaadteelt vindt er gewasinspectie plaats. In het gewas zomergerst is het ongeveer vergelijkbaar gesteld als in wintertarwe. Geen vast monitoringsysteem en alleen keuring van het vermeerderingsmateriaal. Het gewas maïs wordt nog minder in de gaten gehouden. De eindgebruiker heeft vaak geen belangstelling voor en beperkte invloed op de teelt. Onkruidproblemen komen nog wel eens voor maar worden vaak alleen door de loonwerker opgemerkt. Suikerbieten worden alleen aan de suikerfabriek geleverd. De zaaizaadproductie wordt gecontroleerd, de markt bepaald de rassenkeuze. Het gewas wordt doorgaans zeker een maal per seizoen met de hand gehakt, zodat het wel mogelijk is om afwijkende planten tegen te komen. De uitbetalingsbemonstering aan het eind is te beperkt om onregelmatigheden in het gewas terug te vinden. Witlof is meer een groentegewas, waardoor de beoordeling al een stuk intensiever plaatsvindt. Bij de teelt vindt er geen intensievere beoordeling plaats dan bij suikerbieten. Een beoordeling van de kwaliteit van de pennen door de trekker en voor de oogst is normaal. Op afwijkende planten wordt
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten
5
Inventarisatie systemen voor algemene monitoring in Nederland
tijdens de teelt nauwelijks gelet. Allen bij het opzetten van de pennen in trekbakken en bij de oogst van het lof kunnen individuele afwijkers worden opgemerkt. Bij koolzaad gaat het al niet veel anders dan bij tarwe of gerst. De rassenkeuze wordt meestal door de afnemer bepaald op basis van het doel van het product. De afnemer heeft ook een belangrijke stem bij de advisering van bemesting en gewasbescherming. Individuele afwijkende planten kunnen niet worden opgemerkt. Het sierteeltgewas chrysant vindt plaats op gespecialiseerde bedrijven en in Nederland meestal onder glas. Het gewas wordt intensief gevolgd en afwijkende planten worden snel opgespoord. De registratie is vrij nauwkeurig (per pad) vooral ook om gericht en plaatselijk te kunnen ingrijpen bij onregelmatigheden. Ook de herkomst van het uitgangsmateriaal wordt nauwkeurig geregistreerd. De tomaat kent een vergelijkbare behandeling als de chrysant, al wordt er wat minder intensief gelet op de individuele planten. Afwijkende planten worden meestal direct verwijderd en vervangen door betere exemplaren. Ook hier wordt de hele teelt intensief geregistreerd. Ook met de traceerbaarheid is het vrij goed gesteld. Bij de gewasbeschermingsmiddelen is het productieproces van de individuele batch goed bekend en elk vat krijgt een batch-code. Als het in deze verpakking aan de teler wordt geleverd is een eventuele afwijking makkelijk te vinden. In ongeveer een kwart van de gevallen worden middelen geformuleerd of gemengd of omgepakt door de tussenhandel. Daarmee is de traceerbaarheid beëindigd. Er zijn al initiatieven binnen de sector om deze lacune te dichten. Voor biologische producten is ompakken niet logisch en ook de levensduur is veel korter. Zo'n product kan doorgaans wel worden getraceerd. Bij de diergeneesmiddelen ligt het anders. Certificering van de middelen en de personen die gerechtigd zijn om de middelen te gebruiken is daar al een verplichting. Traceerbaarheid van vaccins is eenvoudig. Natuurveranderingen rond de percelen kunnen worden gevonden door vrijwilligers van FLORON, maar ook de provinciale meetnetten en het Landelijk Meetnet Bermflora van Rijkswaterstaat kunnen een belangrijke bron van gegevens zijn/worden. Concluderend kan er worden gesteld dat er maar een beperkt aantal gevallen zijn waarbij er een monitoringsysteem voorhanden is dat een voldoende groot deel van de keten dekt. De kwaliteitzorgsystemen van de tomaat, chrysant, aardappelen en suikerbieten bieden goede aanknopingspunten, maar schieten vooral met betrekking tot de invloeden op natuur nog tekort. Met betrekking tot diergeneesmiddelen en gewasbeschermingsmiddelen kan worden gezegd dat met relatief kleine aanpassingen van de bestaande regelgeving een grote sprong voorwaarts gemaakt kan worden. De noodzaak tot een verbeterde teeltregistratie in de nabije toekomst door de implementatie van de General Food Law en de meer uitgebreide eisen van de afnemers van primaire agrarische producten, alsook het toenemende gebruik van GPS en GIS in de opengrondsteelten bieden goede kansen om afwijkingen in gewas-, en onkruidsamenstelling eerder op het spoor te komen. Daartoe moet deze gegevens wel toegankelijk worden de waarnemende en handhavende gremia. In de Annex van dit rapport is een samenvatting gegeven van de resultaten en de beoordeling van de bruikbaarheid van de beschreven monitoringsystemen en teelthandelingen.
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten
6
Inventarisatie systemen voor algemene monitoring in Nederland
3. De inventarisatie 3.1. Opengronds teelten in het algemeen: Binnen de akker- en tuinbouwsector bestaan/ bestonden er diverse systemen, welke een signaal functie tot doel hebben/ hadden. Ze werkten dan ook als een beslissing-ondersteunend-systeem. Hieronder rekenen we een aantal systemen welke al dan niet meer gebruikt worden. Zij hebben/hadden tot doel de telers te attenderen op de verhoging van risico’s op ziekten en plagen en daarmee de beslissingen van de teler te ondersteunen. Waarschuwingssystemen: deze werden gevoed door een netwerk van waarnemers die op vooraf afgesproken tijdstippen op het veld waarnemingen deden en deze opstuurden naar een centraal adres. Van daaruit werden dan waarschuwingen of bestrijdingsadviezen aan de telers gegeven. Voorbeelden hiervan zijn: 1. Epipré: Waarneming van voornamelijk schimmelziekten in granen met een perceelsgebonden advies. 2. Phythopthorawaarschuwingssysteem in (met name) consumptie-aardappelen en het hierop afstemmen van een gerichte bestrijding. Ook hier is de landelijke waarschuwingsdienst (via de radio) vervangen door een perceelsgebonden advies, ondersteund door de lokale weerwaarnemingen. Op basis van het voorkomen van de ziekte in haarden die eerder werden gerapporteerd en perceelsgebonden gegevens wordt een advies op maat gegeven voor de doorgaans preventieve bestrijding. 3. Bietenvergelingsziekte waarschuwingen. Het gestandaardiseerd tellen van het aantal zwarte luizen in een gewas leverde de voeding voor het bestrijden en voorkomen van vergelingsziekte. Daarnaast zijn/waren een aantal eenvoudige handvatten om de teelt te optimaliseren en daarmee ook te helpen met het nemen van de juiste maatregelen. Voorbeelden daarvoor zijn: 1. Stikstofvensters in gewassen. Door het aanleggen van stikstofvensters (stukjes overslaan of extra stikstof geven bij de werkzaamheden) in percelen is men in staat om op de juiste wijze de juiste hoeveelheid stikstof toe te dienen, zodat een optimale oogst gerealiseerd kan worden. 2. Precisie landbouw. Door het beschikbaar komen van nauwkeurige GPS (Global Positioning System)-signalen is het mogelijk geworden om met de variatie binnen de kavels rekening te houden bij verschillen in bemesting en gewasbescherming. Vooral bij grote bedrijven zien we langzaam maar zeker een trend opkomen, waarbij de percelen zeer nauwkeurig in beeld worden gebracht als het gaat om bodemsamenstelling (grondsoort/ structuur/ aanwezigheid van mineralen/ organische stof/ percentage kalk), en oogstwaarnemingen (oogstdetectiesystemen), zodat men per vierkante meter gericht kan zaaien/ bemesten/ bestrijden op basis van de ingevoerde gegevens.
3.2. Veredeling en vermeerdering van zaaizaad en pootgoed in Nederland. Bij veredeling van nieuwe gewasrassen gaat het erom, dat het aldus ontstane ras voldoet aan die eisen, waarvoor de kruising is uitgevoerd. Keuzes, of men met een nieuw ras verdergaat of niet, worden gemaakt door de veredelaar. Indien het besluit positief uitvalt, dan zal er op korte termijn uitgangsmateriaal moeten worden verkregen. Met name in dit traject vindt de beoordeling van het nieuwe ras plaats door externen (NAK specialisten), die de vermeerderingspercelen beoordelen op raszuiverheid, afwijkende planten, ziekte gevoeligheid/ etc. In dit traject is dus sprake van een strenge gewasbeoordeling, waarbij vooral in de beginfase van de vermeerdering (bij het zuivere uitgangsmateriaal) onzuiverheid streng wordt afgestraft. Het is de teler die het gewas vermeerdert, die ervoor moet zorgen, dat het te vermeerderen gewas voldoet aan de gestelde eisen. In de praktijk betekent dit, dat hij het gewas schoon houdt (selecteert). Dit houdt echter niet in, dat de selecteur zich bij afwijkende planten afvraagt, waardoor de planten zo afwijkend zijn en wat dus het onderliggende probleem zou kunnen zijn. De plant wordt gewoon
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten
7
Inventarisatie systemen voor algemene monitoring in Nederland
verwijderd, wat in het kader van monitoring eigenlijk een te radicale stap is, omdat dan nog steeds niet duidelijk is, waarom de plant verwijderd is (wordt). Bij de vermeerdering van vegetatief uitgangsmateriaal (knollen/ bollen) vindt bij het vermeerderen van bestaande rassen/ cultivars geen kruising plaats, maar vermeerdert men vanuit de (gezonde) knol/ bol. De controle gebeurt op dezelfde wijze als boven beschreven. Voor een aantal gewassen vindt de productie van uitgangsmateriaal in Nederland plaats, terwijl voor een groot gedeelte van de onderzochte gewassen dit in het buitenland gebeurt. De selectie zal dan ook door het personeel van het vermeerderingsbedrijf worden uitgevoerd, maar de controle, zo die al aanwezig is, wordt in het buitenland geregeld. In de onderstaande tabel wordt voor de onderzochte gewassen een overzicht gegeven. Controle productie uitgangsmateriaal Gewas Locatie Aardappel Nederland Graan Nederland/ uitgezonderd speciale rassen, die elders zijn vermeerderd Suikerbiet Zuid Frankrijk/ Italië (Suiker Unie/ dhr. Kolf)
Maïs (Cebeco, dhr vd Heyden)
Koolzaad (Joordens zaden, dhr. Wilkens) Witlof (Bejo zaden dhr. Smit)
Tomaat (Bejo zaden, dhr. Smit)
Chrysant
Cichorei (Census, dochter van Cosun, dhr. Schunselaar)
Controle NAK NAK
In Frankrijk controleert de SOC (de Franse NAK) de zaaizaadvermeerdering. Daarnaast zijn de kwekers zelf verantwoordelijk voor de inspectie en voor het eindproduct. Uiteindelijk reguleert de markt, of het product wordt afgenomen. Chili/ Hongarije/ Frankrijk Locale inspectiediensten controleren de zaaizaad productie. Daarnaast zijn de kwekers zelf verantwoordelijk voor de inspectie. Ook hier reguleert uiteindelijk de markt, of een product al dan niet in de markt kan worden weggezet. Frankrijk/ Duitsland Locale keuring en inspectie instanties, mits het gaat om Franse/ Duitse rassen. Indien dit niet het geval is, is de kweker zelf verantwoordelijk. Frankrijk/ Italië Tuinbouwbedrijven controleren eigen zaaizaad. Monsters gaan naar NAK-g, om bij onenigheid een onafhankelijke controle instantie te hebben Witlofopslag, ontstaan uit deeltjes achtergebleven witlofpen, is in alle gewassen eenvoudig (chemisch) te verwijderen en zal zodoende nauwelijks vermeerderingsproblemen veroorzaken. Goedkope productie landen, Tuinbouwbedrijven controleren eigen zaaizaad. zoals India/ China Monsters gaan naar NAK-g, om in het kader van onenigheid een onafhankelijke controle instantie te hebben Stekbedrijven controleren op eenvormigheid en kwaliteit Nederland, moedermateriaal ook wel in en staan in regelmatig contact met de veredelaar/eigenaar van het ras. De NAK keurt. Portugal, Kenia e.d.(inMoedermateriaal in het buitenland wordt ook door de vitro: goedkope NAK onderzocht. productielanden zoals Polen, India, China) Belgie/ Frankrijk In Frankrijk vindt controle door de SOC plaats (de Franse NAK). Daarnaast reguleert de markt het product sterk. Omdat het een ingrediënt voor levensmiddelen is, moet in veel gevallen een ggo-vrij verklaring worden afgegeven. Cichorei-opslag, ontstaan uit deeltjes achtergebleven cichoreipennen, is in alle gewassen eenvoudig (chemisch) te verwijderen en zal zodoende nauwelijks vermeerderingsproblemen veroorzaken.
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten
8
Inventarisatie systemen voor algemene monitoring in Nederland
3.3. Stichting Milieukeur De Stichting Milieukeur houdt zich ook bezig met het stimuleren van de milieuvriendelijkere teelt van o.a. akkerbouwgewassen en opengrondgroenten zelfs in Europees verband. Het werkt via een certificatiesysteem dat meerwaarde kan geven aan je gewas bij de afzet. Voor Nederlandse telers geldt het certificeringprogramma voor akkerbouwgewassen en opengrondgroenten voor Nederlands grondgebied. Milieukeurcriteria worden gebaseerd op onderzoek, waarbij de gehele productieketen in beschouwing is genomen. Bij de Milieukeurcriteria voor akkerbouwgewassen en opengrondgroenten ligt het accent op het gewasbeschermingsmiddelengebruik in de teelt, omdat daar de grootste milieuwinst kan worden gerealiseerd. De criteria voor de teelt van akkerbouwgewassen en opengrondgroenten volgens dit certificatieschema gelden voor de totale bedrijfsproductie van één of meerdere gewassen. Deelname met een gedeelte van een gewas is dan ook niet mogelijk. Bij de Milieukeurteelt van akkerbouwgewassen en opengrondgroenten zijn alleen gewasbeschermingsmiddelen toegestaan die het milieu zo min mogelijk belasten. Bovendien wordt het gebruik van biologische bestrijding zo veel mogelijk gestimuleerd. Voor ieder groeiseizoen is de teler verplicht een gewasbeschermingplan op te stellen, waarmee aangetoond wordt dat aan de eisen voor Milieukeur wordt voldaan. Er is een verplichte registratie van de inkoop, de voorraad en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op het gehele bedrijf. Grondontsmetting is verboden met chemische middelen. De lijst met voor Milieukeur toegestane gewasbeschermingsmiddelen wordt elk jaar geactualiseerd. Voorafgaand aan de teelt moet tevens een bemestingsplan worden opgesteld. Een gedetailleerde registratie van het gebruik van meststoffen N, P en K op het gehele bedrijf is verplicht. Daarnaast dienen alle zaken rond afvalverwerking en beregening te worden geregistreerd. Gescheiden inzameling van afval is voorgeschreven. Er zijn specifieke eisen gesteld aan het soort en het gebruik van spuitapparatuur en voorzieningen. Tevens worden eisen gesteld aan het natuur-, en landschapsbeheer op een bedrijf. Bovendien wordt gecontroleerd of het deelnemende bedrijf voldoet aan de regionale en/of nationale wetgeving op het gebied van sociale duurzaamheid. Milieukeur zorgt in de praktijk voor een goede aanpak van kwaliteitszorg, omdat deelnemers planmatig werken, uitgebreid registreren en een zorgvuldig management voeren om aan de criteria te voldoen.
3.4. Gewas Aardappelen 3.4.1. Aardappelen algemeen: Er zijn diverse systemen in gebruik om de gezonde groei van een gewas te bewaken. A. Aardappelmoeheid Er is een (vrijwillige) bemonstering van de aaltjespopulatie op perceelsniveau. Per 1 januari is een aanscherping van het vigerende beleid met betrekking tot aardappelmoeheid van kracht. In het kort zijn de volgende punten nu van belang: · Laboratoria, die onderzoek uitvoeren ten behoeve van het afgeven van een AMonderzoeksverklaring worden verplicht om positieve uitslagen te melden aan de PD; · de PD legt een officiële besmetverklaring op voor het besmette perceelsgedeelte; · de eigenaar of gebruiksgerechtigde kan pas een verzoek tot opheffing van de besmetting doen na het nemen van bestrijdingsmaatregelen en nadat uit een negatieve officiële onderzoeksuitslag is gebleken dat het perceel vrij is van AM. De huidige verplichting tot het verkrijgen van een AM-onderzoeksverklaring ten behoeve van de teelt van voortkwekingsmateriaal blijft onveranderd in het nieuwe AM-beleid.
B. Phytophthora infestans Opslag: Er is een verplichting tot het bestrijden van opslag. Knollen die op het veld achterblijven bij de oogst kunnen zich in het volgende voorjaar ontwikkelen tot een plant, als ze in de winter niet zijn dood-
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten
9
Inventarisatie systemen voor algemene monitoring in Nederland
gevroren. Planten die niet doodgevroren zijn zouden zelfs nog knolletjes kunnen maken en ook een jaar later nog last geven. Er is een limiet gesteld aan het aantal planten per m² dat wordt getolereerd, voordat het als een gewas wordt geteld. De nieuwe maatregel voorziet in een gele en rode kaartensysteem, evenals bij de afdekplicht van afvalhopen en de bestrijdingsplicht van Phytophthorahaarden. Dit betekent dat de Plantenziektenkundige Dienst (PD) controleert op aardappelopslag. Bovendien kan iedereen aardappelopslag melden bij de districtkantoren van PD. Van een overtreding is sprake als op een oppervlakte van 0,3 hectare gemiddeld meer dan twee planten per vierkante meter staan. Constateert de dienst een overtreding, dan ontvangt de gebruiker van het perceel een gele kaart. De gebruiker heeft dan een week om de opslag te bestrijden of te verwijderen. Blijkt de opslag vervolgens nog aanwezig en niet bestreden, dan volgt een rode kaart en wordt de AID ingeschakeld. Waarschuwingsdienst: De waarschuwingsdienst voor Phytophthora is vervangen door een aan te schaffen computerprogramma dat behulpzaam kan zijn bij het optimaliseren van de bestrijding van Phytophthora. In het computerprogramma zit een model voor de groei van de schimmel, dat mede wordt gevoed door waarnemingen van een weerpaal, de weersverwachting, de actuele ziektedruk, en gewasgegevens. Dit wordt ingezet om de chemische bestrijding van Phytophthora te optimaliseren. Monitoring van onkruidsamenstelling wordt volgens mij niet gedaan. De onkruiddruk wordt doorgaans vertaald in passende maatregelen. C: Bruinrot (en ringrot) Tot en met 2005 vindt er een integrale toetsing op de aanwezigheid van Bruinrot-bacterie plaats. Dit wordt bereikt door per 25 ton aardappelen 200 knollen te nemen en die te toetsen op de aanwezigheid van Ralstonia solanacearum. Doordat in 2005 ook een landelijk verbod komt op het gebruik van oppervlaktewater om te aardappelen te beregenen, zal na 2005 de intensiteit van de toetsing verminderen en over worden gegaan op een steekproef toetsing. D: Bemesting Een andere vorm van monitoring aan het gewas vindt plaats bij het bladsteeltjesonderzoek. Hierbij worden tijdens het groeiseizoen bladmonsters genomen en aan de hand van de hoeveelheid mineralen in het bladsteeltje (en nog een aantal andere gewaseigen parameters) de optimale bemesting voor het gewas in de komende periode bepaald.
Verspreiding in het milieu: Aardappelen kunnen bessen vormen, waarin zaden tot ontwikkeling komen. De levensduur van de zaden in de grond is me niet exact bekend, maar ervaring in het veld leert dat het minimaal 4 jaar moet zijn. Pollen wordt getransporteerd door vliegende insecten. De actieradius van deze insecten is zelden groter dan 500 meter. Tenslotte kan nog gezegd worden dat bij alle vormen van teelt de kans bestaat dat ook goede knollen (vooral bij lage aardappelprijzen), maar vaker sorteeruitval (kleine, slechte en gebroken aardappelen) worden gebruikt als veevoer. Voor zover die verhandeld worden zullen ze moeten voldoen aan de GMP+ richtlijn, zoals beschreven in de betreffende alinea onder wintertarwe. Als ze aan de eigen koeien (of aan die van de buren) worden gevoerd zou het kunnen zijn dat er ook resten van die aardappelen in de mest terechtkomen en met de vaste mest worden uitgereden over het land. De passage van een koe wordt door de aardappel niet overleefd.
3.4.2. Pootaardappelen: Voor de licentierassen is het handelshuis dat de rassen in bezit heeft degene die de kwaliteit bewaakt. Dit wordt geregeld in een contract per afnemer, waarin geregeld wordt wat er wel en niet mag gebeuren met het product en op welke wijze er wordt geadministreerd.
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten
10
Inventarisatie systemen voor algemene monitoring in Nederland
Klassering: Er is de zogenaamde afkapregeling. Een ras wordt onderhouden door selectie van fenotypisch rasideale planten in het veld. Deze worden apart geoogst, getest op plantenziekten en bewaard. De knollen worden het jaar daarna op het stammen veld uitgeplant en intensief gevolgd. Er wordt hard in geselecteerd en een paar keer op virusziekten getest. De gezonde en mooiste planten gaan voor de tweede jaars stam. Dit breidt zo langzamerhand uit naar een veldje met S-klasse pootgoed. Dan mag het verhandeld worden. De S wordt na een jaar teelt automatisch verlaagd naar klasse SE1 en het jaar daarna naar klasse SE2 mits ze nog voldoen aan de eisen die bij deze klasse horen. Het daarop volgende teeltjaar vindt verdere verlaging plaats naar klasse E, en zo door via A, B tot eventueel C. De klassen E en lager worden gebruikt voor pootgoed voor het telen van consumptieaardappelen. Ongeklasseerde aardappelen zijn niet toegestaan als pootgoed. Bij alle klassen horen kwaliteitscriteria. Bijvoorbeeld het aantal planten met een bepaalde virusziekte per hectare of het aantal planten dat afwijkt van het rastype per hectare. Op deze manier wordt voorkomen dat het pootgoed boven een bepaalde ziektedrempel uitkomt. De uitvoering van de veldinspectie ligt bij de boer en van de keuring ligt het bij de NAK. De eventueel bij de selectie aangetroffen afwijkende planten worden van het veld verwijderd, ongeacht de aard van de afwijking. Daar wordt ook verder niet naar gekeken. Luizenwaarneming: Er is ook een georganiseerde luizen/virus waarneming. Deze heeft ten doel om de data te bepalen waarop het gewas dood moet zijn om met een minimum aan virus verkocht te kunnen worden. De data worden mede bepaald door het voorkomen van (vlieg)activiteit van luizensoorten. Elke soort heeft zijn eigen virus-verspreidingsgevaar en het tijdstip van hoge activiteit van een bepaalde soort bepaalt dan ook de verspreidingskans van de bijbehorende virussoort. Je kunt vervolgens globaal uitrekenen hoe lang het duurt voordat een virus vanuit de plaats van infectie in de knol kan aankomen en op grond daarvan wordt bepaald wat de loofvernietigingsdatum van de aardappelen zou moeten zijn. De data zijn afhankelijk van de klasse en het ras aardappelen. Als het gewas niet op tijd dood is wordt het automatisch gecontroleerd in de nacontrole (op virusziekten) en/of extra verlaagd in klasse. Ter controle op het “dood” zijn wordt een veldcontrole uitgevoerd. Traceability: Deze maatregelen maken het samen logisch dat alle partijen apart bewaard worden. Dus niet alleen de rassen, maar ook de verschillende klassen per ras (en dus per onderdeel van een perceel) worden gescheiden bewaard en er wordt nauwkeurig op toegezien dat er geen vermenging optreedt. Er is dus van elke partij, tot aan de teelt voor consumptie toe, na te gaan waar ze in de voorgaande jaren is geteeld en welke bijzondere omstandigheden er eventueel van toepassing waren. Voedselveiligheid: Omdat pootgoed eigenlijk nooit wordt opgegeten is er geen systeem voor voedselveiligheidsgaranties van toepassing. Als een bepaalde partij tijdens de teelt zoveel ziekte blijkt te bevatten dat uitselecteren van zieke planten een onmogelijk karwei is, dan wordt er wel besloten om het door te laten groeien na de vastgestelde loofdodingsdata en als consumptieaardappelen af te zetten. Deze vallen dan automatisch onder de voedselveiligheidsregeling van de consumptieaardappelen (zie verderop)
3.4.3. Consumptieaardappelen: Er zijn geen aparte monitoringsystemen buiten de systemen die genoemd zijn onder het kopje “Aardappelen algemeen” Traceability: Deze is klein te noemen. De transporteur, die meestal in opdracht van de groothandel de aardappelen komt ophalen kan de papieren van de partij, de teeltregistratie, mee krijgen. Eenmaal aangekomen bij de groothandel worden de aardappelen geborsteld en verpakt (verse markt). De aardappelen kunnen per zakje van een code worden voorzien wat het terugzoeken van de partij mogelijk maakt als die eenmaal bij de winkel is aangekomen. Als de aardappelen gebruikt worden voor de productie van frites of chips worden ze na aankomst in de fabriek gewassen en in een bunker gestort. Het zicht op de herkomst van een partij is daarna doorgaans verdwenen.
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten
11
Inventarisatie systemen voor algemene monitoring in Nederland
Voedselveiligheid: Voor het gedeelte dat wordt geteeld voor frites en chips productie wordt er een contract opgemaakt met de teler waarin de verplichte en toegestane, maar ook de niet-toegestane handelingen worden vastgelegd. Hierbij wordt grote nadruk gelegd op kwaliteitskenmerken van het product m.b.t. het doel van de verwerking. De VAVI heeft een basis telerhandleiding die vrij breed wordt gebruikt. Voor de verse markt wordt een gedeelte op de vrij markt verhandeld en een gedeelte op een van tevoren opgemaakt contract. In een contract worden eisen aan kwaliteit van het product gesteld, waardoor bepaalde teelthandelingen noodzakelijk worden en andere handelingen niet worden toegestaan. In de vrije handel wordt er alleen op partijmonsters beoordeeld en de gegevens van de teeltregistratie. Doorgaans zijn daarbij de EUREP-GAP-eisen minimum eisen 3.4.4. Zetmeelaardappelen Dit is min of meer een hoofdstuk apart. Deze aardappelen worden eigenlijk alleen verbouwd op de zand en veengronden van Oost Nederland. Ze zijn uitsluitend bestemd om via de fabriek als zetmeel te worden afgezet. Traditioneel was het belangrijk om zoveel mogelijk aardappelen in een klein gebied rondom een fabriek te verbouwen. De telers hadden (en hebben) ook aandelen in de fabriek en zijn dus gebaat bij een zo rendabel mogelijke fabrieksbedrijfsvoering. Er waren ook niet zoveel producten te verbouwen op deze gronden die een behoorlijk inkomen mogelijk maakten. Er is een nauwe relatie tussen zetmeelgeschikte rassen, de veredelaar, Karna, de telers en AVEBE. Ook is er ten aanzien van de algemene aardappelregelingen zoals in het begin van dit hoofdstuk vermeld, een aantal uitzonderingen van toepassing. Teelt van 1 op 3 is regel, maar 1 op 2 is toegestaan mits er aardappelmoeheidresistente (AM) rassen worden gebruikt. De pootgoedproductie wordt niet zo streng gecontroleerd en de afkapregeling is maar beperkt toegepast. Ook de normen waaraan voldaan moet worden m.b.t. gezondheid van het pootgoed zijn wat ruimer; ze vallen onder de Regeling Teelt Beschermende Maatregelen (TBM). Elke vrachtwagen die bij de fabriek aankomt wordt bemonsterd op tarra (aanhangende grond en andere ongerechtigheden) en onderwatergewicht, een maat voor het zetmeelgehalte. Op basis daarvan wordt de uitbetaling vastgesteld. Traceability: Tot op het moment dat de vrachtwagen bij de fabriek wordt geleegd is een partij tot op perceelsniveau terug te zoeken. Voor pootgoed gelden min of meer dezelfde spelregels als in het pootgoedgedeelte zijn beschreven. Hoe hoger de klasse, hoe beter men zich eraan houdt. Voedselveiligheid: Voor de zetmeelaardappelen is een document van toepassing dat wordt gehanteerd door de aankopende fabriek (in Nederland meestal AVEBE) Deze heeft een document gemaakt dat wordt gehanteerd om een voedselveiligheidscertificaat te kunnen verlenen. In dat document worden er diverse teelthandelingen niet meer toegestaan en andere verplicht gesteld. De AVEBE streeft ernaar dat in 2005 alle telers gecertificeerd zijn. 3.5. Gewas Wintertarwe Wintertarwe is evenals andere granen een gewas dat steeds onbelangrijker wordt in Nederland. De financiële opbrengst van het gewas kan ondanks de EU-subsidie, maar net aan de kosten van de teelt dekken. Nederland heeft 50 jaar lang een toonaangevende rol gespeeld in het internationale graanonderzoek, maar door de beperkte mogelijkheden van de teelt is ook de prioriteit van het onderzoek verschoven naar andere gewassen, of het onderzoek is afgebouwd. Onder het hoofdstuk Open grondsteelten algemeen” is beschreven dat er als monitoringsystemen in granen Epipré en stikstofvensters werden benut. Epipré heeft in het eind van de 70-er en in de 80-er jaren een grote vlucht genomen. Het was een van de eerste attenderingssystemen waar een gewasgroeimodel en een epidemie-ontwikkelings-model in elkaar waren geschoven. Het is in 1976 als proef gelanceerd voor de waarschuwing voor gele roest, later zijn daar ook andere ziekten (en plagen) aan toegevoegd. Gaandeweg werd het een betaalde service. De meeste actieve telers begrepen hoe het systeem werkte en abonneerden zich na een paar jaar niet meer op de service, met als gevolg dat het een langzame dood stierf. Het is nog een paar jaar in andere landen van de EU actief geweest, maar
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten
12
Inventarisatie systemen voor algemene monitoring in Nederland
ook daar is het nu van de markt. Het nieuwe systeem is nu CerDis (2002). Dit lijkt op Epipré maar wordt ook ondersteund door weerwaarnemingen. De penetratiegraad van dit systeem is beperkt (in 2003 deden 65 telers mee) Daarnaast is er nog van 1974 tot 2002 een landelijke graanziekteninventarisatie geweest. Dit werd door 1 of 2 personen gedaan en behelsde het waarnemen van het voorkomen van alle graanziekten in Nederland. Het gaf veel informatie over het verschijnen van nieuwe ziekten, of varianten van bekende ziekten, en het verloop van de hevigheid van reeds bestaande ziekten. Verder wordt er wel aandacht gegeven aan de analyse van de voorraad stikstof in de bodem, teneinde de bemesting beter te kunnen sturen. Dit gebeurt door in het voorjaar bodemmonsters te nemen en te laten onderzoeken (door BLGG in Oosterbeek) op stikstofhoeveelheid. Het geeft een teler belangrijke informatie over de hoeveelheid stikstof die nog op zijn gewas zou kunnen worden gestrooid. Met behulp van de al eerder genoemde “stikstofvenster methode” zou dan ook het optimale tijdstip kunnen worden bepaald. Het zaaizaad voor de Nederlandse wintertarwe wordt vooral in Nederland verbouwd, terwijl de NAK toezicht houdt op de kwaliteit ervan. Er wordt bij de teelt van zaaizaad nauwelijks geselecteerd, hooguit worden er aren die zijn geïnfecteerd met steenbrand uitgehaald. Afwijkende planten zullen dus aanwezig blijven en hooguit door een onregelmatige stand van het gewas bij een teler opvallen en leiden tot klachten. Nederlandse boeren gebruiken doorgaans geen geoogste partijen als zaaizaad voor het volgende jaar, zodat de hoeveelheid afwijkingen per generatie niet sterk zal oplopen. De Nederlandse wintertarwe komt voor het overgrote deel in het veevoer of in de zetmeelindustrie terecht. De teler brengt het doorgaans per kipwagen naar een verzamelpunt in de buurt, waar het gewicht en de vochtigheid van het product worden bepaald middels monstername. Het wordt dan gestort in een silo en vaak per schip afgevoerd naar de industrie. Teeltregistratie is dan een vergeefse handeling geweest. Een klein gedeelte wordt gebruikt voor de productie van levensmiddelen. Deze partijen worden meestal bij de teler opgehaald in vrachtauto’s en in kleine bakkerijen verwerkt tot deegwaren. Bij deze toepassing is teeltregistratie belangrijk en er wordt ook duidelijk op gelet. De eisen zijn neergelegd in de “Beoordelingsrichtlijn Voedselveiligheid GZP teelt” (versie 1.5 van maart 2003). Bij een kleine maalderij is het wel mogelijk om via een codering op de zakken de traceability in stand te houden. Bij een grote maalderij zal het graan doorgaans per schip worden aangevoerd en derhalve van meerdere telers (en waarschijnlijk ook rassen) afkomstig zijn. In principe wordt het ook altijd gemengd om een constante kwaliteit te kunnen garanderen. De traceability is daarmee beëindigd. In een grote bakkerij is het bakken een continu proces en is scheiding van herkomsten vrijwel onmogelijk geworden; in een kleine bakkerij zijn de gegevens weer snel vergeten omdat meestal geen aandacht wordt geschonken aan de codes op de zakken meel. Met ingang van 2005 vraagt de General Food Law van de Eu dat alle partijen die gebruikt worden voor de bereiding van levensmiddelen tot op telersniveau te traceren zijn. De tarwe die in het veevoer terechtkomt moet voldoen aan de GMP+ code voor diervoeders. In de GMP+-regeling, artikel 4.6.1, is opgenomen dat GMP-erkende bedrijven uitsluitend grondstoffen mogen afnemen van akkerbouwers die deelnemen aan een door het Productschap Diervoeder erkende kwaliteitsregeling. Het productschap heeft hier invulling aangegeven door in samenspraak met de belanghebbende organisaties een module op te zetten met daarin opgenomen de voorwaarden die gesteld worden aan de teelt van voedermiddelen voor de diervoedersector. Deze module wordt opgenomen in de GMP-regeling. Informatie over het implementatietraject en de wijze van controle en toezicht treft u aan op de website van het Productschap Diervoeder en wel specifiek vraag 16 van de vraag en antwoordlijst grondstoffen. De GMP-standaard teelt van voedermiddelen maakt onderdeel uit van de GMP+-regeling van het Productschap Diervoeder. Deze regeling is van toepassing voor producenten en handelaren van mengvoeders, enkelvoudige diervoeders, vochtrijke voedermiddelen, voormengsels en diervoedergrondstoffen. Bedrijven met een GMP+-certificaat zijn verplicht om grondstoffen te betrekken van andere GMP-erkende leveranciers.
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten
13
Inventarisatie systemen voor algemene monitoring in Nederland
Verspreiding in het milieu Er zijn diverse mogelijkheden tot verspreiding in het milieu. Zaad: De kiemkracht van de zaden in het veld is niet lang. 2 jaar lijkt me haalbaar. Vogels pikken zaden op, voor opkomst of tegen de oogst, een gedeelte van het zaad valt tijdens of voor het dorsen op de grond en kan aanleiding geven tot opslagplanten in het volggewas en in de directe omgeving van het perceel. Stro wordt soms ondergeploegd, maar vaker verkocht aan bijv. een manege of een veehouder, of aan de champignonsector om verwerkt te worden in substraat. Ook bij kleinverbruik (aardbeienteelt, konijnenhokken e.d.) verdwijnt wat stro. Pollen: Omdat tarwe een zelfbevruchtend gewas is, vormt verspreiding van eigenschappen door verspreiding van stuifmeel geen direct gevaar, hoewel het stuifmeel met de wind wel een eind kan worden getransporteerd. Er zijn ons geen monitoringssystemen bekend die ook maar één van deze verspreidingswijzen in beeld brengen.
3.6. Gewas Zomergerst De opmerkingen, gemaakt bij wintertarwe gelden ook hier. CerDis is ontwikkeld voor wintertarwe maar zou ook voor gerst kunnen worden gebruikt. Wel wordt er, nog beter dan bij tarwe, gelet op de bodemvoorraad stikstof. Zomergerst wordt gebruikt voor bierproductie en veevoer. Voor zover het in veevoer terechtkomt gelden dezelfde zaken als bij wintertarwe (zie alinea GMP+). Bij de bierproductie wordt vrij nauwkeurige registratie bijgehouden van de verschillende partijen en hun brouwresultaten. Dit geldt in sterkere mate voor streekeigen producten (biertypen) dan voor het gebruik door hele grote brouwerijen. Verspreiding in het milieu Er zijn diverse mogelijkheden tot verspreiding in het milieu. Zaad: Vogels pikken zaden op, voor opkomst of tegen de oogst, een gedeelte van het zaad valt tijdens of voor het dorsen op de grond en kan aanleiding geven tot opslagplanten in het volggewas en in de directe omgeving van het perceel. Er is geen systeem voor monitoring van afwijkingen in gewas of opslagplanten bij de teler. Stro wordt soms ondergeploegd, maar vaker verkocht aan bijv. een manege of een veehouder, waar het gewild is. Pollen: Omdat gerst een kruisbevruchtend gewas is, vormt verspreiding van eigenschappen door verspreiding van stuifmeel een mogelijk risico. Er zijn wilde verwanten van gerst in de Nederlandse flora aanwezig en ook de ontsnapping van eigenschappen zou zo mogelijk kunnen zijn. Tenslotte is er door verspreiding van stuifmeel nog de mogelijke verontreiniging van de omgeving. Er zijn ons geen monitoringssystemen bekend geworden die ook maar één van deze verspreidingswijzen in beeld brengen
3.7. Gewas Maïs Bijna alle maïs in Nederland wordt geteeld om voordat de korrels rijp zijn te worden verhakseld tot kuilvoer voor rundvee (en varkens). De maïs zal dan moeten voldoen aan de GMP+ code (zie alinea GMP+ onder wintertarwe) voor diervoeders. De praktijk is dat deze code alleen van toepassing is op de maïs (en andere diervoeders) die wordt verhandeld. Het leeuwendeel van de maïs wordt op het land van de veehouder verbouwd door een loonwerker die in oktober het gehakselde materiaal bij de boer op het erf komt brengen. Er zijn geen aparte monitoringsystemen in gebruik die tijdens de teelt van de maïs worden gebruikt. Wel is er een kwaliteitscontrole op de voederwaarde van het kuilvoer of de droge stof gehalte van het verkochte product. Tijdens de teelt is onkruid het belangrijkste probleem.
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten
14
Inventarisatie systemen voor algemene monitoring in Nederland
Aan de andere kant bepaalt de MacSharry regeling dat er niet meer dan 1 kg actieve stof per hectare aan bestrijdingsmiddelen mag worden gebruikt om voor subsidie in aanmerking te komen. Omdat de loonwerkers vaak de teeltbeslissingen nemen zijn deze vrij goed op de hoogte van de onkruiden die lastig zijn en lastiger worden. Zij zouden bij een monitoringsysteem ingeschakeld kunnen worden. Een zeer klein gedeelte van de maïs wordt geteeld als korrelmaïs. Dit kan afgezet worden naar de zetmeelindustie of naar de levensmiddelenindustrie. In principe geldt hiervoor hetzelfde als voor tarwe die bestemd is voor deze doeleinden Tijdens de vermeerdering van zaaizaad, wat uitsluitend in het buitenland plaatsvindt, wordt het gewas door de lokale inspectiediensten gekeurd. Als er afwijkende planten tijdens de teelt voorkomen dan zal een teler hetzelfde ras volgend jaar minder gauw kiezen Verspreiding in het milieu Maïs kan zich niet handhaven in de Nederlandse omstandigheden, daarvoor is het te gevoelig voor lage temperaturen. Daardoor is er geen opslagprobleem te verwachten. Wel kan er in de omgeving van het veld stuifmeel terechtkomen. Er zijn geen wilde verwanten in Nederland die daardoor een eigenschap zouden kunnen oppikken, wel is er enige verontreiniging van de omgeving te verwachten. Gekneusde en ingekuilde delen van de maïs zouden nog wel levend materiaal kunnen bevatten en dat zou via voergang en mest op het land kunnen terechtkomen. Daar zal het verder verteren, net zoals de gewasrestanten die achterblijven na de oogst. Er zijn ons geen monitoringssystemen bekend die deze beperkte verspreidingswijzen in beeld brengen.
3.8. Gewas Suikerbieten Ook in suikerbieten zijn geen monitoringystemen meer in gebruik. Wel worden in het gewas doorgaans minstens eenmaal per seizoen de onkruiden met de hand (en de hak) verwijderd. Het is dan ook mogelijk om afwijkende planten tegen te komen. Ook is er tegen het einde van het groeiseizoen een controle op het verloop van het suikergehalte om het eerste oogsttijdstip te bepalen. Bij de fabriek wordt elke partij (vrachtwagen) bemonsterd op tarra (blad en aanhangende grond), suikergehalte en winbaarheid van de suiker om tot een uitbetalingsmaatstaf te komen. Onkruiden zijn tijdens de teelt belangrijker dan plagen. Door een onkruidbestrijdingsregime dat uitgaat van kleine hoeveelheden actieve stof op het juiste moment op klein onkruid spuiten wordt het onkruid afdoende bestreden. Er wordt dan wel goed gekeken naar de samenstelling van de onkruidflora (in kiemplantstadium) omdat die dan ook de samenstelling van de middelen-mix bepaalt. Er zijn in Nederland maar 2 afnemers van suikerbieten, CSM en Cosun. Deze hebben ieder voor zich voedselveiligheidseisen opgesteld die passen bij de eisen van klanten en telers. Daarbij is vooral gekeken naar de risico's en de factoren die van invloed zijn op de suiker en de pulp (welke wordt gebruikt als veevoer), alsmede de risico's van de aanhangende grond (tarra). Het voldoen aan deze richtlijn levert de telers een voedselveiligheidscertificaat op. Voor de CSM telers is die met ingang van de afgelopen campagne verplicht (2003-2004). Cosun eist het met ingang van 2005. De pulp wordt door de fabriek verkocht als veevoer. Hierop is de GMP+ code in principe van toepassing (zie alinea GMP+ onder wintertarwe). Het zaad voor de suikerbieten wordt eigenlijk alleen in het buitenland (Zuid Frankrijk, Italië) geteeld. Daar staat het onder controle van de lokale NAK, de Franse SOC. De kwaliteit van het ras (ook met betrekking tot homogeniteit) moet de telers overtuigen om het ene volgend seizoen weer te gaan gebruiken. Verspreiding in het milieu Pollen: Tijdens het groeiseizoen kunnen enkele van de bieten schieters vormen en in bloei komen. Dat is afhankelijk van de koude die de plantjes krijgen in het voorjaar. Deze schieters kunnen bloeien en zetten meestal ook zaad. Het stuifmeel dat "ontsnapt" kan eventueel andere bieten , zoals kroten, strandbiet en wilde bieten, verontreinigen. Strandbieten komen eigenlijk alleen en dan nog zelden voor langs de kuststrook, kroten maken nog minder makkelijk schieter dan suikerbieten, en met het gevormde zaad gebeurt hetzelfde als met dat van suikerbieten. Wilde bieten komen steeds meer voor
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten
15
Inventarisatie systemen voor algemene monitoring in Nederland
op de plaatsen waar de zaadteelt plaatsvindt als verontreiniging, een aanwijzing dat er uitwisseling van stuifmeel plaatsvindt. Maar door deze verontreiniging blijkt het ook mogelijk dat eigenschappen van de wilde biet in de suikerbiet terechtkomen. Op zich hoeft dat niet zo’n probleem te zijn maar de homogeniteit en de onderscheidbaarheid van het ras komt onder druk te staan. Dit zou bij de gewone teelt in Nederland op den duur moeten opvallen en op de rassen(proef)velden bij het PPO zichtbaar moeten worden. Tijdens de teelt worden de schieters nog wel eens aan het eind van de zomer en anders tijdens het koppen van de bieten tijdens de oogst, verwijderd en komen dan met het zaad op de grond terecht. In principe zou dat kunnen leiden tot opslagplanten in het volggewas. In de praktijk is dat niet vaak voorkomend, of niet echt een probleem. Overigens kunnen bietenzaden tot 5 jaar kiemkrachtig blijven in de grond. Op het veld blijven restanten van de suikerbieten na de oogst achter zoals stukken biet, het loof en staartpuntjes. Ook deze zouden in principe aanleiding kunnen geven tot opslagplanten. Deze kans is nog veel kleiner dan bij zaad omdat grondbewerking deze gewasresten in de grond brengt waar de kansen op vertering vele malen groter zijn dan de kans op opslagplant vorming. Er zijn ons geen monitoringssystemen bekend die ook maar één van deze verspreidingswijzen in beeld brengen.
3.9. Gewas Witlof Witlof is een gewas met 2 teeltfasen. Eerst worden de pennen op het land geteeld als een gewas, daarna worden ze bewaard en opgezet in trekbakken om op de pennen witlof te laten groeien. De teler van de pennen is maar in een beperkt aantal gevallen degene die witlof trekt. Meestal verbouwt een akkerbouwer de pennen en een gespecialiseerd trekbedrijf bewaart de pennen en trekt ze tot witlof. Daarna gaan ze pas als groente de voedselketen in. Doorgaans zal de witloftrekker altijd één partij, afkomstig van één teler en van één grondsoort verwerken, omdat het mengen van partijen problemen geeft bij de trek en er zodoende onregelmatige witlof ontstaat. Tijdens het opzetten van de pennen in de trekbakken wordt er een selectie toegepast. Alle pennen die niet voldoen aan de eisen van de trekker worden dan alsnog verwijderd. De trek van witlof vindt plaats in bakken gevuld met water. Dit water wordt rondgepompt en om verspreiding van ziekten te vermijden wordt het regelmatig tijdens het rondpompen ontsmet. Doorgaans gebeurt dit met ozon. De trekker verpakt het product zelf, zodat aan de hand van het telernummer, dat op de verpakking staat, de traceerbaarheid tot de teler van de pennen realiseerbaar is. De enige bottleneck die er is in deze keten, is de overgang van de ene partij pennen naar de andere. Op dat moment bestaat de mogelijkheid dat witlof, afkomstig van pennen van de ene teler, wordt vermengd met witlof afkomstig van een andere pennenteler. De afgedragen pennen worden regelmatig als veevoer verkocht. De witloftrekker wordt geconfronteerd met de voedselveiligheidseisen voor industriegroenten zoals neergelegd in de beoordelingsrichtlijn van de VIGEF. De pennen zouden moeten voldoen aan de GMP+ code. In de praktijk is er een afspraak tussen een witloftrekker en een veehouder in de buurt voor het leveren van de pennen. De afspraken tussen trekker en teler moeten het tussenliggende traject dekken. Het zaaizaad voor de witlof productie wordt geteeld in België en Frankrijk. De Belgische en Franse NAK controleren de productie. Ander gebruik van Cichorium intybus: Cichorei is niet alleen veredeld tot witlof, maar ook tot andijvie. Daarnaast wordt een redelijk “wild”type Cichorei gebruikt om inuline uit te winnen, een suikervervanger. Verspreiding in het milieu Witlof wordt geoogst en stukken van witlofwortelen kunnen achterblijven op het veld. Deze kunnen de winter vrij goed overleven en geven dan ook wel opslagproblemen in het volggewas. Ook bij witlof komt het voor dat er planten tijdens het groeiseizoen "schieten" en zaad gaan vormen. Dit zaad is in principe ook kiemkrachtig en in staat om planten te leveren in de volgende 8 jaren. Omdat witlof een kruisbevruchtend gewas is en als wilde verwant in Nederland de cichorei kent, die langs de grote
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten
16
Inventarisatie systemen voor algemene monitoring in Nederland
rivieren en langs de IJsselmeerkust regelmatig voorkomt is er een gerede kans op "ontsnapping" van eigenschappen naar de wilde populatie. Deze zal groter zijn bij de teelt van Cichorei als inuline, dan bij andijvie en witlof omdat deze veel makkelijker bloeit en dichter bij de wilde Cichorei staat. De getrokken witlofpennen worden gebruikt als veevoer en kunnen dan als afval in de mest terechtkomen op het land. Er zijn ons geen monitoringssystemen gebleken die ook maar één van deze verspreidingswijzen in beeld brengen.
3.10. Gewas Koolzaad Tijdens de veldperiode wordt er wel regelmatig op ziekten en plagen gecontroleerd maar dit wordt niet ondersteund door een landelijke inspectie of een landelijke waarschuwingsdienst. Dit gewas valt onder dezelfde (GZP-)regeling als de granen. De basis daarvan ligt in een richtlijn die op aandringen van de teelt, handel en industrie is ontwikkeld door het productschap voor granen, zaden en peulvruchten. Het doel is certificering van de teelt, maar tot nu toe op vrijwillige basis. Het meeste koolzaad wordt geperst om er olie uit te winnen. De perskoek die over blijft wordt verkocht als veevoer. Hiervoor zou de GMP+ code voor diervoeders gehanteerd worden. In de praktijk zal dat ook wel gebeuren omdat het persen van olie centraal in een fabriek gebeurt en de perskoek via de normale veevoederhandel zal worden verkocht. Een klein gedeelte zal als koolzaad zelf in het veevoer terechtkomen. Omdat Nederlandse boeren, in tegenstelling tot veel Duitse, niet zelf hun veevoer vervaardigen, zal er weinig koolzaad zijn dat buiten de industrie omgaat en zal de veevoerindustrie de GMP+code wel hanteren (zie alinea GMP+ onder wintertarwe). In feite blijken de Coöperatie en handel in koolzaadzaad te bepalen welke rassen er worden geteeld en ook tijdens de teelt spelen ze een belangrijke rol in de (dwingende) advisering van de hoogte van de kunstmestgift en de keuze van de bestrijdingsmiddelen die worden ingezet. Na de oogst wordt het zaad op een kiepwagen bij het innamepunt gebracht. Daar vindt bemonstering plaats en de partijen worden daar samen in een put gestort. Het merendeel van de olie wordt gebruikt in de levensmiddelen industrie, bijvoorbeeld in de margarinebereiding. Het aandeel Nederlandse olie is in de totale margarineproductie beperkt, veel wordt er van over de oceaan ingevoerd. Technisch gezien is het niet moeilijk om de traceerbaarheid geheel te implementeren. Het zou in principe mogelijk zijn om uitgaande van een kuipje margarine de teler van het koolzaad en de handelingen op het gewas uitgevoerd te weten te komen. De financiële last van dat systeem zal tot een verhoging van de prijzen van koolzaad moeten leiden.
Verspreiding in het milieu Pollen: Koolzaad is een kruisbevruchtend gewas. De mogelijkheid van verspreiding van stuifmeel (door bijen) is groot. Er zijn diverse wilde verwanten van koolzaad in de Nederlandse flora en als andere gewassen. Zaad: Daarnaast is er verlieszaad dat tijdens en na het oogsten op de grond valt en aanleiding geeft tot opslagplanten. Omdat het zaad sterk oliehoudend is kan het nog vele jaren later met goed gevolg kiemen. In de Flevopolders blijkt 20 jaar goed haalbaar te zijn. De zaaizaadteelt vindt vooral in Frankrijk en Duitsland plaats. De lokale instanties keuren dat, voorzover dat Franse respectievelijk Duitse rassen zijn. Voor andere rassen is de kweker zelf verantwoordelijk. Afwijkers worden tijdens de teelt niet opgezocht, hooguit toevallig gevonden. Er zijn ons geen monitoringssystemen gebleken die ook maar één van deze verspreidingswijzen in beeld brengen.
3.11. Gewas Chrysant De teelt vind jaarrond plaats op gespecialiseerde bedrijven onder glas en in de grond.
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten
17
Inventarisatie systemen voor algemene monitoring in Nederland
Tijdens de teelt worden de ontwikkeling van ziekten en plagen intensief gemonitoord. Voor chrysanten gaat dat vooral om Japanse roest, bladluizen en trips. Voor Japanse Roest geldt een 0tolerantie, vooral als het gewas wordt geproduceerd voor export naar de VS. De bedrijven die voor deze bestemming willen produceren worden intensief gecontroleerd. Doorgaans wordt het systeem van pad en vakregistratie gebruikt. Daardoor zijn ook kleine afwijkingen en pleksgewijze problemen te registreren en te volgen in de tijd. Voedselveiligheid: Dit is niet van toepassing omdat het gewas niet voor consumptie wordt gebruikt Traceability: De chrysant is wat traceerbaarheid nog weinig sluitend. Vanuit de winkel is de traceerbaarheid van een tak chrysanten in een boeket het meest lastige (overigens wel het grootste kanaal). Dit is bijna onmogelijk, het vraagt erg veel tijd en inspanning en zeker achteraf zal niet alle nodige informatie op verschillende plekken aanwezig zijn. Dit zit met name in het traject van de Veilingklok naar de winkel. De bloemenbranche heeft nog te maken met veel handelstussenschakels waardoor tracering bijna onmogelijk wordt. Wordt er echter een monobos (5 takken chrysanten) gekocht in een supermarkt met daaromheen nog de oorspronkelijke (bedrukte) kwekershoes dan is tracering al eens stuk makkelijker. De kweker kan achterhalen wanneer zijn bloemen zijn gekocht door de supermarkt (tussenstappen van 1 of meerdere handelaren maakt het al moeilijker). Als de kweker een goed managementsysteem heeft kan hij achterhalen waar de betreffende bloemen van die veildag gestaan hebben (vaknummer in de kas). Wanneer het vaknummer in de kas bekend is is de verdere tracering terug de keten goed mogelijk. Chrysanten worden gekweekt uit stekmateriaal. Dit stekmateriaal wordt grotendeels in Nederland vermeerderd. De moederplanten van de kweker staan wel vaak in het buitenland (Portugal, Kenia). De controle daarop gebeurt vooral door de kweker, maar ook inspecteurs van de Nederlandse NAK worden gevraagd de partijen in het buitenland te inspecteren. Alle partijen stek zullen ook voorzien zijn van het Plantenpaspoort. Dit geeft aan dat er gecontroleerd wordt op aanwezigheid van ziekten en plagen en dat de partij raszuiver is. De teler heeft er ook een groot belang bij dat het van goede en homogene kwaliteit blijft. Er zijn weinig branches zo modegevoelig en ook weinig “merkentrouw” als de sierteelt. Ook de Nederlandse stekbedrijven hebben de registratie goed voor elkaar Van elk vak en elke partij zijn daar minimaal de volgende gegevens bekend: Selectie moedermateriaal, plaats en tijdstip vermeerdering moederplanten, plaats moederplanten, pluk datum, plukster, pluklengte, ouderdom moederplant, partijnummer met daaraan gekoppeld het transport, verpakking, temperatuur tijdens transport, etc., stekdatum van de partij, bewortelingsklimaat, bewortelingsplaats, bewortelingstijd, partijnr. toewijzing aan ordernr, uitleveren order, en de koppeling van de order aan het plantvak. Deze gegevens zijn voor stekbedrijven vooral belangrijk voor het opsporen van fouten en in het geval van problemen of reclamaties te kunnen achterhalen of en waar het probleem zich heeft voorgedaan en eventueel andere klanten te waarschuwen. Ook kan het een steun zijn wanneer een klant problemen met plantmateriaal koppelt aan eindproductproblemen; andere klanten die materiaal uit dezelfde partij hebben gehad kunnen daarmee vergeleken worden. Het is dan ook duidelijk dat afwijkers tijdens de teelt snel zullen worden gevonden, al worden ze niet geregistreerd. Verspreiding in het milieu De verspreiding in het milieu is erg beperkt. De bloemen worden verkocht en komen bij vrijwel alle huishoudens in Nederland in de GFT-emmer terecht. De gewasresten blijven op het productiebedrijf en het afgedragen gewas wordt of op het eigen bedrijf, of op een daarvoor gespecialiseerd bedrijf gecomposteerd. Opslagplanten en uitkruisen met wilde verwanten (bijv. Kamille of Margriet) zijn ons niet bekend. Er zijn ons ook geen monitoringssystemen bekend die één van deze verspreidingswijzen in beeld brengen
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten
18
Inventarisatie systemen voor algemene monitoring in Nederland
3.12. Gewas Tomaat Veel van de in de winter en voorjaar in Nederland verkochte tomaten zijn afkomstig uit het buitenland. De EUREP-GAP normen verschillen per land en zo kan het gebeuren dat bijv. bestrijdingsmiddelen die in Nederland al jaren verboden zijn, in zuidelijker landen nog wel gebruikt worden, zonder dat de normen geweld wordt aangedaan. Voor wat betreft voedselveiligheid and traceability vormen deze tomaten nog wel risico's. Het merendeel van de Nederlandse tomaten wordt in kassen en op substraat geteeld. Dat brengt een aantal maatregelen met zich mee om de impact op het milieu te beperken. Zo moet bijv. het niet opgenomen water worden hergebruikt. De teler zal dat meestal eerst filteren of desinfecteren om verspreiding van ziekten binnen zijn kas tegen te gaan. Er wordt in principe geteeld volgens M.B.T. normen en er wordt gestreefd naar insecticide en residuvrij telen. Teeltaspecten, (onder meer controle op registraties van schoonmaakprogramma, gas, water en elektra verbruik, meststoffenverbruik, gebruik biologische en chemische gewasbeschermingsmiddelen), worden gecontroleerd in het kader van de EUREP-GAP audit. Doorgaans wordt ook bij deze teelt het systeem van pad en vakregistratie gebruikt. Daardoor zijn ook kleine afwijkingen en pleksgewijze problemen te registreren en te volgen in de tijd. Afwijkende planten worden wel verwijderd maar niet beoordeeld op oorzaak van de afwijking. De tomaten worden of centraal gesorteerd, of op het bedrijf zelf gesorteerd en verpakt. Op de verpakking staat een telersnummer en een productienummer, zodat vrij snel duidelijk is waar de tomaten vandaan komen en via de teelt(pad)registratie ook de voorgeschiedenis kan worden teruggezocht. Alleen bij de ambulante handel en verkoop van losse vruchten, bijv. in een supermarkt is de relatie met de producent/leverancier niet zeker. Verspreiding in het milieu De tomaten worden gegeten of in de industrie verwerkt. De gewasresten worden behandeld zoals beschreven bij chrysanten. De kans op opslagplanten is aanwezig omdat de zaden de winter kunnen overleven en onder gunstige omstandigheden weer uit kunnen lopen. Bestuiving van wilde verwanten is niet waarschijnlijk omdat de compatibiliteit met andere Solanaceëen beperkt is. Bovendien worden tomaten vrijwel uitsluitend in kassen geteeld en door hommels bestoven. Er zijn ons geen monitoringssystemen bekend die deze verspreidingswijzen in beeld brengen
3.13. Gewasbeschermingsmiddelen De productie van gewasbeschermingsmiddelen verloopt minimaal via de GLP-werkwijze. Daarbij wordt de kwaliteit geborgd door protocollen en afwijkingen daarvan moeten worden geregistreerd. Elke geproduceerde batch krijgt een nummer waardoor de productiedatum en -omstandigheden kunnen worden teruggevonden. Dit nummer is ook op de verpakking terug te vinden. Voor gewasbeschermingsmiddelen moet de volgende opsplitsing worden gemaakt: - chemische gewasbeschermingsmiddelen - gewasbeschermingsmiddelen van biologische oorsprong T.a.v. de chemische middelen kan worden aangegeven, dat het product na fabricage op basis van een productiecode centraal wordt opgeslagen en vervolgens gedistribueerd naar de tussenhandel. Daar kent men alleen het principe van first in/ first out en vindt er geen registratie plaats van het product. Dus als het product het schap verlaat wordt niet bijgehouden naar welke agrarisch ondernemer gaat. Op dit moment wordt er een project opgestart, waarbij deze registratie beter moet worden vastgelegd. T.a.v de middelen van biologische oorsprong kan worden aangegeven, dat de life cycle van deze producten veel korter is waardoor het product minder lang op een schap kan staan (korte shelf life). Dit komt de traceerbaarheid ten goede. Komt het product direct van de producent in handen van de eindgebruiker, wat het geval is voor ruim 75%, dan is traceerbaarheid geen enkel probleem, dat de producent per batchnummer uitlevert.
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten
19
Inventarisatie systemen voor algemene monitoring in Nederland
Wordt via de tussenhandel gekocht, waar vaak menging tot eigen formuleringen of herverpakking plaatsvindt, dus de overige 25%, dan valt op, dat er niet wordt geregistreerd en het product niet meer te traceren is naar de eindgebruiker.
4. Natuur om de percelen In het verleden werden er vaak door de gewasbeschermingsmiddelen firma’s op het kopeinde van onkruidbestrijdingproeven stroken aangelegd, waar men de aanwezige onkruidpopulatie op een bepaald perceel kon waarnemen. Daardoor werden verschuivingen en eventuele resistenties tegen middelen snel en doelmatig waargenomen. Tegenwoordig gebeurt dit eigenlijk niet meer. Echter bij de aanleg van onkruidbestrijdingproeven zijn er altijd zogenaamde “nulmetingen”, waarmee de beginpopulatie wordt vastgelegd. Het probleem is echter wel, dat men na de bewuste proef meestal niet meer terug komt op dit perceel voor vervolgproeven. Daarnaast zal er veel informatie aanwezig zijn bij de gewasbeschermingsmiddelenfirma’s en de handel in gewasbeschermingsmiddelen, omdat vooral deskundigen uit deze sector erbij worden gehaald, wanneer bepaalde middelen niet goed werken en dus bepaalde soorten voorkomen waar men ze niet (meer) verwachtte. Dan krijgen deze specialisten een zeer goed beeld van de huidige onkruidpopulatie en de afwijkingen binnen deze (lokale) onkruidpopulatie. Via Rijkswaterstaat is het Landelijk Meetnet BermFlora opgezet, onderdeel van het NEM (Netwerk Ecologische Monitoring). Het NEM is een initiatief van de rijksoverheid om in beeld te krijgen welke natuur zich binnen en buiten de EHS bevindt. Het landelijk meetnet bermflora (LMF) beperkt zich tot de inventarisatie van flora in rijksbermen. Het is inmiddels voor de eerste keer vrijwel afgerond. Dit moet een instrument worden om de resultaten van het beheer te kunnen volgen en het beleid op af te stemmen. De bedoeling is dat 1600 locaties iedere vier jaar opnieuw worden onderzocht. In 2000 is men gestart, in 2003 moeten alle locaties in beeld zijn gebracht en in 2004 gaat de eerste herhalingsronde van start. Ook provincies hebben de plicht om een meetnet natuur aan te leggen. De ene provincie is daar al wat verder mee gevorderd dan de andere. De opzet van zo’n meetnet moet mogelijk maken dat de beheersmaatregelen die genomen worden kunnen worden geëvalueerd. De provincie Zuid-Holland heeft dat in ieder geval effectief geïmplementeerd. Vanaf de eerste opzet van een meetnet in 1976 tot nu toe is daar een schat aan gegevens beschikbaar. Elke 8 jaar worden 12.000 plekken (waaronder permanente kwadraten) opnamen gemaakt van de flora en zo worden verschuivingen in de flora zichtbaar gemaakt. Ook vogeltellingen worden regelmatig verricht. Weidevogels in ieder geval elk jaar en dan ook meerdere keren per jaar vanaf dezelfde plek geteld (110 plekken van 40-50 ha). De provincie Flevoland heeft 3 jaar geleden een eerste start gemaakt en de andere provincies vallen binnen deze uitersten. De gegevens van alle provincies worden ook centraal bewaard en bewerkt door het CBS en het RIVM. Bij een gerichte aanwijzing van een aantal te inventariseren plekken kan een aardig beeld gekregen worden van de veranderingen in de flora en fauna.. Het is niet zo moeilijk om het aantal plekken in de buurt van akkerranden uit te breiden en met een gerichte benadering te gaan bemonsteren. Vooral door de “spuitvrije zones” en de makkelijke toepasbaarheid van GPS is dat een reële optie. Daarnaast is er de mogelijkheid tot het openen van een “loket natuurwaarnemingen” Vaak zal dat al wel gebeurd zijn bij het opzetten van een meetnet. Bij een dergelijk loket kunnen particulieren en particuliere organisaties hun vragen stellen op het gebied van natuur, maar ook hun waarnemingen inleveren. Een voorbeeld is het Natuurloket dat met geld van LNV is opgezet (www.natuurloket.nl) Tenslotte zijn er nog een aantal particuliere gegevensverzamelende organisaties. FLORON houdt zich bezig met planten, SOVON met vogels enz. Deze organisaties hebben elk hun eigen netwerk van
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten
20
Inventarisatie systemen voor algemene monitoring in Nederland
waarnemers en een database met gegevens. Er zijn initiatieven (bijvoorbeeld Floristische werkgroep Twente) om het niet alleen bij kwalitatieve waarnemingen te houden (welke soort komt in welk uurhok voor?), maar voor een aantal situaties ook meer te gaan doen aan tijdreeksen en kwantitatieve tellingen. Dit met het doel om te kunnen nagaan of een soort zich op een bepaalde plaats vestigt en uitbreidt, of juist minder wordt (evaluatie van beheersmaatregelen). Hier zou natuurlijk op ingehaakt kunnen worden, maar dan moet er wel een duidelijk beeld zijn waarop gelet moet worden. Vermeldenswaardig is nog het initiatief van de Britse regering tot het houden van Farm-Scale Evaluations. Deze zijn vorig jaar afgesloten en de resultaten zijn gepubliceerd (16 oktober 2003). Er zijn door heel Engeland 60 velden aangelegd met maïs, bieten en koolzaad. Deze velden zijn in tweeën gedeeld. Op de ene helft is een conventioneel ras gezaaid en dat heeft de teler ook op een conventionele manier behandeld. Op de andere helft is een GMHT (Genetically Modified Herbicide Tolerant) ras gezaaid, terwijl de onkruidbestrijding gedaan is met de brede middelen waartegen de rassen resistent zijn gemaakt (glufosinaat-ammonium voor maïs en koolzaad, glyfosaat voor biet). Er werd vooral gekeken naar de effecten op de biodiversiteit en wel naar de onkruiden en insecten in en rond het veld. Deze proeven zijn meerdere jaren uitgevoerd. Er zijn uiteindelijk 8 rapporten verschenen die de effecten en de betrouwbaarheid van de uitkomsten beschrijven. Een kort overzicht van de uitkomsten: - In bieten en koolzaad is de zaadbank (de voorraad onkruidzaden in de grond) duidelijk verminderd (met 20%), bij maïs was het tegengestelde het geval. - De populatie insecten die op onkruiden leeft werd op dezelfde wijze beïnvloed. - Er waren minder vlinders in de GMHT koolzaad en biet en minder bijen in GMHT bieten - In alle GMHT gewassen waren duidelijk meer springstaarten - De effecten op de akkerranden waren vergelijkbaar met die op de onkruiden binnen het gewas - De effecten op andere trofische groepen dan herbivoren waren daar van af te leiden; bij minder herbivore insecten waren er ook minder roofinsecten, bij meer insecten geldt het omgekeerde. - Voor vogels die van insecten of van de onkruiden leven geldt hetzelfde Misschien kan ook de Nederlandse overheid er niet omheen om gegevens te verzamelen op een vergelijkbare manier.
5. De keten van diergeneesmiddelen 5.1.
Vergunningensysteem
In artikel 21 en 22 van de Diergeneesmiddelenwet is bepaald dat het verboden is zonder daartoe strekkende vergunning van de Minister diergeneesmiddelen te bereiden, te verpakken, te etiketteren of af te leveren. Dit geldt niet voor het magistraal bereiden en afleveren (op kleine schaal) van diergeneesmiddelen door de dierenarts of apotheker. Aangewezen vergunninghouders zijn farmaceutische fabrieken (voor de productie van diergeneesmiddelen) en veevoerfabrieken (voor het bereiden en afleveren van gemedicineerd voer).
5.2.
Diergeneesmiddelenregistratie
Registratie van diergeneesmiddelen is geregeld in artikel 2 van de de Diergeneesmiddelenwet (1986): "Het is verboden een diergeneesmiddel dat niet is geregistreerd, te bereiden, voorhanden of in voorraad te hebben, af te leveren of bij dieren toe te passen".
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten
21
Inventarisatie systemen voor algemene monitoring in Nederland
Voor de registratie van diergeneesmiddelen wordt een dossier overlegd waarin onder andere is opgenomen een Veiligheid deel (Veilig zijn voor het dier en voor de mens; Niet schadelijk zijn voor milieu en planten) 5.2.1 Registratieprocedure Registratie vindt plaats door het Ministeries van LNV (Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit) en VWS (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) op basis van een advies van de CRD (Commissie Registratie Diergeneesmiddelen). Het BRD (Bureau Registratie Diergeneesmiddelen) ondersteunt de CRD. Een farmaceutische fabrikant dient een dossier van een te registreren diergeneesmiddel in bij het BRD. Het BRD zal het dossier inhoudelijk laten controleren door onafhankelijke onderzoeksinstituten. Het RIVM beoordeelt de chemisch-farmaceutische, toxicologische en immunobiologische aspecten inclusief de milieutoxische effecten. Binnen de Europese Unie bestaat ook de mogelijkheid van Diergeneesmiddelen registratie in London (het Committee Veterinary Medicinal Products (CVMA) van de European Agency for the Evaluation of Medicines (EMEA) waardoor het diergeneesmiddel toegelaten is voor alle landen van de EU. De eisen die aan deze centrale registratie worden gesteld zijn minimaal gelijk aan de eisen die in Nederland worden gesteld. 5.2.2 Etikettering Alle diergeneesmiddelen zijn voorzien van een registratienummer.
5.3.
Kanalisatie
In de Diergeneesmiddelenwet is bepaald dat het verboden is om diergeneesmiddelen af te leveren (art. 30) of in voorraad te hebben (art. 31). Dit verbod geldt niet voor dierenartsen en apothekers en door de minister aangewezen vergunninghouders. Kanalisatiestatus
U.D.D. (*) U.D.A. (*) VRIJ (*)
Tabel 1:
VERKOOP Dierenarts + + +
Wederverkoper +
Veehouder Eigenaar -
TOEDIENING Dierenarts Wederverkoper + + + -
Veehouder Eigenaar + +
Kanalisatie diergeneesmiddelen (Bron: verantwoord Diergeneesmiddelengebruik; STOAS) (*): zie lijst afkortingen
Alle vaccins zijn UDD middelen. Recentelijk (4 juli 2003) heeft de Minister middels een ministeriële beschikking besloten de kanalisatie van een aantal vaccins voor varkens te wijzigen. Hierdoor mogen varkenshouders onder bepaalde voorwaarden vaccins zelf toedienen.
5.4.
Farmacovigilantie
Farmacovigilantie kan omschreven worden als de gecombineerde inspanning van de farmaceutische industrie, de overheid, de veterinaire beroepsgroep en de eindgebruikers om gegevens over de veiligheid en effectiviteit van diergeneesmiddelen onder praktijkomstandigheden te verzamelen (Diergeneeskundig Memorandum, 2003)
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten
22
Inventarisatie systemen voor algemene monitoring in Nederland
Het Bureau Bijwerkingen Diergeneesmiddelen (ministerie LNV) verzamelt gegevens over bijwerkingen van diergeneesmiddelen na praktijkgebruik om het vóórkomen van bijwerkingen te kunnen minimaliseren. De melding van bijwerking is verplicht voor de registratiehouder en vrijwillig voor de dierenarts en diereigenaar. Onder bijwerking wordt iedere reactie verstaan die schadelijk is en onbedoeld is en die optreedt bij een normaal gebruik van het diergeneesmiddel. Hiermee worden ook milieu effecten bedoeld. Elk diergeneesmiddel komt uiteindelijk al dan niet gemetaboliseerd in het milieu en kan daar een nadelig effect hebben (Diergeneeskundig Memorandum, 2003). Het herkennen van milieueffecten ten gevolge van diergeneesmiddelen is moeilijk, zeker als de effecten zich voordoen bij planten of micro-organismen of als het effect tijdgerelateerde is.
5.5.
Bestaande kwaliteitsborgingssystemen
5.5.1
Certificering diergeneesmiddelenproductie
Voor de diergeneesmiddelenindustrie bestaat de GLP code: Good Laboratory Practice. 5.5.2
Certificering dierenartsen en dierenartsenpraktijken
5.5.2.1 Certificering dierenartsen Op basis van artikel 40 van de Diergeneesmiddelenwet heeft de Minister regelen gesteld omtrent een door houders van vergunningen, dierenartsen en apothekers te voeren administratie, waaruit de voorraad, de productie de be- of verwerking, de ontvangst, de herkomst, de aflevering, de vernietiging, de bestemming en het verbruik van diergeneesmiddelen en gemedicineerde voeders moet kunnen blijken. Dierenartsen kunnen sinds 1997 gecertificeerd worden in het kader van Goede Veterinaire Praktijkuitoefening (GVP code) die is vastgesteld door de KNMvD (Koninklijk Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde). Een erkende dierenarts heeft onder andere bewezen dat hij kennis heeft van het op verantwoorde wijze omgaan met diergeneesmiddelen en hij in staat is een praktijk te beheren inclusief apotheek Jaarlijks vindt er controle plaats door een geaccrediteerde instelling (het Veterinair Kwaliteits orgaan). 5.5.2.2 Certificering dierenartsenpraktijken Vanaf 1 september 2003 moeten alle dierenartspraktijken waar erkende dierenartsen werken begonnen zijn met de praktijkcertificering. Het zal tot eind 2004 duren eer alle praktijken gecertificeerd zijn. Onderdeel van deze certificatie is de borging van de kwaliteit van diergeneesmiddelen (AUV, 2003; KRD/ISO, 2003) 5.5.3
Primaire agrarische producenten van voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong
5.5.3.1 Wettelijke controles In artikel 40 van de Diergeneesmiddelenwet is bepaald dat diegene die bedrijfsmatig dieren houdt verplicht is overeenkomstig de door de minister gestelde regelen in een logboek aantekening te houden van de ontvangst en van de toepassing of vervoedering van door de minister aangewezen diergeneesmiddelen en gemedicineerde voeders. Hierop wordt toezicht gehouden door de RVV en AID van het ministerie van LNV. 5.5.3.2. Certificering Naast de wettelijke voorschriften kunnen veebedrijven gecertificeerd zijn. Twee systemen die inmiddels goed ingeburgerd zijn IKB (voor vleesproductie) en KKM (melkproductie)
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten
23
Inventarisatie systemen voor algemene monitoring in Nederland
Ten aanzien van het gebruik van diergeneesmiddelen zijn er onder andere voorschriften ten aanzien van: de opslag, registratie van de behandelingen , aankoop van diergeneesmiddelen, registratie in een logboek van diergeneesmiddelen en vaccins
5.6.
GMO in dierziektebestrijding en dierziekte preventie
Alleen de vaccins en de diagnostica bestaan uit micro-organismen. De andere diergeneesmiddelen zijn chemische substanties. Deze kunnen door middel van gmo's geproduceerd kunnen worden (bijvoorbeeld monoklonale antistoffen) maar dit valt buiten het kader van dit onderzoek. "biologisch diagnosticum": diergeneesmiddel dat bereid is uit of met behulp van microorganismen en bestemd is voor gebruik ter onderkenning van een ziekte of de immunologische status van dieren; "entstof": diergeneesmiddel dat bereid is uit of met behulp van micro-organismen, virussen of parasieten en bestemd voor actieve immunisatie; Vaccins kunnen worden ingedeeld in geïnactiveerde ("dode") vaccins en virulente ("levende") vaccins. Zoals de naam al zegt, zullen hebben de micro-organismen in levende vaccins de capaciteit om zich te vermenigvuldigen in de gastheer, terwijl dode vaccins dit vermogen missen. Bij de levende vaccins betreft het veelal geattenueerde ("verzwakte") vaccins die verzwakt zijn door adaptatie aan weefselcultures. Registratie van vaccins met GMO's geschiedt meestal in London bij de EMEA. (Hekman, 2003). Bij het RIVM zal een speciale afdeling worden opgericht voor het controleren van diergeneesmiddelen met GMO's. (Hekman, 2003) Diagnostica bestaan uitsluitend uit geïnactiveerde micro-organismen. Gebruikte afkortingen BRD CIDC CVMA EMEA GLP GMP GVP GMO IKB KNMvD KRD LNV RIKILT RIVM UDA UDD VKO VWS
Bureau Registratie Diergeneesmiddelen Centraal Instituut voor Dierziekte Controle Committee Veterinary Medicinal Products European Agency for the Evaluation of Medicines Good Laboratory Practice (Goede Laboratorium Praktijk) Good Manufacturing Practice Good Veterinary Practice (Goede Veterinaire Praktijkuitoefening) Genetisch gemanipuleerde organisme Integrale Keten Beheersing Koninklijke Maatschappij voor Diergeneeskunde Kwaliteit Richtlijnen Dierenartspraktijken Ministerie van Landbouw en Voedselveiligheid Instituut voor Voedselveiligheid (Rijks Instituut voor de Kwaliteit van Land en Tuinbouw) Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne Uitsluitend door Dierenarts Afleveren Uitsluitend door Dierenarts Doseren Veterinair Kwaliteitsorgaan Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten
24
Inventarisatie systemen voor algemene monitoring in Nederland
6. Conclusie Het beleid van individualisering en privatisering is krachtig voortgezet in de hele maatschappij en daar heeft de landbouw ook zijn deel van meegekregen. Uitvoeringsregels en controle daarop om het ontstaan van bijv. ziekten en plagen te voorkomen zijn vervangen door controle op het aanwezig zijn van de bewuste ziekte of plaag en de sancties daarop. De richtlijnen rondom hoe te handelen om een verspreiding te voorkomen en de waarschuwingen omtrent voorkomen en uitbreiding van een ziekte zijn vervangen door een geprivatiseerde informatieverstrekking zonder een breed draagvlak. Het resultaat is steeds meer dat controle instanties laten weten: “Het maakt me niet uit hoe je het probleem hebt opgelopen, je mag niet meer leveren totdat het is opgelost.” De stroom van vrije informatie binnen het BOVO-vierluik (bedrijfsleven-onderzoek-voorlichting-onderwijs) is vervallen en het functioneren van de onderdelen van het oorspronkelijke vierluik begint steeds meer op elkaar te lijken. Het gevolg van deze rolverandering van de spelers in de informatieketen is te merken in de resultaten van de inventarisatie. Bij de inventarisatie is duidelijk geworden dat veel inventarisatiesystemen die in het nabije verleden breed in de akker-, en tuinbouw werden ingezet, tegenwoordig alleen op vrijwillige basis door een enkeling worden gebruikt. Er is dus binnen de landbouw geen breed gedragen systeem meer waarop de algemene monitoring kan worden ingezet. De markt is ook verschoven van een aanbiedersmarkt naar een afnemersmarkt. Binnen die trend blijkt de (integrale) ketenbeheersing een haast algemeen principe te zijn geworden, terwijl de ketenmacht door de afnemers wordt uitgeoefend. De regels waar de teler nu aan moet voldoen worden door de afnemers (= winkelketens of verwerkende fabriek) vastgesteld. Daardoor zijn er vooral certificeringtrajecten opgezet met als doel de voedselkwaliteit en in zekere zin ook de voedselveiligheid van de eindgebruikers te verhogen. Diverse bedrijven eisen dat hun leveranciers gecertificeerd zijn. Het niet helemaal gelijk lopen van de eisen die bijv. Albert Heyn en McCain aan de aardappelen stellen maken het voor telers wel lastig hoe ver ze moeten gaan met hun aanpassingen aan de wens van het bedrijf dat mogelijk hun producten zal afnemen. In het kader van de General Food Law van de EU zijn er veel initiatieven ontstaan tot certificering van de teelt en het vergroten van de traceability in de keten. Ook de EUREP-GAP verplichting heeft deze zaken bespoedigd. Er zijn voor vrijwel alle gewassen wel kwaliteitsvolgsystemen ontworpen. Deze kennen vrijwel allemaal een HACCP-achtige benadering. De implementatie komt soms nog schoorvoetend op gang. De meest vooruitstrevende bedrijfstak in dezen is de tuinbouw. In een aantal gevallen is daar al sprake van een IKB-traject, een integrale keten beheersing. In vooral de akkerbouwgewassen die voor lage prijzen in bulk worden geproduceerd zijn er goede initiatieven, maar de implementatie is nog niet overal gereed. Als basis van een GMO-monitoringssysteem zijn naar onze mening de bestaande kwaliteitszorgsystemen van de tuinbouwteelten (tomaat en chrysant), de aardappelen (pootgoed, frites- en chipsaardappelen en zetmeelaardappelen) en de suikerbieten geschikt. Daarmee worden niet de eventuele nevenwerkingen op het milieu in kaart gebracht Het gebruik van GIS en GPS in de precisielandbouw opent mogelijkheden voor nauwkeurige monitoring van veranderingen in, maar ook resultaten van handelingen op het veld. Het registreren van de opbrengsten, bijna per vierkante meter, geeft een hulpmiddel voor het ontdekken van onregelmatigheden tijdens de teelt. Het openbaar maken van die resultaten hoort tot nu toe nog niet bij de teeltregistratie. Gewasbeschermingsmiddelen. Met relatieve kleine veranderingen in de registratie van batchnummers in het gedeelte van de keten na de producent, kan de informatiebehoefte goed worden vervuld. Bovendien zou zoiets ook voor de producent belangrijk zijn, bijvoorbeeld op het gebied van productaansprakelijkheid. Een verdergaande registratie is waarschijnlijk vrij eenvoudig af te dwingen. Monitoring van neveneffecten van
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten
25
Inventarisatie systemen voor algemene monitoring in Nederland
gewasbeschermingsmiddelen is geen standaardprocedure. Misschien dat het toegankelijk maken van de resultaten van bijv. onkruidbestrijdingsproeven al voor een gedeelte in de behoefte kan voorzien Diergeneesmiddelen De veiligheid van diergeneesmiddelen is geborgd door middel van wetgeving (Diergeneesmiddelenwet) en een aantal kwaliteitsborgingsystemen in de verschillende processtadia van het geneesmiddel (farmaceutische industrie( GLP), veterinaire praktijk (KRD-ISO) en het primaire productiebedrijf (IKB, KKM, HACCP) Monitoring van milieueffecten van diergeneesmiddelen (inclusief genetisch gemodificeerde organismen) is alleen geregeld door middel van farmacovigilantie. Natuur op en rond percelen Zoals meerdere landen in Europa heeft ook Nederland een regionaal, meestal dekkend, netwerk van waarnemingen m.b.t. natuurgegevens op poten gezet. De gegevens worden landelijk bijeengebracht en ook verwekt door het CBS en het RIVM. De basis wordt gevormd door de waarnemingen van particulieren maar ook provinciale en rijksambtenaren dragen (doorgaans gericht) hun steentje bij. Er zijn diverse kansen tot het intensiveren en het meer gericht verzamelen van waarnemingen.
7. Aanbevelingen Het zou goed zijn om van telers van transgene gewassen te verlangen dat zij voldoen aan de eisen van een programma dat vereist dat ze planmatig werken, uitgebreide registreren en een uitgekiend management voeren, bijvoorbeeld zoals dat wordt geïmplementeerd door de Stichting Milieukeur. De doelstelling van Stichting Milieukeur is anders en het is ook maar de vraag of ze hieraan mee zouden willen werken, maar de systematiek die erachter zit is volgens ons ook nodig om calamiteiten op tijd op te sporen. Om buiten de percelen veranderingen te kunnen waarnemen, bijv. op het gebied van onkruidpopulaties, lijkt het ons het eenvoudigste gebruik te maken van het provinciale meetnet natuur en daar een aantal locaties, specifiek voor dit doel, aan toe te voegen. Nieuwe kansen zijn er te verwachten door het volgen van de flora op de spuitvrije zones. In het Lozingenbesluit Veehouderij en Open Teelten is vastgelegd dat er (afhankelijk van het gewas) tot 1,5 meter vanaf de rand van de sloot geen landbouwchemicaliën meer mogen worden gebruikt. Daardoor ontstaan spuitvrije zones langs de kavelranden die meestal ook niet meer gebruikt worden voor de verbouw van gewassen. Na verloop van tijd stabiliseert zich daar een vegetatie die gebruikt kan worden om veranderingen in de tijd te volgen. De kansen zullen door de bestaande landbouwgerelateerde organen niet op eigen initiatief worden benut, dus zal het op een andere manier moeten worden georganiseerd. Verandering van de samenstelling van de onkruidpopulatie op percelen kan op een aantal manieren worden ontdekt. Men zet een aantal perceeltjes uit op een aantal locaties (verschillende omgeving/ verschillende lengte/ breedtegraad)/ verschillende grondsoort) en legt de plaatsbepaling nauwkeurig vast met behulp van GPS, zodat het uitgezette blok eenvoudig terug te vinden is. Door regelmatig tellingen te verrichten in deze blokken, kan men de verschuivingen in de onkruidpopulatie goed volgen en kan men afwijkende planten vastleggen. Voorstel monitoringsysteem GMO in diergeneesmiddelen Het verdient aanbeveling om een lijst aan te leggen van levende vaccins bestaande uit GMO's. Monitoring van het gebruik hiervan kan door middel van bestaande systemen. Voor de monitoring van milieu effecten dient een nieuw monitoring systeem ontworpen te worden.
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten
26
Inventarisatie systemen voor algemene monitoring in Nederland
ANNEX: Samenvatting in een schema A = Geschikt voor het bepalen van afwijkingen in/aan het gewas N = Geschikt voor het bepalen van “natuurverandering” (verandering van ziekte, plaag, onkruid, of natuur Gewas
Monitoringsysteem / teelthandeling
Opengrondteelten
General Food Law
Aardappelen
Veredeling/ selectie Aardappelmoeheid Phytophthora infestans opslaginspectie Phytophthora infestans waarschuwingsdienst Bruinrot/ringrot
gesc Bep Ong Mogelijkheden voor detectie hikt erkt esch gesc ikt hikt A N Traceability uitbreiden met GMOtest? A N Rapportage verplichting? N A Alleen opsporing van andere biotypen A,N N
Bemesting
Wintertarwe
Zomergerst
Maïs
A A
N
N
A
Pootgoed selectie Luizenwaarneming
A N
N A
Chips/frites innamebemonstering bij fabriek Zetmeel innamebemonstering
A
N
A
N
Innamebemonstering
A
N
Cerdis Stikstofvensters
N
Landelijk graanziektenonderzoek Innamebemonstering
N
A
A
Cerdis Stikstofvensters
N
Brouwgerst Kuilmonsters
A
N A A,N N A,N
GMP+ controle Loonwerkerskennis
A A,N
A,N N
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten
A
Opsporing van andere schimmelreactie Transgeendetectie kan in dezelfde toetsronde Bij N-vensters kunnen onkruiden opvallen Determinatie van meer insecten en afwijkingen constateren van “normaal” Mogelijk uit te breiden met GMOdetectie en betere herkomstscheiding Mogelijk uit te breiden met GMOdetectie en betere herkomstscheiding Monsters voor meerdere toetsen gebruiken Teeltmonitoring uitbreiden Niet alleen naar gewas maar ook naar “onkruid” kijken Met verbrede doelstelling Monsters voor meerdere toetsen gebruiken Teeltmonitoring uitbreiden Niet alleen naar gewas maar ook naar onkruid kijken Partijbemonstering uitbreiden Bemonstering uitbreiden met andere testen Beter monitoren en gebruik maken van de registratie Verandering van onkruidreactie uit de ervaringswereld halen
27
Inventarisatie systemen voor algemene monitoring in Nederland
Suikerbieten
Witlof Koolzaad
Chrysant
Tomaat
Gewasbeschermingsmiddelen Natuur om percelen
Natuur op percelen Diergeneesmiddelen · · · ·
Onkruidmonitoring voor LDS Onkruid handmatig verwijderen Uithalen van de lof Opzetten van pennen Innamebemonstering bij verzamelpunt Bunkerscheiding bij verzamelpunt en verwerker Japanse roestinspectie Padregistratie bij teler Selectie uitgroeiende planten Selectie uitgroeiende planten Padregistratie bij teler Voorraad en verkoopbeheer
N
A
Verandering van onkruidreactie uit de ervaringswereld halen Hoe krijg je de gegevens zichtbaar?
N N N
Hoe krijg je de gegevens zichtbaar Idem Bemonstering uit te breiden met extra toets
A,N A A A A A,N A,N A
N
Hoe krijg je de gegevens zichtbaar? Niet alleen verwijderen maar ook extra testen N Niet alleen verwijderen maar ook extra testen Hoe krijg je de gegevens zichtbaar? A,N Betere traceability is eenvoudig te behalen
N
A A,N
Onkruidbestrijdingsproeven
N
A
Meetnet Bermflora
N
A
Provinciaal meetnet natuur
N
A
FLORON
N
Zaadbank waarnemingen
N
Farm-scale evaluations Farmacovigilantie
A,N A,N
A A
Nulmetingen van deze proeven opvragen, eventueel ook bestrijdingsresultaat Meer plotjes in de buurt van landbouwpercelen zoeken. Gebruikmaken van spuitvrije zones Meer pq’s in de buurt van landbouwpercelen kiezen. Gebruik maken van spuitvrije zones Niet alleen kwalitatief, maar ook kwantitatief waarnemen Misschien uit te besteden aan Rijksherbarium Een mooie klus voor PPO, PRI ofzo Organiseren van resultaten
Beperkingen: Als je op één ding let, let je niet goed op iets anders GMP+richtlijn is misschien wel wat te verzwaren of aan te passen, maar wie is verantwoordelijk voor de controle? EUREP-GAP biedt mogelijkheden voor extra verplichte registratie Stichting Milieukeur is nu vooral gericht op het voorkomen van milieuverontreiniging. Misschien is er wel goed aan te sluiten bij de monitoring van het landschapsbeheer.
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten
28
Inventarisatie systemen voor algemene monitoring in Nederland
8. Bronnen: -
Bouma, E (2003): Een overzicht van Beslissings Ondersteunende Systemen, gebruikt in de gewasbescherming in Nederland. Gewasbescherming 34 (6): 181-187
-
Bureau registratie Diergeneemiddelen (2001) : Overzicht diergeneesmiddelen; ISBN 90-5458936-1;
-
Buurma, H; De Jong-van den Berg, L.T.W.; Leufkens H.G.M. (1999): Het geneesmiddel; ISBN 90-6348-119-5
-
EUREP-GAP: http://www.eurep.org/sites/index_e.html
-
Faculty of Veterinary Medicine Utrecht (1998): Veterinaire Vaccin Wegwijzer 97/98ISBN 90801587-4-7
-
EU (2002): General Food Law. http://europa.eu.int/comm/food/food/foodlaw/index_en.htm
-
Hekman, P. (2003) (Medewerker Bureau Registratie Diergeneesmiddelen); persoonlijke mededeling.
-
Hoofdproductschap voor Akkerbouwproducten (2003): Beoordelingsrichtlijn Voedselveiligheid GZP teelt (versie 1.5 van maart 2003). http://www.gzp.nl/main/gzp/pages/Gelinkte%20documenten/Beoordelingsrichtlijn%20GZP%201 65.pdf
-
http://wetten.overheid.nl/ : Diergeneesmiddelenwet
-
http://www.pve.nl : IKB: voedselveiligheid als uitgangspunt van het kwaliteitsbeleid. Sectorinfo Themanummer Voedselveiligheid 14 maart 2002
-
http://www.auv.nl: Certiceringstraject KRD/ISO (2003)
-
http:/www.lnv.nl: Wijziging Kanalisatieregeling diergeneesmidelen en gemedicineerde voeders (2003)
-
http://www.veterinairekwaliteit.nl: KRD/ISO (2003)
-
Kamphuis, A. , Schutte, J.F., Van Haersma Buma, J.W. en Koster M.C. (2003): Veterinaire Farmacovigilantie in Nederland; Diergeneeskundig Memorandum, 50e jaargang, no 3.
-
Kema, G.H.J. (2002): Het graanziekteonderzoek in Nederland: kaalslag in de polder (2). Gewasbescherming 33 (6): 185-188.
-
Natuurkentallen: een verkenning. (1991) Rapport door DHV en RIN in opdracht van de Prov. Zuidholland
-
Productschap voor diervoerders (2003): GMP+ http://www.pdv.nl/lmbinaries/pdf1181_pdf_nl_nl.pdf
-
Seed details (database): http://www.oregonbd.org/Class/Seed.htm
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten
regeling
voor
diervoerders.
29
Inventarisatie systemen voor algemene monitoring in Nederland
-
Stichting milieukeur: (2004) Certificatieschema milieukeur voor Akkerbouwgewassen en vollegrondgroenten voor Europees grondgebied. 1 maart 2004 – 1 maart 2006 http://www.milieukeur.nl/lmbinaries/schema_akkerbouw3.pdf
-
Vereniging voor aardappel industrie: (2004) Telershandleiding ter verkrijging van het Voedselveiligheidscertificaat http://www.vavi.nl/publications.php?GroupFilter=Raw
COLOFON: Inventarisatie uitgevoerd in de periode 23 november 2003 t/m 23 maart 2004 Opdrachtgever: Ministerie van VROM, DG Milieu, Directie Stoffen, Afvalstoffen, Straling Afdeling: Straling, Nucleaire en Bioveiligheid Rijnstraat 8, Postbus 30945, 2500GX Den Haag Tel: 070-3391316 Contactpersoon: Ir H.J. Boonstra, Begeleidingscommissie: Dr M. Gielkens (RIVM, Bureau Genetisch Gemodificeerde Organismen) Ing A.J.W. Rotteveel (Plantenziektekundige Dienst, lid COGEM) Ir H.J. Boonstra (VROM, DG Milieu, SAS, Senior Beleidsmedewerker Bioveiligheid) Door: Agrotransfer, De Projectorganisatie van De Christelijke Agrarische Hogeschool te Dronten. Uitvoerders Drs J.J.F.M. Corten, docent dierhouderij en diergezondheid Ir J.C.W. van Staveren, docent plantenteelt en Nederlands recht Ir M.K.W. Drok, docent plantenteelt en biotechnologie, projectleider Adres: De Drieslag 1, 8251 JZ Dronten Tel: 0321-386153
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten
30