M 201213
B e t e ke n i s st a ke ho l d e r s b i j he r s t a r t ( e x - ) fa i l l i e t e o nd e r ne m e r s
Mickey Folkeringa (Panteia/EIM) Ingrid Wakkee (VU Amsterdam) Zoetermeer, september 2012
Dit onderzoek is mede gefinancierd door het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap (www.ondernemerschap.nl)
Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.ondernemerschap.nl
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM. EIM aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM. EIM does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoudsopgave
1
Inleiding
5
1.1
Barrières en succesrate bij herstart (ex-)failliete ondernemers
5
1.2
Doel onderzoek
6
1.3
Onderzoeksopzet
7
2
De curator en de failliete ondernemer
9
2.1
Faillissementsafwikkeling en gedrag
2.2
Houding
10
3
Andere ondernemers
15
3.1
Ervaring met faillissementen en gedrag
15
3.2
Houding
16
4
Discussie
19
9
Bijlage I
Literatuur
21
3
1
Inleiding
1.1
Barrières en succesrate bij herstart (ex-)failliete ondernemers Uit onderzoek blijkt dat relatief veel (ex-)failliete ondernemers geen ondernemende ambities meer hebben (zie Wakkee, 2010; Stam e.a., 2008). Van degenen die deze ambities wel hebben lukt het slechts een beperkt deel om daadwerkelijk te herstarten. Deze observaties zijn te betreuren, omdat uit onderzoek blijkt dat de meeste herstarters succesvol zijn (zie bijv. Timmons, 1999). Verschillende verklaringen kunnen hiervoor worden gegeven. Het hoge succespercentage zou kunnen weergeven dat alleen de meest getalenteerde ondernemers herstarten en de hiervoor bestaande hindernissen overbruggen. Een andere verklaring kan zijn dat ondernemers leren van hun ervaringen en deze ervaringen meenemen naar een nieuwe onderneming, maar dat ze veel barrières ondervinden om daadwerkelijk opnieuw te starten. Dergelijke barrières zouden in dat geval het ondernemende potentieel van een land onnodig verkleinen. Jaarlijks worden enkele duizenden faillissementen uitgesproken in Nederland. Afhankelijk van de economische situatie betreft dit 0,5 tot 1 procent van alle bedrijven (zie figuur 1). Sinds de intrede van de financiële crisis is er sprake van een historisch hoog niveau van het aantal faillissementen. In 2009 werden 8.000 faillissementen uitgesproken, een record. Over een periode van tien jaar zijn er dus zo'n 50.000 ondernemers die een faillissement meemaken en hun onderneming noodgedwongen moeten beëindigen. Slechts een fractie daarvan probeert het weer opnieuw. Veel ondernemerservaring gaat daarmee verloren. figuur 1
Aantal faillissementen in Nederland, 1993-2010
9,000
1.0%
8,000
0.9%
7,000
0.8% 0.7%
6,000
0.6%
5,000
0.5%
4,000
0.4%
3,000
0.3%
2,000
0.2%
1,000
0.1%
0
0.0% 1993
1995
1997
1999
aantal faillissementen
2001
2003
2005
2007
2009
aantal faillissementen als %van aantal bedrijven
Bron: CBS Statline.
Failliete ondernemers ervaren verschillende soorten barrières om opnieuw een onderneming te beginnen (Wakkee, 2010). Belangrijke belemmeringen ontstaan ten eerste in de afwikkeling van het faillissement. De duur van de afwikkeling zorgt voor grote onzekerheid bij de ondernemer en er gaat veel tijd zitten in de afhandeling, waardoor weinig tijd en aandacht overblijft voor het (nadenken over het) opzetten van een nieuw bedrijf. De rol van de curator in dit proces wordt over het algemeen onder failliete ondernemers als negatief ervaren. Zij hebben
5
het gevoel dat de curator hen wantrouwt en er vooral op uit is om fraude of wanbeleid aan te tonen. Daarnaast wordt hen verweten dat ze te veel vanuit een juridische blik opereren, en te weinig vanuit bedrijfskundig perspectief. De ervaringen met de curator kan voor failliete ondernemers de 'zin' om opnieuw te gaan ondernemen sterk verminderen. Een tweede barrière is gelegen in de mate van stigmatisering van ondernemers met een faillissement. Betrokkenheid bij een faillissement blijkt in Nederland in de algemene opinie vaak te leiden tot afkeuring en sociale uitsluiting. Stigmatisering kan door direct betrokkenen geschieden (bijv. door de curator, door collega-ondernemers zoals leveranciers of afnemers, vrienden en familie) of meer algemeen plaatsvinden (berichtgeving in de media, andere groepen).
1.2
Doel onderzoek Dit onderzoek gaat in op de hierboven genoemde barrières. Het doel van het onderzoek is om meer inzicht te verschaffen in de rol en de betekenis van stakeholders bij deze barrières. Het onderzoek is ingestoken vanuit de blik van deze stakeholders ten aanzien van het faillissementsproces en hun houding en gedrag tegenover de failliete ondernemer. Twee groepen stakeholders staan centraal: curatoren en andere ondernemers die niet (direct) betrokken zijn bij een faillissement. De curator heeft de wettelijke taak om als tijdelijke bewindvoerder van de failliete onderneming een zo groot mogelijk deel van de schulden af te lossen uit de boedel. Hoewel de curator zich aan een aantal wettelijke verplichtingen heeft te houden, heeft hij een zekere handelingsvrijheid in de afwikkeling van het faillissement. In de praktijk blijkt dat verschillende curatoren een verschillende benaderingswijze eropna houden. Sommige curatoren beperken de interactie met de ondernemer tot een minimum en houden deze zeer zakelijk, terwijl andere curatoren ook oog hebben voor de emoties van de ondernemer of hen erbij betrekken om een snelle afwikkeling te realiseren. Deze verschillen in benadering lijken relevant te zijn voor de toekomst van ondernemers die betrokken zijn bij een faillissement. Veel ondernemers die na het faillissement aangeven niet opnieuw een bedrijf te willen starten noemen de – in hun ogen - respectloze en stigmatiserende wijze waarop zij door de curator zijn behandeld als een van de hoofdredenen daarvoor. Herstartende ondernemers verklaren daarentegen meestal fatsoenlijk te zijn behandeld, regelmatig op de hoogte gehouden te zijn, en zelfs regelmatig om advies te zijn gevraagd door de curator (Wakkee, 2010). Hoewel de verklaringen van deze ondernemers gekleurd zijn door emoties, roept dit toch een aantal vragen op. Hoe zien curatoren hun interacties met de ondernemer tijdens de afwikkeling van een faillissement? Als er verschillen zijn in benadering, waardoor worden deze dan verklaard? En, wat betekenen deze verschillen voor de afwikkeling van zakelijke faillissementen in Nederland en eventuele herstartambities van betrokken ondernemers? Andere (niet-failliete) ondernemers vormen een belangrijke groep die deels het klimaat bepalen of een failliete ondernemer een tweede kans wordt gegund. Ten eerste speelt hun houding een belangrijke rol bij eventuele stigmatisering van failliete ondernemers, als personen die gefaald hebben in het ondernemerschap. Ten tweede kan het gedrag invloed hebben. Niet-failliete ondernemers kunnen betrokken zijn bij een faillissement, bijvoorbeeld van een toeleverancier of af-
6
nemer of een samenwerkingspartner. Hoe gaan deze ondernemers daarmee om, en hoe strookt dat met hun houding? En welke rol spelen eerdere ervaringen van ondernemers met faillissementen, hetzij zelf of in hun omgeving (vrienden/familie). Hoe beïnvloedt dat de houding en het gedrag richting failliete ondernemers?
1.3
Onderzoeksopzet In het onderzoek is zowel gebruikgemaakt van kwalitatieve als kwantitatieve onderzoeksmethoden. Data zijn verzameld via een verkenning van de (wetenschappelijke) literatuur, een enquête onder curatoren en ondernemers, en diepte-interviews. Alle verzamelde gegevens zijn vervolgens integraal en beschrijvend geanalyseerd. De verkenning van de literatuur was erop gericht meer inzicht te krijgen in hoe curatoren en niet-failliete ondernemers tegenover faillissementen en (ex)failliete ondernemers aan kijken: wat is hun houding, rol en gedrag daarin. Welke theorieën verklaren dit gedrag? Wat zeggen theorieën over de wisselwerking tussen (ex-)failliete ondernemers en de genoemde groepen? Er zijn twee enquêtes gehouden, één onder curatoren en één onder ondernemers. In deze enquêtes zijn de houding en het gedrag van beide groepen ten aanzien van failliete ondernemers kwantitatief gemeten, via in de literatuur gangbare meetschalen. De enquête onder curatoren en ondernemers is gehouden onder 296 respectievelijk 1.973 respondenten. Deelnemende curatoren en ondernemers is gevraagd naar relevante aspecten van hun houding ten opzichte van (failliete) ondernemers, bijvoorbeeld empathie, leeroriëntatie, eigen ondernemende houding, attributie van oorzaak faillissement en stigmatisering. Ook is gevraagd naar hun ervaring met faillissementsafwikkeling en hun kijk op de oorzaken van een faillissement. De praktijk van de curator en de faillissementsafwikkeling is weerbarstig. Het samenspel tussen houding en gedrag en de tussenliggende factoren die daarop van invloed kunnen zijn is moeilijk te vangen in kwantitatieve indicatoren. Om meer inzicht te krijgen in de afwegingen die curatoren maken, zijn daarom nog aanvullend 11 diepte-interviews gehouden met curatoren. Deze interviews waren erop gericht om op meer exploratieve wijze te beschrijven hoe de praktijk van de respondenten eruitziet en hoe zij een faillissement afhandelen en met de ondernemer omgaan.
7
2
De curator en de failliete ondernemer
2.1
Faillissementsafwikkeling en gedrag De taken en verplichtingen van curatoren worden beschreven in de faillissementswet uit 1893. In het kort komt het erop neer dat de curator bewindvoerder wordt over de onderneming, met als doel een zo groot mogelijk deel van de schulden af te lossen uit de boedel. Dit gebeurt door het bedrijf grondig te reorganiseren of te liquideren en de overgebleven werknemers te ontslaan (Willems, 2005). De curator doet dit in opdracht van de rechtbank, maar uit naam van de schuldeisers. De volgorde waarin de schulden worden afbetaald ligt vast: eerst mag de curator een uurvergoeding uit de boedel halen en moet de bank worden afbetaald. Daarna hebben de preferente schuldeisers, te weten de Belastingdienst en het UWV, recht op hun deel. Alleen als er na het afbetalen van deze schulden nog middelen zijn, hebben de concurrente schuldeisers, waaronder leveranciers, recht op vergoeding. In verreweg de meeste gevallen, en tot grote frustratie van zowel deze schuldeisers als van de betrokken ondernemers, komt het er niet van, omdat liquidatie van de boedel onvoldoende opbrengt. Naast het aflossen van de schulden is de curator ook verantwoordelijk voor het onderzoek naar eventuele bestuurdersaansprakelijkheid op grond van onbehoorlijk bestuur of onrechtmatige daden. Indien 'bestuurdersaansprakelijkheid' wordt aangetoond, dan zijn de financiële gevolgen voor zowel de boedel als de betrokken ondernemer, die in dat geval een vordering op privévermogen kan verwachten, groot. Betrokken ondernemers hebben er dan ook recht op om niet te lang in onzekerheid te hoeven verkeren over de vraag of zij al dan niet aansprakelijk worden gesteld. Ook dienen zij de gelegenheid te krijgen om hun visie op de oorzaken van het faillissement en hun eigen rol hierin te presenteren (www.insolad.nl). De realiteit is dat er geen wettelijke termijn is waarbinnen een curator aansprakelijkheid moet vaststellen, en dat er geen officiële inspraakprocedure bestaat. Hierdoor interpreteren curatoren deze richtlijnen verschillend, afhankelijk van financiële en sociale belangen van henzelf en andere belanghebbenden in de zaak. Zo zegt een curator prioriteit te geven aan het onderzoek omdat 'de ondernemer ook door moet kunnen met zijn leven', maar een ander zegt: 'eerst maar eens de schulden aflossen; uitzoeken wie verantwoordelijk is komt later wel'.
Desgevraagd is slechts 10 procent van de ondervraagden het (gedeeltelijk) eens met de stelling: 'Ik betrek de ondernemer het liefst zo min mogelijk bij de afwikkeling van een faillissement.' Degenen die ondernemers wel bij het proces betrekken doen dit vanwege uiteenlopende motieven en op verschillende manieren. 'Je hebt vrijheid als curator. Je kunt afwegingen maken, je kunt je meer laten leiden door het belang van werkgelegenheid, het belang van de ondernemer, maatschappelijke belangen. Binnen Insolad hebben we wel discussies: waar liggen nu de grenzen?'.
Voor sommige curatoren leidt die afweging tot de conclusie dat ze er niet zitten voor de ondernemer maar voor de schuldeiser, terwijl een ander meer ruimte wil hebben, omdat 'je er ook voor de mens bent'. Deze afweging wordt vooral bepaald door de kenmerken van de specifieke zaak. Ondernemers met een een-
9
manszaak worden anders behandeld dan een directeur-eigenaar met 200 personeelsleden. Ook de houding van de ondernemer is relevant. 'Ik heb weleens een bestuurder gehad waarvan je ziet dat hij de boel aan het draineren is. Dan ga ik op mijn strepen staan'.
2.2
Houding Ondanks de nadruk op zaakspecifieke verschillen, erkennen curatoren dat zij op basis van hun eigen persoonlijkheid en houding ten opzichte van failliete ondernemers een eigen stijl ontwikkelen. De factoren die hierbij het meeste van invloed lijken te zijn, zijn empathisch vermogen, foutenattributie, visie op leren en stigmatisering.
E mpa th is ch v er mo g en Empathie betreft de mate waarin een individu gevoelig is voor de positieve en negatieve emotionele ervaringen van anderen (Scott, Colquitt, Paddock, & Judge, 2010). Er bestaan grote verschillen in de mate waarin mensen empathisch gedrag vertonen of juist de sociale pijn van anderen onderschatten (Nordgren, Banas, & MacDonald, 2011). Als curatoren gebrek aan empathie vertonen, kan dat bij de betrokken ondernemer leiden tot negatieve gevoelens, zoals het verlies aan zelfvertrouwen en vermindering van toekomstige ondernemingszin. Curatoren blijken echter zichzelf over het algemeen (zeer) empathisch te vinden (zie Figuur 2). Bijna driekwart van de ondervraagde curatoren leeft mee met mensen met problemen in algemene zin, terwijl een meerderheid van de curatoren ook positief antwoordt op stellingen die betrekking hebben op relaties met personen in hun directe omgeving. Ook uit eerder onderzoek blijkt dat curatoren zichzelf hoog inschatten op empathisch vermogen. In het onderzoek van Davis (1983) gaven curatoren zichzelf gemiddeld 3,95 op een schaal van 1-5. Figuur 2
Empathisch vermogen, eigen inschatting curatoren
Type persoon (n=296) 0%
10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%
Ik word zelf emotioneel als ik een emotionele gebeurtenis gadesla. Ik leef in het algemeen mee met mensen die in de problemen zitten. Als ik zie dat iemand oneerlijk behandeld wordt dan raakt me dat. Als iemand me vertelt over een mazzeltje dan ben ik oprecht blij voor hem. Als ik zie dat er misbruik van iemand wordt gemaakt dan kom ik voor diegene op. Ik geef veel om de mensen om mij heen. Ik maak me zorgen over de minder bedeelden. Als iemand in mijn omgeving door tegenslag getroffen wordt dan wil ik deze persoon helpen. Ik vind het rot om iemand alleen te zien staan binnen een groep.
geheel mee eens enigszins mee eens noch mee eens, noch mee oneens enigszins mee oneens geheel mee oneens
Bron: Enquête onder curatoren, Panteia/EIM, 2012.
10
100 %
Uit de interviews blijkt echter dat deze empathie niet noodzakelijkerwijs op de betrokken ondernemers is gericht. In veel gevallen leeft de curator juist mee met andere betrokkenen, zoals niet-betaalde leveranciers of de werknemers die op straat komen te staan. Curatoren die hoger scoren op empathie blijken zich meer bewust van de negatieve gevolgen die het faillissement met zich mee brengt voor de ondernemer. Zij verwachten vaker dat ondernemers te maken krijgen met privéproblemen zoals relatiecrises en gezondheidsproblemen door het faillissement dan hun minder empathische collega's. Over het algemeen verwachten curatoren echter dat dit soort problemen zich slechts in beperkte gevallen voordoen; ook denken curatoren dat betrokken ondernemers weinig hinder ondervinden bij het vinden van een betaalde baan (zie Figuur 3). Deze verwachtingen wijken sterk af van meningen van betrokken ondernemers zelf: twee derde van hen verklaart enige of ernstige relatieproblemen te hebben ondervonden en bijna driekwart rapporteert enige of ernstige fysieke of mentale problemen (Wakkee, 2010). Alle curatoren, empathisch of niet, lijken te verwachten dat ondernemers last hebben van vervelende reacties van bestaande zakelijke relaties en hinder ondervinden bij het opstarten van een nieuw bedrijf door hun betrokkenheid bij een faillissement. Curatoren die meer empathie jegens betrokken ondernemers voelen, lijken wel eerder bereid deze ondernemers tijdens een eerste kennismakingsgesprek de ruimte te geven om hun verhaal te doen. Dit draagt volgens hen bij aan een meer soepel verlopende communicatie tijdens de rest van het afwikkelingstraject. Het empathieniveau blijkt geen invloed te hebben op de mate waarin curatoren ondernemers gedurende het afwikkelingstraject vragen om mee te denken. Ook blijkt empathie geen effect te hebben op de snelheid waarmee een zaak wordt afgehandeld. Figuur 3
Negatieve gevolgen faillissement voor ondernemer, volgens curatoren (n=296)
Bron: Enquête onder curatoren, Panteia/EIM, 2012.
A t tr i bu t ie o or za k en fa i l li s se m ent Gevraagd naar de top 3 van oorzaken van faillissementen wijzen curatoren op de invloed van mismanagement, slechte economische omstandigheden en slecht financieel inzicht (zie Figuur 4). Ruim 11 procent van de curatoren noemt fraude als een van de belangrijkste en meest voorkomende 'overige' oorzaken van zakelijk faillissement. Dit percentage is opvallend hoog, aangezien fraude niet als een van de voorgestelde mogelijkheden in de vragenlijst was opgenomen. Duidelijk is
11
dat curatoren sowieso veel vaker controleerbare oorzaken van faillissement aanwijzen, zoals slecht financieel inzicht, dan oorzaken die niet onder controle van de ondernemer vallen, zoals vraaguitval of veranderingen in wet- en regelgeving. Dit terwijl failliete ondernemers zelf vaak oorzaken buiten hun eigen beïnvloedingssfeer noemen, zoals slechte economische omstandigheden (Wakkee, 2010). Figuur 4
Top 3 oorzaken faillissementen, genoemd door curatoren (n=296)
Bron: Enquête onder curatoren, Panteia/EIM, 2012.
Vrijwel alle curatoren noemen minimaal 1 controleerbare oorzaak in hun top 3, maar slechts een enkeling noemt alleen controleerbare oorzaken. Dit suggereert dat curatoren zich realiseren dat faillissementen niet altijd alleen aan de ondernemer zelf te wijten zijn. Vrouwelijke curatoren en curatoren in loondienst blijken significant vaker niet-controleerbare factoren aan te wijzen als oorzaken van een faillissement dan mannelijke curatoren en curatoren met een eigen praktijk. Vermoedens van fraude blijken van doorslaggevende invloed op hoe curatoren omgaan met ondernemers. Zodra er (zelfs maar lichte) vermoedens van mogelijke fraude bestaan, is het volgens alle curatoren afgelopen met een eventuele samenwerking met de betrokken ondernemer. Slechts weinig curatoren geven ondernemers in dat soort gevallen de ruimte om hun zaak te bepleiten en zich te verdedigen om zo een eventuele rechtszaak af te kunnen wenden. Curatoren lijken ernstig verdeeld te zijn over de mate waarin fraude voorkomt. Volgens de ene curator valt het wel mee: 'Mensen vragen weleens in hoeveel faillissementen je fraude constateert, dat is echt lang niet zoveel als dat je in de krant leest',
terwijl een ander een somberder situatie schetst: 'De bedragen die gepaard gaan met fraude zijn wel vrij fors. De schade door faillissementen is 3 of 4 miljard, en als je dan zegt dat een kwart frauduleus is…'.
De verwachtingen over fraude leiden tot duidelijke verschillen in benadering van de ondernemer. Curatoren die verwachten dat fraude veelvuldig voorkomt, nemen bij aanvang van een zaak al een meer achterdochtige houding aan ten op-
12
zichte van de betrokken ondernemers. Andere curatoren steken juist een zaak in vanuit de gedachte dat een ondernemer zich vaak hard heeft ingezet voor zijn/haar bedrijf en veel verdriet zal hebben van het verliezen van zijn of haar levenswerk. Deze laatste groep curatoren zegt vaker de moeite te nemen om bij aanvang van de zaak uitgebreid met de ondernemer te spreken over zowel de aanleiding als de gevolgen die het faillissement met zich mee zal brengen. Met betrekking tot andere mogelijke faillissementsoorzaken lijkt er slechts beperkt verband te bestaan tussen oorzaakattributie en de wijze waarop curatoren het faillissement afhandelen. Indien de curator van mening is dat wanbestuur een belangrijke oorzaak is, dan zal de curator vaker bestuurdersaansprakelijkheid vaststellen dan wanneer zij externe oorzaken aanwijzen. Maar oorzaakattributie heeft geen direct verband met bijvoorbeeld de snelheid van de afwikkeling of de mate waarin zij ondernemers betrekken bij de afwikkeling. Wat volgens de curatoren belangrijker is dan hun eigen idee over de oorzaken van het faillissement, is de wijze waarop ondernemers hiernaar kijken. Uit de interviews blijkt dat curatoren zich storen aan ondernemers die de oorzaak enkel buiten henzelf zoeken en niet reflecteren op door hen gemaakte fouten. Dit kan ertoe leiden dat zij de informatie die de ondernemer verschaft tijdens de afwikkeling van het faillissement als minder waardevol beschouwen. Aan de andere kant nemen curatoren de visie van ondernemers die wel blijk geven van inzicht in de eigen rol – wat die ook is - vaker mee in hun verslag aan de rechtbank en in het onderzoek naar bestuurdersaansprakelijkheid.
S t i gma t is er i ng Stigmatisering blijkt een derde factor van belang in de wijze waarop curatoren tijdens de afwikkeling van een faillissement omgaan met de betrokken ondernemer. Betrokkenheid bij een faillissement blijkt in Nederland vaak te leiden tot afkeuring en onvrede door anderen en leidt vaak tot stereotypering en sociale uitsluiting, ongeacht de (daadwerkelijke) oorzaken van dat faillissement. Curatoren zijn zich duidelijk bewust van dit heersende stigma op faillissementen, maar dat neemt niet weg dat veel van hen zelf ook een stigmatiserende houding ten opzichte van betrokken ondernemers vertonen. Figuur 5 toont aan dat er gemiddeld genomen sprake is van lichte tot matige stigmatisering door curatoren. Zo vindt slechts de helft van de ondervraagde curatoren dat ondernemers die bij een faillissement betrokken zijn net zo te vertrouwen zijn als andere ondernemers, en vindt de meerderheid dat ondernemers zelf schuld hebben aan het faillissement. Positief is dat ruim 60% van mening is dat een ondernemer die betrokken is geweest bij een faillissement niet anders dan anderen behandeld zou moeten worden. Daarnaast vindt slechts een vijfde van de ondervraagden een faillissement een teken dat betrokkenen niet geschikt zijn als ondernemer.
13
Figuur 5
Stigmatisering van betrokken ondernemers door curatoren (n=296)
Bron: Enquête onder curatoren, Panteia/EIM, 2012.
De mate waarin curatoren stigmatiseren blijkt niet significant samen te hangen met hun empathische vermogens, wat verklaard wordt vanuit het feit dat de empathie van de curatoren vaak gericht is op de andere slachtoffers van het faillissement. Wel blijkt er een duidelijke samenhang te bestaan tussen de mate van stigmatisering en de oorzaken die curatoren aanwijzen als verklaring voor faillissementen. Curatoren die relatief hoog scoren op stigmatisering noemen vooral controleerbare oorzaken, zoals gebrekkig financieel inzicht, terwijl curatoren die minder stigmatiseren faillissementen vaker wijten aan externe niet-controleerbare oorzaken, zoals het inzakken van de markt. Ook blijken curatoren die hoger scoren op stigmatisering in mindere mate te verwachten dat ondernemers leren van hun ervaringen en fouten in relatie tot het faillissement waarin zij betrokken zijn. Curatoren die meer stigmatiseren lijken zich verder vaker te beroepen op het bestaande wettelijke kader waarin ondernemers geen rol hebben in de afwikkeling van het faillissement en vaker te zoeken naar mogelijkheden om bestuurdersaansprakelijkheid vast te stellen. Of dit vervolgens ook daadwerkelijk leidt tot meer claims jegens betrokken ondernemers, kon niet worden vastgesteld. Ook is het niet duidelijk in hoeverre stigmatisering ervoor zorgt dat curatoren een zaak op zijn beloop laten en minder snel afwikkelen dan mogelijk zou zijn.
14
3
Andere ondernemers
3.1
Ervaring met faillissementen en gedrag De mate van stigmatisering van (ex-)failliete ondernemers en de mate waarin deze ondernemers een nieuwe kans wordt gegund is een belangrijke factor voor de keuze om opnieuw een bedrijf op te zetten. Ten eerste gaat er een directe invloed uit van de stigmatisering. Immers, ondernemers doen veel zaken met elkaar in productketens. Wanneer een ondernemer op de hoogte is van het feit dat de collega waarmee hij zaken doet (ooit) failliet is gegaan, kan zijn houding ten aanzien van dergelijke ondernemers de zakenrelatie en het onderlinge contact beïnvloeden. Ten tweede is er een indirecte invloed. De algemene opinie onder ondernemers richting (ex-)failliete ondernemers is deels bepalend voor de beeldvorming rondom deze groep. Daarmee wordt een klimaat geschapen waarin (ex)failliete ondernemers meer of minder vertrouwen krijgen om opnieuw een onderneming te beginnen. Er is al het nodige bekend over verschillen in perceptie ten aanzien van faillissementen tussen ex-failliete ondernemers en andere ondernemers (Wakkee, 2010). Een opvallend verschil is dat failliete ondernemers vaak externe oorzaken aanwijzen voor hun faillissement, zoals tegenvallende economische omstandigheden, onvoldoende toegang tot financieel kapitaal of toename van de concurrentie. Ondernemers die niet failliet zijn gegaan, denken juist dat meer interne oorzaken verantwoordelijk zijn geweest voor het faillissement, gerelateerd aan de competenties en het management van de failliete ondernemer. Factoren als een gebrekkig financieel inzicht of wanbeheer worden genoemd. Uit een peiling onder MKB-ondernemers blijkt dat een deel van hen wel eens te maken heeft (gehad) met een faillissement (Figuur 6). Bijna een kwart van de ondervraagde ondernemers geeft aan zaken te doen met een ondernemer die ooit failliet is gegaan, terwijl een tiende zelfs zaken doet met een ondernemer die op dit moment in faillissement verkeert. Voor deze laatste groep is het dreigende faillissement van de zakenpartner dus geen aanleiding om de zakenrelatie te beëindigen. Figuur 6
Ervaring MKB-ondernemers met faillissementen
Heeft u ooit wel eens als ondernemer een faillissement van uw eigen onderneming meegemaakt? Heeft u ooit wel eens als werknemer een faillissement meegemaakt van de onderneming waar u werkzaamwas? Doet uw bedrijf momenteel zaken met een ondernemer die ooit failliet is gegaan? Doet uw bedrijf momenteel zaken met een onderneming die op dit moment in faillissement verkeert? Is uw bedrijf ooit wel eens gedupeerd geweest door een faillissement van een partij waarmee u zaken deed? Zijn er in uw omgeving klanten, leveranciers, concurrenten of anderen die sinds begin 2009 zijn getroffen door een faillissement? 0.0%
10.0%
20.0%
30.0%
40.0%
50.0%
60.0%
Ervaring ondernemers met faillissementen (n=1.973)
Bron: MKB Beleidspanel, Panteia/EIM, 2012.
15
Zaken doen met een bedrijf dat uiteindelijk failliet gaat heeft financiële gevolgen voor de ondernemer. De helft van de ondernemers geeft aan wel eens gedupeerd te zijn door een faillissement van een bedrijf waar het zaken mee deed. Faillissementen van bedrijven hebben dus een belangrijke financiële invloed op het bedrijfsleven. Deze invloed neemt toe naarmate de failliete bedrijven groter van omvang zijn en grotere netwerken hebben. Dit is bijvoorbeeld het geval voor ondernemers in de industrie en de transportsector, waar het aandeel gedupeerde ondernemers het hoogst is (zie Figuur 7). In de horeca en de persoonlijke dienstverlening komt het veel minder vaak voor dat ondernemers de dupe zijn van een faillissement. Dit kan deels worden verklaard doordat ondernemers in deze sectoren weinig tot geen bedrijven hebben als afnemers maar bijna uitsluitend omzet genereren uit de consumentenmarkt. Een klein deel van de ondervraagde ondernemers (3%) heeft overigens wel eens een faillissement van de eigen onderneming meegemaakt. Figuur 7
Schade voor MKB-ondernemer door faillissement in zakelijke omgeving, naar sector
Industrie Bouwnijverheid Handel en reparatie consumentenartikelen Logies en maaltijden Vervoer, opslag en communicatie Financiele instellingen Verhuur en zakelijke dienstverlening Overige dienstverlening Totaal 0.0%
10.0%
20.0%
30.0%
40.0%
50.0%
60.0%
70.0%
Is uw bedrijf ooit wel eens gedupeerd geweest door een faillissement van een partij waarmee u zaken deed? (n=1.742)
Bron: MKB Beleidspanel, Panteia/EIM, 2012.
3.2
Houding De mate waarin ondernemers met (ex-)failliete ondernemers samenwerken is deels afhankelijk van hun houding ten aanzien van bij faillissementen betrokken ondernemers. Het grootste deel van de MKB-ondernemers gunt (ex-)failliete ondernemers een tweede kans (zie Figuur 8). Het feit dat een ondernemer in het verleden een faillissement heeft meegemaakt, vormt over het algemeen geen belemmerende factor om een zakenrelatie aan te gaan. Ondernemers vinden ook dat kredietverstrekkers niet extra terughoudend moeten zijn indien een (ex)failliete ondernemer bij hen aanklopt voor financiering van een nieuwe onderneming.
16
Figuur 8
Houding MKB-ondernemers ten aanzien van (ex-)failliete collega-ondernemers (n=1.742)
"Ondernemers die een bedrijf hebben gehad en failliet zijn gegaan, zouden een tweede kans moeten krijgen"
"Ik zal niet gauw zaken doen met een ondernemer die ooit failliet is gegaan"
"Financiers, bijvoorbeeld banken of informele investeerders, zouden niet moeten investeren in een bedrijf van een ondernemer die ooit failliet is gegaan" 0% geheel mee eens
10%
20%
enigszins mee eens
30%
neutraal
40%
50%
enigszins mee oneens
60%
70%
80%
geheel mee oneens
90%
100%
weet niet
Bron: MKB Beleidspanel, Panteia/EIM, 2012.
De houding van MKB-ondernemers wordt deels gekleurd door hun eigen ervaringen met failliete ondernemers. Eerder was al te zien dat ongeveer de helft van de ondervraagde ondernemers wel eens gedupeerd is geweest door een faillissement van een andere ondernemer. Het blijkt dat er significante verschillen in de houding bestaan tussen de groep die wel en de groep die niet gedupeerd is geweest door een faillissement (zie Figuur 9). De resultaten zijn echter wat ambivalent. Ondernemers die ooit gedupeerd zijn geven vaker aan failliete ondernemers geen tweede kans te gunnen, dan ondernemers die niet gedupeerd zijn. Het feit of een ondernemer in aanraking is geweest met een failliete collega is dus van invloed op de houding ten aanzien van failliete ondernemers in het algemeen. Echter, de antwoorden op de stelling: 'Financiers, bijvoorbeeld banken of informele investeerders, zouden niet moeten investeren in een bedrijf van een ondernemer die ooit failliet is gegaan' laten op het eerste oog tegengestelde resultaten zien. Met deze stelling is een groter aandeel het eens onder de ondernemers die niet gedupeerd zijn tegenover een kleiner aandeel onder de ondernemers die wel gedupeerd zijn. Dit zou erop kunnen duiden dat ondernemers die wel eens te maken hebben gehad met failliete ondernemers vinden dat deze geen tweede kans moeten krijgen, maar dat financiële vermogensverschaffers voor zichzelf moeten uitmaken of ze deze een lening willen verschaffen. Oftewel, ze vinden dat financiële vermogensverschaffers zelf mogen bepalen of ze de failliete ondernemers een tweede kans willen geven. Een andere interpretatie kan zijn dat nietgedupeerde ondernemers vinden dat failliete ondernemers een tweede kans mag worden gegund, maar dat ze dan zich vooral opnieuw moeten bewijzen met eigen financiering, en niet met geld van externe vermogensverschaffers. Op die manier ligt het financiële risico vooral bij de ondernemer die een nieuwe poging waagt, en niet op de financiële instellingen.
17
Figuur 9
Houding MKB-ondernemers ten aanzien van (ex-)failliete collega-ondernemers,
"Financiers, bijvoorbeeld banken of informele "Ik zal niet investeerders, gauw zaken zouden niet doen met een moeten ondernemer investeren in die ooit failliet een bedrijf van is gegaan"
"Ondernemers die een bedrijf hebben gehad en failliet zijn gegaan, zouden een tweede kans moeten krijgen"
uitgesplitst naar wel/niet gedupeerd
Ja Neutraal
significant alfa <0,05
Nee Ja Neutraal
niet significant op 5%-niveau
Nee Ja Neutraal
significant alfa <0,05
Nee 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Is uwbedrijf ooit wel eens gedupeerd geweest door een faillissement van een partij waarmee u zaken deed? Ja Is uwbedrijf ooit wel eens gedupeerd geweest door een faillissement van een partij waarmee u zaken deed? Nee
Bron: MKB Beleidspanel, Panteia/EIM, 2012.
De houding van jongere ondernemers (jonger dan 35 jaar) verschilt iets ten opzichte van de rest van de groep. Zij zijn iets voorzichtiger in het gunnen van een tweede kans aan failliete ondernemers. Het opleidingsniveau speelt ook een rol. Het blijkt dat onder ondernemers met een laag opleidingsniveau (vmbo of lager) een significant hoger aandeel stigmatisering van failliete ondernemers vertoont. Onder ondernemers met een universitaire opleiding is dat aandeel juist lager. Opvallend is dat onder de jongere en laag opgeleide ondernemers het aandeel ondernemers dat wel eens gedupeerd is door een faillissement van anderen, lager dan gemiddeld is. Daarnaast geven zij relatief vaker aan dat zij in hun privéen bedrijfsomgeving wel iemand kennen (familie, vriend, klanten, leveranciers etc.) die een faillissement heeft meegemaakt sinds 2009. De beeldvorming onder deze groepen ondernemers ten aanzien van (ex-)failliete ondernemers lijkt vooral extern bepaald, door observatie en interpretatie van faillissementen in hun directe omgeving. Uiteindelijk komt dit tot uiting in hun gedrag: deze ondernemers doen minder dan gemiddeld zaken met ondernemers die (ooit) failliet zijn gegaan.
18
4
Discussie
Veel ondernemers die betrokken zijn bij een faillissement geven aan zich niet eerlijk behandeld te voelen door de curator die hun zaak afhandelt. Gebrek aan oog voor hun kant van de zaak, het niet betrekken bij de afwikkeling, en de in hun ogen onnodig lange doorlooptijd dragen volgens deze ondernemers bij aan verder verlies van zelfvertrouwen en verminderde zin in het opzetten van een nieuw bedrijf nadat het faillissement is afgehandeld (Wakkee, 2010). Wettelijk gezien hoeven curatoren echter geen rekening te houden met de wensen en gevoelens van ondernemers: zij spelen immers geen rol in het proces. Zoals ook gebruikelijk bij andere soorten professionals, richten curatoren hun werk naar eigen inzicht in, binnen de breed geformuleerde kaders die de wetgeving en beroepsvereniging bieden. Dat betekent dat persoonlijke visies, ervaring en voorkeur van invloed zijn op de wijze waarop zij communiceren en interacteren met ondernemers tijdens de afwikkeling van een faillissementszaak. Uit onderzoek blijkt dat vooral empathie, foutenattributie en stigmatisering een rol spelen; deze factoren dragen bij aan de werkstijl die curatoren ontwikkelen. Veel curatoren worstelen zelf ook met de vraag hoe hun rol in te vullen en hoe recht te doen aan de positie van de ondernemer. Echter, de ondernemer moet de invloed van deze factoren niet overschatten. In alle gevallen blijken specifieke aspecten van de zaak, zoals de complexiteit en omvang van de zaak, van groter belang te zijn. Ook blijkt de houding van de ondernemer zelf van groot belang. Ondernemers die blijk geven van zelfreflectie zullen meer mogelijkheden krijgen om hun visie in te brengen. Om het beeld van de curator te doen wijzigen, is het dan zaak voor de ondernemer om zijn beweringen te kunnen staven met feiten. Het helpt dan in ieder geval om professioneel ondernemersgedrag te kunnen aantonen, zoals een fatsoenlijke boekhouding en goede relaties met financiers en leveranciers. Ook doen ondernemers er goed aan niet onnodig in de verdediging te schieten; curatoren blijken een minder stigmatiserende houding te hebben ten aanzien van betrokken ondernemers dan verhalen van ondernemers soms lijken te suggereren. Slechts een beperkt deel van de curatoren vindt ondernemers betrokken bij faillissement a priori onbetrouwbaar of incapabel. Tot slot zullen ondernemers, terecht of onterecht, moeten accepteren dat de curator nu eenmaal niet is aangesteld om hun belang te dienen. Door geen onterechte verwachtingen te koesteren met betrekking tot de wijze waarop en snelheid waarmee het faillissement zal worden afgehandeld, kunnen ondernemers veel extra frustraties voorkomen. Verder blijkt uit het onderzoek dat in Nederland MKB-ondernemers in principe positief aankijken tegen (ex-)failliete ondernemers die proberen opnieuw een onderneming op te zetten. De mate van stigmatisering is beperkt. Voor ondernemers die failliet zijn gegaan, is dit dan ook een minder geldig argument om af te zien van een nieuwe onderneming. Het kan echter zijn dat failliete ondernemers dit niet als zodanig ervaren, bijvoorbeeld door beeldvorming vanuit de media. Wel blijken ondernemers die ooit zijn gedupeerd door een failliete ondernemer minder bereid om deze groep een tweede kans te gunnen. Over de achtergrond hiervan is op basis van dit onderzoek weinig bekend. De (negatieve) ervaringen van gedupeerde ondernemers zullen in ieder geval sterk case-afhankelijk zijn (is er sprake van fraude, onbekwame ondernemers etc.). Ook hier geldt dat
19
de houding van gedupeerde ondernemers mogelijk te beïnvloeden is door failliet gegane ondernemers. Indien zij kunnen aantonen dat zij over ondernemersvaardigheden beschikken en tegelijkertijd inzicht en transparantie kunnen verschaffen over de oorzaken van hun faillissement, kunnen de door hen gedupeerde ondernemers wellicht positiever staan tegenover een eventuele nieuwe poging om te ondernemen. Uit de in dit rapport gepresenteerde gegevens blijkt dat de communicatie tussen failliete ondernemer en curator en het wederzijdse begrip voor elkaar kan worden verbeterd. Tevens is de mate van stigmatisering onder MKB-ondernemers ten aanzien van failliete ondernemers beperkt en zou dit geen argument moeten zijn van failliete ondernemers om opnieuw te beginnen. Dit beeld zou kunnen worden versterkt door de diverse stakeholders, waardoor failliete ondernemers zich meer gesteund voelen door hun collega-ondernemers. Indien dit leidt tot een verhoogde kans dat een failliete ondernemer besluit een nieuwe poging te wagen om een bedrijf te starten, verhoogt dit het ondernemerspotentieel in Nederland.
20
Bijlage I
Literatuur
Davis, M. H. 1983. Measuring individual differences in empathy: Evidence for a multidimensional approach. Journal of Personality and Social Psychology, 44(1): 113. Nordgren, L. F., Banas, K., & MacDonald, G. 2011. Empathy gaps for social pain: Why people underestimate the pain of social suffering. Journal of Personality and Social Psychology, 100(1): 120. Scott, B. A., Colquitt, J. A., Paddock, E. L., & Judge, T. A. 2010. A daily investigation of the role of manager empathy on employee well-being. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 113(2): 127140. Stam, E., Audretsch, D., & Meijaard, J. 2008. Renascent Entrepreneurship. Journal of Evolutionary Economics, 18: 493-507. Timmons, J. A. (1999). New Venture Creation. Boston, MA: McGraw-Hill. Wakkee, I. 2010. Faillissement en Herstart. In E. Praag (Ed.), Entrepreneurship Update, Vol. 8. Amsterdam: Amsterdam Center for Entrepreneurship ACE. Willems, M. 2005. Faillietverklaring, curator en rc. Deventer: Kluwer.
21