EIL makelaarclij
• • •
erfrecht in beweging
/
renteaftrek koopwoningen
benelux
Liberaal Reveil is een uitgave van de Prof.Mr. B.M. Teldersstichting
INHOUDSOPGAVE
Redactie drs. J.A. Weggemans (voorzitter) J.J. van Aartsen dr. R. Braams drs. J. G. Bruggeman dr. P. 8. Cliteur dr. K. Groenveld drs. 8. R.A. Gijzel drs. J.A. de Hoog mw ir. L.J. Kolff (eindredacteur) · F.L. M. Lafort T.P. Monkhorst prof. dr. U. Rosenthal prof.ir. J.J. Sterenberg RalactieedR!IS Koninginnegracht 5fi1 2514 AE 's-Gravenhage telefoon: 070-3631948 fax: 070-3631951 Wenken voor het schrijven van artikelen voor Liberaal Reveil zijn op het redactieadres verkrijgbaar
Abonnententenlldminisllatie Mevrouw M.P. Moene Nude 54c 6702 ON Wageningen telefoon: 08370-27655 Giro 240200 t.n. v. "Stichting Liberaal Reveil" te Wageningen De abonnementsprijs (6 nrs.J bedraagt f42, 50 per jaar. Voor jongeren onder de 27 jaar is de prijs f30,-. Losse nummers f9, 50. Abonnementen worden automatisch verlengd, tenzij het abonnement voor 1 december bij de abonnementenadministratie is opgezegd.
Column Renteaftrek bij koopwoningen afschaffen? J.A. Weggemans
157
Erfrecht in beweging A.W. Jongbloed
159
Geluk in politiek perspectief J. van den Driessen Mareeuw
168
Nederland is verziend. Samenwerking Benelux versterkt onze concurrentiepositie in de Europese Gemeenschap J.C. van Baaien
174
Boekbespreking Europa: een volgende akte E.P. Wellenstein
181
Boekbespreking De staat van de burger: beschouwingen over hedendaags burgerschap U. Rosenthal
184
j.
Technhlche ~ E. Bottinga-Lindhout Advt!lfenties Advertentietarieven op aanvraag beschikbaar
Bestuur mr.J.J. Nouwen (voorzitter) prof.dr. J.A.A. van Doorn drs. L. M.L. H.A. Hermans mw S.M. Hoorn mw W.P. Hubert-Hage mr. H.E. Koning mr. E.J.J.E. van Leeuwen-Schut drs. P.J.H.M. Luijten (secretaris) drs. J. W.A. M. Verlinden © De auteursrechten liggen bij de uitgever ISSN 0167-0883
Ubera11l Reveil nummer 5 1992
Renteaftrek bij koopwoningen afschaffen? Velen in ons land maken zich zorgen over het uit de hand lopen van het nieuwe gezondheidszorgstelsel. Betaalt de burger straks jaarlijks (geleidelijk stijgend) zo'n 15% van zijn inkomen voor de volksgezondheid? Dat is een actuele vraag, waarop mogel!ïk zelfs een staatssecretaris sneuvelt. j.tl. weggefTltlns •
Op het terrein van de volkshuisvesting voert staatssecretaris Heerma met een grote politieke steun stilletjes een rigoureuze beleidswijziging door. Op het terrein van de woningbouw is er voor de huurwoningen ook sprake van een "stelselwijziging ". De "stelselherziening volkshuisvesting" van staatssecretaris Heerma leidt (ook al) tot een forse kostenstijging. Dit raakt een deel van de bevolking, namelijk de huurders . De jaarlijkse huurtrend van 5,5% is veel hoger dan de prijsstijging. De hoge huurtrend draagt voor grofweg de helft bij aan de daling van rijkssubsidies en voor het overige deel is sprake van inkomstenstijging voor verhuurders. Dit beleid jaagt de kosten van levensonderhoud omhoog, met name voor de lagere inkomensgroepen. Voor zover individuele woonlasten te sterk gaan stijgen, kan de huurder weer recht doen gelden op Individuele huursubsidie (IHS). Het rijksbeleid is sterk gericht op het eerlijk verdelen van de woonlasten van de huurders in relatie tot hun inkomen en in relatie tot de woningkwaliteit Op zich is dit een moedig beleid van de heer Heerma. Gemiddeld genomen betaalt de Nederlandse huishouding al snel 15 - 20% van het inkomen voor het wonen. Het aandeel van de lagere inkomens is vaak fors hoger en neemt nog toe. Voor velen stijgen zowel de kosten van de volksgezondheid als de kosten van het wonen sterk. Indien dan de totale belasting- en premiedruk niet omlaag
•
157
zou kunnen gaan, zal dat zeker tot frustraties jegens de politiek leiden. De hoge huurtrend leidt tot het versneld afschaffen van de subsidies in de volkshuisvesting. Huurders moeten rond 2005 voor nieuw te bouwen woningen de kostprijs betalen. Subsidies van het ministerie van VROM voor nieuw te bouwen koopwoningen worden weldra ook afgeschaft. De forse (fiscale) "subsidies" van het ministerie van Financiën voor de Volkshuisvesting bl!ïven echter onverminderd bestaan. En daar wil ik nu bij stilstaan. Het ministerie van Financiën subsidieert via de renteaftrek van leningen de koopwoningen. Is dat gewenst? Subsidies vervormen de werking van het pnïsmechanisme. Bij koopwoningen is de prijs vaak hoger dan de stichtingskosten voor kwalitatief vergelijkbare huurwoningen. De aanbieder neemt zijn winst op een schaarse markt. Voorts wil de koper meer betalen voor een woning door het bestaan van de renteaftrek (de fiscus betaalt mee). De renteaftrek is al gauw zo'n 50% van de rente van de lening. Elders in de EG is niet of nauwelijks sprake van dergelijke "fiscale subsidies". Mede door het ontstaan van allerlei spaarhypotheken, die kunstig inspelen op ons fiscale systeem is de netto-last van de koper de laatste jaren relatief gezien eerder lager dan hoger geworden. Ook voor woningverbetering met geleend kapitaal is voor de eigenaar indirect sprake van subsidie, terwijl de objectsubsidies voor woningverbetering door het ministerie van VROM nu net zo 'n beetje allemaal zijn afgeschaft. De overheid heeft enkele kunstmatige mechanismen om de genoemde fiscale voordelen voor de eigenaar-bewoner af te romen. Dit zijn de (eenmalige) overdrachts-
-----
~
-
.
l·
Liberaal Reveil nummer 5 1992
belasting en het jaarlijkse huurwaardeforfait, alsmede een jaarlijks bedrag voor de eigenaar-bewoner via de onroerend goedbelasting. Aannemende dat de gemeente nuttige dingen doet met de OGB en dat de inflatiewinst aan het eind van de rit vaak (niet altijd) de overdrachtsbelasting goedmaakt, ligt de aandacht in dit artikel op het huurwaardeforfait. Deze last weegt niet op tegen de contante waarde ( = omrekening naar het heden) van de rentevoordelen. Mijn conclusie is dat de eigenaar-bewoner met een hypotheek de minister van Financiën geweldig op kosten jaagt.
van de genoemde voordelen. Het aandeel koopwoningen in de samenleving stijgt slechts geleidelijk. Jaarlijks gaat het vooralsnog om circa 60.000 nieuwe koopwoningen. Daarnaast wordt jaarlijks een deel van de bestaande koopwoningen verkocht. Dit gaat (cumulatief) om aanzienlijke aantallen woningen. Voor iedere woning is er veelal over een periode tot 30 jaar sprake van fiscale voordelen. De diverse fiscale constructies ontmoedigen het aflossen van leningen en optimaliseren de voordelen voor de kopers ten laste van de fiscus (dus ten laste van ons allen).
Fiscalisten zullen gruwen van dit soort redeneringen. In hun denken staat tegenover het verlies van de minister van Financiën door renteaftrek de winst van hetzelfde ministerie bij de belastingheffing van de kapitaalverschaffer (bijv. een pensioenfonds). Dat zou waar zijn als die hun belasting ook terstond betaalden, maar dat is vaak niet zo, want door diverse fiscale constructies wordt de betaling uitgesteld of deels kwijt gescholden. En uitstelleidt ook tot fors verlies voor de belastingdienst.
Terzijde: De erfgenamen van overledenen zijn vast en zeker blij met de hoge prijzen van koopwoningen. Zij betalen de fiscus een bepaald aandeel successierechten. Dit aandeel is echter veellager dan het aandeel van de koopsom dat via de fiscale renteaftrek van de nieuwe eigenaar door het ministerie van Financiën wordt gedragen.
Wij lopen dus een goede kans dat het ministerie van Volkshuisvesting bezuinigt op objectsubsidies en te maken kfl]gt met hogere uitgaven voor Individuele Huursubsidie, terwijl de minister van Financiën voor fors hogere lasten komt te staan door de fiscale renteaftrek b1] koopwoningen. Als dit ertoe leidt dat per saldo de kosten van het wonen (direct en indirect) ten laste van het rijk maar beperkt dalen, dan is de maatschappij er niet veel mee opgeschoten. De bedoeling was immers dat het wegvallen van woningsubsidies leidt tot daling van de overheidsuitgaven? Het bestaan van de (ongelimiteerde) renteaftrek is op zich al een vrijbrief voor een opstuwende prijsvorming op de koopwoningenmarkt. En de hoge huurtrend bevordert het kopen van een woning door huurders. Gelukkig valt het beeld ten opzichte van de stelselherziening bij de gezondheidszorg mee. In de gezondheidszorg raakt de materie ons jaarlijks allemaal. In de volkshuisvesting kan niet iedereen tegelijk profiteren
158
Ik wil twee conclusies trekken uit mijn verhaal. Het is mijns inziens nodig om via fiscale ingrepen de opwaartse druk op de koopprijzen van woningen af te remmen. Een geleidelijke beperking van de renteaftrek bij koopwoningen lijkt mij onvermijdelijk. Het is zeker gerechtvaardigd! Het evenwicht tussen de lasten van huurders en kopers raakt te zeer verstoord. Ten tweede blijkt dat het niet eenvoudig is om via overheidsingrijpen een subsidie af te bouwen. Een subsidieverslaving afbouwen breng het risico van ingrijpende afkick-verschijnselen mee. Het is zeer de vraag of het beleid van staatssecretaris Heerma het evenwicht tussen de markten voor koopen huurwoningen niet teveel verstoort. De betaaibaarheid voor de overheid zelf (meer individueel huursubsidie en meer fiscale renteaftrek) is niet vanzelfsprekend.
* drs. J.A. Weggemans is voorzitter van de redactie.
e.w
Liberaal Reveil nummer 5 1992
Erfrecht in beweging Vele jaren wordt geworsteld met de erfrechtelijke positie van de langstlevende echtgenoot. Eindelijk is er een voorstel geformuleerd dat aansluit bij de wensen van notariaat en bevolking. Daarom moeten de politici nu hun verantwoordelijkheid kennen en tot spoedige invoering overgaan.
Inleiding a.w. jongbloed•
Op 1 januari jl. is een groot gedeelte van het burgerlijk recht herzien: op die datum zijn de boeken 3, 5 en 6, alsmede vier titels van boek 7 (Nieuw) Burgerlijk Wetboek in werking getreden 1 • De herziening van het burgerlijk recht is een omvangrijke en tijdrovende aangelegenheid gebleken. Tijdrovend, omdat al in 194 7 aan de Leidse hoogleraar E.M. Meijers 2 de opdracht tot het ontwerpen van een nieuw Burgerlijk Wetboek werd gegeven 3 . Omvangrijk, omdat bij de jaarwisseling 1991/1992 circa 175 wetten meer of minder ingrijpend zijn gewijzigd. Op invoering wachten nog Boek 4 (Erfrecht) en diverse titels van Boek 7 (Bijzondere Overeenkomsten 4 ), terwijl op dit moment punt van discussie is of er een Boek 9 (Intellectuele eigendom 5 ) en een Boek 10 (Internationaal Privaatrecht) moeten komen. Voor een deel is de herziening van het burgerlijk recht een technische aangelegenheid: werd vroeger gesproken over zaken, nu heten dit goederen (en de oude goederen zijn nu zaken 6 ). Evenzo is in art. 6: 162 BW uitgesproken dat handelen in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid een onrechtmatige daad kan opleveren . Het thans vervallen art. 1401 BW hield dat niet in, maar na de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 31 januari 1919, Nederlandse Jurisprudentie (NJ) 1919, 161 (Lindenbaum/Cohen) was dit al geldend recht. Hoewel het doel van de hercodificatie is geweest het BW weer op de hoogte van de tijd te brengen en het streven niet was gericht op een burgerlijk recht dat op nieu-
159
we grondslagen zou rusten, zijn er ook gedeelten waarbij knopen moesten worden doorgehakt. Anders gezegd waarbij een lijn uit rechtspraak en/of literatuur moest worden doorgetrokken of omgebogen . Voorbeeld hiervan vormen de regels die de niet beroeps- of bedrijfsmatige eindgebruiker van goederen en diensten moeten beschermen tegen de producenten van en handelaren in die goederen en diensten (kortom het consumentenrecht) alsook de verschuiving van schuld- naar risico-aansprakelijkheid 7 . Erfrecht in beweging Dat het erfrecht zoals dat in 1838 in de wet is opgenomen de hedendaagse opvattingen niet meer weerspiegelt, mag na 150 jaar niet verwonderlijk heten. De sociaaleconomische verhoudingen zijn drastisch gewijzigd. Werd destijds uitgegaan van bloedverwantschap, waarin de familieband vele malen sterker was dan de huwelijksband, thans neemt het gezin, en meer in het bijzonder de vrouw 8 een belangrijke(re) plaats in. In 1838 werd het erfrecht nog gebaseerd op de agrarische maatschappij van eeuwen geleden. Dit kwam tot uiting in spreuken als: "Het naaste bloed erft het eigen goed" en "Die Erbe wird geboren, nicht erkoren". De laatste tientallen jaren ligt het accent meer op de verzorging van de achterblijvende echtgenoot: deze moet in staat worden gesteld in min of meer dezelfde omstandigheden voort te leven. Bovendien dient te worden bedacht dat in 1838 de doorsnee erflater niets bezat: voor Jan met de pet was het erfrecht een zaak van lood om oud ijzer. Het erfrecht is al jaren in beweging. De vraag is op dit moment welke kant het uitgaat respectievelijk moet uitgaan. Allereerst een overzicht in vogelvlucht9 . Volgens het Burgerlijk Wetboek van 1838 was de echtgenoot slechts wettelijk erfgenaam als de erflater geen afstammelingen, voor-
Liberss/ Reveil nummer 5
..
1992
<
ouders of andere bloedverwanten tot en met de twaalfde graad achterliet: de familieband was vele malen sterker dan de huwelijksband. Na verloop van tijd werd deze ongelijkheid echter steeds meer als onbillijk ervaren en zagen vele gehuwde erflaters het als een morele plicht om een testament te maken, teneinde de overblijvende echtgenote niet geheel onverzorgd achter te laten. In 1923 wordt dit ook de opvatting van de wetgever als deze de echtgenote voor wat betreft het erfrecht bij versterf 10 met afstammelingen op één lijn stelt. Een belangrijk verschil bleef echter bestaan: waar de erflater zijn nakomelingen en voorouders nimmer geheel kon onterven (zij hebben recht op een zogeheten legitieme portie 11 ) bleef dit wel mogelijk ten aanzien van de echtgenote (die geen legitieme portie kreeg). Een nieuwe tendens ontwikkelde zich echter al snel: erflaters trachtten in toenemende mate de verzorging van de overblijvende echtgenote veilig te stellen (zij zagen het als een dringende verplichting van moraal en fatsoen); zelfs als dit betekende dat de kinderen werden achtergesteld. Deze tendens is niet door de wetgever, maar door de rechter erkend . Bij uitspraak van 30 november 1945, NJ 1946, 62 (De Visser/ Harms) achtte de Hoge Raad de verzorging van de overblijvende echtgenote een dringende verplichting van moraal en fatsoen (een zogeheten natuurlijke verbintenis) en voldoening aan die verplichting van hoger orde dan de legitieme rechten van de kinderen. Verder ging de ontwikkeling. Als Meijers in 1954 zijn ontwerp voor een Nieuw Burgerlijk Wetboek aanbiedt aan de regering, houdt dit voor de overblijvende echtgenote een woonrecht en een legitieme portie in. Werden in het verleden vele vruchtgebruik-testamenten gemaakt (met als nadeel beschikkingsbeperkingen voor de vruchtgebruiker), langzamerhand - met name na 1960 - deed het testament met de ouderlijke-boedelverdeling van zich spreken: alles gaat naar de langstlevende (die enig eigenaar wordt) en de kinderen krijgen een beperkt opeisbare (al dan niet rentedragendel vordering, welke vordering pas bij
160
het overlijden van de langstlevende is te effectueren . De "OBV" is in 1969 12 door de Hoge Raad erkend. Ook in 1969 is boek 4 NBW vastgesteld: de overblijvende echtgenote bleef samen met de kinderen erven, maar kreeg een aantal wettelijke verzorgingsrechten (woonrecht, inboedelvoordeel, som ineens in contanten met de legitieme als bodem). Tot een invoeringswet (samen met de boeken 3, 5 en 6) is het echter niet gekomen. Dat het erfrecht in beweging blijft blijkt er uit dat bij wet 27 oktober 1982, Stb. 608 het onderscheid tussen wettige en natuurlijke afstammelingen 13 met ingang van 13 juni 1979 14 in het erfrecht verviel. De afgeschafte artikelen 910-920 BW hielden onder meer in dat, als een natuurlijk kind samen erfde met een of meer wettige afstammelingen van de erflater of diens echtgenoot, het natuurlijk kind 1/3 ontving van wat het verkregen zou hebben indien het wettig was geweest. Uit het vorenstaande zal duidelijk zijn geworden dat een nieuwe regeling van het erfrecht en met name het erfrecht bij versterf zeer gewenst is. Nadat in 1969 de tekst van Boek 4 NBW- ondanks fundamentele kritiek vanuit het notariaat - was vastgesteld, werd door het kabinet in 1974 dan ook voorgesteld om de regeling van het nieuwe erfrecht (nadat gedeeltelijk aan de kritiek tegemoet was gekomen) versneld in te voeren. Deze voortrein ontspoorde echter al tijdens de in 1974 gehouden algemene vergadering van de Koninklijke Notariële Broederschap. Vervolgens werd gedacht aan gelijktijdige invoering met Boek 3 c.a . en daartoe werd in 1981 een nieuw voorstel ingediend, maar in het najaar van 1983 bleek er dusdanig veel kritiek op de voorgestelde regeling te zijn dat besloten werd om Boek 4 na de Boeken 3, 5 en 6 NBW in te voeren 15 : de voortrein werd afgekoppeld en moest verder als boemeltje16. Nu de boeken 3 c.a. NBW zijn ingevoerd, wordt op het ministerie van Justitie weer gewerkt aan Boek 4. De huidige minister van Justitie zou graag zien dat de regeling nog binnen deze kabinetsperiode
~
Liberssl Reveil nummer 5 1992
tot wet wordt verheven, waarna invoering in 1996 zou kunnen plaatsvinden. De aanleiding voor dit artikel Binnenkort zal het parlement zich een oordeel moeten vormen omtrent de wijze waarop het erfrecht in de (eerste helft van del volgende eeuw zal zijn geregeld. Essentiële vragen zullen moeten worden beantwoord17. De vraag rijst daarbij of het erfrecht niet dusdanig belangrijk is dat dit niet kan en mag worden overgelaten aan uitsluitend politici, de kleine groep ambtenaren op het departement die zich met het onderwerp bezighoudt 18 en de betreffende beroepsgroep (het notariaat). Laatstgenoemde groep heeft mogelijk een vertekend beeld van de werkelijkheid, want heeft veelal te maken met degenen waarvoor het huidig erfrecht geen passende oplossing geeft 19 . In het kader van de totstandkoming van Boek 3 c.a. zijn vele deskundigen gehoord en heeft regelmatig overleg plaatsgevonden met de verschillende beroepsgroepen, teneinde zo veel mogelijk aan te sluiten bij de wensen van de praktijk. Voor wat betreft het erfrecht is ook de Nederlandse bevolking "gehoord". Beter gezegd: er heeft vijftien jaar geleden een onderzoek plaatsgevonden onder 1.084 personen 20 . In een tijdsbestek van vijftien jaar kunnen opvattingen echter drastisch wijzigen, terwijl ook vraagtekens kunnen worden geplaatst bij bedoeld onderzoek 21 . Verder blijkt uit het hierna volgende dat ministerie en beroepsgroep lijnrecht tegenover elkaar staan. Naar mijn mening is er dan ook alle reden om een onderzoek te entameren onder de Nederlandse bevolking22. Daarnaast kan de vraag worden gesteld of de Kamerleden de "ins and outs" van de voorstellen voldoende kunnen overzien 23 . Natuurlijk zijn Kamerleden vakbekwaam, maar dan wel op hun terrein. Is dat op juridisch terrein al een geringe minderheid, op erfrechtelijk gebied is dat een enkeling . Hadden in de vorige eeuw vele Kamerleden een juridische opleiding genoten en had een belangrijk deel ervaring in advocatuur of notariaat, die tijd ligt ver achter ons.
161
Het gaat er om dat een optimaal erfrecht in de wet wordt neergelegd. Optimaal in die zin dat wordt aangesloten bij de wensen van een forse meerderheid van de a.s. erflaters, zodat zij niet de gang naar de notaris behoeven te maken en de wet een gratis oplossing inhoudt. Optimaal ook in die zin dat de kans dat erfgenamen onderling ruzie krijgen beperkt is en dat er geen nodeloos ingewikkelde administratie 24 behoeft te worden bijgehouden. Een praktisch werkbare regeling dus. Dat "het" wettelijk erfrecht zonder meer soelaas zou moeten en kunnen bieden voor alle denkbare gevallen is, vergelijk de hierna nader te noemen knelpunten, een utopie. Aandachtspunten Zoals vermeld, moet de wetgever een regeling creëren die aansluit bij de wensen van een meerderheid van de bevolking en is het een illusie om in de wet een regeling op te nemen die voor alle erfenissen zonder meer een bevredigende oplossing biedt. Daarom moet een aantal factoren in ogenschouw worden genomen. Allereerst leert de werkelijkheid van alledag dat vele huwelijken ontbonden worden door echtscheiding en dat vele honderdduizenden landgenoten voor een tweede of derde maal zijn gehuwd. Erfrechtelijk levert dit pas (potentiële 25 ) problemen op als er kinderen uit één of meer van die huwelijken zijn geboren 26 . Een breed scala van gevallen is denkbaar 27 . Het gaat in circa 12% van de gevallen om een opvolgend huwelijk met kinderen uit een eerder huwelijk. Juist het feit dat zo vele huwelijken door echtscheiding en niet door overlijden van één van de echtgenoten eindigen, zo_u ertoe kunnen leiden dat het feit dat het huwelijk tot de dood voortduurde erfrechtelijk (positief) gewaardeerd wordt. Daarbij moet ook in aanmerking worden genomen dat het niet uitzonderlijk is dat de andere echtgenoot nog vele jaren, soms tientallen jaren, in leven blijft. Verder zijn niet alle nalatenschappen even groot. Om een indruk te geven: de waarde van de erfenis blijft naar schatting in de helft van de gevallen beneden de
Liberaal Reveil nummer 5
1992
f 10.000,-- of is zelfs negatief, in driekwart van de gevallen blijft de omvang beneden de f 40.000,-- en in 90% van de gevallen beneden de f 100.000,--.
Een volgend punt is de verzorgingsgedachte. Het huidige erfrecht is gebaseerd op de gedachte dat de kinderen recht hebben op hun erfdeel zodra hun vader of moeder is overleden. Dit staat haaks op de thans veel verkondigde opvatting dat kinderen pas (moeten) kunnen erven nadat beide ouders zijn overleden, omdat de langstlevende ouder verzorging behoeft tot aan de dood. De langstlevende moet in het huis kunnen blijven wonen, moet de beschikking houden over de inboedel en moet op dezelfde wijze (geldelijk) kunnen voortleven. Anderzijds moet in aanmerking worden genomen dat de kinderen er ook belang bij hebben dat zaken met een affectieve/emotionele waarde niet verdwijnen en dat hun recht daarop blijft bestaan. Voorts lijkt mij van belang te zijn dat het gezin nog slechts als eenheid functioneert zolang de kinderen niet zelf geld verdienen. Zodra zij dit wel doen, breekt de vermogensrechtelijke band, verlaten zij de ouderlijke woning en gaan zij een "eigen leven" leiden. Een ander gegeven is dat de nalatenschap in wording veelal niet voortvloeit uit reeds bestaand (geërfd) vermogen, maar is ontstaan uit door de ouders met vlijt en zuinig beheer bespaarde arbeidsinkomsten. De kinderen hebben daar in de regel 28 niets aan bijgedragen. Verder moet bedacht worden dat het voorzien in (mogelijke) verzorgingsbehoeften primair een plicht is van de betrokken persoon zelf. AOW en AWW vormen (zo lang als het duurt) een bodemvoorziening. Daarnaast zijn er bedrijfspensioenen en bestaat de mogelijkheid om zelf een pensioenvoorziening te creëren. Het gaat niet aan dat via de Algemene Bijstandswet in de verzorging van de langstlevende echtgenoot moet worden voorzien.
De oplossingen van ministerie en notariaat De door het ministerie voorgestelde regeling29 houdt in dat, na het overlijden van de eerste ouder, de kinderen recht krijgen op
162
hun deel in diens nalatenschap, maar dat de boedel niet wordt verdeeld. De langstlevende ouder heeft het vruchtgebruik van alle goederen die aanwezig zijn bij het overlijden van de partner, terwijl de kinderen mede-eigenaar (hoofdgerechtigde volgens de wettelijke terminologie) zijn. Zo nodig kan de langstlevende vermogensbestanddelen vervreemden en/of interen op het vermogen om in het levensonderhoud te voorzien. Pas als ook de andere ouder is overleden, kunnen de kinderen hun aanspraken verwezenlijken. Zolang de beide ouders in leven zijn hebben zij (ervan uitgaande dat zij in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd) samen volledige zeggenschap over hun bezittingen. Overlijdt een van hen, dan verkrijgt de ander het vruchtgebruik over het deel van de ander, maar met de verplichting verantwoording af te leggen aan de kinderen met betrekking tot het beheer van de goederen. Dat is nodig omdat de vruchtgebruiker een vervreemdings- en interingsbevoegdheid heeft om in het levensonderhoud te kunnen voorzien. Binnen één jaar na het overlijden dient een notariële boedelbeschrijving en -waardering te worden opgemaakt, opdat vaststaat wat tot de nalatenschap behoort30. Het door een grote meerderheid van het notariaat (80-90%) voorgestane stelsel, het zogeheten "ontwerp Van Mourik" 31 borduurt voort op de hierboven genoemde ouderlijke boedelverdeling: de overblijvende echtgenoot is automatisch enig erfgenaam en als enige direct gerechtigd tot alle tot de nalatenschap behorende goederen (en moet alle daartoe behorende schulden voldoen), de kinderen verkrijgen pas na zijn of haar dood. Het doet er niet toe of er sprake is van een eerste of een opvolgend huwelijk. Dit betekent echter niet dat de kinderen worden onterfd; zij krijgen een nog niet opeisbare vordering in geld ter grootte van hun erfdeel. Die vordering wordt pas opeisbaar door het overlijden van de langstlevende ouder, ook als deze inmiddels is hertrouwd. In dat laatste geval kunnen de kinderen verlangen dat hun vorderingen door de stiefouder worden voldaan door overdracht van de uit de familie afkomstige
-
Uberaa/ Reveil nummer 5
1992
zaken (grootvaders klok, de eeuwenoude familiebijbel, een gouden broche, etc.) 32 •
In aanmerking te nemen factoren Naar mijn mening moet voorop worden gesteld dat niet alle denkbare situaties in de wet kunnen worden voorzien en kunnen worden geregeld. Veel belangrijker is het dat de wetgever een basisregeling biedt waarmee een groot gedeelte van de bevolking uit de voeten kan. Buitengewone gevallen33 zullen in de regel via een testamentaire regeling moeten worden afgewikkeld. Rekening houdend met de hierboven genoemde 1 2% van de gevallen waarin sprake is van een opvolgend huwelijk met kinderen uit een eerder huwelijk maakt een wettelijk regeling van het erfrecht (te) gecompliceerd, zodat zij in beginsel buiten beschouwing moeten blijven en het advies moeten krijgen een testament op te stellen . Evenzo moet het wettelijk stelsel in begrijpelijk Nederlands zijn gesteld en moet de geijkte juridische terminologie zoveel mogelijk worden vermeden. Daarnaast moet worden aangesloten bij de eigen verantwoordelijkheid van de burger: er moet niet te snel een beroep worden gedaan op allerlei hulpverlenende instanties en/of sociale voorzieningen; laat de burger zelf maar de handen uit de mouwen steken 34 . Ook moeten we ons niet te veel laten leiden door historische overwegingen. Dat de kinderen in het huidige erfrecht al verkrijgen bij het overlijden van een der ouders is "toeval". Evengoed is denkbaar een regeling waarbij pas wordt verkregen na het overlijden van beide ouders, of een stelsel dat de boedel toevalt aan de Staat, tenzij bij testament daarvan is afgeweken.
Eigen keuze Zelf zie ik op grond van het vorenstaande het meeste in "het ontwerp Van Maurik". Naar mijn mening sluit dat voorstel ook het beste aan bij de hiervoor onder "erfrecht in beweging" en "aandachtspunten" beschreven maatschappelijke ontwikkelingen . Allereerst is een vruchtgebruikstelsel niet realistisch. Hierboven is vermeld dat het saldo van verreweg de meeste nalaten-
163
schappen beperkt is. Een vruchtgebruik heeft voor de langstlevende dan geen betekenis als bron van inkomsten. Evenzo wettigt die geringe omvang van de boedel niet een notariële boedelbeschrijving en -waardering. Met het door Van Maurik verkondigde stelsel worden ook vele problemen omzeild35. Ik noem er enkele. Als een weduwnaar hertrouwt en vóór zijn tweede echtgenote overlijdt, kunnen de kinderen uit zijn eerste huwelijk volgens het wetsvoorstel onmiddellijk hun erfdeel opeisen. Dit kan betekenen dat de vrouw het huis moet verkopen om die kinderen hun rechtmatig erfdeel van hun moeder te geven, waardoor zij in behoeftige omstandigheden kan komen te verkeren en mogelijk een uitkering krachtens de Bijstandswet moet aanvragen . De achterblijvende echtgenoot heeft een vervreemdings- en interingsbevoegdheid om in het levensonderhoud te kunnen voorzien. Daar staat tegenover dat de kinderen zich tot de rechter kunnen wenden als misbruik van die bevoegdheid zou worden gemaakt. Stel het bankstel is versleten. In principe mag dit worden vervangen. Maar er kunnen de nodige haken en ogen aan vervanging zitten. De overblijvende ouder wil een duur en duurzaam bankstel, de kinderen willen goedkopere en minder duurzame meubels. De overblijvende ouder woont nog in de (te grote) echtelijke woning en staat op de wachtlijst voor een appartement. Daar zal geen plaats meer zijn voor een al te groot bankstel. Onzeker is wanneer de overblijvende ouder het appartement kan betrekken; dat kan nog twee jaar duren. Moet nu al dwingend rekening worden gehouden met de aanstaande verhuizing? En hoe te denken over vakantiebestedingen. Is een veertiendaagse vakantie in Nederland in een pension voldoende en is een drie-weekse (vlieg)vakantie in een Spaans hotel excessief? Mag er worden overwinterd aan de Middellandse zee? Het lijkt me minder wenselijk om de toch al overbelaste rechterlijke macht36 ermee te belasten om in dergelijke gevallen de knoop door te hakken. Met die overbelasting voor ogen moet mijns inziens de vraag worden gesteld of de werkbelasting
Liberaal Reveil nummer 5 1992
de betreffende suggestie had gedaan bij de behandeling
van de rechter mag worden verhoogd als een alternatief voorhanden is. Evenzo moet worden bedacht dat pas kan worden vastgesteld waarop het vruchtgebruik rust na de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en/of de nalatenschap. In aanmerking nemend dat een overgrote meerderheid van de Nederlandse bevolking in algehele gemeenschap van goederen is gehuwd, zal daar weinig tot niets van terechtkomen.
van de begroting van het departement van Justitie voor het jaar 1947 op 5 maart 194 7 . Tot zijn verrassing reageerde minister Van Meereeveen direct positief. Deze verbazing had ermee te maken dat in 1938 (toen werd herdacht dat het BW in 1838 was ingevoerd) het nagenoeg communis opinio was dat er geen behoefte be· stond aan een algehele herziening. De eerste zin van de hand van P. Scholten in het Gedenkboek Burgertijk Wetboek 1838-1938 (Zwolle, 1938) luidt: "Ons Burgertijk Wetboek is een rustig bezit" . Meijers was als een van de weinigen overtuigd van een algemene hercodificatie, terwijl hij een groot gezag genoot op vrijwel alle terreinen van de rechtswetenschap. Zie omtrent een en ander onder meer: A.S . Hartkamp, Aard en opzet van het nieuwe vermogenrecht, Deventer, 1990, pp. 1 e.v ., J.M. Polak, "Van Groene Boek, 1954, naar invoering, 1992", Nederlands Juristenblad (NJB), 1992, pp. 28
Slot
a.v ., alsook F. Korthals Altea, Ministerie van Justitie en
Dat het erfrecht moet worden gewijzigd moge duidelijk zijn 37 • Reeds vele jaren worden pogingen om tot een algehele herziening te komen ondernomen. Tot nu toe met weinig resultaat. Nu is het tijd dat de Kamerleden hun verantwoordelijkheid nemen en ervoor zorgen dat die algehele herziening op korte termijn een feit wordt. Erfrecht is niet een onderwerp waarvoor politici warm lopen; er zijn ook weinig stemmen mee te verwerven. Dat betekent echter niet dat het nieuwe erfrecht niet een politiek onderwerp zou zijn. ledereen heeft met het erfrecht te maken. Juist dat maakt al dat een nieuwe, bij de eisen van de tijd aansluitende, regeling van grote betekenis is. Er is een goed ontwerp, "het stelsel Van Maurik", dat eventueel nog kan worden aangepast. Het notariaat steunt dit voorstel in grote meerderheid en het sluit aan bij de wensen van de bevolking. Wat is er meer te wensen? Ik hoop met dit artikel te hebben aangetoond dat de tijd om het erfrecht van de langstlevende echtgenoot te herzien is gekomen en te hebben bereikt dat het onderwerp tijdens vergaderingen aan de orde zal komen 38 •
het NBW en G.J. Veerman, "Van oude dingen die voorbijgaan - het BW 150 jaar", in: 150 jaar Burgerlijk Wet· boek, Justitiële Verkenningen, 1988, nr. 6, Arnhem, 1988, resp . pp . 7 e.v. en 68 e.v . 3.
Overigens werd Boek 1, Personen- en familierecht, "al" op 1 januari 1970 ingevoerd. Op 26 juli 1976 was het de beurt aan Boek 2, Rechtspersonen, en op 1 april 1991 aan Boek 8, Verkeersmiddelen en Vervoer.
4.
Zoals de huur-, pacht- , arbeids- en verzekeringsovereen-
5.
komst. Het betreft onder meer auteurs-, octrooi-, merken- en handelsnaamrecht.
6.
Maar een goederentrein en een zakenman blijven zo aangeduid worden, omdat dit vast spraakgebruik is. Ook wordt veelal nog gesproken over onroerend goed, hoewel dit niet geheel correct is.
7.
Een voorbeeld biedt art. 6: 169 ter zake van de aansprakelijkheid van ouders uit hoofde van onrechtmatige daad voor schade aan een derde toegebracht door hun kinde· ren jonger dan veertien jaar. Onder het "oude" recht werd uitgegaan van een vermoeden van schuld van de ouders, die in de gelegenheid werden gesteld zich te disculperen. Dit betekende dat ouders niet aansprakelijk werden geacht als zij ten aanzien van het kind een zodanige zorg in acht hadden genomen ter voorkoming van nadeel voor derden door diens gedragingen als in de gegeven omstandigheden van goede ouders mocht worden verwacht. Vgl. HA 9 december 1960, NJ, 1963, 2 (Jaguar 11) en HA 9 december 1966, NJ, 1967. 69
8.
(Joke Stapper) . Ik zal hierna het meest voorkomende beschrijven: de man overlijdt en laat een weduwe achter. Daarom zal ik spreken van echtgenote. Hetzelfde geldt echter voor het geval de vrouw overlijdt. Eindigt een huwelijk door overlijden van een der echtgenoten, dan is dit in driekwart van de gevallen door het overtijden van de man. Vrouwen leven gemiddeld ongeveer zes jaar langer dan mannen en omdat zij doorgaans enkele jaren jonger zijn, overteven vrouwen hun echtgenoot al snel tien jaar.
9.
Een uitgebreider overzicht ia te vinden bij M.J.A. van Mourik, "De meeslepende avonturen van de langstlevende echtgenoot, in: NJB, 1982, pp . 2 e.v. Op pp. 33-
1.
2.
Boek 3. Vermogensrecht in het algemeen. Boek 5, Zake·
46 wordt het in 1981 ingediende wetsontwerp gewogen
lijke rechten en Boek 6, Algemeen gedeelte van het
en te licht bevonden . HeUelfde gebeurt in "De meeale-
verbintenissenrecht. Van Boek 7 zijn ingevoerd: titel 1 ,
pende avonturen van de langstlevende echtgenoot (111)",
Koop en ruil, titel 7, Lastgeving, titel 9, Bewaarneming
in: NJB, 1991, pp . 1251 e.v. voor het gewijzigd ont·
en titel 14, Borgtocht. Meijers (1880-1954) kreeg bij Koninklijk Besluit van 25
werp . Zie ook B.C. de Die en
e.c.
van Dam, "Parlemen-
taire geschiedenis van Boek 4", in: Weekblad voor Pri-
april1947 de opdracht om "een nieuw burgertijk wet-
vestrecht, Noterieet en RegistrtJtie (WPNR) 6018 (1991 ),
boek te ontwerpen" . Initiatiefnemer was het liberale
pp. 606-612.
Eerste Kamerlid A. Zegering Hadders, die - op instigatie van zijn afwezige fractiegenoot prof.mr. A.N. Molenaar-
164
Liberssl Reveil nummer 5
1992
10. Er zijn "twee soorten" erfrecht: het erfrecht bij versterf
contanten ter verzorging . zonder minimum; de kinderen
en het testamentaire erfrecht. De erflater kan hebben
delen als boedelcrediteuren mee in datgene wat niet voor
verklaard wat er na zijn dood met zijn vermogen dient te
de verzorging nodig is .
geschieden. Die verklaring wordt neergelegd in een
1978 Minieter De Ruiter meldt de Kamer dat de voortrein
testament. Het gaat dan om testamentair erfrecht. Als
is ontspoord . De nieuwe variant houdt in: de echtgenote
de erflater van die mogelijkheid geen gebruik heeft ge-
krijgt het vruchtgebruik over de erfdelen van de kinde-
maakt, is het de wet die bepaalt wie erfgenaam is . We spreken dan van erfrecht bij versterf.
ren, weliswaar zonder inningsbevoegdheid , maar met beschikkingsbevoegdheid . In concreto betekent dit dat de overblijvende echtgenote
11 . In beginsel staat het de erflater vrij om bij testament naar eigen goeddunken over zijn gehele vermogen te beschik-
"alles " kan vervreemden en dat de kinderen bij het over-
ken. Hij is daarin echter niet geheel vrij : aan sommige
lijden van de echtgenote "niets" krijgen .
erfgenamen bij verstek heeft de wetgever een bepaald deel van het vermogen van de erflater gegarandeerd (de
1989 Minister Korthals Altea wil de voorgestelde vruchtgebruikregeling zodanig vereenvoudigen dat de prak-
legitieme portie). omdat zij de erflater zo na staan, dat de
tische uitwerking nagenoeg hetzelfde is als bij een ouderlijke boedelverdeling .
wetgever hun onterving onoirbaar heeft geacht (art. 960 e.v. BW) . laat de erflater bijvoorbeeld 'én kind na, dan ontvangt dit de helft van wat het op grond van het erf-
17. Een aantal meer en minder eenvoudig te beantwoorden vragen dienen zich aan . Ik noem er slechts enkele :
recht bij versterf zou hebben verkregen; gaat het om drie
• a/gemeen
kinderen, dan ontvangen zij 3/4 van dat gedeelte. Een
- hoe sterk moet de familie- resp. huwelijksband de
voorbeeld . Erflater heeft een vermogen van f 60.000,-- .
erflater beperken bij het vrij beschikken over zijn nalaten-
laat hij één kind na, dan zou dit kind op grond van de
schap ;
wet, als enige erfgenaam , dat bedrag volledig verkrijgen . Uit art. 961 lid 1 BW blijkt dat er in een dergelijk geval
- valt een zekere bevoorrechting van bepaalde erfgenamen te verdedigen (bijv. oudste zoon bij boerenbedrijf);
sprake is van een legitieme van f 30.000, --, zodat de
- dient er een onderscheid te worden gemaakt tussen
erflater bij testament een bedrag van f 30.000,-- kan
grote en kleine nalatenschappen.
vermaken aan bijvoorbeeld het Rode Kruis . Betreft het
• specifieker (en deels elkaar overlappendel
een erflater met drie kinderen, dan zouden zij op grond
- dient er een onderscheid te worden gemaakt tussen
van de wet ieder een derde ontvangen, derhalve
gehuwden en (duurzaam) samenwonenden (van gelijk
f 20.000,--. Deze kinderen hebben op grond van art. 961 lid 3 BW ieder een legitieme van driekwart van laatstgenoemd bedrag, mitsdien f 15.000,-- . In dat geval
geslacht, van verschillend geslacht, op grond van een
is voor drie kinderen de totale legitieme f 45.000,-- en kan de erflater vrijelijk beschikken over de somma van
blijven, en zo ja op welke wijze : via een wettelijk vrucht-
familierelatie) ; - dient de overblijvende echtgenoot verzorgd achter te genot of op andere wijze ; - geldt er een verzorgingsplicht van de erflater jegens de
f 15.000,--. Van belang hierbij is dat de overblijvende echtgenote geen recht op een legitieme portie heeft en
overblijvende echtgenote; - in hoeverre moet aan de overblijvende echtgenote een
dat men niet verplicht is een beroep te doen op de legitieme . Ook ouders hebben (als de erflater geen
legitieme portie toekomen;
kinderen nalaat) recht op een legitieme portie . Dit is te verklaren uit het feit dat men vroeger op jongere leeftijd
den gehandhaafd ;
- moet de legitieme portie van ouders en kinderen wor-
overleed en de ouders hun oudedagsvoorziening kwijt-
- dient de zogenaamde ouderlijke boedelverdeling wet-
raakten.
telijk te worden geregeld ; - welke mogelijkheden moeten aan de nabestaanden
12. HR 19 september 1969, NJ, 1969, 402 , Makkumse
worden gegeven om op te komen tegen beperkingen
boedelverdeling .
van/op hun erfdeel;
1 3 . Van wettige kinderen is - kort gezegd - sprake als een kind staande huwelijk wordt geboren, of indien het kind
- hoe past het Nederlandse erfrecht in het Benelux- resp.
nadien is geadopteerd . Is daarvan geen sprake , dan is
EG-erfrecht, en
het kind " natuurlijk" .
- welke regels van overgangsrecht moeten worden opgenomen .
14. De terugwerkende kracht heeft ermee te maken dat op
Gelet op de omvang van dit artikel kan en zal ik niet al
13 juni 1979 INJ, 1960, 462, Marckxl het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te Straatsburg uitmaakte dat het onderscheid in behandeling tussen wettige en
deze vragen beantwoorden. 18. Ik w il voorop stellen dat ik geen enkele twijfel heb omtrent de integriteit of deskund igheid van de betreffende
natuurlijke afstammelingen geen objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond bezat en dat er derhalve sprake was van discriminatie . 15. Dit gebeurde in het kader van "operatie stofkam". Ten-
ambtenaren . 19. Het komt me voor dat een echtpaar van " drie hoog achter" met een vermogen beneden de f 10.000,-- en twee kinderen niet snel een testament zal maken . Vgl.
einde de invoering van de overige gedeelten niet te belemmeren, werden verschillende onderdelen "ontkop-
Gr. van der Burght, "Een helder voorstel " , WPNR 6037,
peld" of geschrapt.
1992. p . 142: "Van Maurik heeft ons ... gewezen op
16. Voor de volledigheid geef ik in een notedop de hoofdlij-
een aantal feiten die wij licht vergeten als we in de
nen van de diverse voorstellen .
literatuur of in de collegezaal het erfrecht bespreken .
1954 Meijers biedt zijn Ontwerp Boek 4 aan ; de echt-
Dáár gaat het immers doorgaans om vermogens van
genote krijgt een woonrecht en een legitieme.
enkele tonnen, om trossen van onwaardige , onterfde en
1969 Vaststelling van Boek 4 . Invoering uitgesteld . De echtgenote blijft samen met de kinderen erven, máar krijgt een aantal wettelijke verzorgingarechten (woonrecht, inboedel, soms ineens contanten ter verzorging met de legitieme als bodem) . 1974 Minister Van Agt biedt de zgn. "voortrein" aan de Tweede Kamer aan. De echtgenote wordt enige erfgenaam, heeft een woonrecht en recht op een bedrag in
165
verwerpende kinderen en kleinkinderen . De langstlevende is voorts als serie-bruid een zeer trouwlustige , die haar echtgenoten steeds weer ... overleeft. Zie ook prof.mr. S.N. van Opstal!. "De vermogensrechtelijke positie van de overlevende echtgenoot" . in: NJB. 1992, pp . 673-
677". 20.
C. Cozijn, "Meningen van de bevolking over de verdeling van nalatenschappen onder het abintestaat erfrecht".
Libersst Reveil nummer 5 1992
Wetenschappelijk onderzoek- en documentatiecentrum van het ministerie van Justitie, Staatsuitgeverij, ' s-Gravenhage, 1976. Voor de goede orde vermeld ik dat de
om zelf te procederen, dit in de praktijk juist tot gevolg heeft dat die justitiabele in vele gevallen het onderspit delft. Zie daaromtrent: A.W. Jongbloed, De nieuwe
civiele kantongerechtsprocedure, Deventer, 1992.
Koninklijke Notariële Broederschap in 1988 onder haar leden een enquête heeft gehouden, waarvan de resul-
24. De ervaring leert dat als echtgenoten niet in algehele
taten zijn vermeld in WPNR, 1966, pp. 567-590. 21 . Dit is gedaan door Gr. van der 6urght, "Meningen van de
gemeenschap van goederen zijn gehuwd, zodat hun vermogens niet volledig aamenvloeien, er veelal toch
bevolking over de verdeling van nalatenschappen onder
geen deugdelijke administratie wordt gevoerd . Bij de
het abintestaat erfrecht", januari 1978, In: NJB, 1978,
ontbinding van het huwelijk door de dood van een der
pp. 745 e.v . en G.A . Kooy, " Wijziging van het erfrecht in sociologisch perspectief", in: WPNR 5447, 1976, pp . 540.541 . Om een indruk te geven. De opgave "Iemand
echtgenoten of door echtscheiding weet niemand meer wat nu precies van wie is.
komt te overtijden en laat echtgenoot en kinderen na.
25 . Gelukkig blijkt in de praktijk vaak ook dat kinderen uit verschillende huwelijken goed met elkaar en/of de
Het ouderpaar was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd . Er was geen testament gemaakt. Hoe wordt
tweede echtgenote overweg kunnen . Verder zullen er ook geen problemen ontstaan als de eerste echtgenote
de nalatenschap verdeeld 7 wordt door 6, 6% juist beantwoord (namelijk: de nalatenschap bestaat uit de helft
inmiddels is overleden en er slechts kinderen u it het tweede huwelijk zijn geboren .
van de huwelijksgoederengemeenschap, tot helft zijn
26. Een kwestie als pensioenverrekening valt buiten het
echtgenoot en kinderen gelijkelijk berechtigd) , terwijl 17%: de helft plus een kindsdeel van de andere helft
kader van dit artikel. 27.
We kunnen denken aan a een tweede huwelijk waarbij
antwoordt (de afwikkeling van de huwelijksgemeen-
de tweede echtgenote jonger is dan de kinderen uit het
schap en de nalatenschap leidt tot dit resultaat) . Met
eerste huwelijk (waarbij soms ook kinderen zijn geboren
enige goede wil betekent dit dat 23,6%, derhalve een
staande het tweede huwelijk), b aan een huwelijk w aar-
kwart, enige indruk heeft van de afwikkeling van de
bij de tweede echtgenote tot dezelfde leeftijdscategorie behoort als de a.s. erflater, maar waarbij de kinderen uit
nalatenschap! 22 . Deze bijdrage heeft mede tot doel te bereiken dat Kamer-
het tweede huwelijk belangrijk jonger zijn dan die uit het
leden zich ervan bewust worden dat het "vijf voor twaa-
eerste huwelijk, maar ook aan c aan het geval dat de
lf" is en dat het onderwerp tijdens (leden)vergaderingen
tweede echtgenote tot dezelfde leeftijdscategorie be-
aan de orde zal komen , opdat pressie zal worden uit-
hoort als de (a. s. ) erflater, er geen kinderen uit dat hu-
geoefend op de parlementariërs . Misschien is het wense-
welijk zijn geboren en de kinderen uit het eerste huwelijk inmiddels volwassen zijn .
lijk om een geschrift van de Teldersstichting aan dit onderwerp te w ijden.
26. Een uitzondering is het geval dat ouder(s) kind(eren)
23. In dit kader is het goed om te wijzen op hetgeen mr. A .H. Korthals opmerkte ter gelegenheid van het 25e
samen een onderneming drijven. 29.
Landelijk Notarieel Studentencongres "Erfrecht, een
Recentelijk verdedigd door de ambtelijke ontwerper mr. drs. B.C. de Die in: WPNR, 6041 . 1992, pp. 209- 214,
kwestie van politiek" , in: Ars Notarius XLVII , Deventer,
minister Hirsch Ballin in De Telegraaf van 4 april 1992,
1990, p . 51 : " ... moet ik bekennen dat het erfrecht in de
en oud-minister Korthals Altea in NRC Handelsblad dd.
dagelijkse praktijk van de politiek op het ogenblik nog weinig aandacht heeft" . Zijn CDA-collega mr. P.J . Bies-
16 april 1992. 30.
heuvel kwam niet verder dan het geven van een persoonlijke opvatting (p. 50) . Ook de voorzitter van de
Jan en Marie zijn gehuwd; er zijn twee kinderen . Als Jan overlijdt, worden Marie en de beide kinderen gezamenlijk
Vaste (Tweede) Kamercommissie voor Justitie, het
erfgenamen. Marie wordt tevens vruchtgebruikster van de erfdelen van de beide kinderen, ten gevolge waarvan
PvdA-lid mr. W .J.C. Swildens-Rozendaal maakte indertijd
het recht van de kinderen tijdens haar leven goeddeels
geen overtuigende indruk op mij. Ter zake van de op 30 december 1 991 ingevoerde herziene civiele kantonge-
onder het vruchtgebruik vallen, vervreemden, maar niet
rechtsprocedure merkte de Amsterdamse kantonrechter
naar willekeur. Bij haar overtijden vervalt het vruchtge-
A . Boekwinkel , in: NJB, 1967, op : "Dit ontwerp kan men
bruik en verkrijgen de kinderen de • volle • eigendom van
niet beoordelen zonder te beschikken over een grondige
de bij het overtijden van hun vader verkregen erfdelen
" slaapt" . Tijdens haar leven kan Marie de goederen die
theoretische en praktische kennis ... De neiging zou
(en waarschijnlijk ieder de helft van de nalatenschap van
kunnen bestaan om de door de bekwame juristen van
Marie) . Omdat de kinderen erfgenaam zijn van Jan, zijn
het departement - theoretici , geen practici - ontworpen
zij in beginsel aansprakelijk voor de door hem nagelaten
regeling in grote lijnen te aanvaarden en zich te beperken
schulden . Als Marie hertrouwt met Piet, vervalt haar
tot detailpunten. Terwijl het in werkelijkheid gaat om de
aandeel in Jans nalatenschap (als zij niet buiten gemeen-
praktische bruikbaarheid van het geheel". Bockwinkel
schap van goederen met Piet huwt) in de huwelijksgoe-
pleitte ervoor dat schriftelijk advies zou moeten worden
derengemeenschap met Piet. Vindt geen scheiding en
ingewonnen van twee ervaren kantonrechters in functie.
deling van die nalatenschap plaats , dan ontstaat een
waarvan de een voorstander is van de door het departe-
nogal ingewikkelde situatie (sommige goederen behoren
ment voorgestelde regeling en de ander vóór handhaving
tot de gemeenschap van goederen van Piet en Marie, op
van de huidige procedure is . Helaas is er soms nogal wat
andere goederen rust een vruchtgebruik en deze goede-
af te dingen op de wetgeving van het ministerie van Justitie. Om misverstanden te voorkomen: juist de VVD-
ren vallen buiten die huwelijksgoederengemeenschap), waarin de kinderen gerechtigd blijven . Denkbaar is dat
fracties in de beide Kamers hebben tegen de plannen van
Marie twee fietsen heeft: de (gewone) fiets valt in de
de minister geopperd . Echter, met weinig resultaat. Om
huwelijksgoederengemeenschap met Piet, maar op de
bij de herziene civiele kantongerechtsprocedure te blij-
sportfiets rust een vruchtgebruik . Wat nu als Marie
ven : in kringen van kantonrechters en gerechtsdeurwaar-
besluit om beide fietsen in te ruilen voor een "Sparta
ders wordt de mogelijkheid om een kantongerechtprocedure te laten aanvangen door een ter griffie ingeleverd
met" (een fiets met hulpmotor) . 31 .
Aanvankelijk stemde het bestuur van de Koninklijke
formulier gezien als een misser van de eerste orde . Uit
Notariële Broederschap in met het door de minister
door mij verricht onderzoek blijkt dat, hoewel de proce-
gepropageerde ontwerp . Tijdens de ledenvergadering van
dure ertoe strekt het de justitiabele mogelijk te maken
6 april jl. bleek echter dat een overweldigende meerder-
166
Libe111el Reveil nummer 5
1992
heid van de aanwezigen de voorkeur gaf aan het hieron-
meer van de kinderen , dan is 6% overdrachtsbelasting verschuldigd . Onder de vruchtgebruikaregeling zou spra-
der beschreven ontwerp . Dit ontwerp is door de Nijmeegse notaris prof.mr. M .J .A . van Mourik ontwikkeld en door hem toegelicht in ondermeer De Teleg111ef ven
ke zijn van een scheiding en deling , waarbij de verkrijging is vrijgesteld van die belasting . Wetatechnisch ia dit
15 februari 1992, NRC Hsnde/sb/ad, 22 april 1992 en
echter eenvoudig op te lossen door ook voor de hier
Account, mei 1992, pp. 65 e.v . Van Mourik ia onder meer bijgevallen door het (liberale) lid van de Raad ven
bedoelde gevallen een vrijstellingaregeling te creëren . Zie ook E.A .A . Luijten, " Het erfrecht van de langstlevende
State J.M. Polak, in het NJB, 1992, p. 197. Dat de verzorging van de langstlevende echtgenoot in het alge-
echtgenoot; het einde in zicht?" , in: WPNR 6053, 1992, pp. 431-434.
meen in meer in het bijzonder het voorstel in het middelpunt van belangstelling •.teat, blijkt ook uit vele bijdragen in het WPNR van 1992: Van Mourik, pp. 65-71 (met commentaar van prof.mr. E.A .A . Luijten op pp. 71-72 en de Commissie Erfrecht op pp . 72-73, reactie Van Mourik
36. De laatste jaren wordt regelmatig aandacht gevraagd voor de overbelasting van de rechterlijke macht. Zowel op civiel- als strafrechtelijk gebied bestaat soms een zorgwekkende achterstand bij de behandeling van zaken. Ik wijs er op dat het bij vele rechtbanken geen uitzonde-
op pp. 99- 100); prof.mr. S.N. Opstal!, pp. 74-82; prof.-
ring is dat in handelszaken na het fourneren de uitspraak
mr. Gr. van der Burght, pp. 1422- 143; mr.drs. B.C. de Die, pp. 209- 214; prof.mr. S. Perrick, pp . 214-216;
op 20 tot 26 weken wordt bepaald (welke termijn dan
prof,mr. H.W . Heyman, p. 261 ; Van Mourik, pp . 339-
regelmatig berichten in de pers circuleren. waarin tot
341; prof.mr. W.M . Kleyn, pp. 341 -342; Van Mourik,
uiting komt dat iemand die van een strafbaar feit wordt
pp . 371 -375 en De Die , pp . 375-376 (met naachrift Van
verdacht niet (meer) kan worden berecht omdat deze
ook nog regelmatig wordt overschreden) , alsook dat
Mourik op pp. 377- 378). Inmiddels heeft Luijten een
"redelijke termijn ", waarbinnen op grond van art. 6
eigen voorstel gelanceerd, pp . 431-434 (waarover Van
Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van
Mourik op pp. 491 -492 en de Commissie Erfrecht op pp . 493-496) . Een overzicht van de verschillende ontwerpen erfrecht (ouderlijke boedelverdeling , ontwerp Van Mourik en wetsontwerp 17 141) is te vinden op pp. 194- 196, terwijl een vergelijking van het ontwerp Luijten, het
de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRN) , berechting dient plaats te vinden, is overschreden. 37 . Overigens denkt niet iedereen hier zo over. De Nijmeegse oud-hoogleraar W.C.L. van der Grinten, "De strijd over het erfrecht" , in: WPNR 6055, 1992, pp . 497-498,
Gewijzigd ontwerp Van Mourik en het wetsontwerp zijn
bepleit om het huidig erfrecht in stand te laten en wijzi-
te vinden op pp. 495-496. Zie ook Van Mourik , " De meeslepende avonturen van de langstlevende echtge-
ging daarvan over te laten aan de komende generaties.
noot" (111) , in: NJB, 1991, pp . 1251 e.v. en het thema-
mogelijk zal blijken dat een staatscommissie met een
Van der Grinteren verwacht dat het na vertoop van tijd
nummer Boek 4 (Erfrecht) , in: WPNR 6018, 1991, pp .
voorstel voor een herzien erfrecht zal komen , dat een
605-635.
brede instemming zal vinden . Hij wijst er daarbij onder
32 . Dezelfde Jan en Marie zijn gehuwd; er zijn twee kinderen. Als Jan onder dit regime zou overlijden, is Marie
meer op dat geen van de leden van de Tweede Kamer een werkelijke deskundige op het terrein van het erfrecht
enig erfgenaam . De twee kinderen krijgen een geldvor-
is, dat in verband daarmee de kans dat amendementen
dering op haar, welke geldvordering bij haar overtijden opeisbaar is . Overlijdt Marie te zijner tijd , dan zullen de
worden ingediend niet groot zal zijn, alsook de fracties van CDA en VVD waarschijnlijk geen steun zullen ver-
beide kinderen waarschijnlijk haar erfgenamen zijn en
lenen aan een amendement dat rechtstreeks ingaat tegen
gaat de vordering door vermenging teniet (schuldeiser en schuldenaar zijn dan dezelfde personen) . Tijdens haar leven kan Marie vrij beschikken over de geërfde goede-
de perspublikaties van prominente voormannen als Hirsch Ballin en Korthals Altea , zodat (op basis van het thans ingediende wetsontwerp) een erfrecht tot stand
ren , terwijl zij deze ook bij testament kan vermaken . De
zou komen dat indruist tegen de heersende visie van het
kinderen zijn geen erfgenamen van Jan en derhalve niet
notariaat en dat in de erfrechtelijke literatuur wordt af-
aansprakelijk voor zijn schulden. Als Marie hertrouwt met
gekeurd . Zijns inziens bestaat er geen dringende nood-
Piet, valt het door haar van Jan geërfde (als zij niet
zaak om tot wijziging over te gaan : het notariaat en de
buiten gemeenschap van goederen met Piet huwt) in de .....__ huwelijksgoederengemeenschap met Piet. Er behoeft geen scheiding en deling van Jans nalatenschap plaats te vinden, want Marie was enig erfgenaam . Omdat de
rechtspraak hebben wegen weten te vinden om voor de praktijk aanvaardbare oplossingen te bereiken . 38. Degenen die daar prijs op stellen kunnen een kopie van de voorstellen van Van Mourik, zoals gepubliceerd in
kinderen slechts een vordering in geld op Marie hebben,
WPNR 6033 en 6050, alsook de overzichten van de
bestaat de mogelijkheid dat bij haar overtijden de goede-
verschillende ontwerpen erfrecht (Ouderlijke boedelver-
ren van Maries nalatenschap (inclusief die welke van Jan
deling, Gewijzigd ontwerp Van Mourik, Ontwerp Luijten
zijn geërfd) enkel aan Piet toevallen. Door het maken van een testament kan Marie echter bereiken dat een "eer-
en Wetsontwerp 1 7 141 ) zoals afgedrukt in WPNR 6040, pp . 194- 196 en WPNR 6055, pp . 495-496, ont-
lijke" verdeling plaats heeft.
vangen door dit schriftelijk aan mij door te geven: mr.
33. Zoals : bezitters van grote aandelenpakketten, eigenaren van landgoederen alsmede ondernemers. Ook echtgeno-
A.W. Jongbloed , Molengraaft instituut voor privaatrecht, Nobelstraat 2a, 351 2 EN Utrecht.
ten die voor de tweede of derde maal zijn gehuwd, behoren tot deze categorie . De problemen met betrekking tot het tweede en volgende huwelijk zijn op te lossen door - het is drastisch - de algehele gemeenschap van goederen voor dergelijke huwelijken af te schaffen. 34. Het lijkt me dat dit in overeenstemming is met de opvattingen van het huidige kabinet. Ook van bij- standsmoeders met niet al te kleine kinderen wordt verwacht dat zij de arbeidsmarkt betreden. 35. Ook aan het door Van Mourik gepropageerde stelsel zitten nadelen. Behoort tot de boedel onroerend goed en draagt de langstlevende dit te zijner tijd over aan ''n of
167
* mr. A. W. Jongbloed is universitair hoofddocent Rijksuniversiteit Utrecht.
~
Liberaal Reveil nummer 5 1992
Geluk in politiek perspectief
j . van den driessen mareeuw.
Het lijkt er op dat zonder economische problemen en zonder de noodzaak niet te zeer uit de pas te lopen met de EG-partners, een kritische houding tegenover de verzorgingsstaat achterwege zou zijn gebleven. De pretentie van de verzorgingsstaat om met behulp van geld en professionele krachten het geluk bij de burgers te brengen is gedoemd tot mislukken, omdat de levensinstelling van de betrokkenen niet verandert. Geld kan pas bijdragen aan het geluk wanneer het individu de weg naar geluk al kent.
Geluk in enquêtes Het gezegde dat geld niet gelukkig maakt lijkt nog maar weinig aanhangers te bezitten. Bij een enquête in het vroegere WestDuitsland1 werd als belangrijkste middel om gelukkig te worden het winnen van de lotto genoemd. Daarna kwamen in volgorde van afnemende populariteit: een wereldreis maken, zich voor de vrede in de wereld inzetten, iemands leven redden, enz. (Er is geen reden aan te nemen dat in ons land de uitkomsten van een dergelijke enquête sterk zouden verschillen, gelet op de sociaal-economische verwantschap tussen beide landen.) In de antwoorden valt direct op dat geluk wordt geassocieerd met veel geld, of met een uitzonderlijke gebeurtenis. Kennelijk ontbreekt de verwachting dat in het gewone dagelijkse leven geluk te vinden is. Bij de in het totaal 1 7 meest gegeven (zelf bedachte) antwoorden is er dan ook geen dat met zoveel woorden verwijst naar bevredigend of interessant werk. Voor zover er werk wordt genoemd is er meteen weer de relatie met veel geld, een hoge status of een uitzonderlijke activiteit: een belangrijke baan verwerven (7), een voor de mensheid belangrijke uitvinding doen (8), ontwikke-
168
lingswerker in een arm land zijn (9), zich actief inzetten voor het milieubehoud ( 10), een zelfstandig beroep uitoefenen (11 ), een beroemd sporter zijn (12), een groot kunstenaar zijn (13), zich voor de minder bedeelden inzetten (14), in een Israëlische kibboets werken (15). Wanneer geluk afhankelijk wordt gesteld van dit soort vaak onbereikbare wensdromen, blijft het voor de meesten onvindbaar. Sterker, de antwoorden doen vermoeden dat men weinig ervaring met geluk heeft. Valt er zo weinig te genieten van persoonlijke contacten, of van natuur wat dichter bij huis? Een bevestiging van dit sombere beeld is te vinden in een onderzoek van prof. Ruut Veenhoven, geciteerd in een artikel van columnist A.F. van Zweeden in NRC Handelsblad2 • Daaruit blijkt dat het geluk in de rijke Westerse landen de laatste decennia vrijwel niet is toegenomen, ondanks een stijging van de welvaart en een verbetering van de sociale omstandigheden. Vooral voorbij een bepaald niveau van welvaart blijkt het geluk nauwelijks toe te nemen. Een verklaring hiervoor kan zijn dat in de fase van het oplossen van de zorgen om het verkrijgen van de belangrijkste levensbehoeften het geluk toeneemt, maar dat in de fase van meer welvaart het geluk vooral moet voortkomen uit de immateriële sfeer. Door vast te houden aan een levensinstelling die nog past bij de materiële fase wordt de overstap naar de postmateriële fase niet gemaakt. Van de toegenomen welvaart wordt onvoldoende geprofiteerd om er een levensinstelling op na te gaan houden die als bijprodukt geluk oplevert. Een indicatie hoe deze achterhaalde levensinstelling blijft naijlen levert een enquête over het geluk op die in het voorjaar 1991 via de GPD-bladen werd gehouden en die ondermeer in de Haagsche Courant werd gepubliceerd 3 . Van de l~zers die gereageerd
Libental Reveil nummer 5
1992
hebben blijkt circa 20% als ongelukkig gezien te moeten worden. Doorslaggevend bij het ontstaan van dit gevoel is een negatief zelfbeeld. En dit wordt vooral veroorzaakt door vergelijking met anderen. "Steeds zien dat het anderen iets beter, sneller of gemakkelijker afgaat, of dat zij meer status en mogelijkheden hebben, werkt ontmoedigend", aldus het betreffende artikel. Het is de frustratie als gevolg van de tegenvallende vergelijking met anderen die ongeluksgevoelens meebrengt. Het vaak samenvallen van een negatief zelfbeeld met werkloosheid, arbeidsongeschiktheid of huisvrouw/man zijn, zoals blijkt uit de enquête, leidt voor de betrokkenen (en voor de beleidsmakers) gemakkelijk tot de conclusie dat de werkloosheid of de lage status oorzaak zijn van het gebrek aan geluk. Dat de oorzaak eerder gezocht moet worden bij hun levensinstelling of het slecht kunnen hanteren van frustraties, blijft buiten beeld . Net als in een vroegere periode in de geschiedenis, toen armoede en slechte sociale omstandigheden het zoeken van materiële oplossingen reëler maakten, blijft men nu onder verbeterde omstandigheden door de vergelijking met anderen nog steeds gefixeerd op het materiële. Maar verhoging van financiële ondersteuning lost weinig op. Het negatieve zelfbeeld wordt niet weggenomen. Ook psychische begeleiding heeft weinig effect, zoals we weten uit de inmiddels bekende studie van Hans Achterhuis, "De markt van Welzijn en Geluk" 4 . Hulp blijkt meestal de afhankelijkheid te bevorderen. De weerbarstigheid van deze materie is terug te voeren op de houding van degenen op wie de hulp wordt losgelaten, namelijk dat de oplossing van hun problemen vooral van buitenaf moet komen. Doordat zij te weinig "inner directed" 5 zijn, zijn zij hoofdzakelijk aangewezen op externe prikkels zoals geld, normen van anderen, vergelijking met anderen. Een innerlijke motivatie ontbreekt vrijwel. Zij ontdekken geen bevrediging schenkende alternatieven voor de wens te willen hebben wat de buurman heeft aan mooie spullen. Eigenlijk let men niet zozeer op eigen behoeften, maar tracht de behoeften van de buurman te imiteren.
, ]69
Overigens doet het uit de economie afkomstige leerstuk van de "reference drift" vermoeden dat het met argusogen naar de welvaart van de buurman kijken een vrij algemeen verschijnsel is. Belangenorganisaties houden dit vuurtje brandend, door regelmatig de termen achterstanden en onrechtvaardigheden te bezigen. Het gevolg is een blijvend frustratierisico en voortdurend inflatoire impulsen . Het "gelijk opgaan" wordt belangrijker dan de relatie bijdrage aan de samenleving - beloning. Een hoge bevolkingsdichtheid stimuleert een dergelijke mentaliteit doordat iedereen bij elkaar op de lip zit en de schaarste aan ruimte "een eigen huisje met een tuintje" nog maar voor weinig mensen betaalbaar maakt. Wij hebben er weinig aan dat de Amerikaanse socioloog lnglehart6 beweert dat in Nederland meer dan de helft van de inwoners mooie postmaterialistische gedachten koesteren, zoals de wens dat ideeën zwaarder moeten wegen dan geld, dat de samenleving vriendelijker en minder onpersoonlijk moet worden, dat steden en platteland mooier moeten worden gemaakt of dat de beslissingen meer bij de mensen moeten komen te liggen, terwijl tegelijkertijd de politiek in belangrijke mate wordt beheerst door het naast elkaar leggen van inkomensplaatjes. Is er misschien sprake van een dubbele moraal? Het geluk betrapt Een nadere verklaring voor het feit dat volgens het onderzoek van Veenhoven het geluk vrijwel niet meer toeneemt boven een bepaald welvaartsniveau is te vinden bij de behoeftehiërarchie van Maslow 7 . De lagere behoeften op zijn schaal bestaan uit basisbehoeften zoals goed onderdak, veiligheid, voldoende voedsel e.d. Bevrediging hiervan is een voorwaarde om aan bevrediging van de hogere behoeften toe te komen. Zijn de tekorten opgeheven en de spanningen geneutraliseerd door bevrediging van de lagere behoeften, dan ontstaat volgens Maslow een "vrije keussituatie" die het makkelijk maakt toe te komen aan bevrediging van de hogere behoeften. Deze omvatten onder meer de behoefte aan een gevoel van ei-
Libersst Reveil nummer 5
1992
genwaarde, aan het gebruiken van aanleg en bekwaamheden (realiteit, zelfverwerkelijking), aan het verwerven van inzicht in de werkelijkheid en aan esthetische ervaringen. Het is duidelijk dat deze behoeften niet in de eerste plaats met materiële middelen kunnen worden bevredigd. De bevrediging en het daarmee samenhangende geluksgevoel kunnen niet worden bereikt zonder persoonlijke betrokkenheid en inzet. Materiële middelen kunnen slechts dienen ter ondersteuning van de eigenlijke bevrediging. Zo kan bijvoorbeeld een auto dienen als middel om een aantrekkelijke reis te maken ter bevrediging van de behoefte om van natuur- en stedenschoon te genieten. Eventueel zou de reis echter ook per trein of fiets kunnen worden gemaakt. Dient de auto vooral als statusobject, dan is louter het bezit al een bevrediging zij het van wispelturige aard: prijs en bouwjaar mogen niet te zeer uit de toon vallen bij de eigen omgeving. Deze vorm van bevrediging duidt op het blijven steken in wat we onder het vorige hoofdje de materiële fase hebben genoemd. Een gelijksoortig onderscheid als tussen materiële en immateriële fase werd geformuleerd door Erich Fromm 8 . Hij stelt naast elkaar de mentaliteit van het "hebben" en die van het "zijn". De mentaliteit van het hebben leidt tot het vergaren van kennis en materiële zaken, zonder dat daarin mogelijkheden worden gezien tot meer persoonlijke dynamiek. Bij de mentaliteit van het zijn dient bezit van kennis en materiële zaken vooral als hulpmiddel tot eigen geestelijke verrijking en vooruitgang. Een voorbeeld ontleend aan Fromm. Voor een goede discussie is het nodig om kennis te bezitten, maar ook om eventueel eigen kennis bij te stellen aan de hand van de inbreng van anderen. Star vasthouden aan een eenmaal aangeleerd of ingenomen standpunt levert niets op, noch voor de discussie, noch voor de verbetering van het eigen inzicht. Maar wanneer iemands enige zekerheid bestaat uit datgene wat hij op een bepaald moment aan gedachtengoed bezit, betekent verlies daarvan onzekerheid. Hij vindt geen zekerheid binnen zichzelf en klampt zich daarom vast aan het bekende.
170
Door zijn gebrek aan zelfvertrouwen mist hij de moed om iets los te laten en een stap verder te doen. Zijn motto is: ik ben wat ik heb en consumeer, zoals Fromm dat formuleert. Wij kunnen hieraan toevoegen dat idealiter het motto zou moeten zijn: ik ben wat ik denk, voel en nastreef. Daarmee kan worden aangegeven dat er naast het streven naar welvaart om de welvaart nog een andere motivatie een rol zou moeten spelen waarmee een belangrijke toename van geluk verbonden kan zijn. Economische groei, werk en consumptie moeten meer worden gedragen door strikt persoonlijke, van binnenuit gemotiveerde behoeften. Status en vergelijking met anderen als motivaties voor economische activiteiten houden een aanpassing in aan de buitenwereld, maar betekenen een verwaarlozing van het specifieke van de eigen persoonlijkheid. Gebrek aan zelfvertrouwen vormt een beletsel aan zichzelf toe te komen. Kansen op geluk blijven onbenut. Geluk dankzij democratie? De betekenis van de in democratieën geëerbiedigde grondrechten en vrijheden is vooral gelegen in het voor het individu in stand houden van een van staatsinvloed gevrijwaarde rechts- en vrijheidssfeer. Dat echter ook in democratieën deze vrijheidsmarge een enkele keer werd overschreden kan niet alleen maar aan boze machthebbers worden geweten. Het werd hun vaak te gemakkelijk gemaakt de vrijheid aan hun laars te lappen. De kwetsbaarheid van de vrijheid is erin gelegen dat wie als individu weinig gebruik weet te maken van de geboden vrijheden, er weinig waarde aan zal toekennen. Wie niet meedenkt over of geen interesse heeft voor de problemen van onze samenleving, vormt geen mening en zal minder waarde hechten aan de vrijheid van meningsuiting. Hetzelfde kan gelden voor degene die er belang bij heeft dat de werkelijkheid niet volledig boven tafel komt. Wie weinig initiatieven toont zal weinig baat vinden bij economische vrijheden. Zo wordt voor velen het begrip democratie vooral een aangeleerd positief beginsel, dat meer steunt op theorie dan op positieve praktische ervaringen. De democratie dreigt
-
~
Liberaal Reveil nummer 5
1992
hierdoor elitair gedachtengoed te worden. Wie zelf geen invulling aan zijn vrijheid weet te geven door het ontplooien van activiteiten waar hij enig geluk uit kan putten, ziet uit naar een zingeving die hem van buitenaf wordt aangeboden. Hier ligt een verklaring voor het verschijnsel dat mensen graag geloven in ideologische sprookjes. In de jaren dertig geloofden veel Duitsers graag dat zij "bevrijd" moesten worden van het verdrag van Versailles en van de Joodse economische overheersing. Wereldwijd kreeg de opvatting veel aanhang dat de mensheid "bevrijd" moest worden van het kapitalisme. Zeer recent zagen we in Algerije een meerderheid ontstaan die meent dat men zich moet overgeven aan moslimfundamentalisme . Men blijkt bereid zich een islamitisch keurslijf aan te meten om verlost te zijn van de verantwoordelijkheden die vastzitten aan het zelf inhoud geven aan zijn leven. Hoewel het op het eerste gezicht lijkt of de fundamentalisten zich grote offers en inspanning getroosten bij het in bloedige ernst naleven van hun religieuze en religieus-wettelijke verplichtingen, toch beantwoorden zij waarschijnlijk aan de uitspraak van Spinoza dat mensen vaak het gemak boven het geluk verkiezen (zoals Joshua Sobol de filosoof laat zeggen in een aan hem gewijd toneelstuk). Deze houding heeft waarschijnlijk dezelfde achtergrond als de veel voorkomende neiging om wanneer we een moeilijk karwei moeten uitvoeren, ons druk bezig te houden met allerlei andere klusjes om enige uitstel te rechtvaardigen. Dit uitstel wordt echter levenslang wanneer de "waarheden" van ideologie, godsdienst of de gemakken van de verzorgingsstaat de plaats van een persoonlijk leven met eigen inzichten en richting gaan innemen. In intellectueel en materieel opzicht wordt slechts de behoefte aan veiligheid en zekerheid bevredigd . Het geluk dat verbonden is met initiatief en . creativiteit blijft uit. Er ontstaat een tendens om ideeën niet meer bij te stellen aan de hand van verbeterde inzichten en om niet meer te zoeken naar de werkelijkheid. Het post-modernisme legitimeert deze houding met de
171
smoes dat we in onze bevooroordeeldheid de waarheid toch niet kunnen kennen 9 • Maar dit blijven leven op veiligheidsniveau, zoals Maslow het noemt 10, heeft slechts zin onder slechte omstandigheden, bij een niet-bevrediging van basislevensbehoeften. Bij ons ontbreekt die noodzaak. Het zijn de verkeerd begrepen ethiek of het politiek opportunisme die bij ons het individu verlagen, dan wel stimuleren zichzelf te verlagen tot afhankelijkheid, tot de slachtoffer-rol of tot object van medelijden, onder veronachtzaming van allerlei eigen capaciteiten . Vrijheid en democratie zouden steeds meer waardering moeten krijgen nu goede uitwendige omstandigheden de keuzemogelijkheden voor individu en overheid hebben verruimd . Maar overheid noch burger blinken uit door hun moed tot kiezen. De mentaliteit van de veiligheid (of van het hebben) belet de politiek doortastend te handelen en belet de burger voor zichzelf te kiezen. Bij een dergelijk geestelijk klimaat verschuift de betekenis van het algemeen kiesrecht van het controleren of de overheid een goed en niet verkwistend beleid in het algemeen belang voert, naar het streven om op het individu afgestemde inkomensvoordeeltjes en garanties te krijgen . De botsing der meningen verschraalt in de richting van een botsing van inkomenseisen. Aandacht voor zaken van algemeen belang daalt bij de burger. Voelt hij zich bijvoorbeeld betrokken bij het dichtslibben van de verkeersader die Rotterdam verbindt met het achterland? Als er betrokkenheid blijkt, is het meestal in negatieve zin: we hebben al zoveel wegen en spoorlijnen . Het is erg gemakkelijk te laten weten dat Schiphol niet mag worden uitgebreid, dat fabrieken niet mogen stinken en geen risico's mogen meebrengen, dat het bezwaarlijk is als er nog meer wegen worden aangelegd, dat kerncentrales te riskant zijn of dat iedereen recht heeft op de best mogelijke gezondheidszorg, als de overheid er maar wel voor zorgt dat er geen vervelende consequenties aan deze wensen verbonden zijn . Want het inkomen moet jaarlijks stijgen .
Liberssl Reveil nummer 5
1992
Dat de overbevolking van Nederland extra kosten en problemen meebrengt had de samenleving zich eerder bewust moeten worden. Maar de wildgroei van de verzorgingsstaat, de overdrachtsuitgaven, de financiering door middel van leningen en de afwentelingsmogelijkheden hebben de illusie gewekt van baten zonder kosten. Dat is niet bevorderlijk voor het zich bewust zijn van de werkelijke situatie. Een meerderheid van de burgers raakte eraan gewend dat een besluit van de overheid "pijnloos" kon worden uitgevoerd . Bleek dit onmogelijk, dan was het veiliger maar niets te besluiten. Er ontstond een soort laissezfaire, maar anders dan vroeger zonder de daarmee samenhangende vrijheid en ten aanzien van processen waarvan iedereen wist dat ze uit de hand liepen. Belangengroeperingen gingen deels de rol van politieke partijen spelen door zich te bemoeien met al die zaken die van invloed zijn op inkomensplaatjes. De voormannen van deze organisaties werden een soort volksvertegenwoordigers die controleren of de overheid het goed doet in de ogen van de achterban . De overheid kreeg de taak van behartiger van privé -belangen opgedrongen, hoewel haar ontstaan samenhangt met de behartiging van gemeenschappelijke belangen . Maar, anders dan politieke partijen, worden belangenorganisaties in hun wensen meestal niet gehinderd door een visie op mens of samenleving, of door verantwoordelijkheid voor de gevolgen van hun wensen . Voor hun is de democratie bijvoorbeeld vooral van belang omdat zij ruimte biedt aan hun eigen activiteiten. Hun zorg is niet of de afzonderlijke burger dankzij de democratische vrijheden uitgroeit tot individu of tot egoïst, tot iemand die wat vaker geluk ervaart, of tot iemand die in de materiële fase blijft steken. De conclusie moet zijn dat de ontwikkelingen in onze democratie onvoldoende in de oorspronkelijk bedoelde richting zijn gegaan. De vrijheden zijn onvoldoende of verkeerd benut. Zij waren vooral bestemd voor het individu om hem de ruimte te geven voor zichzelf te kunnen zorgen. Door de politieke en maatschappelijke omstandigheden had hij die kans vroeger immers nooit gekregen. Maar een (tel groot deel
172
van de burgers gebruikte de mogelijkheden van de democratie om hun problemen bij de overheid te deponeren. Zwak zijn werd lonend, maar het leverde geen geluk op. Eenzelfde lot is het door de overheid ingewilligd krijgen van verlanglijstjes beschoren. Een afwachtende levenshouding geeft niet het prettige gevoel te kunnen aankijken tegen de effecten van een eigen aanpak. Stakingsacties en demonstraties dienen tot niet veel anders dan de illusie wekken dat de betrokkenen persoonlijk een prestatie hebben geleverd om hun zin te krijgen. Maar geluk is eerder een gevolg van persoonlijk gemotiveerd handelen dan van zich verliezen in een collectiviteit. De aanwezigheid van een democratische bestuursvorm noch de aanwezigheid van een verzorgingsstaat kunnen als maatstaf dienen voor de beschaving van een land , zoals weleens wordt beweerd . Bepalend hiervoor is hoe de burgers met deze instituten omspringen. Hoe uitgebreider de verzorgingsstaat die de burgers wensen, des te waarschijnlijker dat hun persoonlijkheidsontwikkeling is achtergebleven en dat daarmee ook de beschaving hapert. Beschaving heeft te maken met wat er binnenin mensen gebeurt en niet met uiterlijke schijn. Even ongerijmd zou het bijvoorbeeld zijn te beweren dat in de hoogtijdagen van het communisme Oost-Europa beschaafder was dan nu, omdat toen nationalistische twisten niet voorkwamen en de economie meer voortbracht. Zolang apathie, sleur, angst of dwang de voornaamste redenen zijn waarom mensen in het gareel blijven, kan niet van beschaving worden gesproken. De spontaniteit bij de burgers zelf ontbreekt immers . Veeleer hangt beschaving samen met inzicht, belangstelling en creativiteit. Deze ingrediënten zorgen er bovendien voor dat geluk er vaker aan te pas komt. Het staat dus wel vast dat een democratie met zijn vrijheden betere voorwaarden meebrengt voor beschaving en geluk dan een totalitaire staatsvorm, maar het zijn de burgers zelf die een voor henzelf zinvol gebruik van die voorwaarden moeten maken. Ontbreekt het hun te zeer aan zelfvertrouwen, dan zullen zij de overheid ta-
~
Libersst Reveil nummer 5
1992
ken opdragen die in omvang gaan lijken op die van een totalitaire staat. Of hadden we strakker moeten vasthouden aan het oorspronkelijke uitgangspunt dat bij een liberale democratie een beperkte overheid hoort? Conclusies De belangrijkste waarde van de democratie is het tot zijn recht laten komen van de individuele persoonlijkheid en daarmee impliciet het maximaliseren van de kansen op geluk. Deze waarde werd ondergraven door de misvatting van de twintigste eeuw om geluk te verwachten als resultaat van charitas van de kant van de overheid en van het door de overheid overnemen van individuele verantwoordelijkheden. De verzorgingsstaat bood het kader waarbinnen dit als vanzelfsprekend plaatsvond . In dit licht bezien stijgt het democratisch gehalte van een samenleving wanneer de burgers weer meer beslissingsmacht wordt gelaten over hun privé-zaken, dus met name over de besteding van hun eigen inkomen. De verzorgingsstaat heeft een tweedeling in de samenleving bevorderd tussen onafhankelijken (wier onafhankelijkheid wordt bemoeilijkt door hoge lasten) en afhankelijken (wier afhankelijkheid wordt gestimuleerd door aantrekkelijke voorzieningen). Hierdoor wordt aan beide categorieën een prikkel tot eigen creativiteit ontnomen. Mooie postmaterialistische gedachten die in Nederland door sociologen met vreugde bij de burgers worden gesignaleerd, bewijzen hun waarde pas wanneer ze blijven bestaan, ook zonder dat de consequenties van de realisering op anderen kunnen worden afgewenteld. En dat is alleen te verwachten wanneer deze mooie gedachten in relatie staan tot gevoelens van geluk, dat wil zeggen een innerlijke basis hebben. De postmateriële fase in psychologische zin zal moeten samenvallen met het post-materialisme in sociologische zin om een
173
werkelijke vooruitgang in de publieke opinie te kunnen effectueren. De verzorgingsstaat kan misschien een toestand van afwezigheid van ongeluk scheppen, dat is wat anders dan geluk brengen of een vooruitgang in de publieke opinie bevorderen. Het individu zal zichzelf moeten vinden en zo ontdekken dat er veel meer positieve momenten zijn te beleven dan met behulp van geld zijn te plannen.
1.
Peter lauster. "Oer Sinn des lebens". Econ-vertag, Düsseldorf, 1989. Nederlandse editie : Elmar N.V .. Rijswijk, 1990.
2.
A .F. van Zweeden , "Gemeten Geluk". in: NRC Handelsblad, 12- 11. 1991.
3.
Hans Achterhuis, De markt van Welzijn en Geluk. een kritiek van de andragogie, Ambo, Baarn, 1980.
5.
Inner directed. dat wil zeggen gemotiveerd door eigen innerlijke behoeften . Daar tegenover staat een motivatie die vooral zijn oorsprong vindt in gebeurtenissen in de buitenwereld . Zie bijv. Wijngaard, Zelfmsnsqment, p.
6.
106, in: Het Spectrum, Utrecht, Marka, 1988. "De koppige progressiviteit van de generatie van '60'". vraaggesprek met de Amerikaanse socioloog Ronald lnglehart over postmaterialistische waarden, in: NRC
7.
Hsndelsblsd, 27-5-1992. De behoeften hiërarchie van Maslow is onder meer te vinden in Menselijke Motivatie van M.D. Vernon. in: Het Spectrum. Utrecht, 1971 . Maslow kwam op de consequenties van zijn schaal terug in "Religie en Topervaring ". lemniscaat, Rotterdam, 1972. Hieruit stamt zijn "vrije keussituatie" die ontstaat na bevrediging van de lagere behoeften.
8.
Erich Fromm , Een kwestie van hebben of zijn, J . Bij-
9.
Dick Veerman & Christel van Boheemen, Postmodernisme, politiek zonder vuilnisvat". Kok/Agora, Kam-
leveld, Utrecht, derde druk 1987.
pen, 1988, " ... dat er voor wetenschappers niet langer om gaat 'de ware theorie ' op te stellen, maar zoveel mogelijk en zoveel mogelijk tegenstrijdige theorieën" , p . 77. Zie ook het artikel "Beginselloosheid Beginsel" van Pamela Kribbe, in: NRCHsndelsblsd, 29-2-1992: De pointe van het postmodernisme is dat ze er nooit achter kunnen komen welke van deze referentiekaders (van interpreterende mensen) "objectief waar" is . Interpretaties van de werkelijkheid blijven hierdoor volgens de schrijfster subjectief. 10. Religie en Topervsrinq, p . 94 (zie onder 7) .
* mr. J. van den Driessen Mareeuw.
Liberaal Reveil nummer 5
1992
Nederland is verziend Samenwerking Benelux versterkt onze concurrentiepositie in de Europese Gemeenschap
hans van baaien •
Over het Europa-debat binnen de WD is veel publiciteit geweest. Een en ander laat echter onderbelicht dat er in liberale kring structureel wordt nagedacht over de effectiviteit van het internationale optreden van Nederland in brede zin. WO-leider Bolkestein en zijn Vlaamse collega Verhofstadt (PWJ debatteerden op zaterdag 20 juni jl. op een bijeenkomst van de Groep Nederland van de Liberale Internationale in Antwerpen over nauwere samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen, zowel binnen als buiten Benelux-verband. Een opkomend thema in de Nederlandse en Vlaamse politiek. In de marge van dit debat volgen hieronder enige kanttekeningen van Hans van Baaien, die de Benelux, naast EG en NAVO, als een van de plechtankers van het Nederlandse buitenlandse beleid ziet. Het geringe succes van Nederland om effectief binnen de Europese Gemeenschap te lobbyen voor haar eigen belangen lijkt structureel te worden . Na de onfortuinlijke dubbel-lobby voor oud-minister Ruding én de Oost-Europabank, "black monday" (afwijzen Nederlandse voorstellen over de Europese Politieke Unie) en de verandering van het gunstige politieke getij met betrekking tot Amsterdam als vestigingsplaats voor de Europese Centrale Bank is een kritische evaluatie van het Nederlandse buitenlandse beleid, maar meer nog de lobby-vaardigheden van onze politici en ambtenaren zeer noodzakelijk. De eerste bevindingen van zo'n onderzoek zouden weleens kunnen zijn dat Nederland politiek verziend is. Verziendheid Voor ons Nederlanders geldt dat wij een grote voorkeur hebben voor hetgeen zich
174
ver buiten onze landsgrenzen afspeelt. Wij besteden onevenredig veel aandacht aan exotische problemen in verre landen, die ons meestal maar matig raken en waarop wij nog minder invloed kunnen uitoefenen. Wij vergeten dat er zich grote kansen voordoen in samenwerking met onze directe buurlanden . Kortom, wij zijn opvallend vaak verziend. Een voorbeeld van deze oogafwijking is de geringe belangstelling voor samenwerking met België en Luxemburg in het algemeen en met Vlaanderen in het bijzonder. Benelux, voortrekker in de EG Dat deze samenwerking, met name in Benelux-verband, aan de wieg van de Europese integratie heeft gestaan wordt vaak over het hoofd gezien . In dit kader kunnen een aantal praktische voorbeelden worden genoemd. In 1 960 ontstond er in de Benelux een vrij verkeer van personen . Het Accoord van Schengen beoogt deze verworvenheid voor een groot deel van de EG te realiseren. Grenscontrole blijft in het Schengengebied, zoals in de Benelux, beperkt tot de buitengrenzen. Sedert 1971 vormt de Benelux één douanegebied. De EG wil dit bereiken aan het eind van 1992. De Benelux voerde in 1 983 het "Enig Document" in om de grensformaliteiten voor het vrachtverkeer te vereenvoudigen. De EG volgde in 1989. In een aantal gevallen vindt operationele diplomatieke samenwerking plaats. In bepaalde landen waar Luxemburg niet diplomatiek vertegenwoordigd is, neemt België, hetzij Nederland de consulaire belangen van deze Benelux-partner waar. Voorts bestaat er een gemeenschappelijk visumbeleid voor de Benelux.
~
Libemsl Reveil nummer 5
1992
Dit laatste moet in de EG nog worden gerealiseerd. Juist nu Europa zoekt naar nieuwe vormen van samenwerking (Oost-WestEuropa) en de gebaande paden onzeker zijn geworden ("Maastricht"), is het verstandig om de betrekkingen tussen Nederland, België en Luxemburg opnieuw kritisch te bekijken. Mogelijk biedt dit kansen om een nieuwe dimensie aan de Europese samenwerking toe te voegen en nieuwe initiatieven te ontplooien.
De val van de Muur: een Europese waterscheiding Na de val van de Berlijnse Muur in 1989 is het internationaal klimaat drastisch veranderd.1989 zal in de toekomst voor ons eenzelfde waterscheiding markeren als 1914 en 1939. De Duitse hereniging en de ontvoogding van Midden- en Oost-Europa maken het onwaarschijnlijk dat de EG onveranderd zal kunnen vasthouden aan haar feitelijke keuze voor verdieping boven verbreding. In het verdrag van Maastricht is het principe van een "Europa met verschillende snelheden" met betrekking tot de Economische en Monetaire Unie nadrukkelijk aanvaard. De automatische piloot lijkt te worden vervangen door het alert reageren op wisselende weersomstandigheden. De Europese Interne Markt (het 1992-proces) is mogelijk de eerste en laatste operatie die volgens een spoorboekje kon worden uitgevoerd. Wat Europa nu vraagt zijn nieuwe denkrichtingen en visies, flexibele besluitvormingsprocessen én maatwerk in de praktijk. Instructief voor de EG is de wijze waarop de NAVO zich aan de veranderende omstandigheden aanpast. Een High Level Study Team werkt op dit moment aan aanbevelingen voor een nieuwe bondgenootschappelijke strategie en betrekt daarbij nadrukkelijk de organisatorische implicaties. Afgenomen zekerheden, toenemende concurrentie De VVD heeft zich in haar Partijraad van 13 juni 1992 unaniem uitgesproken voor voortzetting van de structurele samenwer-
175
king binnen de EG, waarbij een aantal gemeenschappelijke aangelegenheden langs federale weg wordt behartigd (ELDR-programma). De VVD bevestigt hiermee haar sterke Europese traditie . Dat is, mijns inziens, een bijzonder belangrijk politiek feit. We zullen we ons echter ook moeten blijven realiseren dat de praktijk meestal weerbarstiger is dan de theorie. Het Europa à la Carte (hoe ongewenst ook) dient zich aan (vergelijk het Britse "opting out" bij het thema "Sociaal Europa" dat andere lidstaten zal aansporen om deel te nemen aan Europese inititatieven van hun keuze en zich te distantiëren in andere gevallen). In dat Europa van wisselende allianties tussen lidstaten onderling, bedrijven en instellingen zal de concurrentie toenemen. De regeringen van lidstaten zullen in toenemende mate worden beoordeeld op hun succes in de Europese en internationale lobby. Burgers en bedrijven zullen dit succes afmeten aan concrete resultaten die worden geboekt (investeringen, zetels voor instellingen, benoemingen, infrastructuur, harmonisatie van normen en standaarden, etcetera). Hiernaast zullen burgers en bedrijven Europese politici willen aanspreken op hun beleid. Toen Europa nog een (verwijderd) ideaal was, konden vele nationale politici volstaan met getuigenispolitiek. Minister-president Lubbers spreekt over "een positieve grondhouding" . Nu de Europese samenwerking binnen en buiten de EG een gegeven is, zullen nationale politici met tastbare resultaten uit de Europese arena thuis moeten komen. Wie in het gistend Europa tastbare resultaten wil bereiken zal over een doordachte strategie moeten beschikken. Helderheid over de eigen belangen en een eerlijke analyse van de eigen sterktes en zwaktes. Die strategie zal hij in concrete acties moeten vertalen, waarbij flexibele coalitievorming noodzakelijk is. In het Europa in wording zijn geen belangen vanzelfsprekend. Belangen moeten keer op keer worden geïdentificeerd, afgewogen en bevochten. Wij zien hier een duidelijke verschuiving van "ldealpolitik" naar "Realpolitik".
Ubemal Reveil nummer 5
1992
Coalities en belangenbehartiging Vanzelfsprekende coalitiepartners in de internationale concurrentiestrijd zijn België en Luxemburg, waarbij de taalkundige en culturele banden met Vlaanderen belangrijke factoren zijn. Een logisch instrument voor nadere samenwerking is de versterking van de bestaande Benelux (het wiel behoeft niet opnieuw te worden uitgevonden).Willen de Benelux-landen hun belangen afdoende behartigen, dan zullen zij nauwer moeten samenwerken. Of zijn wij tevreden met een positie als Duitse achtertuin, Frans balkon of Britse oprijlaan? Vreemd genoeg hebben Polen, Tsjechen, Slowaken en Hongaren dit reeds erkend. In de verklaring van Visegrád (medio 1991) besloten deze landen tot nauwe samenwerking om in de periode voor toetreding tot de EG én daarna sterker te staan. Zowel in het Tsjechische, als in het Slowaakse deel van de uiteenvallende federatie lijkt aan deze vorm van samenwerking te worden vastgehouden. De Visegrád-landen zien het Beneluxmodel nadrukkelijk als beproefd en succesvol voorbeeld voor hun samenwerking. Hetzelfde geldt voor de Baltische Staten. De Benelux als een model om de Europese integratie te versterken; niet om haar te remmen. Wie zijn eigen huis op orde heeft, kan beter samenwerken. Wie met de buren op één lijn zit, kan sneller met de overburen tot zaken komen. Concrete mogelijkheden samenwerking Er is een aantal zaken aan te wijzen waar samenwerking met België en Luxemburg een duidelijke toegevoegde waarde heeft. Hieronder wil ik op een paar concrete voorbeelden nader ingaan. Rijn-Schelde Delta (logistieke as Antwerpen-Rotterdam-Amsterdam) Voor de val van de Muur leek het economisch centrum van Europa van het Westen naar het Zuid-Oosten te verschuiven (de driehoek Baden-Würtemberg - Lyon - Milaan). Dit betekende een directe bedreiging
176
voor de havens van Rotterdam en Antwerpen en daarmee voor de concurrentiepositie van de Rijn-Schelde Delta. In plaats van distributieland(en) te blijven, liepen we het gevaar tot een economische fuik te worden. Overigens, als wij onze achterlandverbindingen niet verbeteren geldt dit gevaar nog steeds. De Duitse eenheid en de weliswaar langzame, maar zekere vitalisering van Midden- en Oost-Europa en op termijn van het GOS heeft deze geo-strategische situatie drastisch gewijzigd. De Rijn-Schelde Delta met de elkaar aanvullende zeehavens Antwerpen (stukgoed) en Rotterdam (containers) en de internationale luchthaven Amsterdam (Schiphol) kan uitgroeien tot hét logistieke knooppunt van het convergerende Europa. Van bijzonder belang zijn daarbij de aanwezige hoogwaardige industriële ondernemingen, zakelijke dienstverlening, kennisnetwerken en de fysieke infrastructuur. Om onze positie optimaal uit te bouwen kunnen we het ons eenvoudigweg niet veroorloven om gescheiden op te trekken, laat staan elkaar te beconcurreren. Grensoverschrijdende Bestuurlijke Vernieuwing De Leidse Hoogleraar Bestuurskunde Toonen, die tevens lid is van de Raad voor het Binnenlands Bestuur (RBB), onderzoekt thans de vorming van een Randstad-provincie (in het kader van Bestuurlijke Vernieuwing). Het is aan te bevelen om daarbij nadrukkelijk de samenwerking met Antwerpen te betrekken. Het zou dan ook mogelijk moeten zijn dat aangrenzende provincies en gemeenten gemeenschappelijke regelingen treffen zonder tussenkomst van Den Haag of Brussel (vergelijk Nederlandse Wet Gemeenschappelijke Regelingen). Het is dan wel noodzakelijk hiervoor een helder verdragskader te scheppen. De mening van Toonen dat wij niet moeten verzanden in eindeloze discussies over 'flieuwe instituties en bestuurslagen, maar dat bestaande bestuurslagen, ook over de grens, meer met elkaar moeten samenwerken spreekt mij hierbij bijzonder aan.
Liberaal Reveil nummer 5
1992
Buitenlands beleid: Benelux-ambassades GOS als begin
•
Ook op politiek terrein (inclusief handelsbevordering, defensiesamenwerking en culturele uitwisselingen) kan een Benelux-aanpak een toegevoegde waarde bieden. Op een recente reis door de Oekraïne constateerde het Tweede Kamerlid Sari van Heemskarek dat de Duitsers, Britten, Fransen en Amerikanen als partners worden gezien; Nederland en België niet. Hoewel op (korte) termijn een ambassade in Kiev zal worden geopend, beperkt de Nederlandse diplomatieke aanwezigheid in het GOS zich uit financiële overwegingen vooralsnog tot een Ambassade in Moskou en een (nieuw) consulaat-generaal in Sint Petersburg. Via het uitbreiden van het aantal diplomatieke vertegenwoordigingen in de GOSstaten, het opzetten van uitwisselingsprogramma's en het investeren in concrete projecten kunnen de Benelux-landen bij een brede laag van politici, academici, militairen, studenten en ondernemers hoog op de agenda worden geplaatst. Netwerken worden opgebouwd die over een periode van jaren hun waarde zullen bewijzen. Het naoorlogse Marshall Programma, dat de basis was van meer dan 40 jaar van optimale Atlantische samenwerking, kan hierbij als voorbeeld gelden. De programma's van de European Bank of Recovery and Development (EBRD) en de EG missen de herkenbaarheid en de uitstraling van het Marshall Plan. Het zelfde geldt voor het Nederlandse Project Samenwerking Oost-Europa (PSO). Indien Nederland en België niet gemarginaliseerd willen worden, zullen zij moeten investeren in netwerken. Naast concrete resultaten levert dit een voor de politiek en handel onschatbare goodwill op.
niveau noodzakelijk is. De ervaring die wordt opgedaan in het GOS zal zeker positieve gevolgen hebben voor het diplomatieke werk in andere werelddelen én in de EG. Met de problematische ervaringen uit het verleden in het achterhoofd, zou begonnen kunnen worden met de logistieke samenwerking tussen Nederlandse en Belgische ambassades. In dit kader verwijs ik naar onze permanente vertegenwoordigingen bij de OESO die in één gebouw zijn ondergebracht. Gecoördineerd optreden in EG en in internationaal verband In EG-verband werpt Benelux-samenwerking haar vruchten af. In de eerste plaats valt te denken aan het afstemmen van het optreden in de Europese Raad en in de Raad van Ministers, maar vooral ook in het Europese Parlement. Een gecombineerd Benelux-standpunt weegt nu eenmaal zwaarder dan een aparte Nederlandse, Belgische of Luxemburgse opstelling. Het feit, dat Vlaamse en Nederlandse Europarlementariërs elkaar regt!lmatig ontmoeten biedt perspectief voor de toekomstige samenwerking. Een en ander verdient uitbreiding met Waalse en Luxemburgse EP'ers. Naar Belgisch voorbeeld is het ook van belang dat er structureel overleg is tussen nationale volksvertegenwoordigers (van alle Benelux-landen) en uit de Benelux afkomstige Europarlementariërs aangaande onderwerpen met een EG-dimensie. Ook kan de bureaucratische last van het voorzitterschap van de Europese Gemeenschap worden beperkt door het leveren van ambtelijke ondersteuning aan het Benelux-land dat het voorzitterschap bekleedt. Benelux: in de top van de G7
Het opzetten van gemeenschappelijke Benelux-ambassades en projecten in de (meeste) republieken van de voormalige Sovjetunie-voorstellen lijkt mij een effectief instrument voor de versterking van de politieke presentie van de Benelux-landen. Een en ander heeft het voordeel dat door praktisch samenwerking aan de (diplomatieke) basis tevens afstemming op ministerieel
177
Het gewicht van de Benelux betreft echter niet alleen de politiek. Vergeet niet dat de Benelux de vijfde handelsmacht in de wereld is, nog voor Frankrijk en Italië. Het is een slechte zaak dat wij door ongecoördineerd optreden niet kunnen aanzitten bij het G7-overleg en ook binnen andere internationale fora beneden onze maat optre-
Liberaal Reveil nummer 5
1992
den. Mede hierdoor lopen de Benelux-staten internationale agentschappen en organisaties mis (Oost-Europa-bank, Europese Centrale Bank, Internationaal Milieu-agentschap, Europees Merkenbureau) . Hierdoor neemt ook onze economische concurrentiekracht af en wordt het moeilijker om multinationals aan te trekken en vast te houden . De geslaagde, door de externe adviseur Praaning gecoördineerde, lobby om de Organisation tor the Prohibition of Chemica! Weapons naar Den Haag te halen mag genoemd worden als een succes dat staat. Echter, ook hier geldt een zwaluw maakt nog geen zomer. Duidelijk mag zijn dat ook op gebieden, zoals onderzoek en ontwikkeling, innovatie, milieupolitiek, economisch beleid wel coprodukties mogelijk zijn. De overheid kan hiermee de voorwaarden scheppen voor samenwerking tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven en particuliere instellingen (publiek-private samenwerking). Het afspringen van de fusies tussen KLM en SABENA en de AMRO Bank en de Generale Bank van België geeft echter aan dat zulke samenwerking nog op grote praktische (én culturele) bezwaren stuit. Hier staat overigens wel tegenover dat buitenlandse bedrijven, zoals ESSO en Digital, voor een Benelux-organisatie hebben gekozen en deze structuur als zeer adequaat ervaren. De cultuur: NederlandNiaanderen
Tot op dit punt is het thema van culturele samenwerking nog niet aangeroerd. De cultuurpolitiek is in België een verantwoordelijkheid van de gemeenschappen en niet meer van de Belgische regering (hierdoor is deze samenwerking niet gemakkelijk onder de huidige Benelux-vlag te brengen). Het Nederlands-Belgische culturele verdrag zal moeten worden omgezet in afzonderlijke verdragen met de Vlaamse en ~aalse gemeenschappen . Een commissie onder leiding van oud-minister van Buitenlandse Zaken Van der Klaauw (VVD) adviseert de Nederlandse regering over prioriteiten bij een nadere culturele samenwerking. De federalisering van België biedt uitstekende mogelijkheden om de betrekkingen met
178
Vlaanderen (én Wallonië) nader aan te halen op basis van maatwerk. Het is te hopen dat die kans daadwerkelijk wordt benut. Nederland beschikt in dit opzicht niet over een geweldige staat van dienst. Zowel het grote publiek als de meeste politici leggen een grote mate aan desinteresse aan de dag voor Vlaanderen. De voormalige Belgische minister van Buitenlandse Zaken Eyskens (CVP) noemde deze Nederlandse onverschilligheid "het gedrag van een verweerde zeemogendheid". Nederlandse politici en ambtenaren weten in veel gevallen niet de juiste toon te zetten in de contacten met hun Vlaamse en Belgische collega's. De voormalige Nederlandse ambassadeur voor internationale culturele samenwerking Maurik en de voormalige algemeen secretaris van de Taalunie De Wandel hebben zich hierover in NRC Handelsblad van 16 januari 1992 in hardere termen uitgelaten. Al met al pleit niet voor ons dat wij ons in algemene zin zo beperkt verdiepen in de (staatkundige) ontwikkelingen bij onze zuiderburen . Het lijkt mij niet nodig om verder uit te weiden over het ontkennen van een cultuurgemeenschap tussen Nederland en Vlaanderen (minister d' Ancona van WVC). De enorme verrijking die Vlaanderen heeft betekend en nog betekent voor onze Noordnederlandse cultuur wordt algemeen erkend. De Nederlandse cultuur is niet denkbaar zonder de wisselwerking tussen Noord en Zuid. Gelukkig wordt een en ander erkend door oud-minister van Onderwijs en Wetenschappen Pais (VVD), die een gezamenlijke presentatie van Nederland en Vlaanderen op de Frankfurter Buchmesse voorbereidt. Ook het samenwerkingsprogramma op onderwijsgebied GENT (Gehele Europese Nederlands Taalgebied) biedt perspectieven voor een verbetering in de relatie tussen Noord en Zuid. Een versterking van de Taalunie ligt dan ook voor de hand. Een nauwe samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen is van groot belang om de positie van onze taal en cultuur te verstevigen. Europa is gebaat bij een grote mate van diversiteit. De voormalige Franse
~
Liberaal Reveil nummer 5
1992
ambassadeur in Den Haag Claude de Kémoularia heeft zich tijdens zijn verblijf in Nederland (begin jaren '80) bij voortduring verbaasd over de onverschilligheid van de Nederlander ten opzichte van zijn taal. Een taal- en cultuurpolitiek naar Frans model met indexen, etcetera, lijkt mij geen goede zaak. Het Nederlands is sterk gènoeg en behoeft geen kunstmatige bescherming; wel aandacht en stimulering. •Goethe-lnstitut• en promotie
Het is goed voorstelbaar dat Nederland en Vlaanderen gemeenschappelijke culturele instellingen oprichten naar model van het Goethe-lnstitut, de British Council en het lnstitut Français. Deze instelling kan bijdragen tot het verhogen van de belangstelling voor de Nederlandse taal en cultuur in landen en regio's waarmee Nederland en Vlaanderen taalkundig-culturele banden hebben (Frans-Vlaanderen, Zuid-Afrika, Zaïre, Indonesië, Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba), of waar in principe bijzondere belangstelling voor onze taal en cultuur bestaat (Duitsland, de VS, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland). Het feit, dat er wel een Vlaams cultureel centrum in Amsterdam is gevestigd, maar dat er geen Nederlandse pendant daarvan in Brussel bestaat, is niet alleen kortzichtig van Nederland, maar is vooral beledigend voor Vlaanderen . Frits Bolkestein erkende dit op 20 juni 1992 bij de genoemde LIGNbijeenkomst te Antwerpen. Hij verklaarde ten overstaande van de PVV-leider Verhofstadt dat de VVD, wanneer zij weer in het kabinet zou zitten, er alles aan zal doen om een Nederlands cultureel centrum in Brussel te openen. Voor de kooplieden onder ons. Taalkundige en culturele samenwerking leidt tot het intensiveren van contacten tussen volken en individuen en leidt direct en indirect tot verhoging van het profiel van onze "lage landen bij zee". Een en ander draagt bij tot wat ook wel "Holland Promotion" en "Flanders Promotion" wordt genoemd.
179
Partij-politieke samenwerking
Het initiatief van oppositieleiders Bolkestein en Verhofstadt om structureel van gedachten te wisselen over de relaties van Vlaanderen en Nederland binnen en buiten Benelux-verband is een goed signaal aan de andere politieke partijen in Vlaanderen en in Nederland. Bijeenkomsten van de parlementaire fracties van VVD en PVV, zoals die op 25 september 1992 plaatsvonden, passen dan ook geheel binnen dit uitgangspunt. Het is te hopen dat zulke bijeenkomsten regelmatig gehouden zullen worden en dat ook de individuele Nederlandse en Vlaamse kamerleden elkaar gemakkelijk zullen weten te vinden. In dit kader pleit ik voor het overnemen van de CDA-gewoonte van het zondagavond-telefooncircuit, ook internationaal. Partij-politieke samenwerking op een structurele basis kan de weg effenen om ook op intergouvernementeel en op Benelux-niveau de samenwerking tussen Nederland, België en Luxemburg in algemene zin en Vlaanderen en Nederland in het bijzonder te versterken. Het zou goed zijn om de concrete onderwerpen van deze samenwerking, met name gericht op onze belangenbehartiging in Europa, te inventariseren. Op basis van deze inventarisatie zouden er in de komende kabinetsformatie in Nederland concrete samenwerkingsdoelstellingen kunnen worden geformuleerd. Het lijkt mij in dit kader instructief om de woorden te herhalen die de voorzitter van de EVP in het Europese Parlement, de Belgische oud-premier en oud-minister van Buitenlandse Zaken Tindemans (CVP), op 16 september 1992 in het EP, ten over- _ staande van een bezoekende VVD-delegatie uitsprak: "Het is voor mij een blijvende frustratie dat België, Nederland en Luxemburg de Benelux niet voldoende serieus nemen. In de Europese Gemeenschap kunnen de kleinere landen heel wel een belangrijke rol spelen; alleen zij zullen daartoe moeten pakteren. Dat geldt evenzeer voor Vlaanderen als voor Wallonië. Politieke invloed hangt nu eenmaal nauw samen met de macht van het getal en de beheersing
Liber1111l Reveil nummer 5
-
1992
van het spel van geven en nemen. Zonder een hechte samenwerking tussen de Benelux-partners valt te vrezen dat onze landen binnen de EG politiek gemarginaliseerd zullen worden. Deze politieke marginalisatie heeft een directe negatieve invloed op onze economische ontwikkeling. Wie niet meer meetelt op het ene terrein, verliest ook op het andere". De weinig succesvolle belangenbehartiging van Nederland geeft aan dat zulke coalitievorming een eerste vereiste is voor het bereiken van tastbare politieke resultaten in de toekomst. We moeten bij deze coalitievorming, naar mijn mening, zeer pragmatisch te werk gaan. Waar de Benelux een geschikt instrument is voor samenwerking tussen Nederlanders, Vlamingen, Walen en Luxemburgers in de EG (en op internationaal gebied), dient de Benelux te worden versterkt. Waar Nederland en Vlaanderen
verder willen gaan dan de mogelijkheden binnen Benelux-verband toelaten, moeten zij nadere samenwerking onderling niet schuwen. Concluderend zou ik willen stellen dat de samenwerking met onze zuiderburen meer prioriteit dient te krijgen in de Nederlandse algemene buitenlandse politiek en het EGbeleid. De VVD is als politieke partij met een sterke internationale en Europese oriëntatie uitstekend toegerust om op dit gebied met initiatieven te komen.
* mr. drs. J.C. van Baaien is secretaris van de VVD-partijcommissie voor Buitenlandse Zaken en van de Groep Nederland van de Liberale Internationale. Hij is als management consultant verbonden aan Pub/ie Affairs Consultants (Deloitte & Touche) in Den Haag en Brussel.
Zojuist verschenen
DE GESCHIEDSCHRIJVING VAN HET POLITIEKE LIBERALISME De Prof.Mr. B.M. Teldersstichting heeft onlangs, in samenwerking met het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (DNPP) van de Rijksuniversiteit Groningen, een
De geschiedschrijving van het politieke liberalisme. Bibliografie van de WD en haar voorlopers. Deze bibliografie is samengesteld door drs. G. Voerman, hoofd van het DNPP. bibliografie
uitgegeven
betreffende
het liberalisme
in
Nederland,
getiteld:
Het bevat onder meer een overzicht van de literatuur met betrekking tot de geschiedenis van het liberalisme en een overzicht van egodocumenten en biografieên van Nederlandse liberalen. U kunt de bibliografie bestellen door overmaking van
f
25,00 op giro 33.49.769 t.n.v. de
Prof.Mr. B.M. Teldersstichting, Koninginnegracht 55a, 2514 AE Den Haag, onder vermelding van "bibliografie Voerman•.
180
e.p.
LiberBal Reveil nummer 5
1992
BOEKBESPREKING
Europa: een volgende akte· e.p. wellenstein • •
Op 6 mei 1992 werd "Europa: een volgende akte" tijdens een persconferentie aangeboden aan de heren Bolkestein en De Vries, respectievelijk VVD-fractieleider in de Tweede Kamer en leider van de Nederlandse groep in de liberale fractie van het Europees Parlement. Zouden zij er blij mee geweest zijn? De ondertitel van het geschrift luidt: "Een verkenning van de grondslagen en de toekomst van de Gemeenschap en de positie van Nederland daarin", een ambitieuze opdracht die de Teldersstichting had toevertrouwd aan vier liberalen, die op één na geen rechtstreekse politieke of ambtelijke verantwoordelijkheid (meer) dragen: Van Aardenne, Engering, De Hoop Scheffer sr. en Nord, bijgestaan door Van Schie als secretaris. Nu zal het weinig waarnemers zijn ontgaan, dat juist over de toekomst van de Europese Gemeenschap en de positie van Nederland binnen die Gemeenschap, de laatste tijd uit VVD-hoek niet altijd eensluidende standpunten naar voren zijn gekomen, zodat men - met de discretie die een buitenstaander past - nieuwsgierig is of het geschrift die tegenstellingen nader toelicht, dan wel juist weet te overbruggen. Dat laatste lijkt de bedoeling te zijn, controverses komen er niet in voor. Het geschrift van een goede 200 pagina's leest vlot en is eerder in journalistieke dan in wetenschappelijke stijl geschreven. De auteurs verdienen een compliment voor de toegankelijkheid en de levendigheid van de aldus ontstane tekst. Ook de wijze van aanpak is anders: niet minder dan een derde van de tekst verwijlt in de historie, te beginnen met niet alleen de Grieken en de Romeinen, maar ook de oude Kelten, al verdwijnen die spoedig uit het gezicht. Met zevenmijlslaarzen worden wij door de laat-
181
ste twintig eeuwen heengevoerd, om staats- en natievorming - en haar wisselwerking - te belichten, in het algemeen en in het bijzonder ook voor ons eigen land. "Menig vloek en zucht zal in het Europese eenwordingsproces nog worden geslaakt voordat de EG in het stadium is waarin Nederland zich nu bevindt", zo las ik op pagina 67 enigszins verrast. Is dat dan het toekomstbeeld van de auteurs voor de Gemeenschap, een gedecentraliseerde eenheidsstaat naar het model van Nederland, waarin ons land de rol van provinde of departement is toebedeeld? "Met het bestaan van verschillende nationale identiteiten dient bij de Europese integratie rekening te worden gehouden", leest men met instemming op pagina 58, maar daar volgt op: "Gelet op het dynamische karakter van de nationale identiteit, is het denkbaar dat de integratie het ontstaan van een Europese identiteit bevordert. Het is echter onverstandig om ver voor de muziek uit te lopen". Kortom, voor de (verre) toekomst zien de auteurs mogelijkheden - maar geen noodzakelijkheden en ook geen zekerheden - van een véél verdergaande integratie dan wij nu in de Gemeenschappen hebben, ook met inbegrip van het verdrag van Maastricht. Maar dat wordt niet nader uitgewerkt, men kan het ook niet forceren, het moet als het ware organisch groeien. Dus terug naar het hier en nu: daarbij stellen de auteurs, terecht, de Nederlandse belangen voorop. Verrassender is, hoe zij die in hoofdlijnen definiëren: veiligheid met enige speelruimte ten aanzien van de partners in het veiligheidsbeleid, bescherming en bevordering van de democratie, welvaartsbevordering en -spreiding in een open internationale economie en behoud van eigen cultuur. Daarbij dient in ons eigen land sociale zekerheid in voldoende mate te
Liberaal Reveil nummer 5 1992
worden gewaarborgd, hetgeen een taak van de nationale politiek dient te blijven. Verrassend vind ik deze opsomming niet omdat er onverwachte elementen in zitten, doch omdat er geen enkel specifiek Nederlands element in te vinden is. Met deze lijst kan men ook in België, in de Bondsrepubliek, in Scandinavië en de laatste decennia ook in Frankrijk en Italië de boer op. Ware dat niet zo, dan zou het trouwens ondoenlijk zijn met die landen als partners of potentiële partners integratie, respectievelijk verdieping van integratie na te streven. Voor de concrete vormgeving van de Europese integratie helpt het ons echter weinig, het behoort eerder tot de categorie die in het Engels als "motherhood" bestempeld wordt: mooi, maar de praktische problemen van het dagelijks leven vergen hun eigen concrete oplossingen. Met nadruk gaan de auteurs in op het behoud van de eigen Nederlandse cultuur (in de ruime zin van het woord) . Het gaat dan vooral om het scheppen van een klimaat waarin ons cultureel erfgoed kan gedijen en om overdracht van onze cultuur via het onderwijs. Voor zover hier een overheidstaak ligt, moet deze op nationaal en subnationaal niveau worden vormgegeven. De auteurs staan dan ook zeer wantrouwig tegenover wat zij de "cultuurparagraaf" van het verdrag van Maastricht noemen. In feite gaat het hier om drie teksten in dat verdrag; te beginnen met een nieuwe littera p in artikel 3 van het EEG (volgens Maastricht nu "EG" gedoopt)-verdrag, waarin het "optreden" van de Gemeenschap wordt omschreven: tot dat "optreden" (het Franse "action" en het Engelse "activities" zijn helderder termen) behoort na Maastricht ook een "bijdrage tot onderwijs en opleiding van hoog gehalte, en tot de ontplooiing van de culturen van de lidstaten". Bij dit nieuwe artikel 3, p horen dan in het verdrag nieuwe titels, waarin vooral sprake is van het aanmoedigen en ondersteunen van samenwerking tussen de lidstaten, wier activiteiten de Gemeenschap zo nodig kan aanvullen, doch met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten op deze terreinen en met uitsluiting van harmonisatie van hun wettelijke en
182
bestuursrechtelijke bepalingen. Inzake cultuur wordt ook nog gespecificeerd dat stimuleringsmaatregelen (lees: subsidies) alleen met unanimiteit, in de zogenoemde "co-decisie"-procedure met het Europees Parlement, besloten kunnen worden. Het gevaar van een overrompelend cultuurimperalisme van de Brusselse bureauctraten lijkt dus nogal theoretisch . Bovendien, derde innovatie krachtens het verdrag van Maastricht, zijn nu uitdrukkelijk met de gemeenschappelijke markt verenigbaar verklaard: "steunmaatregelen om de cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed te bevorderen, wanneer door deze maatregelen de voorwaarden inzake het handelsverkeer en de mededingingsvoorwaarden in de Gemeenschap niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad". In de geregeld weer oplaaiende discussie over de gevaren van de Europese integratie voor de Nederlandse cultuur worden deze zaken zelden helder op een rij gezet. Een ander onderdeel van het verdrag van Maastricht waar geschrift 76 moeite mee heeft, is de nieuwe sociale paragraaf. Terecht wordt de hybride constructie van het Sociale Protocol "à 11 " gekritiseerd, dat deels de oude bepalingen van het EEGverdrag overlapt en dus voor grote juridische onzekerheden kan zorgen. Zulke constructies - evenals de "opting out"-clausule voor het Verenigd Koninkrijk ten aanzien van de Economische en Monetaire Unie, waarvan de auteurs terecht opmerken: "eens, maar nooit weer" - denatureren de Gemeenschap. Doch de hoofdaandacht gaat bij hen uit naar de inhoud van dat Protocol, en dan zeer in het bijzonder het sociale zekerheidsstelsel. De gedachte dat de twaalf (of voorshands elf) stelsels per se geharmoniseerd zouden moeten worden, wijzen de auteurs met kracht van argumenten af. Wat zegt nu het omstreden Protocol? Volgens artikel 2, lid 3 van de bij dat Protocol behorende Overeenkomst, zijn besluiten op het gebied van "de sociale zekerheid en de sociale bescherming van werknemers", evenals van vier andere gevoelige gebieden, gebonden aan eenparigheid van stem-
Liberaal Reveil nummer 5
1992
men in de Raad, na simpele raadpleging van het Parlement. Denkbaar is trouwens zeer wel, dat zulke besluiten geen harmonisatie beogen. Wat daarvan zij, ook hier is geen risico van overrompeling. Geschrift 76 wijst ook nog op de afbakeningsmoeilijkheden tussen wat het best nationaal of communautair kan gebeuren op twee andere terreinen: het immigrantenbeleid en de milieuproblematiek. Men had daar ook het technologiebeleid aan toe kunnen voegen. Wat die afbakening zelf betreft, is geschrift 76 zeer sceptisch inzake het beroemde subsidiariteitsprincipe (dat ten onrechte aan uitsluitend Rooms-Katholiek gedachtengoed wordt toegeschreven). Het principe is inderdaad niet direct toepasbaar want daarvoor te algemeen, en dus ook niet juridisch toetsbaar. Maar is het niet beter dat het toch maar in het verdrag staat, in het bijzonder met de parafrase dat "besluiten zo dicht mogelijk bij de burger genomen moeten worden"? Bij deze passage en nog éénmaal elders wordt indirect door de auteurs opgemerkt dat het Europese Gerechtshof ertoe neigt de rol van het Gemeenschapsrecht te versterken. Men hoort zoiets wel vaker de laatste tijd in Nederland, dat sinds Grotius, via onder andere Telders zelf, geijverd heeft voor een door het recht geregeerde internationale samenleving . Wat zou het Europese Hof anders kunnen en moeten dan het Europese recht doen respecteren? Beter geïnspireerd zijn de beschouwingen die het geschrift wijdt aan de wenselijkheid van een nóg directere binding van de Gemeenschap aan de rechten van de mens zoals in de Conventie van de Raad van Europa neergelegd en beschermd, en daarmee verbonden aan het idee van een mogelijke tijdelijke eliminatie van een lidstaat die het pad van de democratie welbewust verlaat. Bij de Raad van Europa kan zoiets, waarom niet bij de Gemeenschap? Goede vraag! Wat het buitenlands- en veiligheidsbeleid betreft zijn de auteurs precies op het spoor dat het verdrag van Maastricht heeft getrokken: voorshands intergouvernementeel, zij het met de mogelijkheid van meerderheidsbesluiten voor uitvoeringsmaatregelen.
183
Bij dat laatste zetten zij terecht een vraagteken. Aangezien men eerst eenstemmig moet besluiten of men een maatregel aan de gekwalificeerde meerderheid toevertrouwt, heeft dit echter weinig praktische portée. Met nadruk, en terecht, wordt het handhaven van de band met de Verenigde Staten bepleit. Dat het verdrag van Maastricht juist op dat punt - en ten aanzien van de relatie NAVO-WEU-EG (Unie) - belangrijke principiële zaken vastlegt, had wellicht meer nadruk verdiend. Minder duidelijk is het deze recensent, hoe de auteurs de rol zien van de vele nieuwe lidstaten, die zij de Unie op korte en middellange termijn toewensen, wat het buitenlands- en veiligheidsbeleid betreft. De ex-neutralen (vier EFTA-leden dus) moeten beloven dat zij een "gemeenschappelijke actie" onder goedkeuring van het verdrag van Maastricht niet onmogelijk zullen maken. Dat betekent dus dat zij helemaal niet meetellen, ook als zij mordicus tegen iets zijn! En dat onder de unanimiteitsregel? Ook verder lijkt geschrift 76 mij de problematiek van de uitbreiding (eerst vier of vijf EFTA-leden, dan drie Middeneuropese, drie Baltische staten) ernstig onderschat te hebben. Na de problemen rondom "Maastricht" is het toch duidelijk dat een intergoevernementale conferentie met nog vier of vijf nieuwe leden tot geen ènkele verdieping of stroomlijning van het integratieproces meer zal komen? Losjes merken de auteurs op dat op den duur niet ieder land meer een commissaris van zijn eigen nationaliteit zou moeten claimen, omdat er anders een onhanteerbaar grote Europese Commissie ontstaat. Doch zij voegen daar direct aan toe, dat dat voorshands geen praktische politiek is. Maar wat dan wèl? . En hoe te vermijden dat het Europees Parlement tot in het oeverloze groeit? Hoe te vermijden dat in de Europese Commissie een overweldigende meerderheid van commissarissen uit kleine(re) landen zetelt, waarmee de auteurs Nederland aanraden één lijn te trekken, zodat een verdwaalde Duitser of Engelsman er in een marginale positie belandt? Wat de inhoudelijke aspecten betreft, onderschat geschrift 76 mijns inziens de
Liberaal Reveil nummer 5
1992
grote problemen die de in alle EFTA-landen zwaar (veel zwaarder dan in de Gemeenschap) beschermde ·landbouw bij hun toetreding zal opleveren. Kortom, als de Teldersstichting nog eens een vervolgstudie aan de toekomst van de Gemeenschap zou willen wijden, dan zou de problematiek van het bestuurbaar en "ontwikkel- respectievelijk verdiepbaar" houden van de Gemeenschap (Unie) bij een (in de toekomst noodzakelijke!) belangrijke uitbreiding, met voorrang aandacht verdienen. ledereen gaat dat probleem tot nu toe, en in het bijzonder sinds het Deense referendum, angstvallig uit de weg ... Geschrift 76 bevat overigens genoeg behartenswaardige conclusies. Daartoe behoort een heldere uiteenzetting van het hoe en waarom van het in Maastricht gekozen model voor de Economische en Monetaire Unie en een overtuigend pleidooi om bij alle besluiten die de Raad van Ministers in de EG met gekwalificeerde meerderheid neemt
aan het Parlement de "co-decisie"-procedure toe te kennen, en niet - zoals nu in ettelijke gevallen - slechts de zwakkere "samenwerkingsprocedure". Bijzondere vermelding verdient tenslotte de afrekening met de discussie over de Gemeenschap als "federatie" of als "confederatie", een discussie die als spinazie wordt fijngehakt, omdat de EG nu eenmaal geen van beide is. Dat dat zo duidelijk wordt uitgelegd is niet de minste verdienste van geschrift 76 van de T eldersstichting. • Europa: een volgende akte. Een verkenning van de grondslagen en de toekomst van de Gemeenschap en de positie van Nederland daarin, geschrift 76 van de Prof. Mr. B.M. Teldersstichting, 's-Gravenhage,
1992. • • dr. E.P. Wel/enstein is oud-directeur-generaal van de Europese Gemeenschap.
BOEKBESPREKING
De staat van de burger: beschouwingen over hedendaags burgerschap· u. rosenthaf• •
Het is niet teveel gezegd dat burgerschap in politiek-wetenschappelijke en politieke discussies heden ten dage wordt gekoesterd. Om de gedachten te bepalen, burgerschap verwijst naar de rol van individuen in de publieke gemeenschap. Het wordt gekoppeld aan het beschermen van burgerlijke vrijheden en aan de actieve benutting van politieke en sociale rechten. In die zin heeft burgerschap zowel een normatieve kant (hoe behoor ik mij in de publieke gemeenschap te gedragen) als een handelingskant 184
(wat doe ik als drager van het publieke ambt van ingezetene). Soms lijkt het alsof het burgerschapsconcept in woelige tijden gebrek aan politiek houvast moet compenseren. Mede dank zij de eerbiedwaardige traditie van het burgerschapsdenken en burgerschapsideaal wordt burgerschap hoogst serieus opgevat. De geschiedenis van het burgerschapsdenken komt dicht bij die van het politieke denken in zijn algemeenheid. De hoofdstromingen van het burgerschapsdenken leven als grote lijnen
Liberss/ Reveil nummer 5 1992
in de politieke theorie: het natuurrecht met
publieke sfeer geen speciale positie. Zij
zijn nadruk op grondrechten en de "rule of law" en het thans dominante replublikanisme, dat het accent legt op deugd, wilskracht, moed, toewijding en discipline 1 .
moeten zich aan de wet houden en de taal van het openbare leven spreken. In de niet publieke sfeer zijn zij vrij om gemeenschappen te vormen en in stand te houden, om de eigen cultuur uit te dragen. Maar deze gemeenschappen mogen geen dwangkarakter hebben. Vrijheid van uittreden moet voor iedere burger een reële optie zijn. Minderheden hoeven zich dus niet bij "de" Nederlandse cultuur aan te passen, maar wèl aan de regels en vereiste competentie voor optreden in de publieke sfeer" (p. 59). Vraag: hoe verhoudt zich dit tot de diagnose van de private sfeer die volgens Van Gunsteren steeds meer aan onze kennis en waarneming zal ontsnappen?
Zoals de redacteuren zeggen, wordt de bruikbaarheid van het klassieke burgerschapsbegrip getoetst aan een aantal actuele vraagstukken (p. 8). Tot die actuele vraagstukken behoren onder meer: • de voortschrijdende pluriformiteit van de moderne samenleving, waardoor het klassieke burgerschap zijn monopolistische aanspraken niet langer kan doen gelden (Van Gunsteren, pp. 44-61; Van Montfoort, pp. 144-160); • de opkomst van grote organisaties en ondernemingen, waardoor een op individuele personen en traditionele processen toegeschreven burgerschapsconcept niet meer voldoet (Bovens, pp. 93120; De Beus, pp. 121-143); • de veranderde demografische en sociaal-economische contouren van de moderne samenleving, waardoor burgerschap allang niet meer te vatten is in klassieke categorieën zoals kiesrecht (Voet, pp. 78-92). Over het algemeen komen de meeste auteurs niet verder dan op zichzelf zeer verdienstelijke en belangwekkende kritiek op de beperkte bruikbaarheid van het klassieke burgerschapsbegrip. Zij presenteren een ruime variëteit van problemen. De diagnose van de hedendaagse samenleving noopt tot aanpassing, zo niet vervanging van het klassieke (republikeinse) burgerschapsconcept. Maar de verschillende suggesties blijven nog wat vaag en elementair - bijvoorbeeld die van Bovens om het accent te verleggen naar institutioneel burgerschap dat u en mij ertoe aanzet "ook onder werktijd oog (te) hebben voor het in stand houden van de politieke gemeenschap en voor de bescherming van medeburgers" (p. 103). Van Gunsterens vingeroefeningen in nee-republikeins burgerschap smaken naar (veel) meer. Zo bijvoorbeeld zijn pogingen zulk burgerschap te relateren aan de ontwikkeling van multi-culturele samenlevingen: "Minderheden hebben ... in de
185
Burgerschap: noodzaak of luxe? Onwillekeurig doet het merendeel van de beschouwingen in deze bundel denken a~n de uitspraak dat Nederland zo ongeveer af is en dat wij er verstandig aan doen van beleid naar beheer te gaan. Maar als altijd schaadt - binnenlandse - overdrijving, want de agenda voor àe komende jaren is met de binnenlandse "eigen bijdrage" aan milieuvervuiling, criminaliteit en randstedelijke files moeiteloos te vullen. Bovendien, als Nederland in "splendid isolation" en in autarchie de volgende eeuw in zou kunnen gaan, zou daarvoor mogelijk wat te zeggen zijn. Maar Nederland is nu eenmaal een open maatschappij met open grenzen en het heeft een economie die vanwege haar internationale oriëntatie even krachtig als kwetsbaar is. Dat brengt dan onze onzekerheden over de Europese integratie, over de spanningen en vehemente conflicten in de voormalige Sovjetunie en Joegoslavië, over handels- en informatieoorlogen, in beeld 2 • Het moet wel een teken des tijds zijn dat ook de wetenschappen, door middel van de chaos-theorie, hun bijdrage aan deze crisisachtige onzekerheden leveren. Geconfronteerd met zo'n opeenstapeling van instabiliteiten en onzekerheden kan men natuurlijk, met Francis Fukuyama, het liberalisme tot overwinnaar en de geschiedenis beëindigd verklaren. Fukuyama's waarschuwing dat zich conflicten
Liber11111 Reveil nummer 5
1992
zullen blijven voordoen tussen staten die nog deel uitmaken van de geschiedenis, legt het daarbij af tegen zijn pregnante profetie van eeuwen van verveling 3 . Naast, zo niet tegenover Fukuyama's zienswijze, kan men de stelling horen verkondigen dat nieuwe ideologieën het vacuüm op het wereldtoneel zullen vullen - met inbegrip van de stelling dat de mondiale onzekerheid weer zal verkeren in een duidelijke tegenstelling tussen het democratische en een nieuw, op politiek-economische macht geschoeid ideeënstelseL Dit laatste zou wijzen in de richting van ideologische bundeling van de tijger-economieën van OostAzië4.
hergeformuleerd dat het onvermogen van de overheid uit het zicht verdwijnt" (De Haan, p. 172). Wie eerst "de vrije, autonome en oordeelkundige burger" tot uitgangspunt van analyse verklaart (p. 7) en vervolgens zonder explicatie ook "gelijke burgers" als burgerschapsideaal postuleert (p. 22), werkt dat in de hand. Zo wordt het debat over burgerschap luxe in plaats van noodzaak. De "civiele stroming" heeft nog een lange weg te gaan. Wij hebben voor de toekomst immers geen behoefte aan voortschrijdende perfectie, maar aan een begin van burgerschap waar men elkaar naar het leven staat.
c b
l l
1 Het is derhalve spijtig dat deze bundel zich niet zozeer op dit soort problemen richt, alswel op het onbehagen in de Westerse democratische stelsels over barsten in de politieke gemeenschap en de ergernis ondanks de waarschuwing dat dit een al te gemakkelijke rationale zou zijn - over de kloof tussen overheid en bevolking . Jammer dat Van Stokkom zich in zijn beschouwing over de Europeanisering niet weet los te maken van "de relatie tussen burgerschap en de ontwikkelingen in de nationale staat" (p. 144) 5 . Jammer dat De Beus de relatie tussen burgerschap en nationalisme, fundamentalisme, federalisme, migratie, neo-liberalisme, crisis van de sociaal-democratie, natiestaat en postcommunisme verwijst naar "een fictief wereldtijdschrift" (p. 122). Zo dreigt de bundel over zichzelf af te roepen wat één van de auteurs over het burgerschapsdebat poneert: "Burgerschap is niet alleen het spiegelbeeld waarin de onmacht van de politiek zichtbaar wordt. Het is ook een lachspiegel, waarin het probleem wordt vervormd en op zo'n manier wordt
186
Noten 1.
Republikaniame verwijst naar de ideale constellatie van de Romeinse republiek . Dus naar Cicero , later Machiavelli en in de Nederlanden Van der Capellen met zijn "Aan het Volk van Nederland" (1781 ). Men kan ook Thorbeeke ' s opvattingen over (staats)burgerschap hieronder vatten .
2.
A . Toffler, Power shift: knowledge, weslth, snd violence st the edge of the 21 st century, london, Bantam Books ,
3.
1990. F. Fykuyama , "Het einde van de geschiedenis", (vert.),
4.
in: De Groene Amsterdammer, 20 december 1989. Hierover M .F. Plattner, "The demoeratic moment", in:
5.
Journat of Democrscy, 1991 . Onontkoombaar zolang burgerschap synoniem aan staatsburgerschap is (p. 146).
• J.B.D. Simonis, Anton C. Hemerijck en Percy B. Lehning (red.), De staat van de burger: beschouwingen over hedendaags burgerschap, Jaarboek 1991, Beleid & Maatschappij, Meppel en Amsterdam, Boom, 1992, 179 p.
• • prof. dr. U. Rosenthal is hoogleraar bestuurskunde aan de Rtïksuniversiteit Leiden en de Erasmus Universiteit Rotterdam en lid van de redactie.
1
Liberaal Reveil nummer 5
1992
SYMPOSIUM BEZINNING NA OVERWINNING: HOE STAAT ONZE BURGERLIJK-LIBERALE CULTUUR ERVOOR IN HET POSTCOMMUNISTISCHE TIJDPERK?
Op 24 november a.s. vindt in de Erasmus Universiteit Rotterdam (senaatszaal) een symposium plaats over bovenvermeld onderwerp. Het symposium wordt georganiseerd door de vakgroep Publiekrecht van de Erasmus Universiteit in samenwerking met het Staatkundig Economisch Dispuut en de Erasmusliga. Uitgangspunt vormt het themanummer van Civis Mundi over dit onderwerp. Het programma is als volgt: 13.30-13.50 uur
: Opening en introductie symposium thema, S. W Couwenberg
13.50-14.10 uur
: Burgerlijke ideologie en integraal denken, H.R. Vincent
14.10-14.30 uur
: Burgerschap en democratie in postcommunistisch tijdperk, C.l. Klop
14.30-14.50 uur
: Socialisme en burgerlijke ideologie en cultuur, l.S. Wijne
14.50-15.20 uur
: Discussie
15.20-15.40 uur
:Pauze
15.40-16.00 uur
: Burgerlijke-liberale ideologie en multi-culturele samenleving, G.A. van der List
16.00-16.20 uur
: Postmodernisme en burgerlijke cultuur, H Kunneman
16.20-16.40 uur
: De civil society-discussie en Oost-Europa, T. Casier
16.40-17.10 uur
: Discussie
17.10-17.30 uur
: Afrondende discussie
Voor meer informatie en aanmelding kunt u bellen 010 - 4082479.
Zojuist verschenen Geschrift 77 van de Prof.Mr. B.M. Teldersstichting in samenwerking met de Vereniging van Staten- en Raadsleden van de WO
BESTUUR IN BEWEGING Centraal tijdens een door de Vereniging van Staten- en Raadsleden van de WO, de Prof.Mr. B.M. Teldersstichting en het Hoofdbestuur van de WO georganiseerde klankbordconferentie op 24 en 25 januari jl. stond een door de werkgroep-Remkas gepresenteerde preadvies. Dit preadvies is gepubliceerd als geschrift 77, "Bestuur in Beweging•. Het geschrift bevat, behalve het preadvies, de inleidingen die tijdens de conferentie werden gehouden, en de inbreng van de WO Tweede Kamerfractie over de kabinetsnota "Bestuur op Niveau deel tt•. Op verzoek van de redacteuren van de bundel schreven liberalen uit gemeentelijke, gewestelijke en provinciale besturen een commentaar. U kunt dit geschrift van de Teldersstichting bestellen door overmaking van f 25,00 op giro 33.49.769 t.n.v. de Prof.Mr. B.M. Teldersstichting, Koninginnegracht 55a, 2514 AE Den Haag, onder vermelding van •geschrift 77". I