Masterscriptie Bestuurskunde Faculteit der Rechtswetenschappen Universiteit van Tilburg
Eerste begeleider: dr. M.J. van Hulst Tweede begeleider: dr. T.A.P. Metze
INTERVENTIE IN DE
WONINGMARKT
DE HYPOTHEEK-
RENTEAFTREK
In hoeverre is aan de hand van de verandermechanismen van het machten- en legitimatiekader te verklaren dat een grondige hervorming van de hypotheekrenteaftrek in Nederland uitblijft in de periode 1989-2010? Datum
17/10/2011
Student
E-mailadres
Hypotheekrenteaftrek Degressieve werking Historie Beperkingen van de laatste jaren Machtenkader Legitimatiekader Politieke Partijen Kranten Verkiezingen
Voorwoord Het onderwerp van de masterscriptie die voor u ligt is tot stand gekomen tijdens één van de vele bijeenkomsten die ik samen met mijn studievrienden Jeffrey Lemm en Koen van der Krieken heb gehouden. Met zijn drieën hadden we het inmiddels al een aantal maanden geleden, in het restaurant dat gelegen is op het terrein van de Universiteit van Tilburg, over de woningmarkt. Ons afvragend hoe wij als toekomstig starters ooit met acceptabele lasten zouden kunnen toetreden tot deze markt. Een markt die gekenmerkt wordt door zijn dure huizenprijzen en een markt waarover veel wordt gediscussieerd. De gesprekken gingen onder andere over onderwerpen als de vraag en het aanbod op deze woningmarkt en de constructies voor het verkrijgen van een woonruimte waaronder ook de hypotheekrenteaftrek. Al snel bleek dat wij niet op de hoogte waren van de inhoud van de discussie over de hypotheekrenteaftrek. Deze ligt oppervlakkig in onze hoofden. Men is voor of tegen de betreffende constructie. Veel nuances waren er niet te bespeuren. Eveneens wisten we weinig over het ontstaan van deze renteaftrek en wat nu precies de argumenten zijn die in de discussie worden aangedragen. Doordat het onderwerp de hypotheekrenteaftrek grote interesse bij mij had gewekt werd het gekozen om uit te werken in de masterscriptie. Doormiddel van de masterscriptie wil ik duidelijk maken welke inhoud de discussie over de hypotheekrenteaftrek heeft. Het schrijven van een masterscriptie over de hypotheekrenteaftrek is bijzonder uitdagend geweest. Het onderwerp staat met zoveel andere zaken in verbintenis waardoor het zeer lastig is om het onderwerp af te bakenen en toch zo volledig mogelijk te blijven. Vaak wilde ik meer overbrengen maar ten behoeve van de beknoptheid en leesbaarheid is dit achterwegen gelaten. Daarnaast is het zeer lastig geweest de discussie rondom de hypotheekrenteaftrek te doorgronden. De machtsrelaties zijn duidelijk, maar in de vele krantenartikelen die ik geanalyseerd heb, wordt weinig losgelaten over de beweegredenen die achter de opvatting over de hypotheekrenteaftrek liggen. Het is een bijzonder starre discussie die in de laatste jaren op gang lijkt te komen. Tot slot wil ik een aantal mensen bedanken. Mijn scriptiebegeleiders voor het begeleidende werk, tips en opmerkingen die mij op weg hielpen in het proces van het schrijven van de scriptie. De studievrienden die mij mede aan het onderwerp hebben geholpen. Mijn ouders voor het geduld en begrip dat zij voor mij opbrachten tijdens het volbrengen van mijn studie en natuurlijk voor de bekostiging daarvan. Als laatste gaat mijn dank uit naar mijn vriendin die veel interesse heeft laten blijken in hetgeen waar ik de afgelopen tijd mee bezig ben geweest. Rik Rijnen Tilburg, oktober 2011
1
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1: Aanleiding ................................................................................................................................ 4 1.1 Inleiding ............................................................................................................................................................................... 4 1.2 Doelstelling......................................................................................................................................................................... 5 1.3 Probleemstelling .............................................................................................................................................................. 5 1.3.1 Centrale vraag................................................................................................................................................. 6 1.3.2 Onderzoeksvragen ........................................................................................................................................ 6 1.4 Relevantie ........................................................................................................................................................................... 7 1.4.1 Maatschappelijke relevantie ..................................................................................................................... 7 1.4.2 Wetenschappelijke relevantie ................................................................................................................. 8 Hoofdstuk 2: De Hypotheekrenteaftrek ............................................................................................... 10 2.1 De fiscale behandeling van het eigenwoningbezit.........................................................................................10 2.2 Degressieve werking ....................................................................................................................................................11 2.3 Historische verkenning ...............................................................................................................................................11 2.3.1 Historie ............................................................................................................................................................ 11 2.3.2 Beperkingen van de laatste jaren ......................................................................................................... 13 2.3.3 Het idee achter de hypotheekrenteaftrek sinds 1945 ................................................................. 14 2.3.4 Ontwikkelingen achter de hypotheekrenteaftrek in het kort ................................................... 15 2.4 Opvattingen over inkomensnivellering en de hypotheekrenteaftrek ...................................................16 Hoofdstuk 3: Theoretisch Kader ............................................................................................................. 18 3.1 De hypotheekrenteaftrek als instituut ................................................................................................................18 3.2 De theorie van de institutionele reproductie....................................................................................................18 3.2.1 Zelfversterkende opeenvolgingen........................................................................................................ 19 3.2.2 Beperkingen economische benadering .............................................................................................. 20 3.2.3 Onverklaarbare toevalligheden............................................................................................................. 20 3.2.4 Het analysekader ......................................................................................................................................... 21 3.2.5 Selectie van de kaders voor onderzoek ............................................................................................. 22 3.2.6 Gekozen kaders ............................................................................................................................................ 22 3.2.7 Het machtenkader....................................................................................................................................... 23 3.2.8 Politieke partijen ......................................................................................................................................... 25 3.2.9 Het legitimatiekader .................................................................................................................................. 26 3.2.10 Schematische samenvatting van de theorie .................................................................................. 28 3.2.11 Opbrengst analysekaders ...................................................................................................................... 29 3.3 Discours .............................................................................................................................................................................30 Hoofdstuk 4: Methoden en Technieken ................................................................................................ 33 Hoofdstuk 5: Analyse ................................................................................................................................... 38 5.1 Analyse aan de hand van het machtenkader ...................................................................................................38 5.1.1 Analyse van de machtsrelaties .............................................................................................................. 39 5.1.2 Drie situaties ................................................................................................................................................. 47 5.1.3 De verschuivingen rondom het issue de hypotheekrenteaftrek (1989 – 2010)............... 55 5.2 Analyse aan de hand van het legitimatiekader ...............................................................................................56 5.2.1 Analyse van de discourses ....................................................................................................................... 57 5.2.2 De verschuiving in de continue legitimatie van de hypotheekrenteaftrek (1989 - 2010) ........................................................................................................................................................................................ 71
2
Hoofdstuk 6: Conclusie ............................................................................................................................... 76 6.1 Terugblik ...........................................................................................................................................................................76 6.2 Het verandermechanisme van het machtenkader.........................................................................................77 6.3 Het verandermechanisme van het legitimatiekader ....................................................................................77 6.4 Verklaringen voor het uitblijven van de grondige hervorming ...............................................................78 6.5 Centrale vraag ................................................................................................................................................................79 6.6 Gebruik van de kaders.................................................................................................................................................81 6.7 Verwachtingen ...............................................................................................................................................................82 Literatuurlijst ................................................................................................................................................. 84 Bijlagen ............................................................................................................................................................. 86 Bijlage 1: Standpunten van de politieke partijen uit de verkiezingsprogramma’s per Tweede Kamerverkiezingen ..............................................................................................................................................................86 Bijlage 2: Partijen in de Tweede Kamer per tijdsperiode ............................................................................... 100 Bijlage 3: Overzicht politieke partijen en het machtsblok waar toe zij behoren ................................. 103 Eindnoten.......................................................................................................................................................104
3
Hoofdstuk 1: Aanleiding 1.1 Inleiding Door de Sociaal-Economische Raad (SER) werd in 1989 gesteld dat er op een redelijk kort termijn goed onderbouwde voorstellen moesten komen voor de hervorming van de fiscale behandeling van het woningbezit (SER, 1989). Volgens de SER moest de als maar durende discussie over dit vraagstuk tot een einde worden gebracht. De behandeling van het woningbezit zou volgens de SER op gespannen voet staan met de neutraliteit en rechtvaardigheid die het Nederlandse belastingstelsel zou moeten kenmerken. Zo’n 22 jaar later is dit vraagstuk nog steeds onderwerp van discussie. De SER brengt via een omweg in april 2010 een rapport uit met als titel “Naar een Integrale Hervorming van de Woningmarkt” (CSED, 2010). Dit doet de SER doormiddel van een speciale constructie waarin enkele kroonleden van de SER aangevuld met onafhankelijke deskundigen zich buigen over het vraagstuk van de woningmarkt. Deze constructie wordt de Commissie Sociaal Economische Deskundigen (CSED) genoemd. Op deze manier hoeven de werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties en enkele kroonleden zich niet over het onderwerp uit te laten. De constructie illustreert de gevoeligheid van de kwestie. In het rapport van de CSED wordt aangegeven dat de fiscale behandeling van het eigenwoningbezit één van de knelpunten is die op de woningmarkt een rol spelen. De CSED draagt in het rapport enkele mogelijke oplossingen aan om dit knelpunt te behandelen. Deze oplossingen hebben allemaal de vorm van een hervorming van de fiscale behandeling van het eigenwoningbezit. Niet alleen de SER merkt op dat de hypotheekrenteaftrek aan hervorming toe is. Er zijn tal van onderzoeksrapporten die als strekking hebben dat er iets moet gebeuren met deze maatregel. Het Centraal Plan Bureau (CPB) mengde zich in 2010 ook weer in de discussie met het rapport “Hervorming van het Nederlandse woonbeleid” (CPB, 2010). Dit doet het CPB enkel jaren nadat oud-directeur ,Don, van het CPB bij zijn vertrek in 2005 aangaf dat hij het woonbeleid ziet als het vergeten hervormingsdossier (Don, 2005). Het woonbeleid is door de jaren heen op enkele punten veranderd, maar echt grondige hervormingen blijven uit. De verslechterde positie van de overheidsfinanciën die door de economische crisis is veroorzaakt heeft de discussie over het woonbeleid inclusief de hypotheekrenteaftrek weer nieuw leven in geblazen (CPB, 2010). De hypotheekrenteaftrek legt namelijk een groot beslag op het belastinggeld van de Nederlander. Terwijl dit belastinggeld juist nu hard nodig is. Daarnaast zou de hypotheekrenteaftrek tot lagere bestedingen aan goederen en diensten leiden, omdat de huishoudens meer uitgeven aan het wonen dan zonder de hypotheekrenteaftrek het geval zou zijn (CSED, 2010).
4
In de Eerste Kamer werd op dertien december 2010 een motie aangenomen waarin aangegeven werd dat zij vond dat het kabinet een kabinetsvisie moest uitbrengen op de woningmarkt (Hankel, 2010). Deze kabinetsvisie moet ook de beperking van de hypotheekrenteaftrek bevatten. Het kabinet heeft echter voorafgaand aan de kabinetsperiode aangegeven niet aan de hypotheekrenteaftrek te zullen morellen. Het antwoord van premier Rutte lag dan ook naar verwachting op deze lijn. De onbeweeglijkheid van het kabinet ten opzichte van het discussiepunt, de hypotheekrenteaftrek, benadrukt de politieke spanning die op dit onderwerp rust. De adviezen van belangrijke adviesorganen worden al jaren aan de kant geschoven door de gevestigde politieke orde. De negatieve effecten van de maatregel worden voor lief genomen om dit “Heilige Huisje” in stand te kunnen houden. Het is de vraag waarom de fiscale behandeling van het eigenwoningbezit nooit aan grondige hervormingen is onderworpen. Waarom is het dat de hypotheekrenteaftrek al zeer lange tijd ter discussie staat maar deze discussie blijft overleven?
1.2 Doelstelling De doelstelling van dit onderzoek is om verheldering te scheppen over het vraagstuk van de hypotheekrenteaftrek. De hypotheekrenteaftrek wordt al lange tijd ter discussie gesteld. In 1989 stelde de SER al dat er snel gefundeerde voorstellen moesten komen over de fiscale behandeling van het woningbezit om deze almaar durende discussie te kunnen beëindigen (SER, 1989). De discussie is echter anno 2011 nog steeds actueel. Om deze reden is het belangrijk om duidelijkheid te scheppen waarom de hypotheekrenteaftrek deze voortdurende discussie kan overleven. Dit onderzoek heeft als doel om deze duidelijkheid te scheppen door aan de hand van enkele verandermechanismen van de institutionele reproductie het vraagstuk van de hypotheekrenteaftrek te behandelen.
1.3 Probleemstelling Om het onderzoek in te kaderen wordt er gebruik gemaakt van de theorie van institutionele reproductie. Deze theorie is gekoppeld aan de padafhankelijkheid theorie. De padafhankelijkheid geeft aan dat de historie van bijvoorbeeld wet- of regelgeving bepalend is voor de toekomstige ontwikkelingen van deze wet- of regelgeving (Pierson, 2000) terwijl de theorie van institutionele reproductie dit aanvult met de verklaring voor de onveranderbaarheid van instituties. Mahoney draagt vier kaders aan die in de sociologie worden gebruikt om de institutionele reproductie te analyseren. Dit zijn de utilitaristische, functionele, machten- en legitimatiekaders. Binnen deze kaders zijn vier mechanismen van reproductie en van verandering naar voren gebracht. Deze mechanismen van verandering verklaren het al dan niet doorbreken van de institutionele reproductie. De kaders gaan er namelijk van uit dat als de verandermechanismen aanwezig zijn de institutionele reproductie kan worden doorbroken. Als de institutionele reproductie wordt doorbroken dan ontstaan er kansen voor hervorming van 5
een instituut. Door te beoordelen of de verandermechanismen aanwezig zijn voor de hypotheekrenteaftrek kan er in theorie verklaard worden waarom de grondige hervorming van de hypotheekrenteaftrek nog niet in gang is gezet. In dit onderzoek zal gebruik gemaakt worden van twee van de kaders die Mahoney heeft aangedragen. De kaders die gebruikt gaan worden zijn het machten- en het legitimatiekader. Hiervoor is gekozen omdat het machtenkader meer inzicht geeft in het op macht gebaseerde bestaansrecht van de hypotheekrenteaftrek en het legitimatiekader ingaat op het op legitimatie gebaseerde bestaansrecht van de hypotheekrenteaftrek. Er zal onderzocht worden of de verandermechanismen van beide kaders gevoed worden door de maatschappelijke ontwikkelingen sinds 1989. Een uitleg van de kaders is te vinden in het theoretisch kader van deze masterscriptie. Hier wordt ook de keuze voor het machten- en legitimatiekader verder onderbouwd. In het onderzoek wordt de periode 19892010 gehanteerd. Hiervoor is gekozen omdat de SER in 1989 adviseerde om snel tot gefundeerde voorstellen voor de hervorming van de hypotheekrenteaftrek te komen. In dit onderzoek wordt gekeken of er zich in deze periode veranderingen hebben voorgedaan ten opzichte van de machtsrelatie en de legitimatie met betrekking tot de hypotheekrenteaftrek en of deze veranderingen de verandermechanismen voeden. Het onderzoek zal geleid worden aan de hand van de onderstaande centrale vraag. 1.3.1 Centrale vraag In hoeverre is aan de hand van de verandermechanismen van het machten- en legitimatiekader te verklaren dat een grondige hervorming van de hypotheekrenteaftrek in Nederland uitblijft in de periode 1989-2010? 1.3.2 Onderzoeksvragen De volgende onderzoeksvragen zijn opgesteld om een gefundeerd antwoord te kunnen geven op de centrale vraag. a. In hoeverre zijn er, in de periode 1989 - 2010, verschuivingen opgetreden in de machtsblokken van politieke partijen die zich rondom het issue de hypotheekrenteaftrek hebben gevormd? b. Welke ontwikkelingen zijn er in de argumenten die aangedragen worden in de discussie over de hypotheekrenteaftrek tussen 1989 en 2010 en is hier een verschuiving van de aard van de continue legitimatie van de hypotheekrenteaftrek in terug te zien?
6
1.4 Relevantie 1.4.1 Maatschappelijke relevantie De hypotheekrenteaftrek zorgt voor een denivellerende werking binnen het in beginsel proportionele stelsel van belastingheffing op het inkomen. Hierdoor staat de hypotheekrenteaftrek op gespannen voet met de beginselen van rechtvaardigheid en neutraliteit (CPB, 2010). Voor het stimuleren van achterliggende doelen die niet met rechtvaardigheid te maken hebben is de belastingheffing op het inkomen niet bedoeld. Een interveniërende overheid op de woningmarkt is wel te rechtvaardigen (CPB, 2010). De woningmarkt faalt op tal van terreinen waardoor overheidsinterventie op de woningmarkt gewenst is. De hypotheekrenteaftrek komt echter ten goede bij alle inkomensgroepen. Hierdoor is er sprake van het “rondpompen” van geld. De belastingbetaler met eigen woning heeft voordeel van de hypotheekrenteaftrek, maar betaald hier net zo goed zelf aan mee door zijn belastingafdrachten (CPB, 2010). Dit “rondpompen” van geld veroorzaakt welvaartsverlies door de uitvoeringskosten die er mee gemoeid zijn. De hypotheekrenteaftrek veroorzaakt tevens welvaartsverlies, omdat het een gebonden inkomstenoverdracht is. Het recht op deze gebonden inkomstenoverdracht ontstaat enkel als de ontvangende partij een hypothecaire schuld heeft. Hierdoor wordt de keuzevrijheid van de mensen beperkt. Er zal een hogere hypothecaire schuld aan worden gegaan door de aanwezigheid van de hypotheekrenteaftrek, omdat men met een hogere hypothecaire schuld meer kan profiteren van deze regeling. Hierdoor houden de mensen minder geld over voor andere uitgaven dan de woonconsumptie en bouwen zij een grotere schuldenlast op dan zonder de hypotheekrenteaftrek het geval zou zijn. Daarnaast kunnen de mensen die een woonruimte huren niet profiteren van de hypotheekrenteaftrek waardoor deze groep naast de regeling grijpt. In de huidige tijd waarin Nederland uit een economische crisis probeert te herrijzen worden veel plannen gemaakt door de huidige politieke orde om begunstigend overheidsbeleid te beëindigen. Bekend onder de bevolking zijn de plannen ter bezuiniging op de cultuur en onderwijssector. Daarnaast schuwt de regering een lastenverzwaring niet. De hypotheekrenteaftrek met zijn vermeende prijsopdrijvende effect wordt daarentegen ongemoeid gelaten. Dit terwijl bij een prijsopdrijvende effect van de maatregel het effect per netto woonlasten beperkt is (Baarsma, 2010). Het is daarom van belang dat er over de hervorming van de hypotheekrenteaftrek wordt nagedacht. Ook het IMF (In Brabants Dagblad, 2011) roept op tot herziening van de hypotheekrenteaftrek. Dit doet het IMF in een beoordeling van de Nederlandse economie. Volgens het IMF vormt de hypotheekrenteaftrek een groot risico voor de huizenbezitters, banken en de overheid. De risico’s voor deze groepen zijn achtereenvolgens overkreditering, oninbare vorderingen en steunmaatregelen aan banken.
7
De discussie rondom de huidige fiscale behandeling van het eigenwoningbezit loopt al enige decennia. Er zijn verschillende geluiden te horen waaronder de roep om de hervorming van de hypotheekrenteaftrek. Deze hervorming heeft ondanks de almaar terugkerende discussie over de aftrek niet plaatsgevonden. Het is belangrijk voor de verschillende actoren waaronder de burgers om in te kunnen schatten waarom deze hervorming niet plaatsvindt. Als deze actoren en burgers meer inzicht krijgen in de redenen waarom de hervorming uitblijft dan kunnen zij een beter standpunt innemen over het vraagstuk rondom de hypotheekrenteaftrek. 1.4.2 Wetenschappelijke relevantie Dit onderzoek levert specifieke kennis over het uitblijven van een grondige hervorming van de hypotheekrenteaftrek. Dit gebeurt door in de scriptie de padafhankelijkheid theorie te gebruiken zoals deze door Mahoney (Mahoney, 2000) is uitgewerkt tot een theorie over institutionele reproductie. De theorie van institutionele reproductie gaat in op de oorzaken van de onveranderbaarheid van instituties en de mogelijkheden ter doorbreking van deze onveranderbaarheid. Aan de hand van het machten- en het legitimatiekader die aangedragen zijn voor de pad afhankelijke uitleg van de institutionele reproductie wordt onderzocht of er een doorbreking van de institutionele reproductie van de hypotheekrenteaftrek kan optreden. Dit gebeurt door te onderzoeken of de verandermechanismen van het machten- en het legitimatiekader gevoed worden door de ontwikkelingen op het speelveld van de politieke partijen. Door het doen van dit onderzoek komt er een concreet voorbeeld van de toepassing van het machten- en legitimatiekader. Bij de operationalisering van het machtenkader worden een drietal situaties (zie 3.2.11) die de hervorming van een institutioneel arrangement in kunnen leiden gehanteerd. Door het hanteren van de drie situaties wordt er een voorbeeld gecreëerd dat toont hoe een onderzoek naar de institutionele reproductie helder en duidelijke kan worden vormgegeven. Dit onderzoek laat zien hoe de theorie focus aanbrengt in de zoektocht naar een antwoord. Het antwoord bestaat, in dit onderzoek, uit het al dan niet optreden van de situaties die mogelijk kunnen leiden tot het doorbreken van de institutionele reproductie van de hypotheekrenteaftrek.
8
Bij de operationalisering van het legitimatiekader ontstaat er eveneens een voorbeeld van hoe dit kader te gebruiken is in een onderzoek naar het mogelijk doorbreken van de institutionele reproductie. Daarnaast wordt tijdens het onderzoek duidelijk dat het legitimatiekader beperkend is doordat de argumenten gekoppeld moeten worden aan de huidige normen en waarden, en naar die normen en waarden is weinig onderzoek gedaan. In de theorie zou opgenomen kunnen worden dat onderzoek aan de hand van het legitimatiekader bij voorkeur gekoppeld wordt aan opinieonderzoek. Helaas is het niet mogelijk om de opinie in het verleden te pijlen. De onderzoeker wordt hier beperkt doordat deze bij het hanteren van het legitimatiekader gebruik moet maken van bestaand materiaal om de legitimiteit van een instituut in het verleden vast te stellen. In deze scriptie wordt bovendien duidelijk in beeld gebracht hoe de verschillende politieke partijen en machtsblokken denken over de hypotheekrenteaftrek. Dit draagt bij aan het begrip voor de ontwikkeling van de benadering van de hypotheekrenteaftrek door de verschillende partijen. Het overzicht kan onderzoekers eveneens aansporen om verder onderzoek te verrichten naar de hypotheekrenteaftrek en de besluitvorming daaromheen.
9
Hoofdstuk 2: De Hypotheekrenteaftrek 2.1 De fiscale behandeling van het eigenwoningbezit De hypotheekrenteaftrek is onderdeel van de fiscale behandeling van het eigenwoningbezit. Het idee van de fiscale behandeling van het eigenwoningbezit is dat het woningbezit een bron van inkomsten uit vermogen is (CPB, 2010). Normaliter worden de inkomsten uit het eigen vermogen belast volgens box 3 van het boxenstelsel van de belastingdienst. Het bezit van een eigen woning die hoofdverblijf is, is hiervan uitgezonderd (Belastingdienst, 2011). De regeling die getroffen is om de bron van inkomsten uit vermogen te belasten is het eigenwoningforfaiti. Deze regeling geldt alleen als de woning als hoofdverblijf dient. Als dit niet het geval is dan wordt de belasting geheven volgens de methode van box 3. Het woningbezit dat werkelijk belast wordt in box 1 zijn de inkomsten uit de eigen woning. Deze inkomsten zijn te bepalen door het eigenwoningforfait te verminderen met de uitgaven voor bekostiging van de woning. Deze uitgaven voor de bekostiging van de eigen woning zijn de hypotheekrente. Dit is immers het bedrag aan rente dat betaald wordt om de hypotheekschuld te bekostigen. Ter verduidelijking een rekenvoorbeeld. Rekenvoorbeeld afgeleid van een voorbeeld van Elsevier Belasting (Elsevier, 2010) Gegevens: Kosten woning (WOZ-waarde): Hypotheekschuld: Hypotheekrente van 5,5% per jaar : Eigenwoningforfait (0.55% van de WOZ-waarde): Berekening: Eigenwoningforfait: Kosten (Hypotheekrente): Inkomsten uit de eigen woning:
270.000 euro 270.000 euro 14.850 euro 1.480 euro
1.480 euro -14.850 euro -13.370 euro
Ten behoeve van een simpele weergave zijn de aftrekposten in de vorm van vaste lasten (gas en elektra etc.) weggelaten. Ook is ervan uitgegaan dat de woning geheel met vreemd vermogen is gefinancierd.
Het rekenvoorbeeld komt uit op een negatief saldo. Het belastbaar inkomen uit werk wordt met dit negatieve saldo verminderd. Hier ontstaat een voordeel op de te betalen belasting voor de huizenbezitter. Over de aftrekpost hoeft namelijk geen belasting te worden betaald. In feite betekent dit dat een hoge hypotheekschuld tot een hoge aftrekpost leidt. Een duurdere woning resulteert wel in een hoger eigenwoningforfait, maar aan het eind van de rekensom houdt de persoon met een duurdere woning die uit vreemd vermogen is gefinancierd een grotere aftrekpost over.
10
2.2 Degressieve werking De hypotheekrenteaftrek heeft een degressieve werking (Belt, 2010). Dit komt voort uit het gegeven dat de belastingplichtigen hun belastbare inkomen met de hypotheekrenteaftrek kunnen verminderen. Hierdoor hoeven de belastingplichtigen uiteindelijk minder belasting te betalen. Door de progressieve werking van het belastingstelsel profiteren de hoge inkomensgroepen hier meer van. Doordat deze groep meer verdient, komen zij in een hogere belastingschijf en kunnen zij een groter deel van hun inkomen aftrekken. Iemand die in de hoogste schijf valt krijgt per euro die hij of zij kan aftrekken 0.52 euro terug. De mensen die in de laagste schijf vallen krijgen slechts 0.335 euro terug per afgetrokken euro. Ter verduidelijking zijn hieronder de belastingschijven weergegeven. Schijf
Belastbaar inkomen uit werk en woning
1 2 3 4
t/m € 18.218 €18.219 t/m € 32.738 € 32.739 t/m € 54.367 € 54.468 en meer
Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen tot 65 jaar 65 jaar en ouder 33.45 % 15.55 % 41.95 % 24.05 % 42.0 % 42. 0% 52.0 % 52. 0%
Totaal
33.5 % 42.0 % 42.0 % 52.0 %
De premies volksverzekering in de bovenstaande tabel gaan omlaag bij het bereiken van het 65ste levensjaar. Deze premies worden dan bijgesteld naar 13.15 procent door het vervallen van de premie AOW (Belastingdienst, 2011). Het huidige progressieve belastingstelsel zorgt ervoor dat aftrekposten zoals de hypotheekrenteaftrek degressief werken. Naarmate iemand meer verdient profiteert deze meer van de regeling. Deze degressieve werking staat haaks op het idee dat “de sterkste schouders de zwaarste lasten zouden moeten dragen”.
2.3 Historische verkenning 2.3.1 Historie Er wordt vaak aangegeven dat de hypotheekrenteaftrek is ingevoerd om het bezit van een eigen woning te bevorderen. Dit is niet correct (Haffner, Elsinga & Hoekstra, 2008; Kromhout & Oving, 2008). De hypotheekrenteaftrek kent zijn oorsprong in het inkomstenbelastingstelsel dat in 1893 is ingesteld (Kromhout & Oving, 2008). In die periode kende Nederland vooral huurwoningen. De fiscale behandeling van de koopwoningen werd om die reden gelijk getrokken met die van de huurwoningen. De centrale gedachte hierachter was dat wie een huis bezat dit huis zou kunnen verhuren. Door het verhuur zou inkomen verworven kunnen worden. Als men in het bezit was van een woning werden de fictieve huurinkomsten belast en kon men de kosten voor de verwerving van deze inkomsten aftrekken. Dit zijn bijvoorbeeld de rentekosten op het schuldbedrag dat aan moest worden gegaan om de woning te financieren. Als er geen andere belasting was op het inkomen uit vermogen dan werden zowel de huur als koopwoning belast in de belasting op inkomen (Haffner et al., 2008). Door de belastingkorting, 11
die men kreeg op de rente die over het schuldbedrag dat voor het kopen van een huis werd aangegaan moest worden betaald, kostte de nieuwe maatregel de overheid meer geld dan de maatregel zou opleveren. De minister van Financiën, in die tijd Nicolaas Pierson, vond dat het principe van de nieuwe inkomstenbelasting zwaardere telde dan de kosten voor de overheid (Kormhout & Oving, 2008). Dit nieuwe stelsel was namelijk rechtvaardiger dan het stelsel van accijnzen dat Nederland voor 1893 kenden. Het is aannemelijk dat de overheid de rijkste Nederlanders die in bezit waren van een woning wilde compenseren met de rentekosten aftrek. Het nieuwe belastingstelsel trof de rijken namelijk sterk. Door de jaren heen is het principe van de omgang met het eigenwoningbezit hetzelfde gebleven (Kromhout & Oving, 2008). De huizenbezitter moet ook nu nog een bedrag, het eigenwoningforfait, bij zijn inkomsten optellen om het vervolgens te verminderen met enkele aftrekposten waaronder de hypotheekrenteaftrek. Het saldo van de huurwaarde en de kostenaftrek werden tot 1971 op individuele basis belast (Haffner et al., 2008). Vanaf 1971 is de belastingdienst een forfaitaire benadering gaan gebruiken om het saldo te bepalen. Het forfaitaire saldo is het inkomen dat verworven wordt uit een veronderstelde situatie die niet de werkelijkheid betreft. Op basis van aftrekposten uit de huursector werd dit forfaitaire saldo bepaald. Er werd een beperkte korting op dit forfaitaire saldo toegepast, omdat de belastingdienst vond dat de woning een consumptieaspect vertegenwoordigde. Iedereen moet immers ergens kunnen wonen. Door het niet consequent toepassen van deze regeling kon men in werkelijkheid 100 procent van de rentekosten aftrekken. Dit kwam omdat in de praktijk werd toegestaan om het volledige forfaitaire saldo zonder aftrek van de korting af te trekken. Dit levert een voordeel op voor de woningbezitter (Haffner et al., 2008). Deze behandeling voor de berekening van het forfaitaire saldo is tot 1997 onveranderd gebleven. In dat jaar volgden enkele belangrijke veranderingen. De WOZ-waarde ging de basis van het eigenwoningforfait bepalen (Haffner et al., 2008). Hierdoor zijn de belastbare waarden behoorlijk gestegen. Daarnaast werd een wettelijk indexeringsmechanisme geïntroduceerd (ministerie van Financiën, 2001). Als de waarden van de woningen zouden stijgen dan zou het percentage van het forfait dat belast moet worden dalen. Dit omdat anders de belastingplichtigen geconfronteerd zouden worden met een behoorlijke lastenverzwaring. Als de huurprijzen in Nederland zouden stijgen zou het forfait, de bijtelling op de inkomstenbelasting, stijgen. In 2001 werd de stijging van de huurprijzen voor het eerste doorgerekend naar het forfait. Een volledige doorrekening bleef uit, omdat dit een te grote last zou betekenen voor de belastingbetaler. De jaren die daarna kwamen, kennen een dalende omvang van het eigenwoningforfait (Haffner et al., 2008). Daarnaast is het forfaitpercentage in de laatste jaren gedaald. In 2001 is dit percentage op 0.80 procent vastgesteld. Dit gold als startpunt voor de toepassing van het wettelijk indexeringsmechanisme (ministerie van 12
Financiën, 2001). Tegenwoordig is dit forfaitpercentage gedaald naar het percentage van 0.55 procent van de WOZ-waarde (Belastingdienst, 2010). 2.3.2 Beperkingen van de laatste jaren De afgelopen jaren zijn er een aantal beperkingen van de hypotheekrenteaftrek doorgevoerd (Vereniging eigen huis, 2010; EIB, 2006). Hierboven zijn al enkele veranderingen die in het jaar 1997 zijn doorgevoerd besproken. In dat jaar is er meer veranderd. Sinds 1997 mag de hypotheekrente enkel nog in mindering op het inkomen worden gebracht als de schuld die wordt aangegaan gebruikt wordt om een woning te kopen, te onderhouden of te verbeteren. Consumptieve uitgaven met de eigen woning als onderpand zijn niet meer aftrekbaar. Vervolgens is in 2001 vastgesteld dat de hypotheekrente maximaal 30 jaar mag worden afgetrokken. Daarnaast is er besloten dat de regeling van de hypotheekrenteaftrek alleen voor het eerste huis geldt. In 2004 is de bijleenregeling ingevoerd. De overwaarde die woningbezitters hebben op de oude woning dient in het nieuwe huis te worden gestoken wil men van de hypotheekrenteaftrek gebruik maken. De wet Hillen werd in 2005 geïntroduceerd. Volgens deze regeling krijgen woningbezitters die geen of een kleine hypotheekschuld hebben een additionele aftrekpost. De regeling zorgt ervoor dat het saldo tussen het eigenwoningforfait en de hypotheekrente in balans is. Het resultaat is dat er geen belasting over het woningbezit hoeft te worden betaald. Hiermee stimuleert de overheid de aflossing van de hypotheekschuld. In 2009 werd het maximum bedrag van de bijtelling eigenwoningforfait afgeschaft (Vereniging eigen huis, 2010). Dit betekent dat het eigenwoningforfait ongelimiteerd kan oplopen. Huizenbezitters met een woning van meer dan 1.6 miljoen euro ervaren hierdoor een verlaging van het recht op hypotheekrenteaftrek. De laatste beperkingen zijn in 2010 ingevoerd. De eerste regeling is het verhogen van het percentage dat van de WOZ-waarde van een huis moet worden bijgeteld bij het belastbaar inkomen. De verhoging geldt voor bezitters van huizen van meer dan 1 miljoen euro. In zeven stappen zal het percentage verhoogd worden naar 2.35 procent van de WOZ-waarde. De laatste beperking is het afschaffen van de goedkoperwonenregeling. Door de goedkoperwonenregeling heeft de huizenbezitter in geval van overwaarde minder of geen recht meer op de hypotheekrenteaftrek. In de toekomst worden er zeer waarschijnlijk nog meer beperkingen doorgevoerd. Dit ondanks de belofte van het kabinet Rutte om de hypotheekrenteaftrek ongemoeid te laten. De plannen liggen zelfs al klaar. De minister van Financiën, Jan Kees de Jager, heeft aangekondigd dat er een maatregel op komst is die een verbod op de aflossingsvrije hypotheek inhoudt (Brabants Dagblad, 2011). Dit is een hypotheekschuld die men niet aflost. Er wordt slechts rente over het schuld bedrag betaald. Bij daling van de huizenprijzen blijft de eigenaar van de hypotheek met een restschuld achter als hij of zij het huis in de verkoop zet.
13
2.3.3 Het idee achter de hypotheekrenteaftrek sinds 1945 Het oorspronkelijke idee achter de hypotheekrenteaftrek is dat als mensen een woning in bezit hebben deze zouden kunnen verhuren en hier inkomen uit zouden kunnen verwerven. Over dit inkomen moest belasting worden betaald, maar de kosten voor de verwerving van deze inkomsten, de hypotheekrente, mochten worden afgetrokken. Na de Tweede Wereldoorlog is er een meer ideologisch uitgangspunt aan gekoppeld. Het eigenwoningbezit zou een positieve bijdragen leveren aan het verantwoordelijkheidsgevoel, de spaarzaamheid, de properheid en de stabiliteit binnen de gezinnen (Kromhout & Oving, 2008). Het zou de woonbescherming en de emancipatie van de arbeider ten goede komen. Net na de Tweede Wereldoorlog was het in bezit hebben van een eigen woning geen vanzelfsprekendheid. Iets meer dan 70 procent van de mensen was niet in het bezit van een eigen woning. De drempel om tot het kopen van een woning over te gaan was in die tijd hoog. De hypotheekverstrekkers, van rond die tijd, verstrekten voor maximaal twee derde van de prijs van de woning een hypotheek. Het resterende bedrag moest men zelf financieren. In 1952 en 1959 zijn er regelingen ingesteld om het eigenwoningbezit te stimuleren (Kromhout & Oving, 2008). Er werden premieregelingen ingesteld voor de huizenbouwers en de kopers van deze huizen. Met de invoering van de hypotheekgarantie in 1956 staat de overheid in voor de aflossing van de hypotheek. Als mensen door onverhoedse omstandigheden de aflossing van de hypotheek niet meer kunnen opbrengen dan schoot de overheid voorts te hulp. Hierdoor kon de drempel voor het kopen van een huis worden verlaagd. Door de hypotheekgarantie durfde de hypotheekverstrekkers het aan om hun klanten het huis volledig met vreemd vermogen te laten financieren. Door de jaren heen hebben zowel de linkse als de rechtse kabinetten niet aan de hypotheekrenteaftrek willen morellen (Kromhout & Oving, 2008). Tot in de loop van de jaren 80 werden hiervoor slechts belastingtechnische redenen aangevoerd. De hypotheekrenteaftrek zit volgens staatssecretaris Heerma verweven in de structuur van de belastingheffing. Opheffing van de hypotheekrenteaftrek zou de fiscale structuur op losse schroeven zetten (SER, 1989). De afschaffing van het huurwaardeforfait, de voorloper van het eigenwoningforfait, kan zonder al te veel spanning te zetten op de fiscale structuur worden bereikt (SER, 1989). De commissie-Oort heeft toen der tijd aangegeven dat een gunstige fiscale behandeling van het eigenwoningbezit veroorzaakt wordt door een te lage vaststelling van het huurwaardeforfait en niet zozeer door de hypotheekrenteaftrek (in SER, 1989). Het huurwaardeforfait is volgens de SER structureel te laag gewaardeerd (SER, 1989). Bij dezen te lage waardering, heeft bij het ministerie van Financiën de bevordering van het eigenwoningbezit meegespeeld. Hiermee doet het ministerie van Financiën een verkapte belastinguitgaven. De SER heeft in zijn advies aangegeven dat het zowel verantwoord als wenselijk is om voor 1990 het huurwaardeforfait met 1.8 procent te verhogen (SER, 1989). Zij vinden het noodzakelijk dat de als maar terugkerende discussie over
14
de fiscale behandeling van het eigenwoningbezit wordt beëindigd. Het adviesorgaan vond in 1989 al dat er snel goed gefundeerde voorstellen moesten worden gedaan over de fiscale behandeling van het eigenwoningbezit. In de jaren 90 is de Partij voor de Arbeid (PvdA) het eigenwoningbezit meer waarde toe gaan hechten (Kromhout & Oving, 2008). Er werd verondersteld dat het woningbezit de huizenbezitter meer vrijheid en ruimte voor zelfontplooiing zal bieden. De idealisering van de huurwoning lieten zij achter zich. Door de veronderstelling dat het eigenwoningbezit de leefbaarheid van de oude stadswijken zou verbeteren werden veel huurwoningen te koop aangeboden. Mensen met een koopwoning zouden beter voor hun leefomgeving zorgen. Het idee dat het eigenwoningbezit moest worden gestimuleerd is aan het begin van de eenentwintigste eeuw overgenomen door vrijwel alle politieke partijen (Kromhout & Oving, 2008). Als gevolg van dit uitgangspunt kon de “Wet Bevordering Eigenwoningbezit” worden aangenomen. Deze wet zorgde ervoor dat mensen met een laag inkomen een huis konden aanschaffen doormiddel van het maken van aanspraak op een subsidie. Het idee dat het eigenwoningbezit moet worden gestimuleerd is tegenwoordig nog steeds aanwezig. Of de hypotheekrenteaftrek aan het ideaal van het eigenwoningbezit bijdraagt, is niet zeker. In ieder geval is de regeling er niet voor ontworpen. De hypotheekrenteaftrek was namelijk ingevoerd met het idee dat de kosten die worden gemaakt om inkomsten te derven mogen worden afgetrokken van het belastbaar inkomen (Kromhout & Oving, 2008). Daarnaast wordt door de hypotheekrenteaftrek de vraag naar koophuizen opgedreven. Hierdoor wordt het moeilijker om een huis aan te schaffen en worden er allerlei alternatieve regelingen ingesteld om het eigenwoningbezit te bevorderen. 2.3.4 Ontwikkelingen achter de hypotheekrenteaftrek in het kort In de loop van de jaren is de gedachte achter de hypotheekrenteaftrek aan verandering onderhevig. In de beginperiode is de hypotheekrenteaftrek ingezet bij de invoering van het nieuwe belastingstelsel in 1893. De hypotheekrenteaftrek gold als compensatie voor de kosten die de huizenbezitter moest maken voor het verwerven van de fictieve huurinkomsten. Later werd er een ideologisch uitgangspunt aan gekoppeld. Dit gebeurde na de Tweede Wereldoorlog. Het eigenwoningbezit zou een positieve bijdrage leveren aan het gezinsleven en zorgt voor woonbescherming en de emancipatie van de arbeider. In de jaren 90 ontstond de opvatting dat het eigenwoningbezit de burger meer vrijheid voor zelfontplooiing zou bieden. Vervolgens is aan het begin van de eenentwintigste eeuw het idee dat het eigenwoningbezit gestimuleerd moet worden door vrijwel alle politieke partijen overgenomen (Kromhout & Oving, 2008). Daarna is deze opvatting niet meer van het politieke toneel verdwenen. Naast de veranderende gedachte achter de hypotheekrenteaftrek hebben zich nog enkele andere ontwikkelingen voorgedaan. Een belangrijke ontwikkeling is de invoering van de nationale hypotheekgarantie in 1956 waardoor het huis voortaan volledig uit vreemd vermogen kan worden bekostigd. 15
Hierdoor werd de drempel voor het kopen van een eigen huis verlaagd. Sinds 1997 zijn er een aantal beperkingen aan de hypotheekrenteaftrek doorgevoerd. De meest recente beperking is in 2010 doorgevoerd, maar geen van de beperkingen heeft de hypotheekrenteaftrek grondig veranderd. De oorspronkelijke structuur van de hypotheekrenteaftrek is in al de jaren die voorbij zijn gegaan intact gebleven.
2.4 Opvattingen over inkomensnivellering en de hypotheekrenteaftrek Om een compleet beeld te krijgen van de hypotheekrenteaftrek wordt naast de bovenstaande uitleg van wat de regeling precies inhoudt, zijn degressieve werking en de historische verkenning ingegaan op de opvatting van de burger ten opzichte van de hypotheekrenteaftrek. Door de houding van de burger ten opzichte van de hypotheekrenteaftrek naar voren te laten komen wordt zichtbaar hoe de burger zich positioneert in de discussie omtrent de hypotheekrenteaftrek. Vervolgens wordt aan de hand van de informatie in deze paragraaf in paragraaf 5.2.2.1 ingegaan op de vraag of de uitkomst van de hypotheekrenteaftrek aansluit op de normen en waarden die in de samenleving gelden. De opvatting van de burger over de hypotheekrenteaftrek wordt bepaald door de houding van de burger ten opzichte van de inkomensnivellering te bekijken. Gezien de inkomensnivellering een denivellerende werkingii heeft kan er gesteld worden dat een bevolking die positief staat ten opzichte van nivellering kritisch is ten opzichte van de hypotheekrenteaftrek en vice versa. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van enkele onderzoeken die de houding van de bevolking ten opzichte van de hypotheekrenteaftrek hebben gemeten. Helaas zijn de eerste cijfers van dit soort onderzoeken naar de houding ten opzichte van de hypotheekrenteaftrek afkomstig uit 2006 en zijn ervoor die tijd geen gegevens beschikbaar. Hier kan dan ook niet op worden teruggevallen om de houding ten opzichte van de hypotheekrenteaftrek van voor 2006 te bepalen. Dit wordt dan ook ondervangen door naar de ontwikkelingen van de houding van de burger ten opzichte van de inkomensnivellering te kijken. Volgens het rapport van het SCP(Becker, 2005), over de steun van de verzorgingsstaat, is op te maken dat de steun voor de nivellering in de periode 1989-2002 aan het begin een kleine dip kenden en daarna versterkte. Tussen 1980 en 1993 is de burger voor het groter worden van de inkomensverschillen. Dit betekent dat tussen 1989 en 1993 bij de bevolking een positieve houding heerst ten opzichte van de hypotheekrenteaftrek. Na 1993 verandert de houding ten opzichte van de inkomensongelijkheid. De bevolking ziet graag dat er weer meer nivellering optreed. Dit stabiliseert in 1998 en 2002. Hieruit kan worden opgemaakt dat er in deze periode minder steun zou zijn voor de hypotheekrenteaftrek. Uit onderzoek van het CBS (2007) blijkt dat deze trend zich doorzet. In 2005 geven de meeste Nederlanders aan dat zij kleinere inkomensverschillen willen. Ook uit het nationaalkiezersonderzoek dat in 2006 is gehouden
16
blijkt dat de Nederlander de inkomens liever ziet nivelleren (CBS, 2007). Verder onderzoeksgegevens over de opvatting van nivellering van de inkomens zijn niet gevonden. Als naar deze gegevens wordt gekeken dan is de verwachting dat de bevolking sinds 1993 zich steeds kritischer opstelt ten opzichte van de hypotheekrenteaftrek. Dit ligt in lijn met de uitkomst van onderzoek naar de houding ten opzichte van de hypotheekrenteaftrek. Uit het onderzoek 21minuten.nl (2006) dat uitgevoerd is door onderzoeksbureau McKinsey blijkt dat in 2006 60 procent van de bevolking de afschaffing of aanpassing van de hypotheekrenteaftrek voor nieuwe gevallen ondersteunt. Uit een ander onderzoek dat in 2008 gedaan is door het researchbureau USP (USP, 2010) blijkt dat 40 procent van de bevolking pertinent tegen het aanpassen van de hypotheekrenteaftrek is. In 2010 is dit teruggelopen tot ongeveer 20 procent van de bevolking. Dit betekent dat in 2008 en 2010 respectievelijk 60 en 80 procent openstaat voor aanpassingen in de hypotheekrenteaftrek. De attitude ten opzichte van de hypotheekrenteaftrek is in korte tijd snel veranderd. Steeds meer mensen lijken het een optie te vinden om de hypotheekrenteaftrek aan te passen.
17
Hoofdstuk 3: Theoretisch Kader 3.1 De hypotheekrenteaftrek als instituut De hypotheekrenteaftrek maakt sinds 1893 deel uit van het inkomstenbelastingstelsel dat de belastingdienst van Nederland hanteert. Door de rol van de hypotheekrenteaftrek binnen het inkomstenbelastingstelsel maakt deze al meer dan honderd jaar deel uit van de wet en regelgeving die Nederland rijk is. Mede doordat de hypotheekrenteaftrek al menig decennia onderdeel van de Nederlandse wet en regelgeving is, kan de hypotheekrenteaftrek gezien worden als een instituut. Een instituut is te definiëren als een systeem van gevestigde en heersende sociale regelsiii die de structuur van sociale interactie bepalen (Hodgson, 2006). De hypotheekrenteaftrek kan tot de gevestigde en heersende wetgeving worden gerekend. Het is instituties eigen dat deze bepaald gedrag stimuleren of dat deze bepaald gedrag ontmoedigen (Hodgson, 2006). Een institutie kan hierdoor keuzes en acties mogelijk maken die er voorheen niet waren. Zo maakt de hypotheekrenteaftrek het mogelijk om de rentekosten van de hypothecaire schuld van het belastbaar inkomen af te trekken. Van de meeste regels wordt verwacht dat deze bekend zijn en dat ze toegepast worden zonder dat er veel over deze regels wordt nagedacht. Als de regel echter ter discussie komt te staan dan ontstaat er een situatie waarin normatieve kwesties aan de oppervlakte komen (Hodgson, 2006). Een institutie kan enkel bestaan als mensen de overtuiging hebben dat het instituut de preferentie van de maatschappij nastreeft. Instituties zijn speciale vormen van sociale structurering die normatieve regels voor de interpretatie en het gedrag dat aan het instituut wordt gekoppeld met zich meedragen. Een instituut bepaalt dus voor een deel op welke wijze mensen het instituut hanteren en welk gedrag daaruit voortkomt.
3.2 De theorie van de institutionele reproductie In de aanleiding van dit onderzoek wordt de vraag gesteld hoe het komt dat de hypotheekrenteaftrek, die al zeer lange tijd ter discussie staat deze discussie blijft overleven. Nu de hypotheekrenteaftrek als institutie is neergezet kan deze vraag worden beantwoord doormiddel van de theorie van de institutionele reproductie. Deze theorie legt uit waarom instituties moeilijk aan te passen zijn. Binnen de theorie van de institutionele reproductie wordt er van de padafhankelijkheid van het onderzoeksobject uitgegaan. Padafhankelijkheid houdt in dat gebeurtenissen of keuzes in het heden veroorzaakt worden door eerdere gebeurtenissen of keuzes (Mahoney, 2000). Deze eerder gebeurtenissen of keuzes zijn vaak toevalligheden die institutionele patronen en ketenen van activiteiten met deterministische eigenschappen in gang zetten. Aan de hand van de theorie van padafhankelijkheid worden de gebeurtenissen of keuzes die aan het begin van deze institutionele patronen en ketenen van activiteiten staan opgespoord. Op het moment dat er geen andere historische omstandigheden kunnen worden aangewezen die
18
de gebeurtenis of keuzes verklaren is het begin van het deterministisch proces gevonden. In het geval van de hypotheekrenteaftrek is het beginpunt van de padafhankelijkheid de invoering van het inkomstenbelastingstelsel in 1893. 3.2.1 Zelfversterkende opeenvolgingen Er zijn twee type van opeenvolgingen die binnen de padafhankelijkheid theorie overheersend zijn (Mahoney, 2000). Eén van deze type is de reactieven opeenvolging. De reactieven opeenvolging is een keten van activiteiten die causaal met elkaar in verband staan (Mahoney, 2000). Binnen deze keten van activiteiten is elke nieuwe activiteit een reactie op een voorgaande activiteit. Op dit type van opeenvolging wordt verder niet ingegaan in dit onderzoek. Een tweede type opeenvolging is de zelfversterkende opeenvolging. Bij de zelfversterkende opeenvolging staat de reproductie van een institutioneel patroon centraal (Mahoney, 2000). De zelfversterkende opeenvolging is afgeleid van wat economen “increasing returns” noemen. Afgestemd op de werkelijkheid van de politieke wereld zorgen de “increasing returns” voor de volgende situatie (Pierson, 2000). De “increasing returns” zorgen ervoor dat er niet snel wordt afgeweken van een ingeslagen pad. Als een institutioneel patroon eenmaal gevestigd is dan levert het behouden van dit patroon in eerste instantie meer voordelen op dan als er van dit institutioneel patroon wordt afgeweken. Dit is zelfs het geval als alternatieve keuzes op de lange termijn efficiënter zijn. Het huidige institutionele patroon wordt voortgezet omdat afwijking van dit institutionele patroon gepaard gaat met grote opstartkosten en onzekerheden over de toekomst. Daarnaast worden de leereffecten en de coördinatie-effecten die de omgang met het huidige institutionele patroon versimpelde tenietgedaan bij afwijking van dit patroon. Afwijking van het ingeslagen pad is pas mogelijk als een zeker evenwichtspunt is bereikt (Mahoney, 2000). Mahoney geeft aan dat volgens verschillende onderzoekers de theorie van “increasing returns” kan bijdragen aan de verklaring voor het hardnekkige voortbestaan van instituties. Vanuit verschillende institutionele perspectieven wordt aangegeven dat instituties lastig te veranderen zijn (Mahoney, 2000). Om deze reden zijn de instituties, en zo ook de hypotheekrenteaftrek, een geschikt onderzoeksobject voor onderzoekers die onderzoek willen doen naar zelfversterkende opeenvolgingen. Door de invoering van het inkomensbelastingstelsel in 1893 zijn de mensen de hypotheekrenteaftrek gaan gebruiken. De mensen zijn bepaalde relaties aangegaan, zoals het nemen van een hypotheekschuld voor het kopen van een huis, waardoor het instituut zich kon versterken. Door verbintenissen die bepaalde actoren zijn aangegaan door het bestaan van de hypotheekrenteaftrek is de stap naar een hervorming van de hypotheekrenteaftrek een moeilijke stap. Dit zou zich bijvoorbeeld kunnen uiten in afwachtende huizenkopers door onzekerheden over de toekomst van de regeling die het kopen van een bepaald type huis voor deze kopers mogelijk maakt.
19
3.2.2 Beperkingen economische benadering De benadering die de economen hanteren is een op het utilitarisme gebaseerde “cost-benefit” analyse. Deze benadering vindt Mahoney te beperkt (Mahoney, 2000). Door enkel uit te gaan van de utilitaristische benadering kunnen de verschillende functies van de opeenvolgingen die binnen de padafhankelijkheid theorie een rol spelen niet goed worden geanalyseerd. De utilitaristische benadering houdt geen rekening met andere mechanismen die het zelfversterkende effect van het institutionele patroon kunnen ondermijnen (Mahoney, 2000). De andere mechanismen die het zelfversterkende effect van het institutioneel patroon kunnen ondermijnen zijn het functionele, de macht en het legitimatie mechanismen. Dit zijn mechanismen die worden gebruikt door historisch sociologen. De mechanismen zijn een belangrijke aanvulling op de padafhankelijkheid theorie, omdat aan de hand van deze mechanismen andere patronen kunnen worden geselecteerd die de institutionele reproductie kunnen doorbreken. 3.2.3 Onverklaarbare toevalligheden Een proces van zelfversterkende opeenvolging start nadat een institutie tot stand is gekomen (Mahoney, 2000). De institutie ontstaat op een moment dat er onvrede is ontstaan over de huidige situatie. Op dat moment kunnen er verschillende keuzes worden gemaakt om deze situatie van onvrede om te buigen in een stabiele situatie waarmee men weer redelijk tevreden is. Wanneer gekozen is voor een bepaald institutioneel arrangement wordt het moeilijk om terug te keren naar een situatie waarin weer gekozen kan worden voor de alternatieve institutionele arrangementen die er in de periode van onvrede waren. De padafhankelijkheid theorie gaat ervan uit dat er tijdens de periode van onvrede een selectieproces ingang wordt gezet dat geleid wordt door toevalligheden. Dit selectieproces bepaalt welk institutioneel arrangement wordt gekozen. De keuze in de selectie van het institutionele arrangement is niet te verklaren door andere historische omstandigheden (Mahoney, 2000). Het is een toevallige keuze. Dit wil niet zeggen dat dit soort institutionele arrangementen geheel willekeurig tot stand komen (Mahoney, 2000). Als de keuze voor het institutionele arrangement meerdere malen zou moeten worden genomen dan is het niet zeker dat daar elke keer het zelfde arrangement naar voren geschoven zal worden. Maar als het arrangement eenmaal gekozen is, op basis van toevalligheden, dan wordt daar in de toekomst niet snel van afgeweken.
20
3.2.4 Het analysekader Institutionele arrangementen blijven in stand ondanks het feit dat de krachten die een rol speelde bij de instelling van dergelijke arrangementen zijn verdwenen (Krasner, 1988). Deze instandhouding wordt verklaard aan de hand van de processen van institutionele reproductie. De krachten achter de institutionele reproductie kunnen achterhaald worden door het gebruik van mechanismen die gelegen zijn in verschillende kaders (Mahoney, 2000). Een volledige analyse aan de hand van de padafhankelijkheid theorie vereist dat er gebruik wordt gemaakt van verschillende kaders uit de sociologie en niet alleen van het utilitaristische kader dat ervan uit gaat dat processen die pad afhankelijk zijn inefficiëntie met zich mee brengen (Mahoney, 2000). Volgens Randall Collins (Collins, 1994) kan de institutionele reproductie in de sociologie onderzocht worden aan de hand van de volgende kaders het utilitaristische, het functionalistische, het machten- en het legitimatiekader. Mahoney (Mahoney, 2000) koppelt aan deze kaders de mechanismen die een pad afhankelijk traject kunnen doorbreken. Hieronder zijn de kaders met de daarbij behorende mechanismen voor de duidelijkheid in tabelvorm weergegeven. Weergaven van de verschillende kaders in tabel vorm (Mahoney, 2000)
Mechanisme(n) van reproductie
Utilitaristisch kader Reproductie door het rationele kosten baten model
Potentieel karakteristiek van een instituut
Het instituut kan minder effectief zijn dan andere alternatieven
Mechanisme(n) van verandering
Leerprocessen en plotselinge competitieve druk van alternatieven
Functioneel kader Reproductie door de vervulling van een functie voor het overkoepelende systeem Het instituut kan minder functioneel zijn dan andere alternatieven
Machtenkader
Legitimatiekader
Reproductie door de steun van de conservatieve groep van actoren
Reproductie doordat de actoren geloven dat het resultaat moreel juist is
Het instituut kan een groep macht toekennen terwijl deze groep eerst ondergeschikt was
Plotselinge druk op het overkoepelende systeem
Het afzwakken van de conservatieve groep en het versterken van de ondergeschikte groep
Institutie kan minder bij de huidige normen en waarden passen dan andere alternatieven Verandering in de normen en waarden van actoren
21
3.2.5 Selectie van de kaders voor onderzoek Voor het onderzoek naar het uitblijven van een grondige hervorming van de hypotheekrenteaftrek worden twee van de bovenstaande kaders gebruikt. De eerste reden hiervoor is dat het onderzoek een eenmansonderzoek betreft. Het behandelen van de vier kaders zou een te ambitieuze keuze zijn. De tweede reden is dat niet alle kaders even goed aansluiten op het onderzoek. De kaders die niet in het onderzoek worden opgenomen zijn het utilitaristische kaderiv en het functionele kaderv. Het machtenkader en het legitimatiekader worden gehanteerd. 3.2.6 Gekozen kaders De kaders die leidend zijn voor het onderzoek zijn het machtenkader en het legitimatiekader. Dit zijn de kaders die geselecteerd zijn om het onderzoek richting te geven. Deze kaders zijn gekozen om de volgende redenen. Door het machtenkader toe te passen ontstaat er meer kennis over het op macht gebaseerde bestaansrecht van de hypotheekrenteaftrek en hoe dit op macht gebaseerde bestaansrecht mogelijk af kan nemen. Binnen dit onderzoek gaat het om de politieke macht die al dan niet zorgt voor het behoud van het bestaansrecht van de hypotheekrenteaftrek. Dit is de macht die onder andere verkregen wordt doordat de politieke partijen zich kunnen beroepen op de steun van het electoraat en op hun zetel aantal in de Tweede Kamer. Door de eventuele afname van het op macht gebaseerde bestaansrecht komt er ruimte voor de hervorming van de hypotheekrenteaftrek. Dit gebeurt volgens het machtenkader als de macht van de voorstanders van de hypotheekrenteaftrek afneemt ten opzichte van de groep die tegen of voor aanpassing van de hypotheekrenteaftrek is. In het onderzoek zal onderzocht worden of zo’n verschuiving in de machtsrelatie plaatsvindt. Hieruit zal een verklaring voortkomen die duidelijk maakt of de hervorming van de hypotheekrenteaftrek vastloopt door de bestaande machtsrelaties of dat de hervorming een kans maakt. Er is meer over het machtenkader te lezen onder de kop “Het machtenkader”. Voor het legitimatiekader is gekozen, omdat doormiddel van het legitimatiekader onderzocht kan worden of het resultaat dat de hypotheekrenteaftrek voortbrengt ondersteund wordt door de normen en waarden van de actoren binnen de samenleving. Zolang de hypotheekrenteaftrek door deze normen en waarden wordt ondersteund kan de institutionele reproductie zich voortzetten. Volgens het legitimatiekader wordt de hypotheekrenteaftrek telkens weer op een bepaalde manier verantwoord waardoor dit instituut aansluit op de normen en waarden van de tijd. Als er geen verantwoording op basis van de normen en waarden voor het resultaat dat de hypotheekrenteaftrek voortbrengt meer te vormen is dan ontstaat de kans op hervorming. Er is dan een tekort aan legitimatie voor de maatregel. Uit het onderzoek op basis van het legitimatiekader komt een verklaring voort die duidelijk maakt of de hervorming van de hypotheekrenteaftrek uitblijft doordat er voldoende legitimatie is te vinden voor de maatregel of
22
dat er ruimte is voor hervorming. Het legitimatiekader wordt uitgebreider besproken onder de kop “Het legitimatiekader”. Het machten- en het legitimatiekader sluiten bovendien mooi op elkaar aan omdat de machtsrelatie en de mate van legitimatie met elkaar in verband staan. De machthebbende actoren moeten namelijk zorgen voor de verantwoording van het resultaat dat de hypotheekrenteaftrek voortbrengt. Het zijn de machthebbende actoren die de koppeling tussen dit resultaat en de heersende normen en waarden moeten leggen. Hieronder komen het machten- en legitimatiekader aanbod. 3.2.7 Het machtenkader Binnen het machtenkader wordt ervan uit gegaan dat de actoren net zoals de actoren binnen het utilitaristische kader een kosten-batenanalyse maken. Het machtenkader stelt dat deze kosten en baten ongelijk worden verdeeld door de institutionele arrangementen (Mahoney, 2000). Hiermee sluit het machtenkader aan op de vorm van de padafhankelijkheid die de verschillende actoren als heterogenevi actoren ziet (Alexander, 2001). De kosten en baten worden volgens de heterogene opvatting ongelijk verdeeld over de actoren binnen het speelveld. Actoren die benadeeld worden en deze situatie graag zouden veranderen staan over het algemeen zwak tegenover de actoren die baad hebben bij de huidige situatie. Dit komt omdat de zogenoemde “gevestigde belangen” een verandering van de status-quo voorkomen. Binnen de padafhankelijkheid theorie wordt ervan uitgegaan dat de “gevestigde belangen” veranderingen in de status quo blokkeren. De benadeelde actoren binnen een speelveld verbinden de verandering, van een institutioneel arrangement dat hun benadeeld, met korte termijn voordelen (Alexander, 2001). Een verandering van het betreffende institutionele arrangement zou hierdoor gunstig zijn in de ogen van de benadeelde groep. Vanuit politiek oogpunt zijn korte termijn voordelen eveneens gunstig. Met korte termijn voordelen kunnen politieke actoren sier maken bij het electoraat. Dit electoraat koppelt korte termijn voordelen namelijk eerder aan bepaalde politieke partijen dan de lange termijn voordelen die het electoraat pas veel later zullen opmerken (Pierson, 2000). De verandering van het huidige institutionele arrangement is desondanks toch problematisch. Dit komt omdat het institutionele arrangement in stand wordt gehouden door een soort van machtsdynamiek (Mahoney, 2000). De machtsdynamiek uit zich doordat de groep die bevoordeeld wordt machtsmiddelen inzet om het voordeel van het huidige institutionele arrangement te behouden (Ikenberry, 1994). Onder machtsmiddelen wordt de politieke macht verstaan die deze groep kan inzetten doordat zij meer draagvlak hebben onder de bevolking. De machtsmiddelen bestaan dus uit een groter stem- en beslisrecht die op basis van de Tweede Kamerverkiezingen worden verkregen. Door de machtsdynamiek treden er vormen op van institutionele reproductie. De benadeelde actoren
23
zien niet de kans om deze institutionele reproductie te doorbreken. Dit komt onder meer doordat de politieke voorwaarden waaronder het instituut kan blijven voortbestaan een herziening van het arrangement blokkeren (Weir, 1992). Dit gebeurt als het institutionele arrangement levert waar het voor ingesteld is. Daarnaast kunnen negatieve effecten ontstaan bij het instellen van een nieuw alternatief institutioneel arrangement waardoor er toch grote groepen worden benadeeld door het institutionele arrangement. De bevoordeelde groep heeft echter profijt van het feit dat het institutionele arrangement hetgeen levert waarvoor het is ingesteld of waardoor het mocht blijven voortbestaan. Zij hebben dan een sterk argument in handen als de achtergestelde groep het institutionele arrangement ter discussie stelt. Bovendien zal de bevoordeelde groep op de negatieve effecten wijzen van het alternatieve arrangement dat de benadeelde groep naar voren brengt. Door dit politieke machtsspel is er weinig ruimte voor de herziening van het institutionele arrangement. Het is niet zo dat de institutionele reproductie nimmer doorbroken kan worden. Als dat zo was dan zou er nooit kans op verandering zijn. De instandhouding van het op macht gebaseerde bestaansrecht van een instituut is volgens Mahoney (2000) een proces vol met conflicten waarbij grote groepen binnen de samenleving worden benadeeld door het voortbestaan van het instituut. De op macht gebaseerde instituties zullen zichzelf blijven versterken tot dat er een bepaald omslagpunt wordt bereikt. Bij het bereiken van dit omslagpunt krijgen de conflicten de overhand en wordt het zelfversterkende proces verstoord zodat er eventueel een institutionele verandering plaats kan gaan vinden. De conflicten zullen de overhand krijgen als de groep van “elite” wordt afgezwakt en de ondergeschikte groepen meer macht in handen krijgen. De “elite” groep betreft de groep die op het beginpunt van de analyse de macht in handen heeft. In deze scriptie zal voor de term “elite” de benaming “conservatieven” worden gehanteerd. Dit wordt gedaan omdat de groep die aan het beginpunt van de analyse de macht in handen heeft de huidige ongeschonden toestand wil behouden. De hervorming van institutionele arrangementen kan volgens het machtenkader en de daaraan gekoppelde theorie over gevestigde belangen door het ontstaan van een drietal situaties plaatsvinden. Een van die situaties is dat de conservatieven niet meer genoeg draagvlak krijgen om de herzieningen te voorkomen (Alexander, 2001). Op dat moment krimpt de machtsbasis van de conservatieven en krijgen andere groepen meer te zeggen. Deze andere groepen nemen dan de plaats van de conservatieven in. Een andere situatie kan ontstaan als de institutionele arrangementen al gedurende een langere periode aan afbraak onderhevig zijn (Alexander, 2001). In zo’n situatie zijn er gedurende de jaren allerlei aanpassingen gedaan aan het institutionele arrangement om drastische hervormingen te voorkomen. Het institutionele arrangement wordt dan min of meer aangepast aan de wens van de groepen die achtergesteld
24
werden op het moment dat het institutionele arrangement nog in zijn originele vorm verkeerde. De derde situatie die zich voor kan doen is als de politieke perspectieven van de conservatieven veranderen (Cox, 1997). De herzieningen die voor worden gedragen worden op zo’n moment beschouwd als positief en aansluitend op de nieuwe wensen van de conservatieven. Deze nieuwe wensen ontstaan als de maatschappij aan het veranderen is (Thelen, 1999). De conservatieven passen op dat moment hun preferenties aan om de huidige machtsbasis te behouden. De context waarbinnen het institutionele arrangement zich bevindt vraagt dan om een andere benadering. De conservatieven zullen bij een veranderende context proberen om hun belang op een manier te vertegenwoordigen dat de voor hun meest gewenste situatie in deze nieuwe context geaccepteerd wordt. Er wordt dan aanhang bij de achtergestelde groepen gezocht om een machtsbasis te krijgen waarmee het institutionele arrangement kan blijven voortbestaan. Hierbij zorgen de voorafgaande gebeurtenissen voor een inkadering van wat mogelijk en wenselijk is (Ikenberry, 1994). 3.2.8 Politieke partijen In dit onderzoek zullen de machtsrelaties binnen de politiek worden bestudeerd. Hierdoor zal een deel van de machthebbende actoren buiten beschouwing worden gelaten. Dit zullen de actoren zijn die zich niet in een politieke partij hebben verenigd. De keuze om het onderzoek naar de machtsrelaties op politieke partijen te focussen is gemaakt, omdat het toch de politieke partijen zijn die voor de veranderingen of het behoudt van wet en regelgeving kunnen zorgen. Andere actoren kunnen invloed uitoefenen om deze politieke partijen een bepaalde richting in te sturen. Deze invloed is zeker niet weg te vlakken, maar het laatste woord ligt bij de politieke partijen. Door het onderzoek en de toepassing van het machtenkader op de machtsrelatie van de politieke partijen kan er goed op dit deel van het machtscentrum worden gefocust. Er zal worden onderzocht welke partijen de macht hebben en welke politieke partijen gezamenlijk de machtsblokken vormen op het standpunt over de hypotheekrenteaftrek. Er wordt eveneens gekeken of de macht en de machtsblokken verschuivingen kennen binnen de tijdspanne van 1989 tot en met 2010.
25
3.2.9 Het legitimatiekader Binnen het legitimatiekader wordt ervan uit gegaan dat de institutionele reproductie van een instituut in stand wordt gehouden doordat het resultaat wat behaald wordt door het instituut als moreel juist wordt beschouwd (Mahoney, 2000). Deze legitimatie komt tot uiting doordat de verschillende actoren deze actief uitspreken of doordat ze niet tegen het institutionele arrangement optreden. Zolang het instituut te legitimeren is op basis van de huidige normen en waarden kan de institutionele reproductie zich voortzetten. Volgens het legitimatiekader wordt het instituut dat door toevalligheden als eerste wordt gekozen de basis voor legitimatie. Andere vormen van het institutionele arrangement die in het verleden gekozen hadden kunnen worden en beter bij de huidige tijd zouden passen krijgen hierdoor nog maar weinig kans. De andere vormen die het institutionele arrangement eventueel aan zou kunnen nemen hebben een soort van achterstand op het huidige institutionele arrangement opgelopen. Dit komt omdat de legitimiteit van een institutioneel arrangement op- of afgebouwd wordt tijdens de confrontaties die de mensen met dit institutionele arrangement hebben (Linz, 1978). Bestaande arrangementen kunnen hierdoor meer of minder legitimiteit opbouwen terwijl arrangementen die gewenst worden door bepaalde groepen in de samenleving, maar niet zijn verwezenlijkt, dit niet kunnen. Daarnaast speelt mee dat de burgers gewent raken aan het gebruik van bepaalde institutionele arrangementen. Hierdoor is het institutionele arrangement zo ingebed dat het lastig is om het te veranderen. Verandering zou onvrede bij de burgers op kunnen roepen, omdat zij verandering als een afbreuk van de eerder verworven rechten zullen zien. Het bestaan van een institutioneel arrangement zorgt er bovendien voor dat burgers op een bepaalde manier over de zaken die het institutionele arrangement vertegenwoordigd gaan denken (Ikenberry, 1994). Deze manier van denken sluit in de regel aan op de normen en waarden die het institutionele arrangement uitdraagt. Voor het voortbestaan van het institutionele arrangement is het van belang dat zijn doelmatigheid en effectiviteit op orde blijven (Linz, 1978). De factoren doelmatigheid en effectiviteit kunnen er namelijk voor zorgen dat het institutionele arrangement een sterkere positie verwerft en daarmee meer legitimiteit. De doelmatigheid wijst op het gegeven dat het institutionele arrangement de uitkomst dient te leveren waar het voor ingesteld is. Als de factoren doelmatigheid en effectiviteit ontbreken dan doet dit afbreuk aan de legitimiteit van het institutionele arrangement. Wanneer een institutioneel arrangement als legitiem wordt gezien dan zorgt dat ervoor dat het zich steeds verder kan ingraven (Linz, 1978). Dit ingraven gebeurt dan zelfs als de daadwerkelijke doelmatigheid, die normaal gesproken nodig is voor het opbouwen van legitimiteit, niet bereikt wordt door het institutionele arrangement.
26
Volgens het legitimatiekader kan een institutionele verandering in worden geleid als het instituut in zijn huidige vorm niet meer past bij de ideeën over wat goed en fout is binnen de samenleving (Mahoney, 2000). Instituties houden zich normaliter in stand door de normen en waarden die aan de instituties ten grondslag liggen van een soort van continue legitimatie te voorzien (Eisenstadt, 1964). Telkens weer wordt er geprobeerd om de vorm van het huidige instituut op een dergelijke manier te verantwoorden zodat het past bij de normen en waarden van de huidige tijd. Dit zijn de normen en waarden die gekoppeld kunnen worden aan de verschuivingen die optreden tussen de idealen die binnen de samenleving dominant zijn. De verschuiving van normen en waarden wordt bijvoorbeeld gevoed door nieuwe ideeën van politici en andere invloedrijke figuren (Fagen, 1969). Bij dit soort verschuiving van normen en waarden proberen de politici het institutionele arrangement zo te verantwoorden dat het past bij hun eigen materiële en ideële belangen (Linz, 1978). De politici moeten wel concessies doen om aan te sluiten op de wil van de samenleving. Dit sluit min of meer aan op wat de conservatieven binnen het machtenkader doen als de maatschappij aan het veranderen is. Zij passen dan ook hun preferenties aan zodat deze meer aansluiten op wat de maatschappij wil. Uit deze constatering blijkt dat de mechanismen uit het machten- en legitimatiekader enigszins met elkaar in verband staan. Als de politici die concessies niet doen dan wordt het zeer moeilijk om de legitimiteit voor het institutionele arrangement dat hun materiële en ideale belangen vertegenwoordigd te behouden. Op een begeven moment wordt er een punt bereikt waarop het resultaat wat het instituut voortbrengt zo conflicterend is met de normen en waarden die dan gelden waardoor er geen basis meer gevonden kan worden voor de legitimatie van dit instituut (Eisenstadt, 1964). De concessies die de politici kunnen doen zijn dan niet meer afdoende. Op dit punt is er te weinig legitimatie om de reproductie van het instituut voort te zetten en zal er een verandering optreden.
27
3.2.10 Schematische samenvatting van de theorie
Padafhankelijkheid theorie
De theorie van de institutionele reproductie
- Omlijnde vlakken maken onderdeel uit van het analysekader. - De vlakken die met de stippellijn zijn omkaderd en verbonden, worden niet meegenomen in het analysekader.
Zelfversterkende opeenvolging
Reactieve opeenvolging
Utilitaristische kader
Machtenkader
Functionalistisch kader
Legitimatiekader
Ter verduidelijking van het theoretisch kader dat in de scriptie wordt gebruikt is hierboven het kader in een schema samengevat. Bovenaan staat de padafhankelijkheid theorie. Binnen deze theorie kan gebruik gemaakt worden van verschillende andere theorieën die een analyse aan de hand van padafhankelijkheid mogelijk maken. Er is gekozen om met de theorie van institutionele reproductie verder te werken. Dit is gedaan, omdat deze theorie uitlegt waarom instituties zich moeilijk laten aanpassen. Aan de hand van deze theorie kan er onderzocht worden hoe het institutionele arrangement van de hypotheekrenteaftrek zich in stand houd. Bovendien wordt er binnen de theorie van institutionele reproductie vaak van de padafhankelijkheid uitgegaan. De padafhankelijkheid theorie en de theorie van de institutionele reproductie vullen elkaar als ware aan. Vervolgens wordt er ingezoomd op het proces van opeenvolgingen. Binnen de padafhankelijkheid theorie zijn twee type opeenvolgingen overheersend. Dit zijn de reactieve opeenvolging en de zelfversterkende opeenvolging. Op de reactieve opeenvolging wordt binnen dit onderzoek niet verder ingegaan. Vanuit de
28
zelfversterkende opeenvolging wordt het analysekader uitgezet. Bij de zelfversterkende opeenvolging staat de reproductie van institutionele patronen centraal. De krachten achter de institutionele reproductie kunnen aan de hand van het analysekader dat binnen de zelfversterkende opeenvolgingen valt worden achterhaald. Hiervoor zijn de mechanisme nodig die gelegen zijn binnen de verschillende kaders. Voor een volledige analyse aan de hand van de padafhankelijkheid theorie moet er gebruik worden gemaakt van verschillende analysekaders die uit de sociologie afkomstig zijn. Het gaat om de volgende vier kaders, het utilitaristische kader, het functionele kader, het machten- en het legitimatiekader. Voor dit onderzoek is gekozen om gebruik te maken van het machten- en het legitimatiekader. Deze twee kaders vormen het analysekader dat het onderzoek richting moet geven. De keuze voor deze kaders is reeds toegelicht in de bovenstaande onderdelen van het theoretisch kader. 3.2.11 Opbrengst analysekaders Het gebruik van het machten- en het legitimatiekader, die samen het analysekader vormen, is gebaseerd op een verwachte opbrengst van het gebruik van beide kaders. Eerder, in paragraaf 3.2.6, is toegelicht waarom het machtenkader en het legitimatiekader zijn geselecteerd voor het onderzoek. Hier zal worden toegelicht wat de verwachte opbrengst van het gebruik van de kaders is. Beide kaders geven sturing aan het onderzoek. Het machtenkader zorgt ervoor dat de focus komt te liggen op de machtsrelaties rondom de hypotheekrenteaftrek en of deze machtsrelaties kunnen worden onderbouwd door het bestaan van overeenkomende argumentaties binnen de verschillende machtsblokken. Daarnaast zorgt het machtenkader ervoor dat de onderzoeker zich richt op het opsporen van een drietal situaties die de hervorming van een institutioneel arrangement in kunnen leiden. Dit zijn de volgende situaties: -
De conservatieven krijgen niet meer genoeg draagvlak om de hervormingen te voorkomen.
-
Het institutionele arrangement is al gedurende een langere periode aan afbraak onderhevig.
-
De politieke perspectieven van de conservatieven veranderen.
Door het gebruik van het machtenkader is te verwachten dat verderop in dit onderzoek sporen van verandering naar voren komen op de bovengenoemde punten. Deze sporen van verandering kunnen duidelijkheid verschaffen over het gegeven waarom het institutionele arrangement de hypotheekrenteaftrek heden ten dagen nog niet aan ingrijpende hervormingen is onderworpen. Evenals het machtenkader zorgt het legitimatiekader voor een focus. Bij het legitimatiekader wordt de aandacht gevestigd op het opsporen van het bestaan van legitimatie voor het institutionele arrangement in kwestie, de hypotheekrenteaftrek. Het legitimatiekader zorgt ervoor dat de onderzoeker zich focust op de opvattingen over waarom de hypotheekrenteaftrek
29
in zijn huidige vorm moet voortbestaan of hervormd moet worden. Daarnaast legt het legitimatiekader eveneens de focus op de aansluiting van het institutionele arrangement op de ideeën over wat goed en fout is binnen de samenleving. Als deze aansluiting er niet is dan kan er een institutionele verandering worden ingeluid. Door het legitimatiekader zal de onderzoeker zich vooral richten op de manier waarop het institutionele arrangement of de roep om hervorming van het institutionele arrangement verantwoord wordt. Als laatste focust de onderzoeker zich ook op het opsporen van een bepaald omslagpunt. Op dit omslagpunt is het resultaat van het institutionele arrangement zo conflicterend met de normen en waarden die gelden zodat er geen basis meer gevonden kan worden voor de legitimatie van het institutionele arrangement. Hierdoor wordt een hervorming van het institutionele arrangement mogelijk. De verwachting is dat het legitimatiekader ervoor zorgt dat de verantwoording van het institutionele arrangement of de verantwoording van de hervorming daarvan aan de oppervlakte komt. De argumentaties die daarbij worden aangedragen kunnen meer duidelijkheid verschaffen over het feit dat het institutionele arrangement, de hypotheekrenteaftrek, nog niet aan een ingrijpende hervorming is onderworpen.
3.3 Discours In het hoofdstuk Methoden en Technieken wordt onder de uitleg over de aanpak van beantwoording van onderzoeksvraag b verwezen naar het concept “discours”. Hieronder zal dit concept alvast verder uiteengezet worden. Maarten Hajer, hoogleraar in de politicologie en gespecialiseerd op het gebied van beleidsprocessen, geeft aan dat een discours verwijst naar een samenhangend geheel van ideeën, concepten en categoriseringen die in bepaalde discussies zijn terug te vinden (Hajer, 2000). Door het discours wordt er betekenis gegeven aan sociale en fysieke verschijnselen (Hajer, 2005). Volgens Hajer gaat het om de structuren die vormgeven aan een discussie. Deze structuren worden ontwikkeld en gereproduceerd in de samenhangende praktijken waarbinnen het discours wordt gehanteerd. Deze samenhangende praktijken zijn het object van de discoursanalyse. In het geval van deze scriptie is het object van analyse de verzameling van discussies rondom de hypotheekrenteaftrek. Door de discoursanalyse kan er binnen deze discussie een bepaalde structuur worden bloot gelegd (Hajer & Versteeg, 2005). Deze structuur wordt normaal gesproken niet altijd opgemerkt door de mensen die aan de discussie deelnemen. Het zijn deze structuren die worden aangeduid met het concept “discours”. Bij het doen van een discoursanalyse wordt er aangenomen dat de taal iemands beeld van de realiteit beïnvloedt (Hajer & Versteeg, 2005). In het werk “Rebuilding Ground Zero. The Politics of Performance” (Hajer, 2005) laat Hajer zien hoe dit in de praktijk tot uiting komt. Hajer deelt hier de discussie op in verschillende discours. Dit doet hij doormiddel van de analyse van verhalen die in tijden
30
van institutionele onzekerheid, of te wel tijdens een besluitvormingsproces, door de actoren worden verteld. Door deze verhalen wordt in dit geval de vraag over wat er met “Ground Zero” moet gebeuren door de actoren omsloten. Op deze manier ontwikkelen zij een gezamenlijk discours. Zo ontstonden rondom deze vraag de discours “the program”, “the memorial discourse”, “revitalization” en de “Phoenix”. Deze verschillende discours zorgden ervoor dat er vanuit verschillende benaderingen naar het onderwerp werd gekeken. Zo behandelde het discours “the program” de kwestie vooral in de economische zin terwijl de “memorial discourse” zich vooral richtte op het herdenken van de aanslagen. Door het hebben van vier verschillende discours die de discussie in een verschillende richting stuurden was het moeilijk om overeenstemming te bereiken. De kunst die de onderzoeker, die een discoursanalyse doet, onder de knie moet hebben is het maken van dit soort onderscheid in verschillende discours. Als de onderzoeker besluit om een discoursanalyse uit te voeren op een bepaalde discussie dan erkent hij dat het begrip of het instituut dat centraal staat binnen de discussie een bestreden begrip of instituut is (Hajer & Versteeg, 2005). Het gaat om een begrip of instituut dat voor de verschillende actoren een andere betekenis kan hebben. Deze betekenis kan tot uiting komen in een positieve of negatieve waardering van het begrip of instituut. Daarnaast zorgen de verschillende discours voor een afbakening van de inhoud van de discussie. Binnen besluitvormingsprocessen zorgen de discours ervoor dat de beleidsopties worden beperkt (Hajer & Versteeg, 2005). Hiermee worden bepaalde beleidsuitkomsten mogelijk of onmogelijk gemaakt. Als een onderzoeker iets over een besluitvormingsproces wil zeggen is het belangrijk dat de verschillende discours worden opgespoord. Door het in kaart brengen van de verschillende discours kan de onderzoeker beter begrijpen wat er zich binnen de besluitvormingsprocessen heeft afgespeeld of nog afspeelt. Het wordt duidelijker waarom bepaalde beleidsalternatieven worden in- of uitgesloten. In een besluitvormingsproces kunnen de verschillende actoren elkaar vinden als zij een zelfde discours hanteren en als dit discours wordt verbonden door een “storyline” (Hajer, 2005) dan wordt dit proces versimpeld. De “storyline” betreft een gedeelde term die wordt gebruikt voor het onderwerp dat ter discussie staat in bijvoorbeeld een besluitvormingsproces. Deze gedeelde term is een metafoor die dat onderwerp omvat en daar een bepaalde inhoudelijke waarde aan geeft (Hajer & Versteeg, 2005). In het werk “Rebuilding Ground Zero. The Politics of Performance” van Hajer werd onder andere de “storyline” “attack on democracy” gebruikt. Door de lading die deze “storyline” in zich had, werden de actoren naar elkaar toegedreven om te tonen dat Amerika deze “attack on democracy” gezamenlijk van zich af kon slaan. Hierdoor sloegen verschillende actoren de handen ineen en kwam er vaart achter het besluitvormingsproces. In feite ontstond er op dat moment een “discourse coalition”. Een
31
“discours coalition” is een groep van actoren die dezelfde “storyline” hanteert. Door het hanteren van dezelfde “storyline” vormen ze samen een soort van blok dat ervoor zorgt dat het discours dat zij aanhangen dominant wordt. Het is niet zo dat de actoren binnen zo’n “discours coalition” allemaal hetzelfde doel voor ogen hebben. De actoren die dezelfde “storyline” hanteren kunnen de betekenis van deze “storyline” anders interpreteren. Ook al begrijpen de actoren binnen de “discourse coalition” elkaar niet altijd helemaal, door de dominantie van het specifieke discours op dat moment kunnen er toch betekenis volle politieke interventies plaatsvinden (Hajer & Versteeg, 2005). Als de “discours coalition” het grootste blok vormt binnen de discussie dan kan er gesteld worden dat zij het dominante discours vertegenwoordigen. Het (dominante)discours heeft geen permanente status. De verschillende actoren zullen constant proberen om de definitie van het probleem om te vormen (Hajer & Versteeg, 2005). Hajer duidt dit aan met de term “Taalstrijd is Machtsstrijd” (Hajer, 2000). Het discours heeft geen eigen leven, maar wordt beheerst. De reproductie ervan komt tot stand door het strategisch gedrag van allerlei actoren. De taal wordt door de actoren gebruikt om zich uit te drukken en de verhoudingen tot elkaar te bepalen. Er wordt door de actoren gebruik gemaakt van de taal om beleid in een door hun gewenste richting te sturen. Volgens Hajer (Hajer, 2000) zijn moderne instituties in hun bestaan afhankelijk van deze actieve reproductie van het discours. Een veranderend discours kan namelijk de legitimiteit van een van de moderne instituties ter discussie stellen. Bij de actieve reproductie gaat het onder meer om welke actoren de macht uitoefenen en welke vraagstukken binnen een discussie naar boven komen. Voor de onderzoeker is het een uitdaging om de verschuivingen in het discours te koppelen aan bepaalde momenten zoals bijvoorbeeld crisissen of incidenten die impact hebben op het onderwerp dat ter discussie staat. Op het moment van crisissen of incidenten kunnen er actoren zijn die het door hen gewenste discours naar voren proberen te brengen. Zij proberen dan de macht naar zich toe te trekken. Deze crisissen of incidenten kunnen ervoor zorgen dat het huidige (dominante)discours zijn legitimiteit verliest (Hajer & Versteeg, 2005). Op dat moment moet het (dominante)discours herzien worden. De macht ligt dan niet alleen binnen het discours, maar ook in de manier waarop de actoren dit discours mobiliseren en hoe zij inspringen op de nieuwe situatie.
32
Hoofdstuk 4: Methoden en Technieken Hieronder wordt aangegeven welke methoden en technieken worden toegepast om tot een antwoord op de onderzoeksvragen te komen. a. In hoeverre zijn er, in de periode 1989 - 2010, verschuivingen opgetreden in de machtsblokken van politieke partijen die zich rondom het issue de hypotheekrenteaftrek hebben gevormd? Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden moet in kaart worden gebracht wat de standpunten zijn van de verschillende politieke partijen met betrekking tot de hypotheekrenteaftrek, welke machtsblokken vanuit het bestaan van deze standpunten afgeleid kunnen worden, hoeveel zetels de verschillende politieke partijen in de verschillende periodes hebben behaald en hoe groot de bepaalde machtsblokken in de verschillende periodes waren. Om te beginnen worden de standpunten van de verschillende politieke partijen in beeld gebracht. Dit zal gebeuren aan de hand van de verkiezingsprogramma’s die bij de Tweede Kamer verkiezingen van de volgende jaren horen: 1989, 1994, 1998, 2002, 2003, 2006 en 2010. Deze verkiezingsprogramma’s zijn te vinden in het documentatiecentrum Nederlandse politieke partijen van de rijksuniversiteit Groningen. De volgende webpagina verwijst naar de verkiezingsprogramma’s van 1888 tot 2010: http://www.rug.nl:80/dnpp/verkiezingen/2ekamer/program/index. De verkiezingsprogramma’s, voor de periode 1989-2010, zullen worden gescand op standpunten over de hypotheekrenteaftrek. Dit wordt gedaan voor alle politieke partijen die door deelnamen aan de verkiezingen in de genoemde jaren in de Tweede Kamer zijn gekomen. Op de volgende webpagina, http://www.parlement.com/9291000/modulesf/gj8jq4l6, is een overzicht gemaakt van de zetelverdeling in de Tweede Kamer waaruit afgeleid kan worden welke partijen na de verkiezingen van 1989 tot en met 2010 in de Tweede Kamer zijn gekomen. De standpunten die achterhaald worden zullen worden geordend in een schema. Dit zal op een dergelijke wijze gebeuren zodat in één oogopslag te zien is of een partij in de loop van jaren van standpunt is veranderd. Aan de hand van de standpunten die in de bevindingen naar voren komen worden verschillende machtsblokken afgeleid. De politieke partijen met soortgelijke standpunten zullen samen in een machtsblok worden ingedeeld. Dit zullen de machtsblokken voor behoud van de hypotheekrenteaftrek, het machtsblok voor het afschaffen van de hypotheekrenteaftrek, het machtsblok voor het aanpassen van de hypotheekrenteaftrek en het machtsblok dat geen standpunt inneemt over de hypotheekrenteaftrek zijn. Na elke Tweede Kamerverkiezingen in de periode 1989-2010 zal opnieuw beoordeeld worden welke partijen tot welke machtsblokken
33
behoren. Per verkiezingsjaar wordt de indeling in machtsblokken schematisch weergegeven en toegelicht. Er wordt per verkiezing, per partij vastgesteld hoeveel zetels deze partij heeft in de Tweede Kamer. Dit gebeurt door het overzicht van de zetelverdeling van de Tweede Kamer te raadplegen. Aan de hand hiervan wordt bepaald hoe groot de verschillende machtsblokken in de verschillende periodes waren. Dit gebeurt door de zetels van de partijen, die inmiddels zijn ingedeeld in de verschillende machtsblokken, bij elkaar op te tellen. Door schematisch weer te geven hoe groot de machtsblokken per periode zijn, ontstaat er een duidelijk overzicht van de heersende machtsverhoudingen ten opzichte van de hypotheekrenteaftrek per tijdsperiode. Uit dit overzicht is vervolgens op te maken welke verschuivingen in de machtsverhouding ten opzichte van de hypotheekrenteaftrek zijn opgetreden. Het bovenstaande wordt uitgewerkt in een analyse. Na deze analyse wordt vervolgens ingegaan op een drietal situaties die, als ze zich voordoen, volgens de theorie van het machtenkader kunnen leiden tot de hervorming van het institutionele arrangement de hypotheekrenteaftrek. Dit zijn de volgende drie situaties: •
De conservatieven krijgen niet meer genoeg draagvlak om de hervormingen te voorkomen.
•
Het institutionele arrangement is al gedurende een langere periode aan afbraak onderhevig.
•
De politieke perspectieven van de conservatieven veranderen.
Aan de hand van deze situaties zal beschreven worden in hoeverre er verschuivingen zijn opgetreden tussen de machtsblokken van politieke partijen die zich rondom het issue de hypotheekrenteaftrek hebben gevormd. Er zal onder andere aangehaald worden in welke mate de drie bovenstaande situaties zich voordoen en of er ook daadwerkelijke veranderingen zijn opgetreden op het gebied dat deze drie situaties bestrijkt. b. Welke ontwikkelingen zijn er in de argumenten die aangedragen worden in de discussie over de hypotheekrenteaftrek tussen 1989 en 2010 en is hier een verschuiving van de aard van de continue legitimatie van de hypotheekrenteaftrek in terug te zien? Voor het beantwoorden van deze onderzoeksvraag wordt er gekeken naar de aard van de argumenten die voor of tegen de hypotheekrenteaftrek worden aangedragen. Bepaalde groepen zoals de politici hebben een imaginaire afspraak waarin is opgenomen hoe ze over bepaalde onderwerpen spreken. Deze imaginaire afspraak wordt het discours genoemd. Wat er met het concept discours wordt bedoeld is verder uitgelegd in het theoretisch kader. Door het hanteren
34
van een bepaald discours wordt er door een bepaalde manier van denken en handelen een werkelijkheid gecreëerd. Als men van deze werkelijkheid afwijkt dan stapt men buiten het discours. De beslissing om buiten het discours te treden kan bijzonder kostbaar zijn, omdat men de reactie hierop niet goed kan inschatten. Bij de institutionalisatie van regelgeving zoals de hypotheekrenteaftrek is er een bepaalde werkelijkheid ontstaan die bijdraagt aan de reproductie van de huidige situatie. Er zal dus binnen een bepaald discours over de hypotheekrenteaftrek naar buiten worden getreden. De discussie over de hypotheekrenteaftrek zal worden gevoerd door naar argumenten te grijpen die binnen de imaginaire afspraak passen waarin is bepaald hoe over het onderwerp wordt gesproken. Bij het beantwoorden van deze onderzoeksvraag wordt de reproductie van het instituut de hypotheekrenteaftrek opgevat als een proces dat door de productie van teksten, lees argumenten, wordt veroorzaakt. Deze teksten overstijgen het tijdelijke karakter van de processen die voor de reproductie zorgen (Smith, 1990). Door het bestuderen van deze teksten waarin naar de hypotheekrenteaftrek wordt gerefereerd kan worden vastgesteld of er een verschuiving in de aard van de argumenten heeft plaatsgevonden. Een verschuiving van het discours, en dus een verschuiving in de aard van de argumenten, betekent dat er een verandering plaatsvindt in de manier waarop de hypotheekrenteaftrek al dan niet wordt gelegitimeerd. Dit brengt met zich mee dat de burger op een andere wijze met het onderwerp de hypotheekrenteaftrek wordt geconfronteerd. De verandering kan mogelijk de continue legitimatie aantasten of versterken. Deze eventuele verandering in het discours wordt in deze deelvraag bloot gelegd. Dit blootleggen van de verandering van de legitimatie van de hypotheekrenteaftrek zal gebeuren door de argumenten en de berichtgeving met betrekking tot de hypotheekrenteaftrek te analyseren. Er zal gekeken worden of in de loop der tijd, van 1989 tot en met 2010, deze argumenten en berichtgeving van aard veranderen. Hiermee wordt bedoeld dat er zal worden gekeken of de discours die gehanteerd worden aan verandering onderhevig zijn. Het vraagstuk dat omsloten wordt binnen de berichtgeving, is het vraagstuk over wat er met de hypotheekrenteaftrek moet gebeuren. De verschillende discours zijn op te sporen door te kijken of er binnen de berichtgeving sprake is van een samenhangend geheel van ideeën, concepten en categoriseringen. Er zal dus gezocht worden naar de verschillende wijze van berichtgeving over de hypotheekrenteaftrek. Als er meerdere malen een zelfde soort argument voor de hypotheekrenteaftrek wordt gehanteerd en dat argument draagt bij aan een bepaalde benadering van het onderwerp, dan kan dit wijzen op de aanwezigheid van een bepaald discours. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld berichtgeving waarin vooral de doelmatigheid van de regeling ter discussie staat.
35
Door het maken van een overzicht van de veranderingen van het discours kan worden vastgesteld of er verschillende soorten argumenten worden aangedragen in de discussie omtrent de hypotheekrenteaftrek. Door het aandragen van verschillende argumenten wordt het instituut de hypotheekrenteaftrek op een andere wijze gelegitimeerd. Een eventuele verandering in de legitimatie of het uitblijven van de legitimatie van een instituut betekent dat het verandermechanisme van het legitimatiekader wordt gevoed. Het veranderen van de legitimatie van een instituut, of het ontbreken van deze legitimatie, wijst immers op een verandering van waarden en normen binnen de samenleving. Als deze verandering van waarden en normen er niet zou zijn dan zou de legitimatie van het instituut niet aangepast hoeven te worden. Een eventuele verandering in het discours kan mogelijk de continue legitimatie van de hypotheekrenteaftrek aantasten of versterken. Dit komt omdat het discours opties in- en uitsluit. Daarnaast bevordert het discours een manier van denken over het onderwerp. De kranten die aan de analyse worden onderworpen zijn de kaderkranten het NRC Handelsblad, het Algemeen Dagblad en Trouw. De artikelen van deze kranten worden per tijdsperiode geordend en besproken. De verschillende tijdsperioden zijn 1989-1994, 1994-1998, 1998-2002, 2002-2003, 2003-2006, 2006-2010 en – 2010. De exacte markering van deze tijdsperioden wordt bepaald door de data waarop in een bepaald jaar de Tweede Kamerverkiezingen worden gehouden. Voor de selectie van het medium, waarin de berichtgeving over de hypotheekrenteaftrek plaatsvindt, zal de database van LexisNexis worden gebruikt. Er zal gebruik worden gemaakt van de volgende webpagina die toegang verschaft tot de database van LexisNexis: http://academic.lexisnexis.nl/uvt/. Het zoeken in deze database zal gebeuren door het hanteren van de zoektermen “hypotheekrenteaftrek” en “hypotheekrente”. Één van deze zoektermen moet in de kop terugkomen wil een artikel door de selectie heen komen. Hieraan ligt de veronderstelling ten grondslag dat de hypotheekrenteaftrek in de artikelen waarbij deze woorden in de kop voorkomen centraal staat. Hiermee wordt voorkomen dat er veel artikelen worden geselecteerd waarbij de hypotheekrenteaftrek of de hypotheekrente enkel eenmaal vernoemd wordt in dat artikel zonder dat er daadwerkelijk op het onderwerp de hypotheekrenteaftrek wordt ingegaan. Door het gebruik van het selectiekader is het aantal artikelen dat in de analyse wordt meegenomen tot een redelijke hoeveelheid (207) teruggedrongen. Dit terugdringen was vooral nodig in de latere jaren. Binnen deze jaren kwamen er veel artikelen bovendrijven die wel het woord hypotheekrenteaftrek bevatten, maar niet op de hypotheekrenteaftrek ingingen. In de beginjaren is het aantal artikelen zeer beperkt. Dit komt niet alleen doordat sommige kranten nog niet toegankelijk waren. Er werd in de beginjaren toen alle kranten toegankelijk waren zo ie
36
zo wat minder over de hypotheekrenteaftrek bericht. Zo zijn er in de jaren 1992-1995 slechts zeven artikelen te vinden die allen van het NRC-Handelsblad afkomstig zijn. Schematische samenvatting van de theorie met daaraan de operationalisering gekoppeld
Padafhankelijkheid theorie
De theorie van de institutionele reproductie
Reactieve opeenvolging
Utilitaristische kader
Functionalistisch kader
Zelfversterkende opeenvolging
Machtenkader
Legitimatiekader
Machtenanalyse machtsblokken in de Tweede Kamer
Discoursanalyse Hypotheekrenteaftrek
Hierboven is de schematische samenvatting van de theorie zoals deze in paragraaf 3.2.10 te vinden is weergegeven aangevuld met methoden die gehanteerd worden om de onderzoeksvragen te beantwoorden. De methoden zijn te vinden in de dubbel omlijnde vlakken. De vlakken die met een stippellijn zijn omkaderd maken geen deel uit van het onderzoek. Centrale vraag: In hoeverre is aan de hand van de verandermechanismen van het machten- en legitimatiekader te verklaren dat een grondige hervorming van de hypotheekrenteaftrek in Nederland uitblijft in de periode 1989-2010? De centrale vraag kan beantwoord worden op basis van de antwoorden op de onderzoeksvragen. Aan de hand van de beantwoording van deze vragen wordt een korte samenvatting gegeven van de onderzoeksresultaten. Vervolgens wordt er in de vorm van een conclusie gefundeerd antwoord gegeven op de centrale vraag.
37
Hoofdstuk 5: Analyse In dit hoofdstuk staat de analyse van het onderzoeksmateriaal centraal. Het gaat om een analyse aan de hand van het machtenkader en om een analyse die richting krijgt door het hanteren van het legitimatiekader. Beide kaders zijn hierboven uitvoerig besproken. De vraag die beantwoord dient te worden aan de hand van het analysemateriaal luidt als volgt. In hoeverre is aan de hand van de verandermechanismen van het machten- en legitimatiekader te verklaren dat een grondige hervorming van de hypotheekrenteaftrek in Nederland uitblijft in de periode 1989-2010? Voor de analyse aan de hand van het machtenkader worden de machtsblokken van politieke partijen die zich rondom het issue de hypotheekrenteaftrek vormen behandeld. De analyse die richting krijgt door het legitimatiekader betreft een discoursanalyse.
5.1 Analyse aan de hand van het machtenkader Binnen deze paragraaf wordt een antwoord op de volgende vraag geconstrueerd. a. In hoeverre zijn er, in de periode 1989 – 2010, verschuivingen opgetreden in de machtsblokken van politieke partijen die zich rondom het issue de hypotheekrenteaftrek hebben gevormd? Voor het beantwoorden van deze vraag zijn de verschillende politieke partijen op basis van hun standpunten met betrekking tot de hypotheekrenteaftrek onderverdeeld in verschillende machtsblokken. Er zijn vier machtsblokken waar de politieke partijen in worden onderverdeeld. Dit zijn de machtsblokken voor het behoud van de hypotheekrenteaftrek, voor het afschaffen van de hypotheekrenteaftrek, voor het aanpassen van de hypotheekrenteaftrek en geen standpunt in het verkiezingsprogramma. Het laatste machtsblok bevat de politieke partijen die in het verkiezingsprogramma van een bepaald jaar geen uitlatingen hebben gedaan over de hypotheekrenteaftrek. De machtsblokken zijn per verkiezingsjaar opgenomen in een grafiek. De verschillende grafieken bevatten per verkiezingsjaar een schematische weergave van de grote van de machtsblokken. In deze grafieken worden de machtsblokken achtereenvolgens aangeduid met de termen behouden, afschaffen, aanpassen en geen standpunt. In bijlage 1 zijn de standpunten van de politieke partijen omtrent de hypotheekrenteaftrek per verkiezingsjaar opgenomen. De zetelverdeling onder de politieke partijen is terug te vinden in bijlage 2. Bijlage 3 bevat een overzicht waarin per partij per periode is aangegeven tot welk machtsblok zij behoren. Hieronder volgt een analyse van de gegevens.
38
5.1.1 Analyse van de machtsrelaties Het verkiezingsjaar 1989 De eerste periode van de analyse vangt aan met de Tweede Kamerverkiezingen van 1989. In deze periode wordt vastgesteld welke groep er tot de conservatieve groep behoort. Dit betreft de groep die aan het beginpunt van de analyse de macht in handen heeft en de status quo wil behouden. De groep die de macht in handen heeft wordt gelijkgesteld aan het grootste machtsblok dat ontstaat na de verkiezingen van 1989. Voor de analyse betekent dit dat het CDA en het VVD de conservatieve groep vormen. De conservatieve groep behaalt in 1989 zo’n 76 zetels en vormt het machtsblok dat voor behoud van de hypotheekrenteaftrek is. Binnen dit machtsblok heerst een positieve houding ten opzichte van de hypotheekrenteaftrek. Zo wordt er in het verkiezingsprogramma van zowel het CDA als de VVD aangehaald dat de hypotheekrenteaftrek behouden moet blijven. Binnen het verkiezingsprogramma van de VVD wordt dit aangevuld met de mededeling dat de hypotheekrenteaftrek van belang is voor de bevordering van het eigenwoningbezit. Aan de hand van de verkiezingen in 1989 is er nog een ander groot machtsblok aan te wijzen. Dit betreft het machtsblok dat bestaat uit partijen die geen standpunt hebben ingenomen over de hypotheekrenteaftrek. Dit machtsblok bestaat uit de partijen CD, D66, GPV, GroenLinks en de PvdA. De PvdA is met zijn 49 zetels verreweg de grootste partij binnen dit machtsblok. Er kan aangenomen worden dat de partijen binnen dit machtsblok de hypotheekrenteaftrek in 1989 geen issue vinden. De SGP en de RPF, tezamen goed voor vier zetels, vormen het machtsblok dat voor het aanpassen van de hypotheekrenteaftrek is. Dit machtsblok bezet in 1989 zo’n 3 procent van de Tweede Kamerzetels. In de verkiezingsprogramma’s van deze partijen is opgenomen dat er een bovengrens zou moeten komen voor de aftrek van de hypotheekrentaftrek. Voor de RPF is het vooral van belang dat er minder inkomensoverdrachten plaats zouden vinden zodat de directe en indirecte belastingen omlaag kunnen.
39
Overzicht machtsverhoudingen 1989
Machtsblokken omtrent de hypotheekrenteaftrek na de Tweede Kamerverkiezigen van 1989
Behouden: CDA, VVD Afschaffen: Geen Aanpassen: SGP, RPF
Behouden Afschaffen
47% 50%
Geen standpunt: CD, D66, GPV, GroenLinks en PvdA
Aanpassen Geen standpunt
3%
Het verkiezingsjaar 1994 De conservatieve groep is na de Tweede Kamerverkiezingen Kamerverkiezingen van 1994 gekrompen. In 1989 bezat deze groep 76 van de 150 zetels. Dit zetelaantal is teruggedrongen tot 65. De groep heeft dezelfde samenstelling als in 1989. Het CDA (34 zetels) en de VVD (31 zetels). Het CDA en de VVD blijken vooral aan te sturen op duidelijkheid over wat er met de hypotheekrenteaftrek gaat gebeuren. Beide partijen maken duidelijk dat de hypotheekrenteaftrek bij hun veilig is. De VVD stelt net zoals in de vorige periode dat de hypotheekrenteaftrek van belang is voor de stimulatie stimu van het eigenwoningbezit. Het machtsblok dat geen standpunt inneemt over de hypotheekrenteaftrek is wat betreft de omvang gelijk gebleven. Het machtsblok wordt gevormd door de AOV, CD, D66, PvdA en de Unie 55+ en bezit 47 procent van de zetels. Door zijn omvang is de PvdA een belangrijke speler binnen dit machtsblok. Hoewel de partij verlies leed ten opzichte van de verkiezingen in 1989 komt zij met 37 zetels als grootste partij uit de bus. Het kan aangenomen worden dat de partijen, binnen dit machtsblok, lok, de discussie omtrent de hypotheekrenteaftrek hypotheekrenteaftrek nog niet belangrijk genoeg vonden nden om in het verkiezingsprogramma van 1994 op te nemen. Het machtsblok dat voor aanpassing van de hypotheekrenteaftrek hypotheekrenteaftrek is, is ten koste van de conservatieve groep gegroeid. De conservatieve groep levert namelijk zetels in, in terwijl de groep die voor aanpassing is van 3 procent tot 9 procent van de Tweede Kamerzetels zetels gegroeid is. Deze groep bestaat sinds de verkiezingen van 1994 uit vijf partijen: GPV, GroenLinks, SGP, SP en de RPF. Zowel de GPV als GroenLinks hebben een standpunt ten opzichte van de hypotheekrenteaftrek ingenomen terwijl zij dat in 1989 nog niet niet deden. De SP is een nieuwkomer in de Tweede Kamer en heeft direct positie gekozen binnen de discussie over de hypotheekrenteaftrek. Binnen dit machtsblok zijn de partijen van mening dat er een bovengrens moet komen voor de aftrekbaarheid van de hypotheekrenteaftrek. hypotheekrenteaftrek. Hiermee wordt aangesloten bij het standpunt van de SGP en de RPF die dit in 1989 al hadden opgenomen in hun
40
verkiezingsprogramma. De SP gaat nog een stap verder door te stellen dat de hypotheekrenteaftrek voor het tweede huis zou moeten worden afgeschaft. Daarnaast vindt de SP het verkeerd dat de mensen in rijtjeshuizen de woonkosten van villabewoners subsidiëren. Overzicht machtsverhoudingen 1994
Machtsblokken omtrent de hypotheekrenteaftrek na de Tweede Kamerverkiezingen van 1994 Behouden 47%
44%
Afschaffen Aanpassen
Behouden: CDA en VVD Afschaffen: Geen Aanpassen: GPV, GroenLinks, SGP, SP en RPF Geen standpunt: stan AOV, CD, D66, PvdA en Unie 55+
Geen standpunt 9%
Het verkiezingsjaar 1998 Binnen de conservatieve groep heeft zich een opmerkelijke verandering voorgedaan. De VVD, een partij die sinds het beginpu eginpunt van de analyse tot de conservatieve groep behoort, kan op basis van het verkiezingsprogramma van deze partij niet ingedeeld worden bij deze groep. De VVD wordt in deze periode ingedeeld bij het machtsblok machtsblok dat geen standpunt inneemt in over de hypotheekrenteaftrek. De partijen die sinds de verkiezingen verkiezingen van 1998 tot het machtsblok dat voor behoud is van de hypotheekrenteaftrek horen horen zijn het CDA (29 zetels) en D66 (14 zetels). Het machtsblok bezet zo’n 29 procent van de Tweede Kamerzetels. Kamerzetels. Het CDA laat in zijn verkiezingsprogramma voor het eerst naar voren komen dat het eigenwoningbezit in dezelfde mate als voorheen gestimuleerd dient te worden. De VVD droeg dit standpunt al in 1989 en 1994 uit. D66 is de nieuwe speler binnen dit machtsblok. Volgens D66 moet de hypotheekrenteaftrek blijven, omdat het om een langlopende verplichting gaat die in verband staat met de oudedagvoorziening. Wel vindt D66 dat er een algehele herziening van het hele belastingstelsel dient te komen waarbij het proces van opdrijvende belastingtarieven op de schop moet worden genomen. In latere jaren zal de wens om het belastingstelsel te herzien bij D66 regelmatig terugkomen in de discussie over de hypotheekrenteaftrek. Een andere wens van D66 is het afschaffen van de hypotheekrenteaftrek van het tweede huis. Met het toetreden n van de VVD tot het machtsblok van partijen die geen standpunt in hun verkiezingsprogramma hebben opgenomen over de hypotheekrenteaftrek hypotheekrenteaftrek is het verlies ten opzichte van de positie van dit machtsblok in 1994 nog enigszins beperkt gebleven. In 1998 hebben dee meeste partijen een richting gekozen in de discussie over de hypotheekrenteaftrek. Het machtsblok heeft in 1998 27 procent van de zetels in handen terwijl dit in 1994 nog 47
41
procent bedroeg. De partijen GPV (2) en VVD (38 zetels) vormen het machtsblok. Zonder Z het toetreden van de VVD D tot dit machtsblok was er weinig overgebleven van de machtsbasis die dit machtsblok ooit had. De grootste winnaar onder de machtsblokken is het machtsblok dat voor aanpassen van de hypotheekrenteaftrek is. Dit komt door het toetreden van de PvdA tot dit machtsblok. De PvdA komt in 1998 met 45 zetels als winnaar uit de bus. Samen met de andere partijen, GroenLinks, RPF, SGP en de SP heeft dit machtsblok 44 procent van de Tweede Kamerzetels zetels in handen. De PvdA heeft zich aangesloten bij het standpunt dat er een plafond moet komen voor de aftrekbaarheid van de hypotheekrenteaftrek. De andere partijen binnen dit machtsblok hingen dit standpunt al aan. Daarnaast moet er volgens de PvdA en GroenLinks een studie komen naar meer evenwicht tussen kopers en huurders. Samen met de SP vinden de PvdA en GroenLinks dat huren en kopen gelijkwaardig behandeld zou moeten worden. De SP verzet zich vooral tegen het feit dat mensen met een hoger inkomen en een hogere hypotheek meer kunnen profiteren van de fiscale behandeling van het eigenwoningbezit. Overzicht machtsverhoudingen 1998
Machtsblokken omtrent de hypotheekrenteaftrek na de Tweede Kamerverkiezingen van 1998 Behouden 27%
29%
Afschaffen
Behouden: CDA en D66 Afschaffen: Geen Aanpassen: GroenLinks, RPF, SGP, SP en PvdA Geen standpunt: GPV en VVD
Aanpassen 44%
Geen standpunt
Het verkiezingsjaar 2002 Na de verkiezingen van 2002 is het machtsblok dat voor het behoud van de hypotheekrenteaftrek is explosief gegroeid. Maar liefst zeven partijen pleitten in hun verkiezingsprogramma voor de hypotheekrenteaftrek: CDA, D66, Leefbaar NL, LPF, PvdA en VVD. Hiermee mee heeft dit machtsblok maar liefst 83 procent van de zetels in handen. De explosieve groei van dit machtsblok is te danken aan de nieuwkomers in de politiek zoals de LPF en Leefbaar NL. Daarnaast levert de switch van het sterk verkleinde PvdA (23 zetels) die in het vorige verkiezingsjaar nog voor het aanpassen van de hypotheekrenteaftrek was een grote bijdrage aan de groei van dit machtsblok. Bovendien heeft de VVD (24 zetels) weer een standpunt over de hypotheekrenteaftrek opgenomen in hun verkiezingsprogramma verkiezingsprogramma en behoren zij weer tot het machtsblok dat voor behoud van deze regeling is. Voor de PvdA is het belangrijkste argument voor een switch het bieden van zekerheid voor de burger bij het aangaan
42
van langdurige verplichtingen zoals het afsluiten van een hypotheek. Hierbij sluit de PvdA zich aan bij de argumentatie van de VVD dat deze zekerheid van belang is. D66 positioneert zich nog steeds achter de hypotheekrenteaftrek, hypotheekrenteaftrek maar dringt wel aan op een onderzoek zoek naar de algehele belastingherziening zoals zij graag willen. Daarnaast vindt D66 dat huren en kopen gelijkwaardig behandeld zou moeten worden. Het andere machtsblok dat na de verkiezingen in 2002 wordt vertegenwoordigd is het machtsblok dat voor aanpassing van de hypotheekrenteaftrek is. Dit machtsblok machtsbl is behoorlijk gekrompen door de verschuiving van de PvdA naar het machtsblok dat voor behoud van de renteaftrek is. Het machtsblok bestaat na de verkiezingen uit de partijen ChristenUnie, GroenLinks, SGP en SP. In de Tweede Kamer wordt 17 procent van de zetels bezet door dit machtsblok. Het invoeren van een plafond voor de aftrekbaarheid van de hypotheekrenteaftrek blijft net zoals in de voorgaande jaren belangrijk binnen dit machtsblok. Daarnaast dringt de SP aan op een rechtvaardigere behandeling van het het eigenwoningbezit. Dit deden zij ook in 1998 en nu sluit GroenLinks zich bij deze wens aan. Overzicht machtsverhoudingen 2002
Machtsblokken omtrent de hypotheekrenteaftrek na de Tweede Kamerverkiezingen van 2002
Behouden: CDA, D66, Leefbaar NL, LPF, PvdA en VVD Afschaffen: geen
Afschaffen
Aanpassen: ChristenUnie, GroenLinks, SGP en SP
Aanpassen
Geen standpunt: stan geen
Behouden
17%
83%
Geen standpunt
Het verkiezingsjaar 2003 Na de verkiezingen van 2003 is het machtsblok dat voor behoud van de hypotheekrenteaftrek is geslonken van 83 procent van de zetels naar 76 procent. De krimp van het machtsblok komt door het wegvallen van de partijen D66, Leefbaar NL en de LPF. LPF. Het machtsblok wordt nu gevormd door de grote drie. Dit zijn het CDA, PvdA en VVD. Tezamen hebben deze partijen 114 zetels in handen. Binnen dit machtsblok wordt net zoals voorheen betoogd dat het bieden van zekerheid over ver de hypotheekrentaftrek van belang is. Daarnaast vinden het CDA en de VVD dat de mensen die hun schulden aflossen niet meer door extra kosten mogen worden getroffen. Het eigenwoningforfait moet volgens deze partijen dan ook op de schop. Dit eigenwoningforfait eigenwoningf kan namelijk tot extra kosten leiden als iemand zijn hypotheek voor een groot deel heeft afgelost. Binnen dit machtsblok blijft het bevorderen van het eigenwoningbezit door de hypotheekrenteaftrek, net zoals in de voorgaande jaren, van belang.
43
Het machtsblok dat voor het aanpassen van de hypotheekrenteaftrek is bestaat na de verkiezingen van 2003 uit de zes kleinere partijen. Dit zijn de ChristenUnie, D66, GroenLinks, LPF, SGP en de SP. Samen hebben deze zes partijen 24 procent van de Tweede Kamerzetels Kamer in handen. De LPF en D66 zijn afkomstig uit het machtsblok dat voor het behoud van de hypotheekrenteaftrek is. Hoewel het machtsblok dat voor aanpassen van de hypotheekrenteaftrek in zetelaantal aantal kleiner is bestaat dit machtsblok wel uit het dubbele aantal aa van partijen dan waaruit het machtsblok dat voor behoud van de hypotheekrenteaftrek is. De meeste partijen zijn nu van mening dat er iets aan de hypotheekrenteaftrek moet gebeuren, maar zij hebben daar de machtsbasis niet voor. Binnen dit machtsblok wordt ordt het instellen van een plafondbedrag bedrag voor de aftrekbaarheid van de hypotheekrente nog steeds breed gedragen. Ook wordt er weer gepleit voor een rechtvaardigere behandeling van het eigenwoningbezit. Zo moet volgens de LPF de hypotheekrenteaftrek in een betere verhouding met de draagkracht komen te staan. Dit moet wel op een verantwoorde manier gebeuren. D66 wil net zoals in de voorgaande jaren een algehele belastinghervorming. Nu willen zij echter ook de hypotheekrenteaftrek herzien in het kader van deze hervormingen.. Er wordt binnen het machtsblok eveneens onderstreept dat de hypotheekrenteaftrek de huizenprijzen opdrijft. Overzicht machtsverhoudingen 2003
Machtsblokken omtrent de hypotheekrenteaftrek na de Tweede Kamerverkiezingen in 2003
Behouden 24%
Afschaffen 76%
Behoud: CDA, PvdA en VVD Afschaffen: Geen Aanpassen: ChristenUnie, D66 GroenLinks, LPF, SGP en SP Geen standpunt: Geen
Aanpassen Geen standpunt
Het verkiezingsjaar 2006 Het verkiezingsjaar 2006 heeft grote veranderingen gebracht. Het machtsblok dat voor behoud van de hypotheekrenteaftrek is, is in dit verkiezingsjaar teruggedrongen tot 72 zetels ten opzichte van de 114 zetels tels die dit machtsblok vanaf 2003 vertegenwoordigden. De partijen CDA, PVV en de VVD vormen het machtsblok. De PVV is zowel de nieuwe speler in politiek Den Haag als dat zij nieuw zijn binnen dit machtsblok. Binnen dit machtsblok geldt ook nu dat de partijen parti het van belang vinden dat het eigenwoningbezit wordt gestimuleerd door de hypotheekrenteaftrek. Daarnaast komt het CDA met het argument dat de markt voor starters bevorderd moet worden. Hoewel de PvdA het ondersteunen van starters heeft genoemd in zijn verkiezingsprogramma’s van 2002 en 2003 was dit argument nog niet genoemd in deze analyse.
44
Wederom wordt het bieden van zekerheid voor de burgers over de hypotheekrenteaftrek van belang geacht. De hypotheekrenteaftrek zou volgens de VVD de basis zijn voor een gezonde woningmarkt. Een andere grote verandering is de groei van het machtsblok dat voor het aanpassen van de hypotheekrenteaftrek is. Dit machtsblok stond in 2002 en 2003 nog volop verlies, maar in het verkiezingsjaar 2006 is het machtsblok explosief gegroeid en bezit het 51 procent (76 zetels) van de Tweede Kamerzetels. Hiermee bezit het machtsblok voor het eerst de meerderheid van de Tweede Kamerzetels en zijn zij voor de tweede maal het grootste machtsblok. In 1998 was dit machtsblok eveneens het grootste machtsblok binnen de Tweede Kamer, maar het bezat toen nog niet de meerderheid van de zetels. Het machtsblok bestaat uit de partijen ChristenUnie, D66, SGP, SP en PvdA. De groei van het machtsblok kan verklaard worden door het terugkeren van de PvdA (33 zetels). Zij zijn van standpunt veranderd en overgekomen van het machtsblok dat voor het behoud van de hypotheekrenteaftrek is. Een andere grote speler binnen het machtsblok is de SP. De SP is de verkiezingen van 2006 uitgekomen met 25 zetels. Binnen dit machtsblok speelt het instellen van een plafond voor de aftrekbaarheid van de hypotheekrenteaftrek nog steeds een grote rol. Daarnaast wordt benadrukt dat de bestaande rechten van de eigenwoningbezitter niet mogen worden aangetast. Dit standpunt is in 2002 voor het eerst aangedragen door de ChristenUnie. De partijen vinden dat er een rechtvaardigere behandeling van het eigenwoningbezit moet komen waarbij naar de draagkracht van de eigenaar van het huis wordt gekeken. Als laatste zouden de starters op de woningmarkt moeten worden ondersteund. De PvdA stelde tijdens de vorige verkiezingen al dat de groep van starters ondersteuning moet krijgen. In deze periode wordt deze opvatting overgenomen binnen het machtsblok. De opvatting dat starters geholpen moeten worden, wordt ook door het CDA gedragen alleen het CDA geeft aan dat dit door de bevordering van de woningmarkt moet gebeuren. Het machtsblok met de partijen die geen standpunt innemen over de hypotheekrenteaftrek doet wederom zijn intreden na enkele verkiezingen afwezig te zijn geweest. Dit machtsblok vertegenwoordigt echter maar 1 procent van de Tweede Kamerzetels en wordt vertegenwoordigd door de Partij voor de Dieren (PvdD). In 2006 is de PvdD een one-issue partij die zich inzet voor de belangen van dieren. Hierdoor is dit machtsblok van zeer geringe betekenis voor de analyse.
45
Overzicht machtsverhoudingen 2006
Machtsblokken omtrent de hypotheekrenteaftrek na de Tweede Kamerverkiezingen in 2006 1% Behouden 48% 51%
Afschaffen
Behouden: CDA, PVV en VVD Afschaffen: Geen Aanpassen: ChristenUnie, D66, GroenLinks, SGP, SP en PvdA Geen standpunt: PvdD
Aanpassen Geen standpunt
Het verkiezingsjaar 2010 Na de Tweede Kamerverkiezingen van 2010 bezet het machtsblok dat voor aanpassing van de hypotheekrenteaftrek is niet langer de meerderheid van de Tweede Kamerzetels. Het machtsblok dat voor behoud van de hypotheekrenteaftrek is, heeft deze meerderheid in handen gekregen. De partij die als grootste uit de verkiezingen is gekomen, de VVD (31 zetels), vormt samen met het CDA, SGP en de PVV het machtsblok dat de hypotheekrenteaftrek wil behouden. Samen hebben zij 52 procent van de zetels in handen. Opmerkelijk is de verschuiving van de SGP naar dit machtsblok. Vanaf het beginpunt van de analyse in 1989 is de SGP namelijk voor aanpassing van de hypotheekrenteaftrek geweest. De SGP wil wel een onderzoek naar een belastingherziening waarbij de maatregel die in plaats van de hypotheekrenteaftrek wordt aangedragen de huizenbezitter er niet in saldo op achteruit mag laten gaan. De SGP voegt daaraan toe dat er de komende jaren zo ie zo niks aan de hypotheekrenteaftrek mag gebeuren. Volgens de partijen in dit machtsblok heeft de hypotheekrenteaftrek een stabiliserende werking in onzekere tijden. Het argument dat het eigenwoningbezit door de hypotheekrenteaftrek gestimuleerd wordt, houdt met het voorbijgaan van de jaren stand. Het machtsblok dat voor aanpassing van de hypotheekrenteaftrek pleit, is een deel van zijn machtsbasis verloren. Na de verkiezingen in 2006 bezat dit machtsblok 51 procent van de zetels. Dit is in 2010 teruggelopen tot 41 procent. Het machtsblok wordt gevormd door de ChristenUnie, D66, PvdA, PvdD en de SP. Het instellen van een plafond voor de aftrekbaarheid van de hypotheekrenteaftrek blijft een populaire maatregel binnen dit machtsblok. Daarnaast vindt een steeds groter aantal partijen dat er een gelijk aftrekpercentage dient te komen voor alle inkomensgroepen. Voorheen werd dit standpunt uitgedragen door GroenLinks en de SP. Buiten dit maken de partijen zich nog steeds zorgen over de positie van starters op de woningmarkt. Daarnaast zouden de kosten van de hypotheekrenteaftrek de spuigaten uitlopen. Er zou een te grote druk komen te liggen op de schatkist van het rijk. Een nieuw standpunt, binnen dit machtsblok, dat meteen breed gedragen wordt, is dat er een koppeling moet komen
46
tussen lenen en aflossen. De mensen moeten voortaan gestimuleerd worden om hun hypotheek af te lossen in plaats van dat zij gestimuleerd worden een schuld te behouden. Na de verkiezingen van 2010 is er een nieuw machtsblok ontstaan dat 7 procent van de Tweede Kamerzetels in handen heeft gekregen. Dit betreft het machtsblok dat voor het volledig maar geleidelijk afschaffen van de hypotheekrenteaftrek is. Het machtsblok wordt gevormd door GroenLinks. Volgens GroenLinks zit de woningmarkt op slot en moet deze weer opgang worden getrokken. Het prijsopdrijvende effect van de huizenprijzen en de oplopende kostenpost voor de overheid zijn volgens GroenLinks de belangrijkste redenen om de hypotheekrenteaftrek af te schaffen. Overzicht machtsverhoudingen 2010
Machtsblokken omtrent de hypotheekrenteaftrek na de Tweede Kamerverkiezingen in 2010 Behouden 41%
Afschaffen 52%
Behouden: CDA, PVV, SGP en VVD Afschaffen: GroenLinks Aanpassen: ChristenUnie, D66, PvdA, PvdD en SP Geen standpunt: Geen
Aanpassen Geen standpunt
7%
5.1.2 Drie situaties Binnen het machtenkader worden een drietal situaties aangegeven die de hervorming van een institutioneel arrangement kunnen inleiden. Dit zijn de volgende drie situaties: •
De conservatieven krijgen niet meer genoeg draagvlak om de hervormingen te voorkomen.
•
Het institutionele arrangement is al gedurende een langere periode aan afbraak onderhevig.
•
De politieke perspectieven van de conservatieven veranderen.
In de omschrijving van deze situaties komt onder andere het woord conservatieven voor. De conservatieve groep is de groep die aan het beginpunt van de analyse de macht in handen heeft. Binnen deze analyse is dit het machtsblok dat voor behoud van de hypotheekrenteaftrek is. Deze groep wil de huidige situatie behouden. Zij vormen als ware het establishment dat zich inzet voor de status quo. Hieronder wordt het analysemateriaal gekoppeld aan de drie situaties die kunnen leiden tot de hervorming van een institutioneel arrangement en zal aangegeven worden in hoeverre de situaties zich voordoen.
47
Draagvlak De eerste situatie die behandeld gaat worden is die van het draagvlak. Volgens het machtenkader kan er ruimte voor een hervorming van de hypotheekrenteaftrek komen als de conservatieven niet meer genoeg draagvlak krijgen om deze hervormingen tegen te houden. Normaliter treedt de reproductie van het institutionele arrangement op door de steun die de conservatieven geven aan het huidige institutionele arrangement. Het mechanisme van verandering treedt in werking als de conservatieve groep wordt afgezwakt en de ondergeschikte groep wordt versterkt. De vraag is nu of de conservatieve groep in de periode 1989-2010 is afgezwakt en aan draagvlak heeft moeten inleveren ten opzichte van de ondergeschikte groep. Als de analyse van de gegevens uit de verkiezingsprogramma’s en verkiezingsuitslagen door de jaren heen worden bekeken dan valt het volgende op. Door de jaren heen hebben er veel verschuivingen tussen de machtsblokken plaatsgevonden. Deze verschuivingen worden vooral veroorzaakt door de grote spelers, zoals het CDA, VVD en de PvdA. Als een van deze partijen van standpunt verandert dan is dit duidelijk te zien in de verhoudingen tussen de machtsblokken. Deze partijen bepalen dus voor een groot deel de machtsverhoudingen binnen het politieke speelveld. De verschuivingen van deze grote spelers hebben vooral invloed op de gegevens in de jaren 1998, 2002 en 2006. In 1998 verhuisde zowel de PvdA als de VVD naar een ander machtsblok. De PvdA nam voor het eerst standpunt in over de hypotheekrenteaftrek en de VVD liet zich dat jaar niet uit over de hypotheekrenteaftrek. Door deze verschuivingen was het grootste machtsblok in dat jaar voor het aanpassen van de hypotheekrenteaftrek. In 2002 traden zowel de PvdA als de VVD het machtsblok dat voor behoud van de hypotheekrenteaftrek is binnen. Door deze verschuiving had dat machtsblok verreweg de meeste Tweede Kamerzetels in handen. Dit effect bleef ook in 2003 merkbaar. De PvdA maakte in 2006 weer een beweging naar het machtsblok voor het aanpassen van de hypotheekrenteaftrek. Door deze beweging veroverde dit machtsblok dat jaar de meerderheid van de Tweede Kamerzetels. Het machtsblok dat geen standpunt uitdraagt over de hypotheekrenteaftrek besloeg in het begin van de periode 1989-2010 bijna de helft van de Tweede Kamerzetels. In latere jaren kromp dit machtsblok steeds verder en in 2010 verdween het helemaal van de kaart. Met het voorbijgaan van de jaren zal duidelijk worden of dit machtsblok verdreven is van het politieke toneel. Het omgekeerde geldt voor het machtsblok dat voor afschaffing van de hypotheekrenteaftrek is. Het inkrimpen en verdwijnen van het machtsblok dat geen standpunt heeft en het opkomen van het machtsblok dat voor afschaffing van de hypotheekrenteaftrek is wijst erop dat de discussie omtrent de hypotheekrenteaftrek steeds meer een issue aan het worden is. Het is voor de partijen belangrijk om richting binnen deze discussie te kiezen.
48
Opvallend is dat in de jaren waar het verandermechanisme van het machtenkader lijkt te zijn ingetreden er geen grondige hervormingen op de hypotheekrenteaftrek zijn doorgevoerd. Volgens de theorie zou er een hervorming optreden als de conservatieve groep niet meer genoeg draagvlak heeft om de hervormingen te voorkomen. In zo’n situatie heeft de ondergeschikte groep de conservatieven teruggedrongen en vormen zij het dominerende machtsblok. Deze situatie doet zich voor na de verkiezingsjaren 1998 en 2006. In 1998 bezit de ondergeschikte groep die voor aanpassen van de hypotheekrenteaftrek is 44 procent van de Tweede Kamerzetels. Hiermee was dit kamp het grootste machtsblok binnen de Tweede Kamer. Zij hebben echter geen grondige hervormingen doorgevoerd. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat zij hiervoor te weinig aanhang kregen van het machtsblok dat geen standpunt over de hypotheekrenteaftrek in nam. Het machtsblok dat voor aanpassing van de hypotheekrenteaftrek was, had in die periode namelijk steun nodig uit een ander machtsblok om een meerderheid in de Tweede Kamer te krijgen. De VVD maakte na het betreffende verkiezingsjaar deel uit van het machtsblok dat geen standpunt in nam. Zij vertegenwoordigde 38 van de 40 zetels binnen dit machtsblok. Gezien de VVD in de periode voor en na deze kabinetsperiode voor het behoud van de hypotheekrenteaftrek was, kan het zo zijn dat zij hierdoor geen steun hebben verleend aan het machtsblok dat voor aanpassing van de hypotheekrenteaftrek was. Als er eenmaal met een verandering wordt ingestemd dan is dit moeilijk terug te draaien. De relatieve onomkeerbaarheid van een hervorming kan een logische verklaring zijn voor het onthouden van steun, van de VVD, voor een hervorming van de hypotheekrenteaftrek. In 2006 was de ondergeschikte groep die voor het aanpassen van de hypotheekrenteaftrek was eveneens het grootst. Dit machtsblok bezette toen der tijd zelfs de meerderheid van de Tweede Kamer. Desondanks heeft er geen grondige hervorming van de hypotheekrenteaftrek plaats gevonden. Een verklaring hiervoor kan zijn dat er partijen waren binnen dit machtsblok die het niet aandurfde om deze hervormingen aan te dragen of door te zetten. In periode na de verkiezingen van 2006 verkeerde de wereld namelijk in een economische crisis. Deze crisis werd ingeleid door het instorten van de huizenmarkt in de Verenigde Staten (Europa Nu, 2011). De hypotheeklasten konden door veel Amerikanen niet meer worden opgebracht. Hierdoor werden enkele grote Amerikaanse hypotheekverstrekkers met een faillissement bedreigd. Door de mondialisering en de daarbij horende sterke verwevenheid van de financiële markten merkt Europa eveneens veel van deze crisis. In 2008 komen verschillende banken in Europa en zo ook in Nederland in financiële problemen. Andere sectoren die in de problemen kwamen zijn de auto-industrie en de bouwsector. 2009 is het jaar waarin de Europese economie weer lijkt aan te trekken. De periode na de verkiezingen in 2006 is vanuit financieel oogpunt een onrustige periode. Hierdoor kan het zijn dat de partijen niet nog meer onrust wilde gaan stoken door aan een belangrijk financieel product zoals de hypotheekrenteaftrek te gaan sleutelen. 49
Er zijn nog enkele andere mogelijke verklaringen voor het uitblijven van een grondige hervorming van de hypotheekrenteaftrek. Zo kan het zijn dat het veranderen van de hypotheekrenteaftrek geen prioriteit had toen het machtsblok dat voor verandering van de hypotheekrenteaftrek is, het grootst was. Er waren toen wellicht andere zorgen waar de politiek zich over moest buigen die een grotere urgentie hadden. Wat eveneens kan hebben meegespeeld is dat er geen consensus was over hoe de grondige hervorming van de hypotheekrenteaftrek er precies uit zou moeten gaan zien. In het verlengde daarvan ligt de verklaring dat de grondige hervorming van de hypotheekrenteaftrek meer tijd nodig heeft dan het beperkt aantal jaren dat het machtsblok dat voor verandering van de hypotheekrenteaftrek is aan de macht was. Het ontwikkelingstraject dat voor passende en goed werkende voorstellen nodig is waar de verschillende partijen het bovendien ook over eens moeten worden duurt waarschijnlijk langer dan een enkele kabinetsperiode. In dat geval zou het machtsblok dat voor aanpassing is meerdere kabinetsperioden aan de macht moeten zijn, willen zij gedegen en realistische voorstellen voor grondige hervormingen aan de hypotheekrenteaftrek voorleggen aan de beide Kamers in Nederland. Het mag duidelijk zijn dat de verschuivingen van de macht tussen de machtsblokken niet geleid heeft tot grondige hervormingen van de hypotheekrenteaftrek. Naast de bovengenoemde verklaringen kunnen er enkele andere constateringen worden gedaan. De verdeling van de macht over de machtsblokken schommelt nog al, maar in de loop van de jaren wordt het wel steeds duidelijker dat er twee kampen aan het ontstaan zijn. Namelijk een kamp dat voor het behoud van de hypotheekrenteaftrek is en een kamp dat voor aanpassen is. Het afschaffen van de hypotheekrenteaftrek gaat veel partijen nog te ver. Daarnaast zwakt de positie van de conservatieve groep die voor behoud van de hypotheekrenteaftrek is nog niet echt af ten opzichte van het beginpunt van de analyse. Het is eerder zo dat de ondergeschikte groep, die voor aanpassing is, is opgekomen naast de sterke groep die voor het behoud van de hypotheekrenteaftrek is. Het verandermechanisme is dus niet in werking getreden, omdat de conservatie groep niet is afgezwakt. Hieronder is in een grafiek weergegeven hoe de machtsverhoudingen zich in de loop van de jaren ontwikkeld hebben.
50
erzicht van de ontwikkeling van de machtsverhoudingen Overzicht
Machtsverhoudingen machtsblokken in de periode 1989 2010 100% 90% 80% 70% 60%
Behouden
50%
Afschaffen Aanpassen
40%
Geen Standpunt 30% 20% 10% 0% 1989
1994
1998
2002
2003
2006
2010
Geleidelijk afbraak Als het institutionele arrangement al gedurende gedur een langere tijd aan afbraak k onderhevig is kan dit leiden tot een grondige hervorming van de hypotheekrenteaftrek. Dit is de tweede tweed situatie die behandeld wordt en deze situatie wordt benoemd als de situatie van geleidelijke afbraak. Er zal gekeken worden of de beperkingen van de hypotheekrenteaftrek in verband staan met de inhoud van de partijprogramma’s van de politieke partijen. partijen Aan de hand hiervan kan beoordeeld worden of de verschuivingen die opgetreden zijn in de machtsblokken van politieke partijen die zich rondom het issue de hypotheekrenteaftrek hebben gevormd ook tot een daadwerkelijke beperking van de hypotheekrenteaftrek hebben heb geleid. Voor het doen van deze analyse wordt het analysemateriaal materiaal van dit hoofdstuk, aangevuld door gebruik te maken van de informatie, over de beperkingen van de hypotheekrenteaftrek in de laatste jaren, die die is opgenomen in paragraaf 2.3.2. In de loop der tijd zijn er verschillende maatregelen genomen die de hypotheekrenteaftrek beperken. De eerste maatregel werd in 1997 doorgevoerd en de jaren erop volgden er meer. In 1997 werd het recht op hypotheekrenteaftrek bij het gebruik van de hypotheek voor consumptieve uitgaven afgeschaft. Deze maatregel was opgenomen in het verkiezingsprogramma van de RPF. Over de beperking van de periode waarin de huizenbezitter recht heeft op hypotheekrenteaftrek in 2001 wordt niks gezegd in de verschillende verkiezingsprogramma’s. De maximumduur van deze periode wordt bij deze beperking 51
vastgesteld op 30 jaar. Een andere maatregel die in 2001 is genomen werd wel vernoemd in de verkiezingsprogramma’s van de partijen. Zowel D66 als SP pleitten in hun verkiezingsprogramma voor de verkiezingen van 1998 voor de afschaffing van de hypotheekrenteaftrek voor het tweede en de volgende huizen. D66 en de SP die zich in die periode bovendien in verschillende machtsblokken bevonden, hebben met hun 19 Tweede Kamerzetels genoeg aanhang verkregen bij de andere partijen om deze maatregelen door te voeren. In 1998 stond het kamp voor aanpassen van de hypotheekrenteaftrek sterk doordat het het grootste machtsblok betrof. Door het samenwerken van D66 en de SP wordt duidelijk dat partijen die zich binnen verschillende machtsblokken bevinden toch een coalitie kunnen vormen om hun overeenkomstige wensen te vervullen. In 2004 werd de bijleenregeling afgeschaft. De overwaarde op de oude woning moet hierdoor in het nieuwe huis worden gestoken wil de huizenbezitter het recht op de hypotheekrenteaftrek behouden. Over deze bijleenregeling is niks gevonden in de verschillende verkiezingsprogramma’s. Vervolgens werd in 2005 de Wet Hillen doorgevoerd. De Wet Hillen introduceerde een additionele aftrekpost voor mensen die geen of een kleine hypotheekschuld hebben. Door deze additionele aftrekpost komt het saldo tussen het eigenwoningforfait en de hypotheekrenteaftrek weer in balans en worden de aflossers niet getroffen doordat ze meer eigenwoningforfait moeten betalen dan dat zij terugkrijgen via de hypotheekrenteaftrek. De wet Hillen zorgt ervoor dat het aflossen van het hypothecaire schuldbedrag wordt gestimuleerd. Naar deze maatregel werd in de verkiezingsprogramma’s van 2002 van het CDA en de VVD gerefereerd. Het CDA wilde dat het eigenwoningforfait altijd onder de aftrekbare hypotheekrente zal blijven zodat de mensen die hun schulden op tijd aflossen niet getroffen worden door extra kosten. De VVD wilde dat dit forfait werd afgeschaft voor de mensen die hun hypotheek hebben afgelost. In de praktijk leidt het instellen van de wet Hillen tot een afschaffing van het eigenwoningforfait voor huizenbezitters zonder of met een geringe hypotheekschuld. Met deze wet is de wens van zowel het CDA als de VVD ingewilligd. Deze maatregel kon waarschijnlijk genomen worden omdat het CDA en de VVD 72 zetels bezetten en omdat de maatregel past binnen het idee van een rechtvaardigere behandeling tussen armen en rijken. Het stimuleren van het aflossen van de hypotheekschuld en het daardoor minder profiteren van de woonsubsidie kan weinig tegenstand op hebben geworpen bij de partijen die voor het aanpassen van de hypotheekrenteaftrek zijn. Vervolgens wordt in 2009 het maximumbedrag voor de bijtelling van het eigenwoningforfait afgeschaft. Hierdoor ervaren huizenbezitters met een huis van 1.6 miljoen of meer een verlaging van het recht op de hypotheekrenteaftrek. Over deze maatregel is niks terug te vinden in de verkiezingsprogramma’s van 2006. Het komt wel tegemoet aan de wens van GroenLinks om in
52
plaats van het eigenwoningforfait een vermogensbelasting te heffen op het gedeelte van de waarde van de woning dat boven de gemiddelde huizenprijs uitschiet. Daarnaast wordt door deze maatregel de mate waarmee de bezitters van dure huizen profiteren aangetast. Dit komt deels tegemoet aan de roep, van de partijen in het machtsblok dat voor aanpassing van de regeling is, om de hypotheekrenteaftrek op een eerlijkere manier in te zetten. Het machtsblok dat voor aanpassing van de hypotheekrenteaftrek is, bezette in die periode een meerderheid van de Tweede Kamer. Hierdoor kon de maatregel waarschijnlijk doorgang vinden. Daarnaast bezitten niet zo heel veel mensen een huis van boven de 1.6 miljoen waardoor het effect van de maatregel gering is. In 2010 is het percentage van de WOZ-waarde dat bij het belastbaar inkomen moet worden opgeteld voor huizenbezitters die een huis hebben van meer dan 1 miljoen euro verhoogd. Over deze maatregel hebben de partijen het niet gehad in hun verkiezingsprogramma’s. De maatregel sluit natuurlijk wel aan op het idee dat de hypotheekrenteaftrek op een eerlijkere manier moet worden ingezet. Dit geldt eveneens voor de goedkoperwonenregeling die ook in 2010 is afgeschaft. Het mag duidelijk zijn dat er sinds 1997 aan het institutionele arrangement de hypotheekrenteaftrek wordt getornd. In de periode 1997-2010 zijn er een behoorlijk aantal maatregelen doorgevoerd. Dit zijn maatregelen die de regeling van de hypotheekrenteaftrek versoberen. Er worden zowel maatregelen doorgevoerd die in de verkiezingsprogramma’s zijn terug te vinden als dat er maatregelen worden doorgevoerd die van te voren nog niet in de programma’s hebben gestaan. Een verklaring hiervoor kan zijn dat deze maatregelen het resultaat zijn van de onderhandelingen die binnen de Tweede Kamer zijn gevoerd. Het institutionele arrangement de hypotheekrenteaftrek is dus al gedurende een langere periode aan afbraak onderhevig. Er zijn allerlei maatregelen gedaan die moeten voorkomen dat er zich drastischere hervormingen voordoen. Het arrangement is deels aangepast aan de wens van de “achtergestelde” groep of groepen. In de nabije toekomst staan er nog meer veranderingen van de hypotheekrenteaftrek in de planning. Zo heeft de minister van Financiën, Jan Kees de Jager, al aangekondigd dat er een verbod moet komen op de aflossingsvrije hypotheek (Brabants Dagblad, 2011). Bij deze hypotheek lost de huizenbezitter de schuld niet af en blijft de huizenbezitter dus langer profiteren van een te hoge hypotheekrenteaftrek. Deze aanpassingen zetten, volgens de theorie, de deur open naar de grondige hervorming van de hypotheekrenteaftrek. De maatregelen maken duidelijk dat de hypotheekrenteaftrek volgens veel partijen aan aanpassing toe is. Daarnaast geven de partijen die voor behoud van de huidige regeling zijn toe aan de roep om aanpassing. Dit doen zij door in te stemmen met maatregelen die de hypotheekrenteaftrek versoberen. Zo leidt de gestage opkomst van het machtsblok dat voor aanpassing van de hypotheekrenteaftrek is tot een daadwerkelijke beperking van het institutionele arrangement. 53
Veranderende politieke perspectieven van de conservatieven Een derde situatie die behandeld wordt is die van de veranderende politieke perspectieven van de conservatieven. Volgens de theorie wordt een hervorming van een institutioneel instrument mogelijk als de politieke perspectieven van de conservatieven veranderen. De herzieningen die worden aangedragen worden dan door de conservatieven gezien als positief en aansluitend op de nieuwe wensen. De conservatieve groep wil zijn huidige machtsbasis behouden en past hiervoor zijn preferenties aan. Dit wordt zo gedaan zodat het belang van de conservatieve groep zo goed mogelijk wordt vertegenwoordigd in de aangepaste regeling. De stap naar grondige hervormingen komt hierdoor steeds dichterbij. Eerder in dit onderzoek is vastgesteld dat het machtsblok dat zich voor het behoud van de hypotheekrenteaftrek inzet als de conservatieve groep wordt beschouwd. In de periode 1989-2010 hebben zich behoorlijk wat verschuivingen voorgedaan binnen het machtsblok dat voor behoud van de hypotheekrenteaftrek is. De enige partij die de gehele periode constant tot dit machtsblok behoord is het CDA. De VVD is de andere partner binnen deze groep die zich op basis van de verkiezingsprogramma’s vrij constant binnen dit machtsblok bevond en vanaf het begin af aan tot de conservatieve groep behoorde. De VVD maakte, op basis van de inhoud van hun verkiezingsprogramma, wel een uitstapje naar het machtsblok dat geen standpunt in nam over de hypotheekrenteaftrek, maar de partij kon de verkiezingsjaren die daarop volgde weer ingedeeld worden bij het machtsblok dat voor behoud van de hypotheekrenteaftrek is. Andere partijen die zich kort bij de conservatieven hebben gevoegd zijn D66, SGP, LPF, Leefbaar Nederland en de PvdA. De PVV heeft zich sinds zijn oprichting bij de conservatieve groep gevoegd. Hierdoor loopt de PVV al twee verkiezingsjaren mee binnen het kamp dat voor behoud van de hypotheekrenteaftrek is. Doordat het CDA en de VVD vanaf het begin van de analyse tot de conservatieven behoren en omdat zij een redelijk constante factor zijn binnen dit machtsblok is er gekeken of de politieke perspectieven van deze partijen in de periode 1989-2010 zijn veranderd. Aan de hand van de verkiezingsprogramma’s van het CDA en de VVD kan geconcludeerd worden dat de politieke perspectieven van de conservatieven niet aan verandering onderhevig zijn. De opvattingen ten opzichte van de hypotheekrenteaftrek zijn vrijwel ongewijzigd gebleven. Er zijn wel enkele punten waarop de partijen iets van hun richting afwijken, maar deze afwijkingen blijven zeer beperkt. Het CDA geeft in zijn verkiezingsprogramma’s van 2002 en 2003 bijvoorbeeld aan dat verantwoordelijk gedrag moet worden gestimuleerd. De mensen die hun schulden aflossen mogen volgens het CDA niet meer getroffen worden door een eigenwoningforfait dat hoger is dan de aftrekbare hypotheekrente. Het VVD neemt in 2003 eenzelfde soort standpunt in. Hiermee maken de partijen een kleine beweging richting het kamp voor aanpassen van de hypotheekrenteaftrek, omdat het aflossen van de hypotheek zo minder 54
ongunstig wordt. Daarnaast staat er in het VVD verkiezingsprogramma van 2002 dat de hypotheekrenteaftrek voor de woning die tot hoofdverblijf dient onverkort gehandhaafd blijft. Hieruit kan opgemaakt worden dat de VVD de hypotheekrenteaftrek voor een tweede of volgende woning niet steunt. Deze vermelding komt echter na de afschaffing van de aftrekbaarheid van de hypotheekrente voor een tweede of volgende woning in 2001 en heeft dus een zeer geringe betekenis. 5.1.3 De verschuivingen rondom het issue de hypotheekrenteaftrek (1989 – 2010) Hierboven is aan de hand van het machtenkader gekeken of de drie situaties die een grondige hervorming van de hypotheekrenteaftrek tot gevolg kunnen hebben zich voordoen. De drie situaties besloegen de thema’s draagvlak, geleidelijke afbraak en veranderende politieke perspectieven van de conservatieven. De eerste situatie is die van het draagvlak. Als het draagvlak voor de conservatieve groep wordt afgezwakt en de ondergeschikte groep wordt versterkt dan komt er ruimte voor de hervorming van de hypotheekrenteaftrek. De opgetreden verschuivingen tussen de machtsblokken hebben echter niet geleid tot grondige hervormingen. Door de jaren heen bezien heeft er geen verlies van draagvlak voor de conservatieve groep plaats gevonden terwijl de ondergeschikte groep is opgekomen. Hierdoor is er enkel sprake van een verstrekking van de ondergeschikte groep. Van het afzwakken van de conservatieve groep is geen sprake. Dit kan een reden zijn voor het uitblijven van een grondige hervorming van de hypotheekrenteaftrek. De tweede situatie is die van geleidelijke afbraak. Sinds 1997 zijn er een behoorlijk aantal maatregelen doorgevoerd die de regeling van de hypotheekrenteaftrek versoberen. Het betreffen zowel maatregelen die in de verkiezingsprogramma’s zijn terug te vinden als maatregelen die voor invoering nog niet in de verkiezingsprogramma’s hebben gestaan. De aanpassingen aan de hypotheekrenteaftrek maken de weg vrij voor grondigere hervormingen. Door de aanpassingen wordt duidelijk dat veel partijen vinden dat de huidige fiscale behandeling van het eigenhuis niet ideaal is. Bovendien stemmen de partijen die voor behoud zijn van de huidige regeling in met maatregelen die de hypotheekrenteaftrek versoberen. Het individuele machtsblok voor aanpassing van de hypotheekrenteaftrek was hierop basis van de zetelaantallen niet alleen toe in staat. De opkomst van het machtsblok dat voor aanpassing van de hypotheekrenteaftrek is leidt op deze manier tot lichte hervormingen van de hypotheekrenteaftrek. Deze kleine hervormingen zetten de deur naar een grondige hervorming steeds verder open. De laatste situatie die zich kan voordoen zijn de veranderende politieke perspectieven van de conservatieven. Er kan gesteld worden dat deze situatie zich niet voordoet. Het CDA en de VVD die tot de conservatieven worden gerekend hebben slechts in zeer beperkte mate hun
55
preferenties aangepast in de verkiezingsprogramma’s. Andere partijen die een korte periode tot de conservatieven hebben behoord sloten zich bij de standpunten van het CDA en de VVD aan maar als deze partijen zich gingen herpositioneren bij de komst van nieuwe verkiezingen dan keerde zij zich net zo makkelijk weer af van de standpunten van de conservatieve groep.
5.2 Analyse aan de hand van het legitimatiekader Binnen deze paragraaf wordt een antwoord op de volgende vraag geconstrueerd. b. Welke ontwikkelingen zijn er in de argumenten die aangedragen worden in de discussie over de hypotheekrenteaftrek tussen 1989 en 2010 en is hier een verschuiving van de aard van de continue legitimatie van de hypotheekrenteaftrek in terug te zien? Voor het beantwoorden van deze vraag zijn 207 krantenartikelen over de hypotheekrenteaftrek onderzocht op de aanwezigheid van argumenten en opvatting over dit onderwerp. De krantenartikelen komen uit de periode 1989-2010 en zijn afkomstig uit de volgende kranten: het Algemeen Dagblad, NRC Handelsblad en Trouw. In het kader van de discoursanalyse is er samenhang gebracht in de discussie en zijn bepaalde ideeën, concepten en categoriseringen bij elkaar ondergebracht in een discours. Er zijn twee verschillende discourses gevonden. Dit betreffen het establishment discours en het aanpassingsdiscours. Binnen deze discourses wordt er op een verschillende wijze over de hypotheekrenteaftrek gepraat. Door het gebruik van bepaalde argumenten wordt er een werkelijkheid binnen het discours gecreëerd (Hajer & Versteeg, 2005). Zo verandert het discours het beeld van de realiteit. Hoe deze realiteit in beide discourses wordt voorgesteld is terug te vinden in de analyse. De voorstelling van de realiteit werkt door in de betekenis van het instituut dat ter discussie staat. Binnen de verschillende discourses heeft de hypotheekrenteaftrek dan ook een verschillende betekenis. Daarnaast sluit het gebruik van een bepaald discours bepaalde opties in en uit (Hajer & Versteeg, 2005). Hierdoor bakenen de verschillende discourses de mogelijkheden om verder te gaan met de hypotheekrenteaftrek af. In de loop van de tijd kan het discours veranderen of meebuigen met de ontwikkelingen in de maatschappij om zijn positie te behouden of te heroveren. De ontwikkelingen van beide discourses worden weergegeven in de analyse. Aan de hand van deze ontwikkelingen kan aangegeven worden of de aard van de argumenten omtrent de hypotheekrenteaftrek aan het veranderen is.
56
Daarna wordt kort besproken wat de lading van de woorden het “H-woord” en het “Heilige Huisje” is. Deze woorden worden binnen de twee discourses gebruikt, maar de woorden zijn niet duidelijk binnen een discours te plaatsen. Het zijn de zogenaamde “storylines”vii.Deze “storylines” worden zowel in de tekstfragmenten uit het establishment discours als in de tekstfragmenten uit het aanpassingsdiscours gebruikt waardoor ze niet onder te verdelen zijn onder één van discourses. Aan het eind van de analyse wordt aangegeven of er een verschuiving van de aard van de continue legitimatie van de hypotheekrenteaftrek is te zien. 5.2.1 Analyse van de discourses 5.2.1.1 Het establishment discours Het establishment discours is een van de discourses die is terug te vinden binnen de discussie over de hypotheekrenteaftrek. Dit discours wordt gehanteerd door de partijen en aanverwanten die van mening zijn dat de hypotheekrenteaftrek een instituut is dat zoveel mogelijk in zijn huidige vorm behouden moet blijven. Het discours is gebaseerd op de visie waarin er vanuit wordt gegaan dat de hypotheekrenteaftrek de juiste overheidsinterventie is om de woningmarkt te corrigeren. Ontwikkeling van het establishment discours Periode 1989 – 1994 Aan het beginpunt van de analyse van 6 september 1989 tot 3 mei 1994 wordt het establishment discours gekenmerkt door de term “onaanvaardbaar”. Morrelen aan de hypotheekrenteaftrek zou leiden tot ernstige gevolgen voor de woningmarkt en de huizenbezitter zou zich opgelicht voelen. De hypotheekrenteaftrek wordt binnen het establishment discours als een verworven recht gezien. Het is onaanvaardbaar om dit recht aan te tasten, omdat burgers rekening zouden houden met dit recht bij het aangaan van verplichtingen. Periode 1994 – 1998 In de periode 3 mei 1994 tot 6 mei 1998 wordt het establishment discours krachtiger. Binnen het establishment discours wordt sterk benadrukt dat een beperking van de hypotheekrenteaftrek niet aan de orde is. De discussies die over de hypotheekrenteaftrek worden gevoerd worden binnen het establishment discours zo snel mogelijk afgekapt door aan te geven dat er afspraken zijn gemaakt om niet aan de hypotheekrenteaftrek te tornen en dat deze afspraken hard zijn. Naar deze afspraak wordt bijvoorbeeld verwezen als politici zoals staatsecretaris Van der Ploeg (PvdA), PvdA partijvoorzitter Adelmund, PvdA kamerlid Duivesteijn, D66 kamerlid Giskes en CDA kamerlid Hillen op hun beurten de regeling over de hypotheekrenteaftrek ter discussie stellen. In Den Haag worden zij met hoon overladen waarna
57
vervolgens ook de eigen partijen afstand nemen van de negatieve houding die deze politici hebben ten opzichte van de huidige regeling van de hypotheekrenteaftrek. In deze periode slaat het onaanvaardbaar zijn van het morrelen aan de hypotheekrenteaftrek door in een sfeer waarin discussiëren over de hypotheekrenteaftrek vooral wordt gezien als een taboe. De indruk wordt gewekt dat de discussie omtrent de hypotheekrenteaftrek het best stil kan worden gehouden. In deze periode (1997) worden echter wel de belastingplannen tot het afschaffen van de hypotheekrenteaftrek voor het tweede huis gemaakt. Hier zijn VVD minister van Financiën Zalm en PvdA kamerlid Vermeend verantwoordelijk voor. De afschaffing volgde in 2001. Het opstellen van deze belastingplannen ligt in lijn met de neutrale houding die de VVD volgens het analysemateriaal van het machtenkader voor de verkiezingen van 1998 zal innemen. Periode 1998 – 2002 Binnen het establishment discours geldt in de periode van 6 mei 1998 tot 15 mei 2002 dat het onaanvaardbaar is om aan de hypotheekrenteaftrek te morrelen. Het discours probeert het taboe rondom de hypotheekrenteaftrek in stand te houden. In de artikelen over de hypotheekrenteaftrek wordt zo snel mogelijk getracht de discussie af te kappen. Als het over de hypotheekrenteaftrek gaat dan gaan alle alarmbellen rinkelen en schieten verschillende partijen spontaan in de kramp. Dit gebeurde bijvoorbeeld toen D’66 kamerlid Giskes de hypotheekrenteaftrek uit de taboesfeer probeerde te halen (Trouw, 2000). De coalitiegenoten PvdA, VVD en enkele partijgenoten van Giskes reageren hier verre van enthousiast op. Zij proberen haar poging af te doen door enkel in te gaan op de maatregelen tegen het “oneigenlijk gebruik” van de hypotheekrenteaftrek die op de planning stonden en deze poging is geslaagd. Ook premier Kok doet er alles aan om de hypotheekrenteaftrek zo min en kort mogelijk in het middelpunt van de belangstelling te laten staan. Dit terwijl zijn partij volgens het machtenkader in deze periode voor aanpassing van de hypotheekrenteaftrek is. Minister Zalm van Financiën (VVD) doet hetzelfde, zo grijpt hij meerdere malen in als zijn staatsecretaris Bos (PvdA) over de hypotheekrenteaftrek begint. Een andere term die naast de “onaanvaardbaarheid” en het “taboe” zijn intrede in de discussie doet is de term “onbetrouwbaarheid”. De overheid zou onbetrouwbaar zijn als de hypotheekrente wordt aangetast. Mensen hebben zich gebonden aan allerlei contracten waarbij de hypotheekrenteaftrek een rol speelt. Huizenbezitters die op basis van de huidige regeling verplichtingen zijn aangegaan moeten er volgens het establishment discours op kunnen rekenen dat zij niet worden getroffen door veranderingen aan de hypotheekrenteaftrek. De term “onbetrouwbaarheid” sluit min of meer aan bij de opmerking, uit de periode 1989 - 1994 dat de huizenbezitters zich opgelicht zouden voelen als er aan de hypotheekrenteaftrek gemorreld wordt. In de periode 1998 – 2002 komt de opvatting dat morrelen aan de hypotheekrenteaftrek de overheid onbetrouwbaar maakt echter veel sterker naar voren. 58
Periode 2002 – 2003 Het establishment discours heeft zich in de periode van 15 mei 2002 tot 22 januari 2003 naar de achtergrond laten verdringen door het aanpassingsdiscours (zie aanpassingsdiscours periode 2002 tot 2003). Binnen het establishment discours worden veranderingen aan de hypotheekrenteaftrek nog steeds als onaanvaardbaar gezien en wordt zoveel mogelijk getracht om de discussie naar de zijlijn te schuiven. Het establishment discours probeert de hypotheekrenteaftrek vooral als taboe te behouden door er zo weinig mogelijk woorden aan vuil te maken. Een goed voorbeeld hiervan is de reactie van VVD-leider Zalm op de plannen van de kandidaat-lijsttrekker Bos van de PvdA om de hypotheekrenteaftrek voor de hoogste inkomens aan te pakken (NRC, 2002). Zalm laat hierop weten dat hij de samenwerking met de PvdA als uitgesloten acht. Verder gaat hij inhoudelijk niet op de plannen omtrent de hypotheekrenteaftrek in. De pogingen van het establishment discours om de hypotheekrenteaftrek als taboe te behouden zijn tevergeefs. Met name de PvdA weet de hypotheekrenteaftrek telkens weer onder de aandacht te brengen. Opmerkelijk gezien de PvdA zich volgens het machtenkader in het verkiezingsjaar 2003 achter de hypotheekrenteaftrek schaartviii. Periode 2003 – 2006 Nadat het establishment discours in de vorige periode naar de achtergrond was verdwenen is het discours in de periode van 22 januari 2003 tot 22 november 2006 een andere richting ingeslagen. Het wordt steeds moeilijker om de hypotheekrenteaftrek als taboe te bestempelen en eventuele aanpassingen aan de regeling als onaanvaardbaar weg te zetten. Dit komt omdat het aanpassingsdiscours er steeds beter in slaagt om de hypotheekrenteaftrek onder de aandacht te brengen (zie aanpassingsdiscours periode 2002 – 2003). Voorstanders van de hypotheekrenteaftrek als Hillen en Zalm willen onder voorwaarde zelfs gaan morrelen aan de hypotheekrenteaftrek. Volgens Hillen is de hypotheekrenteaftrek in zijn huidige vorm niet houdbaar door al de excessen die de regeling met zich mee brengt. Hillen wil dat het huis weer wordt gebruikt om te sparen voor de oude dag en niet voor die extra vakantie, auto of om een nieuwe inrichting te kunnen betalen. Daarnaast ziet minister van Financiën Zalm, die in eerste instantie niets wil weten van het beperken van de hypotheekrenteaftrek, in combinatie met een vlaktaks mogelijkheden om de hypotheekrenteaftrek te verminderen. Lagere en gelijke belastingen voor iedereen betekenen namelijk automatisch dat er minder hypotheekrenteaftrek kan worden afgetrokken. Ook VVD minister Dekker van Volkshuisvesting vindt dat er in de volgende kabinetsperiode maar eens naar de hypotheekrenteaftrek gekeken moet worden. De marktpartijen willen graag duidelijkheid. Zij willen inzicht in de discussie omdat zij willen weten wat de toekomst hen gaat brengen. Blijft de regeling voortbestaan of moet er rekening gehouden worden met de afbraak van de hypotheekrenteaftrek. Omdat de economie grote schade kan 59
oplopen bij plotselinge inperking van de hypotheekrenteaftrek sturen de marktpartijen aan op een geleidelijke aanpassing, mochten er in de toekomst aanpassingen aan de hypotheekrenteaftrek worden gedaan. Binnen het establishment discours kenmerkt deze periode zich vooral als de periode waarin het taboe rondom de hypotheekrenteaftrek steeds meer onder druk komt te staan en langzaamaan bespreekbaar aan het worden is. Ook binnen het establishment discours wil men nu praten over de hypotheekrenteaftrek. Als reactie op het aanzwengelen van de discussie over de hypotheekrentaftrek wordt aangegeven dat bij het aantasten van de hypotheekrenteaftrek de woningmarkt ontwricht zou raken. De huizenbezitter wordt onrustig en de huizenprijzen zouden er onderuitgaan. Bij het vallen van de huizenprijzen wordt de huizenbezitter volgens het establishment discours ernstig benadeeld. Periode 2006 – 2010 In de periode 22 november 2006 tot 9 juni 2010 wordt in navolging van de periode ervoor de hypotheekrenteaftrek steeds meer een onderwerp waarover binnen het establishment discours gediscussieerd kan worden. Binnen het establishment discours worden vooral pogingen gedaan om met deze discussie de argumenten tegen de hypotheekrenteaftrek te weerleggen. Op deze manier wordt de discussie omtrent de hypotheekrenteaftrek uit de taboesfeer gehouden. Dit terwijl premier Balkenende het liefst zo snel mogelijk weer een taboe maakt van de hypotheekrentaftrek. Balkenende zou naar eigen zeggen het als Premier niet meemaken dat er aan de hypotheekrenteaftrek geknabbeld gaat worden. Hoewel de hypotheekrenteaftrek uit de taboesfeer wordt getrokken blijft het binnen het establishment discours onaanvaardbaar om voorstellen te doen waarin gemorreld wordt aan de hypotheekrenteaftrek. Binnen het establishment discours komt vooral naar voren dat de discussie over de hypotheekrenteaftrek veel onrust veroorzaakt op de toch al zwakke woningmarkt waardoor deze nog verder vastloopt. Wellink president van de Nederlandsche Bank voegt hieraan toe dat sleutelen aan de hypotheekrenteaftrek op het moment dat Nederland in de diepste economische crisis sinds 1945 verkeerd “uiterst onverstandig” is. Daarnaast heerst de opvatting binnen het establishment discours dat de hypotheekrenteaftrek niet het probleem is dat de stijgende huizenprijzen veroorzaakt. Hiermee gaan zij in op het argument van de voorstanders van aanpassingen aan de hypotheekrenteaftrek dat de hypotheekrenteaftrek de prijzen opdrijft. Volgens het establishment discours zouden er in Nederland teveel woningen worden gebouwd waar de koper niet op zit te wachten. Hierdoor schieten de prijzen van de huizen die wel gewild zijn omhoog. Ook zou het afschaffen van de hypotheekrenteaftrek niet leiden tot lagere prijzen voor starters zoals in het aanpassingsdiscours zal worden betoogd. Starterswoningen zullen volgens het establishment discours namelijk minder in waarden dalen dan de duurdere woningen. Bij afschaffing van de hypotheekrenteaftrek willen mensen minder aan wonen gaan besteden. Dit is een effect dat voor duurdere woningen voelbaarder zal zijn gezien hier veel aan 60
te versoberen valt. Aan goedkopere woningen valt weinig meer te versoberen, hier zal dan ook weinig vraaguitval zijn waardoor de daling van de huizenprijzen in het lagere segment niet wordt doorgezet. Binnen het establishment discours wordt daarnaast ook van een andere scenario uitgegaan met betrekking tot de huizenprijzen. Door de daling van de huizenprijzen in het duurdere segment zouden veel mensen gedwongen worden om in hun huis te blijven wonen. De restschuld, van deze huizenbezitters, bij de bank blijft namelijk ongewijzigd. Hierdoor zal de mobiliteit op de woningmarkt staken. Bovendien wordt met een eventuele daling van de huizenprijzen in één klap een groot deel van de onderpandwaarde van de hypotheekbanken weggeslagen. Deze banken zien dan ook liever dat als er ingegrepen gaat worden in de hypotheekrenteaftrek dit geleidelijk gebeurt. Net als voorheen wordt er binnen het establishment discours vooral gewezen op de onrust en onzekerheid die het ter discussie stellen van de hypotheekrenteaftrek veroorzaakt. Periode 9 juni 2010 tot 31 december 2010 Het taboe omtrent de discussie rond de hypotheekrenteaftrek lijkt doorbroken te zijn. Als er over de hypotheekrenteaftrek wordt gesproken dan wordt de discussie aangegaan in plaats van dat deze zo snel mogelijk wordt afgekapt. Wel wordt er vooral door het CDA en de VVD volgehouden dat het morrelen aan de hypotheekrenteaftrek als onaanvaardbaar wordt beschouwd. Daarnaast neemt Premier Rutte de rol van Balkenende over door net zoals laatstgenoemde te stellen dat gedurende zijn premierschap de hypotheekrenteaftrek veilig is. Binnen het establishment discours wordt de crisis evenals in de vorige periode aangehaald om aan te geven dat het niet het juiste moment is om de hypotheekrenteaftrek aan te pakken. Eventuele maatregelen moeten doorgeschoven worden naar een latere periode. Er worden in deze periode geen nieuwe argumenten aangedragen in het establishment discours. Het lijkt alsof er binnen het establishment discours in deze periode geen noodzaak wordt gezien om met nieuwe argumenten aan te komen zetten. Het establishment discours en de vorming van de realiteit Bij het hanteren van het establishment discours krijgt het institutionele arrangement de hypotheekrenteaftrek een speciale betekenis. Het discours zorgt ervoor dat er op een specifieke manier over de hypotheekrenteaftrek wordt gedacht en gesproken. Binnen het establishment discours wordt de hypotheekrenteaftrek gezien als een verworven recht. Burgers houden rekening met dit recht en gebruiken het bij het aangaan van verplichtingen. Binnen het establishment discours heerst de opvatting dat het recht op hypotheekrenteaftrek een positief recht is waar de samenleving profijt van heeft. Er wordt op een positieve manier naar het institutionele arrangement de hypotheekrenteaftrek gekeken. Door het establishment discours wordt de indruk gewekt dat de hypotheekrenteaftrek een positieve uitwerking heeft op de
61
maatschappij en dat het aantasten ervan negatief zou zijn. De positieve uitwerking van de hypotheekrenteaftrek op de maatschappij vertaalt zich volgens het establishment discours onder andere in de bevordering van het eigenwoningbezit, het betaalbaar houden van het kopen van een woning en in het op pijl houden van de huizenprijzen zodat de markt niet instort. Aan de andere kant heerst de opvatting dat afschaffing van de hypotheekrenteaftrek niet zal leiden tot een daling van de huizenprijzen in het segment waar de starter terecht kan. Het is volgens het establishment discours namelijk niet de hypotheekrenteaftrek die de prijzen opdrijft, maar de slechte balans tussen vraag en aanbod van woningen. Afschaffing zal leiden tot de keldering van de prijzen van de duurdere huizen. Dit met alle gevolgen van dien zoals het wegvallen van de onderpandwaarde van de hypotheekbanken en de restschuld waarmee de huizenbezitter bij verkoop mee op zit gescheept. Daarnaast steekt het binnen het discours wel, dat er misbruik gemaakt wordt van de hypotheekrenteaftrek doordat de mensen op zoek gaan naar allerlei mazen in de wet of doordat zij de hypotheekrenteaftrek inzetten voor allerlei luxe goederen of diensten. De indruk wordt gewekt dat binnen het establishment discours zorgen uitgingen naar de houdbaarheid van de regeling als deze op deze ondoelmatige manier wordt ingezet. Hier is door de verandering van wetgeving op ingespeeld. De toegang tot verschillende slimme trucjes is inmiddels geblokkeerd. In- of uitsluiting van beleidsopties Door de manier waarop er binnen het establishment discours over de hypotheekrenteaftrek wordt gepraat worden verschillende opties om verder te gaan met de hypotheekrenteaftrek indan wel uitgesloten. Door het establishment discours worden vooral opties uitgesloten. Dit discours laat namelijk een zeer beperkte ruimte voor veranderingen aan de regeling. In principe wil het establishment de regeling houden zoals deze is. Als er echter geconstateerd wordt dat er misbruik van de regeling wordt gemaakt dan mag er ingegrepen worden in de hypotheekrenteaftrek om dit onmogelijk te maken. Voor ander soort ingrijpen in de regeling wordt binnen het establishment discours weinig ruimte gelaten. Over de afschaffing van bijvoorbeeld de hypotheekrenteaftrek voor het tweede huis is dan ook geen noemenswaardige berichtgeving naar voren gekomen die binnen het establishment discours valt. Wel viel op dat er aangegeven werd dat als er dan toch ingegrepen moet gaan worden dit geleidelijk moet gebeuren. Geleidelijke aanpassingen aan de hypotheekrenteaftrek worden niet helemaal uitgesloten, maar door het discours wordt dit wel zoveel mogelijk afgehouden.
62
Verandering van legitimaties Binnen het establishment discours is er nooit twijfel geweest over het belang van de hypotheekrenteaftrek. De hypotheekrenteaftrek staat binnen dit discours als een huis. In de loop der tijd hebben zich echter wel veranderingen voorgedaan in de manier waarop er over de hypotheekrenteaftrek wordt gepraat. In de beginperiode werd er zo min mogelijk over de hypotheekrenteaftrek gezegd. De discussies over het onderwerp werden het liefst zo snel mogelijk gestopt. Zonder al te veel argumentatie werd duidelijk gemaakt dat de hypotheekrenteaftrek een belangrijk institutioneel arrangement is, omdat de regeling het eigenwoningbezit zou bevorderen en omdat mensen zich door het bestaan van deze regeling aan allerlei zaken gebonden hadden. Deze houding ten opzichte van de hypotheekrenteaftrek is heel wat jaren onveranderd gebleven tot dat het establishment discours zich in de periode 2002 – 2003 te veel naar de achtergrond heeft laten verdrukken. Het lukte in die periode niet meer om de hypotheekrenteaftrek simpelweg als taboe te bestempelen en als onaanvaardbaar weg te zetten. In de periode 2003 – 2006 herstelt het establishment discours. Het discours is zich op een andere manier in gaan graven door meer te reageren op de argumenten die tegen de hypotheekrenteaftrek worden ingebracht. Daarnaast komt het establishment discours met de boodschap iets te willen doen aan de excessen van de hypotheekrenteaftrek. Vanaf de periode 2003 – 2006 wordt de hypotheekrenteaftrek gelegitimeerd door te stellen dat bij de aanpassing van de regeling de markt ontwricht zou raken. Vervolgens wordt hier in 2006 – 2010 verder op ingegaan door te stellen dat niet de hypotheekrenteaftrek de oorzaak is van de hoge huizenprijzen, maar de onbalans tussen vraag en aanbod. Afschaffing van de regeling zou niet leiden tot lagere huizenprijzen voor starters. Juist de huizenprijzen in de hogere segmenten zouden een klap krijgen. Dit is ongewenst want het probleem van de starters wordt niet verholpen terwijl er andere problemen ontstaan zoals het wegslaan van de onderpandwaarde van de hypotheekbanken en de huiseigenaren die door de daling van de huizenprijzen bij verhuisplannen met een restschuld blijven zitten. Hier wordt aan toegevoegd dat het in tijden van crisis niet verstandig is om aan een dergelijke regeling te sleutelen. Op deze argumentatie berust het establishment discours zich ook in de laatste periode. Zij zien zich in die periode niet genoodzaakt om met nieuwe argumenten te komen. 5.2.1.2 Het aanpassingsdiscours Het andere discours dat is terug te vinden binnen de discussie over de hypotheekrenteaftrek is het aanpassingsdiscours. Het aanpassingsdiscours wordt gehanteerd door de groep die van mening is dat het instituut de hypotheekrenteaftrek aan verandering onderworpen zou moeten worden. Dit discours is gebaseerd op de visie waarin er vanuit wordt gegaan dat hypotheekrenteaftrek teveel ongewenste effecten met zich meebrengt om als overheidsinterventie op de woningmarkt te kunnen blijven dienen.
63
Ontwikkeling van het aanpassingsdiscours Periode 1989 – 1994 In de periode van 6 september 1989 tot 3 mei 1994 stond de bewustwording rondom het thema de hypotheekrenteaftrek centraal. Binnen het aanpassingsdiscours kwam de gedachten naar boven drijven dat de ontwikkelingen op de huizenmarkt er toe nopen om over aanpassing van de hypotheekrenteaftrek na te denken. De oplopende rentestand en de toename van het eigenwoningbezit zorgen ervoor dat de maatregel de staat te veel geld is gaan kosten. De hypotheekrenteaftrek is volgens het aanpassingsdiscours onbetaalbaar aan het worden. Door de voor in die tijd hoge rentestand konden huiseigenaren een hoger bedrag aftrekken en draaiden zij slechts deels zelf op voor de gestegen kosten als gevolg van de rentestand. Op deze manier komt de straatarme overheid, die overal aan meebetaald, tegenover de rijke burger te staan. Periode 1994 – 1998 Net zoals in de vorige periode wordt er binnen het aanpassingsdiscours gesteld dat de hypotheekrenteaftrek de staat te veel geld kost. Eerst lag de nadruk op de hoge rentestand en de daarmee in het verband staande hogere kosten voor de staat. Nu deze rentestand in de periode 1994 – 1998 behoorlijk gedaald is ten opzichte van de rentestand in de periode 1989 - 1994 (Hypotheker, 2011) is de stand van de rente geen issue meer. Het argument over de onbetaalbaarheid van de regeling wordt nu vooral gevoed doordat de Nederlandse overheid jaarlijks miljarden gulden aan belastinginkomsten misloopt. Daarnaast wordt er binnen het aanpassingsdiscours ingegaan op de onrechtvaardigheid en het gebrek aan doelmatigheid van de hypotheekrenteaftrek. De hypotheekrenteaftrek zorgt er volgens het aanpassingsdiscours voor dat de verhouding tussen huurders en kopers volstrekt is scheefgegroeid. Onder anderen staatsecretaris van Financiën Van der Ploeg (PvdA), kamerlid Duivesteijn (PvdA) en de partij GroenLinks ondersteunen dit. De regeling zal vooral ten goede komen aan de rijke huiseigenaar die bevoordeeld wordt ten opzichte van de minder rijke huiseigenaar of huurder. Van der Ploeg en Duivesteijn zijn in het kader van het establishment discours door hun eigen fractie teruggefloten toen zij dit standpunt naar buiten brachten. Volgens het aanpassingsdiscours schiet ook de doelmatigheid van de hypotheekrenteaftrek tekort. Zo bevordert de maatregel volgens de aanhangers van het aanpassingsdiscours niet langer het eigenhuisbezit van mensen met een laag inkomen. De regeling wordt tegenwoordig vooral ingezet voor de bekostiging van kapitale woningen. Vooral de rijken profiteren van de fiscale behandeling van het eigenwoningbezit terwijl de regeling de minder fortuinlijke minder tegemoetkomt. Dit onder meer omdat het huurwaardeforfait over een plafondbedrag beschikt waardoor de bezitters van kapitale woningen voor een bepaald deel van hun bezit worden ontzien van deze belasting. Volgens het aanpassingsdiscours staat dit alles haaks op het proportionaliteitsbeginsel dat ons belastingstelsel zou moeten kenmerken. 64
Periode 1998 – 2002 Binnen het aanpassingsdiscours staat het kostenplaatje voor de overheid en het gebrek aan doelmatigheid van de regeling niet langer centraal. De aandacht binnen het aanpassingsdiscours is verder verschoven naar de onrechtvaardigheid van de huidige hypotheekrenteaftrek. Er worden verschillende redenen aangedragen waarom deze regeling onrechtvaardig zou zijn. Zo zou de koper bevoordeeld worden ten opzichte van de huurder en zou er een systematische ongelijkheid zijn aanvaard. Deze systematische ongelijkheid zorgt ervoor dat het niet de sterkste schouders zijn die de zwaarste lasten dragen. De “woonsubsidie” heeft een omgekeerde werking en neemt toe naarmate het inkomen stijgt. Daarnaast gaat de aandacht van het aanpassingsdiscours uit naar de zogenoemde excessen van de hypotheekrenteaftrek. Door allerlei speciale en slimme constructies zou er vooral geprofiteerd worden van de regeling. Hierdoor kunnen de slimme en rijkere burgers de hypotheek inzetten voor allerlei zaken zoals auto’s, een vakantie of een nieuwe inrichting, waarvoor deze niet bedoeld is. Op deze manier wordt ook de doelmatigheid van de regeling getroffen, maar de doelmatigheid is in deze periode geen hoofdzorg. In deze periode werd binnen het aanpassingsdiscours Europa aangehaald. Staatssecretaris van Financiën Bos stelde in 2001 dat de indirecte druk van de lidstaten van de Europese Unie Nederland zou dwingen de hypotheekrenteaftrek in de toekomst te schrappen. In Europa is het namelijk de trend dat de belastingen dalen en de aftrekposten worden afgeschaft. Daarnaast wordt binnen het aanpassingsdiscours gesteld dat het bestaan van de hypotheekrenteaftrek een schuldenberg als gevolg heeft waardoor de economie kwetsbaar is voor conjuncturele tegenvallers en renteverhogingen. Deze kwetsbaarheid is in strijd met het Europese stabiliteitspact waardoor ingrijpen in de hypotheekrenteaftrek nodig zou zijn. Periode 2002 – 2003 In de periode van 15 mei 2002 tot 22 januari 2003 wordt het aanpassingsdiscours volmondig door de PvdAix uitgedragen. De PvdA doet een serieuze poging om het taboe rondom de hypotheekrenteaftrek te doorbreken door veelvuldig in de krantenartikelen terecht te komen over dit onderwerp. Dit doet de PvdA nadat de partij in 2002 een behoorlijk aantal zetels heeft verloren. Volgens de PvdA moet de hypotheekrenteaftrek op de schop. In deze periode verwijzen de argumenten binnen het aanpassingsdiscours vooral naar het onrechtvaardigheidsgehalte van de hypotheekrenteaftrek en naar de slechte positie van starters op de woningmarkt. Er wordt binnen het aanpassingsdiscours gesteld dat het niet te verdedigen is dat de vermogende Nederlanders het meest profiteren van de hypotheekrenteaftrek. De allerhoogste inkomens worden onevenredig bevoordeeld ten opzichte van de minder hoge inkomens. Hier moet een einde aan komen. Daarnaast moet volgens het aanpassingsdiscours de positie van de starter verbeterd worden. Door de hypotheekrenteaftrek zouden de huizenprijzen zijn opgedreven waardoor de starter geen kans meer zou krijgen op de 65
woningmarkt. De starter zou geholpen moeten worden door de besparingen die in het topsegment van de huizenmarkt kunnen worden gedaan aan deze groep starters ten goede te laten komen. Binnen het aanpassingsdiscours geldt de opvatting dat met de stand van de huidige woningmarkt de starter geen kans maakt en dat dit voor een groot deel te wijten valt aan de hypotheekrenteaftrek. Periode 2003 – 2006 Het aanpassingsdiscours brengt in de periode van 22 januari 2003 tot 22 november 2006 verschillende argumenten naar voren, die al eerder op het toneel zijn verschenen. Dit zijn de argumenten die verwijzen naar dat de hypotheekrenteaftrek gepaard gaat met hoge kosten voor de overheid, de huizenprijzen opdrijft, dat de starters geen kans meer maken op de huidige woningmarkt, dat de regeling onrechtvaardig is en dat er te veel wordt geprofiteerd van de excessen van de hypotheekrenteaftrek. In de vorige periode was het binnen het aanpassingsdiscours stil rondom het argument dat er te veel geprofiteerd zou worden van de excessen van de hypotheekrenteaftrek. In deze periode is dit argument weer terug van weggeweest. Er zijn al enkele maatregelen genomen om deze excessen te beperken zoals, het afschaffen van de renteaftrek van het tweede huis, het moeten gebruiken van de overwaarde van je oude huis voor het financieren van een nieuw huis en er zijn enkele mazen in de wet gedicht die oneigenlijk gebruik van de regeling mogelijk maakte. Toch blijft het een issue. Een argument dat eveneens terug van weggeweest is binnen het aanpassingsdiscours is dat de doelmatigheid van de regeling tekort zou schieten. De regeling zou geen economisch doel dienen en het eigenwoningbezit zou de stimulans van de hypotheekrenteaftrek niet meer nodig hebben. Daarnaast wordt nog maar eens benadrukt dat de hypotheekrenteaftrek een hoge kostenpost is voor de staat. Het geld wat met deze kosten gemoeid gaat zou volgens het aanpassingsdiscours beter voor andere maatregelen gebruikt kunnen worden dan voor de inefficiënte hypotheekrenteaftrek. Periode 2006 – 2010 In de periode van 22 november 2006 tot 9 juni 2010 bloeit de discussie omtrent de hypotheekrenteaftrek op. Hoewel er binnen de coalitie van CDA, PvdA en ChristenUnie is afgesproken dat er niet gemorreld wordt aan de hypotheekrenteaftrek zijn er verschillenden geluiden te horen die oproepen om dit wel te doen. Tijdens de vorming van de bovenstaande coalitie is het behoud van de huidige hypotheekrenteaftrek uitgeruild tegen het uitblijven van de liberalisatie van de huursector. Zo bleef aan de ene kant het “Heilig Huisje” behouden en konden bovendien de belangen van de huurders worden veiliggesteld. Bij de liberalisering van de huursector zouden de huren namelijk omhoogschieten naar de volgens het aanpassingsdiscours onbetaalbare marktprijzen van de huur. In de loop naar de verkiezingen van 2010 is de
66
hypotheekrenteaftrek steeds verder uit de taboesfeer getrokken. Zo stelde Cohen (PvdA) dat de hypotheekrenteaftrek in zijn huidige vorm niet meer houdbaar is, maakt Rouvoet (ChristenUnie) duidelijk dat het “Heilige Huisje” niet onaangetast mag blijven en roepen GroenLinks en D66 dat het mes in de hypotheekrenteaftrek moet. Net zoals in de vorige periode zijn de argumenten die binnen het aanpassingsdiscours aan worden gedragen een herhaling van zetten. Het zijn opnieuw de argumenten die verwijzen naar dat de regeling hoge kosten met zich mee brengt voor de staat, dat de huizenprijzen worden opgedreven, dat de starters er door in een moeilijke positie worden gebracht, dat de regeling ondoelmatig is, dat deze onrechtvaardig is en dat er veel geprofiteerd wordt van de hypotheekrenteaftrek. De meeste zorgen gaan binnen het aanpassingsdiscours uit naar de woningmarkt die op slot zou zitten. Binnen het aanpassingsdiscours leeft de opvatting dat deze markt vlot getrokken zou kunnen worden met gelden die vrijkomen bij het afschaffen van de hypotheekrenteaftrek. De markt kan dan zo ingericht worden dat bewoners van goedkope huurhuizen door kunnen groeien naar een koopwoning waardoor er beweging komt op de vastgeroeste woningmarkt. Een nieuw geluid binnen het aanpassingsdiscours is dat de schuldenlast van de Nederlander veel te hoog aan het worden is. In 2005 bedroegen de Nederlandse schulden 256 procent van het gezinsinkomen (Duijn in NRC, 2009). Dit is hoger dan in Amerika (135 procent) en Duitsland (107 procent) en vele male hoger dan in Italië (59 procent). Het probleem van de schuldenlast speelt nog maar kort. Zo was de hypothecaire schuldenlast in 1996 gelijk aan 87 procent van het gezinsinkomen terwijl dat in 2007 gestegen is tot 220 procent van het gezinsinkomen. Hierbij zijn dan nog niet de schulden van andere leningen opgeteld. Door de huidige regeling wordt de aflossing van de hypotheekschuld fiscaal ontmoedigd. Volgens het aanpassingsdiscours loopt de woningmarkt hierdoor onnodig grote risico’s bij de daling van de huizenprijzen of bij rentestijgingen. De schulden kunnen bij de daling van de huizenprijzen niet meer worden afgelost met de verkoop van het huis. Als voorbeeld wordt hiervoor de financiële crisis in Amerika aangedragen. Bij een stijging van de rentestand zouden de lasten van de huizenbezitter te groot worden. De beste bescherming tegen deze gevaren ligt volgens het aanpassingsdiscours in het aflossen van de hypothecaire lening. Dit terwijl de hypotheekrenteaftrek de schuldaflossing juist onaantrekkelijk maakt. Naast dit alles wordt de crisis binnen het aanpassingsdiscours aangegrepen als een kans. Gezien de hypotheekrenteaftrek gepaard gaat met hoge kosten voor de staat en dit de financiële positie van het land verzwakt gaat het aanpassingsdiscours ervan uit dat het juist nu tijd is om in te grijpen in de hypotheekrenteaftrek.
67
Periode 9 juni 2010 tot 31 december 2010 Binnen het aanpassingsdiscours wordt in deze periode vooral aangegeven dat het afgelopen moet zijn met de subsidie voor het niet aflossen van de schuld voor je huis. Deze subsidie geeft een verkeerd signaal af en kost de staat bovendien ook nog eens handen vol geld. Daarnaast wordt de nadruk nog maar eens op de positie van de starter gelegd. Volgens het aanpassingsdiscours worden de huizenprijzen door de hypotheekrenteaftrek opgedreven waardoor de starter geen kans meer ziet om een betaalbare woning te kunnen kopen. Als de hypotheekrenteaftrek kan worden aangepast dan zal dit volgens het aanpassingsdiscours leiden tot een situatie waarin aan de onderkant van de koopmarkt lagere koopprijzen gaan ontstaan. In combinatie met bijvoorbeeld hogere huren aan de bovenkant van de huurmarkt leidt dit tot een betere doorstroming op de woningmarkt. Hiermee wordt het gat tussen huren en kopen gedicht. Daarnaast gaan de zorgen nog steeds uit naar de hoge schuldenlast van de Nederlander. In Nederland zou men terug moeten naar het idee dat schulden moeten worden afgelost. Binnen het aanpassingsdiscours heerst de opvatting dat als iemand een hypotheekschuld neemt deze elk jaar voor een deel aflost zodat de schuld in de loop van de tijd minder wordt. De tot voor kort bestaande aflossingsvrije hypotheek moest vanuit het aanpassingsdiscours dan ook op de schop. Met een dergelijke hypotheekvorm bezit je volgens het discours geen huis maar een schuld. Het aanpassingsdiscours en de vorming van de realiteit Net zoals bij het establishment discours krijgt het institutionele arrangement de hypotheekrenteaftrek een speciale betekenis binnen het aanpassingsdiscours. Volgens het aanpassingsdiscours is de staat van de huidige hypotheekrenteaftrek niet gewenst. De hypotheekrenteaftrek heeft een negatieve lading binnen dit discours. Deze negatieve lading is ontstaan omdat de hypotheekrenteaftrek door het aanpassingsdiscours wordt gezien als een regeling die een nadelige impact heeft op de samenleving. De regeling zou zorgen voor een hoge kostenpost voor de staat, is onrechtvaardig, niet doelmatig, zou excessen in de hand werken, zorgt voor een hoge schuldenlast, blokkeert de woningmarkt voor starters en drijft de huizenprijzen op. Binnen het aanpassingsdiscours wordt niet het verschil tussen vraag en aanbod aangewezen als veroorzaker van de aanhoudende starheid op de woningmarkt, maar de interventie van de overheid die hypotheekrenteaftrek wordt genoemd. Daarnaast heerst binnen het aanpassingsdiscours de opvatting dat de stimulatie van het eigenwoningbezit niet langer nodig is, omdat het eigenwoningbezit sinds lange tijd niet zo hoog is geweest. De huizenprijzen hebben in het aanpassingsdiscours een andere lading dan in het establishment discours. Zo geldt binnen het aanpassingsdiscours de opvatting dat de huizenprijzen te hoog zijn, omdat ze door de hypotheekrenteaftrek kunstmatig hoog worden gehouden. Het zou beter zijn als deze huizenprijzen op termijn zouden zakken of dat ze minder snel zouden stijgen dan voorheen. Bij lagere huizenprijzen zouden volgens het aanpassingsdiscours onder meer de starters en de lage
68
inkomens meer kans maken op de woningmarkt. Hierdoor zouden de problemen op de woningmarkt volgens het aanpassingsdiscours voor een groot deel verholpen worden. In- of uitsluiting van beleidsopties Het aanpassingsdiscours sluit net zoals het establishment discours bepaalde richtingen waarin beleidsinterventies zouden kunnen worden gedaan in of uit. Over het algemeen probeert het aanpassingsdiscours vooral opties in te sluiten. Het aanpassingsdiscours probeert een beleidsinterventie uit te lokken. Met de handhaving van de status quo wordt het aanpassingsdiscours niet gediend. Wel heerst er binnen het aanpassingsdiscours de opvatting dat aanpassingen aan de hypotheekrenteaftrek altijd geleidelijk moeten gebeuren. Het aanpassingsdiscours streeft erna om de hypotheekrenteaftrek anders in te richten, maar wil geen shockeffecten op de woningmarkt. Daarnaast sluit het aanpassingsdiscours de optie om de hypotheekrenteaftrek af te schaffen uit. Veranderingen in legitimaties Binnen het aanpassingsdiscours zijn de legitimaties voor een aanpassing in de hypotheekrenteaftrek in de loop van de jaren aan verandering onderhevig. Anders dan bij het establishment discours laat het aanpassingsdiscours bepaalde legitimaties voor een bepaalde tijd vallen en worden waar het establishment discours vooral vasthoudt aan de eerdere legitimaties nieuwe legitimaties aangedragen. Aan het begin van de analyse heerste binnen het aanpassingsdiscours de opvatting dat de hypotheekrenteaftrek aangepast moest worden, omdat de oplopende rentestand en de toename van het eigenwoningbezit ervoor zorgden dat de regeling de staat te veel geld is gaan kosten. In 1994 – 1998 wordt de mogelijke aanpassing van de hypotheekrenteaftrek anders gelegitimeerd. Er wordt gesteld dat de regeling de staat nog steeds te veel geld kost, maar nu komt dit doordat men binnen het aanpassingsdiscours vindt dat de overheid miljarden belastinginkomsten misloopt. Inkomsten die beter besteed zouden kunnen worden aan het algemeen nut. Daarnaast wordt er aangegeven dat de regeling onrechtvaardig is omdat de rijke huiseigenaar er het meest van profiteert en de huurders er helemaal niks aan hebben. Ook de doelmatigheid staat op losse schroeven omdat het stimuleren van het eigenwoningbezit van mensen met een laag inkomen, volgens het aanpassingsdiscours, niet langer door de regeling wordt gediend. Het kostenplaatje voor de overheid en de kritiek op de doelmatigheid worden in 1998 – 2002 niet langer aangedragen als legitimatie om de hypotheekrenteaftrek aan te passen. De aandacht is in deze periode nog meer naar het onrechtvaardigheidselement verschoven. Er worden dan ook verschillende argumenten aangedragen waarom de uitkomst van de hypotheekrenteaftrek onrechtvaardig zou zijn. Hierbij wordt onder meer verwezen naar de systematische ongelijkheid die in de regeling is ingebouwd. Nieuw binnen de negatieve legitimatie is het argument dat de regeling te veel excessen toe laat
69
waardoor er te veel geprofiteerd wordt van de hypotheekrenteaftrek en het geld niet wordt gebruikt waarvoor het bedoeld is. Daarnaast wordt Europa kort aangehaald en wordt uitgelegd dat het binnen Europa de trend is om de belastingen te verlagen en dit soort aftrekposten af te schaffen. In de periode 2002 – 2003 blijft het aanpassingsdiscours op de onrechtvaardigheid van de regeling hameren. Dit wordt aangevuld met het argument dat stelt dat de hypotheekrenteaftrek de positie van de starter verslechterd doordat de regeling de huizenprijzen opdrijft. In de periode 2003 – 2006 worden er geen nieuwe legitimaties aangedragen, wel wordt het argument dat stelt dat de hypotheekrenteaftrek te veel excessen toe laat en dat de doelmatigheid tekort zou schieten geherintroduceerd. Binnen het aanpassingsdiscours blijven in de periode 2006 – 2010 al de voorgaande legitimaties gelden. Deze legitimaties worden aangevuld met het argument dat de hypotheekrenteaftrek er mede voor zorgt dat de Nederlander een te hoge schuldenlast opbouwt. Daarnaast wordt er aangegeven dat het juist nu, met de financiële crisis, tijd is om in te grijpen in de hypotheekrenteaftrek om zo kosten te besparen. In de laatste periode van de analyse worden er geen nieuwe legitimaties aangedragen voor de aanpassing van de hypotheekrenteaftrek. Binnen het aanpassingsdiscours wordt dan teruggevallen op de bestaande legitimaties. 5.2.1.3 Het “H-woord” en het “Heilige Huisje” De woorden “H-woord” en het “Heilige Huisje” worden verscheidene keren in de krantenartikelen, die aan de analyse zijn onderworpen, aangehaald. Het zijn de zogenaamde “storylines”x. De “storylines” worden zowel binnen het establishment als het aanpassingsdiscours gebruikt. Zij zijn dan ook niet onder te verdelen bij een bepaald discours. Met beide “storylines”, het “H-woord” en het “Heilige Huisje” wordt in feite hetzelfde bedoeld. Ze verwijzen naar het institutionele arrangement de hypotheekrenteaftrek. Binnen de discourses dragen de “storylines” wel een verschillende lading met zich mee. Zo worden ze binnen het establishment discours gebruikt om aan te geven dat de hypotheekrenteaftrek veilig is. Met het “H-woord” wordt aangegeven dat er niet over de hypotheekrenteaftrek gediscussieerd zal worden. Sterker nog het woord zal niet eens uitgesproken worden. Met de term het “Heilige Huisje” wordt binnen het establishment discours bedoeld dat er niet aan de regeling gekomen zal worden. De hypotheekrenteaftrek is heilig en zal beschermd worden. Het aanpassingsdiscours gebruikt de beide termen op een andere wijzen. De termen “H-woord” en het “Heilige Huisje” worden binnen het aanpassingsdiscours gebruikt om aan te geven dat het eigenlijk een taboe is om over het onderwerp te praten. Toch zal er over het onderwerp gediscussieerd worden hoe beladen het ook is. De term het “Heilige Huisje” draagt een tweede betekenis met zich mee. Deze term wordt binnen het aanpassingsdiscours eveneens gebruikt om aan te geven dat de regeling al heel lang onaangetast is gebleven. Ze willen aangeven dat de regeling onaangetast is gebleven ondanks alle kritiek erop. De term wordt gebruikt om de
70
discussie omtrent de hypotheekrenteaftrek weer aan te zwengelen. Ondanks dat de “storylines” binnen beide discourses een andere lading hebben, wordt wel begrepen waarover het gaat als deze termen gebruikt worden. De discussie wordt er door verscherpt en de beladenheid van het onderwerp wordt getoond. 5.1.2.4 Opmerkingen over de crisis Een element waarvan te verwachten valt dat dit een rol speelt in de verandering van de discourses is de financiële crisis. Dit wordt uitgesproken door het CPB (CPB, 2010) dat stelt dat de economische crisis de discussie over het woonbeleid inclusief de hypotheekrenteaftrek nieuw leven in heeft geblazen. De wereldwijde financiële crisis die in 2006 startte en waarvan de gevolgen vooral in 2008 voelbaar waren in Nederland (Europa Nu, 2011) heeft echter een beperkte uitwerking gehad op de discourses. Binnen het establishment discours is de crisis bijvoorbeeld enkel aangegrepen om aan te geven dat het niet het juiste moment is om in deze economisch onzekere tijden te sleutelen aan de hypotheekrenteaftrek. Hierbij werd onder meer verwezen naar de onzekerheid en onrust die dit zou veroorzaken. De crisis werd door het establishment discours dus ingezet om het morrelen aan de hypotheekrenteaftrek op de lange baan te schuiven en om aan te geven dat het sleutelen aan de hypotheekrenteaftrek nadelige gevolgen met zich mee kan brengen. Binnen het aanpassingsdiscours werd de crisis juist aangegrepen als een kans door te stellen dat de hypotheekrenteaftrek gepaard gaat met hoge kosten. Kosten die de financiële positie van het land verzwakken waardoor het, juist nu, tijd is om hier in in te grijpen. Binnen beide discourses is de financiële crisis aangegrepen om hun huidige argumenten te versterken. Het enige echte nieuwe geluid dat door de crisis zijn introductie binnen de discussie heeft gekregen is dat de schuldenlast van de Nederlander te hoog aan het worden is. De hypotheekrenteaftrek stimuleert het aanhouden van schuld en zou daarom volgens het aanpassingsdiscours op de schop moeten. Dit argument is aan de oppervlakte gekomen doordat er parallellen zijn getrokken met de situatie van de huizenmarkt in Amerika na het inslaan van de financiële crisis. 5.2.2 De verschuiving in de continue legitimatie van de hypotheekrenteaftrek (1989 - 2010) De verandering in de continue legitimatie van de hypotheekrenteaftrek vindt vooral plaats binnen het aanpassingsdiscours terwijl de verandering binnen het establishment discours beperkt is te noemen. Vanuit het establishment discours wordt vooral geprobeerd om duidelijk te maken dat de hypotheekrenteaftrek van essentieel belang is voor de woningmarkt en het eigenwoningbezit. In de begin periode gebeurt dit door het zo min mogelijk over de regeling te hebben. Discussiëren is niet nodig want er is geen twijfel wat betreft het nut van de hypotheekrenteaftrek. Als dit nut meer en meer wordt bestreden binnen het aanpassingsdiscours (2002 – 2003) treedt ook het establishment discours meer met argumenten naar buiten. Het establishment discours past zich aan en reageert vanaf dat moment
71
meer op de argumenten die tegen de hypotheekrenteaftrek worden ingebracht. Het establishment discours komt in de periode 2003 – 2006 tevens met de boodschap iets aan de excessen van de hypotheekrenteaftrek te willen doen. Dit is een reactie op het aan de kaak stellen van deze excessen binnen het aanpassingsdiscours. Daarnaast wordt er gesteld dat bij het aantasten van de hypotheekrenteaftrek de huizenmarkt ontwricht raakt. Hier wordt in de periode 2006 – 2010 verder op in gegaan. Dit gebeurt door te stellen dat niet de hypotheekrenteaftrek de schuldige is aan de hoge huizenprijzen, maar de onbalans tussen vraag en aanbod. Bovendien wordt het probleem van de starters, bij het aantasten van de hypotheekrenteaftrek, niet opgelost omdat in het lagere segment de huizenprijzen hoog zullen blijven. Daarnaast wordt aangegeven dat ingrijpen ten tijden van de financiële crisis onverstandig is. Als er ingegrepen moet worden dan zal dit moeten gebeuren in financieel zekere tijden. In de laatste periode blijft het establishment discours met de bovenstaande argumentatie naar buiten komen. Er is voor het establishment discours in deze periode geen noodzaak om met nieuwe argumenten aan te komen zetten. De legitimatie voor aanpassing van de hypotheekrenteaftrek kent meer verandering. Aan het begin van de analyse werd aangegeven dat de regeling de staat te veel geld kost. Later (1994 1998) is hier aan toegevoegd dat de regeling onrechtvaardig is en dat de doelmatigheid tekort schiet. In 1998 – 2002 vallen de argumenten over de doelmatigheid en het kostenplaatje weg om later in 2003 – 2006 weer terug te keren. Tussen 1998 en 2002 is er verder ingegaan op het element van onrechtvaardigheid dat de regeling met zich meedraagt. Daarboven op kwam dat er iets gedaan moest worden aan de excessen van de hypotheekrenteaftrek en werd opgemerkt dat een dergelijke regeling niet rijmde met de trend op fiscaal gebied in Europa. In de periode 2002 2003 wordt het argument dat de starter geen kans heeft op de woningmarkt door het prijsopdrijvende effect van de hypotheekrenteaftrek op de huizenprijzen toegevoegd. Nadat er in 2002 -2003 niet over de excessen van de hypotheekrentaftrek meer geklaagd was keert dit argument in 2003 - 2006 terug. In de periode 2006 – 2010 worden alle voorgaande legitimaties voor aanpassing van de hypotheekrenteaftrek weer aangehaald. Hieraan wordt toegevoegd dat de hypotheekrenteaftrek zorgt voor een te hoge schuldenlast van de Nederlander. Vervolgens wordt er aangegeven dat de financiële crisis een kans is om in te grijpen in de hypotheekrenteaftrek om zo kosten te besparen. De ingreep in de hypotheekrenteaftrek wordt dan ingezet als een bezuinigingsmaatregel. Ook in de laatste periode van de analyse die tot 31 december 2010 rijkt worden alle voorgaande legitimaties aangehaald. De kritiek die vanuit het aanpassingsdiscours wordt gegeven op de huidige hypotheekrenteaftrek is meer opbouwend dan dat er daadwerkelijk een verandering optreed in de aard van de kritiek. De grootste verandering in de kritiek op de hypotheekrenteaftrek deed zich voor in de periode 1994 – 1998 vanaf toen werd er gesteld dat de regeling onrechtvaardig zou zijn. 72
5.2.2.1 Verandermechanisme: Aansluiting op normen en waarden De verandering in continue legitimatie ligt dus vooral in het feit dat het establishment discours de hypotheekrenteaftrek vanaf de periode 2003 – 2006 meer is gaan verdedigen door aan te geven wat voor vervelende gevolgen er op kunnen treden als de hypotheekrenteaftrek wordt afgeschaft. Binnen het aanpassingsdiscours ligt deze verandering vooral bij de introductie van het onrechtvaardigheidselement (1994 – 1998) en het probleem voor de starter dat ontstaat door de prijsopdrijving die volgens het aanpassingsdiscours wordt veroorzaakt door de hypotheekrenteaftrek (2002 – 2003). Het is de vraag of deze veranderingen in verband staan met een verandering van normen en waarden in de samenleving of dat de veranderingen op zichzelf staan. Als het instituut minder bij de normen en waarden van de huidige tijd is gaan passen dan kan er een verandering op treden op basis van het verandermechanisme van het legitimatiekader. Het is echter moeilijk om deze normen en waarden te koppelen aan bepaalde opvattingen over de hypotheekrenteaftrek, omdat de hypotheekrenteaftrek door het gebruik van een bepaald discours een verschillende betekenis krijgt. Zo wordt er bijvoorbeeld binnen het establishment discours vanuit gegaan dat de hypotheekrenteaftrek het kopen van een woning betaalbaar houdt terwijl er binnen het aanpassingsdiscours vanuit wordt gegaan dat de hypotheekrenteaftrek de huizenprijzen opdrijft en hierdoor het kopen van een woning bemoeilijkt. Binnen de verschillende discourses wordt de hypotheekrenteaftrek anders gelegitimeerd. Maar de legitimatie van de hypotheekrenteaftrek staat hier niet in verband met de normen en waarden. Binnen beide discourses staat namelijk het zelfde doel centraal: het betaalbaar houden van de koopwoning. Over hoe de koopwoning betaalbaar kan worden gehouden is geen overeenstemming. Het gaat hier om de aannamen over wat de uitkomst is van de hypotheekrenteaftrek. Deze aannamen is de basis voor de legitimatie. Daarnaast wordt het onderzoek aan de hand van het legitimatiekader bemoeilijkt doordat er geen onderzoek is gedaan naar de staat van de huidige normen en waarden en de normen en waarden uit het verleden. Een koppeling met de normen en waarden is hierdoor moeilijk hard te maken. Op een ander terrein kan wel worden ingegaan op de vraag of de hypotheekrenteaftrek aansluit op de huidige normen en waarden. Dit terrein betreft de houding van de bevolking ten opzichte van de hypotheekrenteaftrek. Door vast te stellen wat de opvatting van de burger is over de inkomensnivellering en door het hanteren van enkele onderzoeken die de houding van de bevolking ten opzichte van de hypotheekrenteaftrek hebben gemeten kan dit worden afgeleid. In paragraaf 2.4 is uitgelegd waarom de koppeling tussen de inkomensnivellering en de opvatting over de hypotheekrenteaftrek is gemaakt en zijn de constateringen opgenomen. Hieronder wordt de koppeling tussen de normen en waarden en de houding ten opzichte van de inkomensnivellering en de hypotheekrenteaftrek gemaakt.
73
Onrechtvaardigheidselement Opvallend aan de gegevens uit paragraaf 2.4 is dat een belangrijke veranderingen in de continue legitimatie min of meer samenvalt met de veranderende opvatting over de inkomensnivellering. Zo valt de introductie van het onrechtvaardigheidselement in de periode waarin de bevolking de voorkeur uitspreekt voor inkomensnivellering. De bevolking is op dat moment van mening dat het geld in Nederland gelijker verdeeld zou moeten worden. In de betreffende periode stijgt eveneens voor het eerst sinds 1986 de houding ten opzichte van overheidsingrijpen om deze nivellering tot stand te brengen (Becker, 2005). Dit wijst op een veranderende set van normen en waarden waarbij de burger kiest voor een gelijkere verdeling van de welvaart in de samenleving. Dit na een jaren lange positieve houding ten opzichte van een meer ongelijke verdeling. Het is een belangrijk omslagpunt te noemen. Verandermechanisme Volgens het legitimatiekader treedt het verandermechanisme in werking als de uitkomst dat een instituut genereerd niet meer als moreel juist wordt gezien. Door te kijken naar de manier van legitimatie van de hypotheekrenteaftrek valt op dat er een duidelijke ontwikkeling gaande is die het verandermechanisme voedt. Dit is de introductie van het onrechtvaardigheidselement binnen het aanpassingsdiscours. Het opkomen van het onrechtvaardigheidselement valt samen met de ontwikkeling van de publieke opinie, die nivellering van de inkomensverschillen wil. Deze zelfde ontwikkeling zet door in de onderzoeken die uitgevoerd zijn naar hoe de burger tegen de hypotheekrentaftrek aankijkt. De introductie van het onrechtvaardigheidselement in de periode 1994 – 1998 is een belangrijk omslagpunt in de continue legitimatie van de hypotheekrenteaftrek. Vanaf die periode wordt de hypotheekrenteaftrek ter discussie gesteld door te stellen dat de regeling onrechtvaardig is. Een andere opvallende ontwikkeling is de verandering in het establishment discours in de periode 2003 – 2006. In deze periode werd het moeilijker om de hypotheekrenteaftrek als taboe te bestempelen en als onaanvaardbaar weg te zetten. Het establishment discours is zich vanaf toen verder in gaan graven door meer in de verdediging te schieten. Zij blijven stellen dat het sleutelen aan de hypotheekrenteaftrek onverstandig is en zijn hier meer argumenten voor gaan aandragen. Er kan gesteld worden dat de discussie over de hypotheekrenteaftrek vrij star is. Veranderingen in de argumentatie komen vooral in het aanpassingsdiscours naar voren, binnen het establishment discours wordt vastgehouden aan het uitgangspunt dat de huidige hypotheekrenteaftrek blijft bestaan. Een echte verandering in de aard van de argumenten, zoals de introductie van het onrechtvaardigheidselement in het aanpassingsdiscours, is niet te ontdekken binnen het establishment discours.
74
Het verandermechanisme van het legitimatiekader treedt dus in werking door de introductie van het onrechtvaardigheidselement in de discussie. Hiermee wordt ingespeeld op de opvatting van de burger over de verdeling in de samenleving. Op de andere gebieden kan er niet gesproken worden van een verandering die gekoppeld kan worden aan normen en waarden binnen de samenleving. Door het inwerking treden van het legitimatiekader ontstaan er eventueel mogelijkheden waardoor de institutionele reproductie van de hypotheekrenteaftrek kan worden doorbroken. Deze mogelijkheden zullen vanuit het legitimatiekader bezien liggen binnen een rechtvaardigere fiscale behandeling van het eigenwoningbezit.
75
Hoofdstuk 6: Conclusie 6.1 Terugblik De hypotheekrenteaftrek staat al lange tijd ter discussie. In de inleiding van de scriptie is aangegeven dat de SER in 1989 stelde dat er op een redelijk kort termijn goed onderbouwde voorstellen moeten komen voor de hervorming van de hypotheekrenteaftrek. De als maar durende discussie over de hypotheekrenteaftrek moest volgens de SER tot een einde worden gebracht. 22 jaar later staat de hypotheekrenteaftrek nog steeds ter discussie. Zo stelt het CSED (2010) dat de hypotheekrenteaftrek één van de knelpunten op de woningmarkt is. De hypotheekrenteaftrek zou leiden tot lagere bestedingen aan goederen en diensten, omdat er meer wordt uitgegeven aan wonen dan zonder de hypotheekrenteaftrek het geval zou zijn. Bovendien bestaat het reële risico dat de huizenbezitter een grotere schuldenlast opbouwt dan zonder de hypotheekrenteaftrek het geval zou zijn. Meer lenen betekent immers meer aftrek. Naast de SER stelt onder andere het CPB de hypotheekrenteaftrek weer ter discussie. Dit doen zij omdat de hypotheekrenteaftrek een groot beslag legt op het belastinggeld van de Nederlander terwijl dit geld nu hard nodig is (CPB, 2010). Ook het IMF (Brabants Dagblad, 2011) stelt de hypotheekrenteaftrek ter discussie. De aftrek vormt volgens het IMF een groot risico voor de huizenbezitters, banken en de overheid. De risico’s zijn achtereenvolgens overkreditering, oninbare vorderingen en steunmaatregelen aan banken. In de Eerste Kamer werd het onderwerp op dertien december 2010 centraal gesteld door de aannamen van een motie waarin werd aangestuurd op het uitbrengen van een kabinetsvisie op de woningmarkt (Hankel, 2010). De kabinetsvisie luidde dat de hypotheekrenteaftrek niet aangetast zou worden. De politieke spanning die op dit onderwerp rust, wordt door de onbeweeglijkheid van het kabinet ten opzichte van dit discussiepunt benadrukt. Nog steeds worden de adviezen van belangrijke adviesorganen aan de kant geschoven door de politiek. De hypotheekrenteaftrek wordt in stand gehouden ondanks de negatieve effecten die deze renteaftrek heeft volgens de adviesraden. De vraag is hoe het kan dat de hypotheekrenteaftrek die al zeer lange tijd ter discussie staat deze discussie blijft overleven? Dit is onderzocht door gebruik te maken van de theorie van institutionele reproductie die gekoppeld is aan de padafhankelijkheid theorie. In deze scriptie worden hiervoor twee kaders, namelijk het machten- en het legitimatiekader, gebruikt. Door te onderzoeken of de verandermechanismen van deze kaders intreden kan worden beoordeeld of op basis van deze kaders is te verklaren waarom het institutionele arrangement de hypotheekrenteaftrek de discussie blijft overleven. Het antwoord hierop wordt hier, aan de hand van de volgende centrale vraag, gegeven.
76
Centrale vraag: In hoeverre is aan de hand van de verandermechanismen van het machten- en legitimatiekader te verklaren dat een grondige hervorming van de hypotheekrenteaftrek in Nederland uitblijft in de periode 1989-2010?
6.2 Het verandermechanisme van het machtenkader Aan de hand van het machtenkader is onderzocht of de drie situaties die een grondige hervorming van de hypotheekrenteaftrek tot gevolg kunnen hebben zich voordoen. Deze situaties bevatten de thema’s draagvlak, geleidelijke afbraak en veranderende politieke perspectieven van de conservatieven. Wat betreft het draagvlak heeft deze situatie zich slechts deels voorgedaan. Er is sprake van een versterking van de ondergeschikte groep terwijl de conservatieve groep niet is afgezwakt. De tweede situatie is die van geleidelijke afbraak. Deze situatie heeft zich volwaardig voorgedaan. De aanpassingen die de hypotheekrenteaftrek door de jaren heen hebben getroffen maken de weg vrij voor grondigere hervormingen. De laatste situatie is die van de veranderende politieke perspectieven van de conservatieven. Deze situatie doet zich niet voor. De conservatieven hebben slechts in zeer beperkte mate hun preferenties aangepast in de verkiezingsprogramma’s. Er kan gesteld worden dat het verandermechanisme van het machtenkader beperkt in werking is getreden. Deze beperkte werking wordt veroorzaakt door de opkomst van de macht van de ondergeschikte groep waardoor de verhouding tussen het machtsblok dat de hypotheekrenteaftrek aan wil passen en het machtsblok dat de hypotheekrenteaftrek wil behouden gelijker is geworden en doordat het element van geleidelijke afbraak sterk naar voren is gekomen.
6.3 Het verandermechanisme van het legitimatiekader Als de uitkomst dat een instituut genereert niet meer als moreel juist wordt gezien dan treedt het verandermechanisme van het legitimatiekader in werking. Er is een duidelijke ontwikkeling gaande die dit verandermechanisme voedt. Dit betreft de opkomst van het onrechtvaardigheidselement in de periode 1994 – 1998 binnen het aanpassingsdiscours. Het betreft een omslagpunt in de continue legitimatie van de hypotheekrenteaftrek. Vanaf die periode wordt de discussie gevoed door te stellen dat de regeling onrechtvaardig is. In de periode 2003 – 2006 toen het moeilijker werd om de hypotheekrenteaftrek als taboe te bestempelen en als onaanvaardbaar weg te zetten vond er een belangrijke ontwikkeling plaats binnen het establishment discours. Dit discours is in de verdediging geschoten door meer argumenten aan te dragen. De strekking van de argumenten die zij aandragen blijft echter hetzelfde, sleutelen aan de hypotheekrenteaftrek is uiterst onverstandig.
77
De introductie van het onrechtvaardigheidselement in de discussie zorgt ervoor dat het verandermechanisme van het legitimatiekader in werking treedt. Op andere terreinen vinden er geen veranderingen plaats die gekoppeld kunnen worden aan veranderende normen en waarden binnen de samenleving. Doordat de herverdeling door de hypotheekrenteaftrek als onrechtvaardig wordt gezien sluit deze niet meer aan op de opvatting over herverdeling binnen de Nederlandse samenleving en ontstaan er mogelijk mogelijkheden waardoor de institutionele reproductie van de hypotheekrenteaftrek kan worden doorbroken.
6.4 Verklaringen voor het uitblijven van de grondige hervorming Er vallen een aantal zaken op. Het machtsblok dat voor aanpassing van de hypotheekrenteaftrek is, is na de eerste verkiezingen nadat het onrechtvaardigheidselement in 1996 is geïntroduceerd voor het eerst het grootste machtsblok. Het machtsblok maakte ten opzichte van de verkiezingen van 1994 een enorme groei door. Hierdoor lijkt het erop dat de introductie van het onrechtvaardigheidselement, binnen de continue legitimatie, in 1996 kansen creëert voor het machtsblok dat voor aanpassing van de hypotheekrenteaftrek is. Vanaf toen is herhaaldelijk de boodschap de wereld in gestuurd dat de hypotheekrenteaftrek onrechtvaardig is. Bovendien volgde in 1997 de eerste maatregel die de geleidelijke afbraak van de hypotheekrenteaftrek inzette. Later volgde meerdere maatregelen. De maatregelen die volgden zijn allemaal maatregelen die ervoor zorgen dat het onrechtvaardigheidselement van de hypotheekrenteaftrek wordt verminderd. Grondige hervormingen hebben zich echter niet voorgedaan. Dit komt waarschijnlijk doordat naast de versterking van het machtsblok dat voor de aanpassing van de hypotheekrenteaftrek is, het machtsblok dat voor behoud van de hypotheekrenteaftrek is niet aan draagvlak inlevert. De geleidelijke afbraak van de hypotheekrenteaftrek is gevoed door de introductie van het onrechtvaardigheidselement binnen de continue legitimatie en het opkomen van het machtsblok dat voor aanpassing van de hypotheekrenteaftrek is. De afbraak is geremd door het in stand blijven van het draagvlak voor het machtsblok dat voor het behoud van de hypotheekrenteaftrek is. Een andere opvallende situatie is dat na de verkiezingen van 2006 het machtsblok dat voor aanpassing van de hypotheekrenteaftrek is op zichzelf een meerderheid had in de Tweede Kamer. In deze periode zijn er desondanks geen grondige hervormingen aan de hypotheekrenteaftrek doorgevoerd. Het draagvlak op basis van het machtenkader was hier wel voldoende voor. Een verklaring hiervoor kan zijn de Tweede Kamer het niet aandurfde om in tijden van economische crisis in te grijpen in de hypotheekrenteaftrek. In dat geval zou de beslissing zijn genomen onder de invloed van het establishment discours. Binnen dit discours klonk namelijk het geluid dat het ten tijde van economisch onzekere tijden uiterst onverstandig zou zijn om in te grijpen in de hypotheekrenteaftrek.
78
Een andere verklaring voor het uitblijven van grondige hervormingen in de periode 2006 – 2010 is de samentelling van de coalitie. De coalitie werd in deze periode gevormd door het CDA, de PvdA en de ChristenUnie. Binnen de coalitie was afgesproken om tijdens deze kabinetsperiode de hypotheekrenteaftrek niet aan te tasten. Het veiligstellen van de hypotheekrenteaftrek werd uitgeruild voor het afblazen van de liberalisering van de huursector. Daarnaast kan het zijn dat de hypotheekrenteaftrek in deze periode geen prioriteit had om aan te pakken. Wat ook kan hebben meegespeeld is het gebrek aan consensus over hoe de hypotheekrenteaftrek eruit moet gaan zien. Daaraan gekoppeld ligt de mogelijke verklaring dat het ontwikkelen van de grondige hervorming van de hypotheekrenteaftrek meer tijd behoeft dan het beperkt aantal jaren dat het machtsblok dat voor verandering van de hypotheekrenteaftrek is aan de macht was. Een passend en goed werkend voorstel waar de verschillende partijen het over eens zijn duurt waarschijnlijk langer dan een enkele kabinetsperiode. Het machtsblok voor aanpassing van de hypotheekrenteaftrek zou in dat geval meerdere kabinetsperiode aan de macht moeten zijn, willen zij met een haalbaar voorstel komen voor de grondige hervorming van de hypotheekrenteaftrek.
6.5 Centrale vraag In hoeverre is aan de hand van de verandermechanismen van het machten- en legitimatiekader te verklaren dat een grondige hervorming van de hypotheekrenteaftrek in Nederland uitblijft in de periode 1989-2010? Er kan gesteld worden dat er zowel door het inwerkingtreden van het verandermechanisme van het machtenkader als van het legitimatiekader een opening ontstaat voor het optreden van de grondige hervorming van de hypotheekrenteaftrek. De omvang van het machtsblok dat voor behoud van de hypotheekrenteaftrek is en het machtsblok dat voor aanpassing is zijn dichter naar elkaar toegegroeid. Hierdoor moeten de machtsblokken meer rekening houden met elkaars wensen. Daarnaast is er een geleidelijke afbraak van de hypotheekrenteaftrek ingezet door allerlei maatregelen door te voeren die de hypotheekrenteaftrek versoberen. Deze versoberingsmaatregelen staan in verband met de introductie van het onrechtvaardigheidselement binnen de continue legitimatie van de hypotheekrenteaftrek. De maatregelen zijn na de introductie van dit onrechtvaardigheidselement doorgevoerd en zorgen stuk voor stuk voor een, vanuit het aanpassingsdiscours gezien, rechtvaardiger wordende hypotheekrenteaftrek. Het gelijker worden van de omvang van beide machtsblokken, de geleidelijke afbraak en de introductie van het onrechtvaardigheidselement hebben er echter niet voor kunnen zorgen dat de verandermechanismen van het machten- en legitimatiekader de reproductie van het institutionele arrangement de hypotheekrenteaftrek hebben doorbroken. Hierdoor blijft de grondige hervorming van de hypotheekrenteaftrek uit. De verandering in de continue
79
legitimatie van de hypotheekrenteaftrek is niet sterk genoeg om de grondige hervorming van de hypotheekrenteaftrek in te zetten. Dit komt waarschijnlijk doordat de continue legitimatie maar op één specifiek terrein heeft plaats gevonden en dit is bovendien binnen één van de discoursen gebeurd namelijk het aanpassingsdiscours. Het establishment discours, heeft hier op gereageerd door in de verdediging te schieten, maar het heeft de strekking van zijn argumenten niet hoeven veranderen. De introductie van het onrechtvaardigheidselement binnen het aanpassingsdiscours is niet sterk genoeg om het establishment discours te dwingen om hun discours te veranderen. Hierdoor blijft de invloed van de verandering van de continue legitimatie redelijk beperkt, maar de introductie van dit element mag niet worden weggevlakt. De versoberingsmaatregelen die de hypotheekrenteaftrek heeft ondergaan staan namelijk in verband met de introductie van het onrechtvaardigheidselement. Daarnaast is voor het doorbreken van de reproductie van het instituut de hypotheekrenteaftrek de macht nog te verdeeld. Ten eerste is de machtsbasis van het machtsblok dat voor behoud van de hypotheekrenteaftrek is te sterk, zij kunnen de aanpassingsvoorstellen in de verschillende perioden blokkeren. In die zin wordt er qua kiesgedrag niet sterk op de introductie van het onrechtvaardigheidselement gereageerd. Ten tweede treden er te veel schommelingen op in de machtsverhoudingen. De verhoudingen zijn niet stabiel waardoor er te weinig tijd is om tot goed gefundeerde voorstellen te komen voor de aanpassing van de hypotheekrenteaftrek waar de verschillende partijen mee instemmen. Het is aannemelijk dat het machtsblok dat voor aanpassing van de hypotheekrenteaftrek is meerdere verkiezingsperioden achter elkaar aan de macht moet zijn willen zij tot dit soort goed gefundeerde voorstellen komen. Bovendien moeten wetsvoorstellen en –wijzigingen een uitgebreid proces doorlopen dat zich uitstrijkt over meerdere verkiezingsperioden. Op basis van de verkiezingsprogramma’s die als analysemateriaal voor de analyse aan de hand van het machtenkader gelden is af te leiden dat het machtsblok dat voor aanpassing van de hypotheekrenteaftrek is geen eenduidig idee heeft over hoe de hypotheekrenteaftrek er dan uit zou moeten gaan zien. Binnen de behandeling van het legitimatiekader is dit niet terug te zien. Dit komt omdat in de krantenartikelen die als analysemateriaal gelden weinig over deze mogelijke oplossingen bericht wordt. De berichtgeving gaat vooral over de ideeën die de grote partijen aandragen of eenlingen zoals economen. Hoe de kleinere en middelgrote partijen hier in staan is helaas niet weergegeven. Hierdoor kunnen daar op basis van de discoursanalyse geen conclusies aan worden verbonden.
80
6.6 Gebruik van de kaders Het machten- en legitimatiekader zijn sturend geweest bij het schrijven van de scriptie. Door het gebruik van het machtenkader kreeg het onderzoek naar de machtsverdeling in de Tweede Kamer vorm. Het machtenkader heeft mij als schrijver van de scriptie geleerd om mij te focussen op bepaalde elementen. Vanzelfsprekend ging de aandacht in het onderzoek uit naar de zetelverdeling over de machtsblokken en de verschuivingen in die verdeling door de jaren heen. Daarnaast heeft het machtenkader de focus op een drietal elementen gelegd het draagvlak, de geleidelijke afbraak en het veranderen van de politieke perspectieven van de conservatieven. Door het aanbrengen van deze focus werd het voor mij als schrijver van de scriptie mogelijk om redelijk compact antwoord te geven op de betreffende deelvraag. Het opsporen van de drie elementen geeft een zeker gevoel van zekerheid. Een gevoel van zekerheid dat er aan de onderzoeksresultaten een goede onderbouwing is meegegeven. Bij het onderzoek aan de hand van het machtenkader ben ik geen onoverkoombare problemen tegengekomen. Het legitimatiekader leerde mij focussen op bepaalde elementen in de discussie die te maken hebben met de verantwoording van het bestaan van de hypotheekrenteaftrek. Deze elementen moesten vervolgens gekoppeld worden aan normen en waarden en de veranderingen daarvan. Dit bleek problematisch te zijn. Het werd mij al snel duidelijk dat ik zou moeten roeien met de riemen die ik had. Er zijn namelijk geen onderzoeken gedaan naar de staat van de huidige normen en waarden en de normen en waarden zoals deze in het verleden waren. Gelukkig kon ik het onrechtvaardigheidselement koppelen aan de opvatting over de nivellering in Nederland. Door de koppeling die gemaakt moet worden met de huidig normen en waarden werkt het legitimatiekader wel beperkend. Door deze eis is het niet mogelijk om conclusies te trekken aan de hand van argumenten die niet aan veranderende normen en waarden zijn te koppelen. Aan de andere kant wordt je als schrijver van de scriptie door deze eis gedwongen om je vooral op deze uitkomst te concentreren waardoor de conclusie meer richting krijgt. De kaders hebben mij als schrijver van de scriptie geleerd om mij te concentreren op bepaalde elementen. Ze zorgen ervoor dat je niet alles wil en kan uitleggen in het onderzoek. Als onderzoeker heb ik daar vaak de neiging naar. Daarom is het moeilijk geweest om mij bij de beperkingen van de kaders neer te leggen.
81
6.7 Verwachtingen Als sluitstuk van de scriptie wordt zeer kort besproken wat er op basis van de resultaten van het onderzoek in de toekomst kan worden verwacht. Gezien de schommelingen van de machtsverhoudingen in het verleden is de verwachting dat deze zich in de toekomst door zullen zetten. Hierdoor is de kans op een grondige hervorming van de hypotheekrenteaftrek klein. Wel is te verwachten dat op de langere termijn het machtsblok dat voor aanpassing van de hypotheekrenteaftrek is de overhand zal krijgen. Deze verwachting wordt uitgesproken omdat na de verkiezingen in 2010 het machtsblok dat voor afschaffen van de hypotheekrenteaftrek is voor het eerst vertegenwoordigd wordt in de Tweede Kamer. De discussie omtrent de hypotheekrenteaftrek zal de extremen gaan opzoeken. Daarnaast zal de geleidelijke afbraak zich naar verwachting doorzetten. Zo wil minister van Financiën Jan Kees de jager een verbod op de aflossingsvrije hypotheek doorvoeren (Brabants Dagblad, 2011). Een constructie die voorheen geaccepteerd werd. Daarnaast wordt de verwachting ondersteund door de resultaten van een onderzoek van de Volkskrant (2011) waaruit een “Begroting Van Het Volk” voorkomt. De gemiddelde Nederlander is hier gevraagd om aan te geven waarop deze zou bezuinigen als er 35, achttien of vijf miljard moet worden bespaard. De hypotheekrenteaftrek blijkt voor het volk minder heilig dan gedacht. Zij willen de renteaftrek best aantasten. Bij een forse bezuiniging van achttien miljard zijn zij bereid om deze te beperken tot een maximale aftrek van 30 procent. Als er meer bezuinigd moet worden wil de bevolking echter niet verder gaan. Afschaffen van de hypotheekrenteaftrek gaat (nog) te ver. Uit het onderzoek komt eveneens naar voren dat de CDA-kiezer bereid is de hypotheekrenteaftrek aan te tasten. De achterban van de VVD is hier niet voor in. Dit terwijl het CDA zich altijd het sterkst achter de hypotheekrenteaftrek heeft gepositioneerd. Daarnaast zal de legitimatie van de hypotheekrenteaftrek steeds moeilijker worden. Er is een nieuw taboe ontstaan dat samenhangt met het onrechtvaardigheidselement waaruit kan worden afgeleid dat het volk de gelijke verdeling belangrijker is gaan vinden. Dit taboe betreft de zorg. Het volk ziet namelijk het minst in de bezuinigingen in de gezondheidszorg (Volkskrant, 2011). De zorg moet gelijk toegankelijk blijven voor iedereen. Een gelijke verdeling is en wordt dus belangrijk gevonden, zoals al uit het legitimatiekader blijkt. Daarop sluit de huidige hypotheekrenteaftrek niet aan. Aan de hand van deze ontwikkelingen zal de hypotheekrenteaftrek naar verwachting stap voor stap worden aangepast zodat de stap naar een grondige hervorming steeds kleiner wordt. Deze stap wordt steeds kleiner omdat er steeds minder van de huidige hypotheekrenteaftrek over blijft. Op een begeven moment zal de hypotheekrenteaftrek zo ver aangetast zijn dat de partijen die voor behoud van de hypotheekrenteaftrek zijn de keuze maken voor een volledige hervorming. Dit doen zij omdat zij hierbij een regeling in kunnen stellen die hun belangen en die van de achterban beter vertegenwoordigen dan de aan de geleidelijke afbraak onderworpen
82
hypotheekrenteaftrek. Het stap voor stap veranderen van de hypotheekrenteaftrek is veelzeggend voor de Nederlandse stijl van politiek bedrijven. De politieke partijen opereren namelijk aan de hand van het consensusmodel (Andeweg, 2000). Zij verkiezen met betrekking tot de hypotheekrenteaftrek de rationele keuze tot samenwerking, waardoor zij een deel van hun ideeën kunnen verwerkelijken, boven een onuitputtende politieke strijd waarin zij wellicht met lege handen achter blijven en er niks verandert. Deze rationele keuze vertaalt zich in de geleidelijke afbraak van de hypotheekrenteaftrek. De partijen die voor het behoud van de hypotheekrenteaftrek zijn besluiten mee te buigen met de partijen die voor aanpassing van de hypotheekrenteaftrek zijn. Dit meebuigen doen zij door maatregelen die de huidige hypotheekrenteaftrek aantasten te ondersteunen. Aan de andere kant nemen de partijen die de hypotheekrenteaftrek aan willen passen genoegen met ‘kleine’ aanpassingen aan de hypotheekrenteaftrek. Zij zien af van het stellen van harde eisen voor een grondige hervorming, omdat dit tot een blokkade in de besluitvorming rondom de hypotheekrenteaftrek zou kunnen leiden. Bij zo’n blokkade bestaat de kans dat er helemaal niets verandert. Beide blokken proberen op deze manier een politieke strijd, met de kans dat hun ideeën volledig in het water lopen, te vermijden.
83
Literatuurlijst Boeken en artikelen 21minuten.nl (2006). Nederland wil hervormen maar kloof met politiek is groot. Kiezer is zoekende. Persbericht 21minuten.nl. Alexander, G. (2001). Institutions, Path Dependence, And Democratic Consolidation. Journal of Theoretical Politics, Vol. 13, No. 3, pp. 249-270. Andeweg, R. B. (2000). From Dutch Disease to Dutch Model?; Consensus Government in Practice. Parliamentary Affairs, Vol.53, No.4, pp. 697-709. Baarsma, B.E. (2010). Kabinet-Rutte laat marktwerking links liggen; Over de positie van marktwerking in het regeerakkoord. Tijdschrift voor Openbare Financiën. Jaargang 42, No. 4, pp. 246-256. Vanden Belt, R. (2010). Themabericht; De (on)haalbaarheid van een vlaktaks. Kennis en Economisch Onderzoek, 2010/14. Bock, K.E. (1963). Evolution, Function and Change. American Sociological Review, Vol.28, No. 2, pp.229237. Collins, R. (1994). Four Sociological Traditions; Revised and expanded edition of Three Sociological Traditions. New York: Oxford University Press Cox, G. W. (1997). Making votes count; Strategic Coordination in World’s Electoral Systems. Cambridge: Cambridge University Press Don, F.J.H. (2005). De woningmarkt: het vergeten hervormingsdossier. CPB Nieuwsbrief, 2005/4. Eisenstadt, S.N. (1964). Institutionalization and Change. American Sociology Review, Vol.29, No. 2, pp.235247. Fagen. R. R. (1969). The Transformation of Political Culture in Cuba. Stanford: Stanford University Press Hajer, M. (2000). Politiek als vormgeving. Amsterdam: Vossiuspers AUP Hajer, M. (2005). Rebuilding Ground Zero. The Politics of Performance. Planning Theory and Practice, Vol. 6, No. 4, pp. 445-464. Hajer, M. & Versteeg, W. (2005). A Decade of Discourse Analysis of Environmental Politics: Achievements, Challenges, Perspectives. Journal of Environmental Policy & Planning, Vol. 7, No. 3, pp. 175-184. Hodgson, G.M. (2006). What Are Institutions? Journal of Economic Issues. Vol. XL, No.1 pp. 1-23. Ikenberry, G. J. (1994). History’s Heavy Hand: Institutions and the Politics of the State. Krasner, S. D. (1988). Sovereingty: An Institutional Perspective. Comparative Political Studies. Vol. 21, No. 1, pp.66-94. Kromhout, B. & Oving, R. (2008). Niet meer dan een belasting technische maatregel. Historisch Nieuwsblad Linz, J. J. (1978). The Breakdown of Democratic Regimes. Baltimore: The Johns Hopkins University Press Ministerie van Financiën (2001). Nota over de toestand van Rijksfinanciën. Mahoney, J. (2000). Path Dependence in Historical Sociology. Theory and Society, Vol. 29, No. 4, pp.507548. North, D. C. (1994). Institutions, Institutional Change and Economic Performance. Cambridge: Cambridge University Press Pierson, P. (2000). Increasing Returns, Path Dependence, and the Study of Politics. The American Political Science Review, Vol. 94, No. 2, pp. 251-267. Smith, D. F. (1990). Texts, facts and femininity: Exploring the relations of ruling. New York: Routeledge Thelen, K. (1999). Historical Institutionalism in Comparative Politics. Annual Reviews Political Science. Vol.2 , pp. 369-404.
84
Weir, M. (1992). Politics and Jobs: The Boundaries of Employment Policy in the United States. New Jersey: Princeton University Press
Kranten Brabants Dagblad (2011, 29 maart). IMF: stop met de hypotheekrenteaftrek. Brabants Dagblad. p.1. Duin, V.J. (2009, 13 mei). “Schaf de hypotheekrenteaftrek geleidelijk af”; Recessie Econoom Jaap van Duijn over de huizenmarkt, de kwaliteit van de groei en de crisis. NRC Handelsblad. p.14. NRC (2002, 22 oktober). Zalm sluit coalitie VVD met PvdA uit; Bos: beperk hypotheekrenteaftrek. NRC Handelsblad. p.1. Trouw (2000, 27 januari). Hypotheekrenteaftrek komt misschien toch ter discussie. Trouw. p.8. Volkskrant (2011, 20 september). Taboe op de hypotheekrenteaftrek leeft niet bij ‘de’ Nederlander; Waarop zou de gemiddelde Nederlander bezuinigen?. Volkskrant. p.1. en p.6.
Internetpagina’s Belastingdienst (2010). Het Nederlandse Inkomstenbelastingstelsel. Opgehaald op 10 februari 2011 van http://www.belastingdienst.nl/variabel/buitenland/particulieren/particulieren-01.html#P16_1343 Belastingdienst (2011). Overzicht tarieven en schijven. Opgehaald op 27 februari 2011 van http://www.belastingdienst.nl/particulier/aangifte2010/boxen_tarieven/boxen_tarieven04.html#P90_6572 CBS (2007). Meeste Nederlanders willen kleinere inkomensverschillen. Opgehaald op 10 augustus 2011 van http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/overheidpolitiek/publicaties/artikelen/archief/2007/2007-2292-wm.htm Elsevier (2010). Elsevier Belasting. Voorbeeld eigenwoningforfait. Opgehaald op 10 februari 2011 van http://www.elsevierbelasting.nl/voorbeelden/article/351/voorbeeld-eigenwoningforfait Europa Nu (2011). Economische Crisis. Opgehaald op 27 juni 2011 van http://www.europanu.nl/id/vhrtcvh0wnip/economische_crisis Hankel, A. (2010). Eerste Kamer wil hypotheekrenteaftrek herzien. Opgehaald op 28 januari 2011 van http://www.elsevier.nl/web/Nieuws/Politiek/281222/Eerste-Kamer-wil-hypotheekrenteaftrekherzien.htm?rss=true Hypotheker (2011). Historische rentestanden. Opgehaald op 6 juli 2011 van http://www.hypotheker.nl/hypotheken/ik+zoek+een+hypotheek/Wat+doet+de+rente/Historische+rent estanden USP (2010). Zorgbezuinigingen bepalender voor verkiezingsstem dan hypotheekrenteaftrek. Opgehaald op 9 augustus 2011 van http://www.uspmc.nl/uspdate.php?maand=mei&jaar=2010&page=Zorgbezuinigingen-bepalender-voor-verkiezingsstemdan-hypotheekrente-aftrek Vereniging eigen huis (2010). Eerdere beperkingen hypotheekrenteaftrek. Opgehaald op 10 februari 2011 van http://www.eigenhuis.nl/actueel/Dossiers/dossierhra/eerdere-beperkingen-hra/
Rapporten Becker, J. (2005). De steun voor de verzorgingsstaat in de publieke opinie, 1970 – 2002; een analyse van trends in meningen. SCP-publicatie 2005/3. CSED (2010). Naar een integrale hervorming op de woningmarkt. CPB (2010). Hervorming van het Nederlandse woonbeleid. EIB (2006). Beperkingen hypotheekrenteaftrek; “gevolgen voor bouwproductie en woningmarkt”. Haffner, M., Elsinga, M. & Hoekstra, J. (2008). Huren en Kopen zijn ons even lief; verkenning naar eigendomsneutrale vraagondersteuning. SER (1989). Advies inzake volkshuisvesting in de jaren negentig.
85
Bijlagen Bijlage 1: Standpunten van de politieke partijen uit de verkiezingsprogramma’s per Tweede Kamerverkiezingen Leeswijzer Kleur Grijs Zwart
Betekenis Voor het behoud van de hypotheekrenteaftrek
Wit Licht grijs
Geheel zwarte balk
Voor het aanpassen van de hypotheekrenteaftrek Voor het afschaffen van de hypotheekrenteaftrek Voor het geval dat er geen standpunt over de hypotheekrenteaftrek te vinden is in het verkiezingsprogramma Geen zetels in de Tweede Kamer behaald
Overzicht standpunten per politieke partij Politieke Verkiezingsjaar Standpunt Hypotheekrenteaftrek Partij 1994
Geen standpunt
Verkiezingsjaar
Standpunt Hypotheekrenteaftrek
1989 1994
Geen standpunt (verkiezingsprogramma niet te verkrijgen)
AOV
Politieke Partij
Geen standpunt
CD
86
Politieke Partij
CDA
Verkiezingsjaar
Standpunt Hypotheekrenteaftrek
1989 1994
De hypotheekrenteaftrek blijft gehandhaafd
1998 2002
2003
2006
2010
Politieke Partij
ChristenUnie
De hypotheekrenteaftrek blijft in zijn huidige vorm gehandhaafd De hypotheekrente blijft aftrekbaar - Het eigenwoningbezit blijft in dezelfde mate als nu fiscaal gefaciliteerd Hypotheekrenteaftrek behouden - Het CDA wil verantwoordelijk gedrag stimuleren door het eigenwoningforfait nooit meer te laten bedragen dan de aftrekbare hypotheekrenteaftrek. Zo worden mensen die hun verantwoordelijkheid nemen door te sparen en hun schulden op tijd af te lossen niet meer getroffen door extra kosten Hypotheekrenteaftrek behouden - Het CDA wil verantwoordelijk gedrag stimuleren door het eigenwoningforfait nooit meer te laten bedragen dan de aftrekbare hypotheekrenteaftrek. Zo worden mensen die hun verantwoordelijkheid nemen door te sparen en hun schulden op tijd af te lossen niet meer getroffen door extra kosten Intact houden van de hypotheekrenteaftrek in de huidige vorm - Ten behoeve van de stimulatie van het eigenwoningbezit - Markt voor starters bevorderen door makkelijker lenen mogelijk te maken en door makkelijker lenen te stimuleren Voor behoud van de hypotheekrenteaftrek - Ten behoeve van de stimulatie van het eigenwoningbezit - Stabiliserende werking in onzekere tijden - Zorgt voor doorstroming op de woningmarkt - Aanpassing van de hypotheekrenteaftrek zal tot onvoorziene gevolgen leiden
Verkiezingsjaar
Standpunt Hypotheekrenteaftrek
2002
De hypotheekrenteaftrek aanpassen - De hypotheekrenteaftrek wordt afgetopt tot een niveau dat correspondeert met de prijs van een gemiddelde koopwoning - Maximaal aftrekbaar worden de rentekosten voor een lening van 250.000 euro. Dit bedrag wordt jaarlijks aan de hand van de ontwikkeling van de huizenprijzen bijgesteld - Bestaande rechten blijven gehandhaafd De hypotheekrenteaftrek aanpassen
2003
87
-
2006
2010
De hypotheekrenteaftrek wordt afgetopt tot een niveau dat correspondeert met de prijs van een gemiddelde koopwoning - Maximaal aftrekbaar worden de rentekosten voor een lening van 250.000 euro. Dit bedrag wordt jaarlijks aan de hand van de ontwikkeling van de huizenprijzen bijgesteld - Bestaande rechten blijven gehandhaafd Hypotheekrenteaftrek blijft bestaan, maar wel in een rechtvaardigere vorm - De fiscale behandeling van het eigenwoningbezit dient in zijn totaliteit aangepakt te worden - De huidige regeling is niet rechtvaardig - De huidige regeling sluit onvoldoende aan op de oorspronkelijke doelstelling namelijk het bevorderen van het eigenwoningbezit - Bij aanpassingen van de regeling worden bestaande rechten niet aangetast - Starters dienen gesteund te worden bij de aankoop van een eigenwoning - Er dient een evenwichtigere verdeling te komen van de “baten” - De kosten van de vergrijzing aanpakken of opvangen door het aanpassen van andere regelingen zoals de hypotheekrenteaftrek Hypotheekrenteaftrek blijft bestaan, maar wel in een eerlijker en afgeslankte vorm - Hoge inkomens profiteren van de ongelimiteerde hypotheekrenteaftrek terwijl starters te weinig kans hebben op een eigen huis - Uitgaven hypotheekrenteaftrek lopen de spuigaten uit - Ondersteunen van lage inkomens en het bevorderen van het eigenwoningbezit zijn de oorspronkelijke doelen van het investeren van rijksgeld in de woningmarkt en dat moet terugkomen - Stapsgewijs aanpakken van de hypotheekrenteaftrek - Lenen en aflossen van de hypothecaire schuld dient aan elkaar gekoppeld te worden - Er moet een maximum komen aan de aftrekbaarheid van de hypotheekrente - Er moet een gelijk aftrekbaar percentage komen voor alle inkomensgroepen - Bij nieuwe hypotheekverstrekkingen dient de aftrekbaarheid van de hypotheekrente meteen sterk afgebouwd te worden - De belastende maatregel op wonen zoals de overdrachtsbelasting dient afgeschaft te worden
88
Politieke Partij
Verkiezingsjaar
Standpunt Hypotheekrenteaftrek
1989 1994 1998
Geen standpunt
D66
2002
2003
2006
2010
Geen standpunt De hypotheekrenteaftrek verandert niet - Er dient een herziening van het belastingstelsel te komen waarbij het proces van het opdrijven van de belastingtarieven doorbroken wordt - De aftrek van de hypotheekrente voor de eigenwoning blijft in dit verband buiten beschouwing, aangezien het daarbij in de regel om langlopende verplichtingen gaat met een belangrijke relatie met de oudedagsvoorziening - De hypotheekrenteaftrek voor de tweede woning komt te vervallen De hypotheekrenteaftrek verandert niet - De hypotheekrenteaftrek verandert niet zolang er geen adequate compensatie mogelijk is - In de ongelijke fiscale behandeling van huurders en kopers moet meer evenwicht komen. De herziening van de hypotheekrenteaftrek moet door D66 worden bekeken in samenhang met een algemene herziening van het belastingstelsel De hypotheekrenteaftrek uitsluitend herbezien in het kader van een algehele belastinghervorming - Subsidies en maatregelen die de huizen- en huurprijzen verhogen wil D66 tegengaan - D66 wil de fiscale behandeling van wonen de komende jaren doorlichten, maar mensen mogen er niet op achteruit gaan Geleidelijke beperking van de hypotheekrenteaftrek als dit in het kader van een algehele belastinghervorming plaats vindt - Er moet iets gebeuren op de woningmarkt nu starters het moeilijk hebben - De hypotheekrenteaftrek dreigt onbetaalbaar te worden - Bestaande rechten worden niet aangetast - Nieuwe gevallen beperken tot een aftrekbare hypothecaire schuld van 500.000 euro. De inflatie en de waarde stijging van de huizen zorgen dat de aftrek geleidelijk wordt afgebouwd - Er moeten betaalbare woningen komen voor jongeren en starters Geleidelijke beperking van de hypotheekrenteaftrek - De hypotheekrenteaftrek heeft een prijsopdrijvend effect - De woningmarkt zit op slot - Er dient een herziening te komen van het systeem van de hypotheekrenteaftrek zodat dit systeem weer doet waarvoor het bedoeld is, namelijk het stimuleren van het eigenwoningbezit - Het systeem van de hypotheekrenteaftrek dient vooral voordelen op te leveren voor starters - De hypotheekrenteaftrek is niet bedoeld voor inkomenspolitiek
89
-
-
Politieke Partij
Verkiezingsjaar
Standpunt Hypotheekrenteaftrek
1989 1994
Geen standpunt
1998
De hypotheekrenteaftrek aanpassen - Handhaving van de hypotheekrenteaftrek voor de woning die voor eigen bewoning wordt gebruikt over een hypotheekbedrag van maximaal 350.000 gulden - Het maximum wordt geleidelijk ingevoerd en jaarlijks voor inflatie gecorrigeerd - Onderzocht wordt of rekening kan worden gehouden met grote regionale verschillen in koopprijzen Geen standpunt
Verkiezingsjaar
Standpunt Hypotheekrenteaftrek
1989 1994
Geen standpunt
GPV
Politieke Partij
GroenLinks
Alle inkomensgroepen moeten tegen hetzelfde percentage van 30% de hypotheekrente mogen aftrekken Aflossen van de hypothecaire schuld dient het uitganspunt te worden Afschaffen overdrachtsbelasting Hypotheekrenteaftrek beperken omdat de maatregel de staat handen vol geld kost Remmen van het schuld- en prijsopdrijvende effect van de hypotheekrenteaftrek Bij aanpassen hypotheekrenteaftrek een lasten verlichting op arbeid toelaten
1998
2002
Aanpassen hypotheekrenteaftrek - De aftrek van de hypotheekrente wordt beperkt tot een hypotheekbedrag van maximaal 180.000 gulden Aanpassen hypotheekrenteaftrek - Huren en kopen dienen gelijkwaardig te worden behandeld - Er dient een bovengrens van 250.000 gulden te komen voor de aftrek van de hypotheekrente. Deze renteaftrek wordt verrekend tegen het tarief van de eerste schijf. De opbrengst uit deze maatregel kan onder meer worden gebruikt om de individuele huursubsidie verder te verbeteren Aanpassen hypotheekrenteaftrek - Het huidige systeem is onrechtvaardig, GroenLinks streeft naar een rechtvaardige behandeling van het eigenhuisbezit - De ongelijke behandeling van huurders ten opzichte van eigenwoningbezitters wordt steeds groter - GroenLinks wil een nieuwe fiscale behandeling va het eerste eigen huis
90
-
2003
2006
2010
Er komt een hypotheeksubsidie van 30 procent die voor iedere huizenbezitter geldt ongeacht het inkomen - Mensen met een groot eigenvermogen, die toch een hypotheek nemen, komen niet in aanmerking voor de hypotheekrentesubsidie. Alleen de huizenbezitters die zonder hypotheek geen eigen huis kunnen aanschaffen worden zo gesubsidieerd - Het eigen huis wordt door GroenLinks als vermogen gezien. Het moet worden belast aan de hand van de vermogensbelasting. Er dient een heffingsvrije voet te komen van 140.000 euro voor alleenstaande en 200.000 euro voor gehuwden en samenwonenden. Deze heffingsvrije voeten worden jaarlijks geïndexeerd met de gemiddelde waardestijgingen op de huizenmarkt. - De bovenstaande regeling wordt voor nieuwkomers de komende kabinetsperiode ingevoerd - Voor mensen die nu al een huis bezitten geldt een invoeringstermijn van tien jaar - Stimulering van het eigenwoningbezit wordt rechtvaardiger en richt zich meer op lage- en middeninkomens - De almaar stijgende kosten die gemoeid zijn met de huidige fiscale behandeling van het eigen huis worden beperkt - Er wordt voorkomen dat de schaarse middelen uit de schatkist op een oneigenlijke manier worden gebruikt - De huidige hypotheekrenteaftrek wordt door GroenLinks gezien als een van de redenen van de bovenmatige stijging van de huizenprijzen Aanpassen hypotheekrenteaftrek - De hypotheekrenteaftrek wordt omgebouwd tot een hypotheekrentesubsidie voor mensen die zonder hypotheek geen eigen huis kunnen verwerven De hypotheekrenteaftrek wordt geleidelijk aangepast - De woningmarkt is krap en er is te weinig doorstroming - De hypotheekrenteaftrek wordt beperkt en richt zich hiermee meer op lage- en middeninkomens - De subsidie aan de rijken wordt beperkt met de afschaffing van de hypotheekrenteaftrek - Aan de bevoordeling van mensen met een koopwoning ten opzichte van huurders, en met name de bevoordeling van rijke en vermogende huishoudens, komt een einde met de aanpassing van de hypotheekrenteaftrek - Gelijk aftrekbaar percentage voor alle inkomensgroepen Afschaffen hypotheekrenteaftrek - geleidelijke afschaffing van de hypotheekrenteaftrek - maximale aftrekbaarheid geleidelijk afschaffen tot nul procent - Afbouwen van de voor de woningbezitter belastende maatregelen - Woningmarkt zit op slot en moet opgang geholpen worden - Prijsopdrijvend effect van de hypotheekrenteaftrek is reden tot afschaffen
91
-
Politieke Partij
Leefbaar Nederland
Politieke Partij
LPF
Hypotheekrenteaftrek kost de overheid handen vol geld Het eigenwoningforfait wordt vervangen door een vermogensbelasting op dat gedeelte van de waarde van de woning dat uitkomt boven de gemiddelde prijs van een koopwoning
Verkiezingsjaar
Standpunt Hypotheekrenteaftrek
2002
Hypotheekrenteaftrek eigen huis handhaven - Bevorderen van het eigenwoningbezit - De bezitters van een eigen woning hebben vanwege hun aangegane verplichtingen recht op duidelijkheid - Mensen zonder eigen huis en met een beperkt inkomen moeten de kans krijgen op eigenwoningbezit - De aftrek van de hypotheekrente voor het eigen (eerste) huis wordt gehandhaafd
Verkiezingsjaar
Standpunt Hypotheekrenteaftrek
2002
De hypotheekrenteaftrek wordt gehandhaafd - Het beleid inzake bezitsvorming waaronder de hypotheekrenteaftrek zal worden gecontinueerd Hypotheekrente aftrek aanpassen - De hypotheekrenteaftrek moet in een betere verhouding komen te staan met de draagkracht - Het hypotheekregime moet tegemoet komen aan huidige en toekomstige problemen - De hypotheekrenteaftrek moet getoetst worden op nut, noodzaak en eventueel misbruik of oneigenlijk gebruik - De maatschappelijke acceptatie en het beoogde doel van de maatregel staat voorop - De LPF gaat uit van de solidariteitsgedachte en daarmee tevens het draagkrachtbeginsel. De sterkste schouders zullen de zwaarste lasten dragen, maar wel op een maatschappelijk verantwoorde wijze
2003
92
Politieke Partij
Verkiezingsjaar
Standpunt Hypotheekrenteaftrek
1989 1994 1998
Geen standpunt
PvdA
2002
2003
2006
2010
Geen standpunt De hypotheekrenteaftrek aanpassen - Er moet een studie komen naar meer evenwicht tussen de positie van huurders en kopers. In deze studie wordt in ieder geval de hypotheekrenteaftrek meegenomen - De gemiddelde huurstijging moet in de komende kabinetsperiode worden verminderd in de richting van het prijsindexcijfer. De aftrekbaarheid van de hypotheekrenteaftrek moet daarbij als sturingsmiddel worden ingezet. Een maximalisering van de aftrekbare som voorkomt extreem hoge aftrekposten. De daarmee bespaarde gelden kunnen worden ingezet voor het systeem van individuele koopbijdragen en de individuele huursubsidie De hypotheekrenteaftrek behouden - De fiscale behandeling van het eigen huis geeft mensen houvast bij het aangaan van langdurige verplichtingen - Om de kansen van starters met lage- en middeninkomens op de koopwoningmarkt te verbeteren wordt voorgesteld voor de eerste vijf jaar na de aankoop van de woning het eigenwoningforfait te verlagen of de hypotheekrenteaftrek tegen een hoger tarief aftrekbaar te maken De hypotheekrenteaftrek behouden - De fiscale behandeling van het eigen huis geeft mensen houvast bij het aangaan van langdurige verplichtingen - Om de kansen van starters met lage- en middeninkomens op de koopwoningmarkt te verbeteren wordt voorgesteld voor de eerste vijf jaar na de aankoop van de woning het eigenwoningforfait te verlagen of de hypotheekrenteaftrek tegen een hoger tarief aftrekbaar te maken Beperking hypotheekrenteaftrek voor nieuwe gevallen - De hypotheekrenteaftrek wordt zo ingezet zodat iedereen een eerlijke kans maakt op een mooie woning - De koopbonus die het voor lage- en middeninkomens makkelijker dient te maken om hun eigen huis te kopen wordt gefinancierd uit de verlaging van het maximale aftrektarief van de hypotheekrente van 52 naar 42 procent - Bestaande rechten worden niet aangetast, ook niet bij oversluiten of verhuizen. Extra leningen vallen wel onder de nieuwe regeling Geleidelijke beperking van de hypotheekrenteaftrek - De woningmarkt zit op slot en dient opgang geholpen te worden - De hypotheekrenteaftrek stimuleert mensen grote leningen aan te gaan met flinke risico’s als de rente stijgt of de woningprijzen dalen - De hypotheekrenteaftrek heeft een prijsopdrijvend
93
-
-
Politieke Partij
effect hierdoor is het moeilijk voor starters om een eigen huis aan te schaffen De hypotheekrenteaftrek is een zware belasting op de schatkist van de overheid Er dient een gelijk percentage voor de hypotheekrenteaftrek te komen voor alle inkomensgroepen Er dient een maximum aan hypothecaire schuld van 1 miljoen euro te komen waarover de hypotheekrente kan worden afgetrokken
Verkiezingsjaar
Standpunt Hypotheekrenteaftrek
2006
Geen standpunt - Bij deze verkiezingen was de PvdD een one-issue partij Geleidelijke beperking van de hypotheekrenteaftrek - De fiscale prikkels die stimuleren tot schulden en die het aflossen van een hypotheek “beboeten” moeten verdwijnen - De aftrekbaarheid van de hypotheekrente moet op termijn worden beperkt tot een hypotheekschuld van maximaal 750.000 euro en uiteindelijk naar 500.000 euro - Het aftrekpercentage wordt afgetopt op 42 procent - Mensen die hun huis in de verkoop hebben staan, terwijl ze al een ander huis hebben gekocht hebben tijdelijk recht op een dubbele hypotheekrenteaftrek
PvdD
2010
Politieke Partij
Verkiezingsjaar
Standpunt Hypotheekrenteaftrek
2006 2010
Onverkort handhaven hypotheekrenteaftrek
PVV
100% handhaving van de hypotheekrenteaftrek
94
Politieke Partij
Verkiezingsjaar
Standpunt Hypotheekrenteaftrek
1989
De hypotheekrenteaftrek aanpassen - Er dient gestreefd te worden naar een uitruil van belastingen en subsidies. Minder inkomensoverdrachten kunnen leiden tot lagere directe en indirecte belastingen. Een en ander kan bereikt worden door vermindering van subsidies en beperking van aftrekposten (bijv. de maximering van de hypotheekrenteaftrek) - De aftrek van de hypotheekrente voor de eigen woning dient te worden beperkt tot een hypotheekbedrag van 300.000 gulden De hypotheekrenteaftrek aanpassen - Voor de eigen woning dient de aftrekbaarheid van de hypotheekrente te worden beperkt tot een hypotheekbedrag van 200.000 gulden - De beperking van de hypotheekrenteaftrek en afschaffing van de renteaftrek van consumptief krediet, maken verlaging van de loon- en inkomstenbelasting mogelijk De hypotheekrenteaftrek aanpassen - Aftrekposten worden uitgeruild tegen tariefverlaging en verlenging van de eerste en tweede schijf - De renteaftrek wordt beperkt tot hypotheekbedragen van 250.000 gulden - Het is rechtvaardig dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen - Het moet worden tegengegaan dat vermogensaanwas bij burgers en bedrijven wordt gerealiseerd ten koste van belastinggelden - Om aftrekconstructies en oneigenlijk fiscaal gedrag tegen te gaan moet de heffingsgrondslag van belastingen en sociale premies worden vereenvoudigd
RPF
1994
1998
Politieke Partij
Verkiezingsjaar
Standpunt Hypotheekrenteaftrek
1989
De hypotheekrenteaftrek aanpassen - De aftrek van de hypotheekrente moet binnen redelijke grenzen gehandhaafd blijven. Daarbij wordt gedacht aan een grens van 400.000 gulden voor woonhuizen De hypotheekrenteaftrek aanpassen - De aftrek van de hypotheekrente moet binnen redelijke grenzen gehandhaafd blijven. Daarbij kan gedacht worden aan een grens van 400.000 gulden voor woonhuizen De hypotheekrenteaftrek aanpassen
SGP 1994
1998
95
-
2002
2003
2006
2010
De aftrek van de hypotheekrente wordt voor particulieren beperkt tot de rente over een hypotheekbedrag van 500.000 gulden De hypotheekrenteaftrek dient aangepast te worden - Invoeren van de hypotheekrenteaftrek op basis van een voltijdsinkomen (met een maximum van vier keer het bruto jaarinkomen), waarbij de hypotheekrenteaftrek voor een bedrag van maximaal 250.000 euro blijft bestaan - Eenverdieners moeten door de bovenstaande regeling meer ruimte krijgen om een woning te kopen, terwijl tweeverdieners hiervan profiteren omdat hun besteedbaar inkomen toeneemt - Gezinsvriendelijkere maatschappij bevorderen De hypotheekrenteaftrek dient aangepast te worden - Invoeren van de hypotheekrenteaftrek op basis van een voltijdsinkomen (met een maximum van vier keer het bruto jaarinkomen), waarbij de hypotheekrenteaftrek voor een bedrag van maximaal 250.000 euro blijft bestaan - Eenverdieners moeten door de bovenstaande regeling meer ruimte krijgen om een woning te kopen, terwijl tweeverdieners hiervan profiteren omdat hun besteedbaar inkomen toeneemt - Gezinsvriendelijkere maatschappij bevorderen De hypotheekrenteaftrek dient voor nieuwe gevallen beperkt te worden - De belastingaftrek voor hypotheken blijft voor de bestaande gevallen intact - Voor nieuwe gevallen moet de rente slechts aftrekbaar zijn voor schulden van maximaal 400.000 euro - Op termijn moet er bekeken worden of het haalbaar en zinvol is de maximale hypotheekrenteaftrek geleidelijk verder te verlagen onder gelijktijdige verlaging van de overdrachtsbelasting en andere woning-gerelateerde belastingen De hypotheekrenteaftrek de komende jaren handhaven - Onderzoek naar belastingherziening met als voorwaarde dat de maatregel die voorgesteld wordt de gemiddelde huizenbezitter per saldo niet laat inleveren - Zorgen om de woningmarkt die op slot zit en de moeite die starters hebben om de woningmarkt op te komen
96
Politieke Partij
Verkiezingsjaar
Standpunt Hypotheekrenteaftrek
1994
De hypotheekrenteaftrek aanpassen - De mogelijkheid hypotheekrente af te trekken voor de inkomstenbelasting moet aan een maximum gebonden worden. Een grens van 250.000 gulden is redelijk - Het moet onmogelijk gemaakt worden de hypotheekrente voor een tweede huis nog langer af te trekken - Het is onjuist de woonkosten van villabewoners te laten subsidiëren door mensen in een rijtjeshuis. De huidige regeling van hypotheekrenteaftrek dient ingrijpend te worden gewijzigd - Er is sprake van een groeiende tweedeling binnen de volkshuisvesting, die wordt bevorderd door het regeringsbeleid - Via de hypotheekrenteaftrek subsidieert de overheid het eigenwoningbezit. Hoe hoger de hypotheek en het inkomen, hoe meer de woningbezitter profiteert - Banken hebben hypotheken verstrekt tot over de grens van wat verantwoord is. Een toekomstige renteverhoging kan heel veel woningbezitters in onoverkomelijke problemen brengen - De hypotheekrenteaftrek boven de 300.000 gulden dient niet langer te worden toegestaan - De aftrek dient te geschieden tegen het tarief van de eerste belastingschijf - Voor tweede en volgende huizen dient de aftrek helemaal te worden afgeschaft De hypotheekrenteaftrek blijft gegarandeerd, maar in een aangepaste vorm - De hypotheekrenteaftrek blijft gegarandeerd tot 190.855 euro, daarboven verdwijnt hij - De hypotheekrenteaftrek dient gekoppeld te worden aan het maximum van de nationale hypotheekgarantie en door de overheid tot aan dat bedrag gegarandeerd te worden. Een belastingaftrek boven dit bedrag dient niet gegeven te worden, want dat leidt tot een onevenredig groot en niet te rechtvaardigen voordeel voor mensen met hoge inkomens De hypotheekrenteaftrek blijft gegarandeerd, maar in een aangepaste vorm - De hypotheekrenteaftrek blijft gegarandeerd tot 225.000 euro, daarboven verdwijnt hij - De hypotheekrenteaftrek dient gekoppeld te worden aan het maximum van de nationale hypotheekgarantie en door de overheid tot aan dat bedrag gegarandeerd te worden. Een belastingaftrek boven dit bedrag dient niet gegeven te worden, want dat leidt tot een onevenredig groot en niet te rechtvaardigen voordeel voor mensen met hoge inkomens Hypotheekrenteaftrek dient gegarandeerd te worden, maar dan wel in een afgeslankte vorm - De hypotheekrenteaftrek dient een betrouwbare
SP
1998
2002
2003
2006
97
maatregel te zijn voor huiseigenaren De hypotheekrenteaftrek dient in de komende kabinetsperiode gemaximeerd te worden tot 350.000 euro hypotheekschuld - Er dient deze kabinetsperiode een maximale belastingaftrek te komen van 42 procent - Op termijn dient het onevenredig grote voordeel voor mensen met de allerhoogste inkomens te worden beperkt door de voorgestelde aanpassingen aan de hypotheekrenteaftrek - De onbeperkte hypotheekrenteaftrek heeft de snelle stijging van de huizenprijzen versterkt - De progressieve belastingtarieven worden teniet gedaan door een groot aantal aftrekposten zoals de hypotheekrenteaftrek Geleidelijke beperking van de hypotheekrenteaftrek - De hypotheekrenteaftrek wordt in de komende tien jaar gemaximeerd, tot 350.000 euro hypotheekschuld - Er dient een maximale belastingaftrek te komen van 42 procent - Aflossen van de hypotheekschuld wordt aangemoedigd - De besparingen die worden gedaan met de geleidelijke beperking van de hypotheekrenteaftrek worden gebruikt om de AOW-leeftijd van 65 jaar te behouden -
2010
Politieke Partij
Verkiezingsjaar
Standpunt Hypotheekrenteaftrek
1994
Geen standpunt
Unie55+
98
Politieke Partij
VVD
Verkiezingsjaar
Standpunt Hypotheekrenteaftrek
1989
Verkort handhaven van de fiscale aftrekbaarheid van de hypotheekrente - Handhaven van de hypotheekrenteaftrek ter bevordering van het eigenwoningbezit De aftrekbaarheid van de hypotheekrente mag niet worden aangetast - De VVD vindt dat het eigenwoningbezit gestimuleerd moet worden Geen standpunt
1994
1998 2002
2003
2006
2010
De hypotheekrenteaftrek blijft onverkort gehandhaafd - De aftrekbaarheid van de hypotheekrente voor de woning die tot hoofdverblijf dient blijft onverkort gehandhaafd. Dat biedt zekerheid aan eigenaren die langdurige verplichtingen zijn aangegaan zeker in de laagste inkomensklassen De hypotheekrenteaftrek blijft volledig intact - De VVD biedt zekerheid aan de bezitters van een eigen huis - Het huurwaardeforfait vervalt voor degenen die de hypotheek hebben afgelost - Bevorderen van het eigenwoningbezit Er wordt niet getornd aan de hypotheekrenteaftrek - De hypotheekrenteaftrek staat voor de VVD als een huis - De zekerheid van de hypotheekrenteaftrek is de basis voor een gezonde woningmarkt Aan de hypotheekrenteaftrek wordt niet gemorreld - Afschaffen van de overdrachtsbelasting
99
Bijlage 2: Partijen in de Tweede Kamer per tijdsperiode Lijst van afkortingen en politieke partijen AOV: Algemeen Ouderen Verbond CD: Centrum Democraten CDA: Christen Democratisch Appèl ChristenUnie: ChristenUnie D66: Centrum Democraten ‘66 GPV: Gereformeerd politiek verbond GroenLinks: GroenLinks Leefbaar NL: Leefbaar Nederland LPF: Lijst Pim Fortuyn PvdA: Partij van de Arbeid PvdD: Partij voor de Dieren PVV: Partij voor de Vrijheid RPF: Reformistische Politieke Federatie SGP: Staatkundig Gereformeerde Partij SP: Socialistische Partij Unie 55+: Unie 55+ VVD: Voor Vrijheid en Democratie
100
Partijen in de Tweede Kamer per verkiezingsjaar Jaar van de Tweede Kamerverkiezingen Politieke Partijen die in de Tweede Kamer zijn gekomen (zetels) 1989 CDA (54) SGP (3) GPV (2) RPF (1) VVD (22) CD (1) D66 (12) PvdA (49) GroenLinks (6) 1994 CDA (34) SGP (2) GPV (2) RPF (3) VVD (31) CD (3) D66 (24) PvdA (37) GroenLinks (5) SP (2) AOV (6) Unie 55+ (1) 1998 CDA (29) SGP (3) GPV (2) RPF (3) VVD (38) D66 (14) PvdA (45) GroenLinks (11) SP (5) 2002 CDA (43) SGP (2) ChristenUnie (4) LPF (26) Leefbaar NL (2) VVD (24) D66 (7) PvdA (23) GroenLinks (10) SP (9) 2003 CDA (44) SGP (2)
101
2006
2010
ChristenUnie (3) LPF (8) VVD (28) D66 (6) PvdA (42) GroenLinks (8) SP (9) CDA (41) SGP (2) ChristenUnie (6) PVV (9) VVD (22) D66 (3) PvdD (2) PvdA (33) GroenLinks (7) SP (25) CDA (21) SGP (2) ChristenUnie (5) PVV (24) VVD (31) D66 (10) PvdD (2) PvdA (30) GroenLinks (10) SP (15)
102
Bijlage 3: Overzicht politieke partijen en het machtsblok waar toe zij behoren Periode Politieke Partij
1989-1994
1994-1998
1998-2002
2002-2003
2003-2006
2006-2010
2010-Heden
Geen Standpunt
AOV CD
Geen Standpunt
Geen Standpunt
CDA
Behouden
Behouden
Behouden
Behouden
Behouden
Behouden
Behouden
Aanpassen
Aanpassen
Aanpassen
Aanpassen
Behouden
Aanpassen
Aanpassen
Aanpassen
Aanpassen
Aanpassen
Aanpassen
Afschaffen
Aanpassen
Aanpassen
PvdD
Geen Standpunt
Aanpassen
PVV
Behouden
Behouden
ChristenUnie D66
Geen Standpunt
GPV GroenLinks
Geen Standpunt
Geen Standpunt
Behouden
Aanpassen
Geen Standpunt
Aanpassen
Aanpassen
Leefbaar NL
Behouden
LPF
Behouden
Aanpassen
Behouden
Behouden
PvdA
Geen Standpunt
Geen Standpunt
Aanpassen
RPF
Aanpassen
Aanpassen
Aanpassen
SGP
Aanpassen
Aanpassen
Aanpassen
Aanpassen
Aanpassen
Aanpassen
Behouden
SP
Aanpassen
Aanpassen
Aanpassen
Aanpassen
Aanpassen
Aanpassen
Unie 55+
Geen Standpunt Geen Standpunt
Behouden
Behouden
Behouden
Behouden
VVD
Behouden
Behouden
103
Eindnoten i
Het eigenwoningforfait is het fictieve inkomen uit de woning waarover loon- en inkomstenbelasting moet worden betaald (CPB, 2010, p.57). De WOZ-waarde (Wet waardering onroerende zaken) van de woning bepaalt de hoogte van het eigenwoningforfait. Het eigenwoningforfait is een percentage (0.55%) van de WOZ-waarde (Belastingdienst, 2010). ii
Denivellerende werking: bij een hoger inkomen neemt de mate van begunstiging toe.
iii
Deze gevestigde en heersende sociale regels zijn onder andere taal, geld, wetgeving, manieren en sommige organisaties. iv
Het utilitaristische kader: De zelfversterkende processen worden binnen het utilitarisme verklaard door rationeel handelen (Mahoney, 2000). Actoren kiezen er op rationele basis voor om de institutionele arrangementen in de huidige vorm voort te laten bestaan. Dit kan betekenen dat een instituut onveranderd in vorm blijft terwijl dit niet de optimale vorm is. Aan de hand van een kosten baten afweging wordt er bepaald of een verandering van het instituut gunstig is. Bij zelfversterkende processen zijn de kosten hoger dan de aan de verandering gekoppelde baten. Eerder beschikbare alternatieven voor het institutionele arrangement die achteraf efficiënter zouden zijn geweest krijgen de kans niet meer om het huidige institutionele arrangement te vervangen. Dit komt omdat de huidige situatie voordelen heeft van de leereffecten en coördinatie effecten die door de jaren heen zijn opgetreden (North, 1990). Bovendien hebben mensen keuzen gemaakt waarbij zij er op hebben gerekend dat het huidige institutionele arrangement zou voortbestaan. Het instellen van een nieuw institutioneel arrangement gaat daarnaast gepaard met behoorlijk wat opstartkosten waardoor er niet snel voor deze keuze zal worden gekozen. Een verandering van een institutioneel arrangement kan in werking worden gezet als het institutionele arrangement niet langer de belangen dient van individuele actoren die baat hebben bij de voortzetting van het institutionele arrangement (Mahoney, 2000). Dit soort situaties ontstaan als de actoren aan de hand van de opgetreden leereffecten ervan overtuigd raken dat het op de langer termijn niet verstandig is om het institutionele arrangement in de huidige vorm aan te houden. Het aanhouden van het arrangement is onverstandig als de kosten op langer termijn groter worden dan de opbrengsten. Dit soort leereffecten worden opgemerkt door zogenoemde “change agents”. Deze actoren merken de toekomstig ongunstige situatie op en willen hier iets aan doen. Zij zullen proberen om de andere actoren te overtuigen om het huidige institutionele arrangement aan te passen. De druk van plotseling opduikende alternatieven voor het huidige systeem kan aan het doel van de “change agents” bijdragen. Daarnaast zullen de “change agents” de individuele actoren helpen om de problemen die veranderingen in institutionele arrangementen blokkeren te overwinnen. De problemen die de veranderingen in institutionele arrangementen blokkeren zijn het korte termijn denken van de actoren op het politieke toneel en de structuur van de besluitvorming binnen de politieke instituties (Pierson, 2000). Deze factoren zorgen ervoor dat de politici zich niet graag uitlaten over kwesties die hun achterban tegen het hoofd zou kunnen stoten. Het utilitaristische kader is om de volgende reden niet opgenomen in het onderzoek. De toepassing van het utilitaristische kader dat in gaat op het rationele handelen door middel van het doen van een kostenbatenanalyse zou een herhaling van onderzoek zijn dat al door andere onderzoekers is gedaan. De verandermechanismen van het utilitaristische kader komen bijvoorbeeld naar boven in allerlei onderzoeken naar alternatieven voor de hypotheekrenteaftrek. De instanties die onderzoek doen naar deze alternatieven zijn aan de hand van de opgetreden leereffecten overtuigd geraakt dat het op langer termijn niet verstandig is om de huidige hypotheekrenteaftrek te behouden. Deze actoren hebben de toekomstig ongunstige situatie opgemerkt en proberen hier iets aan te doen door op te treden als “change agents”. Onderzoeks- en adviesraden zoals de SER, CSED, en het CPB proberen door het uitgeven van onderzoeken en adviezen, met daarin verschillende kosten-batenanalyses, de andere actoren te beïnvloeden om op deze manier de hervorming van de hypotheekrenteaftrek mogelijk te maken. Op dit moment hebben het bestaan van deze kosten-batenanalyses en alternatieven voor de hypotheekrenteaftrek nog niet gezorgd voor een hervorming van deze maatregel. v
Het functionele kader: Binnen het functionele kader wordt de institutionele reproductie verklaard doormiddel van de functionele consequenties die het betreffende institutionele arrangement heeft voor
104
het overkoepelende systeem waar het onderdeel van is (Mahoney, 2000). Het institutionele arrangement kan voort blijven bestaan, omdat het een functie heeft voor het grotere geheel. Door de vervulling van die functie kan het instituut zich uitbreiden en zijn positie versterken. Het functionele karakter van het institutionele arrangement vervangt hiermee het rationele mechanisme dat in het utilitaristische kader wordt gebruikt. Het gevaar volgens het functionele kader is dat het gevestigde arrangement minder functioneel kan zijn dan andere arrangementen die in de loop der tijd hadden kunnen worden ontwikkeld. Binnen het functionele kader wordt verondersteld dat bestaande instituties voort blijven bestaan, omdat zij een functie vervullen. Een verandering van een instituut wordt volgens het functionele kader veroorzaakt door plotseling van buitenaf komende krachten die druk zetten op het overkoepelende systeem (Bock, 1963). Hierdoor wordt de functie van het huidige institutionele arrangement overbodig. Het institutionele arrangement zal zodanig aangepast moeten worden zodat het weer binnen het overkoepelende systeem gaat passen. Het probleem dat zich voordoet bij het toepassen van het functionalistische kader is dat het moeilijk te bepalen is welke krachten zodanig in werken op het overkoepelende systeem dat de institutionele reproductie wordt onderbroken (Mahoney, 2000). Deze benadering is dan ook moeilijk toepasbaar. Er kan vaak slechts vastgesteld worden welke ontwikkelingen mogelijk deze druk op het overkoepelende systeem uitoefenen. Het aanwijzen van de specifieke ontwikkeling met bijbehorend bewijs daarvoor is zeer lastig. Het functionele kader is dan ook niet in de selectie van kaders voor onderzoek opgenomen omdat dit kader niet goed onderzoekbaar is. vi
Het heterogeen zijn van de actoren houdt in dat deze actoren niet als gelijke worden beoordeeld. Er is ook een vorm van padafhankelijkheid waar de actoren als homogeen worden beschouwd. Bij deze homogene opvatting wordt ervan uit gegaan dat voor iedereen ongeveer dezelfde kosten-batenanalyse geldt. Binnen de heterogene opvatting ligt dit dus anders. Deze gaat ervan uit dat de kosten-batenanalyse niet dezelfde uitkomst heeft voor de verschillende actoren. vii
Storylines: metaforen die een inhoudelijke lading aan het onderwerp geven (Hajer & Versteeg, 2005).
viii
Opmerkelijk is dat de PvdA, als er van de krantenartikelen wordt uitgegaan, in de periode voor de verkiezingen van 2003 pleitte voor het op de schop nemen van de hypotheekrenteaftrek. De regeling zou onrechtvaardig zijn en de starters zouden meer kans moeten krijgen op de woningmarkt. Vervolgens is de PvdA op basis van hun verkiezingsprogramma bij de verkiezingen van 2003 in te delen bij het machtsblok dat voor behoud van de hypotheekrenteaftrek is. Hier waren zij bij de verkiezingen in 2002 eveneens in te delen. Het onrechtvaardigheidselement komt vervolgens niet terug in het verkiezingsprogramma van 2003 terwijl dit in de krantenartikelen wel was terug te vinden. Over de starters wordt, in het verkiezingsprogramma, opgemerkt dat voor hen de hypotheekrenteaftrek voor een korte tijd verruimd zou moeten worden zodat ze ruimte hebben om een huis te kunnen kopen. Het machtenkader geeft hier dus een ander beeld dan het legitimatiekader. Het was juist de PvdA die in de periode 2002 – 2003 het aanpassingsdiscours beheerste. De verkiezingen gingen zij echter anders in. ix
Zelfde opmerking als bij viii.
x
Storylines: metaforen die een inhoudelijke lading aan het onderwerp geven (Hajer & Versteeg, 2005).
105