Eigenrisicodrager worden voor de WGA Bij het opstellen van deze notitie is uitgegaan van de stand van zaken zoals bekend op 27 september 2006 Bij ziekte van een werknemer moet de werkgever twee jaar lang het loon doorbetalen. Als de werknemer daarna nog niet hersteld is, kan hij in aanmerking komen voor een WIA-uitkering van het UWV. Daarvoor betaalt de werkgever elke maand premie. Maar volgend jaar kan dat ook anders. Werkgevers kunnen eigenrisicodrager worden en zelf bijvoorbeeld een verzekeraar kiezen. Per 1 januari 2007 veranderen de regels met betrekking tot het eigenrisicodragen. Hoe zit dat precies? De feiten op een rijtje. 1. De WIA De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) is per 29 december 2005 in werking getreden. De wet voorziet in een tweetal regelingen bij arbeidsongeschiktheid: • de Regeling inkomensverzekering volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) voor werknemers die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn • de Regeling Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) voor werknemers die 35- 80% arbeidsongeschikt zijn of tijdelijk volledig arbeidsongeschikt zijn. De IVA-uitkering bedraagt 70% van het laatst verdiende loon, met een maximum 70% van het maximumdagloon (op dit moment is het maximumdagloon € 170,33 per dag, dat wil zeggen € 44.456, - op jaarbasis.) De werknemer krijgt deze uitkering tot hij 65 jaar wordt of tot het moment dat hij niet meer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De WGA-uitkering bestaat uit twee delen: de loongerelateerde uitkering en de vervolguitkering. Eigen risicodragen kan in 2007 voor de WGA, maar niet voor de IVA, daarom blijft de IVA in dit verhaal verder buiten beschouwing. 1.1 De loongerelateerde uitkering De werknemer komt voor een loongerelateerde uitkering in aanmerking als hij voldoet aan de wekeneis. Dat wil zeggen dat hij in de laatst 36 weken voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid in tenminste 26 weken moet hebben gewerkt. Tijdens de loongerelateerde uitkering ontvangt de werknemer 70% van het (gemaximeerde) dagloon (dit is het loon dat de werknemer verdiende voordat hij arbeidsongeschikt werd) als hij niet werkt. Dit dagloon wordt voor de uitkering omgerekend op maandbasis. Als hij tijdens de loongerelateerde fase werkt bedraagt zijn uitkering 70% van het verschil tussen het loon dat hij kreeg voor hij ziek werd en het nieuwe loon. De duur van de loongerelateerde uitkering is afhankelijk van de leeftijd van de werknemer, en bedraagt minimaal een half jaar en maximaal vijf jaar. Recht op loongerelateerde uitkering ontstaan in 2006 Duur van de loongerelateerde en 2007 uitkering Leeftijd op de ingangsdatum jonger dan 23 jaar
6 maanden
23 t/m 27 jaar
9 maanden
28 t/m 32 jaar
1 jaar
33 t/m 37 jaar
1,5 jaar
38 t/m 42 jaar
2 jaar
43 t/m 47 jaar
2,5 jaar
48 t/m 52 jaar
3 jaar
53 t/m 57 jaar
4 jaar
57 jaar of ouder
5 jaar
Vanaf 1 januari 2008 is duur van de loongerelateerde uitkering niet meer afhankelijk van de leeftijd van de werknemer. Vanaf die datum telt het arbeidsverleden volgens het systeem zoals dat vanaf 1 oktober 2006 voor de WW wordt gehanteerd. Kort gezegd betekent dit voor werknemers die wel aan
de weken-eis voldoen, maar niet aan de eis dat zij minimaal vier van de laatste vijf kalenderjaren over minimaal 52 dagen loon hebben ontvangen, dat zij gedurende drie maanden recht hebben op een loongerelateerde uitkering. Voor werknemers die voldoen aan de weken-eis en die wel vier van de laatste vijf kalenderjaren over minimaal 52 dagen loon hebben ontvangen geldt dat de uitkeringsduur van drie maanden vervolgens wordt verlengd met een maand voor ieder volledig kalenderjaar dat het arbeidsverleden de duur van drie kalenderjaren overstijgt. De totale uitkeringsduur bedraagt maximaal 38 maanden (drie jaar en twee maanden). 1.2 De vervolguitkering Na afloop van de loongerelateerde uitkering ontvangt de werknemer die minder dan 50% van zijn verdiencapaciteit benut, dat wil zeggen dat hij minder dan 50% verdient van wat hij nog zou kunnen verdienen, een vervolguitkering voor de verdere duur van zijn arbeidsongeschiktheid tot hij 65 wordt. De werknemer die niet aan de wekeneis voldoet krijgt geen loongerelateerde uitkering maar ontvangt direct een vervolguitkering. De vervolguitkering is gekoppeld aan het minimumloon. De werknemer ontvangt een percentage van het minimumloon dat afhankelijk is van de mate van arbeidsongeschiktheid. Arbeidsongeschiktheidsklasse Uitkeringspercentage 0 tot 35%
0% (geen uitkering)
35 tot 45%
28%
45 tot 55%
35%
55 tot 65%
42%
65 tot 80%
50,75%
80 tot 100%
70%
1.3 De loonaanvulling Als de werknemer in de vervolgfase na afloop van de loongerelateerde uitkering tenminste 50% van zijn verdiencapaciteit benut, dat wil zeggen dat hij 50% of meer verdient van wat hij nog zou kunnen verdienen, dan krijgt hij op grond van de WIA een loonaanvulling in plaats van een vervolguitkering. De hoogte van de loonaanvulling is gebaseerd op het loon dat de werknemer verdiende in het jaar voordat hij ziek werd. De loonaanvulling bedraagt 70% van het oude loon (het loon dat de werknemer verdiende voordat hij arbeidsongeschikt werd) min het loon dat de werknemer volgens het UWV nog zou kunnen verdienen. Op deze manier geldt voor de werknemer dat werken loont. Het totale inkomen van de werknemer stijgt naarmate hij meer werkt. Als de werknemer meer verdient dan hij op grond van zijn mate van arbeidsongeschiktheid verdient dan is de loonaanvullingsuitkering 70% van het oude maandloon minus zijn huidige loon.
2. Financiering van de WIA De WIA wordt in beginsel gefinancierd uit premies die de werkgever af moet dragen aan de Belastingdienst. Werkgevers betalen in 2006 een basispremie voor WAO/WIA en een gedifferentieerde premie WAO. In 2007 wordt de WIA premie opgesplitst in verschillende delen. De werkgever betaalt dan de volgende premies voor arbeidsongeschiktheidsregelingen: o Basispremie Aof (voor WAO/IVA/WGA); o Gedifferentieerde WGA-premie; o Gedifferentieerde WAO-premie o De hoogte van de Aof-premie voor 2007 wordt dit najaar vastgesteld 2.1 De gedifferentieerde WGA-premie De WGA-premie is in 2006 nog voor alle werkgevers gelijk. Maar in 2007 wordt deze premie rechtstreeks, per werkgever gekoppeld, aan de daadwerkelijke WGA-lasten van de werkgever. De werkgever kan 50% van deze gedifferentieerde premie verhalen op de werknemers.
Eigenrisicodrager De werkgever hoeft echter niet altijd de gedifferentieerde premie te betalen, hij kan er ook voor kiezen om eigen risicodrager te worden. Dat wil zeggen dat hij zelf het financiële risico van de WGA draagt. In dat geval draagt hij vanaf 1 januari 2007 voor de WGA uitsluitend de basispremie af aan de Belastingdienst. In 2006 betalen eigenrisicodragers WGA die hun risico bij een private verzekeraar hebben ondergebracht dubbel premie omdat ze, via de Belastingdienst, ook premie aan het UWV betalen. Dit komt omdat de automatiseringssystemen van de Belastingdienst in 2006 nog geen eigenrisicodragers WGA kunnen onderscheiden. De Belastingdienst kan dus in 2006 niet vaststellen of in voorkomende gevallen ten onrechte geen WGA-premie wordt afgedragen. Met ingang van 2007 is dit wel mogelijk en kunnen werkgevers die in 2006 eigenrisicodrager WGA waren, de betaalde WGA-premie (in 2006 0,09%) in mindering brengen op de basispremie. Publieke verzekering In 2007 gaan werkgevers die in het publieke bestel blijven, dat wil zeggen dat ze voor de WGA bij het UWV verzekerd zijn, gemiddeld ongeveer 0,7 procent premie betalen, waarbij de premie per werkgever kan verschillen. Volgens de meest recente gegevens zal de lastendekkende WGA-premie uitkomen op gemiddeld 0,28 procent. Daarbovenop komt een opslag die 0,47 procent bedraagt in 2007. Deze opslag is nodig voor gelijkwaardige concurrentiemogelijkheden tussen het UWV en particuliere verzekeraars. 2.2 De rentehobbeltoeslag De rentehobbel(toeslag) komt voort uit het verschil in financieringswijze tussen het publieke stelsel en het private stelsel. In het publieke stelsel wordt gewerkt met een zogenaamd omslagsysteem: de in een jaar te heffen premie dient voldoende te zijn om de uitkeringen die in dat jaar worden uitgekeerd te financieren. In het private stelsel geldt een geheel andere wijze van financieren. Indien een onderneming er voor kiest om eigenrisicodrager te worden en er tevens voor kiest dit risico bij een verzekeraar onder te brengen, dient de verzekeraar bij de premievaststelling uit te gaan van het zogenoemde rentedekkings- of kapitaaldekkingssysteem. Dat betekent dat alle (dus ook toekomstige!) schade van arbeidsongeschiktheid die in dat jaar ontstaat, in datzelfde jaar moet worden afgefinancierd. Stel dat de gemiddelde verblijfsduur per werknemer in de WGA 7 jaar is en het om een WGA-uitkering van € 10.000,- gaat, dan zal de verzekeraar hiervoor een premie vragen die overeenkomt met ongeveer 7 maal € 10.000,- is € 70.000,- (voor de overzichtelijkheid worden de rente-effecten buiten beschouwing worden gelaten). Het UWV hoeft in dat eerste jaar voor een vergelijkbare WGA-er slechts € 10.000,- aan premie te incasseren. Het premieniveau dat een verzekeraar de eerste jaren aan eigenrisicodragers in rekening moet brengen, zal dus veel hoger liggen dan het publieke premiepercentage. Dit verschil tussen de publieke en private WGA-premies zal na een aantal jaren verdwijnen. De publieke WGA-premie zal immers de komende jaren stijgen en de private WGApremie blijft constant (indien althans in- en uitstroom constant blijven). Feitelijk is het zelfs zo dat de structurele private WGA-premie op den duur wat lager zal zijn dan de publieke WGA-premie, doordat er “privaat” sprake is van voorfinanciering en er dus enige rentewinst wordt geboekt. Vanwege dit tijdelijke grote verschil in premies tussen privaat en publiek is besloten door middel van de rentehobbeltoeslag een level playing field te creëren. De rentehobbeltoeslag zal naar verwachting in 7 jaar worden afgebouwd. Werkgevers, zowel eigenrisicodragers als werkgevers die bij het UWV blijven, worden voor deze hogere premie gecompenseerd door een extra verlaging van de Aof-spremie. 2.3 Berekening van de gedifferentieerde WGA-premie Uitgangspunt voor de vaststelling van de hoogte van de gedifferentieerde WGA-premie is de gemiddelde premie. Vervolgens krijgt de werkgever afhankelijk van zijn WGA-lasten een korting of een opslag op de gemiddelde premie. Daarbij geldt voor zowel grote als kleine bedrijven een minimumpremie en een maximumpremie. Er wordt een maximumpremie vastgesteld omdat anders de kosten voor bepaalde werkgevers te hoog zouden kunnen uitvallen. Dit geeft bedrijfseconomische risico’s. Een ander argument is dat een te grote schommeling in premies voor kleine bedrijven vermeden moet worden. Voor kleine werkgevers, dat wil zeggen werkgevers met een loonsom van minder dan 675.000 per jaar (voor 2007), geldt een maximumpremie van driemaal de gemiddelde premie (2,10%). In deze gemiddelde premie is de opslag van 0,47% al verwerkt, zodat de werkgever feitelijk ook maximaal
ongeveer drie keer de opslag betaalt. Voor grote werkgevers geldt, net als bij Pemba, een maximum van viermaal de gemiddelde premie (2,80%). Doordat er een maximumpremie wordt gehanteerd is er een minimumpremie nodig om het tekort dat door het maximeren ontstaat te compenseren. Dit ligt ook voor de hand omdat ook werkgevers zonder WGA-instroom in het verleden een WGA-risico lopen. Om die reden zijn ook werkgevers met een zeer laag WGA-risico voor een private verzekering altijd een premie verschuldigd. Vanuit het streven naar gelijke concurrentiekansen is er daarom voor gekozen in alle gevallen een minimumpremie te hanteren. Verder wordt door de overheid het uitgangspunt gehanteerd dat de grote werkgevers alleen betalen voor de lasten van de grote werkgevers en de kleine werkgevers alleen betalen voor de lasten van de kleine werkgevers. Om dit te bereiken wordt de volgende systematiek gehanteerd. Voor grote werkgevers is de minimale premie gelijk aan het verschil tussen het rekenpercentage en het gemiddelde percentage. De minimumpremie bedraagt 0,05%. Voor grote werkgevers worden de kosten van de maximumpremie betaald door een verhoging van het rekenpercentage. Door deze verhoging in het rekenpercentage worden de kosten van de maximumpremie bij kleine werkgevers maar gedeeltelijk gedekt. Het overige deel van deze kosten wordt gedekt door een minimumpremie voor kleine werkgevers vast te stellen. Deze bedraagt 0,40% voor 2007. Hierdoor wordt bereikt dat de kleine werkgevers gezamenlijk alleen hun eigen lasten betalen; met andere woorden kleine werkgevers betalen niet mee aan de totale lasten van alle grote werkgevers. Voor startende kleine werkgevers is de gedifferentieerde premie gelijk aan de minimumpremie. Voor startende grote werkgevers is de gedifferentieerde premie gelijk aan het rekenpercentage. Kleine en grote werkgevers die hun eigenrisicodragerschap beëindigen en terug gaan naar het publieke domein (het UWV), moeten de minimale premie betalen.
3. Eigenrisicodragen voor de WGA Vanaf 29 december 2005 kunnen werkgevers ervoor kiezen het WGA-risico van hun werknemers bij het UWV te verzekeren of het voor eigen rekening te nemen. Deze mogelijkheid bestaat in 2006 alleen voor grote werkgevers. Dat betekent dat zij maximaal 4 jaar het risico dragen van de WGAuitkering die aan een zieke werknemer moet worden betaald. Vanaf 2007 bestaat de mogelijkheid voor alle werkgevers om uit het publieke bestel (het UWV) te stappen en eigenrisicodrager te worden. De duur van het eigenrisicodragerschap bedraagt vanaf 2007 10 jaar. Deze termijn van 10 jaar geldt ten aanzien van het alle werknemers die op of na 1 januari 2007 in de WGA komen. De eigenrisicodrager kan de uitkering zelf betalen of dit risico verzekeren bij een particuliere verzekeraar. In ruil voor het zelf dragen van het financiële risico hoeft de eigenrisicodrager geen gedifferentieerde WGA-premie te betalen. De eigenrisicodrager is gedurende de periode van 10 jaar verantwoordelijk voor de financiering van de uitkering en voor de reïntegratie van de werknemer. Ook brengt de WIA nieuwe administratieve verplichtingen met zich mee voor de eigenrisicodrager. 3.1 Financiële verplichtingen Eigenrisicodragen voor de WGA houdt in dat de werkgever verantwoordelijk wordt voor het risico van de betaling van de WGA-uitkeringen aan werknemers, die op de eerste ziektedag bij hem in dienst waren. De volgende WGA-uitkeringen vallen onder het eigenrisicodragerschap: • de loongerelateerde uitkering; • de vervolguitkering; • de loonaanvulling voor het deel ter hoogte van de vervolguitkering. De eigenrisicodrager is niet verantwoordelijk voor de loonaanvulling voor het deel boven de vervolguitkering, de WGA-uitkeringen die langer duren dan tien jaar en de WGA-uitkeringen voor werknemers die direct voorafgaande aan de WGA een Ziektewetuitkering kregen. Deze uitkeringen worden gefinancierd uit de basispremie: De eigenrisicodrager kan er voor kiezen om zelf de uitkeringen uit te betalen of om deze door het UWV te laten betalen, waarna het UWV deze uitkeringskosten op de eigenrisicodrager verhaalt. Daarbij geldt als uitgangspunt dat het UWV de uitbetaling van WGA-uitkeringen verzorgt, tenzij de
eigenrisicodrager aangeeft zelf de uitkeringen te willen betalen. Als het UWV de uitkeringen betaalt, wordt het deel van de loonaanvullingsuitkering WGA, dat hoger is dan de WGA-vervolguitkering niet verhaald. Dit komt omdat de eigenrisicodrager alleen de kosten van de vervolguitkering hoeft te dragen. Als de eigenrisicodrager zelf de uitkeringsverstrekking verzorgt kan hij het deel van de loonaanvullingsuitkering dat uitstijgt boven de WGA-vervolguitkering verhalen op het UWV. 3.2 Verhaal van de WGA-premie/WGA-lasten De werkgever kan de helft van de gedifferentieerde WGA-premie verhalen op de werknemers. Voor eigenrisicodragers geldt dat zij óf de WGA-lasten (als zij geen private verzekering hebben) óf de verzekeringspremie (als zij wel een private verzekering hebben) voor maximaal de helft kunnen verhalen op de werknemers. Omdat de private verzekeringspremie ook meer kan omvatten dan alleen het WGA-risico (bijvoorbeeld ook uitkeringen bij ziekte of aanvullingen op de WIA-uitkering), kan alleen het deel van de premie dat betrekking heeft op het WGA-risico verhaald worden. Verzekeraars kunnen in die gevallen aan de werkgever aangeven welke deel van de premie daarop betrekking heeft. 3.3 Reïntegratieverplichtingen De eigenrisicodrager WGA is na de twee ziektejaren verantwoordelijk voor de reïntegratie van arbeidsongeschikte werknemers gedurende de termijn van eigenrisicodragen (tien jaar). Deze verantwoordelijkheid geldt ook als de betreffende werknemer in deze periode uit dienst gaat. De kosten van reïntegratie, zoals inkopen van plaatsingstrajecten en eventueel scholing of opleiding, komen voor rekening van de eigenrisicodrager. Wel kan bij het UWV een vergoeding aangevraagd worden voor bijvoorbeeld het aanpassen van de werkplek. De (ex-)werknemer kan bij UWV vergoedingen aanvragen voor bijvoorbeeld een aangepaste bureaustoel, een jobcoach of een doventolk. Voor de eigenrisicodrager die een gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemer in dienst neemt of houdt geldt dat hij gebruik kan maken van de premiekortingsregeling. De eigenrisicodrager is niet, zoals het UWV, verplicht om voor de werknemer een reïntegratievisie op te stellen, maar hij moet zich wel aan alle poortwachterverplichtingen houden. Uitzondering is dat de eigenrisicodrager de werknemer niet al na 13 weken, maar pas na acht maanden hoeft ziek te melden bij het UWV. Wel moet het plan van aanpak, zoals dat is opgesteld tijdens de loondoorbetalingsperiode, periodiek worden geëvalueerd ook na de periode van twee jaar. Omdat de eigenrisicodrager gedurende 10 jaar verantwoordelijk is voor de reïntegratie, zowel intern als extern, moet hij gedurende deze periode periodiek contact houden met de werknemer. Dat geldt ook als de werknemer uit dienst is en bij een andere werkgever in dienst is getreden. Als de werknemer vervolgens weer uitvalt blijft de eigenrisicodrager, naast de nieuwe werkgever, verantwoordelijk voor de reïntegratie. 3.4 Administratieve verplichtingen Als een werknemer met een WGA-uitkering niet of onvoldoende meewerkt aan reïntegratie, kan een sanctie worden toegepast. De sanctie kan bestaan uit een maatregel (blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke weigering van de uitkering) of een administratieve boete. De eigenrisicodrager is bevoegd om, net als het UWV, een WGA-sanctie op te leggen, alleen mag hij de uitkering niet blijvend weigeren. Door het opleggen van de sanctie kan hij de werknemer aansporen om (weer) voldoende reïntegratie-inspanningen te verrichten. De eigenrisicodrager moet de hoogte van de sanctie afstemmen op de ernst en de verwijtbaarheid van de gedraging. Als de eigenrisicodrager aan een (ex-)werknemer een sanctie oplegt, dan geldt dat tegen deze beslissing bezwaar en beroep mogelijk is. Omdat de eigenrisicodrager als hij een sanctie oplegt de WGA uitvoert wordt hij als een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) aangemerkt. Dit betekent dat bepaalde bestuursrechtelijke vereisten gaan gelden. Zo moet de werkgever de sanctie schriftelijk vastleggen waarbij hij moet aangeven waarom hij deze maatregel neemt. Bovendien moet hij een bezwaar- en klachtenprocedure inrichten. Door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is aangegeven dat een eigenrisicodrager mag wachten met het inrichten van deze procedures tot het moment dat hij daadwerkelijk een sanctie heeft opgelegd. 3.5 Aanvragen eigenrisicodragerschap De Belastingdienst is vanaf 1 januari 2007 verantwoordelijk voor de aanvragen en de beëindigingen van eigenrisicodragerschap in het kader van de WGA.
De werkgever kan jaarlijks op 1 januari of op 1 juli eigenrisicodrager voor de WGA worden of het eigenrisicodragerschap beëindigen. Een aanvraag daarvoor moet tenminste 13 weken voor de beoogde ingangsdatum bij de Belastingdienst worden ingediend. Voor startende werkgevers geldt dat zij vanaf de startdatum eigenrisicodrager voor de WGA kunnen worden. Voor het eigenrisicodragerschap gelden twee voorwaarden: • de werkgever moet beschikken over een garantieverklaring van een erkende kredietinstelling of een erkende verzekeraar. Deze garantiestelling dient uiterlijk vijf weken na de opzegdatum te worden aangeleverd bij de Belastingdienst; • de werkgever is in de drie jaar voor de beoogde ingangsdatum niet al eerder eigenrisicodrager voor de WGA geweest. Het aanvraagformulier en het model garantieverklaring zijn te downloaden van de site van de belastingdienst (www.belastingdienst.nl, Zakelijk, Loonheffingen, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, Eigenrisicodragerschap WGA). De aanvraag dient te worden ingediend bij belastingdienst/Centrale Administratie (B/CA), postbus 2566, 6401DB Heerlen. Aan de aanvraag voor het verlenen van het eigenrisicodragerschap voor de WGA zijn geen kosten verbonden. Omdat de tijd voor het indienen van een eerst aanvraag, dat wil zeggen tot 1 oktober 2006 kort is, lijkt het zinvol dat een werkgever, die in principe geïnteresseerd is om eigenrisicodrager te worden, zich alvast aanmeldt en eventueel later zijn aanvraag intrekt voordat de Belastingdienst een beslissing heeft genomen. Vooralsnog is niet bekend hoe de Belastingdienst hiermee zal omgaan. Ook bestaat de mogelijkheid om alvast een aanvraag in te dienen zonder dat de garantieverklaring wordt meegestuurd. De aanvrager heeft dan vervolgens vijf weken de tijd om alsnog een garantieverklaring op te sturen. Gedurende deze periode kan de aanvraag nog worden ingetrokken. Voor werkgevers die meer tijd nodig hebben om een afweging te maken is 1 juli 2007 de eerstvolgende gelegenheid om eigenrisicodrager te worden. 3.6 Inloop- en uitlooprisico De werkgever die eigenrisicodrager wil worden moet wel rekening houden met zijn inlooprisico en uitlooprisico. Bij het inlooprisico gaat het om de WGA-uitkeringslasten van werknemers die arbeidsongeschikt zijn geworden voor de datum waarop de werkgever eigenrisicodrager is geworden en die nog niet gedurende 10 jaar een WGA-uitkering hebben ontvangen. Bij het uitlooprisico gaat het om de WGAuitkeringslasten van werknemers, waarvan de eerste ziektedag ligt in de verzekerde periode, en waarvan de uitkeringen ingaan of doorlopen na beëindiging van het eigenrisicodragerschap. Zo is de werkgever, die per 1 januari 2008 het eigenrisicodragerschap beëindigt, verantwoordelijk voor de WGA-uitkeringslasten van een werknemer, die in december 2007 ziek wordt en vervolgens in de WGA belandt. 3.7 Verhaalsrecht voor eigenrisicodragers In de WIA is geregeld dat de werkgever, die als eigenrisicodrager een WGA-uitkering moet betalen deze kan verhalen op een aansprakelijke derde. Dit betekent niet dat de werkgever ook alle kosten kan verhalen. Het verhaalsrecht is namelijk beperkt tot de netto-uitkering, dat wil zeggen dat loonbelasting en sociale premies niet kunnen worden verhaald. Wel mag de eigenrisicodrager de reïntegratiekosten verhalen op de aansprakelijke derde.
4. Waar moet een werkgever concreet rekening mee houden als hij eigenrisicodrager wil worden? Werkgevers die een afweging willen maken of het de moeite waard is om eigen risicodrager te worden kunnen de volgende aspecten meewegen in hun besluitvorming: • financiële aspecten • gezondheidsbeleid • reïntegratieresultaten • administratieve lasten De werkgever die eigenrisicodrager wil worden dient hierover advies te vragen aan de Ondernemingsraad. 4.1 Financiële aspecten
Bij de keuze of een werkgever eigenriscodrager zou moeten worden zullen veel werkgevers eerst naar het financiële aspect kijken. Levert het direct financieel voordeel op om uit het publieke bestel te stappen. Voor de WAO was het financieel aantrekkelijk om eigenrisicodrager te worden omdat werkgevers die bij het UWV verzekerd waren een opslag moesten betalen. Van deze opslag werd onder meer de WAO-uitkering betaald van werknemers van wie de werkgever inmiddels failliet is. Deze opslag, die 0,40% van het premieloon bedroeg, hoefden eigenrisicodragers niet te betalen. Zij hadden dus een direct financieel voordeel. Onder het nieuwe WIA-systeem is deze opslag meer in de premies verwerkt waardoor het directe financiële voordeel voor eigenrisicodragers veel minder groot lijkt. De opslag bedraagt voor 2007 slechts 0,05% en zou, volgens het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, uiteindelijk niet meer dan 0,10% bedragen. De werkgever die eigenrisicodrager wordt, en dus niet langer een publieke verzekering via bij het UWV heeft, kan zelf bepalen hoe hij wil omgaan met het financiële risico van gedeeltelijke arbeids(on)geschiktheid van zijn werknemers. Er zijn daarbij twee verschillende mogelijkheden: • een polis afsluiten bij een private verzekeraar • geen verzekering; de werkgever draagt zelf het financiële risico. • Verzekeren De eigenrisicodrager betaalt zelf de WGA-uitkering van zijn (ex-)werknemers. Ook is hij verantwoordelijk en betaalt hij alle kosten voor reïntegratie. Omdat deze kosten kunnen op kunnen lopen verzekeren sommige werkgevers zich (deels) voor deze kosten bij een private verzekeraar. Voordeel is dat de werkgever niet onverwachts met een grote kostenstijging wordt geconfronteerd als één van zijn werknemers in de WGA terechtkomt, maar zijn WGA-lasten via periodieke premiebetaling op een meer geleidelijke manier kan financieren. Als een werkgever overweegt de risico’s voor reïntegratie en WGA-uitkering bij een private verzekeraar te verzekeren, loont het de moeite om de voorwaarden en de prijzen van de verschillende verzekeraars goed te vergelijken. Verder kan het een voordeel zijn om een WGA-verzekering aan te laten sluiten op een reeds bestaande verzekering voor het risico van arbeidsongeschiktheid tijdens de eerste twee ziektejaren. • Niet verzekeren Als een werkgever eigenrisicodrager wordt, en besluit geen verzekering af te sluiten maar het risico zelf te dragen, moet hij vooraf goed weten wat de financiële risico’s zijn. Op de korte termijn hoeft hij geen gedifferentieerde WGA-premie of andere verzekeringspremies te betalen, maar op de lange termijn kan hij voor hogere kosten komen te staan. Het is daarom van belang dat de werkgever zich goed laat adviseren over de mogelijke kosten van langdurige arbeidsongeschiktheid. Daarbij moet in ieder geval rekening worden gehouden met de volgende zaken: • De werkgever blijft maximaal tien jaar een WGA-uitkering betalen. Daarna neemt UWV de betaling over. • De werkgever moet ook de WGA-uitkeringen betalen van werknemers die al ziek zijn op het moment dat hij eigenrisicodrager wordt; het zogenaamde inlooprisico. • Als de werkgever besluit het eigenrisicodragerschap te beëindigen, blijft hij wel de WGA-uitkeringen betalen van werknemers die voor het beëindigen van zijn eigenrisicodragerschap ziek zijn geworden; het zogenaamde uitlooprisico. • De werkgever betaalt de reïntegratiekosten van alle deels arbeidsgeschikte werknemers, ook van de werknemers die al een uitkering kregen voordat hij eigenrisicodrager werd. Op het moment dat de werkgever het eigenrisicodragerschap beëindigt, betaalt UWV deze kosten weer. 4.2 Gezondheidsbeleid Steeds meer werkgevers voeren een actief gezondheidsbeleid om het ziekteverzuim in hun onderneming terug te dringen. Daarbij kan de werkgever er voor kiezen om zelf allerlei maatregelen op het gebied van preventie en reïntegratie uit te voeren, maar hij kan deze kennis ook inhuren. Niet alle werkgevers hebben namelijk de alle benodigde expertise in huis op het gebied van preventie en reïntegratie. Sommige werkgevers hebben ook het financiële risico van de eerste twee ziektejaren al bij een verzekeraar ondergebracht. In dat geval kan het de moeite waard zijn om eigenrisicodrager te worden en zo ook het risico over de periode na twee jaar bij de verzekeraar onder te brengen. Hiermee wordt niet alleen het financiële risico gedekt, maar kunnen ook betere afspraken worden gemaakt over reïntegratie. Zeker voor kleinere werkgevers geldt dat de verzekeraar zowel tijdens als na de eerste twee jaar ziekte doorgaans betere reïntegratieresultaten zal bereiken dan de werkgever.
Bovendien wordt voorkomen dat na twee jaar het dossier moet worden overgedragen aan het UWV. Dit betekent een knip in het reïntegratieproces. Voor grotere werkgevers die een eigen gezondheidsbeleid voeren en daarbij preventie en reïntegratie zelf (laten) uitvoeren geldt dat zij vaak zelf meer in staat zijn om de regie te voeren op dit gebied. 4.3 Reïntegratieaspecten De werkgever is wettelijk verantwoordelijk voor de re:integratie van de werknemer gedurende de eerste twee jaar van arbeidsongeschiktheid. De inspanningen moeten erop gericht zijn de reïntegratie (intern of extern) in een zo vroeg mogelijk stadium te regelen. Keuze voor eigenrisicodragerschap betekent dat de werkgever na deze periode 10 jaar verantwoordelijk is voor de verdere reïntegratie. Deze verplichting geldt ook als de arbeidsovereenkomst na twee jaar arbeidsongeschiktheid wordt beeindigd. De eigenrisicodrager moet er rekening mee houden dat hij door de werknemer op zijn reïntegratieverantwoordelijkheid kan worden aansproken, bijvoorbeeld als de mate van arbeidsongeschiktheid veranderd of het werken bij een andere werkgever is mislukt. De werkgever moet zijn gedeeltelijk arbeidsgeschikte (ex-)werknemers dus blijven volgen. De werkgever zal daartoe zijn administratie en andere zaken op het gebeid van reïntegratie adequaat moeten inrichten. Uiteraard moet ook de werknemer alle mogelijke reïntegratieinspanningen verrichten en relevante wijzigingen doorgeven aan de werkgever. Laat hij dit na dan kan de werkgever een sanctie opleggen. 4.4 Administratieve lasten Eigenrisicodragerschap zal (extra) administratieve lasten met zich meebrengen, afhankelijk van de inrichting van het eigenrisicodragerschap. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de controle van de gegevens van het UWV en het volgen van de werknemer vanwege de 10 jarige reïntegratieverplichting. Wil de werkgever sancties kunnen opleggen dan zal hij een bezwaarprocedure moeten inrichten. Hoewel de eigenrisicodrager niet direct een dergelijke procedure hoeft op te starten dient hij er wel rekening mee te houden dat hij in de toekomst toch op enig moment een bezwaarprocedure moet inrichten.
Meer info: www.uwv.nl/erd. Op deze site zijn onder meer rekenwijzers en een uitgebreid handboek te vinden.