EIGEN BIJDRAGE THUISZORG DEAL WITHOUT DELAY 4E PIV JAARCONFERENTIE
13e Jaargang Nr. 1 april 2004
Nederlands Instituut van Schaderegelaars
Colofon KenNIS is een uitgave van het Nederlands Instituut van Schaderegelaars (NIS) en verschijnt vier keer per jaar.
Nederlands Instituut van Schaderegelaars
Postadres Postbus 75475, 1070 AL Amsterdam E-mail:
[email protected] Website: www.letselschaderegelaars.nl
NIS Bestuur J.J. Noorman: voorzitter Mw. C.P.M. Mastop: secretaris E.M. Budwilowitz: penningmeester Mw. L.T.M. Taat-de Groot: lid F.G. van Cuijk: lid R. Berghout: lid H. Brink: lid W.S. Doetjes: lid T. Ellenbroek: lid J.W. Stoevenbeld: adviseur
Van de redactie Opnieuw ligt een volgens de redactie zeer volledig en lezenswaardig exemplaar van KenNIS voor u. In deze editie proberen wij wederom aan te sluiten bij de actualiteit in onze branche op het gebied van schaderegelingbeleid, vakkennis en jurisprudentie.
Redactie Is ons vakgebied in beroering gebracht door de discussie omtrent no cure no pay? Een beschrijving van verschillende gezichtspunten vanuit diverse perspectieven leert ons hierover meer. Ook Quasimodo vraagt in zijn bijdrage om een transparante en “gebruikervriendelijke” benadering. Een andere benadering, vanuit de praktijk ingegeven, wordt behandeld in het stuk waarin de schrijver vraagt om waardering van de bemoeienis van een behandelaar die leidt tot een regeling zonder vertraging. Wij hopen met het tweede deel inzake REAinstrumenten de vakgenoten voldoende gereedschap te geven om bij behandeling van letselzaken pro-actief te interveniëren en de juiste middelen aan te wenden om de positie en situatie van het slachtoffer te verbeteren.
Frank Emmerig Hans Noordsij Marc Punt Bob Rodenburg Paul Schillings Cees Smith Fred Zwarts Ernst van Strien
Ontwerp: Manten Grafisch Ontwerpbureau bv Website: www.manten.nl
Druk Offsetdrukkerij Haveka bv Website: www.haveka.nl
Door de rechtsontwikkeling op het gebied van de waardering van doorbetaald loon onder de loep te nemen en tevens recente jurisprudentie omtrent dit onderwerp bieden wij enige houvast in de discussies omtrent vergoedbaarheid van deze schadecomponenten.
Abonnement Aanvragen abonnementen uitsluitend aan het postadres van het NIS. Bij aanmelding s.v.p. opgave van naam, adres, telefoonnummer en functie, alsmede of men zelfstandig dan wel in loondienst werkzaam is en bij welk bedrijf.
KenNIS is als verenigingsblad branchegericht, graag bieden wij daarom het PEP gelegenheid de activiteiten van het komende jaar via ons blad kenbaar te maken.
Het blad wordt automatisch toegezonden aan alle leden van het NIS. Advertenties en kopij aanleveren voor het volgende nummer vóór 1 juni 2004
De redactie wenst u veel leesplezier.
Een jaarabonnement voor niet-leden kost 7 30,-
ISSN: 1382-7170 Copyright © NIS 2003 Alle rechten voorbehouden. Het overnemen evenals het vermenigvuldigen van artikelen en mededelingen is alleen geoorloofd na schriftelijke toestemming van de redactie. Ingezonden artikelen van niet-NIS-leden vallen buiten verantwoordelijkheid van het NIS bestuur en de redactie!
2
KENNIS NO 1 APRIL 2004
Inhoud
In dit nummer... Van de redactie
2
Derde Lustrum LSA-symposion
4
Forse verhoging eigen bijdrage Thuiszorg per 01-01-2004
5
Interview
6
Oprekking grenzen AVB-dekking
9
Aansprakelijkheidserkenning op basis van onjuiste medische expertise niet herroepbaar
10
Loonregres is netto
12
Cliënten UWV mogen zelf route naar werk kiezen
13
Verjaring: ingangsdatum van de korte termijn verder genuanceerd
14
Quasimodo
15
4e PIV-jaarconferentie De beloning voor rechtshulp: (wel)vergoed en welverdiend?
16
Deal without delay
18
Eerste Kamer neemt Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte aan
21
Reïntegratie-instrumenten voor arbeidsgehandicapten (Deel 2)
22
Kabinet schaft Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen af
25
Uitnodiging PEP-talks
26
KENNIS NO 1 APRIL 2004
3
Derde Lustrum LSA-symposion Onder de titel; Schade vergoeden of beperken? werd op 30 januari jl. in het Scheveningse Kuhrhaus het derde lustrum symposion van de LSA gehouden onder voorzitterschap van prof. mr. C.C. van Dam - hoogleraar privaatrecht.
De heer mr. H.W.P.B. Taminiau, die per 1 januari de heer mr. B. Holthuis opgevolgd is als voorzitter van de LSA opende deze dag met een terugblik op 15 jaar LSA.
Als sprekers waren uitgenodigd; De heer mr. S.D. Lindenbergh - universitair hoofddocent Burgerlijk recht, Rijksuniversiteit Leiden- over het onderwerp Vergoeden van schade; wat is dat eigenlijk? Lindenbergh stelde de vraag wat volledige schadevergoeding inhoudt en of dat überhaupt mogelijk is. Er zal desondanks wel gestreefd moeten worden naar volledige vergoeding. Het aansprakelijkheidsrecht kent een ander vertrekpunt dan de sociale zekerheid. Hij verwees ook naar Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) en stelde dat financiële argumenten niet doorslaggevend mogen zijn. De heer prof.mr. W.H. van Boom - hoogleraar Privaatrecht, Universiteit van Tilburg- sprak over het onderwerp reïntegratie. De kern van zijn betoog was dat in het regeringsbeleid niet langer gekeken wordt naar wat mensen niet kunnen, maar naar wat ze wel kunnen. De wetgever zou tot het inzicht zijn gekomen dat het proces van afschrijven en vergoeden niet bijdraagt aan herstel en reïntegratie. Hij verwees onder andere naar de Wet Verbetering Poortwachter. De rol van de ziekteverzuimverzekeraar en werkgever zal steeds
4
KENNIS NO 1 APRIL 2004
belangrijker worden. Tot slot van zijn betoog vroeg hij zich af of hij de aanwezige advocaten terug zal zien indien in 2006 de “Nieuwe WAO” waaronder de EGB (Extra Garantieregeling Beroepsrisico’s) wordt ingevoerd, omdat deze in de plaats is gekomen van de civiele werkgeversaansprakelijkheid. Mr. Chr. van Dijk - Kennedy van der Laan advocaten te Amsterdam- hield een voordracht over het onderwerp Sociale Zekerheid en civiele aansprakelijkheid: een paar apart. De conclusie was dat het geenszins duidelijk is waar de benadeelde recht op heeft. Door de complexiteit van de voorzieningen en regels is het niet eenvoudig een benadeelde op diens schadebeperkingsplicht aan te spreken. Voor verzekeraars zou er een taak zijn weggelegd voldoende kennis in huis te halen en benadeelden te helpen in het woud van regels en voorzieningen. Tot slot sprak de heer prof. mr. R.P.J.L. Tjittes - hoogleraar Privaatrecht, Vrije Universiteit Amsterdam - over het onderwerp; De rekening van het kind, het begroten van letselschade bij jonge kinderen met ernstig blijvend letsel. Hij pleitte er voor bij deze bijzondere groep benadeelden het beginsel van concrete en volledige schadevergoeding los te laten. Hij zou meer uit willen gaan van vergoeding van de kosten, goede verzorging en medische behandelingen, om het leven van het kind te veraangenamen. Een plenaire discussie kon wegens tijdgebrek niet worden gehouden. Dankzij de prikkelende en boeiende betogen van de sprekers kunnen de toehoorders terugzien op een geslaagd symposion. Over de diverse onderwerpen zal zeker nog het nodige gezegd en geschreven gaan worden.
Forse verhoging eigen bijdrage Thuiszorg per 01-01-2004 De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft besloten om de eigen bijdrage thuiszorg per 1 januari 2004 te verhogen van e 4,60 (maximum uurtarief 2003) naar e 11,80 per uur. Het bedrag dat verschuldigd is, blijft afhankelijk van het inkomen. De eigen bijdrage zal op een andere wijze worden berekend. In tegenstelling tot voorgaande jaren wordt het (gezamenlijk) verzamelinkomen niet meer ingedeeld in inkomenscategorieën, maar wordt een percentage (15%) van het verzamelinkomen gehanteerd. Voor 2004 wordt het verzamelinkomen van 2002 gebruikt. De maximale bijdrage wordt niet meer per week, maar per een periode van veelal vier weken vastgesteld. Een jaar bestaat dan uit 13 periodes zodat het percentage van het verzamelinkomen door 13 wordt gedeeld. Zo ontstaat het zogenaamde periodebedrag. Op dit periodebedrag wordt een forfaitair bedrag in mindering gebracht als tegemoetkoming voor primaire levensbehoeften, zoals bijvoorbeeld eten en drinken. Om de hoogte van de maximale periodebijdrage te bepalen wordt de volgende berekening toegepast: 15% van het (gezamenlijk) verzamelinkomen : 13 = periodebedrag minus forfaitair bedrag (e 140,-). De maximale periodebijdrage kent een drempelbedrag en een hoogste bedrag. Indien de uitkomst van bovenstaande som lager is dan het drempelbedrag dan bedraagt de maximale periodebijdrage het drempelbedrag (e 16,-). Indien de uitkomst hoger is dan het hoogste bedrag, moet het hoogste bedrag worden betaald (e 528,20). Voor zorg zonder verblijf (waaronder thuiszorg) wordt in 2004 e 11,80 per uur gerekend. Per periode hoeft echter niet meer te worden betaald dan de maximale periodebijdrage die van toepassing is. De zorgaanbieder geeft na afloop van een zorgperiode het aantal uren zorg, dat in die periode is verstrekt, door aan het CAKBZ. Het aantal uren wordt per periode vermenigvuldigd met het
uurtarief van e 11,80. Vervolgens wordt getoetst of de maximale periodebijdrage is bereikt.
Voorbeeld 1 Er wordt drie uur zorg per week verleend x 4 weken = 12 uur per periode x e 11,80 = e 141,60. Het verzamelinkomen in 2002 bedraagt e 13.000,-. De maximale periodebijdrage wordt dan: 15% x e 13.000,- = e 1.950,- : 13 = e 150,- minus e 140,(forfaitair bedrag) = e 10,-. Dit is lager dan het drempelbedrag, dus voor deze zorg wordt 16,- per periode betaald.
Voorbeeld 2 Er wordt vijf uur zorg per week verleend x 4 weken = 20 uur per periode x e 11,80 = e 236,-. Het verzamelinkomen in 2002 bedraagt e 42.134,- (een partner e 35.684,- en de ander e 6.450,-). De maximale periodebijdrage wordt dan: 15% x e 42.134,- = e 6.320,10 : 13 = e 486,16 minus e 140,(forfaitair bedrag) = e 346,16. De maximale periodebijdrage van e 346,16 wordt niet gehaald, dus voor deze zorg wordt e 236,- per periode betaald. Mensen krijgen een nieuwe beschikking nadat hun definitieve (inkomens)gegevens bekend zijn. Hierop wordt de maximale periodebijdrage vermeld die in hun specifieke situatie van toepassing is. De regeling wordt uitgevoerd door het Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Ziektekosten (CAK-BZ). In de berichtgeving wordt door hen al geanticipeerd op een stroom van vragen en klachten. Het gratis informatienummer van CAK-BZ is 0800-1925 en het e-mailadres is
[email protected]. Voor klachten wordt geadviseerd zich te wenden tot het College voor zorgverzekeringen, postbus 320, 1110 AH te Diemen.
KENNIS NO 1 APRIL 2004
5
Interview Onder de leden van het NIS zal de GAV als vereniging niet al te bekend zijn. Om daarin verandering te brengen besloot de redactie van KenNIS de wisseling van voorzitter aan te grijpen als gelegenheid om de scheidende en komende voorzitter, respectievelijk de heer van Duinkerken en de heer Schuwirth de betekenis van de vereniging te laten toelichten. De website van de GAV geeft overigens de volgende korte beschouwing:
De Vereniging van Geneeskundige Adviseurs in Particuliere Verzekeringszaken (GAV), in 1901 opgericht, onder de naam De Nederlandse Vereniging van Geneeskundig Adviseurs bij Verzekeringmaatschappijen, is in de eerste plaats een wetenschappelijke vereniging, gericht op het bevorderen van de kennis en het in functieniveau van haar leden. De leden zijn over het algemeen geneeskundige adviseurs bij particuliere verzekeringsmaatschappijen. Zij houden zich bezig met de beoordeling van acceptatie van levens-, arbeidsongeschiktheid-, ongevallen- en ziektekostenverzekeringen, alsmede de beoordeling van uitkeringsaanvragen daarvan. Voorts houden zij zich bezig met de beoordeling van letselschade en medische aansprakelijkheid. Een recente statutenwijziging heeft de vereniging een naamsverandering bezorgd en geresulteerd in het openstellen van de vereniging voor alle artsen, die zich beroepshalve op het brede terrein van de particuliere verzekeringszaken begeven.
6
KENNIS NO 1 APRIL 2004
Op de vraag wat de GAV eigenlijk is en wat het betekent dat de GAV een wetenschappelijke vereniging is, antwoordt de heer van Duinkerken dat de Geneeskundige Adviseurs Vereniging een ruime vertegenwoordiging is van medisch adviseurs, die zich niet alleen bezig houden met personenschade, maar ook actief zijn bij advisering in levensverzekeringen, zorgverzekeringen en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Een doelstelling is om het wetenschappelijk onderzoek te stimuleren, om daarmee tot een betere onderbouwing van de medische advisering te kunnen komen. Gedacht wordt aan de ontwikkeling van richtlijnen en protocollen, niet alleen in het kader van de letselschade, maar ook ten aanzien van bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Zo wordt bijvoorbeeld gedacht aan onderzoek naar de noodzaak van het bij de letselschade openhouden van lange termijn risico’s. Ook wordt onderzoek gedaan naar verzekerbaarheid mede in het licht van nieuwe medische ontwikkelingen. In 2000 is een statutenwijziging doorgevoerd, waar tot dat jaar slechts medisch adviseurs lid konden worden, die bij verzekeraars werkten. Vooral de groei van het aantal medisch adviseurs dat zich met letselschade bezighoudt en vaak niet in dienst is van enige verzekeraar maakte de statutenwijziging noodzakelijk. Overigens waren al eerder wijzigingen doorgevoerd, met het oog op de onderbouwing van de gedachte dat met name de professionaliteit ten aanzien van het vak van geneeskundige adviseur primair gesteld diende te
worden en dat personen, die hetzelfde vak uitoefenden alle lid van dezelfde vereniging moeten kunnen worden. De heer van Duinkerken hecht er aan op te merken dat de GAV uitdrukkelijk geen belangenvereniging is, welk idee overigens nog niet volledig is doorgedrongen bij onder meer de advocatuur. Het GAV-bestuur wil dan ook stimuleren dat medisch adviseurs van belangenbehartigers toetreden. Bij voorbeeld medisch adviseurs, die lid zijn van de WAA. Het bestuur van de GAV en de voorzitters menen dat nu juist het binnen de vereniging aanwezig zijn van verschillende “bloedgroepen” stimulerend kan werken voor de discussie.
ontwikkelen, terwijl er tevens de bedoeling is dat zij eenmaal per jaar een wetenschappelijke dag organiseren over een onderwerp dat relevant is voor het betreffende aandachtsgebied. Een dergelijke wetenschappelijke dag zal ook toegankelijk zijn voor belangenbehartigers/ advocaten, rechters, letselschaderegelaars, arbeidsdeskundigen en andere belangstellenden.
In de vereniging richt men zich erop dat de advisering objectief moet zijn en dat overleg tussen medisch adviseurs voorop staat. De medisch adviseur moet - aldus de heer Schuwirth - niet afhankelijk zijn van de wensen van de opdrachtgevers. De medisch adviseur moet onafhankelijk werkzaam kunnen zijn en op valide medische inzichten zijn advies kunnen baseren. Een verdere professionalisering houdt in dat gestreefd wordt onder meer naar een beroepscode, die een compilatie zal en moet zijn van regelgeving, welke al in de wet verankerd ligt. Recent is besloten om binnen de GAV een werkgroep op te richten, die zich gaat bezig houden met het medisch traject. Een belangrijk aspect is dat medisch adviseurs onderling alle relevante medische gegevens dienen uit te wisselen. Zelfs indien zich onder deze gegevens een aantal privacygevoelige gegevens bevindt. Openheid staat voorop.
De heren Schuwirth en Van Duinkerken wijzen er ook op dat in Europees verband de nodige ontwikkelingen gaande zijn. Een link kan gelegd worden met de vierde WAM-richtlijn. Binnen de GAV was reeds een werkgroep personenschade in Europees verband werkzaam. Inmiddels is er vanuit de zuidelijke lidstaten van de Europese Unie een Europese invaliditeitsschaal geproduceerd. Een aantal lidstaten tracht nu deze tabellen als Europese maatstaf vastgelegd te krijgen, en laat één en ander inmiddels door het Europese parlement beoordelen, zonder dat er overleg met noordelijke lidstaten heeft plaatsgevonden. Vanuit de Nederlandse optiek wordt geageerd tegen deze ontwikkeling. Op initiatief van de voorzitter van de genoemde werkgroep binnen de GAV is er inmiddels een groep experts samengesteld, die zich gaat buigen over de mogelijkheid van het samenstellen van Europese richtlijnen, anders dan de invaliditeitsschaal met de Zuid-Europese achtergrond. Vooralsnog is het oordeel van de commissie van experts negatief geweest over het door de zuidelijke landen geproduceerde invaliditeitsschalen. Ook in deze commissie speelt de GAV een belangrijke rol.
De verdere inwendige structuur toelichtend geven de huidige en de scheidende voorzitter aan dat binnen de GAV een drietal aandachtscommissies is opgericht, welke zich elk bezig houdt met een onderdeel van de medisch advisering. Zo is er een Aandachtscommissie Personenschade, een Aandachtscommissie Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen en Ongevallenverzekeringen (contractuele polissen) en een Aandachtscommissie Levensverzekeringen. De doelstelling van deze commissies is dat zij op deze speciale gebieden protocollen
Ook wordt er gedacht aan een klachtenregeling, waar deze thans nog ontbreekt. Tot op heden is een klacht tegen een medisch adviseur uitsluitend mogelijk via het gebruikelijke tuchtrecht.
Een aspect dat wij in zuidelijke landen wel vaker tegenkomen zou Schuwirth als positief willen stimuleren. Hij is er in het kader van de letselschade een voorstander van dat de medisch adviseurs van de belangenbehartiger en van de verzekeraar
KENNIS NO 1 APRIL 2004
7
samen het slachtoffer onderzoeken. Hij meent dat de medisch adviseurs, die in het algemeen als generalist kunnen worden gekwalificeerd daartoe goed in staat zullen zijn en in sommige gevallen zelfs beter dan de specialisten, die uitsluitend de gevolgen bekijken op hun specifieke vakgebied. Het adviseren louter op voorhanden zijnde stukken zal in sommige gevallen te beperkt zijn. Op de vraag hoe de onderwijs- en registratieplannen er uitzien, antwoordt de heer Schuwirth dat de Sociale Geneeskunde twee hoofdstromen kent, te weten: de Arts voor Arbeid en Gezondheid, waaronder de bedrijfsartsen en de verzekeringsartsen vallen en de andere hoofdstroom, de Arts voor Maatschappij en Gezondheid, waaronder bijvoorbeeld de jeugd- en schoolartsen etcetera vallen. Er is een discussie gaande of de aansluiting nu bij de hoofdstroom Arts voor Maatschappij en Gezondheid moet worden gezocht, danwel bij de Arts voor Arbeid en Gezondheid. Daarover zal binnen afzienbare tijd een definitieve beslissing worden genomen. Voor wat betreft het onderwijs- en registratietraject wordt opgemerkt dat er op dit moment een opleiding binnen de GAV bestaat, welke leidt tot een registratie binnen de vereniging (Register Geneeskundig Adviseur, RGA). De eisen daarvoor zijn dat men een aantal jaren spreekkamer ervaring heeft en dat men de opleiding binnen de GAV, welke twee jaar duurt en acht modules kent, heeft gevolgd. Daarnaast worden er eisen gesteld ten aanzien van de jaarlijkse bijscholing, welke voor de herregistratie verplicht is. Voorts dient men voor het verkrijgen van deze registratie een minimum aantal uren werkzaam te zijn als medisch adviseur. Het streven is uiteraard de Vereniging Registratie te incorporeren in een officiële wettelijke registratie van de BIG (specialisatie Sociale Geneeskunde). Vereist voor het lidmaatschap van de GAV is dus dat men geregistreerd is in de BIG, men de cursus tot RGA heeft gevolgd, men minimaal acht uur per week werkzaam is als geneeskundig adviseur en dat men vijf jaar spreekkamer ervaring heeft. De nieuwe voorzitter de heer Schuwirth zal ondermeer als speerpunt hebben het meer naar buiten treden van
8
KENNIS NO 1 APRIL 2004
de GAV. Daartoe zal intensivering plaatsvinden van de contacten met diverse andere verenigingen en instanties, zoals de LSA, het PIV, het Verbond van Verzekeraars enzovoorts. Ook zal het publiceren in diverse tijdschriften door leden door de vereniging worden gestimuleerd, bijvoorbeeld in het verenigingsblad Gavscoop. Ook participeert de GAV aan het tot stand komen van het instituut Ormed (Opleiding Registratie Medische Deskundige), waarin naast de GAV, ook het PIV, de LSA alsmede specialistenverenigingen deelnemen. De doelstelling is om te komen tot een opleiding en registratie voor specialisten, die zich willen bekwamen in het maken van expertiserapporten. Tenslotte is het GAV ook vertegenwoordigd in de MEZA (Medisch Ethische Zaken), een commissie, die is ingesteld door het Verbond van Verzekeraars. Door deze commissie wordt ondermeer aandacht besteed aan de ethische problematiek, die zich voordoet bij tal van aspecten van de verzekeringen, in het bijzonder bij de levensverzekeringen. Als voorbeeld is te noemen de HIV-problematiek en de problematiek ten aanzien van genetische afwijkingen, alsmede het opstellen van protocollen voor keuringen met betrekking tot levensverzekeringen. De heer van Duinkerken als wel de heer Schuwirth hopen met bovenstaande toelichting meer licht geworpen te hebben op de GAV. Duidelijk is dat de vereniging zich verder aan het professionaliseren is en dat zij nog zeker van zich zal laten horen!
Oprekking grenzen AVB-dekking (Hoge Raad d.d. 10-10-2003; uitspraak C02/100HR) Op 22 augustus 1988 viel constructieschilder X uit een hoogwerker welke was gemonteerd op een vrachtwagen. De vrachtwagen stond stil en de vier stempels waren uitgezet. Er was geen sprake van deelname aan weg- of terreinverkeer. De weduwe heeft de eigenaar van de onveilige hoogwerker aansprakelijk gesteld en de vordering is toegewezen. De procedure is uitgekomen op de vraag onder welke polis deze schade uiteindelijk dient te worden gebracht. De vrachtwagen/hoogwerker was conform de WAM verzekerd bij HDI en de algemene aansprakelijkheid (AVB) van de eigenaar was verzekerd bij Nationale Nederlanden (hierna: NN).
door NN gehanteerde omschrijving ‘toegebracht met of door een motorrijtuig’ legt volgens het hof een ruimer causaal verband tussen schade en motorrijtuig dan ‘schade, veroorzaakt met of door een motorrijtuig’. Met hantering van de laatste term zou een sluitende spiegelbeelddekking zijn ontstaan waarbij de uitsluiting in de AVB-polis aansluit bij de dekking van de WAM-polis. De eigenaar van de vrachtwagen met hoogwerker mocht er redelijkerwijs van uitgaan dat de uitsluiting bij toepassing van het causaliteitscriterium niet verder reikt dan er ten aanzien van het motorrijtuigrisico dekking is op de WAM-polis. NN werd veroordeeld om de schade te dragen.
De AVB-polis sloot schade ‘toegebracht met of door een motorrijtuig’ uit en in eerste instantie wees de rechter polisdekking van de hand. In hoger beroep wees NN op het feit dat de feitelijke dekking onder de WAM-polis zich in de praktijk veelal uitstrekt tot aansprakelijkheid van verzekerden voor ‘door een motorrijtuig veroorzaakte schade’, ongeacht of zich hierbij een verkeersrisico verwezenlijkt. HDI wees echter op de inhoud van haar polisvoorwaarden waarin is bepaald dat het moet gaan om schade die is veroorzaakt op een wijze die karakteristiek is voor het verkeer. Nu het om een werkrisico ging kon geen dekking worden verleend.
In cassatie gaf de Hoge Raad aan dat de eigenaar van de vrachtwagen/hoogwerker mocht verwachten dat de niet onder WAM-polis gedekte schade zou zijn verzekerd onder de AVB-polis. Dat volgens NN motorrijtuigverzekeraars in het algemeen een ruimere dekking verlenen doet niet af aan het feit dat de het de verzekerde te doen was om een volledige dekking van zijn aansprakelijkheid te verkrijgen. Het lag op de weg van NN in haar polisvoorwaarden voldoende duidelijk te zijn dat de AVB-dekking niet aansloot bij de verplichte WAM-dekking maar alleen bij een wat ruimere dekking. Van NN mocht worden verwacht dat men op de hoogte was van het feit dat niet alle WAM-polissen een ruime dekking kennen maar dat er ook nog dekkingen zijn die strikt de WAM volgen.
De polis van HDI beantwoordde aan de WAM zodat het hof oordeelde dat HDI zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat haar polis geen dekking bood. De
Hoewel de twee polissen niet goed op elkaar aansloten qua polisdekking en er dus een lacune in dekking bestaat dient NN de schade te dragen.
KENNIS NO 1 APRIL 2004
9
Aansprakelijkheidserkenning op basis van onjuiste medische expertise niet herroepbaar (Hoge Raad d.d. 19-09-2003; RvdW 2003, 147; JOL 2003, 444)
R. viel van een trap en liep voetletsel op. Hij werd behandeld door chirurg S. welke hem verwees naar een orthopedisch chirurg. Deze constateerde al snel een posttraumatische dystrofie en verwees R. naar een anesthesioloog in hetzelfde ziekenhuis. Op 21-05-1990 kwam R. uiteindelijk onder behandeling van prof. dr. G. te Nijmegen. Deze constateerde een zeer ernstige status na koude posttraumatische dystrofie. Betrokkene is volledig arbeidsongeschikt verklaard. Bij Nationale Nederlanden (hierna NN) was een beroepsaansprakelijkheidsverzekering van kracht.
R. heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij schade heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van het feit dat S. niet (tijdig) heeft onderkend dat hij lijdende was aan (de gevolgen van) een posttraumatische dystrofie, althans dat S. hem niet tijdig heeft verwezen naar een anesthesioloog. Hij voerde onder meer aan dat NN zowel de verweten tekortkoming als het causaal verband per brief heeft erkend. De brief luidt: "Hierbij bevestigen wij, zoals wij u reeds telefonisch mededeelden, dat wij bereid zijn de schade te vergoeden die de heer R. lijdt als gevolg van het niet tijdig onderkennen van de dystrofie, dan wel het niet tijdig verwijzen naar de anesthesist door onze verzekerde…" De rechtbank wees de vordering af “omdat niet is komen vast te staan dat er een wezenlijke kans bestond dat een eerder (dan pas na een "delay" van ruim 9 weken) aangevangen behandeling een beter effect zou hebben gehad, met andere woorden omdat causaal verband tussen de S. verweten tekortkoming het "delay" - en (de gevolgen van) de dystrofie niet kan worden aanvaard”. In hoger beroep oordeelde het hof dat de door NN bij brief uitgesproken bereidheid de schade te vergoeden ter compensatie van de dystrofie berust op het rapport van de door NN ingeschakelde deskundige, de chirurg (nu prof.) dr. V. en op het oordeel van de medisch adviseur van NN, die het eens was met V. Die bereidheid om de schade te vergoeden kan niet anders worden geduid - en door R. worden opgevat - dan als een erkenning van aansprakelijkheid jegens R. voor de schadelijke gevolgen van het verweten "delay". S. beroept zich ter zake van die erkenning op dwaling omdat het oordeel van V. niet langer houdbaar is gebleken. Weliswaar moet worden aangenomen dat dit oordeel achteraf gezien onjuist is, maar dat is ontoereikend om S. niet gebonden te achten aan de erkenning en evenmin voldoende voor het slagen van een beroep op dwaling. Er is geen sprake van een apert ondeugdelijk onderzoek door V. Eerder lijkt er sprake van voortschrijdend medisch inzicht omtrent posttraumatische dystrofie, maar ook dat is onvoldoende om de gebondenheid aan
10
KENNIS NO 1 APRIL 2004
de erkenning van aansprakelijkheid te doorbreken. De kennelijke onjuistheid van het aanvankelijke oordeel van V. behoort krachtens de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening van S. te blijven. Tot zover ging het hof mee met de redenering van R., maar het legde de bewijslast aangaande het causaal verband tussen het "delay" en de gevolgen van de dystrofie bij R. Dit causale verband kan echter niet worden aangenomen, zodat de vordering strandt, tenzij de erkenning van aansprakelijkheid in de brief zich tevens daartoe uitstrekt. Daarvan is geen sprake. De formulering van de brief noch de overige omstandigheden van het geval geven aanleiding aan te nemen dat de erkenning tevens ziet op het minimaal vereiste conditio-sinequa-non-verband. Hierover klaagt R bij de Hoge Raad. Aan zijn oordeel dat de erkenning niet mede ziet op het causaal verband heeft het hof onder meer ten grondslag gelegd, dat V. is verzocht te beoordelen of aan S. terecht "delay" kan worden verweten. Het hof lijkt, blijkens het zinsverband, er van uit te gaan dat aan V. alleen is gevraagd of het verwijt van "delay" terecht was. Het oordeel van het hof omtrent de strekking van die vragen is onbegrijpelijk. Aan V. is immers ook verzocht zijn oordeel te geven over de vraag naar de gevolgen van dat "delay". Het valt niet in te zien waarom R. aan de brief van NN niet de betekenis heeft mogen toekennen dat de daarin geuite bereidheid tot schadevergoeding inhield dat NN niet alleen de fout erkende maar ook aansprakelijkheid aanvaardde voor de schade voortvloeiende uit het extra functieverlies van het been. Het beroep op dwaling door NN werd afgewezen. Het feit dat de keuze van V. en het opstellen van de aan hem voor te leggen vragen in overleg tussen de raadsvrouwe van R. en NN is geschied verandert hier niets aan. De Hoge Raad verwijst de zaak naar het Hof te ’s-Hertogenbosch. In het rapport stelt V.: Er is zeker geen sprake geweest van een kunstfout of nalatigheid. Ik wil het feit dat patiënt duidelijk heeft aangegeven dezelfde klachten te hebben als in 1987, bekend zijnde met de Südeckse dystrofie, sprake is geweest van een onzorgvuldigheid. Het ware verstandiger geweest in dit vroege stadium
de diagnose Sudeck serieus te overwegen. Een tijdig herkennen van de diagnose en dientengevolge vroeg starten van de therapie geeft een grotere kans op herstel. Er is 100% functieverlies van de aangedane extremiteit.(...) Het is zeer moeilijk een prognose te geven over het herstel bij een vroegtijdig herkennen en behandelen van de Südeckse dystrofie.(...) Er is zeker kans op een restloos herstel, maar het is even zozeer mogelijk dat de behandeling geheel niet aanslaat.(...) Gemiddeld zal echter met een restinvaliditeit van 30% van de extremiteit rekening gehouden moeten worden. Patiënt zal door de aandoening rolstoel gebonden zijn en slechts ten dele zich met krukken kunnen voortbewegen. Het belasten van de extremiteit is uitgesloten.(...) De beperkingen zouden bij een correcte behandeling in een vroeg stadium aanzienlijk minder geweest zijn. Hoewel er gemiddeld en de rest invaliditeit van ongeveer 30% van de extremiteit gezien wordt bij dergelijke patiënten is het lopen met eenvoudige hulpmiddelen bijvoorbeeld een wandelstok of één kruk zeker haalbaar." Het slot van het hiervoor genoemde bericht van de medisch adviseur van NN luidt: "Conclusie Ik ben het eens met V. dat het onzorgvuldig is dat de diagnose Südeck niet eerder is gesteld c.q. is overwogen (m.a.w. aansprakelijkheid staat vast). Ook de gevolgen heeft hij goed beschreven m.a.w. nu 100% functieverlies been anders 30% functieverlies been. Volgens mij is het niet nodig V. aanvullende vragen te stellen."
KENNIS NO 1 APRIL 2004
11
Loonregres is netto (Hoge Raad d.d. 24-10-2003; RvdW 2003, 163; JOL 2003, 531)
Revabo stelde regres in voor het loon dat hij moest doorbetalen aan een arbeidsongeschikte werknemer. De arbeidsongeschiktheid vloeide voort uit een ongeval waarvoor AMEV aansprakelijk was. De werkgever baseerde zijn vordering op art. 6:107a lid 2 BW en vorderde het doorbetaalde loon, het daarmee verbonden vakantiegeld en pensioen, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Dit vanuit de gedachte dat dit alles ook door de benadeelde zelf had kunnen worden gevorderd. AMEV restitueerde slechts het netto loon plus het bijbehorende netto vakantiegeld. De kantonrechter stelde AMEV in het gelijk en in hoger beroep volgde de rechtbank deze visie. In cassatie voerde de werkgever aan dat hij alle (bruto)kosten die hij maakt in verband met het doorbetalen van loon mag verhalen, zolang de grens van het in art. 6:107a BW bedoelde civiel plafond niet is bereikt. Dit vanuit de gedachte dat de werkgever zijn totale schade mag vorderen maar dat die vordering wordt beperkt door het civiel plafond. De Hoge Raad vat de betreffende regels nog even samen: - art. 6:107a BW stelt de werkgever van een arbeidsongeschikte werknemer die tijdens arbeidsongeschikt-
12
KENNIS NO 1 APRIL 2004
heid gedurende 52 weken het loon moet doorbetalen (art. 7:629 BW), in dezelfde positie als waarin de bedrijfsvereniging verkeerde voordat art. 7:629 BW was ingevoerd; - bij overlijdensschade dient netto te worden afgerekend; - bij letselschade dient eveneens netto te worden afgerekend; - het netto afrekenen gebeurt bij zowel tijdelijke als blijvende arbeidsongeschiktheid De Hoge Raad stelt tegen deze achtergrond vast dat het voor de hand ligt art. 6:107a BW dienovereenkomstig uit te leggen en deze uitleg mede te laten gelden voor loondoorbetalingen waardoor het civiel plafond nog niet wordt overschreden. Dit schept een eenvoudige en voor de praktijk goed hanteerbare maatstaf die ook nog eens de consistentie van het regressysteem versterkt. Er is geen reden om het verhaal bij ambtenaren en andere werknemers verschillend te benaderen. “ABP/Wink”, Hoge Raad d.d. 13-12-1985; NJ 1986, 246 “Staat/Piers”, Hoge Raad d.d. 27-11-1987; NJ 1989, 48 “Staat/Sterpolis”, Hoge Raad d.d. 25-02-1994; NJ 1995, 608
Cliënten UWV mogen zelf route naar werk kiezen (persbericht ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 12-12-2003)
Alle arbeidsgehandicapten en werklozen met een werkloosheidsuitkering die dat willen, krijgen de mogelijkheid een door henzelf voorgestelde route naar werk te doorlopen. Door het afsluiten van een individuele reïntegratie-overeenkomst met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) krijgen zij de regie in handen over hun reïntegratietraject (bijvoorbeeld stage, sollicitatietraining). Hierdoor neemt de keuzevrijheid voor cliënten toe. Op dit moment krijgen alle cliënten van het UWV nog de keuze voorgelegd uit de verschillende reïntegratiebedrijven waarmee het UWV contracten heeft afgesloten. Maar soms voldoet de keuze niet aan de wens van de cliënt en soms ontbreekt bij het reïntegratiebedrijf de expertise om iemand te helpen. Om hieraan tegemoet te komen is het vanaf 1 januari 2004 mogelijk zelf met een plan te komen. Tegelijkertijd worden de huidige experimenten met het persoonsgebonden reïntegratiebudget beëindigd. Een cliënt die ervoor kiest om een eigen weg naar werk te volgen, krijgt dezelfde rechten en plichten als iemand die een reïntegratietraject volgt dat
door het UWV is aangeboden. Wel moet de cliënt zelf een plan ontwikkelen gericht op het verkrijgen van werk en zelf een reïntegratiebedrijf zoeken. Dit moet gebeuren binnen de termijn die ook geldt bij een door het UWV aangeboden contract. Het UWV neemt de uiteindelijke beslissing over het voorgestelde reïntegratieplan na toetsing van de aanvraag. Daarbij wordt dan vooral gekeken of het trajectplan en het reïntegratiebedrijf voldoen aan vooraf vastgelegde eisen voor prijs en kwaliteit door het UWV. Aan een individuele reïntegratieovereenkomst wordt door het UWV een maximum bedrag en maximum duur gesteld. Het doel van het doorlopen van de persoonlijk vastgestelde route is, evenals in het gewone traject, dat de cliënt werk vindt voor een periode van ten minste 6 maanden. Het UWV sluit op basis van de door de cliënt gewenste weg en keuze van reïntegratiebedrijf een contract af met dat bedrijf. Voor contracten die worden afgesloten, geldt 'no cure less pay'. Dit betekent dat minimaal 50% van de prijs pas wordt vergoed op het moment dat iemand voor langere tijd werk heeft gevonden.
KENNIS NO 1 APRIL 2004
13
Verjaring: ingangsdatum van de korte termijn verder genuanceerd (Hoge Raad d.d. 31-10-2003; RvdW 2003, 169) Mevrouw Y. stond tijdens haar zwangerschap onder behandeling van gynaecoloog M. en op 24 november 1987 werd zij in het ziekenhuis opgenomen. Na constatering van foetale nood is nog diezelfde avond een keizersnede uitgevoerd. Het kind (J.) verkeerde in zeer slechte conditie (onder ander) door zuurstofgebrek vóór de geboorte. Hierdoor zijn later ontwikkelingsstoornissen ontstaan. Op 13 januari 1998 schreef kinderarts R. een brief aan de huisarts van betrokken moeder en zoon, waarin hij verslag deed over het verblijf in het ziekenhuis. In deze brief wordt niet alleen melding gemaakt van de ernstige toestand waarin J. onmiddellijk na zijn geboorte verkeerde, maar ook wordt geschreven dat er met de ouders steeds een goed en zeer intensief contact is geweest waarbij zij steeds volledig op de hoogte werden gebracht van alle ontwikkelingen. Met name werd in de eerste dagen de zin van behandelen besproken. Na deze eerste (pessimistische) gesprekken trad herstel in en trad een gepast optimisme in. De kinderarts sloot af met hoop voor de toekomst en hij sloot een volstrekt normale ontwikkeling niet uit. Deze brief is pas jaren later bekend geraak bij de ouders van J. Na intensieve behandeling trad verbetering in maar omstreeks 1994 bleek dat er toch een gestoorde ontwikkeling was opgetreden waardoor aangepast onderwijs nodig werd. In december 1994 hebben de ouders een gesprek gehad met de arts die de keizersnede verrichtte en deze vertelde hen dat achteraf bezien eerder ingegrepen had kunnen worden bij de geboorte. Op 13 mei 1996 stelden de ouders gynaecoloog M. en het ziekenhuis aansprakelijk wegens tekortschietend medisch handelen bij de geboorte van hun zoon. De gynaecoloog en het ziekenhuis ontkenden enige tekortkoming en beriepen zich op verjaring. De rechtbank en het hof gingen hierin mee en ontzegden de vordering. Daarbij overwoog het hof dat reeds bij de geboorte duidelijk was dat J. ernstige gezondheidsschade had en dat een hersenbeschadiging was opgetreden vanwege zuurstoftekort. Hiervan waren de ouders op de hoogte. Zij wisten dat dit gevolgen kon hebben voor de ontwikkeling van J. al wisten ze nog niet in welke omvang de schade zou hebben. De ouders wisten in 1987 ook al wie voor de
14
KENNIS NO 1 APRIL 2004
schade aansprakelijk waren te stellen voor zover er aansprakelijkheid was. De verjaring is in 1987 gaan lopen en verstreek 31 december 1992. De Hoge Raad geeft aan dat de korte verjaringstermijn van vijf jaren niet alleen de rechtszekerheid dient maar ook staat in het teken van de billijkheid. Bij de eis dat de benadeelde bekend moet zijn met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon moet het gaan om een daadwerkelijke bekendheid. Het enkele vermoeden van schade volstaat niet. Verder wijst de Hoge Raad er op dat, indien de benadeelde zijn vordering niet kan instellen door omstandigheden die aan de aansprakelijke moeten worden toegerekend, de korte verjaringstermijn pas gaat lopen wanneer die omstandigheden niet langer verhinderen dat de vordering kan worden ingesteld. Op basis van zijn eerdere arresten en daarna verschenen literatuur komt de Hoge Raad tot het oordeel dat de korte verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW pas begint te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot schadevergoeding in te stellen. In een zaak als onderhavige betekent dit dat de korte verjaringstermijn pas begint te lopen zodra hij of diens wettelijk vertegenwoordiger voldoende zekerheid – die niet een absolute zekerheid hoeft te zijn – heeft gekregen dat het letsel (mede) is veroorzaakt door falend medisch handelen.
Quasimodo Q bezag vanuit zijn kerktoren de wereld die Personenschade behandeling heet en ontwaarde een felle discussie over de vergoeding van de met dit goede werk gepaard gaande kosten. Omwille van een laagdrempelige beschikbaarheid van rechtshulp zou no cure no pay beter zijn. Het risico van de niet verhaalbare zaak ligt volledig in handen van de advocaat. Hierdoor wordt selectie aan de poort wel gestimuleerd. Dus een bijna kansloos slachtoffer kan het helemaal vergeten. Q overweegt al een tijd zijn orthopeed aan te spreken maar acht de kans op onvergoedbare advocaatkosten veel te hoog, zijn markante maar fragiele schouders kunnen dit risico zeker niet dragen. Discussieert men niet om de hete brei heen? Er is een totaal bedrag gebudgetteerd dat aan vergoeding voor letselschade beschikbaar is. Macro ontstaat dit bedrag door alle voorzieningen die uit premiebetaling en/of draagkracht in eigen beheer worden opgebouwd te reserveren. Het raakt het belang van alle stakeholders om de transactiekosten van het dossier zo laag mogelijk te houden omdat, en dat is het belangrijkste adagium, hierdoor een groter deel van de pot voor het slachtoffer beschikbaar komt. Q raakt erg vermoeid van de benevens het dossier gevoerde discussies over de buitengerechtelijke kosten, waarbij het primaire belang van het slachtoffer een te klein deel van de aandacht krijgt.
Column Maar no cure no pay is toch precies hetzelfde? Spreken we 15% af, dan is dat de afdracht aan de belangenbehartiger die verrekend wordt met de 15% die zijn cliënt ook moet afdragen aan die zelfde advocaat. Natuurlijk zijn er uitzonderingen, denk aan reïntegratiebegeleiding die, als het lukt, de schade aanmerkelijk beperkt. Zodra die zogenaamde verrichting plaats gaat vinden, moet de advocaat evenals de reïntegratiedeskundige zijn uren maar separaat in rekening brengen. Daar kun je altijd goede afspraken over maken. Q stelt voor dat de advocaat in de aanvang vertelt welke afspraak hij maakte met zijn cliënt, en verzekeraar meldt of deze zich hier al dan niet aan conformeert. Is het te gortig dan weet het slachtoffer direct dat er meer schade is ontstaan dan hij vergoed zal krijgen. Is het goed dan besteden we geen tijd meer aan discussie over kosten en komen we snel tot de kern van de zaak. Misschien niet nieuw, maar wel praktisch.
Normeren van de kosten is een benadering die niet door de advocatuur wordt gewaardeerd, het komt in geweer met het gevoel ieder slachtoffer te nemen zoals hij is en die vorm van rechtshulp te kunnen bieden die specifiek gewenst is.
KENNIS NO 1 APRIL 2004
15
4e PIV-jaarconferentie
De beloning voor rechtshulp: (wel)vergoed en welverdiend? Tijdens de 4e PIV-jaarconferentie op 26 maart 2004 te Ede stond ‘de beloning voor rechtshulp’ centraal. Hierbij werd aandacht besteed aan de juridische relaties die een benadeelde heeft met betrekking tot zijn kosten voor rechtshulp bij het verhalen van zijn letselschade.
Als opdrachtgever is hij aan zijn hulpverlener een beloning verschuldigd. Daarnaast zal hij bij de aansprakelijke verzekeraar deze kosten willen claimen. In de praktijk wordt de discussie over de buitengerechtelijke kosten echter gevoerd tussen zijn belangenbehartiger en de verzekeraar. Nadat een ieder in de zaal, middels het stemkastje, zijn of haar “bloedgroep” kenbaar had gemaakt konden de aanwezigen hun stem uitbrengen op de tijdens de conferentie nader te bespreken stellingen. De volgende stellingen werden door de inleiders, bij sommigen in het kader van een rollenspel, nader toegelicht:
Stelling 1 Het systeem van `no cure no pay´ zal door te verwachten selectie aan de poort tot minder schadeclaims leiden.
Stelling 2 `No cure no pay´ zal tot minder discussies aanleiding geven over buitengerechtelijke kosten; eigenlijk zou de verzekeraar de contingency fee volledig als buitengerechtelijke kosten moeten vergoeden.
Stelling 3 De beloning van de belangenbehartiger, die op basis van uurtarief werkt, kan niet hoger zijn dan de door de verzekeraar op basis van redelijke toerekening betaalde kosten.
Stelling 4 De vergoeding voor buitengerechtelijke kosten moet worden genormeerd. Aan de inleiders was het toevertrouwd om de betreffende stelling te verdedigen of te bestrijden. Zo verdedigde de heer Y.P.J. Drost - Directeur (letselschadespecialist en NMI-gecertificeerd mediator), Letselschadebureau Drost te Hengelo- stelling 1 en verkondigde hij dat no cure no
16
KENNIS NO 1 APRIL 2004
pay in aanmerking zal komen bij zaken met een onzekere uitkomst. Deze zaken zijn dan weer te verdelen in klein en groot en in verliesgevend en winstgevend. Bij no cure no pay zal men kiezen voor zoveel mogelijk winstgevende zaken. Kleine verliesgevende zaken kunnen geweigerd worden maar grote winstgevende zaken kunnen niet gecreëerd worden. Kortom door deze selectie zullen er minder claims worden ingediend. De heer mr. G.C. Endedijk - Advocaat, Kennedy Van der Laan te Amsterdam- stelde daartegen dat juist een toename van het aantal claims kan worden verwacht. Bij toename van no cure no pay zal ook het belang van de belangenbehartiger en dus ook het aantal claims toenemen. Voor het slachtoffer is het risico weggevallen en wordt de toegang tot de rechtsgang verruimd. Meer particulieren zullen gaan claimen en er zullen zich nog meer advocaten als hulpverlener gaan aanbieden. Dit alles zal dan ook een toename van claims tot gevolg hebben. De heer mr. R.M.J.T. van Dort - Van Dort Letselschade te Maastricht- verdedigde stelling 2 waarbij wij min of meer twee discussies moeten onderscheiden. Enerzijds is er de relatie tussen de cliënt en de advocaat; wat kost het. Anderzijds is er een relatie tussen de verzekeraar en de advocaat; de omvang van de kosten moet controleerbaar blijven. De contingency fee zou volledig vergoed moeten worden mits wordt voldaan aan de vooraf overeengekomen uitgangspunten. Zijn bijvoorbeeld naast het honorarium ook eventuele expertisekosten, reïntegratiekosten en of proceskosten inbegrepen? Wanneer bij alle zaken, groot en klein, een fee wordt overeengekomen van 10 tot 20 procent zou er minder discussie zijn. Dit zal bijdragen aan een meer efficiënte schaderegeling. De heer mr. D.J. van der Kolk - Advocaat/partner, Houthoff Buruma te Rotterdam was het niet eens met deze stelling. De buitengerechtelijke kosten worden veroorzaakt door het slachtoffer en dus zal het slachtoffer ook rekening moeten houden met de belangen van de verzekeraar. De buitengerechtelijke kosten moeten kunnen worden getoetst. De dubbele redelijkheidstoets speelt dus een rol. Dit is een andere beoordeling dan van de redelijkheid van de fee zoals afgesproken tussen advocaat en gedupeerde, waarbij dus het belang van de verzekeraar buiten beschouwing blijft. Als de redelijke buitenrechtelijke kosten zijn vergoed is fee overbodig. Een koppeling van de buitengerechtelijke kosten aan de
contingency fee is af te raden. Waarom zou immers het slachtoffer het ondernemersrisico van de hulpverlener moeten dragen? Daarnaast begint het eigen belang van de belangenbehartiger een rol te spelen. De heer prof. mr. J.M. Barendrecht - Hoogleraar Centrum voor Aansprakelijkheidsrecht Universiteit van Tilburg nam de verdediging van stelling 3 voor zijn rekening. Het gaat om een redelijke vergoeding voor rechtshulp. Regulering heeft voor- en nadelen. Zo is als gevolg van onvolledige informatie niet duidelijk hoeveel de kosten exact bedragen en wat het slachtoffer krijgt. De vragen die wij moeten stellen zijn; hoe erg faalt de markt? Wordt het met regulering beter? De heer mr. S.D. Lindenbergh - Universitair hoofddocent Universiteit Leiden, Afdeling burgerlijk recht- wees op de verschillende relaties. Er is een relatie tussen de aansprakelijke en de benadeelde die wordt verplaatst naar een relatie tussen de verzekeraar en de hulpverlener. Bij de beloning van de hulpverlener bestaat er tussen de benadeelde en de hulpverlener contractvrijheid. In de relatie aansprakelijke en benadeelde gaat het om wettelijke verplichtingen. De verzekeraar kan de redelijkheid van de kosten tussen de belangenbehartiger en gedupeerde niet beoordelen immers de verzekeraar is geen partij. De conclusie zou kunnen zijn dat in het algemeen de buitengerechtelijke kosten van benadeelde toch vergoed moeten worden. Het gaat dan niet zo zeer om de omvang als wel om het toetsen van de verrichtingen die in de desbetreffende zaak zijn gedaan. Hierbij speelt het elkaar vertrouwen ook een rol. Stelling 4 zou alleen maar voordelen hebben volgens de heer L.P.S. Hefting - Claimsmanager, Aegon Schadeverzekering N.V. te Leeuwarden- mede omdat het huidige stelsel niet meer in evenwicht is. Bij normering van de buitengerechtelijke kosten wordt een slachtoffer niet achteraf nog geconfronteerd met niet (volledig) betaalde declaraties van zijn hulpverlener. Tevens zal het wegvallen van de discussie rondom de vergoeding van de buitengerechtelijke kosten het verdere schaderegelingtraject positief beïnvloeden. Het gaat dan weer om de feitelijke schaderegeling, het voortvarend effectief behandelen van een zaak. De basis van de normering is gevonden in gemiddelde letselzaken tot maximaal e 45.000,00 waarbij de aansprakelijkheidsvraag geen punt van discussie meer vormde. De uitkomst van het door
verzekeraars gedane onderzoek is omgezet in een staffel. Hierbij is de schade ingedeeld in klassen waarbij voor iedere klasse een tarief voor buitengerechtelijke kosten is te bepalen. Verwacht wordt dat het PIV binnenkort nadere informatie zal verschaffen over dit genormeerde systeem. Mevrouw mr. G.M. barones Van Wassenaer - Advocaat, Beer Advocaten te Amsterdam - stelt dat de redelijke buitengerechtelijke kosten vergoed moeten worden. De cliënt is vrij om een overeenkomst te sluiten met de hulpverlener. Door normering worden de kosten niet altijd volledig vergoed en blijft het slachtoffer zitten met het restant. Normering zou de advocaat minder onafhankelijk maken en het schaderegelingtraject niet verkorten. Integendeel zo zou er bij een niet meer winstgevende zaak geen prikkel meer bestaan om zich in de zaak te verdiepen. Normering van de kosten zou indruisen tegen de individuele benadering van de cliënt. Iedere zaak, ieder individu vergt zijn eigen aanpak. Dit kan vooraf nauwelijks worden ingeschat. Resumerend kan van alle stellingen wel wat worden gevonden, zowel voor als tegen. Naar mijn mening zal no cure no pay eerder meer dan minder claims met zich meebrengen daar een slachtoffer de mogelijkheid heeft om in die situatie dat een advocaat de zaak weigert de mogelijkheid heeft om de zaak voor te leggen aan een andere advocaat. Mogelijk dat de tweede advocaat immers wel mogelijkheden ziet om de zaak op no cure no pay basis aan te nemen. Naast een toename van het aantal claims zullen ook de schadebedragen toenemen. Er zijn nu eenmaal prikkels aanwezig om de schade op te hogen in het systeem van no cure no pay. Tevens valt wellicht enig effect te verwachten bij procedures. De rechter zal mogelijk meewegen dat het slachtoffer een gedeelte van zijn schadevergoeding aan zijn advocaat moet afstaan en dus hogere bedragen gaan toewijzen. De vraag blijft bestaan of wij de discussies in de dossiers kunnen voorkomen. Als optie kan gedacht worden aan een commissie die de norm gaat vaststellen. Als er discussie is zouden partijen dit kunnen voorleggen aan deze commissie zodat de verdere schaderegeling hier geen hinder van gaat ondervinden. Ben benieuwd waar de ontwikkelingen rond no cure no pay in samenhang met normering ons gaan brengen. Frank Emmerig
KENNIS NO 1 APRIL 2004
17
Deal without delay De laatste maanden staat no cure no pay weer volop in de belangstelling. Daarover doorrijmend en filosoferend kwam
lijke organisatie van Bureau Slachtofferhulp tegen invoering, dat lijkt toch wel tekenend. De ondernemende advocatuur kan het systeem gaan gebruiken
een variant in mij op. Ik wil hem u toch niet onthouden: ‘deal without delay’. Zou dat niet een goede slogan zijn in onze letselbranche aan het begin van de 21-ste eeuw? En afgezien van een slogan een doelstelling! Achtergrond van mijn bijdrage vormt ondermeer de discussie die de laatste maanden weer is ontstaan omtrent no cure no pay en het rapport van de Ombudsman dat recent is uitgebracht . De belangstelling vanuit de media naar ons vakgebied is echter veel breder. Het gaat over tarieven en kosten, over een goede en vlotte behandeling, over ethiek, etc
No cure no pay In ons land hebben we een vrije markteconomie, gebaseerd op concurrentie. Concurrentie uit zich in prijs en kwaliteit, waarbij risico aanwezig is. Wat is het risico dat de vrije beroepsbeoefenaren lopen? In mijn ogen loopt men niet of nauwelijks risico. Alleen in die zaken waarbij het slachtoffer geen middelen heeft en de aansprakelijkheid moeilijk aantoonbaar is, is er enig risico. Dat is bijvoorbeeld het geval bij medische kunstfouten. Het gros van de zaken binnen het aansprakelijkheidsrecht liggen qua stelplicht en bewijslast zo duidelijk dat geen rechtshulpverlener zich eraan hoeft te vertillen. Zullen de rechtshulpverleners zaken aannemen die op een eerste inschatting lastig liggen en moeilijk aantoonbaar zijn?! Ze zijn niet verplicht een zaak aan te nemen en wie toetst of zo’n inschatting professioneel of economisch wordt gemaakt? Niemand. Het overkoepelende orgaan in de advocatuur, de NOVA is jaren tegen opheffing van het verbod het systeem te hanteren geweest, er komt nu dus een proef. De LSA en ASP zijn ronduit voor invoering van ncnp. De NMa is tenslotte voor invoering, anders gezegd, men is tegen het verbod, wat nog niet wil zeggen dat men voor het systeem zou zijn. Het is naar mijn mening maar zeer de vraag of invoering een stimulans van de vrije concurrentie zal opleveren. Tot slot is de lande-
18
KENNIS NO 1 APRIL 2004
Wie is nu echter gebaat bij zo’n systeem, het slachtoffer of de rechtshulpverlener? Voor het gros van de zaken is ncnp een sigaar uit eigen doos, er wordt het slachtoffer iets voorgespiegeld wat hij of zij eigenlijk al heeft. In ieder geval heeft het slachtoffer behoefte aan een vlotte en transparante regeling zodat hij het gevoel heeft recht te ervaren. Wat nu vaak gebeurt is dat de rechtshulpverlener zijn nota rechtstreeks indient bij de verzekeraar, het slachtoffer wordt daar buiten gehouden. Mr. J.M Beer stelt dat het slachtoffer niet zit te wachten op discussies over kosten over redelijkheid, tarieven, etc. Die zou meer dan genoeg aan zichzelf hebben. Vervolgens wordt met datzelfde slachtoffer wel gesproken als het gaat om reïntegratie, onderbouwing van een schadestaat en het in kaart brengen van een gemiste carrière. Dat kan het slachtoffer wel aan. Lijkt de rechtshulpverlening die ncnp voorstaat zo niet een spagaat te maken? Het zou vrij concurrerend zijn als de voorschotten naar het slachtoffer gaan die vervolgens met zijn rechtshulpverlener afrekent, dan kan de prijs een rol gaan spelen, maar dat wil niemand. Mr. Beydals stelt dat de financiering van het hele ncnp systeem apart van de advocatuur zou moeten worden geregeld, dat zou dan nog een idee zijn. De vraag is dan weer wie dat systeem uitvoert en hoe de controle is. U begrijpt inmiddels dat ik de argumentatie rondom het hele systeem niet steekhoudend vindt en geen voorstander ben. Ik vraag me ten zeerste af of het systeem het slachtoffer nu zoveel te bieden heeft.
Een doorstart….. Waarmee bewijzen we onze ‘branche’ en de samenleving dan wel een dienst? Naar mijn mening op de volgende wijze: -een vlot schaderegelingtraject >”deal without delay” -beheersing van de schadelast -beperking van de transactiekosten
Op het symposium van de ANWB op vrijdag 31 oktober 2003, over het wetsvoorstel Affectieschade, hield onze minister van Justitie, Mr. J.P.H. Donner, een rede waarin hij onder meer sprak over de totale schade die voor de samenleving een last is. Ik citeer:…”bij een gegeven omvang van de schade die vergoed moet worden heeft de samenleving er belang bij dat de hoogte van de schadevergoeding, de transactiekosten bij verhaal en de lasten van verzekering zo beperkt mogelijk zijn.” Hij stelde verder dat we als samenleving belang hebben bij het voorkomen, beperken en snel afhandelen van geschillen. Verzekeraars lopen dan geen reputatieschade op, zoals hij het uitdrukte en het aansprakelijkheidsrecht hoeft dan niet als instrument om te reageren op onrecht te worden gebruikt. In het al even aangehaalde rapport van de Ombudsman wordt ons aangereikt hoe het slachtoffer in ieder geval tegen een deel van de letselpraktijk aankijkt. Er wordt aangegeven wat het slachtoffer eigenlijk zou willen. Erkenning en genoegdoening in een vlot schaderegeling traject. Zo kan ik het toch wel samenvatten.
Deal without delay We zouden moeten komen tot verdere structurering van het schaderegelingtraject. Dat zou kunnen aan de hand van een convenant model. Partijen die hun eigen en deels met elkaar strijdige belangen hebben komen tot bepaalde afspraken die nodig zijn om goed te kunnen functioneren. U zult zich wellicht afvragen of zo’n ‘convenant’ nu nodig is, zitten we daar op te wachten? Wat zou het ons te bieden hebben boven alle reeds bestaande afspraken? Bedrijfsregeling 15 geeft verzekeraars normen en termijnen. Is dat voldoende? Ondanks tal van zaken die ongetwijfeld vlot geregeld worden lijkt het meer regel dan uitzondering dat zaken 4,5,6,7 jaar of nog langer lopen met soms uitzicht op een procedure. Het NPP heeft richtlijnen uitgevaardigd in het kader van een goede schaderegeling. De richtlijnen omtrent daggeld en kilometervergoeding functioneren. De richtlijnen omtrent termijnen zou een bredere werking en aanscherping verdienen. In de loop van dit jaar zal er een
richtlijn volgen over de buitengerechtelijke kosten. De richtlijn komt er omdat er in teveel zaken discussies zijn die bijeffecten opleveren die we met z’n allen af zouden moeten keuren. Hopelijk worden bijzaken zo niet langer tot hoofdzaken verheven. Ook hier gaat het om transparantie, in mijn ogen een veel wezenlijker discussie dan die over ncnp! Recent heeft de Ombudsman een rapport uitgebracht. Aanleiding vormde een uitzending van het programma Radar in 2001. Er zijn in totaal 147 zaken bekeken op basis waarvan een aantal conclusies worden getrokken en aanbevelingen worden gedaan. De verschillende partijen zullen zich daar in meer of mindere mate in kunnen herkennen. Blijkbaar slagen we er toch met elkaar voldoende in, in de schijnwerpers van de media te komen. Gaat dat schaderegeling traject vlotter, kunnen we minder polarisatie opbrengen dan werkt het naar twee kanten door. Het individuele slachtoffer voelt zich niet jarenlang miskend en heeft minder de neiging om door te gaan, desnoods tot….Dat vereist een houdingsverandering in de breedte. Alleen zo kunnen we voort in de letselbranche zonder dat we van Radar tot Breekijzer tot de landelijke schrijvende pers ‘hobbelen’. Kunnen we met een verdere structurering van het schaderegelingtraject komen tot een convenant model dan waarin we elkaar aan afspraken en termijnen kunnen houden, dan hebben we het slachtoffer werkelijk wat te bieden.
Nadere uitwerking Zoals al aangegeven pleit ik voor verdere uitwerking van een convenant model. Zo’n model zou kans van slagen hebben als partijen daar ieder voor zich een zeker voordeel aan kunnen ontlenen. Het slachtoffer kan zien dat een zeker tempo van reïntegratie en/of regeling gewaarborgd wordt. Hij kan op gemaakte afspraken terugvallen, hij kan er ook aan gehouden worden. Een vlotte en transparantie regeling kan bijdragen aan een gevoel van erkenning en genoegdoening. Juridisch kan het worden gezien als een uitvloeisel van de plicht tot schadebeperking. De verzekeraar en
KENNIS NO 1 APRIL 2004
19
in het verlengde de schaderegelaar kunnen eveneens afpalen hoe lang een traject loopt, welk beleid wordt gevoerd. Het systeem kan kostenbesparend werken en wellicht zorgen voor minder slepende discussies en procedures die reputatieschade opleveren. En de rechtshulpverlener? Is de rechtshulpverlener gebaat met een vlot(ter) traject? De commercieel werkende advocaat of rechtshulpverlener is ook gebaat bij een zekere declaratiestroom, onder het motto “de kachel moet branden”. We zouden voor de rechtshulpverlener een financiële prikkel kunnen inbouwen waarmee het ook voor hem of haar zijn positieve kanten houdt.
Meerdere invalshoeken Een convenant model zou vanuit verschillende invalshoeken als raamwerk kunnen dienen in een letseltraject. Ik denk dan aan de volgende aspecten. Termijnen - een medische eindtoestand wordt verondersteld na 2, 3 of 4 jaren. In uitzonderingsgevallen langer. We kunnen daarover afspraken maken aan de hand van medische adviezen en die vastleggen. Alleen met wederzijdse instemming kunnen partijen daarvan afwijken. - een duidelijk tijdspad naar een medische expertise en aansluitende afronding, waarbij tijdig overleg plaatsvindt welke specialist uiteindelijk een keuring gaat verrichten. Voorschotten - Afspraken maken omtrent bevoorschotting op welk moment. Het zorgt voor duidelijkheid en voorkomt onnodige telefoontjes en correspondentie. Het slachtoffer weet waar hij aan toe is. Informatie - Afspraken over de te overleggen informatie benodigd voor een goede dossieropbouw en wie het opvraagt. Het kan gaan om medische informatie, de medische voorgeschiedenis, keuringsrapportage UWV, financiële stukken zoals jaarrekeningen, salarisgegevens.
20
KENNIS NO 1 APRIL 2004
Reïntegratie - Afspraken over de inrichting en duur van het reïntegratie - en scholingstraject en de verschillende verantwoordelijkheden. Een reïntegratie traject is niet vrijblijvend en behelst in feite een inspanningsverplichting. Het moet vooral ook niet eindeloos duren. Communicatie - De expert informeert zijn verzekeraar over de status, het beleid en de reserve. - Afspraken over momenten van informatieverschaffing, met als doel een deel van de correspondentiestroom in te dammen. - Voldoende contact tussen rechtshulpverlener, cliënt, verzekeraar en expert. - Afspraken over het tarief van de rechtshulpverlener waarin de cliënt wordt gekend. - Periodieke evaluatie en zonodig bijstelling. - Betrokkenheid en duidelijkheid voor het slachtoffer bij het traject, de reïntegratie en uiteindelijk de regeling. - Een voor alle partijen inzichtelijk overzicht van schade, kosten en bevoorschotting is steeds up to date. Aan het eind van het afgesproken traject wordt de balans opgemaakt en de zaak geregeld. Uiteraard niet in alle gevallen tot tevredenheid, dat zal een utopie blijven. Voor het slachtoffer betekent het dan dat binnen de gestelde termijn een afronding mogelijk was en hij weer verder kan met zijn leven. De rechtshulpverlener zou zijn inzet verzilverd kunnen zien als het traject doorlopen is langs de vooraf gemaakt afspraken. Zo’n prikkel zou uiteraard nader uitgewerkt dienen te worden. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan tariefafspraken. Met deze bijdrage beoog ik niet meer dan de discussie tussen partijen op een positieve manier op gang te brengen. Geeft het slachtoffer ons met het rapport van de Ombudsman in de hand aan dat het te traag gaat, indirect en moeilijk te volgen is, dat kunnen we veranderen. Het is de ‘state of art’ van de spelers in het veld om de professionaliteit en de redelijkheid uit te dragen. Voor die aspecten brengen we een tarief in rekening en ncnp is dan nog helemaal niet in beeld. John Vijfhuizen, re/arbeidsdeskundige
Eerste Kamer neemt Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte aan (persbericht ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 16-12-2003)
Werkgevers gaan met ingang van 1 januari 2004 zieke werknemers twee jaar 70% van het laatste loon doorbetalen in plaats van één jaar. De eventuele toegang tot de WAO schuift daardoor één jaar op. De Eerste Kamer heeft ingestemd met het Wetsvoorstel verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte waarin dit wordt geregeld. Het kabinet gaat ervan uit, zoals afgesproken in het Najaarsakkoord, dat sociale partners in het tweede ziektejaar geen aanvulling zullen afspreken op de loondoorbetaling van 70%, zoals ze nu via CAO’s vaak doen. Dit is één van de voorwaarden voor verhoging van de uitkering voor duurzaam en volledig arbeidsongeschikten en afschaffing van de zogenoemde Pemba-premie, waarvan de hoogte afhangt van het aantal werknemers dat in de WAO komt. Het kabinet zal dan geen regelgeving introduceren om zeker te stellen dat er in het tweede ziektejaar geen loondoorbetaling plaatsvindt boven de 70%. Voor het eerste ziektejaar blijven werkgevers wettelijk verplicht tenminste het minimumloon door te betalen, maar deze wettelijke verplichting wordt niet verlengd naar het tweede ziektejaar. De verlenging van de loondoorbetaling leidt naar verwachting tot een terugdringing van ziekteverzuim en WAOinstroom, waardoor de totale lasten voor werkgevers zullen dalen. Het wetsvoorstel maakt deel uit van de hervorming van de WAO, zoals die in het Hoofdlijnenakkoord is aangekondigd. Het kabinet wil de andere onderdelen van het nieuwe stelsel voor arbeidsongeschiktheid per 1 januari 2006 in laten gaan. Tegen die achtergrond is het noodzakelijk dat het Wetsvoorstel verlenging loondoorbetaling op 1 januari 2004 in werking treedt. Dit leidt ertoe dat de eerste instroom in de nieuwe regelingen voor arbeidsongeschiktheid na twee jaren van ziekte plaatsvindt vanaf 1 januari 2006.
Tegenover de verlenging van de loondoorbetaling voor werkgevers staat een verkorting van de periode dat arbeidsongeschiktheidsuitkeringen meetellen in de Pemba-premie. Door dit wetsvoorstel wordt deze premie gebaseerd op de eerste vier uitkeringsjaren in plaats van vijf. Ook betekent het wetsvoorstel dat de loonkosten voor werkgevers in het tweede ziektejaar toenemen, maar dat de premielasten voor arbeidsongeschiktheid afnemen met 0,35% in 2005 en 0,7% in 2006. Per saldo stijgen in totaal de kosten voor werkgevers hierdoor niet. Het wetsvoorstel leidt verder naar verwachting ook tot een daling van ziekteverzuim en WAO-instroom door ander gedrag bij werkgevers en werknemers. Het gevolg hiervan is een lastenverlichting voor werkgevers, die wordt geraamd op 100 miljoen in 2004 oplopend tot 300 miljoen structureel. Het wetsvoorstel betekent ook dat de maximumduur van een uitkering volgens de Ziektewet wordt verlengd van één naar twee jaar. Sinds de invoering van de loondoorbetalingsverplichting in 1996, fungeert de Ziektewet als een vangnetvoorziening voor werknemers die geen werkgever (meer) hebben, omdat hun arbeidsovereenkomst is geëindigd, zoals flexwerkers en uitzendkrachten. Zij kunnen bij ziekte geen aanspraak maken op loon, maar op een uitkering volgens de Ziektewet. Het wetsvoorstel voorziet verder in de afschaffing van subsidies voor werkgevers om hun zieke of gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers bij een andere werkgever weer aan het werk te helpen. Niet alleen het aan de slag helpen van zieke werknemers, maar ook de kosten daarvan zijn naar het oordeel van het kabinet een private verantwoordelijkheid. Er is een beperkt overgangsrecht voor werknemers die voor 1 januari 2004 ziek zijn geworden.
KENNIS NO 1 APRIL 2004
21
Reïntegratie-instrumenten voor arbeidsgehandicapten (Deel 2) In het vorige nummer van kennis zijn de reïntegratieinstrumenten voor werknemers behandeld. In dit nummer zullen de reïntegratiein-
werken en derft hij hierdoor inkomen dan heeft hij in principe recht op een toelage die gelijk is aan het bedrag van het gederfde inkomen.
strumenten voor zelfstandigen en werkgevers worden behandeld. De WAZ wordt weliswaar afgeschaft. Desondanks leek het mij zinvol de mogelijkheden die de wet (nog) biedt voor zelfstandigen te noemen. De bepalingen zien immers ook toe op startende zelfstandigen. Het is nog niet geheel duidelijk welke gevolgen het afschaffen van de WAZ zal hebben en of er geheel of gedeeltelijk nieuwe voorzieningen voor in de plaats zullen treden. Vervolgens komen in dit nummer de mogelijkheden voor werkgevers aan de orde.
INCENTIVES TEN BEHOEVE VAN ZELFSTANDIGEN Starterskrediet arbeidsgehandicapten: artikel 30 REA De arbeidsgehandicapte die een eigen bedrijf wil starten kan in aanmerking komen voor een starterskrediet in de vorm van een rentedragende lening of een borgtocht. Het gaat om een bedrag van maximaal e 27.227,00. Voorwaarde is dat een bedrijfsplan wordt ingediend, aan de hand waarvan de haalbaarheid van de oprichting van een levensvatbaar bedrijf kan worden getoetst en er moet door de arbeidsgehandicapten een winstprognose worden opgesteld. Tevens moet de beslissing van een particuliere bankinstelling om geen krediet te verlenen aan het UWV worden overlegd, zodat deze kan nagaan welke motivering hieraan ten grondslag ligt. De aanvraag moet worden ingediend voor aanvang van de werkzaamheden van de zelfstandige.
Toelage arbeidsgehandicapte WAZ-verzekerde: artikel 28 REA Wanneer het UWV aan de arbeidsgehandicapte zelfstandig een voorziening heeft verstrekt kan dit onder omstandigheden tot gevolg hebben dat de betrokkene geen, of slechts gedeeltelijk arbeid kan verrichten. Als gevolg daarvan zal hij geen inkomen verwerven. Dit zal met name het geval zijn wanneer de arbeidsgehandicapte een door het UWV gefinancierde scholing of opleiding volgt. Kan de betrokkene in verband met het volgen van de scholing niet
22
KENNIS NO 1 APRIL 2004
Inkomenssuppletie arbeidsgehandicapte zelfstandige: artikel 29 REA De arbeidsgehandicapte die een zelfstandig bedrijf start kan in aanmerking komen voor een inkomenssuppletie indien dit inkomen uit bedrijf of beroep lager is dan de theoretische verdiencapaciteit. De inkomenssuppletie wordt gedurende vier jaar verstrekt, waarbij de omvang van de suppletie stapsgewijs wordt afgebouwd van 100% gedurende het eerste jaar naar 25% in het vierde jaar. Het is de bedoeling dat het gat tussen de arbeidsongeschiktheidsuitkering gebaseerd op de theoretische verdiencapaciteit en de arbeidsongeschiktheidsuitkering gebaseerd op de werkelijke verdienste tijdelijk geheel of gedeeltelijk worden overbrugd. Ook de arbeidsgehandicapte die geen WAZ-uitkering heeft kan op deze regeling een beroep doen. Zo komt hij niet in aanmerking voor een WAZ-uitkering omdat hij minder dan 25% arbeids-ongeschikt wordt verklaard is een suppletie-aanvraag toch mogelijk.
REÏNTEGRATIE-INSTRUMENTEN/INCENTIVES GERICHT OP DE WERKGEVER Loondispensatie: artikel 7 lid 2 REA Op grond van artikel 7 lid 1 REA heeft iedere arbeidsgehandicapte werknemer voor de door hem te verrichten werkzaamheden recht op een loon dat gelijk is aan het loon dat een niet arbeidsgehandicapte collega voor dezelfde werkzaamheden ontvangt. Dit beginsels van gelijke beloning kan echter voor de werkgever betekenen dat de arbeidsgehandicapte die duidelijk minder presteert dan zijn niet arbeidsgehandicapte collega wordt belet om deze werkzaamheden uit te oefenen. Zowel op verzoek van de werkgever als de werknemer kan bij het UWV aangevraagd worden het loon naar rato van de verminderde prestatie te verlagen. Presteert een werknemer 20% minder dan een gezonde werknemer dan kan het loonbedrag dat de werknemer op grond van de arbeidsovereenkomst of de CAO zal moeten ontvangen met 20% worden verlaagd. Deze regeling kan worden verleend voor een periode van minimaal zes maanden en maximaal vijf jaar.
No-risk polis ziektewet: artikel 29b Ziektewet De werkgever is verplicht om gedurende maximaal 52 weken tenminste 70% van het loon van de zieke werknemer door te betalen. Zolang de werknemer hier recht op heeft, heeft hij geen recht op een ziektewetuitkering. Er is echter één uitzondering: werknemers die onmiddellijk voorafgaand aan het sluiten van de arbeidsovereenkomst arbeidsgehandicapt zijn in de zin van de wet REA, hebben wel recht op een ziektewetuitkering als zij binnen vijf jaar na aanvang van die arbeidsovereenkomst ziek worden. De werkgever mag deze ziektewetuitkering dan aftrekken van het loon dat hij tijdens de ziekteperiode aan de werknemer moet doorbetalen. Op deze manier neemt het UWV feitelijk het verzuimrisico over. Bij mensen met een verhoogd gezondheidsrisico kan de termijn worden verlengd, bijvoorbeeld bij werknemers met een sterk progressieve aandoening. Er is geen anticumulatiebepaling van kracht.
No-risk polis WAO: artikel 75a lid 3 WAO De werkgever is gedurende vijf jaar verantwoordelijk voor de WAO-lasten wanneer een werknemer tijdens het dienstverband met die werkgever ziek is geworden. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat werkgevers liever geen arbeidsgehandicapten in dienst nemen. Het risico is immers groot dat deze werknemers na verloop van tijd opnieuw ziek worden en uiteindelijk in de WAO komen. Als de werkgever een arbeidsgehandicapte echter in dienst neemt is hij niet verantwoordelijk voor de WAOlasten indien deze gehandicapte binnen zes jaar arbeidsongeschikt wordt. Deze termijn kan ook weer verlengd worden wanneer er sprake is van een verhoogd gezondheidsrisico. Neemt een werkgever een arbeidsgehandicapte in dienst met een lopende WAO-uitkering dan is de regeling niet van toepassing daar immers bekend is dat hij in zo’n situatie niet op hoeft te draaien voor de WAO-lasten in verband met toenemende arbeidsongeschiktheid.
Versnelde herziening arbeidsongeschiktheidsuitkering: artikel 39a WAO Wanneer de arbeidsongeschiktheid van de in dienst genomen werknemer binnen vijf jaar na de toekenning toeneemt en wanneer die toename veroorzaakt wordt door
dezelfde ziekte waarvoor de werknemer al een uitkering ontving, dient het UWV de lopende uitkering binnen vier weken na de toename te herzien en dus waarschijnlijk te verhogen. Voor de werkgever betekent dit dat hij dus niet eerst nog 52 weken loon dient door te betalen tijdens ziekte.
Versnelde toekenning arbeidsongeschiktheidsuitkering: artikel 43a WAO Wanneer de arbeidsongeschiktheid van de in dienst genomen werknemer binnen vijf jaar na het intrekken van zijn uitkering dan wel na afloop van de wachtperiode weer terugkeert en die arbeidsongeschiktheid veroorzaakt wordt door dezelfde ziekte, dient het UWV de arbeidson-geschiktheidsuitkering toe te kennen zodra die arbeidsongeschiktheid vier weken heeft geduurd. Ook hier hoeft dus niet eerst 52 weken loon te worden betaald. Doelgroep zijn de personen van wie de arbeidsongeschiktheidsuitkering werd ingetrokken omdat het percentage lager is dan 15% ofwel personen die na een ziektewetjaar niet in aanmerking komen voor een arbeidsongeschiktheidspercentage dat lager is dan 15%.
Farboregeling: artikel 3.32 Wet op de Inkomstenbelasting 2001 Dit artikel biedt de mogelijkheid om bedrijfsmiddelen die dienen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden “willekeurig” af te schrijven. Dat wil zeggen dat de werkgever de gehele investering al in het jaar van de aanschaf op de winst in mindering mag brengen. Hiermee kan hij financieel voordeel behalen: sneller afschrijven drukt de fiscale winst, waardoor er minder inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting betaalt hoeft te worden in het jaar van afschrijving. Het gaat hier om aangewezen bedrijfsmiddelen die staan op de zogenaamde Arbo-lijst. Deze lijst wordt jaarlijks aangepast.
Voorbeelden: -
bepaalde vorkheftrucks; reachtrucks met bewegingsvolgende zitplaats; chauffeurstoel voor bedrijfswagens; verstelbare werk- of behandeltafel of een zit/sta balie; spraakherkenningsysteem voor het mondeling bedienen van elektrische apparatuur; - chauffeursstoel in bussen; - in hoogte verstelbare kinderstoel; - personenlift voor bus- en bestelwagens;
KENNIS NO 1 APRIL 2004
23
- voorziening voor rolstoel gebruik die mobiele arbeidsmiddelen toegankelijk maakt; - een mobiele werkstoel voor werknemers die slecht ter been zijn; - een buik- en borstopener voor varkenskarkassen; - een tulpenbolplantmachine.
moet deze korting aanvragen en geschiedt niet ambtshalve. Neemt een werkgever een arbeidsgehandicapte in dienst dan heeft hij gedurende drie jaar recht op de premiekorting van e 2.042,00 per jaar en houdt een werkgever een arbeidsgehandicapte in dienst dan heeft hij gedurende een jaar recht op premiekorting van e 2.042,00.
Deze lijst is te vinden via de website van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegen-heid: www.minszw.nl.
Subsidie voor meerkosten reïntegratie: artikel 16 REA
Tegemoetkoming kosten kinderopvang: artikel 22 a lid 2 REA Op grond van deze wet kan de werkgever die een arbeidsgehandicapte werknemer in dienst neemt, onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang voor deze werknemer, gedurende maximaal 12 maanden. Dankzij deze tegemoetkoming in de kosten is de arbeidsgehandicapte niet langer aangewezen op gesubsidieerde kinderopvang waarvoor lange wachtlijsten bestaan. De hoogte van de tegemoetkoming is afhankelijk van de gezinssituatie en ook geldt dat de regeling slechts geldt voor maximaal 4000 werknemers per kalenderjaar.
Subsidie reïntegratieactiviteiten: artikel 15 REA Met ingang van 1 januari 2002 is de werkgever verplicht de arbeidsgehandicapte werknemer buiten het eigen bedrijf te reïntegreren, wanneer binnen het eigen bedrijf geen passende arbeid voorhanden is. Deze verplichting geldt in ieder geval voor de duur van het dienstverband. Het UWV kan een subsidie verstrekken voor de kosten die met de uitvoering van dit reïntegratietraject gemoeid zijn. De subsidie valt uiteen in twee delen, te weten een basissubsidie die wordt toegekend wanneer het reïntegratietraject wordt uitgevoerd en een plaatsingssubsidie die wordt toegekend wanneer het daadwerkelijk gelukt is de werknemer te plaatsen in betaalde arbeid.
Wanneer de werkgever een arbeidsgehandicapte werknemer in dienst neemt of houdt en hij meer kosten maakt in het kader van reïntegratie dan de premiekorting WW/WAO van e 2.042,00 dan kan hij bij het UWV een subsidie aanvragen ter vergoeding van die meerkosten. Het gaat in feite om dezelfde opsomming van kostenposten die voor 1 januari 2002 werden genoemd in het oude artikel 15 REA waarin worden vermeld de voorzieningen voor behoud eigen werk en het oude artikel 18 REA waarin wordt vermeld de voorzieningen ten behoeve van het pakket op maat.
Verlenging wachttijd WAO: artikel 19 lid 7 WAO De werkgever en de werknemer kunnen gezamenlijk het UWV verzoeken de wachttijd voor de WAO voor ten hoogste 52 weken te verlengen. Gedurende de verlengde wachttijd dient de werkgever het loon door te betalen. Verlenging van de wachttijd kan zinvol wanneer vaststaat dat op afzienbare termijn herstel of reïntegratie te verwachten is. Zowel werkgever als werknemer hebben voordeel van een verlenging omdat de werknemer niet in de WAO stroomt wordt de werkgever niet geconfronteerd met een hogere WAO-premie en kan worden voorkomen dat hem het reïntegratieproces uit handen wordt genomen. De werknemer ontvangt tijdens de verlengde wachttijd zijn loon wat altijd hoger is dan de WAO-uitkering en er wordt voorkomen dat de werknemer het WAO-etiket wordt opgeplakt. De maximum verlenging bedraagt overigens 52 weken.
Premiekorting arbeidsgehandicapten: artikel 79b WAO en 91a WAO, art. 82-82a WW Met ingang van 1 januari 2002 zijn de oude subsidies zoals het herplaatsingbudget, het plaatsingsbudget, het pakket op maat en de voorzieningen eigen werk vervangen door een forfaitaire korting op de WW en WAO premie. De werkgever
24
KENNIS NO 1 APRIL 2004
NUTTIGE adressen: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport: www.minvws.nl Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid: www.minszw.nl www.stecr.nl
Kabinet schaft Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen af (persbericht ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 12-12-2003)
Het kabinet wil per 1 juli 2004 de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz) afschaffen. Gezien de wachttijd voor een uitkering (een jaar) houdt dit in dat er vanaf 1 juli 2005 geen nieuwe instroom meer mogelijk is. Zelfstandigen hoeven vanaf 1 januari 2004 geen premie meer te betalen, maar zijn in het eerste half jaar van 2004 nog wel wettelijk verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid. Degenen die op 1 juli 2005 een uitkering hebben, blijven deze behouden. Het kabinet geeft hiermee uitvoering aan het regeerakkoord. Eerder hebben ondernemersorganisaties en de SER geadviseerd om de Waz af te schaffen. Uit onderzoek blijkt verder dat het merendeel van de zelfstandigen geen behoefte heeft aan de huidige publieke arbeidsongeschiktheidsverzekering, die voorziet in een uitkering op minimumniveau bij langdurige arbeidsongeschiktheid. De premie wordt als te hoog ervaren. Met afschaffing van de Waz laat de overheid het arbeidsongeschiktheidsrisico van zelfstandigen over aan de private markt. Sinds de invoering van de Waz in 1998 ligt het aantal personen met een uitkering door de jaren heen nagenoeg constant op ongeveer 56.000. Het jaarlijkse aantal nieuwe en beëindigde uitkeringen bedraagt circa 7.500. Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) voert
de wet uit en financiert de uitkeringen uit het Arbeidsongeschiktheidsfonds zelfstandigen. Momenteel kent het fonds een positief saldo van ruim een miljard euro. Uit dit fonds zullen de kosten worden gefinancierd die voortvloeien uit het feit dat tegenover de nieuwe uitkeringen die ingaan in het eerste halfjaar van 2004 geen premieinkomsten meer staan. Het kabinet heeft besloten de premie niet pas per 1 juli 2004 af te schaffen omdat zelfstandigen dan hun boekjaar zouden moeten splitsen en daardoor extra administratieve lasten zouden hebben. Verder staan ook tegenover de (doorlopende) uitkeringen die uiterlijk voor 1 juli 2005 zijn ingegaan geen premieinkomsten. Met de maatregel bespaart het kabinet e 25 miljoen in 2005 oplopend tot e 110 miljoen in 2007. Voor de zelfstandigen zelf betekent de maatregel een verlichting van de administratieve lasten die de verplichte publieke verzekering met zich meebrengt. Momenteel bedragen deze e 20 miljoen. De ministerraad heeft ermee ingestemd dat het wetsvoorstel voor advies naar de Raad van State zal worden gezonden. De tekst van het wetsvoorstel en van het advies van de Raad van State worden pas openbaar bij indiening bij de Tweede Kamer.
KENNIS NO 1 APRIL 2004
25
Uitnodiging PEP-talks Voor de vereniging Platform Experts Personenschade (PEP) wordt een tweede cyclus van vier cursussen georganiseerd. Ook krijgen de deelnemers van tevoren de teksten van de te behandelen rechtspraak, wetgeving en/of literatuur. Het aantal deelnemers per cursus is beperkt tot ongeveer vijftig. Cursusplaats: Utrecht. Voor de cursus kunt u zich aanmelden per e-mail:
[email protected] of schriftelijk via het adres postbus 3045 te Arnhem (6802 DA) onder de vermelding: PEP-talks.
11 januari 2005:
PROGRAMMA
a: Prof.mr. T. Hartlief, hoogleraar privaatrecht, Rijksuniversiteit Maastricht: Bespreking rechtspraak en literatuur op het gebied van aansprakelijkheidsrecht voor zover van belang voor personenschade. b: mr. R.Ph. Elzas, advocaat te Arnhem: Literatuur en rechtspraak op het gebied van de omvang en begroting van personenschade.
Algemeen: aanvang cursus 16.00 uur; pauze tussen 18.00 uur en 18.45 uur; einde cursus 20.45 uur.
12 april 2005:
24 mei 2004: a: mr. F.T. Oldenhuis, universitair hoofddocent vakgroep privaatrecht en notarieel recht Rijksuniversiteit Groningen, raadsheer-plaatsvervanger gerechtshof Arnhem: Bespreking recente ontwikkeling in jurisprudentie en literatuur over (kwalitatieve) aansprakelijkheid, meer in het bijzonder met betrekking tot roerende gebrekkige zaken, opstallen, wegen, dieren. Ook wordt aandacht besteed aan exoneratieclausules en aansprakelijkheidsbeperkende opschriften, borden e.d. b: D. Hogenkamp, centraal stafarbeidsdeskundige: Stand van zaken en ontwikkelingen op het terrein van de sociale verzekeringen. Besproken worden de voor de behandeling van personenschade relevante wetgeving, waaronder de Wet Verbeterde Poortwachter, Wet Verlenging Doorbetalingsverplichting bij Ziekte, de nieuwe WAO, de Extra Garantieregeling Beroepsrisico’s (EGB) en enkele andere wetten. Aan de orde komen ook de nieuwe schattingscriteria in het kader van de WAO per 1 juli 2004.
12 oktober 2004: a: Prof.mr. C.J.M. Klaassen, hoogleraar burgerlijk recht en burgerlijk procesrecht, universiteit Nijmegen: Jurisprudentie en literatuur op het gebied van werkgeversaansprakelijkheid en de daarmee samenhangende rechtspraak over stelplicht en bewijslast. b: Prof.mr. J.H. Wansink, Erasmus Universiteit Rotterdam: Actuele rechtspraak en literatuur op het terrein van het verzekeringsrecht, voor zover van belang voor de perso-
26
nenschadepraktijk. Uitspraken Raad van Toezicht en onderdelen van het komend nieuw verzekeringsrecht.
KENNIS NO 1 APRIL 2004
a: mr. N. Frenk, wetgevingsjurist bij het Ministerie van Justitie: Bespreking recent ingevoerde of aanhangige wetsontwerpen: affectieschade, massaschade, verjaring, onderdelen nieuw verzekeringsrecht. b: Prof.dr. A.C. Rijkers, hoogleraar belastingrecht te Tilburg: Enkele fiscale aspecten, relevant voor de behandeling van personenschade, waaronder tijdelijke en blijvende arbeidsongeschiktheid, belastbaarheid uitkering voor zelfstandigen, vermogensrendement heffing, overheveling vrijstellingsruimte, boekhoudkundige en fiscale behandeling van voorschotten e.d.
Kosten: Voor leden van het PEP bedragen de kosten voor het bijwonen van één cursus e 185,-. Voor drie cursussen bedraagt de prijs e 500,- en voor vier bijeenkomsten e 650,-. Voor niet PEP-leden bedraagt de prijs per bijeenkomst e 230,-. Voor drie bijeenkomsten is de prijs e 630,- en voor vier bijeenkomsten e 810,-. Al deze bedragen zijn inclusief BTW. In de cursusprijs zijn begrepen de cursusmap en de maaltijd tijdens de pauze. Bij het inschrijven graag vermelden voor welke PEP-talk u zich opgeeft: 24 mei 2004, 12 oktober 2004, 11 januari 2005 en 12 april 2005. Ook gaarne vermelden of u wel of geen lid bent van het PEP.
Belevenissen Tijdens de laatste algemene ledenvergadering van het NIS zijn de leden Ton Sunnotel en Bert Wijnen “geridderd” en mogen zij de titel erelid dragen. Jacques Noorman heeft hen tijdens de vergadering de daarbij behorende eremetalen opgespeld. Rechts op de foto is Bert Wijnen en links Ton Sunnotel.
KENNIS NO 1 APRIL 2004
27
-ANTEN 'RA½SCH /NTWERPBUREAU BV
-ANTEN IS EEN JONG EN SNELGROEIEND ONTWERPBUREAU EN RICHT ZICH OP HET CREATIEF ONTWIKKELEN EN TOEPASSEN VAN ONDERSCHEIDENDE #ORPORATE )DENTITIES VOOR ORGANISATIES PRODUCTEN EN DIENSTEN -ET EEN ENTHOUSIAST TEAM REALISEREN WE GRAFISCHE EN INTERACTIEVE OPLOSSINGEN VOOR ZOWEL STARTERS HET -+" SEMI OVERHEID ALS VOOR BEURSGENOTEERDE ONDERNEMINGEN "EZOEK VOOR MEER INFORMATIE ONZE WEBSITE WWW-ANTENNL OF NEEM VOOR EEN ORIpNTEREND GESPREK CONTACT MET ONS OP TELEFOON
,OGO´S (UISSTIJLEN &OLDERS 0OSTERS -AGAZINES "OEKEN 7EBSITES