EFG 425 - 430
10.09 -
Gebruiksaanwijzing
H
51151507 11.11
EFG 425k EFG 425 EFG 425ks EFG 425s EFG 430
Verklaring van overeenstemming
Jungheinrich AG, Am Stadtrand 35, D-22047 Hamburg Producent of in de gemeenschap gevestigde vertegenwoordiger Type EFG 425k EFG 425 EFG 425ks EFG 425s EFG 430
Optie
Serienummer
Bouwjaar
Aanvullende gegevens
In opdracht
Datum
H EG-verklaring van overeenstemming
11.11 NL
De ondertekenaars verklaren hiermee, dat het hieronder genoemde energiegedreven interne transportmiddel voldoet aan de Europese richtlijnen 2006/ 42/EG (machinerichtlijn) en 2004/108/EEG (elektromagnetische compatibiliteit – EMC), inclusief de wijzigingen en wetgeving voor de omzetting van de richtlijnen in nationaal recht. Alle ondertekenaars zijn individueel gemachtigd om de technische documenten samen te stellen.
3
4
11.11 NL
Voorwoord Aanwijzingen voor de handleiding Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt en de pagina's zijn doorgaand genummerd. In deze handleiding worden verscheidene varianten van het interne transportmiddel beschreven. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat de beschrijving wordt gebruikt die geldt voor het betreffende type interne transportmiddel. Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen hierdoor geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid. Veiligheidsaanwijzingen en aanduidingen De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg: GEVAAR! Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kunnen onherstelbaar letsel en zelfs de dood het gevolg zijn. WAARSCHUWING! Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan onherstelbaar of dodelijk letsel het gevolg zijn. VOORZICHTIG! Wijst op een gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan licht of gemiddeld letsel het gevolg zijn. AANWIJZING Duidt op gevaar van materiële schade. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan materiële schade het gevolg zijn.
Z
Staat voor aanwijzingen en toelichtingen. t o
Duidt op de standaarduitvoering Duidt op de optionele uitvoering
11.11 NL
Auteursrecht Het auteursrecht op deze handleiding is in handen van JUNGHEINRICH AG.
5
Jungheinrich Aktiengesellschaft Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - Deutschland Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
11.11 NL
www.jungheinrich.com
6
Inhoudsopgave Gebruik volgens bestemming..................................................
11
1 2 3 4 5
Algemeen ................................................................................................ Gebruik volgens bestemming .................................................................. Toegestane gebruiksvoorwaarden .......................................................... Verplichtingen van de exploitant.............................................................. Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of toebehoren...........................
11 11 12 13 13
B
Beschrijving van het voertuig ..................................................
15
1 1.1 2 2.1 2.2 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 4 4.1 4.2 4.3 4.4 5
Beschrijving van de toepassing ............................................................... Voertuigtypen en nominaal hefvermogen................................................ Beschrijving van modules en functies ..................................................... Overzicht modules ................................................................................... Functiebeschrijving.................................................................................. Technische gegevens.............................................................................. Vermogensgegevens............................................................................... Afmetingen .............................................................................................. Gewichten................................................................................................ Hefmastuitvoeringen................................................................................ Banden .................................................................................................... Motorgegevens........................................................................................ EN-normen .............................................................................................. Gebruiksvoorwaarden ............................................................................. Elektrische eisen ..................................................................................... Kentekenplaatsen en typeplaatjes........................................................... Kentekenplaatsen.................................................................................... Typeplaatje .............................................................................................. Hefvermogenplaatje van het interne transportmiddel .............................. Hefcapaciteitplaatje van het aanbouwapparaat....................................... Stabiliteit ..................................................................................................
15 15 16 16 17 19 19 21 23 24 25 25 26 27 27 28 28 30 31 32 32
C
Transport en eerste inbedrijfstelling ........................................
33
1 2 2.1 2.2 2.3 3 4
Transport ................................................................................................. Intern transportmiddel verladen ............................................................... Positie zwaartepunt van het interne transportmiddel............................... Intern transportmiddel met kraan verladen.............................................. Verladen met tweede intern transportmiddel ........................................... Borging van het interne transportmiddel tijdens transport ....................... Eerste inbedrijfstelling .............................................................................
33 33 33 34 35 36 37
11.11 NL
A
7
Batterij - onderhouden, opladen, vervangen ...........................
39
1 1.1 2 3 4 4.1 4.2 5 6
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen ...................... Algemene opmerkingen over het werken met batterijen ......................... Batterijtypen............................................................................................. Batterij vrijmaken ..................................................................................... Batterij laden............................................................................................ Batterij laden met stationaire lader .......................................................... Batterij laden met laadstopcontact (o) ..................................................... Batterij demonteren en monteren ............................................................ Sluit het batterijdeksel .............................................................................
39 41 42 44 45 45 46 47 48
E
Bediening ................................................................................
49
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel ... Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen ................................ Bedieningsconsole met display ............................................................... Schakelaar bedienconsole opbergplaats aan de zijkant (o) .................... Schakelaar op het instrumentenpaneel (o).............................................. Indicatie ................................................................................................... Intern transportmiddel in gebruik nemen ................................................. Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling ................. In- en uitstappen...................................................................................... Interne transportmiddelen met gereduceerde hoofdruimte X (o)............. Bestuurdersplaats inrichten ..................................................................... Veiligheidsgordel ..................................................................................... Werken met het interne transportmiddel ................................................. Veiligheidsregels voor het rijden.............................................................. Gebruiksklaar maken............................................................................... Tijd instellen............................................................................................. Intern transportmiddel veilig parkeren ..................................................... NOODSTOP ............................................................................................ Rijden ...................................................................................................... Sturen ...................................................................................................... Remmen .................................................................................................. Vorktanden instellen ................................................................................ Vorktanden vervangen ............................................................................ Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten ................................. Bediening van de hefinrichting en geïtegreerde aanbouwapparatuur ..... Veiligheidsaanwijzingen voor de bediening van extra aanbouwapparaten............................................................................................................ 4.14 Bedienen van extra aanbouwapparaten voor SOLO-PILOT ................... 4.15 Bedienen van extra aanbouwapparaten voor MULTI-PILOT .................. 4.16 Montage extra aanbouwapparaten.......................................................... 5 Aanhangers trekken ................................................................................ 6 Extra uitrusting......................................................................................... 6.1 Bedieningspaneel CanCode.................................................................... 6.2 Assistentsystemen................................................................................... 6.3 Stalen cabine........................................................................................... 6.4 Schuifraam .............................................................................................. 6.5 Klapbeugel automatisch / mechanisch ....................................................
49 51 55 57 57 58 60 60 62 62 63 67 68 68 70 71 72 73 74 75 76 78 79 80 82
1 2 2.1 2.2 2.3 2.4 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 4.11 4.12 4.13
8
88 91 93 95 97 99 99 102 105 105 106
11.11 NL
D
6.6 6.7 6.8 6.9 6.10 6.11 6.12 6.13 6.14 6.15 6.16 6.17 7 7.1 7.2 7.3
BODYGUARD ......................................................................................... Zomerdeur ............................................................................................... Verhoging chauffeursplaats..................................................................... Stoel instellen .......................................................................................... Verwarming ............................................................................................. Afneembaar lastbeschermrek.................................................................. Hefuitschakelingen overbruggen ............................................................. Brandblusser ........................................................................................... Neigingshoekindicatie.............................................................................. Rockinger koppeling met handhendel of afstandsbediening ................... Camerasysteem ...................................................................................... Bedieningsschema "N" ............................................................................ Storingshulp............................................................................................. Storingzoeken en oplossing .................................................................... Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving verplaatsen .................. Neerlaten in noodgevallen.......................................................................
F
Onderhoud van het interne transportmiddel............................ 121
11.11 NL
1 2 3 4 4.1 4.2 5 5.1 5.2 5.3 6 6.1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming.................................................. Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud .......................................... Onderhoud en inspectie .......................................................................... Onderhoudscontrolelijst ........................................................................... Exploitant................................................................................................. Klantenservice ......................................................................................... Gebruiksmiddelen.................................................................................... Veilig werken met bedrijfsmiddelen ......................................................... Smeerschema ......................................................................................... Gebruiksmiddelen.................................................................................... Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden ................................... Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden. ..................................................................................... 6.2 Open de achterste afdekkap ................................................................... 6.3 De bevestiging van de wielen controleren ............................................... 6.4 Hydraulische systeem ............................................................................. 6.5 Hydraulische oliefilter vervangen............................................................. 6.6 Be- en ontluchtfilter van de hydraulische tank vervangen ....................... 6.7 Controleer het transmissieoliepeil ........................................................... 6.8 Verwarming ............................................................................................. 6.9 Vloeistof van de ruitensproei-installatie vullen......................................... 6.10 Controleer elektrische zekeringen ........................................................... 6.11 Onderhoud van de veiligheidsgordel ....................................................... 6.12 Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden.............................................................................................. 7 Het interne transportmiddel stilleggen ..................................................... 7.1 Maatregelen vóór de stillegging............................................................... 7.2 Maatregelen tijdens de stillegging ........................................................... 7.3 Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na stillegging 8 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen 9 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren.................................................. 10 Meting van lichaamstrillingen ..................................................................
107 107 108 108 109 110 110 111 111 112 113 114 115 115 118 120
121 122 127 127 127 131 140 140 142 143 145 145 145 146 147 149 149 150 151 151 152 154 155 156 157 157 158 159 160 160
9
10
11.11 NL
Bijlage Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrich toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen van deze fabrikant nageleefd worden.
0506.NL
Z
1
2
0605.NL
A Gebruik volgens bestemming 1
Algemeen Het in deze handleiding beschreven interne transportmiddel is geschikt voor het heffen, neerlaten en vervoeren van lasten. Het interne transportmiddel moet volgens de aanwijzingen in deze handleiding worden gebruikt, bediend en onderhouden. Een ander gebruik is niet volgens de bestemming en kan leiden tot lichamelijk letsel, beschadiging van het interne transportmiddel of andere materiële schade.
2
Gebruik volgens bestemming AANWIJZING De maximaal op te nemen last en de maximaal toegestane lastafstand is aangegeven op het lastplaatje. Deze mogen niet worden overschreden. De last moet op het lastopnamemiddel liggen of worden opgenomen met een door de fabrikant toegestaan aanbouwdeel. De last moet tegen de achterkant van de vorkdrager en in het midden tussen de lastvorken liggen. Heffen en neerlaten van lasten. Transporteren van neergelaten lasten over korte afstanden. Rijden met opgeheven last (>30 cm) is niet toegestaan. Vervoeren en heffen van personen is verboden. Schuiven of trekken van lasten is verboden. Incidenteel trekken van aanhangerlasten. Bij het trekken van aanhangers moet de last op de aanhanger zijn geborgd. De toegestane aanhangerlast mag niet worden overschreden.
11.11 NL
– – – – – – – –
11
3
Toegestane gebruiksvoorwaarden GEVAAR! De toegestane vlak- en puntbelastingen van de rijwegen mogen niet worden overschreden. Op onoverzichtelijke plaatsen is het nodig dat een tweede persoon assisteert. De bestuurder moet ervoor zorgen dat de laadplaat / laadbrug tijdens het laden en lossen niet wordt verwijderd of losraakt. – Gebruik in industriële en bedrijfsomgeving. – Toegestaan temperatuurbereik -20°C tot +40°C. – Enkel gebruiken op bevestigde en vlakke ondergrond met voldoende draagvermogen. – Enkel gebruiken op overzichtelijke en door de exploitant vrijgegeven rijbanen. – Oprijden van hellingen tot maximaal 15 %. – Hellingen dwars of schuin op- of afrijden is verboden. Last aan bergzijde transporteren. – Gebruik op gedeeltelijk openbare verkeerswegen. WAARSCHUWING!
11.11 NL
Extreme omstandigheden XVoor gebruik onder extreme omstandigheden, in het bijzonder in sterk stofhoudende of corrosieveroorzakende omgeving, is voor het interne transportmiddel een speciale uitrusting en toelating vereist. XGebruik in explosiegevaarlijke zones is niet toegestaan. XBij onweer (storm, bliksem) mag het interne transportmiddel niet buiten of in risicozones worden gebruikt.
12
4
Verplichtingen van de exploitant Exploitant in de zin van deze handleiding is iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die het interne transportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het wordt gebruikt. In bijzondere situaties (bijvoorbeeld leasen of huren) is de exploitant de persoon die volgens de bestaande overeenkomst tussen eigenaar en gebruiker van het interne transportmiddel de genoemde verplichtingen tijdens het gebruik moet waarnemen. De exploitant moet ervoor zorgen dat het interne transportmiddel uitsluitend wordt gebruikt volgens de bestemming en dat alle gevaren voor leven en gezondheid van de gebruiker en derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving van de voorschriften voor ongevallenpreventie, overige veiligheidstechnische regels en de gebruiks-, onderhouds- en revisierichtlijnen bewaken. De exploitant moet kunnen garanderen dat alle gebruikers deze handleiding hebben gelezen en begrepen. AANWIJZING Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt ook wanneer de klant en / of derden onvakkundige werkzaamheden aan het object verrichten, zonder toestemming van de fabrikant.
5
Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of toebehoren Aanbouwen van toebehoren
11.11 NL
De aan- of inbouw van extra inrichtingen, waarmee de functies van het interne transportmiddel worden beïnvloed of waarmee deze functies worden uitgebreid, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel moet u toestemming van de plaatselijke autoriteiten hebben. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent.
13
14
11.11 NL
B Beschrijving van het voertuig 1
Beschrijving van de toepassing De EFG 425 - 430 is een elektrische heftruck met bestuurderstoel in vierwieluitvoering. Hij is een vrijdragende contragewicht-heftruck, die met de voor het interne transportmiddel aangebrachte lastopnamemiddel lasten kan opnemen, heffen, transporteren en neerzetten. Er kunnen ook pallets met gesloten bodems worden opgenomen.
1.1
Voertuigtypen en nominaal hefvermogen De nominale hefcapaciteit is afhankelijk van het type. De nominale hefcapaciteit kan worden afgeleid uit de type-aanduiding. EFG425 EFG Type-aanduiding 4 Serie 25 Nominale hefcapaciteit x 100kg
11.11 NL
De nominale hefcapaciteit komt in het algemeen niet overeen met de toegestane hefcapaciteit. De toegestane hefcapaciteit is vermeld op het op het interne transportmiddel aangebrachte lastdiagram.
15
2
Beschrijving van modules en functies
2.1
Overzicht modules
1
2
3
4 5 6 7 8 9 10
Pos. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
16
11
12
t t t t t t t t t t t t t
Aanduiding Bestuurderstoel Beschermdak Hefmast Stuurwiel Bedieneenheid en display Bedienelement hefinstallatie NOODSTOP-schakelaar Vorktanden Vorkdrager Batterijkap Aandrijving Aanhangerkoppeling Contragewicht
11.11 NL
13
2.2
Functiebeschrijving Frame Het frame vormt in combinatie met het contragewicht de dragende basisstructuur van het interne transportmiddel. Deze is bestemd voor de opname van de hoofdcomponenten. Bestuurdersplaats en beschermdak Het beschermdak (2) is verkrijgbaar in verschillende uitvoeringen en beschermd de bestuurder tegen vallende voorwerpen en andere externe invloeden. Alle bedienelementen zijn ergonomisch voordelig ingedeeld. Stuurkolom en bestuurderstoel zijn individueel instelbaar. Met behulp van de regel- en waarschuwingssymbolen op de bedieneenheid en display (5) kunt u het systeem bewaken tijdens de werking, waardoor er een zeer hoge veiligheidstandaard kan worden gegarandeerd. Stuurinrichting De stuurcilinder van de hydraulisch stuurinrichting is opgenomen in de stuuras (12) en wordt via een stuurservostaat aangestuurd. De stuuras is pendelend in het frame gelagerd, zodat ook bij oneffen rijpaden een goed vloercontact wordt bereikt. Wielen Er kan gekozen worden voor superelastische of massief rubberen banden, evenals optionele luchtbanden. Aandrijving en remmen De frontaandrijving biedt op ieder moment de beste trekkracht aan de aandrijfwielen. De hydraulisch bediende oliebad-lamellenrem is als bedrijfsrem praktisch onderhoudsvrij. De inkapseling in het drijfwerk maakt zelfs inzet in agressieve omgevingen mogelijk. De rijmotor wordt daarnaast tot stilstand afgeremd. Daardoor wordt het energieverbruik geminimaliseerd.
11.11 NL
De parkeerrem valt circa 15 seconden na stilstand van de heftruck of 1 tot 15 seconden (instelbaar) na het verlaten van de stoel in. Bij het bedienen van het rijpedaal wordt de parkeerrem automatisch weer gelost.
17
Hydraulische systeem Fijngevoelige bediening van de werkfunctie via bedienelementen door meervoudige regelklep. Een toerentalgeregelde hydraulische pomp regelt een efficiënte toevoer naar alle hydraulische functies op basis van de behoefte. Hefmast Hefmasten met twee resp. drie niveaus, naar keuze met vrijheffunctie; smalle hefframeprofielen zorgen voor een goed zicht op de vorktanden en aanbouwapparaten. Vorkdragers en hefframes lopen op continu gesmeerde en daarmee onderhoudsvrije steunrollen. Aanbouwapparaten
11.11 NL
U kunt de heftruck uitrusten met mechanische en hydraulische aanbouwapparatuur (extra uitrusting).
18
3
Technische gegevens Alle technische gegevens hebben betrekking op een intern transportmiddel in standaarduitvoering. Alle met *) gekenmerkte waarden kunnen afhankelijk van verschillende uitrustingsvarianten (bijv. hefmast, cabine, banden etc.) verschillen.
Z 3.1
Technische gegevens volgens VDI 2198. Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden.
Vermogensgegevens
Aanduiding Q
Nominale hefcapaciteit (bij C = 500 mm)1)
C Lastzwaartepunt Rijsnelheid Met / zonder last *) Hefsnelheid Met / zonder last Daalsnelheid Met / zonder last Stijgcapaciteit (30 min) Met / zonder last *) Max. stijgcapaciteit 2) (5 min) Met / zonder last Acceleratie (10 m) Met / zonder last *) Max. werkdruk Oliestroom voor aanbouwapparaten 1)
EFG 425k
425
2500
2500
kg
500
500
mm
17 / 18
17 / 17
km/h
0,44 / 0,54
0,44 / 0,54
m/s
0,58 / 0,56
0,58 / 0,56
m/s
8,5 / 14
7,5 / 13
%
18 / 29
17 / 27
%
4,3 / 4,0
4,4 / 4,1
s
200
200
bar
30
30
l/min
met verticale hefmast.
2)
11.11 NL
De aangegeven waarden geven het maximale stijgvermogen aan voor de overbrugging van korte hoogteverschillen en oneffenheden op de rijban (rijbaanranden). Gebruik op hellingen van meer dan 15% is verboden.
19
Aanduiding Nominale hefcapaciteit Q (bij C = 500 mm)1) c Lastzwaartepunt Rijsnelheid Met / zonder last *) Hefsnelheid Met / zonder last Daalsnelheid Met / zonder last Stijgcapaciteit (30 min) Met / zonder last *) Max. stijgcapaciteit 2) (5 min) Met / zonder last Acceleratie (10 m) Met / zonder last *) Max. werkdruk *) Oliestroom voor aanbouwapparaten 1)
EFG 425ks
425s
430
2500
2500
3000
kg
500
500
500
mm
20 / 20
20 / 20
20 / 20
km/h
0,55 / 0,60 0,55 / 0,60 0,50 / 0,60
m/s
0,58 / 0,56 0,58 / 0,56 0,58 / 0,56
m/s
12 / 19
11 / 17
10 / 17
%
21 / 35
20 / 32
18 / 29
%
4,1 / 3,7
4,1 / 3,7
4,2 / 3,8
s
200
200
200
bar
30
30
30
l/min
met verticale hefmast.
2)
11.11 NL
De aangegeven waarden geven het maximale stijgvermogen aan voor de overbrugging van korte hoogteverschillen en oneffenheden op de rijban (rijbaanranden). Gebruik op hellingen van meer dan 15% is verboden.
20
3.2
Afmetingen
425k
EFG 425
100 2200
100 2200
mm mm
h2 Vrije hef*
150
150
mm
h3 Hef* h4 Hoogte hefmast uitgeschoven*
3100 3696
3100 3696
mm mm
h6 Hoogte boven beschermdak* h7 Zithoogte*
2215 1060
2215 1060
mm mm
390/550
390/550
mm
6 7
6 7
° °
L1 Lengte inclusief vork* L2 Lengte inclusief vorkrug*
3428 2278
3572 2422
mm mm
b1 Totale breedte*
1196
1196
mm
b3 Vorkbreedte* m1 Bodemvrijheid met last onder hefframe m2 Bodemvrijheid midden wielstand Werkgangbreedte Ast bij pallets 800 x 1200 in lengterichting Werkgangbreedte Ast bij pallets 1000 x 1200 in dwarsrichting Wa Draairadius x Lastafstand y Wielstand
1120 110 125
1120 110 125
mm mm mm
3875
4025
mm
3675
3825
mm
2050 425 1 1537
2200 425 1 1681
mm mm mm
Aanduiding a/2 Veiligheidsafstand h1 Hoogte hefmast ingeschoven*
h10 Koppelingshoogte Neiging hefmast vooruit Neiging hefmast achteruit
11.11 NL
Į ȕ
21
22
11.11 NL
EFG
Aanduiding
425ks
425s
430
100 2200 150
100 2200 150
100 2200 150
a/2 Veiligheidsafstand h1 Hoogte hefmast ingeschoven* h2 Vrije hef* h3 Hef*
3100
3100
3100
mm
h4 Hoogte hefmast uitgeschoven* h6 Hoogte boven beschermdak*
3696 2215
3696 2215
3806 2215
mm mm
1060 390/550
1060 390/550
6 7
6 7
h7 Zithoogte h10 Koppelingshoogte Į Neiging hefmast vooruit ȕ Neiging hefmast achteruit
3.3
Z
mm mm mm
1060 mm 390/550 mm 6 7
° °
L1 Lengte inclusief vork*
3428
3572
3577
mm
L2 Lengte inclusief vorkrug* b1 Totale breedte*
2278 1196
2422 1196
2427 1196
mm mm
b3 Vorkbreedte*
1120
1120
1120
mm
m1 Bodemvrijheid met last onder hefframe m2 Bodemvrijheid midden wielstand Werkgangbreedte Ast bij pallets 800 x 1200 in lengterichting Werkgangbreedte Ast bij pallets 1000 x 1200 in dwarsrichting Wa Draairadius x Lastafstand y Wielstand
110 125
110 125
110 125
mm mm
3875
4025
4030
mm
3675
3825
3830
mm
2050 425 * 1537
2200 425 * 1681
2200 430 * 1681
mm mm mm
Gewichten Alle gegevens in kg. EFG 425-430 Aanduiding 425
EFG 425ks
425s
430
4600
4750
4600
4750
5100
2300 6300 2300 800
2530 6400 2220 850
2300 6300 2300 800
2530 6400 2220 850
2600 7250 2500 850
11.11 NL
Eigen gewicht (inclusief batterij) Aslast voor (zonder heflast) Aslast voor (met heflast) Aslast achter (zonder heflast) Aslast achter (met heflast)
425k
23
3.4
Z
Hefmastuitvoeringen Alle gegevens in mm EFG 425-430 VDI 3596 Aanduiding
Hef h3
Vrije hef h2
EFG 425
ZT
ZZ
DZ
2900 3100 3300 3500 3700 4000 4300 4500 4700 5000 5500 5800 2900 3100 3300 3500 3700 4000 4300 4500 4400 4700 5000 5500 6000 6500 7000
Bouwhoo Bouwhoogte gte hefmast hefmast uitgeschoven h4 ingescho ven h1 EFG 430 EFG 425 EFG 430
150
1480 1580 1680 1780 1880 2030 2230 2330 1480 1580 1680 1880 2080 2280 2480
1380 1480 1580 1680 1780 1930 2130 2230 1380 1480 1580 1780 1980 2180 2380
2115 2215 2315 2415 2515 2665 2865 2965 3065 3215 3515 3665 2080 2180 2280 2380 2480 2630 2830 2930 2080 2180 2280 2480 2680 2880 3080
3510 3710 3910 4110 4310 4610 4910 5110 5310 5610 6110 6410 3500 3700 3900 4100 4300 4600 4900 5100 5000 5300 5600 6100 6600 7100 7600
3620 3820 4020 4220 4420 4720 5020 5220 5420 5720 6220 6520 3600 3800 4000 4200 4400 4700 5000 5200 5100 5400 5700 6200 6700 7200 7700
11.11 NL
Speciale uitvoeringen zijn niet opgenomen in dit overzicht.
24
3.5
Banden AANWIJZING Bij verwisselen van de in de fabriek gemonteerde banden/velgen enkel originele reserveonderdelen resp. door de producent vrijgegeven banden gebruiken, anders kan de producentspecificatie niet worden aangehouden. Bij vragen kunt u contact opnemen met de klantenservice van de producent.
EFG 425-430 Aanduiding SE *) Banden vooraan
Banden achteraan
EFG 425 23 X 9 10
Massief rubber *)
EFG 430 23 x 10 - 12
22 x 8 x 16
22 x 9 x 16
Lucht *) Bandenspanning bar
250 / 60 R12 10,0
250 / 60 R12 10,0
Aanhaalmoment Nm SE *)
220 18 x 7 - 8
220 18 x 7 - 8
Massief rubber *)
18 x 6 12 ǩ"
18 x 6 12 ǩ"
Lucht *) Bandenspanning bar Aanhaalmoment Nm
180 / 70 R8 10 220
180 / 70 R8 10 170
*) De in de tabel aangegeven typen komen overeen met de standaarduitvoering. Afhankelijk van de uitrusting van het voertuig kunnen andere banden gemonteerd zijn.
3.6
Motorgegevens Aanduiding
11 kW 16,6 kW
EFG 425ks / EFG 425s / EFG 430 14,5 kW 23,5 kW
11.11 NL
Rijmotor Hefmotor
EFG425k / EFG 425
25
3.7
EN-normen Gemiddeld geluidsdrukniveau – EFG 425k/425: 70 dB(A) – EFG 425ks/425s/430: 71 dB(A) *+/- 3 dB(A) afhankelijk van de toesteluitrusting conform 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
Z
Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald op basis van de normgegevens en omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en stationair draaien. Het geluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de bestuurder. Trilling – EFG 425k/425: 0,45 m/s² – EFG 425ks/425s/430: 0,45 m/s² conform EN 13059.
Z
De op het lichaam van een bestuurder in bedieningspositie werkende trillingsversnelling voldoet aan de voorgeschreven normen voor lineaire geïntegreerde, gewogen acceleratie in het verticale vlak. Dit resulteert in een meting waarbij op constante snelheid over drempels werd gereden. Deze meetgegevens worden één keer voor het interne transportmiddel gemeten en mogen niet worden verwisseld met de lichaamstrillingen van de richtlijn "2002/44/ EG Trillingen" die geldt voor exploitanten. Voor de meting van deze lichaamstrillingen biedt de producent een bijzondere service, (zie "Meting van lichaamstrillingen" op pagina 160). Elektromagnetische comptabiliteit (EMC) De producent bevestigt de naleving van grenswaarden voor uitgezonden elektromagnetische stoorsignalen en stoorvastheid, maar ook de controle van ontlading van statische elektriciteit conform EN 12895 en de daar genoemde normatieve verwijzingen.
Z
U mag elektrische of elektronische onderdelen uitsluitend veranderen of verplaatsen met schriftelijke toestemming van de producent. WAARSCHUWING!
11.11 NL
Storing van medische apparatuur door niet-ioniserende straling Elektrische uitrustingen van het interne transportmiddel, die niet-ioniserende stralen afgeven (bijv. draadloze gegevensoverdracht), kunnen de werking van medische apparatuur (pacemakers, gehoorapparatuur e.d.) van de bediener storen en een verkeerde werking veroorzaken. Met een arts of de fabrikant van het medische apparaat moet worden vastgesteld, of een dergelijk apparaat in de omgeving van het interne transportmiddel kan worden gebruikt.
26
3.8
Gebruiksvoorwaarden Omgevingstemperatuur – bij gebruik -20°C tot +40°C
Z 3.9
Bij continu gebruik onder extreme schommelingen in temperatuur of luchtvochtigheid is voor interne transportmiddelen een speciale uitrusting en toestemming vereist.
Elektrische eisen
11.11 NL
De producent bevestigt de naleving van de eisen voor het ontwerp en de vervaardiging van de elektrische uitrusting bij gebruik van het interne transportmiddel volgens de bestemming op grond van EN 1175 "Veiligheid van gemotoriseerde transportwerktuigen - Elektrische eisen".
27
4
Kentekenplaatsen en typeplaatjes
4.1
Kentekenplaatsen
Z
Waarschuwingsborden en pictogrammen zoals hefcapaciteitplaatjes, bevestigingspunten en typeplaatjes moeten altijd leesbaar zijn, indien nodig vervangen.
14
15
16
17
18
19
20
21 22
23
16 24 (mm)
Q (kg)
25
D (mm)
26 27 1 14 9
30
27
6
1
7
29
28
11.11 NL
31
152
10 3
2000
2 8
28
11.11 NL
Pos. Aanduiding 14 Maatregelen bij kantelgevaar intern transportmiddel Oponthoud onder lastopname verboden / Oponthoud onder lastopname 15 verboden / Beknellingsgevaar bij verplaatsing hefmast 16 Bevestigingspunten voor verladen met een kraan 17 Verstelling stuurkolom 18 Rijden met geheven last, de mast met geheven last voorover neigen verboden 19 Maximale lichaamsgrootte 20 Veiligheidsgordel omdoen 21 Hefbegrenzing 22 Meerijden van personen verboden 23 Handleiding lezen 24 Serienummer, in het frame onder het zijdeel 25 Hefcapaciteit 26 Minerale olie 27 Bevestigingspunten voor krik 28 Typeplaatje 29 Sticker (o) 30 Hydraulische olie vullen 31 Binnendruk cilinder
29
4.2
Typeplaatje
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41 42 43
Pos. 32 33 34 35 36 37
Vermeld bij vragen over het interne transportmiddel of bij het bestellen van onderdelen het serienummer. Het serienummer van het interne transportmiddel is op het typeplaatje en in het voertuigframe geslagen.
11.11 NL
Z
Naam Pos. Naam Type 38 Bouwjaar Serienummer 39 Lastzwaartepunt-afstand in mm Nominaal hefvermogen in kg 40 Aandrijfvermogen Batterijspanning in V 41 Batterijgewicht min/max in kg Leeg gewicht zonder batterij in kg 42 Fabrikant Optie 43 Logo van de fabrikant
30
4.3
Hefvermogenplaatje van het interne transportmiddel VOORZICHTIG! Gevaar voor ongevallen door vervanging van de vorktanden Bij het vervangen van de vorktanden door vorktanden die afwijken van de aflevertoestand verandert de hefcapaciteit. XBij het vervangen van de vorktanden moet een extra hefcapaciteitplaatje worden aangebracht op het interne transportmiddel. XInterne transportmiddelen, die zonder vorktanden worden geleverd, krijgen een hefcapaciteitplaatje voor standaardvorktanden (lengte: 1150 mm). Op het hefcapaciteitsplaatje (25) is de hefcapaciteit Q (in kg) van het interne transportmiddel bij verticale hefmast vermeld. In tabelvorm wordt weergegeven, hoe groot de maximale hefcapaciteit is bij een bepaald lastzwaartepunt D (in mm) en de gewenste hefhoogte H (in mm). Het hefcapaciteitplaatje (25) van het interne transportmiddel vermeld de hefcapaciteit van het interne transportmiddel met de vorktanden in de uitlevertoestand. Voorbeeld voor het berekenen van het maximale hefvermogen:
h3 (mm) 4250 3600 2900 D (mm)
Q (kg) 850 1105 1250
850 1105 1250
600 850 850
500
600
700
Bij een lastzwaartepunt D van 600 mm en een maximale hefhoogte h3 van 3600 mm bedraagt de maximale hefcapaciteit Q 1105 kg. Hefhoogtebegrenzing 44
45
11.11 NL
De pijlvormige markeringen (44 en 45) aan het binnenste en buitenste mastdeel vertellen de chauffeur, wanneer hij de hefhoogtegrenzen volgens het lastdiagram heeft bereikt.
31
4.4
Hefcapaciteitplaatje van het aanbouwapparaat Het hefvermogenplaatje voor aanbouwapparaten bevindt zich naast het hefvermogenplaatje van het interne transportmiddel en geeft het hefvermogen Q (in kg) aan van het interne transportmiddel in combinatie met het betreffende aanbouwapparaat. Het op het hefvermogenplaatje voor het aanbouwapparaat aangegeven serienummer moet overeenkomen met het typeplaatje van het aanbouwapparaat.
Z 5
Bij lasten met een lastzwaartepunt groter dan 500 mm wordt het hefvermogen evenredig kleiner aan het verschil van het gewijzigde zwaartepunt.
Stabiliteit De stabiliteit van het interne transportmiddel is op basis van de actuele stand van de techniek gecontroleerd. Daarbij wordt rekening gehouden met de dynamische en statische kiepkrachten, die bij gebruik volgens bestemming kunnen ontstaan. De stabiliteit van het interne transportmiddel wordt onder andere beïnvloed door de volgende factoren: – Banden – Hefmast – Aanbouwapparaat – Getransporteerde last (grootte, gewicht en zwaartepunt) WAARSCHUWING!
11.11 NL
Gevaar op ongevallen door verlies van stabiliteit Een wijziging van de vermelde componenten leidt tot een wijziging van de stabiliteit.
32
C Transport en eerste inbedrijfstelling 1
Transport U kunt het transport afhankelijk van de bouwhoogte van de hefmast en de plaatselijke omstandigheden op twee verschillende manieren uitvoeren: – staand, met gemonteerde hefmast (bij lage bouwhoogten) – staand, met gedemonteerde hefmast (bij grote heftruckhoogten), alle mechanische verbindingen en alle hydraulische leidingen tussen basistoestel en hefmast zijn losgehaald.
2
Intern transportmiddel verladen
2.1
Positie zwaartepunt van het interne transportmiddel WAARSCHUWING! Gevaar door gewijzigde positie van het zwaartepunt De totale positie van het zwaartepunt kan afhankelijk van de voertuiguitvoering (in het bijzonder de hefmastuitvoering) verschillen. XBij hefmasten met een lage bouwhoogte verplaatst het zwaartepunt in de richting van het contragewicht. XBij hefmasten met hoge bouwhoogte verplaatst het zwaartepunt zich naar het midden van het voertuig.
11.11 NL
De afbeelding hiernaast toont de globale positie van het zwaartepunt.
33
2.2
Intern transportmiddel met kraan verladen VOORZICHTIG! Hefmast kan worden beschadigd XHet laden met kraan is enkel bestemd voor het transport voorafgaande aan de inbedrijfstelling. XHet verladen met kraan moet worden uitgevoerd door speciaal daarvoor geschoold vakpersoneel volgens de aanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703. GEVAAR! Gevaar op ongevallen door het breken van hijsmiddelen XUitsluitend hijsmiddelen met voldoende hefcapaciteit gebruiken. XVerlaadgewicht = leeg gewicht van het interne transportmiddel (+ batterijgewicht bij elektrische voertuigen). XDe hefmast moet altijd geheel achterover zijn geneigd. XDe hijsmiddelen aan de mast moeten een minimale vrije lengte van 2 m hebben. XBevestigingsmiddelen van de hijsmiddelen zodanig aanbrengen, dat ze bij het hijsen niet in contact komen met aanbouwdelen of het beschermdak. XNiet onder zwevende lasten gaan staan.
Z
Leeggewicht van het interne transportmiddel: (zie "Typeplaatje" op pagina 30). Intern transportmiddel met kraan verladen Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig geparkeerd, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 72). Werkwijze • Hijsmiddelen aan de bevestigingspunten (46) en (47) stevig bevestigen. • Intern transportmiddel optillen en verladen. • Intern transportmiddel voorzichtig laten dalen en beveiligd neerzetten, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 72). • Het interne transportmiddel met behulp van wiggen tegen onbedoeld wegrollen beveiligen.
46 47
Het verladen met kraan is afgesloten.
L N 1 1 . 1 1 34
2.3
Verladen met tweede intern transportmiddel WAARSCHUWING! Intern transportmiddel kan worden beschadigd Bij het verladen met een tweede intern transportmiddel kan het te verladen intern transportmiddel beschadigen. XVerlading enkel door geschoold vakpersoneel. XVoor het verladen enkel interne transportmiddelen gebruiken met voldoende hefcapaciteit. XEnkel voor het be- en ontladen toegestaan. XVorktanden van het tweede interne transportmiddel zijn voldoende lang XTransport over langere afstanden is verboden. Intern transportmiddel met tweede intern transportmiddel verladen Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig geparkeerd, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 72). Werkwijze • Intern transportmiddel met vorktanden naar de zijkant tussen de assen opnemen. • Intern transportmiddel licht optillen en controleren, of deze veilig op de vorktanden staat, indien nodig corrigeren of vorktanden met bevestigingsmiddelen borgen. • Intern transportmiddel voorzichtig laden of lossen, (zie "Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten" op pagina 80). • Intern transportmiddel langzaam op de vloer neerlaten en tegen wegrollen borgen.
11.11 NL
Intern transportmiddel is verladen.
35
3
Borging van het interne transportmiddel tijdens transport WAARSCHUWING! Ongecontroleerde bewegingen tijdens het transport Een ondeskundige borging van het interne transportmiddel en de hefmast tijdens het transport kan tot ernstige ongevallen leiden. XHet laden moet worden uitgevoerd door eigen geschoold vakpersoneel volgens de aanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703. De juiste dimensionering en de realisering van veiligheidsmaatregelen voor het laden gedetailleerd vastleggen. XBij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u het interne transportmiddel vakkundig vastsjorren. XHet laadvlak moet over vastsjor-ring en een houten bodem beschikken, om borgwiggen te kunnen bevestigen. XIntern transportmiddel met behulp van wiggen tegen onbedoeld wegrollen beveiligen. XEnkel spangordels en vastsjorgordels met voldoende nominale sterkte gebruiken. Beveiliging met hefmast
Beveiliging zonder hefmast
3 2
48 49 12 12
Intern transportmiddel voor transport borgen Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig op vrachtwagen of trailer geplaatst, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 72). Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – 2 spangordels met spaninrichting – Borgwig.
Het interne transportmiddel is beveiligd voor het transport.
36
11.11 NL
Werkwijze • Intern transportmiddel met spangordel (48) aan de bovenste traverse van de hefmast (3) en de aanhangerkoppeling (12) of het voorste beschermdak (2) en aan de aanhangerkoppeling (12) vastsjorren. • Spangordel (48) met spaninrichting (49) vasttrekken.
4
Eerste inbedrijfstelling Veiligheidsaanwijzingen voor de montage en inbedrijfstelling WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door verkeerde montage De montage van het interne transportmiddel op de plaats waar hij wordt gebruikt, de inbedrijfstelling en de instructie van de bestuurder mogen alleen worden uitgevoerd door de klantenservice van de producent die getraind is om dergelijke taken te verrichten. XPas nadat de hefmast op de juiste wijze is gemonteerd, mag u de hydraulische leidingen aansluiten op de aansluiting basisvoertuig en hefmast verbinden. XPas daarna mag het interne transportmiddel in bedrijf worden genomen. XWanneer meer interne transportmiddelen zijn geleverd, moet u erop letten, dat uitsluitend lastopnamemiddelen, hefmasten en basisvoertuigen met steeds hetzelfde serienummer worden samengebouwd. VOORZICHTIG! Intern transportmiddel uitsluitend met batterijstroom rijden! Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de batterij (sleepkabels) moeten korter zijn dan 6 m en moeten een leidingdoorsnede van 50 mm² hebben. Bedrijfsgereed maken na levering of na transport Werkwijze • Uitrusting op volledigheid controleren. • Vulhoeveelheid hydraulische olie controleren, (zie "Peil hydraulische olie controleren" op pagina 148). • Indien nodig batterij monteren, (zie "Batterij demonteren en monteren" op pagina 47). • Batterij laden, (zie "Batterij laden" op pagina 45). Intern transportmiddel kan nu in gebruik worden genomen, (zie "Intern transportmiddel in gebruik nemen" op pagina 60). Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving verplaatsen, (zie "Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving verplaatsen" op pagina 118).
11.11 NL
Z
37
38
11.11 NL
D Batterij vervangen 1
onderhouden,
opladen,
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen Onderhoudspersoneel Uitsluitend hiervoor opgeleid personeel mag de batterijen opladen, onderhouden en vervangen. Neem bij het uitvoeren van de werkzaamheden deze handleiding en de voorschriften van de producent van de batterij en het batterijlaadstation in acht. Brandpreventiemaatregelen Als er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geen open vuur worden gebruikt. In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. De ruimte moet geventileerd zijn. Brandblussers klaarzetten. Onderhoud van de batterij Houd de cellendeksels van de batterij droog en schoon. Klemmen en kabelschoentjes moeten schoon, met weinig accupoolvet ingesmeerd en stevig vastgeschroefd zijn. Batterijen met niet-geïsoleerde polen afdekken met een slipvaste isoleermat. VOORZICHTIG! Zorg er vóór het sluiten van de batterijkap voor, dat de batterijkabel niet wordt beschadigd. Bij beschadigde kabels bestaat er een gevaar op kortsluiting. De batterij afvoeren
11.11 NL
De batterijen mogen uitsluitend met het afval worden afgevoerd onder inachtneming en naleving van de nationale milieuvoorschriften of afvalverwijderingswetten. Leef beslist de gegevens na die de producent verstrekt over het afvoeren.
39
40
11.11 NL
1.1
Algemene opmerkingen over het werken met batterijen WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen en letsel bij het hanteren van batterijen De batterijen bevatten opgelost zuur, dat giftig en bijtend is. Contact met batterijzuur beslist voorkomen. XOud batterijzuur op de voorgeschreven wijze afvoeren. XBij alle werkzaamheden aan de batterijen moet er beslist beschermende kleding en oogbescherming worden gedragen. XGeen batterijzuur op de huid, kleding of in de ogen laten komen. Indien nodig batterijzuur met veel schoon water uitspoelen. XBij persoonlijk letsel (bijv. huid- of oogcontact met batterijzuur) meteen een arts raadplegen. XGemorst batterijzuur meteen met veel water neutraliseren. XEr mogen uitsluitend batterijen met gesloten batterijtrog worden gebruikt. XDe wettelijke voorschriften in acht nemen. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door gebruik van ongeschikte batterijen Het gewicht en de afmeting van de batterij hebben een aanzienlijke invloed op de stabiliteit en de hefcapaciteit van het interne transportmiddel. Verandering van de batterij-uitrusting is alleen toegestaan met toestemming van de producent, aangezien door de inbouw van kleinere batterijen compensatiegewichten nodig zijn. Bij het vervangen / inbouwen van de batterij erop letten dat deze goed vastzit in de batterijruimte van het interne transportmiddel.
11.11 NL
Voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de batterijen, het interne transportmiddel veilig parkeren ((zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 72)).
41
2
Batterijtypen VOORZICHTIG! Enkel batterijen gebruiken, waarvan de afdekking of onder spanning staande onderdelen zijn geïsoleerd. Het batterijgewicht is aangegeven op het typeplaatje van de batterij. Afhankelijk van de toepassing wordt het interne transportmiddel uitgerust met een bepaald batterijtype. De onderstaande tabel toont onder vermelding van het vermogen, welke combinaties als standaard zijn voorzien: Voertuigtype EFG 425k
Vermogen 480 Ah 560 Ah 600 Ah 600 Ah 700 Ah 750 Ah
11.11 NL
EFG 425/430
Aanduiding 80V - 4PzW 80V - 4PzS 80V - 4PzS 80V - 5PzW 80V - 5PzS 80V - 5PzS
42
Aandrijfbatterij 80 volt Intern transportmid del
L max.
EFG 422
1028 1028
711
769
1028
855
769
Nominaal gew. H2 +/2 mm (-5/+8%) in kg 784 1558 480 - 560 Ah 480 - 600 784 1558 Ah 600 - 750 784 1863 Ah
11.11 NL
EFG 425k/ 425ks EFG 425/ 425s/430
Afmeting (mm) B max. H1+/2 mm 769 711
als DIN 43535
43
3
Batterij vrijmaken VOORZICHTIG!
50
Gevaar voor ongevallen bij geopend batterijdeksel Bij geopend batterijdeksel kan er letsel ontstaan als het batterijdeksel per ongeluk wordt gesloten. XNa het openen van het batterijdeksel hendel (50) vergrendelen als beveiliging tegen per ongeluk sluiten van het batterijdeksel.
Batterij vrijmaken
1
51
Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig geparkeerd, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 72). – Lastopnamemiddel neergelaten. – Contactslot in de stand UIT. – Sleutel uitgetrokken. – NOODUIT-schakelaar in stand UIT. Werkwijze • Stuurkolomvergrendeling (51) losmaken, stuurkolom naar voren schuiven en in deze positie vastzetten. •
• Deksel (52) naar voren trekken totdat deze vastklikt. • Batterijdeksel met bestuurdersstoel (1) tot de aanslag (openingshoek = 90°) voorzichtig naar achteren klappen. • Hendel (50) voor de beveiliging tegen per ongeluk sluiten van het batterijdeksel vergrendelen.
Bij interne transportmiddelen met een stalen cabine voor het openen van het batterijdeksel eerst de bestuurdersstoel volledig naar voren bewegen en de achterruit openen.
11.11 NL
Z
52
44
4
Batterij laden WAARSCHUWING! Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken. XVerbinden en loskoppelen van laadkabels van het batterijlaadstation met de batterijstekker mag alleen plaatsvinden als het laadstation en intern transportmiddel zijn uitgeschakeld. XLader moet zijn afgestemd op de spanning en de laadcapaciteit van de batterij. XVoor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare beschadigingen. XVoor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel wordt opgeladen. XDe oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen. XAls er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geen open vuur worden gebruikt. XIn de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. XBrandblussers moeten worden klaargezet. XGeen metalen voorwerpen op de batterij plaatsen. XDe veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd.
4.1
Batterij laden met stationaire lader Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig geparkeerd, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 72). – Batterij vrij gemaakt. – Lader uitgeschakeld. – Batterijstekker (53) van de voertuigstekker (51) verbroken.
53 54
Werkwijze • Batterijstekker (53) met de laadkabel (54) van de stationaire lader verbinden en lader inschakelen.
11.11 NL
Batterij wordt geladen.
45
4.2
Batterij laden met laadstopcontact (o) Opladen WAARSCHUWING! Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden XDe werking van de ventilatoren moet bij iedere laadcyclus worden gecontroleerd.
55 56
Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig geparkeerd, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 72).
Z
Z Z
Werkwijze • Laadkabel van het batterijlaadstation met het laadstopcontact (55) verbinden. Controleren of de ventilator werkt. Als de ventilator niet werkt, afdekking openen om het batterijvak te ventileren. • Afhankelijk van de batterij moet de wateraansluiting (56) met het batterijlaadstation worden verbonden. • Batterijlaadstation inschakelen en batterij laden volgens de voorschriften van de producenten van batterij en laadstation. Na afloop van het laden controleren of de ventilatoren werken en stekker eruit trekken. Als de ventilator niet werkt, afdekking openen om het batterijvak te ventileren. Alleen laders met een maximale laadstroom van 160 A gebruiken.
11.11 NL
Batterij is geladen.
46
5
Batterij demonteren en monteren WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen bij het uit- en inbouwen van de batterij Door het gewicht en de batterijzuren, kan er bij het uit- en inbouwen van de batterij letsel ontstaan. XNeem de paragraaf „Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen“ in dit hoofdstuk in acht. XDraag bij het uit- en inbouwen van de batterij veiligheidshandschoenen. XGebruik uitsluitend batterijen met geïsoleerde cellen en geïsoleerde poolconnectoren. XZet het interne transportmiddel horizontaal, om te voorkomen dat de batterij eruit glijdt. XVervang de batterij alleen met kraanhulpmiddelen met voldoende draagvermogen. XGebruik alleen goedgekeurde hulpmiddelen voor het vervangen van de batterij (batterijwisselframe, batterijwisselstation, etc.). XLet er op dat de batterij stevig in de batterijruimte van het interne transportmiddel is geplaatst. VOORZICHTIG! Beknellingsgevaar Bij het vervangen van de batterij bestaat er beknellingsgevaar. XBij het vervangen van de batterijen, niet tussen de batterij en frame grijpen. XVeiligheidsschoenen dragen. Batterij demonteren en monteren Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig geparkeerd, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 72). – Batterij vrijgelegd, (zie "Batterij vrijmaken" op pagina 44). – Batterijstekker losgemaakt. Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Hijsmiddelen
11.11 NL
Werkwijze
47
Z
• Hijsmiddelen over de uitsparing van het beschermdak loodrecht op de batterijtrog bevestigen. Breng de haken zodanig aan, dat ze bij ontspannen hijsmiddelen niet op de batterijcellen kunnen vallen. • Hef de batterij met de kraan-hulpmiddelen rechts (in de rijrichting gezien) over het frame en vervolgens zijwaarts eruit. De batterij is gedemonteerd.
6
Sluit het batterijdeksel Batterijdeksel sluiten
57
Voorwaarden – Batterijkabel ligt in de kabelgeleiding (57). Werkwijze • Hendel (50) voor de beveiliging tegen per ongeluk openen van het batterijdeksel naar boven trekken om deze te openen. • Batterijdeksel met bestuurdersstoel langzaam sluiten
50
•
• Deksel (52) krachtig naar achteren schuiven. • Vergrendeling (58) laten vastklikken. Batterijdeksel is gesloten.
52
11.11 NL
58
48
E Bediening 1
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel Rijbevoegdheid Het interne transportmiddel mag alleen worden gebruikt door personen die zijn opgeleid in de bediening van het interne transportmiddel, die hun vaardigheden in het rijden en hanteren van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en die van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het bedienen van het interne transportmiddel. Rechten, plichten en gedragregels voor de bestuurder De chauffeur moet onderricht hebben genoten in zijn rechten en plichten en in de bediening van het interne transportmiddel, en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze handleiding. De vereiste rechten moeten hem worden verleend. Verbod op gebruik door onbevoegden De chauffeur is verantwoordelijk tijdens de gebruikstijd van het interne transportmiddel. U moet onbevoegden verbieden met het interne transportmiddel te rijden of het te bedienen. Er mogen geen personen worden meegenomen of opgetild. Beschadigingen en gebreken Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat moeten onmiddellijk aan het toezichthoudend personeel worden gemeld. Bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld met versleten wielen of defecte remmen) mogen niet worden gebruikt totdat ze zijn gerepareerd volgens de voorschriften. Reparaties
11.11 NL
De chauffeur mag zonder speciale opleiding en toestemming geen reparaties of veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. De werking van de veiligheidsvoorzieningen of schakelaars mag in geen geval worden gewijzigd of geblokkeerd.
49
Gevarenzone WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen / letsel in de gevarenzone van het interne transportmiddel De gevarenzone is de zone waarbinnen personen gevaar lopen door de rij- en hefbewegingen van het interne transportmiddel, de lastopnamemiddelen (bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last. Hiertoe behoort ook het bereik waar vallende lasten of een dalende / vallende werkinrichting terecht kunnen komen. XOnbevoegde personen uit de gevarenzone sturen. XBij gevaar voor personen moet er tijdig een waarschuwingsteken worden gegeven. XWanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe de gevarenzone niet verlaten, het interne transportmiddel onmiddellijk tot stilstand brengen. GEVAAR! Gevaar voor ongevallen XDe bestuurder moet zich bij het gebruik van het interne transportmiddel in de beveiligde zone van het bestuurdersdak ophouden. Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsborden De in deze handleiding beschreven veiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsborden ((zie "Kentekenplaatsen" op pagina 28)) en waarschuwingen beslist in acht nemen. VOORZICHTIG!
11.11 NL
Letselgevaar door gereduceerde hoofdruimte XInterne transportmiddelen met gereduceerde hoofdruimte zijn uitgerust met een waarschuwingsplaat in het zichtveld van de bestuurder. Beslist op de aanbevolen maximale lichaamsgrootte op dit plaatje letten. XDeze wordt nog eens extra beperkt door het dragen van een veiligheidshelm.
50
2
Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen
59
60
61
62
63 64 65
66
67
68 64
11.11 NL
69
51
Pos. Bedienings- en displayelement 59 Hendel parkeerrem 60 Stuurwiel 61 Bedieningsconsole met indicatie-eenheid
t t t
62
SOLO-PILOT MULTI-PILOT
t o
Contactslot
t
ISM-toegangsmodule* Codeslot*
o
Rempedaal Rijpedaal NOODUIT-schakelaar Bedieningsconsole opbergplaatsen aan zijkant Dubbelpedaalregeling rijpedaal "achteruit"
t t
Dubbelpedaalregeling rijpedaal "vooruit"
o
63
64 65 66 67
68
69
t
o
Parkeerrem activeren of loszetten Sturen van het interne transportmiddel. Indicatie van batterijcapaciteit, bedrijfsuren, storingen, belangrijke waarschuwingsindicaties, wielstand en rijrichting. Bediening van de functies: – rijrichting voor-/achteruit – lastopname heffen / neerlaten – hefmast naar voren / naar achteren laten neigen – Claxonknop – Sideshift links / rechts (o) – Extra hydraulica (o) Stuurstroom in- en uitschakelen. Door de sleutel uit het contactslot te trekken is het interne transportmiddel beveiligd tegen inschakelen door onbevoegden. Inschakelen van het interne transportmiddel. Traploze regeling van het afremmen. Traploze regeling van de rijsnelheid Stroomtoevoer in- en uitschakelen. In- en uitschakelen van de elektrische opties Door intrappen van het rijpedaal rijdt het interne transportmiddel achteruit. De rijsnelheid wordt traploos geregeld. Door intrappen van het rijpedaal rijdt het interne transportmiddel vooruit. De rijsnelheid wordt traploos geregeld.
*Bij uitvoering met ISM-toegangsmodule of CanCode, zie handleiding "ISMtoegangsmodule" of handleiding "CanCode".
11.11 NL
Z
Functie
52
59
60
61
62
63 64 65
66
67
68 64
11.11 NL
69
53
Pos. Bedienings- en displayelement 70 Rijrichtingschakelaar (niet aanwezig bij dubbelpedaalregeling) 71 Hendel
70
72
Claxon
73
Knop vrijgave extra hydraulische functies
74
Knop
71
72
Functie t Selectie van de rijrichting of neutrale stand.
t Hendel voor de bediening van de hydraulische functies. t Activeert een akoestisch waarschuwingssignaal. o Geeft de extra hydraulische functies of het toestemmingsplichtige hydraulisch systeem vrij. o Knop voor de bediening van de extra hydraulische functie. 70
71
72
73
71 70
72
74
70 73
11.11 NL
72
54
2.1
Bedieningsconsole met display Op het display van de bedienconsole worden de bedrijfsgegevens, batterijlading, bedrijfsuren, storingen en informatie weergegeven. Als waarschuwingssymbolen bevinden zich grafische pictogrammen linksboven op de bedieningsconsole met instrumentenpaneel. 75 80
76 81
77 82
78
79 83
84
85 86 87
88
Pos. Bedienings- en displayelement 75 Waarschuwingslampje Temperatuur regelingen te hoog 76
Waarschuwingslampje Temperatuur rijmotor te hoog
77
Waarschuwingslampje parkeerrem
78
Intern transportmiddel in bedrijf Te weinig remvloeistof
79
11.11 NL
80
Omschakelknop tussen bedrijfsurenteller en tijd
89
Functie – Brandt bij overtemperatuur van de regelingen – De capaciteit wordt temperatuurafhankelijk continu gereduceerd – De temperatuur van de rijmotor wordt gecontroleerd – Bij te hoge temperatuur wordt de capaciteit gereduceerd Parkeerrem geactiveerd – Intern transportmiddel bedrijfsgereed, parkeerrem actief – Sleutelschakelaar op "AAN" gezet – Remvloeistofniveau wordt op het remvloeistofreservoir gecontroleerd door voelers – Bedrijfsuren intern transportmiddel sleutelschakelaar "AAN" – Bedrijfsuren "Eff" kan via code "AAN" of "UIT" worden geschakeld – Tijd-indicatie 55
Pos. Bedienings- en Functie displayelement 81 Waarschuwingslampje – Temperaturen van de pompmotor en de Temperatuur pompmotor, stuurbekrachtigingmotor worden bewaakt stuurbekrachtiging te hoog – Bij te hoge temperatuur wordt de capaciteit gereduceerd 82 Waarschuwingslampje Stoelschakelaar niet gesloten stoelschakelaar – Intern transportmiddel bedrijfsgereed, bestuurdersstoel is echter niet bezet 83 Controlelampje – Knipperlichten rechts/links geactiveerd rijrichtingsaanduiding 84 Service-indicatie – Ingestelde service-interval is verstreken (1000 bedrijfsuren) of de FEM-controle na 12 maanden moet plaatsvinden (indicatie knippert) 85 WAARSCHUWING WAARSCHUWING – Knippert bij storingen, er klinkt een waarschuwingssignaal – Knippert bij batterijcapaciteit kleiner dan 10% 86 Knop kruipgang – Kruipgang in- en uitschakelen 87 Programmakeuze-knop – Rijprogramma selecteren (in de lijst met bestuurderprogramma’s een niveau lager / hoger springen) 88 Bedrijfsprogramma– Indicatie van het geselecteerde indicatie rijprogramma (1 tot 5) 89 Set-toets – Invoer bevestigen 75 80
76 81
77 82
78
79 83
84
85 86 87
89
11.11 NL
88
56
2.2
Schakelaar bedienconsole opbergplaats aan de zijkant (o) Functie Kruipgang Stoelverwarming Overbrugging hefuitschakeling
Achterruitverwarming Ruitenwisser achteraan – 1x indrukken > interval – 2x indrukken > snel – 3x indrukken > uit – ingedrukt houden > inschakelen van de ruitenwasserinstallatie Ruitenwisser vooraan – 1x indrukken > interval – 2x indrukken > snel – 3x indrukken > uit – ingedrukt houden > inschakelen van de ruitenwasserinstallatie Zwaailamp Werklamp
2.3
Schakelaar op het instrumentenpaneel (o) Functie Parkeerlicht Noodknipperlicht
11.11 NL
Voertuigverlichting
57
2.4
Indicatie
90
Pos. 90
91
92
Functie Bedrijfsurenindicatie Storingsindicatie: – Wanneer een storing (Err) of een waarschuwing (Inf) optreedt, wordt de storings- cq. infocode weergegeven. – Wanneer er meer storingen zijn opgetreden, worden ze afwisselend in intervallen van 1,5 seconde weergegeven. Er klinkt een waarschuwingstoon. Indicatie van batterijcapaciteit – Ontlaadtoestand van de batterij Indicatie van rijrichting en wielstand – Toont de geselecteerde rijrichting (vooruit of achteruit) respectievelijk de wielstand van de gestuurde wielen – Rijrichtingspijl knippert = geen rijrichting geselecteerd
11.11 NL
92
91
58
2.4.1 Ladingindicatie AANWIJZING Beschadiging van de batterij door diepontlading De ontlaadindicatie wordt standaard ingesteld op standaardbatterijen. Bij gebruik van onderhoudsvrije batterijen (gel-batterijen) moet de weergave opnieuw worden ingesteld. XInstelling enkel laten uitvoeren door de servicedienst van de producent. XBatterij-indicatie geeft de restcapaciteit van de batterij aan. XBatterij opladen, (zie "Batterij laden" op pagina 45). De laadtoestand van de batterij wordt met het batterijsymbool (91) op het display van het interne transportmiddel in stappen van 10% weergegeven (100% = batterijcapaciteit 100%, weergave 0% = batterijcapaciteit 20%). 2.4.2 Batterijverbruik-bewaker Bij het onderschrijden van de restcapaciteit, wordt de heffunctie uitgeschakeld en wordt de rijsnelheid omlaag gebracht. Er verschijnt een melding daarover op het display. De heffunctie wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij voor ten minste 40% is geladen.
Z
Om het heffen te kunnen beëindigen, moet de sleutelschakelaar uit- en weer ingeschakeld worden. De heffunctie is dan voor 30 tot 40 seconden mogelijk.
2.4.3 Bedrijfsurenteller
11.11 NL
Bedrijfsuren worden geteld, wanneer het interne transportmiddel is ingeschakeld en de stoelschakelaar is gesloten.
59
3
Intern transportmiddel in gebruik nemen
3.1
Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling WAARSCHUWING!
11.11 NL
Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat (bijzondere uitvoeringen) kunnen tot ongevallen leiden. Wanneer bij de volgende controles beschadigingen of overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat (bijzondere versies) worden vastgesteld, mag het interne transportmiddel niet meer worden gebruikt tot hij correct is gerepareerd. XMeld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. XMarkeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
60
Controle voorafgaande inbedrijfstelling
aan
de
dagelijkse
Werkwijze • Het hele interne transportmiddel (met name wielen, wielbouten en lastopnamemiddelen) op zichtbare beschadigingen controleren. 93 • Vorktandvergrendeling (93) en borging van de vorktanden (94) controleren. 94 • Zichtbaar bereik van het hydraulische systeem visueel controleren op beschadigingen en lekkages. • Controleren of bestuurdersstoel goed is vergrendeld. • Controleren of de claxon (o) en eventueel achteruitrijzoemer goed werkt. • Controleren of lastdiagram en waarschuwingsplaatjes goed leesbaar zijn. • Controleren of de bedienings- en displayelementen goed werken. • Controleren of het stuursysteem werkt. • Controle van de stuurhoekindicatie (o), stuurwiel in beide richtingen tot de aanslag draaien en controleren, of de wielstand op de bedieningsconsole wordt weergegeven. • Controleren of de hefkettingen gelijkmatig zijn gespannen. • Controleren of veiligheidsgordel goed werkt. (Gordeluittrekking moet bij plotseling eruit trekken blokkeren.) • Controleren of stoelschakelaar goed werkt: bij lege bestuurdersstoel mag het niet mogelijk zijn de hydraulische functies te bedienen. • Retentiesysteem controleren op goede werking (o). • Drive Control controleren (o). • Vorkdrager boven het referentiepunt aan de mast zonder last opheffen. Het pictogram sluipgang brandt op het display. • Rijpedaal op vrij, zichtbaar traject voorzichtig indrukken. De maximale snelheid moet gereduceerd zijn tot loopsnelheid (3 km/h). • Hydraulische functies heffen / neerlaten, neigen en eventueel die van het aanbouwapparaat controleren. • Controleren of het rijpedaal soepel beweegt door deze bij getrokken parkeerrem en stationaire stand meerdere keren in te drukken. • Bevestiging van de batterij en de kabelaansluitingen visueel controleren. • Controleren of de batterijvergrendeling aanwezig is en goed werkt. •
11.11 NL
• Bij interne transportmiddelen met zijwaartse aanslagen (95) het batterijvak links en rechts controleren op beschadiging. • Vloeistofpeil van de ruitensproeier controleren, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 70).
95
61
3.2
In- en uitstappen Werkwijze • Cabinedeur open (o) • Voor in- en uitstappen aan greep (96) vasthouden.
Z 3.3
96
Bij verhoging chauffeursplaats (o) is er een extra trede aanwezig
Interne transportmiddelen met gereduceerde hoofdruimte X (o) WAARSCHUWING!
11.11 NL
Gevaar voor de gezondheid door niet aangepaste werkplek Als de aanbevolen lichaamslengte niet in acht wordt genomen, kan het bedienen van het voertuig een zwaardere belasting en hoger risico voor de bestuurder betekenen. Schade en blijvende schade door een ongezonde houding en te grote lichaamsinspanning van de bestuurder kunnen dan niet worden uitgesloten. XDe exploitant moet ervoor zorgen dat de bedieners van het interne transportmiddel de aangegeven maximale lichaamslengte niet overschrijden. XDe exploitant moet controleren of de betreffende bestuurder normaal en goed kan zitten zonder inspanning.
62
3.4
Bestuurdersplaats inrichten WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen XChauffeursplaats niet instellen tijdens het rijden. Werkwijze • Chauffeursstoel, stuurkolom en eventueel armleuning voordat u gaat rijden zodanig instellen, dat alle bedieningselementen veilig toegankelijk zijn en zonder moeite bediend kunnen worden. • Hulpmiddelen voor de verbetering van het zicht (spiegels, camerasystemen etc.) zo instellen, dat de werkomgeving veilig kan worden overzien.
3.4.1 Stoel instellen WAARSCHUWING!
11.11 NL
Gevaar voor ongevallen en gevaar voor de gezondheid Bij niet juist ingestelde bestuurdersstoel kunnen er ongevallen worden veroorzaakt. Bovendien is het schadelijk voor de gezondheid. XBestuurdersstoel niet instellen tijdens het rijden. XBestuurdersstoel moet na het instellen vastklikken. XVoor de inbedrijfstelling van het interne transportmiddel moet de individuele instelling op het gewicht van de bestuurder worden gecontroleerd. XHendel voor de instelling van het gewicht (97) uitsluitend vasthouden aan de greep. Niet onder de hendel door grijpen.
63
Bestuurdersgewicht instellen
98
97
AANWIJZING De bestuurdersstoel moet zijn ingesteld op het bestuurdersgewicht om een optimale stoelvering te bereiken. Bestuurdersgewicht instellen bij een belaste stoel.
Z
Werkwijze • Gewichtsinstelhendel (97) volledig uitklappen in pijlrichting. 101 102 99 100 • Gewichtsinstelhendel (97) omhoog en omlaag bewegen, om de stoel op een hoger gewicht in te stellen. • Gewichtsinstelhendel (97) omlaag en omhoog bewegen, om de stoel op een lager gewicht in te stellen. Het bestuurdersgewicht is ingesteld, wanneer de pijl zich in de middelste stand van het kijkvenster (98) bevindt. Het bereiken van het minimale of maximale gewicht wordt gevoeld aan een lege slag van de hendel. • Gewichtsinstelhendel (97) na het instellen van het gewicht volledig inklappen. Het bestuurdersgewicht is ingesteld. Rugleuning instellen Werkwijze • Op de bestuurderstoel gaan zitten. • Hendel (100) voor de instelling van de rugleuning trekken. • Neiging van de armleuning instellen. • Hendel (100) weer loslaten. Rugleuning wordt vergrendeld. Rugleuning is ingesteld. Hendel voor gewichtsinstelling (97) uitsluitend vasthouden aan de greep, in geen geval onder de hendel grijpen.
11.11 NL
Z
64
Zitpositie instellen VOORZICHTIG! Gevaar voor verwonding als bestuurderstoel niet is vastgezet Een bestuurderstoel die niet is vastgezet kan tijdens het rijden leiden tot uitglijden en vallen. XBestuurdersstoelvergrendeling moet vastgeklikt zijn. XBestuurderstoel niet instellen tijdens het rijden.
98
97
99
100
101 102
Werkwijze • Op de bestuurderstoel gaan zitten. • Vergrendelingshendel voor het vastzetten van de bestuurdersstoel (99) in de richting van de pijl omhoog trekken. • Bestuurderstoel door vooruit of achteruit schuiven in de juiste zitpositie plaatsen. • Vergrendelingshendel voor het vastzetten van de bestuurdersstoel (99) laten vastklikken. Zitpositie is ingesteld. Stoelverwarming in- en uitschakelen Werkwijze • Schakelaar verwarming (101) bedienen. Schakelaarstand 1 = stoelverwarming ingeschakeld. Schakelaarstand 0 = stoelverwarming uitgeschakeld. Lendesteun instellen (o) Werkwijze • Handwiel (102) in de gewenste positie draaien. Positie 0 = geen welving in de lendenwervelzone. Positie 1 = welving naar de bovenste lendenwervelzone toenemend. Positie 2 = welving naar de onderste lendenwervelzone toenemend.
11.11 NL
Lendenwervelsteun is ingesteld.
65
3.4.2 Stuurkolom instellen
51
Stuurkolom instellen Werkwijze • Stuurkolomvergrendeling (51) losmaken. • Stuurwiel instellen op de gewenste stand (hoogte en neiging). • Stuurkolomvergrendeling (51) vastzetten. Stuurkolom is gepositioneerd. 3.4.3 Armleuning instellen 103
104
Armleuning instellen Werkwijze • Vergrendeling (104) omhoog trekken en in deze positie houden. • Armsteun (103) verticaal en horizontaal verschuiven. • Vergrendeling (104) loslaten op de gewenste positie. • Armleuning licht vooruit of achteruit schuiven totdat deze vastklikt.
11.11 NL
Armleuning is gepositioneerd.
66
3.5
Veiligheidsgordel GEVAAR! Verhoogd letselgevaar bij het rijden zonder veiligheidsgordel Wanneer de veiligheidsgordel niet wordt omgedaan of wordt veranderd, kunnen personen letsel oplopen. XVeiligheidsgordel omdoen voordat u het interne transportmiddel enige beweging laat maken. XGeen veranderingen aan de veiligheidsgordel aanbrengen. XBeschadigde of niet werkende veiligheidsgordels uitsluitend laten vervangen door vakpersoneel. XVeiligheidsgordels moeten na ieder ongeval worden vervangen. XBij uitrusting achteraf en reparaties uitsluitend originele onderdelen gebruiken.
Z
Veiligheidsgordel beschermen tegen verontreiniging (bijvoorbeeld: afdekken tijdens stilstand) en regelmatig reinigen. Ontdooi een bevroren gordelsluiting of gordelspanner en droog hem om opnieuw bevriezen te vermijden. De temperatuur van de warme lucht mag niet hoger zijn dan +60 °C. Hoe het interne transportmiddel starten wanneer het erg schuin staat Bij een sterke schuinstand van het interne transportmiddel blokkeert de blokkeerautomaat de gordelspanner. U kunt de veiligheidsgordel dan niet meer uit het span/oprolmechanisme trekken. Rijd het interne transportmiddel voorzichtig uit de schuine stand en breng de gordel aan.
11.11 NL
Z
67
4
Werken met het interne transportmiddel
4.1
Veiligheidsregels voor het rijden Rijwegen en werkzones Er mag uitsluitend over wegen worden gereden, die zijn vrijgegeven voor verkeer. Onbevoegde derden mogen niet in het werkbereik komen. U mag de last uitsluitend op de daarvoor bedoelde plaatsen neerzetten. Het interne transportmiddel mag uitsluitend worden bewogen in werkzones, waarin er voldoen licht is, om gevaren voor personen en materiaal te voorkomen. Voor het gebruik van het interne transportmiddel bij onvoldoende licht is een extra uitrusting nodig. GEVAAR! De toegestane vlak- en puntbelastingen van de rijwegen mogen niet worden overschreden. Op onoverzichtelijke plaatsen is het nodig dat een tweede persoon assisteert. De bestuurder moet ervoor zorgen dat de laadplaat / laadbrug tijdens het laden en lossen niet wordt verwijderd of losraakt. Gedrag bij het rijden U moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. U moet langzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en nauwe doorgangen, bij het rijden door strokengordijnen / klapdeuren en op onoverzichtelijke plaatsen. U moet altijd een veilige remafstand bewaren tot de voertuigen die zich in de rijrichting gezien vóór u bevinden, en u dient het interne transportmiddel altijd onder controle te hebben. Onverwacht stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren, en inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het is verboden buiten het werk- of bedienbereik te leunen of te grijpen. Het gebruik van een mobiele telefoon of een portofoon zonder handsfree-functie is verboden tijdens de bediening van het interne transportmiddel. Hoe te handelen bij gevaarlijke situaties Wanneer het interne transportmiddel dreigt te kanten, nooit de veiligheidsgordel losmaken. De chauffeur mag niet uit het interne transportmiddel springen. De chauffeur moet het bovenlichaam over het stuurwiel buigen en met beide handen vasthouden. Neig het lichaam in tegengestelde richting dan de valrichting. Zichtverhoudingen bij het rijden
11.11 NL
U moet in de rijrichting kijken en altijd voldoende overzicht hebben over het traject dat u rijdt. Wanneer u lasten transporteert die het zicht beïnvloeden, moet de last zich in rijrichting gezien aan de achterkant van het interne transportmiddel bevinden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als seiner zodanig naast het interne transportmiddel lopen, opdat ze de rijweg inzien en tegelijkertijd oogcontact met de bestuurder kan houden. Daarbij enkel in stapvoetssnelheid en met bijzonder voorzichtig rijden. Interne transportmiddel onmiddellijk stopzetten wanneer de visueel contact verloren is.
68
Rijden over hellingen U mag uitsluitend op hellingen tot 15% rijden, wanneer deze als verkeersweg zijn bedoeld, schoon en stroef zijn, en veilig kunnen worden bereden volgens de technische voertuigspecificaties. Zodanig rijden dat de last zich altijd aan de hoogste zijde van het interne transportmiddel bevindt. U mag niet omkeren, niet schuin rijden en het interne transportmiddel niet uitschakelen op hellingen. Op hellingen uitsluitend met lage snelheid rijden en altijd klaar zijn om te remmen. U moet bijzonder voorzichtig rijden in de buurt van hellingen en kaaimuren. In liften en op laadbruggen rijden U mag uitsluitend in liften rijden, wanneer deze voldoende hefvermogen hebben, constructief geschikt zijn om te worden bereden, en door de eigenaar zijn vrijgegeven om te worden bereden. Dit moet worden gecontroleerd voordat u in de lift of op de laadbrug rijdt. Het interne transportmiddel met de last naar voren de lift in rijden en een positie innemen waarin contact met de schachtwanden uitgesloten is. Personen, die meerijden in de lift, mogen deze pas betreden, wanneer het vloertransportmiddel veilig staat, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het vloertransportmiddel. De bestuurder moet controleren, dat tijdens het laden en lossen het laadplatform / de laadbrug niet wordt verwijderd of losgemaakt. Toestand van de te transporteren last De bediener moet controleren of de lasten correct zijn geplaatst. Hij mag uitsluitend veilig en zorgvuldig geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen. Vloeibare lasten moeten tegen zijn beveiligd tegen morsen. Het transport van gloeiende vloeistoffen (bijv. metaalmassa etc.) is enkel met gebruik van een geschikte optionele uitvoering toegestaan. Neem hiervoor contact op met uw klantadviseur van Jungheinrich.
Z
Veiligheidsaanwijzingen voor de gesteldheid van de transporteren last bij aanbouwapparaten,(zie "Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten" op pagina 80). Aanhangers trekken
11.11 NL
Intern transportmiddel slechts incidenteel voor het trekken van aanhangers gebruiken, (zie "Aanhangers trekken" op pagina 97)
69
4.2
Gebruiksklaar maken
105
63 66
Intern transportmiddel inschakelen Voorwaarden – Controles en handelingen voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling uitgevoerd, (zie "Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling" op pagina 60). Werkwijze • schakelaar NOODSTOP (66) ontgrendelen, daarvoor • wipschakelaar (s) indrukken en naar boven trekken, tot de NOODSTOP merkbaar vastklikt. • Sleutel in het contactslot (63) steken en tot aan de aanslag naar rechts draaien in de stand "I". • Controleer de werking van rempedaal en parkeerrem. Intern transportmiddel is bedrijfsgereedheid. Op het display (105) verschijnt de beschikbare batterijcapaciteit. Wanneer u de schakelaar NOODSTOP hebt uitgetrokken en de contactsleutel naar rechts hebt gedraaid, verricht interne transportmiddel circa 3-4 seconden lang een zelftest (regelingen en motoren worden gecontroleerd). In deze tijd is rijden en heffen niet mogelijk. Als het rijpedaal of een hendel voor de hefinrichting gedurende deze tijd wordt bediend, verschijnt er een infomelding op het display.
11.11 NL
Z
70
4.3
Tijd instellen 80
87
89
Tijd instellen Werkwijze • Knop "h/time" (80) en up (87) gelijktijdig indrukken. • Op het display verschijnt de tijd. Het eerste cijfer knippert. Met de knop up / down (87) kan het knipperende cijfer hoger of lager worden ingesteld. • Met SET (89) wordt naar het volgende cijfer geschakeld. Na het laatste cijfer wordt de waarde overgenomen. Tijd ingesteld. Door meerdere keren indrukken van de knop "up-" of "down" wordt de tijd ingesteld en wordt er tussen 24 h- en 12 h-indicatie gewisseld (SET HOUR 24 H <-> SET HOUR 12 H)
11.11 NL
Z
71
4.4
Intern transportmiddel veilig parkeren WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door een niet geborgd intern transportmiddel Plaatsing van het interne transportmiddel op hellingen zonder geactiveerde rem of met omhoog gebrachte last of opgeheven lastopnamemiddel is gevaarlijk en is in principe niet toegestaan. XIntern transportmiddel alleen op een vlakke ondergrond parkeren. Borg het interne transportmiddel in speciale gevallen met bijvoorbeeld wiggen. XHefmast en lastopnamemiddel altijd volledig neerlaten. XNeig de hefmast naar voren. XParkeerplaats zodanig kiezen dat niemand letsel kan oplopen aan de neergelaten vorktanden. XHet parkeren en verlaten van het interne transportmiddel op hellingen is verboden.
106
63
66
Intern transportmiddel veilig parkeren Werkwijze • Hendel parkeerrem (106) naar achteren trekken. • Sleutel in het contactslot (63) in de stand "0" schakelen. • Sleutel uit het contactslot (63) trekken. • NOODUIT-schakelaar (66) omlaag drukken.
11.11 NL
Intern transportmiddel is veilig geparkeerd.
72
4.5
NOODSTOP VOORZICHTIG! Gevaar op ongevallen Bij bediening van de schakelaar NOODSTOP tijdens het rijden wordt het interne transportmiddel met maximaal remvermogen tot stilstand afgeremd. Daarbij kan de opgenomen last van de vorktanden glijden. Er bestaat een verhoogd gevaar op ongevallen en letsel! Voorwerpen mogen de werking van de NOODSTOP-schakelaar niet beïnvloeden.
NOODSTOP indrukken
Z
Werkwijze NOODSTOP-schakelaar (66) niet als bedrijfsrem gebruiken. • Schakelaar NOODSTOP (66) naar onderen duwen. Alle elektrische functies zijn uitgeschakeld. Het interne transportmiddel wordt automatisch afgeremd tot aan stilstand.
66
NOODSTOP ontgrendelen Werkwijze • Wipschakelaar (s) indrukken en naar boven trekken, tot de NOODSTOP (66) merkbaar vastklikt.
11.11 NL
Alle elektrische functies zijn ingeschakeld, het interne transportmiddel is weer gebruiksklaar (mits het interne transportmiddel vóór het indrukken van de NOODSTOP gebruiksklaar was).
73
4.6
Rijden WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door ondeskundig rijgedrag XTijdens het rijden niet op van de bestuurderstoel gaan staan. XUitsluitend met gesloten veiligheidsgordel en correct vergrendelde afdekkingen en deuren rijden. XZorg ervoor dat het rijbereik vrij is. XRijsnelheden aan de aard van de rijwegen, de werkomgeving en de last aanpassen. XHefmast terugneigen en vorkdrager ca. 200 mm opheffen. XBij achteruit rijden letten op vrij zicht.
Rijden 59 Voorwaarden – Bedrijfsgereedheid tot stand gebracht, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 70). Werkwijze • Hendel parkeerrem (59) losdraaien. • Rijrichting met rijrichtingschakelaar (70) selecteren. • Indien nodig rijsnelheid selecteren, daarvoor schakelaar kruipgang (107) indrukken. • Vorkdrager ca. 200 mm opheffen. • Hefmast naar achteren neigen. • Rijpedaal (65) intrappen. U regelt de rijsnelheid met het rijpedaal (65).
70
107
65
11.11 NL
Intern transportmiddel rijdt in de gekozen rijrichting.
74
Dubbelpedaal (optionele uitvoering) Voorwaarden – Bedrijfsgereedheid tot stand gebracht, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 70).
Z
Werkwijze Bij interne transportmiddelen met dubbelpedaal wordt de rijrichting met het rijpedaal (69;68) gekozen. Bij het verlaten wordt het interne transportmiddel automatisch in „Neutraal“ geschakeld“. • Parkeerrem (59) loszetten. • Vorkdrager ca. 200 mm opheffen. • Hefmast naar achteren neigen.
59
•
• Rijpedaal (69) voor vooruit rijden indrukken. De rijsnelheid wordt met het rijpedaal (69) geregeld. • Rijpedaal (68) voor achteruit rijden intrappen. De rijsnelheid wordt met het rijpedaal (68) geregeld.
68 64 69
Intern transportmiddel rijdt in de gekozen rijrichting.
4.7
Sturen Voorwaarden – Bedrijfsgereedheid tot stand gebracht, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 70).
11.11 NL
Werkwijze • Een bocht naar rechts nemen: • stuurwiel overeenkomstig de gewenste bocht met de klok mee draaien. • Een bocht naar links nemen: • stuurwiel overeenkomstig de gewenste bocht tegen de klok in draaien.
75
4.8
Remmen U kunt het interne transportmiddel op drie manieren remmen: – Rijrem – omkeerrem – uitrolrem en voor het veilig parkeren: – Parkeerrem WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen Het remgedrag van het interne transportmiddel hangt in belangrijke mate af van de toestand van de rijweg. XDe bestuurder moet op de toestand van de rijbaan letten en daarmee rekening houden bij het rijgedrag. XIntern transportmiddel voorzichtig afremmen, zodat de lading niet verschuift. XBij ritten met aanhangende last moet u rekenen op een langere remweg. XBij gevaar enkel met de rijrem remmen. Intern transportmiddel met de rijrem remmen Werkwijze • Rempedaal (64) volledig intrappen, totdat u remdruk voelt. Intern transportmiddel remt af afhankelijk van de stand van het rempedaal.
Intern transportmiddel remmen
met
omkeerrem 70
Werkwijze • Rijrichtingschakelaar (70) tijdens het rijden in de tegenovergestelde rijrichting schakelen. Intern transportmiddel wordt afgeremd, totdat het in tegengestelde rijrichting gaat rijden.
64
65
Intern transportmiddel met de uitrolrem remmen
Intern transportmiddel remt af.
76
11.11 NL
Werkwijze • Voet van het rijpedaal (65) nemen.
Parkeerrem Werkwijze • Hendel parkeerrem (59) naar beneden duwen, parkeerrem is los. • Hendel parkeerrem (59) naar boven duwen, parkeerrem is aangetrokken.
59
Intern transportmiddel veilig.
De parkeerrem houdt het intern transportmiddel met de toegestane maximale belasting bij schone vloer op een helling tot maximaal 15%. Het is verboden om het interne transportmiddel op hellingen te parkeren en te verlaten.
11.11 NL
Z
77
4.9
Vorktanden instellen WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet vastgezette en onjuist ingestelde vorktanden Voor het instellen van de vorktanden controleren of de borgbouten (94) zijn gemonteerd. XVorktanden zo instellen, dat beide vorktanden dezelfde afstand van de buitenkanten van de vorkdrager hebben. XVergrendelpen in een groef vastklikken om onbedoelde bewegingen van de vorktanden te voorkomen. XHet lastzwaartepunt van de last moet in het midden tussen de vorktanden liggen.
94
Vorktanden instellen Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig neerzetten, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 72).
Z
108 109
Werkwijze 110 • Vergrendelhendel (108) naar boven zwenken. • Vorktanden (109) op de vorkdrager (110) in de juiste stand schuiven. Vorktanden (109) moeten zo ver mogelijk uit elkaar en zo centraal mogelijk op de vorkdrager worden geplaatst, om de last veilig op te nemen. Het lastzwaartepunt moet in het midden tussen de vorktanden (109) liggen. • Vergrendelhendel (108) omlaag zwenken en de vorktanden verschuiven, totdat de vergrendelpen in een gleuf springt.
11.11 NL
De vorktanden zijn ingesteld.
78
4.10 Vorktanden vervangen WAARSCHUWING! Letselgevaar door niet-geborgde vorktanden Bij het vervangen van de vorktanden bestaat letselgevaar voor de benen. XVorktanden nooit naar het lichaam trekken. XVorktanden altijd van het lichaam weg schuiven. XZware vorktanden voor het omlaag schuiven met een bevestigingsmiddel en kraan borgen. XNa het vervangen van de vorktanden borgbouten (94) monteren en controleren of de borgbouten goed vastzitten. Aanhaalmoment van de borgbouten: 85 Nm.
Vorktanden vervangen Voorwaarden – Lastopnamemiddel neergelaten vorktanden raken de vloer niet aan.
en
Werkwijze • Borgbouten (94) demonteren. • Vorkvergrendeling (93) losmaken. • Vorktanden voorzichtig van de vorkdrager schuiven.
93 94
11.11 NL
Vorktanden zijn van de vorkdrager gedemonteerd en kunnen worden vervangen.
79
4.11 Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door niet volgens de voorschriften geborgde of geplaatste lasten Voordat u een last opneemt, moet u er zeker van zijn dat deze op juiste wijze op pallets is geplaatst en dat het toegelaten hefvermogen van het interne transportmiddel niet wordt overschreden. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Alle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de gevarenzone niet verlaten. XAlleen volgens de voorschriften geborgde en geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen. XTransporteren van lasten buiten het toegestane lastopnamemiddel is verboden. XBeschadigde lasten mogen niet worden getransporteerd. XWanneer de gestapelde last het zicht naar voren belemmerd moet er achteruit worden gereden. XBij achteruit rijden letten op vrij zicht. XNooit de maximale lasten van het hefvermogenplaatje overschrijden. XNooit onder opgetilde lastopnamemiddelen gaan staan of eronder blijven staan. XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen worden opgetild. XReik niet door de hefmast heen. XVorktandafstand controleren voordat de last wordt opgenomen en indien nodig instellen. XVorktanden zo ver mogelijk onder de last rijden. Lasten opnemen Voorwaarden – Last correct op pallet geplaatst. – Vorktandafstand is gecontroleerd voor de pallet en indien nodig ingesteld. – Gewicht van de last komt overeen met het hefvermogen van het interne transportmiddel. – Bij zware lasten zijn de tandvorken gelijkmatig belast.
11.11 NL
Werkwijze • Intern transportmiddel langzaam naar de pallet rijden. • Plaats de hefmast verticaal. • Vorktanden langzaam onder de pallet rijden, totdat de vorkrug tegen de pallet ligt. • Lastopnamemiddel opheffen. • Rijd voorzichtig en langzaam achteruit, tot de last zich buiten het opslaggebied bevindt. Bij achteruit rijden letten op vrije doorrit.
80
AANWIJZING Lasten mogen niet worden neergezet op verkeer- en vluchtroutes, niet vóór veiligheidsvoorziening en bedrijfsinrichtingen, die op ieder moment toegankelijk moeten zijn. Lasten transporteren Voorwaarden – Last correct opgenomen. – Lastopnamemiddel neergelaten voor correct transporteren (ca. 150 - 200 mm boven de vloer). – Hefmast geheel naar achteren neigen. Werkwijze • Intern transportmiddel nauwkeurig versnellen en afremmen. • Rijsnelheid aan de toestand van de rijwegen en de getransporteerde last aanpassen. • Bij kruisingen en doorgangen op het overige verkeer letten. • Op onoverzichtelijke plaatsen uitsluitend rijden met een hulppersoon die instructies geef. • Bij het transporteren van lasten over hellingen de last altijd aan hellingszijde transporteren, nooit dwars rijden of keren. Lasten neerzetten Voorwaarden – Opslagplaats geschikt voor het opslaan van de last.
Z
Werkwijze • Plaats de hefmast verticaal. • Intern transportmiddel voorzichtig naar de magazijnlocatie rijden. • Lastopnamemiddel zover neerlaten, totdat de vorktanden vrij zijn van de last. Hard neerlaten van de last vermijden, teneinde de last en het lastopnamemiddel niet te beschadigen. • Lastopnamemiddel neerlaten. • Vorktanden voorzichtig uit de pallet rijden.
11.11 NL
Last is neergezet.
81
4.12 Bediening van de hefinrichting en geïtegreerde aanbouwapparatuur WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen tijdens de bediening van de hefinrichting en geïntegreerde aanbouwapparatuur In de gevarenzone van het interne transportmiddel kunnen personen letsel oplopen. De gevarenzone is het gebied waar personen door bewegingen van het interne transportmiddel, inclusief het lastopnamemiddel, aanbouwapparaten, in gevaar worden gebracht. Hiertoe behoort ook de zone waar vallende last, werkinrichtingen, etc. kunnen terechtkomen. In de gevarenzone van het interne transportmiddel mogen er zich naast de bediener (in zijn normale bedieningspositie) geen andere personen ophouden. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Alle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de gevarenzone niet verlaten. XHet interne transportmiddel moet worden beveiligd tegen gebruik door onbevoegden, als de personen ondanks de waarschuwing de gevarenzone niet verlaten. XAlleen volgens de voorschriften geborgde en geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen. XNooit de maximale lasten van het hefvermogenplaatje overschrijden. XNooit onder opgetilde lastopnamemiddelen gaan staan of eronder blijven staan. XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen worden opgetild. XReik niet door de hefmast heen. XDe bedienelementen mogen enkel vanuit de chauffeursstoel en nooit plotseling worden bediend. XDe bestuurder moet zijn geïnstrueerd in het gebruik van de hefinrichting en de aanbouwapparatuur. 4.12.1 Bediening van de hefinrichting met SOLO-PILOT Heffen en neerlaten Voorwaarden S – Bedrijfsgereedheid tot stand gebracht, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 70).
111
H
Werkwijze • SOLO-PILOT hendel (111) in de richting H trekken, de last wordt opgeheven. • SOLO-PILOT hendel (111) in de richting S trekken, de last wordt neergelaten.
11.11 NL
Last is opgeheven resp. neergelaten.
82
Z
Wanneer de eindaanslag van de werkbeweging is bereikt (geluid van het drukbegrenzingsventiel), hendel loslaten. Hendel gaat automatisch in de neutrale stand. 112 Hefmast voor- en achterover neigen Voorwaarden – Bedrijfsgereedheid tot stand gebracht, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 70).
V R
Werkwijze • SOLO-PILOT hendel (112) in de richting R trekken, hefmast neigt achterover. • SOLO-PILOT hendel (112) in de richting V duwen, hefmast neigt voorover. Hefmast is achterover of voorover geneigd.
Z
Wanneer de eindaanslag van de werkbeweging is bereikt (geluid van het drukbegrenzingsventiel), hendel loslaten. Hendel gaat automatisch in de neutrale stand. Geïntegreerde sideshift (optionele uitvoering)
113
positioneren
Voorwaarden – Bedrijfsgereedheid tot stand gebracht, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 70).
V R
Werkwijze • SOLO-PILOT hendel (113) in richting R trekken, lastopnamemiddel wordt naar rechts verschoven (gezien vanuit de chauffeur). • SOLO-PILOT hendel (113) in richting V duwen, lastopnamemiddel wordt naar links verschoven (gezien vanuit de chauffeur). Sideshift is gepositioneerd. Wanneer de eindaanslag van de werkbeweging is bereikt (geluid van het drukbegrenzingsventiel), hendel loslaten. Hendel gaat automatisch in de neutrale stand.
11.11 NL
Z
83
Vorktanden met vorkenverstelinstallatie (optionele uitvoering)
geïntegreerde positioneren
111 A
VOORZICHTIG!
Z
Met de vorkenverstelinstallatie mogen geen lasten worden ingeklemd. Voorwaarden – Bedrijfsgereedheid tot stand gebracht, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 70).
114
Werkwijze • Omschakelknop (114) indrukken en tegelijkertijd SOLO-PILOT hendel (111) in de richting Z trekken, vorktanden verplaatsen zich naar elkaar toe. • Omschakelknop (114) indrukken en tegelijkertijd SOLO-PILOT hendel (111) in de richting A duwen, vorktanden verplaatsen zich uit elkaar. Vorktanden zijn gepositioneerd.
Synchroniseren van de vorktanden met geïntegreerde vorkenverstelinstallatie (optionele uitvoering) Voorwaarden – Bedrijfsgereedheid tot stand gebracht, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 70). – Vorktanden lopen niet meer synchroon.
111 A
Z
114 Werkwijze • Omschakelknop (114) indrukken en tegelijkertijd SOLO-PILOT hendel (111) in de richting A duwen en vorktanden uit elkaar bewegen. • Omschakelknop (114) indrukken en tegelijkertijd SOLO-PILOT hendel (111) in de richting Z trekken en vorktanden naar elkaar toe bewegen. Vorktanden zijn gesynchroniseerd. Wanneer de eindaanslag van de werkbeweging is bereikt (geluid van het drukbegrenzingsventiel), hendel loslaten. Hendel gaat automatisch in de neutrale stand.
11.11 NL
Z
84
4.12.2 Bediening van de hefinrichting met MULTI-PILOT Heffen en neerlaten 62
S
Voorwaarden – Bedrijfsgereedheid tot stand gebracht, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 70). Werkwijze • MULTI-PILOT (62) in de richting H trekken, de last wordt opgeheven. • MULTI-PILOT (62) in de richting S trekken, de last wordt neergelaten.
H
Last is opgeheven resp. neergelaten.
Z
Wanneer de eindaanslag van de werkbeweging is bereikt (geluid van het drukbegrenzingsventiel), hendel loslaten. Hendel gaat automatisch in de neutrale stand. Hefmast voor- en achterover neigen
V
Voorwaarden – Bedrijfsgereedheid tot stand gebracht, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 70). Werkwijze • MULTI-PILOT hendel (62) in de richting V duwen, hefmast neigt voorover. • MULTI-PILOT hendel (62) in de richting R duwen, hefmast neigt achterover.
62
R
Hefmast is achterover of voorover geneigd. Wanneer de eindaanslag van de werkbeweging is bereikt (geluid van het drukbegrenzingsventiel), hendel loslaten. Hendel gaat automatisch in de neutrale stand.
11.11 NL
Z
85
Geïntegreerde sideshift (optionele uitvoering)
positioneren
115 62
Voorwaarden – Bedrijfsgereedheid tot stand gebracht, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 70). Werkwijze • Knop (115) naar links drukken, lastopnamemiddel wordt naar links verschoven (vanaf de bestuurder gezien). • Knop (115) naar rechts drukken, lastopnamemiddel wordt naar rechts verschoven (vanaf de bestuurder gezien). Sideshift is gepositioneerd.
Z
Wanneer de eindaanslag van de werkbeweging is bereikt (geluid van het drukbegrenzingsventiel), hendel loslaten. Hendel gaat automatisch in de neutrale stand. Vorktanden met vorkenverstelinstallatie (optionele uitvoering)
geïntegreerde positioneren
116
VOORZICHTIG! Met de vorkenverstelinstallatie mogen geen lasten worden ingeklemd. Voorwaarden – Bedrijfsgereedheid tot stand gebracht, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 70).
73
Werkwijze • Tegelijkertijd knop (116) en knop (73) indrukken, vorktanden spreiden. • Tegelijkertijd knop (116) trekken en knop (73) indrukken, vorktanden bewegen naar elkaar toe.
11.11 NL
Vorktanden zijn gepositioneerd.
86
Synchroniseren van de vorktanden met geïntegreerde vorkenverstelinstallatie (optionele uitvoering)
116
Voorwaarden – Bedrijfsgereedheid tot stand gebracht, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 70). – Vorktanden lopen niet meer synchroon. Werkwijze • Tegelijkertijd knop (116) en knop (73) indrukken, vorktanden volledig spreiden. • Tegelijkertijd knop (116) trekken en knop (73) indrukken, vorktanden naar elkaar toe bewegen.
73
Vorktanden zijn gesynchroniseerd. Wanneer de eindaanslag van de werkbeweging is bereikt (geluid van het drukbegrenzingsventiel), hendel loslaten. Hendel gaat automatisch in de neutrale stand.
11.11 NL
Z
87
4.13 Veiligheidsaanwijzingen aanbouwapparaten
Z
voor
de
bediening
van
extra
Optioneel kunnen de interne transportmiddelen met één of meerdere extra hydraulische systemen voor het gebruik van aanbouwapparaten zijn uitgerust. De extra hydraulische functies zijn gekenmerkt met ZH1, ZH2 en ZH3. Extra hydraulische functies voor verwisselbare uitrustingen zijn voorzien van wisselkoppelingen aan de vorkdrager. Montage verwisselbare uitrustingen (zie "Montage extra aanbouwapparaten" op pagina 95). GEVAAR! Gevaar op ongevallen door aanbouw van vervangbare uitrustingen. Bij het aanbouwen van verwisselbare uitrustingen kunnen personen letsel oplopen. Er mogen enkel vervangbare uitrustingen worden gebruikt, die volgens de gevarenanalyse van de exploitant veilig en geschikt zijn. XEnkel aanbouwapparaten met CE-markering gebruiken. XEnkel aanbouwapparaten gebruiken, die door de producent van het aanbouwapparaat voor het gebruik met het betreffende intern transportmiddel ontworpen zijn. XEnkel aanbouwapparaten gebruiken die door de exploitant volgens de bestemming zijn aangebracht. XControleren dat de bediener in de omgang met het aanbouwapparaat is geïnstrueerd en deze volgens de bestemming gebruikt. XDe resterende hefcapaciteit van het interne transportmiddel opnieuw bepalen en bij wijziging door een extra draaglastplaatje op het interne transportmiddel aantonen. XHandleiding van de producent van het aanbouwapparaat in acht nemen. XEnkel aanbouwapparaten gebruiken, die het zicht in de rijrichting niet beperken. Wanneer het zicht in de rijrichting wordt beperkt, moet de exploitant in een gevarenanalyse bepalen, of het interne transportmiddel met geschikte hulpmiddelen, bijv. camerasysteem of spiegels moet worden uitgerust. Wanneer dergelijke hulpmiddelen voor een goed zicht worden gebruik moet er zorgvuldig worden gereden.
11.11 NL
Z
88
Veiligheidsaanwijzingen vorkenverstelinstallatie
voor
aanbouwapparaten
sideshift
en
WAARSCHUWING! Bij gebruik van meervoudige vorkenverstelinstallaties (meervoudige palletklemmen) kunnen beperkte zichtverhoudingen en verminderde zijwaartse kantelveiligheid tot ongevallen leiden. XRijsnelheden en zichtverhoudingen aan de lading aanpassen. XBij achteruit rijden letten op vrij zicht. Veiligheidsaanwijzingen voor aanbouwapparaten met klemfunctie (bijv. balenklemmen, vatenkantelaar, grijper etc.) WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door vallende lading Er kan een verkeerde bediening plaatsvinden en de lading kan per ongeluk vallen. XDe aansluiting van klemmende aanbouwapparaten is alleen toegestaan bij interne transportmiddelen met een knop voor de vrijgave van extra hydraulische functies. XAanbouwapparaten met klemfuncties mogen enkel met interne transportmiddelen worden gebruikt die zijn voorzien van een extra hydraulisch systeem ZH1, ZH2 of ZH3. XBij aansluiting van het aanbouwapparaat erop letten dat de hydraulische leidingen van het aanbouwapparaat met de toegestane aansluitingen zijn verbonden, (zie "Montage extra aanbouwapparaten" op pagina 95). Veiligheidsaanwijzingen voor aanbouwapparaten met draaifunctie WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door zwaartepunt dat niet in het midden ligt Bij gebruik van draaiapparaten en niet in het midden opgenomen lasten kan het zwaartepunt sterk buiten het midden verplaatsen en zo een verhoogd gevaar op ongevallen veroorzaken. XRijsnelheid aanpassen aan de lading. XLast in het midden opnemen. Veiligheidsaanwijzingen voor telescopeerbare aanbouwapparaten
11.11 NL
WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door verhoogd kantelgevaar en gereduceerde resterende hefcapaciteit Bij uitgeschoven telescopeerbare aanbouwapparaten (bijv. uitschuifbare vorkdragers, telescoopvorken, telescopeerbare kraanarmen) bestaat er een verhoogd kantelgevaar. XTelescoopfunctie enkel gebruiken bij in- en uitstapelen. XBij transport aanbouwapparaat altijd helemaal inschuiven. XRijsnelheid aanpassen aan het gewijzigde lastzwaartepunt.
89
Veiligheidsaanwijzingen voor aanbouwapparaten en transport van zwevende lasten WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door pendelende lasten en gereduceerde resterende hefcapaciteit. XRijsnelheid aanpassen aan de lading, langzamer dan stapsnelheid. XPendelende last bijv. met bevestigingsmiddelen borgen. XResterende hefcapaciteit reduceren en door een deskundig rapport aantonen. Veiligheidsaanwijzingen voor stortgoedbakken als aanbouwapparaat WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door verhoogde belasting van de hefmast. XBij de controles en activiteiten voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling, (zie "Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling" op pagina 60), moeten vooral vorkdragers, mastrails en mastrollen op beschadiging worden gecontroleerd. Veiligheidsaanwijzingen voor vorktandverlengingen WAARSCHUWING!
11.11 NL
Gevaar voor ongevallen door niet geborgde en te grote vorktandverlengingen. XBij vorktandverlengingen met geopende doorsnede enkel lasten transporteren, die over de totale lengte van de vorktandverlenging liggen. XEnkel vorktandverlengingen gebruiken, die overeenkomen met de vorkdoorsnede en de minimale vorklengte van het interne transportmiddel en de gegevens op het typeplaatje van de vorktandverlenging. XLengte van de basisvorktanden moet minimaal 60% van de lengte van de vorktandverlenging bedragen. XVorktandverlengingen op de basisvorktanden vergrendelen. XBij controles en activiteiten voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling, (zie "Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling" op pagina 60), ook de vergrendeling van de vorktandverlenging controleren. XVorktandverlenging met onvolledige of defecte vergrendeling kenmerken en stilleggen. XInterne transportmiddelen met onvolledige of defecte vergrendeling van de vorktandverlenging niet in bedrijf nemen. Vorktandverlenging vervangen. XVorktandverlenging mag pas weer in gebruik worden genomen nadat het defect is verholpen. XAlleen vorktandverlenging gebruiken die bij de insteekopening vrij zijn van vuil en vreemd materiaal. Vorktandverlenging indien nodig reinigen.
90
4.14 Bedienen van extra aanbouwapparaten voor SOLO-PILOT WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door verkeerde symbolen Symbolen op bedienelementen, die niet de werking van de aanbouwapparaten weergeven, kunnen ongevallen veroorzaken. XBedienelementen met symbolen, waarop de werking van het aanbouwapparaat herkenbaar is, markeren. XBewegingsrichtingen van de aanbouwapparaten volgens norm ISO 3691-1 voor de bedieningsrichting van de bedienelementen definiëren. 4.14.1 SOLO-PILOT met aansturing van de hydraulische aansluiting ZH1
Z
Afhankelijk van de gebruikte aanbouwapparaten is aan de hendel (113) de functie van het aanbouwapparaat toegewezen. Hendels die niet nodig zijn hebben geen functie. Aansluitingen (zie "Montage extra aanbouwapparaten" op pagina 95).
113 V R
Werkwijze • Bediening van de hydraulische aansluiting ZH1: Hendel (113) in de richting V of R bewegen. het
aanbouwapparaat
wordt
11.11 NL
Functie van uitgevoerd.
91
4.14.2 SOLO-PILOT met aansturing van de hydraulische aansluitingen ZH1 en ZH2
Z
Afhankelijk van de gebruikte aanbouwapparaten is aan de hendel / knop (111,113, 114) de functie van het aanbouwapparaat toegewezen. Hendels die niet nodig zijn hebben geen functie. Aansluitingen (zie "Montage extra aanbouwapparaten" op pagina 95).
113
111
V
R
Werkwijze • Bediening van de hydraulische aansluiting ZH1: Hendel (113) in de richting V of R bewegen. 114 • Bediening van de hydraulische aansluiting ZH2: Omschakelknop (114) bedienen en tegelijkertijd hendel (111) in de richting V of R bewegen. Functie van het aanbouwapparaat wordt uitgevoerd. 4.14.3 SOLO-PILOT met aansturing van de hydraulische aansluitingen ZH1, ZH2 en ZH3
Z
Afhankelijk van de gebruikte aanbouwapparaten zijn aan de hendels / knoppen (111, 113, 114, 117) de functies ervan toegewezen. Hendels die niet nodig zijn hebben geen functie. Aansluitingen (zie "Montage extra aanbouwapparaten" op pagina 95).
111
113
117
V
R
Werkwijze • Bediening van de hydraulische aansluiting ZH1: Hendel (113) in de richting V of R bewegen. 114 • Bediening van de hydraulische aansluiting ZH2: Hendel (117) in de richting V of R bewegen. • Bediening van de hydraulische aansluiting ZH3: Omschakelknop (114) bedienen en tegelijkertijd hendel (111) in de richting V of R bewegen.
11.11 NL
Functie van het aanbouwapparaat wordt uitgevoerd.
92
4.15 Bedienen van extra aanbouwapparaten voor MULTI-PILOT WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door verkeerde symbolen Symbolen op bedienelementen, die niet de werking van de aanbouwapparaten weergeven, kunnen ongevallen veroorzaken. XBedienelementen met symbolen, waarop de werking van het aanbouwapparaat herkenbaar is, markeren. XBewegingsrichtingen van de aanbouwapparaten volgens norm ISO 3691-1 voor de bedieningsrichting van de bedienelementen definiëren. 4.15.1 MULTI-PILOT met aansturing van de hydraulische aansluiting ZH1
Z
Afhankelijk van de gebruikte aanbouwapparaten is aan de knop (115) de functie van het aanbouwapparaat toegewezen. Hendels die niet nodig zijn hebben geen functie. Aansluitingen (zie "Montage extra aanbouwapparaten" op pagina 95).
115
Werkwijze • Bediening van de hydraulische aansluiting EH1: Knop (115) links of rechts bedienen. Functie van uitgevoerd.
het
aanbouwapparaat
wordt
4.15.2 MULTI-PILOT met aansturing van de hydraulische aansluitingen ZH1 en ZH2
Z
Afhankelijk van de gebruikte aanbouwapparaten is aan de hendel / knop (115,116,73) de functie van het aanbouwapparaat toegewezen. Hendels die niet nodig zijn hebben geen functie. Aansluitingen (zie "Montage extra aanbouwapparaten" op pagina 95).
116
115
Werkwijze • Bediening van de hydraulische aansluiting EH1: Knop (115) links of rechts bedienen. • Bediening van de hydraulische aansluiting EH2: Hendel (116) duwen of trekken en tegelijkertijd knop (73) bedienen.
73
11.11 NL
Functie van het aanbouwapparaat wordt uitgevoerd.
93
4.15.3 MULTI-PILOT met aansturing van de hydraulische aansluitingen EH1, EH2 en EH3
Z
Afhankelijk van de gebruikte aanbouwapparaten zijn aan de hendels / knoppen (115, 116, 73) de functies ervan toegewezen. Hendels die niet nodig zijn hebben geen functie. Aansluitingen (zie "Montage extra aanbouwapparaten" op pagina 95).
116
115
Werkwijze • Bediening van de hydraulische aansluiting EH1: Knop (115) links of rechts bedienen. • Bediening van de hydraulische aansluiting EH2: Hendel (116) duwen of trekken. • Bediening van de hydraulische aansluiting EH3: Hendel (116) duwen of trekken en tegelijkertijd knop (73) bedienen.
73
11.11 NL
Functie van het aanbouwapparaat wordt uitgevoerd.
94
4.16 Montage extra aanbouwapparaten WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door niet correct aangesloten aanbouwapparaten. Door aanbouwapparaten, die hydraulisch niet correct zijn aangesloten kunnen ongevallen worden veroorzaakt. XMontage en inbedrijfstelling van aanbouwapparaten mogen enkel door vakkundig en geschoold personeel worden uitgevoerd. XHandleiding van de producent van het aanbouwapparaat in acht nemen. XVoor de inbedrijfstelling de bevestigingselementen controleren op correct en goed vastzitten en op volledigheid. XVoor de inbedrijfstelling eerst controleren of het aanbouwapparaat goed werkt. Aanbouwapparaat hydraulisch verbinden Voorwaarden – Drukloze hydraulische slangen. – Beschikbare wisselaansluitingen op het interne transportmiddel zijn gekenmerkt met ZH1, ZH2 en ZH3. – Bewegingsrichtingen van de aanbouwapparaten voor de bedieningsrichting van de bedieningselementen overeenstemmend gedefinieerd. Werkwijze • Drukloze hydraulische slangen • Intern transportmiddel uitschakelen en enkele minuten wachten. • Steekkoppeling verbinden en vergrendelen. • Bedieningselementen met symbolen, waarop de functie van het aanbouwapparaat herkenbaar is, markeren. Aanbouwapparaat is hydraulisch verbonden.
WAARSCHUWING!
11.11 NL
Hydraulische aansluitingen bij klemmende aanbouwapparaten XDe aansluiting van klemmende aanbouwapparaten is alleen toegestaan bij interne transportmiddelen met een knop voor de vrijgave van extra hydraulische functies. XBij interne transportmiddelen met extra hydraulische installatie EH2 mag de klemfunctie enkel aan het met EH2 gekenmerkte koppelingspaar worden aangesloten. XBij interne transportmiddelen met extra hydraulische installatie EH3 mag de klemfunctie enkel aan het met EH3 gekenmerkte koppelingspaar worden aangesloten.
95
Uitgestroomde hydraulische olie met geschikte middelen binden en volgens de geldende milieuvoorwaarden afvoeren. Bij aanraking met de huid hydraulische olie grondig met water en zeep afwassen! Bij aanraking met de ogen meteen met stromend water uitspoelen en een arts raadplegen.
11.11 NL
Z
96
5
Aanhangers trekken GEVAAR!
11.11 NL
Gevaar door niet aangepaste snelheid en te hoge aanhangerlast Bij niet aangepaste snelheid en/of te hoge aanhangerlast kan het interne transportmiddel bij het rijden in bochten en tijdens het remmen uitbreken. XIntern transportmiddel slechts incidenteel voor het trekken van aanhangers gebruiken. XHet totale gewicht van de aanhanger mag de op het hefcapaciteitplaatje aangegeven hefcapaciteit niet overschrijden, (zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 28). Als er een extra last op de vorken wordt getransporteerd, moet de aanhangerlast met deze hoeveelheid worden gereduceerd. XMaximale snelheid van 5 km/h niet overschrijden. XEen permanent gebruik met aanhanger is niet toegestaan. XEen steunlast is niet toegestaan. XSleepwerkzaamheden mogen alleen op vlakke, verharde wegen worden uitgevoerd. XGebruik van een aanhanger met de berekende goedgekeurde aanhangerlast, moet door de exploitant worden gecontroleerd aan de hand van een proefrit onder plaatselijke omstandigheden.
97
De aanhanger aankoppelen VOORZICHTIG! Beknellingsgevaar Bij het aankoppelen van een aanhanger bestaat er beknellingsgevaar. XBij gebruik van speciale aanhangerkoppelingen voorschriften van de producent van de koppeling in acht nemen. XAanhanger voor het aankoppelen tegen wegrollen borgen. XBij het aankoppelen niet tussen het interne transportmiddel en de dissel grijpen. XDe dissel moet horizontaal staan, mag deze maximaal 10° naar onderen geneigd worden en nooit naar boven wijzen.
De aanhanger aankoppelen Voorwaarden – Intern transportmiddel en aanhanger staan op een effen vlak. – Aanhanger tegen wegrollen geborgd.
118
Werkwijze • Steekpen (118) naar onderen drukken en 90° draaien. • Steekpen naar boven trekken en de dissel van de aanhanger in de opening plaatsen. • Breng de steekpen in, druk hem naar onderen, draai hem 90° en laat hem vastklikken.
11.11 NL
Aanhanger is aan het interne transportmiddel gekoppeld.
98
6
Extra uitrusting
6.1
Bedieningspaneel CanCode Beschrijving bedieningspaneel CanCode Het bedieningspaneel bestaat uit 10 cijfertoetsen, een SET-knop en een o-knop. De O-knop geeft de volgende bedrijfstoestanden aan met een rode/groene LED: – Codeslotfunctie (inbedrijfstelling van het interne transportmiddel). – Instellen en wijzigen van parameters.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Set
0
6.1.1 Codeslot Na invoer van de juiste code is het interne transportmiddel gebruiksklaar. Het is mogelijk om aan ieder intern transportmiddel, iedere bediener of ook aan een groep bedieners een individuele code toe te wijzen. In de leveringstoestand staat de code vermeld op een opgeplakte folie. Bij de eerste inbedrijfstelling de master- en bedienercode wijzigen!
Z
In de leveringstoestand is de bedienercode bij bestuurdersdisplay en CANCODE (o) 2-5-8-0. Inbedrijfstelling Werkwijze • NOODUIT inschakelen. LED (123) brandt rood. • Code invoeren. Indien de code correct is brandt de LED (123) groen. Wanneer de LED (123) rood knippert, is er een verkeerde code 89 ingevoerd. Invoeren herhalen.
119 120 121
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Set
0
122
Intern transportmiddel is ingeschakeld 123 De SET-knop (89) heeft in de bedieningsmodus geen functie.
11.11 NL
Z
99
Uitschakelen Werkwijze • O-knop indrukken. Intern transportmiddel is uitgeschakeld.
Z
Het uitschakelen kan ook automatisch plaatsvinden na een vooraf ingestelde tijd. Hiertoe moet de betreffende codeslotparameter worden ingesteld, (zie "Parameterinstellingen" op pagina 100). Dit extra veiligheidsmechanisme ontslaat de exploitant geenszins van de plicht het voertuig vóór het verlaten op de voorgeschreven wijze te beveiligen tegen onbevoegde inbedrijfstelling door derden. Daarom moet de exploitant bij het verlaten van het voertuig in ieder geval de uitschakelknop bedienen.
6.1.2 Parameterinstellingen Voor de wijziging van de toegangscode moet de mastercode worden ingevoerd.
Z
De fabrieksinstelling van de mastercode is 7-2-9-5. Mastercode bij eerste inbedrijfstelling veranderen! Instellingen aan intern transportmiddel wijzigen
Z
Werkwijze • O-knop (122) indrukken. • Mastercode invoeren. • Invoer van het driecijferige parameternummer. • Invoer met de SET-knop (89) bevestigen. • Instelwaarde volgens de parameterlijst invoeren. Bij niet toegestane invoer knippert de LED (123) van de O-knop (122) rood. • Parameternummer opnieuw invoeren. • Instelwaarde opnieuw invoeren of wijzigen. • Invoer met de SET-knop (89) bevestigen. • Stappen voor volgende parameters herhalen. • Vervolgens op de O-knop (122) indrukken.
11.11 NL
De instellingen zijn gewijzigd.
100
Parameterlijst Nr.
11.11 NL
000
Functie
Bereik instelwaarde Mastercode 0000 - 9999 veranderen: De lengte of (4- tot 6-cijferig) van de 00000 - 99999 mastercode bepaalt ook of de lengte (4- tot 6000000 - 999999 cijferig) van de code. Zolang de codes zijn geprogrammeerd, kan alleen een nieuwe code van gelijke lengte worden ingevoerd. Als de codelengte moet worden gewijzigd, moeten eerst alle codes worden gewist.
001
Code toevoegen (maximaal 250)
0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
002
Code wijzigen
0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
Standaard Opmerkingen over instelwaarde werkprocedure 7295 – (LED 119 knippert) invoer van de actuele code – bevestigen (Set 89) – (LED 120 knippert) Invoer nieuwe code – bevestigen (Set 89) – (LED 121 knippert) herhalen nieuwe code – bevestigen (Set 89) 2580 – (LED 120 knippert) Invoer van een code – bevestigen (Set 89) – (LED 121 knippert) de ingevoerde code herhalen – bevestigen (Set 89) – (LED 119 knippert) Invoer actuele code – bevestigen (Set 89) – (LED 120 knippert) Invoer nieuwe code – bevestigen (Set 89) – (LED 121 knippert) code opnieuw invoeren – bevestigen (Set 89)
LED 119-121 bevinden zich in de toetsenveld 1-3. 101
Nr.
Functie
Bereik instelwaarde 0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
003
Code wissen
004
Codegeheugen wissen (wist alle codes)
3265
010
Automatische tijduitschakeling
00-31
Standaard Opmerkingen over instelwaarde werkprocedure – (LED 120 knippert) Invoer van een nieuwe code – bevestigen (Set 89) – (LED 121 knippert) de ingevoerde code herhalen – bevestigen (Set 89) – 3265 = wissen – andere invoer = niet wissen 00 – 00 = geen uitschakeling – 01 - 30 = uitschakeltijd in minuten – 31 = uitschakeling na 10 seconden
LED 119-121 bevinden zich in de toetsenveld 1-3. Gebeurtenismeldingen van het bedieningspaneel De volgende storingen worden weergegeven door het rood knipperen van de LED (123): – Nieuwe mastercode is reeds code – Nieuwe code is reeds mastercode – Code die gewijzigd moet worden bestaat niet – Code moet worden gewijzigd in een andere reeds bestaande code – Code die gewist moet worden bestaat niet – Codegeheugen vol.
6.2
Assistentsystemen De assistentsystemen Acces, Drive en Lift Control ondersteunen de bestuurder bij het veilige gebruik van het interne transportmiddel met inachtneming van de veiligheidsvoorschriften, (zie "Veiligheidsregels voor het rijden" op pagina 68) in deze handleiding.
U moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. U moet langzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en nauwe doorgangen, bij het rijden door strokengordijnen / klapdeuren en op onoverzichtelijke plaatsen. U moet altijd een veilige remafstand bewaren tot de voertuigen die zich in de rijrichting gezien vóór u bevinden, en u dient het interne transportmiddel altijd onder controle te hebben. Onverwacht stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren, en inhalen op
102
11.11 NL
Gedrag bij het rijden
gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het is verboden buiten het werk- of bedienbereik te leunen of te grijpen. 6.2.1 Access Control Vrijgave wordt pas gegeven als: 1)de bestuurder op de stoel zit. 2)het interne transportmiddel is ingeschakeld met de sleutelschakelaar (ISM o/ Can Code o). 3)de veiligheidsgordel is omgedaan.
Z
Wanneer de rijvrijgave niet wordt gegeven, verschijnt er een infomelding. De punten 1 tot 3 opnieuw uitvoeren.
11.11 NL
Z
Wanneer de bestuurdersstoel voor korte tijd wordt verlaten, kan het interne transportmiddel na opnieuw plaatsnemen (stoel is bezet) en het opnieuw omdoen van de veiligheidsgordel verder worden gebruikt, zonder de sleutelschakelaar opnieuw te bedienen.
103
6.2.2 Drive Control Deze optie beperkt de rijsnelheid van het interne transportmiddel afhankelijk van de stuurhoek. Vanaf een in de fabriek ingestelde hefhoogte wordt de max. rijsnelheid op stapsnelheid (ca. 3 km/h) beperkt en het controlelampje kruipgang wordt geactiveerd. Wanneer deze hefhoogte weer wordt onderschreden, wordt met beperkte acceleratie en de door het rijpedaal aangegeven snelheid geaccelereerd, om een onverwacht snelle acceleratie bij de overgang van de kruipgang naar normaal rijden te voorkomen. De normale acceleratie wordt pas weer actief, wanneer de door het rijpedaal aangegeven snelheid is bereikt.
Z
Naast de controles voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling (zie "Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling" op pagina 60) moet de bestuurder de volgende controles uitvoeren: – Opheffen van het lege lastopnamemiddel tot boven de referentie-hefhoogte en controleren of de indicatie voor de kruipgang brandt. – Sturen bij stilstand en controleren of de wielstandindicatie werkt.
6.2.3 Lift Control Deze optie omvat Drive Control en bewaakt en regelt bovendien de mastfuncties: verlaging van de neigsnelheid afhankelijk van de hefhoogte (vanaf ca. 1,5 m hefhoogte). – Als het lastopnamemiddel tot onder de grenshefhoogte wordt neergelaten, neemt de neigsnelheid weer toe tot de waarde die wordt bepaald door de uitslag van de regelhendel. Extra: – Neighoekindicatie, (zie "Neigingshoekindicatie" op pagina 111). Naast de controles voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling moet de bestuurder de volgende controles uitvoeren:
11.11 NL
Werkwijze • Opheffen van het lege lastopnamemiddel boven de referentie-hefhoogte en controleren of de indicatie voor de kruipgang brandt en de neigsnelheid duidelijk gereduceerd is. • Sturen bij stilstand en controleren of de wielstandindicatie werkt. • Neighoekindicatie controleren door voorover en achterover neigen.
104
6.3
Stalen cabine Bij interne transportmiddelen met een stalen cabine, kunt u beide deuren sluiten. VOORZICHTIG! Gevaar voor ongevallen door geopende deur (124) XRijden met geopende deur (124) is verboden. Bij het openen letten op personen die zich binnen de zwenkhoek bevinden. XDeur altijd goed sluiten en controleren of de sluiting goed is afgesloten. XHet sluiten van de deur ontbindt niet van de verplichting een gordel te dragen, (zie "Veiligheidsgordel" op pagina 67).
Deur openen en sluiten
124
Werkwijze • Draai de sleutel tegen de klok in om de cabinedeur te openen. • Draai de sleutel met de klok mee om de cabinedeur te sluiten. • Voor het openen van de cabinedeur maakt u de deur los en trekt u de greep (125) eruit.
125
6.4
Schuifraam VOORZICHTIG! Gevaar op ongevallen door niet vergrendeld schuifraam XDe schuiframen moeten altijd vergrendeld zijn.
Raam openen en sluiten
126
127
11.11 NL
Werkwijze • Vergrendeling (127) naar boven drukken. • Raam vooruit of terug schuiven. • Vergrendeling in (126) vastklikken.
105
6.5
Klapbeugel automatisch / mechanisch VOORZICHTIG! Gevaar voor ongevallen door defecte klapbeugel XIntern transportmiddel nooit zonder goed werkende klapbeugel gebruiken. Klapbeugel na ieder ongeluk laten controleren door ons of door vakpersoneel dat door ons is geautoriseerd. Geen veranderingen aan de klapbeugel aanbrengen. XHet sluiten van de klapbeugel ontbindt niet van de verplichting een gordel te dragen, (zie "Veiligheidsgordel" op pagina 67). Hoe te handelen bij gevaarlijke situaties Wanneer het interne transportmiddel dreigt te kanten, nooit de veiligheidsgordel losmaken. De chauffeur mag niet uit het interne transportmiddel springen. De chauffeur moet het bovenlichaam over het stuurwiel buigen en met beide handen vasthouden. Neig het lichaam in tegengestelde richting dan de valrichting. Bediening klapbeugel mechanisch Werkwijze • Voor het openen linker beugel naar binnen duwen en tegelijkertijd naar boven zwenken. • Na loslaten van de beugel zwenkt deze automatisch naar voren en vergrendelt. Bediening klapbeugel automatisch
11.11 NL
Werkwijze • Voor het openen linker beugel naar binnen duwen en tegelijkertijd naar boven zwenken, daardoor wordt de rijmodus geblokkeerd. • Na het sluiten van het systeem wordt de rijmodus vrijgegeven.
106
6.6
BODYGUARD VOORZICHTIG! Gevaar voor ongevallen door geopende deur (124) XRijden met geopende deur (124) is verboden. Bij het openen letten op personen die zich binnen de zwenkhoek bevinden. XDeur altijd goed sluiten en controleren of de sluiting goed is afgesloten. XHet sluiten van de deur ontbindt niet van de verplichting een gordel te dragen, (zie "Veiligheidsgordel" op pagina 67).
128
124
Werkwijze • Greep (128) naar bestuurdersplaats trekken, deur zwenkt open. • Deur (124) naar de bestuurder trekken, deur sluit.
6.7
Zomerdeur VOORZICHTIG! Gevaar voor ongevallen door geopende deur (124) XRijden met geopende deur (124) is verboden. Bij het openen letten op personen die zich binnen de zwenkhoek bevinden. XDeur altijd goed sluiten en controleren of de sluiting goed is afgesloten. XHet sluiten van de deur ontbindt niet van de verplichting een gordel te dragen, (zie "Veiligheidsgordel" op pagina 67). 128 124 Voorwaarden – Bij interne transportmiddelen met deurbewakingssensor wordt de vrijgave enkel gegeven, wanneer de zomerdeur is gesloten (o).
11.11 NL
Werkwijze • Greep (128) naar bestuurdersplaats trekken, deur zwenkt open. • Deur (124) naar de bestuurder trekken, deur sluit.
107
6.8
Verhoging chauffeursplaats GEVAAR! Gevaar door wijziging van de kiepstabiliteit De zijwaartse kiepstabiliteit verlaagt door het hogere zwaartepunt van het interne transportmiddel. De hoogte boven beschermdak verhoogt met 300 mm. XSnelheid van het interne transportmiddel, vooral bij rijden door bochten, aanpassen.
Z 6.9
In- en uitstappen (zie "In- en uitstappen" op pagina 62).
Stoel instellen Verlenging rugleuning instellen VOORZICHTIG! Gevaar op ongevallen bij instellingen van de rugleuning tijdens het rijden XVerlenging rugleuning niet instellen tijdens het rijden. Werkwijze • De verlenging rugleuning kan door het wijzigen van de vergrendeling in hoogte worden versteld. • Rugleuning omhoog trekken en laten vergrendelen, rugleuning is langer of omlaag duwen. • Rugleuning omlaag duwen en laten vergrendelen, rugleuning is korter. Draaistoel instellen Werkwijze • Vergrendelingshendel (129) naar achteren trekken en tegelijkertijd stoel in de gewenste positie draaien. • Vergrendel laten vastklemmen. Draaistoel is ingesteld en vastgezet. Intern transportmiddel enkel met vastgezette draaistoel bewegen.
129
11.11 NL
Z
108
6.10 Verwarming Bediening verwarming Werkwijze • Draairegelaar (130) bedienen, om de ventilator in te schakelen. • Temperatuurregelaar (131) naar rechts draaien, de cabinetemperatuur wordt verhoogd. • Temperatuurregelaar (131) naar links draaien, de cabinetemperatuur wordt verlaagd. 130
131
Luchtfilter vervangen Werkwijze • Luchtfilter (132) eruit trekken. • Nieuw luchtfilter (132) erin zetten en erop letten dat deze stevig vastzit.
132
Filtercassette is vervangen.
Filter na 500 bedrijfsuren controleren en uiterlijk na 1000 bedrijfsuren vervangen.
11.11 NL
Z
109
6.11 Afneembaar lastbeschermrek VOORZICHTIG! Beknellingsgevaar en hoog gewicht van het lastbeschermrek XBij het uitvoeren van deze activiteit moeten werkhandschoenen en veiligheidsschoenen worden gedragen. XVoor het afnemen en inhangen van het lastbeschermrek zijn twee personen nodig.
Demontage lastbeschermrek Werkwijze • Bouten (133) losdraaien • Lastbeschermrek van de vorkdrager nemen en beveiligd neerzetten.
133
Montage lastbeschermrek
Z
Werkwijze • Lastbeschermrek aan de bovenste rail van de vorkdrager hangen. • Bouten monteren en met een momentsleutel vastdraaien. Aanhaalmoment = 85 Nm
6.12 Hefuitschakelingen overbruggen
Z
Voor werkbereiken met beperkte hoogte kan een hefuitschakeling in de fabriek zijn geïnstalleerd. Daardoor wordt de hefbeweging onderbroken. Voortzetten van de hefbeweging: Werkwijze S • Knop "overbrugging hefuitschakeling" ((zie "Schakelaar bedienconsole opbergplaats aan de zijkant (o)" op pagina 57)) indrukken. • Bedieningshendel (111) trekken.
111
H
11.11 NL
De hefuitschakeling is buiten werking gezet totdat de knop opnieuw wordt ingedrukt of de vorkdrager tot onder de ingestelde hoogtegrens wordt neergelaten.
110
6.13 Brandblusser
Z
Werkwijze • Sluitingen (134) openen • Brandblusser uit de houder trekken Bedieningsaanwijzingen voor het gebruik worden middels pictogrammen op de brandblusser gegeven.
134
6.14 Neigingshoekindicatie AANWIJZING De actuele neigingshoek wordt weergegeven op een extra display, dat rechts naar het instrumentenpaneel is bevestigd.
135
11.11 NL
– Groene LED's (135) geven de verticale stand ten opzichte van de vloer weer.
111
6.15 Rockinger koppeling met handhendel of afstandsbediening
Z
De aanwijzingen voor het trekken van aanhangers moeten in acht worden genomen, (zie "Aanhangers trekken" op pagina 97). 137
VOORZICHTIG!
136
Gevaar op ongevallen door verkeerd gekoppelde aanhanger XVoordat u begint met rijden controleren, of de koppeling is vergrendeld. XControlepen (138) moet met de controlehuls (139) goed afsluiten. Bediening Rockinger koppeling (aanhanger koppelen)
Z
138
139 Werkwijze • Aanhanger tegen wegrollen borgen. • Trekstang van de aanhanger op de hoogte van de koppeling instellen. • Handhendel (137) / afstandsbediening (136) (o) naar boven trekken. De afstandsbediening (136) (o) is afhankelijk van de voertuigvariant in het bereik van het beschermdak ondergebracht. • Intern transportmiddel langzaam terugzetten tot de koppeling vergrendeld. • Handhendel (137) / afstandsbediening (136) (o) naar onderen duwen. Bediening Rockinger koppeling (aanhanger afkoppelen)
11.11 NL
Werkwijze • Aanhanger tegen wegrollen borgen. • Handhendel (137) / afstandsbediening (136) (o) naar boven trekken. • Intern transportmiddel naar voren rijden. • Handhendel (137) / afstandsbediening (136) (o) naar onderen duwen.
112
6.16 Camerasysteem VOORZICHTIG! Gevaar op ongevallen door niet overzienbare werkbereiken XHet camerasysteem dient als hulpmiddel voor het veilige gebruik van het interne transportmiddel. XRijden en werken met camerasysteem zorgvuldig oefenen! XCamera zo uitlijnen, dat het niet zichtbare werkbereik overzien kan worden.
Z
Bij gebruik als achteruitrijcamera wordt de monitor door het zetten van de achteruitversnelling automatisch inschakelen.
140 141 142 143 144 Werken met het camerasysteem – Knop (144) op de monitor indrukken, camerasysteem is in- of uitgeschakeld. – Knop (143) indrukken, beeldscherm wordt helderder of donkerder (dag / nacht omschakeling). – Knop (140) indrukken, menu wordt geopend.
Z
Meerdere keren indrukken wisselt het menupunt (contrast, kleurverzadiging, taal, video, spiegeling) of beëindigt het menu.
helderheid,
Menupunten instellen – Knop (142) indrukken, stap vooruit. – Knop (141) indrukken, stap achteruit. Vervuild beeldscherm of ventilatiesleuf met een zachte doek of kwast reinigen.
11.11 NL
Z
113
6.17 Bedieningsschema "N" WAARSCHUWING! Personen mogen zich niet onder cq. op de geheven last en chauffeurscabine bevinden XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen worden opgetild. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. XNooit onder opgetilde en niet geborgde lastopnamemiddelen / chauffeurscabine gaan staan en eronder blijven staan.
Z
Het bedieningsschema "N" is de bediening voor heffen en neigen verwisseld ten opzichte van de standaardbediening. De MULTI-PILOT mag uitsluitend vanaf de bestuurdersstoel worden bediend. De bestuurder moet zijn geïnstrueerd in het gebruik van de hefinstallatie en de aanbouwapparatuur! AANWIJZING XDe neiging van de MULTI-PILOT regelt de hef- en de daalsnelheid, evenals de neigsnelheid. Hard neerzetten van de last vermijden, om de last en het stellingvlak niet te beschadigen. Bediening heffen Werkwijze • MULTI-PILOT naar rechts duwen (richting H): de last wordt geheven. • MULTI-PILOT naar links duwen (richting S): de last wordt neergelaten. V
Bediening neigen
H
VOORZICHTIG! Beknellingsgevaar door neigende hefmast XBij het achterover neigen van de hefmast geen lichaamsdelen tussen hefmast en voorwand brengen.
S
R
Werkwijze • MULTI-PILOT naar voren duwen (richting V): de last wordt naar voren geneigd. • MULTI-PILOT naar achteren trekken (richting R): de last wordt naar achteren geneigd. Wanneer de eindaanslag van de werkbeweging is bereikt (geluid van het drukbegrenzingsventiel), hendel loslaten. Hendel gaat automatisch in de neutrale stand. 11.11 NL
Z
114
7
Storingshulp
7.1
Storingzoeken en oplossing Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgen van een verkeerde bediening zelf te lokaliseren en te verhelpen. Bij het lokaliseren van de storingen moet u de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen aanhouden. Wanneer u het interne transportmiddel na het uitvoeren van de volgende „Maatregelen” niet bedrijfsklaar kunt maken, of wanneer een storing of een defect in de elektronica wordt aangegeven met behulp van de betreffende storingcode, moet u contact opnemen met de service van de producent. Uitsluitend vakkundig personeel van de producent mag verder de storingen verhelpen. De producent beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice. De volgende gegevens zijn voor de servicedienst belangrijk en nuttig om snel en doelgericht te kunnen reageren op de storing: - Serienummer van het interne transportmiddel - Storingsnummer op de indicatie-eenheid (indien beschikbaar) - Beschrijving van de storing - Huidige plaats van het interne transportmiddel.
11.11 NL
Z
115
Infomeldingen Weergave INFO 02
INFO 05 INFO 16
Betekenis – Geen rijrichting geselecteerd bij inschakelen intern transportmiddel, er verschijnt een wielstandindicatie. – Rijrichting wordt veranderd in neutrale stand tijdens bedrijf, wisselende wielstandindicatie van vooruit naar achteruit. (Optionele instelling voor ingang rijuitschakeling) Hefuitschakeling actief / onafhankelijk van overige bedieningen. (Optionele instelling voor ingang rijuitschakeling) Rijuitschakeling actief / onafhankelijk van overige bedieningen. Ruststand rijpedaal – Melding kan via parameters worden ingesteld, of de ruststand alleen bij het inschakelen wordt gecontroleerd of iedere keer als de stoelschakelaar van open over gaat op gesloten. Ruststand hydraulische installatie
INFO 36
– Melding kan via parameters worden ingesteld, of de melding wordt weergegeven of niet. Overtemperatuur
INFO 40
– Rij- of hefregeling boven 83° C. – Rij- of hefmotor boven 145° C. Rijden met aangetrokken handrem
INFO 90
– Rijpedaal bediend, hoewel de handremschakelaar in de parkeerstand staat. Ruststand hydraulische installatie bij het inschakelen
INFO 96
– Tijdens het inschakelen is een hydraulische functie bediend. – de hydraulische functie die is bediend, wordt niet uitgevoerd.
11.11 NL
INFO 35
116
Storing
Mogelijke oorzaak
Intern transportmiddel rijdt niet
– Batterijstekker niet ingestoken. – NOODUIT-schakelaar ingedrukt. – Contactslot in de stand O. – Batterijlading te laag. – Zekering defect.
Last kan niet worden opgeheven
–
– – – –
–
11.11 NL
Storingsindicatie op displayeenheid
Oplossingen
– Batterijstekker controleren, indien nodig insteken. – NOODUIT-schakelaar ontgrendelen – Contactslot in de stand I schakelen. – Batterijlading controleren, indien nodig batterij opladen. – Zekeringen controleren. Intern transportmiddel – Alle onder de storing niet gebruiksklaar. "Intern transportmiddel rijdt niet" genoemde maatregelen uitvoeren. Peil hydraulische olie te – Peil hydraulische olie laag. controleren. Batterijontlaadbewaker heeft uitgeschakeld. – Batterij opladen Zekering defect. – Zekeringen (o) Last te hoog. controleren. – Maximaal hefvermogen in acht nemen, (zie "Typeplaatje" op pagina 30). Intern transportmiddel – NOODUIT-schakelaar niet gebruiksklaar. indrukken of contactsleutel in de stand 0 draaien; gewenste werkfunctie na ca. 3 seconden herhalen
117
7.2
Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving verplaatsen
7.2.1 Intern transportmiddel wegslepen WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen Wanneer het interne transportmiddel niet correct wordt weggesleept, kunnen personen letsel oplopen. XIntern transportmiddel enkel met trekvoertuigen wegslepen, die beschikken over voldoende trek- en remkracht voor de ongeremde aanhangerlast. XVoor het wegslepen enkel een trekstang gebruiken. XIntern transportmiddel enkel in reachsnelheid wegslepen. XIntern transportmiddel niet met geloste parkeerrem parkeren. XOp de stoel van het te verslepen interne transportmiddel moet een persoon zitten om het bergingsvoertuig om te sturen en het interne transportmiddel dat moet worden weggesleept.
Intern transportmiddel wegslepen Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig plaatsen. – Batterijstekker uittrekken.
47
Werkwijze • Trekstang bevestigen aan de aanhangerkoppeling (47) van het trekkende voertuig en het interne transportmiddel dat moet worden weggesleept. • Los de parkeerrem. • Intern transportmiddel naar bestemming slepen. • Parkeerrem activeren. • Sleepverbinding losmaken.
11.11 NL
Intern transport bevindt zich op beveiligd op de bestemming.
118
7.2.2 Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving verplaatsen WAARSCHUWING! Ongecontroleerde beweging van het interne transportmiddel Bij losgezette veeraccumulatorrem en onvoldoende borging kan het intern transportmiddel wegrollen. XVeeraccumulatorrem voor beweging zonder stroomvoeding losmaken. XIntern transportmiddel door geschikte maatregen tegen onbedoeld wegrollen borgen.
Parkeerrem loszetten Voorwaarden – NOODSTOP-schakelaar en het contactslot uitschakelen. – Batterijstekker uittrekken. – Intern transportmiddel tegen wegrollen beveiligen. – Vloerplaat verwijderen, daarvoor bevestigingsbouten van de vloerplaat losdraaien.
Z
145
Werkwijze 146 • Bout (145) losdraaien. • Magneetspoel (146) ontgrendelen en eruit trekken. • Bout (145) erin schroeven, daarbij wordt de klep mechanisch bediend. • Stuurwiel ca. 2 slagen krachtig draaien. De veeraccumulator wordt opgepompt en de rem losgezet. • Intern transportmiddel met trekstang naar bestemming slepen. Intern transport bevindt zich op de bestemming. Parkeerrem activeren Werkwijze • Bout (145) losdraaien. • Magneetspoel (146) op de klep steken en vergrendelen. • Bout (145) erin schroeven. De aandrijfwielen worden niet meer geblokkeerd resp. afgeremd door de rem. • Vloerplaat monteren.
11.11 NL
Intern transportmiddel veilig geparkeerd.
119
7.3
Z
Neerlaten in noodgevallen Bij het optreden van een storing in de hydraulische regeling kan de hefmast manueel worden neergelaten. WAARSCHUWING! Letselgevaar bij het neerlaten van de hefmast XVerwijder onbevoegde personen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel tijdens het neerlaten bij noodgevallen. XNooit onder opgetilde lastopnamemiddelen gaan staan of eronder blijven staan. XHet nooddaalventiel uitsluitend gebruiken, wanneer u naast het interne transportmiddel staat. XHet nooddalen van de hefmast is niet toegestaan, wanneer het lastopnamemiddel zich in de stelling bevindt. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen markeren en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
Hefmast nooddalen Voorwaarden – Lastopnamemiddel bevindt zich niet in de stelling. – NOODSTOP-schakelaar en het contactslot uitschakelen. – Batterijstekker uittrekken. – Vloerplaat verwijderen, daarvoor bevestigingsbouten van de vloerplaat losdraaien.
147
Werkwijze • Nooddaalventiel (147) langzaam draaien, hefmast en lastopnamemiddel zijn neergelaten. • Nooddaalventiel (147) tot de aanslag in de tegengestelde richting draaien, neerlaten wordt gestopt. Hefmast is neergelaten.
WAARSCHUWING!
11.11 NL
Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
120
F Onderhoud van transportmiddel 1
het
interne
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming De in dit hoofdstuk beschreven controles en onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd volgens de intervallen op de controlelijsten voor het onderhoud. WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen en gevaar op beschadiging van onderdelen Iedere verandering aan het interne transportmiddel (vooral veiligheidsvoorzieningen) is verboden. In geen geval mogen de werksnelheden van het interne transportmiddel worden gewijzigd. Er mag niets op de voorruit worden geplakt. Uitzondering: Exploitanten mogen enkel wijzigingen aan door motorisch aangedreven interne transportmiddel aanbrengen of laten aanbrengen als de producent van het interne transportmiddel zich uit de handel heeft teruggetrokken en er geen opvolger is. De exploitanten moeten echter: – ervoor zorgen, dat de uit te voeren wijzigingen door een vakingenieur voor interne transportmiddelen en de veiligheid ervan gepland, gecontroleerd en uitgevoerd worden – duurzame documentatie van de planning, controle en uitvoering van de wijziging hebben – de betreffende wijzigingen aan de plaatjes voor de informatie over de hefcapaciteit, aan de pictogrammen en stickers, evenals aan de bedienings- en werkplaatshandboeken laten aanbrengen en laten verifiëren – een duurzame en goed zichtbare markering aan de interne transportmiddelen aanbrengen, waaruit de aard van de aangebrachte wijzigingen, de datum van de wijzigingen en naam en adres van de organisatie, aan wie deze taak werd toevertrouwd, blijken. AANWIJZING Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruik uitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijf te garanderen. Om redenen van veiligheid mogen in de buurt van de computer, de regelingen en de IG-sensoren (antennes) alleen componenten in het interne transportmiddel worden ingebouwd, die speciaal door de fabrikant op dat interne transportmiddel zijn afgestemd. Deze componenten (computer, regelingen, IG-sensor (antenne)) mogen dus ook niet worden vervangen door vergelijkbare componenten uit andere interne transportmiddelen uit dezelfde serie.
11.11 NL
Z
Voer na de controles en onderhoudswerkzaamheden de handelingen uit die worden beschreven in de paragraaf „Intern transportmiddel weer in gebruik nemen na reinigings- en onderhoudswerkzaamheden“ ((zie "Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden" op pagina 155)). 121
2
Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud Personeel voor het onderhoud Het onderhoud van het interne transportmiddel mag alleen door de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de fabrikant worden uitgevoerd. Daarom adviseren we u een onderhoudscontract af te sluiten met de betreffende verkoopafdeling van de producent. Heffen en opbokken WAARSCHUWING!
11.11 NL
Veilig heffen en opbokken van het interne transportmiddel Bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen. U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven lastopnamemiddel / cabine uitvoeren, wanneer deze zijn gebord met een voldoende sterke ketting of door de borgbouten. Ga als volgt te werk om het interne transportmiddel veilig te heffen en op te bokken: XBok het interne transportmiddel alleen op een vlakke vloer op en borg hem tegen ongewenste bewegingen. XGebruik uitsluitend een dommekracht met voldoende hefcapaciteit. Sluit bij het opbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken. XBevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen, (zie "Kentekenplaatsen" op pagina 28). XSluit bij het opbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken.
122
Reinigingswerkzaamheden VOORZICHTIG! Brandgevaar U mag het interne transportmiddel niet reinigen met brandbare vloeistoffen. XVerbreek vóór aanvang van de reinigingswerkzaamheden de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken). XVóór het begin van alle reinigingswerkzaamheden moet u alle veiligheidsmaatregelen treffen die nodig zijn om vonkvorming (bijvoorbeeld door kortsluiting) uit te sluiten. VOORZICHTIG! Gevaar op beschadigingen aan de elektrische installatie Het reinigen van de elektrische onderdelen van de installatie met water, kan leiden tot beschadiging aan de elektrische installatie. Reinigen van de elektrische installatie met water is verboden. XReinig de elektrische installatie niet met water. XReinig elektrische installaties met zwakke zuig- of perslucht (compressor met waterafscheider gebruiken) en een niet-geleidende, antistatische kwast. VOORZICHTIG! Gevaar op beschadiging van componenten bij het reinigen van het interne transportmiddel Wanneer u het interne transportmiddel reinigt met een waterstraal of hogedrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische modules zorgvuldig afdekken, omdat vocht kan leiden tot storingen. Reiniging met een stoomstraal is niet toegestaan. Na reiniging de werkzaamheden uitvoeren die worden beschreven in paragraaf "Intern transportmiddel weer in gebruik nemen na reinigings- en onderhoudswerkzaamheden" ((zie "Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden" op pagina 155)).
11.11 NL
Z
123
Werkzaamheden aan de elektrische installatie WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen XUitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmensen mogen werkzaamheden uitvoeren aan de elektrische installatie. XVoorafgaand aan werkzaamheden moeten alle maatregelen worden getroffen die nodig zijn om elektrische ongevallen uit te sluiten. XVerbreek vóór aanvang van de werkzaamheden de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken). WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door elektrische stroom Aan de elektrische installatie mag alleen worden gewerkt in spanningsloze toestand. Voorafgaand aan de onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie: XIntern transportmiddel veilig plaatsen ((zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 72)). XDruk op de NOODSTOP-schakelaar. X Verbreek de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken). XDoe ringen, metalen armbanden en dergelijke af voordat u werkzaamheden verricht aan elektrische onderdelen. Verbruiksmaterialen en oude onderdelen VOORZICHTIG! Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking. XNeem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt. Laswerkzaamheden Verwijder elektrische en elektronische onderdelen uit het interne sportmiddel voordat u laswerkzaamheden uitvoert, om schade te vermijden. Instelwaarden
11.11 NL
Bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische, elektrische en/of elektronische onderdelen moet rekening gehouden worden met de voertuigafhankelijke instelwaarden.
124
Banden WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door gebruik van banden, die niet voldoen aan de specificaties van de producent De kwaliteit van de banden beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het interne transportmiddel. Bij een ongelijkmatige slijtage wordt de stabiliteit van het interne transportmiddel minder en wordt de remweg langer. XAls de banden worden vervangen, moet u erop letten dat het interne transportmiddel niet scheef gaat staan. XBanden altijd per paar vervangen, d.w.z. tegelijkertijd links en rechts.
Z
In de fabriek gemonteerde velgen en banden uitsluitend vervangen door originele reserveonderdelen van de producent, omdat anders de specificaties van de producent niet in acht worden genomen. Hefketting WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door niet gesmeerde of verkeerd gereinigde hefkettingen Hefkettingen zijn veiligheidselementen. Hefkettingen mogen geen wezenlijke verontreiniging laten zien. Hefkettingen en scharnierpennen moeten altijd schoon en goed gesmeerd zijn. XReinig de hefkettingen alleen met paraffinederivaten, zoals petroleum of dieselbrandstof. XReinig hefkettingen nooit met de stoomreiniger, koude reinigers of chemische reinigers. XDroog, na het reinigen, de hefketting direct met perslucht en sproei hem in met kettingspray. XSmeer de hefketting alleen na in onbelaste toestand. XSmeer de hefketting met name zorgvuldig in het gebied van de omkeerrollen. WAARSCHUWING!
11.11 NL
Gevaren door dieselbrandstof XDieselbrandstof kan bij aanraking met de huid irritaties veroorzaken. De betreffende plekken moeten meteen grondig worden gereinigd. XBij aanraking met de ogen meteen met stromend water spoelen en een arts raadplegen. XBij werkzaamheden met dieselbrandstof veiligheidshandschoenen dragen.
125
Hydraulische slangleidingen WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door poreuze hydraulische slangleidingen Slangleidingen moeten na een gebruiksduur van zes jaar worden vervangen. De producent beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice. WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door lekkende hydraulische leidingen Uit lekke of defecte hydraulische leidingen kan hydraulische olie stromen. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. XGemorste, ontsnapte vloeistof direct met geschikt bindmiddel verwijderen. Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren. WAARSCHUWING!
11.11 NL
Gevaar voor letsel en infectie door haarfijne scheuren in hydraulische leidingen Onder druk staande hydraulische olie kan door kleine gaatjes of haarfijne scheuren in de hydraulische leiding door de huid dringen en ernstig letsel veroorzaken. XRaadpleeg in geval van letsel direct een arts. XRaak onder druk staande hydraulische leidingen niet aan. XMeld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. XMarkeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen. XGemorste, ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden verwijderd. Ruim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende voorschriften op.
126
3
Onderhoud en inspectie Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste voorwaarden voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. Verzuim van regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het interne transportmiddel en vormt bovendien een gevaar voor personen en bedrijf. WAARSCHUWING! De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijke invloed op de slijtage van de serviceonderdelen. We adviseren u dat de Jungheinrich klantadviseur ter plekke een toepassingsanalyse verricht en de daarop afgestemde onderhoudsintervallen bepaalt, om schade door slijtage te vermijden. De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst en normale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen (zoals veel stof, sterke temperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen) moet u de intervallen overeenkomstig verkorten. De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die moeten worden uitgevoerd en het tijdstip waarop deze moeten worden uitgevoerd. Als onderhoudsintervallen zijn gedefinieerd:
W
= Om de 50 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per week
A B C t
= = = =
k
Z
Om de 500 bedrijfsuren Om de 1000 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per jaar Om de 2000 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per jaar Onderhoudsinterval standaard Onderhoudsinterval koelhuis (aanvullend op het onderhoudsinterval = standaard)
De onderhoudsintervallen W moeten door de exploitant worden uitgevoerd. In de inrijfase - na circa 100 werkuren - van het interne transportmiddel moet de exploitant beslist de wielmoeren en -bouten controleren en ze indien nodig vaster draaien.
4
Onderhoudscontrolelijst
4.1
Exploitant
4.1.1 Standaarduitvoering W A B C t t
11.11 NL
Remmen 1 Controleren of de remmen werken. 2 Remoliepeil (minerale olie) controleren
127
Elektrische installatie Alarm- en veiligheidssystemen aan de hand van de 1 gebruikshandleiding controleren. 2 Controleren of de NOODUIT-schakelaar werkt.
W A B C
Voeding 1 Batterij en batterijcomponenten controleren. Controleren of de aansluitingen van de batterijkabels vastzitten, 2 indien nodig polen invetten. 3 Controleren of de batterijstekker werkt, niet is beschadigd en vastzit. Zuurstand controleren, indien nodig gedemineraliseerd water 4 bijvullen.
W A B C t
Rijden Wielen controleren op slijtage, beschadiging en bevestiging, 1 eventueel bandenspanning controleren.
W A B C
Frame en opbouw 1 Deuren en/of afdekkingen controleren. Beschermdak en/of cabine op controleren beschadigingen en 2 bevestiging. Controleren of het retentiesysteem van de bestuurdersstoel werkt en 3 niet beschadigd is. 4 Leesbaarheid en volledigheid borden/plaatjes controleren. Controleren of de gasdrukdemper van het batterijdeksel werkt en 5 niet is beschadigd
W A B C t
Hyd. bewegingen Vorktanden of lastopnamemiddel controleren op slijtage en 1 beschadigingen. 2 Controleren of hydraulische installatie werkt. 3 Peil hydraulische olie controleren, indien nodig corrigeren. Cilinders, hydraulische aansluitingen, leidingen en slangen 4 controleren op lekkages en beschadigingen. Smering van hefkettingen controleren, indien nodig hefkettingen 5 smeren. Glijvlakken van mast controleren op slijtage en beschadiging, indien 6 nodig smeren.
W A B C
t t
t t t
t
t t t t
t t t t t
11.11 NL
t
128
4.1.2 Optionele uitvoering Werklamp Elektrische installatie 1 Controleren of de verlichting werkt.
W A B C t
Flitslicht / zwaailicht Elektrische installatie Controleren of het flitslicht / zwaailicht werkt, is bevestigd en niet is 1 beschadigd.
W A B C t
Verwarming Frame en opbouw 1 Controleren of de verwarming werkt. Controleren of het luchtfilter van de verwarming vuil is, indien nodig 2 vervangen.
W A B C t t
Klemapparaat Hyd. bewegingen 1 Aanbouwapparaat: Reinigen en smeren.
W A B C t
Sideshift Hyd. bewegingen 1 Aanbouwapparaat: Reinigen en smeren.
W A B C t
Wetgeving voor toelating voor het wegverkeer Elektrische installatie 1 Controleren of de verlichting werkt.
W A B C t
Telescoopvorken Hyd. bewegingen 1 Aanbouwapparaat: Reinigen en smeren.
W A B C t
Weerbescherming W A B C t
11.11 NL
Frame en opbouw 1 Controleren of de deuren werken en niet beschadigd zijn.
129
Ruitensproeier Frame en opbouw W A B C Ruitensproeierreservoir controleren op dichtheid en vulhoeveelheid, 1 t indien nodig sproeiwater bijvullen. Tandversteller Hyd. bewegingen 1 Aanbouwapparaat: Reinigen en smeren.
W A B C t
Extra uitrustingen W A B C t
11.11 NL
Frame en opbouw Extra uitrustingen zoals spiegels, opbergplaatsen, grepen, 1 ruitenwissers en ruitensproeiers e.d. controleren op goede werking en beschadigingen.
130
4.2
Klantenservice
4.2.1 Standaarduitvoering Remmen 1 Controleren of de remmen werken. 2 Aansluitingen en leidingen op lekkages controleren. 3 Remmechanisme controleren, indien nodig instellen en invetten. 4 Remoliepeil (minerale olie) controleren 5 Minerale olie van het remsysteem verversen.
W A B C t t t t t
Elektrische installatie 1 Controleren of de indicatie- en bedieningselementen werken. Alarm- en veiligheidssystemen aan de hand van de 2 gebruikshandleiding controleren. 3 Controleren of de zekeringen de juiste waarde hebben. 4 Controleren of de microschakelaar werkt, indien nodig instellen. 5 Schakelrelais en/of relais controleren. 6 Framesluiting controleren. 7 Kabel- en motorbevestiging controleren. Elektrische bedrading op beschadiging [beschadigde isolatie, 8 aansluitingen] controleren. Controleren of de aansluitingen van de kabels vastzitten. 9 Controleren of de NOODUIT-schakelaar werkt. 10 Controleren of de ventilator werkt en of deze vuil of beschadigd is.
W A B C t t t t t t t t t t
Voeding W A B C 1 Batterij en batterijcomponenten controleren. t Controleren of de aansluitingen van de batterijkabels vastzitten, 2 t indien nodig polen invetten. 3 Zuurdichtheid en spanning batterij controleren. t 4 Controleren of de batterijstekker werkt, niet is beschadigd en vastzit. t W A B C t t t t t
11.11 NL
Rijden 1 Transmissie controleren op geluiden en lekkages Transmissieoliepeil of vetvulling van de transmissie controleren, 2 indien nodig bijvullen. 3 Wiellagers en wielbevestiging controleren. 4 Transmissieolie verversen. Wielen controleren op slijtage, beschadiging en bevestiging, 5 eventueel bandenspanning controleren.
131
Frame en opbouw W A B C 1 Hefmastbevestiging / lagers controleren. t 2 Deuren en/of afdekkingen controleren. t 3 Bevestiging van het contragewicht controleren. t Beschermdak en/of cabine op controleren beschadigingen en 4 t bevestiging. 5 Toestand bestuurdersstoel controleren. t Controleren of het retentiesysteem van de bestuurdersstoel werkt en 6 t niet beschadigd is. 7 Leesbaarheid en volledigheid borden/plaatjes controleren. t 8 Frame en boutverbindingen controleren op beschadigingen. t 9 Vergrendeling aanhangerkoppeling of trekinrichting controleren. t Controleren of de gasdrukdemper van het batterijdeksel werkt en 10 t niet is beschadigd 11 Sta- en opstapvlakken op slipvastheid en beschadiging controleren. t 12 Bevestiging en instelfunctie van bestuurdersstoel controleren. t
11.11 NL
Hyd. bewegingen W A B C Instelling en slijtage van de glijblokken en bevestigingen controleren, 1 t indien nodig glijblokken instellen. Mastrollen visueel controleren en slijtage van de loopvlakken 2 t controleren. 3 Zijwaartse speling tussen binnenmast en vorkdrager controleren. t 4 Instelling van hefkettingen controleren, indien nodig instellen. t Vorktanden of lastopnamemiddel controleren op slijtage en 5 t beschadigingen. 6 Neiging van de hefmast controleren. t 7 Controleren of hydraulische installatie werkt. t Controleren of de hydraulische aansluitingen, slang- en 8 t buisleidingen vastzitten, niet lekken of beschadigd zijn. Cilinders en zuigerstangen controleren op beschadiging, lekkages 9 t en bevestiging. 10 Peil hydraulische olie controleren, indien nodig corrigeren. t 11 Neigcilinder en lagers controleren. t 12 Controleren of de nooddaling werkt. t Controleren of de bedieningselementen van het "hydraulisch 13 systeem" werken en of de plaatjes ervan volledig en goed leesbaar t zijn. 14 Controleren of het drukventiel werkt, indien nodig instellen. t 15 Hydraulische olie verversen. t Cilinders, hydraulische aansluitingen, leidingen en slangen 16 t controleren op lekkages en beschadigingen.
132
Hyd. bewegingen W A B C 17 Controleren of de slanggeleiding werkt en niet is beschadigd. t 18 Filter hydraulische olie, be- en ontluchtingsfilter vervangen. k t Smering van hefkettingen controleren, indien nodig hefkettingen 19 t smeren. Controleren of de bedieningselementen van het hydraulisch systeem 20 t werken en aan de juiste functie zijn toegewezen. Glijvlakken van mast controleren op slijtage en beschadiging, indien 21 t nodig smeren. Overeengekomen diensten 1 Intern transportmiddel volgens het smeerschema smeren. 2 Demonstratie na geslaagd onderhoud. Proefrit maken met nominale last, indien nodig met klantspecifieke 3 lading.
W A B C t t
Sturen Werking hydraulisch stuursysteem en componenten ervan 1 controleren op goede werking. 2 Mechanische onderdelen van stuurkolom controleren. 3 Stuuras en fusee op slijtage en beschadigingen controleren. 4 Stuurslangen en leidingen controleren. 5 Fusee controleren, indien nodig bijstellen. 6 Hydraulisch stuursysteem controleren op lekkages.
W A B C
t
t t t t t t
4.2.2 Optionele uitvoering ESD-band Elektrische installatie Controleren of de antistatische ESD-band aanwezig is en niet is 1 beschadigd.
W A B C t
Akoestische alarminstallaties Elektrische installatie W A B C Controleren of de zoemer / alarmmelding werkt, is bevestigd en niet 1 t is beschadigd. Aanhangerkoppeling W A B C t
11.11 NL
Frame en opbouw 1 Vergrendeling aanhangerkoppeling of trekinrichting controleren.
133
Aquamatiek Voeding Controleren of de aquamatische stop, slangaansluitingen en vlotter 1 werken en niet lekken. 2 Controleren of de stromingsindicatie werkt en niet lekt.
W A B C t t
Veiligheidsplatform Hyd. bewegingen Bevestiging van aanbouwapparaat aan het interne transportmiddel 1 en dragende elementen controleren.
W A B C t
Werklamp Elektrische installatie 1 Controleren of de verlichting werkt.
W A B C t
Batterijnavulsysteem Voeding 1 Controleren of het navulsysteem werkt en dicht is.
W A B C t
Flitslicht / zwaailicht Elektrische installatie Controleren of het flitslicht / zwaailicht werkt, is bevestigd en niet is 1 beschadigd.
W A B C t
Datarecorder Elektrische installatie 1 Controleren of de datarecorder is bevestigd en niet is beschadigd.
W A B C t
Draadloze datatransmissie Systeemcomponenten 1 Controleren of de bekabeling is bevestigd en niet is beschadigd. 2 Controleren of de zekeringen de juiste waarde hebben. 3 Controleren of de scanner werkt, niet is beschadigd en schoon is.
W A B C t t t
Extra elektronica
11.11 NL
Elektrische installatie W A B C 1 Controleren of de extra elektronica goed werkt en niet is beschadigd. t
134
Elektrolytcirculatie Voeding 1 Filterwatten van het luchtfilter vervangen. 2 Slangaansluitingen controleren en controleren of de pomp werkt.
W A B C t t
Beschermdakafdekking Frame en opbouw Controleren of de beschermdakafdekking goed is bevestigd en niet 1 is beschadigd.
W A B C t
brandblusser Overeengekomen diensten W A B C Controleren of een brandblusser aanwezig is, is bevestigd en op het 1 t juiste moment geïnspecteerd is. Gordelslotbewaking Frame en opbouw Controleren of de gordelslotbewaking goed werkt en niet is 1 beschadigd.
W A B C t
Verwarming (diesel) Frame en opbouw 1 Controleren of de disselverwarming werkt. 2 Tank controleren op dichtheid, bevestiging en beschadigingen. 3 Uitlaatbocht controleren op dichtheid en beschadigingen. Controleren of de elektrische kabels vastzitten en de isolatie niet is 4 beschadigd. Controleren of het uitlaatelement voor warme lucht dicht is en 5 bevestigd. Controleren of de brandstofpomp dicht en bevestigd is, en of deze 6 werkt. 7 Slangen controleren op dichtheid, bevestiging en beschadigingen.
W A B C t t t t t t t
Verwarming (elektrisch) W A B C t t
11.11 NL
Frame en opbouw 1 Controleren of de verwarming werkt. Controleren of het luchtfilter van de verwarming vuil is, indien nodig 2 vervangen.
135
Klemapparaat Hyd. bewegingen W A B C 1 Aanbouwapparaat: Reinigen en smeren. t 2 Controle hydraulische aansluitingen, indien nodig bijdraaien. t Axiale speling van de voorste en achterste wielen controleren, indien 3 t nodig bijstellen. 4 Glijschoenen op volledigheid controleren. t 5 Cilinderafdichtingen controleren. t Controleren of het aanbouwapparaat werkt en goed is ingesteld. 6 t Aanbouwapparaat op beschadiging controleren. 7 Controleren of de vrijgaveknop werkt. t 8 Cilinderzuigerstangen en de bussen ervan controleren. t Aanbouwapparaat: Lagerpunten, geleidingen en bevestigingen op 9 t slijtage en beschadigingen controleren, schoonmaken en invetten. Bevestiging van aanbouwapparaat aan het interne transportmiddel 10 t en dragende elementen controleren. Kraanhaak Hyd. bewegingen Bevestiging van aanbouwapparaat aan het interne transportmiddel 1 en dragende elementen controleren.
W A B C t
Lastrek Hyd. bewegingen 1 Lastrek controleren op beschadigingen en bevestiging.
W A B C t
Retentiesysteem / SUN-protector Elektrische installatie Elektrische bedrading op beschadiging [beschadigde isolatie, 1 aansluitingen] controleren. Controleren of de aansluitingen van de kabels vastzitten.
W A B C
Frame en opbouw Controleren of het retentiesysteem volledig is, werkt en niet is 1 beschadigd. Controleren of de sensoren van het retentiesysteem werken en niet 2 beschadigd zijn. Controleren of de elektrische aansluitingen vastzitten en niet 3 beschadigd zijn. 4 Controleren of de rijuitschakeling werkt.
W A B C
t
t t t
11.11 NL
t
136
Retentiesysteem / SUN-protector Frame en opbouw Controleren of het retentiesysteem volledig is, werkt en niet is 1 beschadigd.
W A B C t
Schoksensor Elektrische installatie 1 Controleren of de schoksensor is bevestigd en niet is beschadigd.
W A B C t
Sideshift Hyd. bewegingen W A B C Bevestiging van aanbouwapparaat aan het interne transportmiddel 1 t en dragende elementen controleren. Aanbouwapparaat: Lagerpunten, geleidingen en bevestigingen op 2 t slijtage en beschadigingen controleren, schoonmaken en invetten. 3 Side-shift controleren op goede werking, instelling en beschadiging. t 4 Cilinderzuigerstangen en de bussen ervan controleren. t Controleren of het aanbouwapparaat werkt en goed is ingesteld. 5 t Aanbouwapparaat op beschadiging controleren. 6 Cilinderafdichtingen controleren. t 7 Glijschoenen op volledigheid controleren. t Axiale speling van de voorste en achterste wielen controleren, indien 8 t nodig bijstellen. 9 Controle hydraulische aansluitingen, indien nodig bijdraaien. t 10 Aanbouwapparaat: Reinigen en smeren. t Stoelverwarming Elektrische installatie Elektrische bedrading op beschadiging [beschadigde isolatie, 1 aansluitingen] controleren. Controleren of de aansluitingen van de kabels vastzitten.
W A B C t
Wetgeving voor toelating voor het wegverkeer W A B C t
11.11 NL
Elektrische installatie 1 Controleren of de verlichting werkt.
137
Telescoopvorken Hyd. bewegingen 1 Aanbouwapparaat: Reinigen en smeren. 2 Controle hydraulische aansluitingen, indien nodig bijdraaien. 3 Cilinderafdichtingen controleren. Controleren of het aanbouwapparaat werkt en goed is ingesteld. 4 Aanbouwapparaat op beschadiging controleren. Controleren of de hydraulische aansluitingen, slang- en 5 buisleidingen vastzitten, niet lekken of beschadigd zijn. Zuiger en zuigerstang controleren op beschadiging en instelling, 6 indien nodig instellen. Aanbouwapparaat: Lagerpunten, geleidingen en bevestigingen op 7 slijtage en beschadigingen controleren, schoonmaken en invetten. Bevestiging van aanbouwapparaat aan het interne transportmiddel 8 en dragende elementen controleren.
W A B C t t t t t t t t
Draagdoorn Hyd. bewegingen Bevestiging van aanbouwapparaat aan het interne transportmiddel 1 en dragende elementen controleren.
W A B C t
Video-installatie Systeemcomponenten Controleren of de camera goed werkt, goed is bevestigd en schoon 1 is. Controleren of de monitor goed werkt, goed is bevestigd en schoon 2 is. 3 Controleren of de bekabeling is bevestigd en niet is beschadigd.
W A B C t t t
Weeginstallatie sensoren / schakelaars Elektrische installatie 1 Controleren of de weeginstallatie werkt en niet is beschadigd.
W A B C t
Weerbescherming Elektrische installatie 1 Controleren of de zekeringen de juiste waarde hebben.
W A B C t
Frame en opbouw 1 Controleren of de deuren werken en niet beschadigd zijn. 2 Controleren of de ruitverwarming werkt en niet is beschadigd.
W A B C t t L N 1 1 . 1 1
138
Ruitensproeier Frame en opbouw W A B C Ruitensproeierreservoir controleren op dichtheid en vulhoeveelheid, 1 t indien nodig sproeiwater bijvullen. Controleren of de ruitenwisser werkt en niet is beschadigd, indien 2 t nodig vervangen. Tandversteller Hyd. bewegingen W A B C Bevestiging van aanbouwapparaat aan het interne transportmiddel 1 t en dragende elementen controleren. Aanbouwapparaat: Lagerpunten, geleidingen en bevestigingen op 2 t slijtage en beschadigingen controleren, schoonmaken en invetten. 3 Cilinderzuigerstangen en de bussen ervan controleren. t 4 Controleren of de tandversteller werkt en niet beschadigd is. t Controleren of het aanbouwapparaat werkt en goed is ingesteld. 5 t Aanbouwapparaat op beschadiging controleren. 6 Cilinderafdichtingen controleren. t 7 Glijschoenen op volledigheid controleren. t Axiale speling van de voorste en achterste wielen controleren, indien 8 t nodig bijstellen. 9 Controle hydraulische aansluitingen, indien nodig bijdraaien. t 10 Aanbouwapparaat: Reinigen en smeren. t Toegangsmodule Elektrische installatie Controleren of de toegangsmodule werkt, is bevestigd en niet is 1 beschadigd.
W A B C t
Extra uitrustingen W A B C t
11.11 NL
Frame en opbouw Extra uitrustingen zoals spiegels, opbergplaatsen, grepen, 1 ruitenwissers en ruitensproeiers e.d. controleren op goede werking en beschadigingen.
139
5
Gebruiksmiddelen
5.1
Veilig werken met bedrijfsmiddelen Werken met gebruiksmiddelen Bedrijfsmiddelen moeten altijd vakkundig en in overeenstemming met de aanwijzingen van de fabrikant worden gebruikt. WAARSCHUWING! Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar Bedrijfsmiddelen kunnen brandbaar zijn. XBreng bedrijfsmiddelen niet in contact met hete onderdelen of open vuur. XSla gebruiksmiddelen uitsluitend op in vaten die voldoen aan de voorschriften. XVul gebruiksmiddelen uitsluitend in schone vaten. XMeng bedrijfsmiddelen van verschillende kwaliteit niet door elkaar. U mag uitsluitend afwijken van dit voorschrift, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt voorgeschreven in deze handleiding. VOORZICHTIG!
11.11 NL
Gevaar op uitglijden en gevaar voor het milieu door gemorste vloeistoffen Door gemorste vloeistof ontstaat het gevaar dat men kan uitglijden. Dit gevaar wordt in combinatie met water versterkt. XMors niet met vloeistof. XVerwijder gemorste vloeistof direct met geschikt bindmiddel. XRuim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende voorschriften op.
140
WAARSCHUWING! Olieën (kettingspray / hydraulische olie) zijn brandbaar en giftig. XVerwijder oude olie volgens voorschriften. Bewaar oude olie veilig tot aan verwijdering volgens voorschriften XMors niet met olie. XGemorste en/of ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden verwijderd. XRuim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende voorschriften op. XNeem de wettelijke voorschriften voor het omgaan met olie in acht. XDraag geschikte veiligheidshandschoenen als u met olie werkt. XZorg ervoor dat er geen olie op hete motordelen komt. XRook niet als u met olie werkt. XVermijd contact en inname. Bij inslikken geen braken veroorzaken, maar direct een arts raadplegen. XNa idamenen van olienevel of dampen, frisse lucht toevoeren. XAls er olie met de huid in contact is gekomen moet u de huid met water afspoelen. XAls er olie met de ogen in contact is gekomen moet u de ogen met water uitspoelen en direct een arts raadplegen. XVervang doordrenkte kleding en schoenen direct. Verbruiksmaterialen en oude onderdelen VOORZICHTIG!
11.11 NL
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking. XNeem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt.
141
5.2
Smeerschema
G
t-D
-A c
b-N
s-E
a
b-N
g Glijvlakken
c Aftapbout hydraulische olie
s
Smeernippels
b Vulopening transmissieolie
Vulopening hydraulische olie
a Aftapbout transmissieolie
11.11 NL
t Vulopening remvloeistof
142
5.3
Gebruiksmiddelen
Code
Bestelnum Hoeve Vulhoev mer elheid eelheid
D E G N
Toepassing
Jungheinrich hydraulische olie 50 426 072 20l Renolin 321) HLPD 50 429 647 20l Renolin 222) HLPD 34,5 l Hydraulische installatie 50 124 051 5l HV 68 3) Plantosyn 46 HVI 51 082 888 5l (hydraulische BIOolie) Hydraulische 50 429 647 20l 0,25 l Renolin 22 reminstallatie Smeervet Voor- en achterwiel 14038650 400g KP 2 K3) wiellager 29 201 280 400ml Kettingspray Kettingen Shell Donax TC 50 50 137 755 5l 2x ca. 3 l Drijfwerk Universal
51 132 827*
A
Aanduiding
5l
11.11 NL
1) geldig bij temperatuur -5/+30 °C 2) geldig bij temperatuur -20/-5 °C 3) geldig bij temperatuur +30/+50 °C
143
Z
*De interne transportmiddelen worden vanaf de fabriek geleverd met een speciale hydraulische olie (de hydraulische olie van Jungheinrich, herkenbaar aan de blauwe kleur) of de BIO hydraulische olie "Plantosyn 46 HVI". De hydraulische olie van Jungheinrich kan uitsluitend via de serviceorganisatie van Jungheinrich worden verkregen. Het gebruik van een genoemde alternatieve hydraulische olie is toegestaan, maar kan leiden tot een slechtere werking. Het is toegestaan een mengsel te gebruiken van de hydraulische olie van Jungheinrich met een van de genoemde alternatieve hydraulische oliën. WAARSCHUWING! De interne transportmiddelen worden in de fabriek geleverd met de hydraulische olie "HLP D22" of me de BIO hydraulische olie "Plantohyd 22 S". Het vervangen van de olie van BIO hydraulische olie "Plantohyd 22 S" op hydraulische olie van Jungheinrich is niet toegestaan. Hetzelfde geldt voor het verwisselen van Jungheinrich hydraulische olie met BIO hydraulische olie „Plantohyd 22 S“. Het mengen van BIO hydraulische olie "Plantohyd 22 S" met de Jungheinrich hydraulische olie of één van de genoemde alternatieve hydraulische oliën is verboden. Vet-richtwaarden Code Verzepingstyp Druppelpun Walkpenetra NLG1-klasse Bedrijfstempe e t tie bij 25 °C ratuur °C °C Lithium
185
265 - 295
2
-35/+120
11.11 NL
E
144
6
Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden
6.1
Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden. Alle vereiste veiligheidsmaatregelen nemen voor het voorkomen van ongevallen bij onderhouds- en revisiewerkzaamheden. De volgende voorwaarden realiseren: Werkwijze • Intern transportmiddel veilig neerzetten, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 72). • Laat het lastopnamemiddel volledig neer. • Batterijstekker uittrekken en zo voorkomen dat het interne transportmiddel onbedoeld in gebruik wordt genomen. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen bij werkzaamheden onder het lastopnamemiddel, bestuurderscabine en intern transportmiddel XBij werkzaamheden onder het opgetilde lastopnamemiddel, bestuurderscabine of intern transportmiddel, moet u deze zodanig beveiligen, dat dalen, kantelen of wegglijden van het interne transportmiddel is uitgesloten. XBij het heffen van het interne transportmiddel moeten de vermelde aanwijzingen worden nageleefd, (zie "Intern transportmiddel met kraan verladen" op pagina 34). Intern transportmiddel beveiligen tegen onbedoeld wegrollen (bijv. door wiggen), wanneer u aan de parkeerrem werkt.
6.2
Open de achterste afdekkap Afdekkap openen
148
Voorwaarden – Bereid het interne transportmiddel voor op onderhoudwerkzaamheden ((zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 145)). Werkwijze • Twee snelsluitingen (148) losmaken. • achterste afdekkap naar achteren trekken en verwijderen
11.11 NL
Achterste afdekkap is geopend. Zekeringen en andere componenten zijn nu toegankelijk.
145
6.3
De bevestiging van de wielen controleren WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door verschillende banden De kwaliteit van de banden beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het interne transportmiddel. XDe diameters van de wielen mogen niet meer dan 15 mm verschillen. XBanden enkel per paar vervangen. Na het vervangen van de banden na 10 bedrijfsuren controleren of de wielmoeren goed vastzitten. XEnkel banden gebruiken van hetzelfde fabricaat, type en profiel.
Wielbevestiging controleren Voorwaarden – Bereid het interne transportmiddel voor op onderhoudwerkzaamheden ((zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 145)). Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Momentsleutel Werkwijze • Wielmoeren (149) kruislings aan met een aanhaalmomenten (zie "Banden" op pagina 25).
149
momentsleutel
vastdraaien,
Wielbevestiging gecontroleerd. Bij gebruik van luchtbanden, bandenspanning controleren, bandenspanning (zie "Banden" op pagina 25)
11.11 NL
Z
146
6.4
Hydraulische systeem VOORZICHTIG! De hydraulische olie staat tijdens het bedrijf onder druk en is gevaarlijk voor gezondheid en milieu. XRaak onder druk staande hydraulische leidingen niet aan. XVerwijder oude olie volgens voorschriften. Bewaar oude olie veilig tot aan verwijdering volgens voorschriften. XMors niet met hydraulische olie. XGemorste en/of ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden verwijderd. XRuim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende voorschriften op. XNeem de wettelijke voorschriften voor het omgaan met hydraulische olie in acht. XDraag geschikte veiligheidshandschoenen als u met hydraulische olie werkt. XZorg ervoor dat er geen hydraulische olie op hete motordelen komt. XRook niet als u met hydraulische olie werkt. XVermijd contact en inname. Bij inslikken geen braken veroorzaken, maar direct een arts raadplegen. XNa idamenen van olienevel of dampen, frisse lucht toevoeren. XAls er olie met de huid in contact is gekomen moet u de huid met water afspoelen. XAls er olie met de ogen in contact is gekomen moet u de ogen met water uitspoelen en direct een arts raadplegen. XVervang doordrenkte kleding en schoenen direct. VOORZICHTIG!
11.11 NL
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking. XNeem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt.
147
6.4.1 Peil hydraulische olie controleren
150
max.
151
min. Peil hydraulische olie controleren en hydraulische olie bijvullen Voorwaarden – Intern transportmiddel op een vlakke ondergrond neerzetten. – Intern transportmiddel voorbereiden op onderhouds- en revisiewerkzaamheden ((zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 145)).
Z
Werkwijze • Luchtfilter (150) met peilstok (151) eraf schroeven. • Peil hydraulische olie op peilstok (151) visueel controleren. Bij voldoende tankinhoud moet u het hydraulische oliepeil aan de bovenste markering (max.) kunnen aflezen. Indien nodig hydraulische olie tot de voorgeschreven vulhoogte bijvullen (20 mm op peilstok komen overeen met ca. 1,5l hydraulische olie). Peil hydraulische olie is gecontroleerd.
VOORZICHTIG!
11.11 NL
Beschadigingen door gebruik van ongeschikte hydraulische olie Interne transportmiddelen met BIO hydraulische olie zijn op de hydraulische-olietank voorzien van het waarschuwingsplaatje „Uitsluitend bijvullen met BIO hydraulische olie“. XEnkel BIO hydraulische olie gebruiken.
148
6.5
Hydraulische oliefilter vervangen Oliefilter vervangen
152
Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig parkeren, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 72) Werkwijze • Sluitdop (152) van het hydraulische oliefilter eraf schroeven, het filterelement is op de sluitdop gestoken. • Vervang het filterelement; wanneer deO-ring is beschadigd, moet u deze ook vervangen. Olie de O-ring bij het monteren licht in. • Schroef de sluitkap met opgestoken nieuw filterelement er weer in.
6.6
Be- en ontluchtfilter van de hydraulische tank vervangen Voorwaarden – Intern transportmiddel op een vlakke ondergrond neerzetten. – Intern transportmiddel voorbereiden op 150 onderhouds- en revisiewerkzaamheden ((zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 145)). – Vloerplaat verwijderen, daarvoor bevestigingsbouten van de vloerplaat losdraaien. Werkwijze • Afdekking van hydraulische-olietank verwijderen. • Ventilatiefilter (150) opendraaien. • Ventilatiefilter vervangen. Uitstromende hydraulische olie opvangen. Hydraulische olie en hydraulische oliefilter afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften.
11.11 NL
Z
149
6.7
Controleer het transmissieoliepeil VOORZICHTIG! Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking. XNeem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt. Controleer het transmissieoliepeil Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig parkeren, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 72) Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Olieopvangbak
Z
Werkwijze • Olieopvangbak onder het drijfwerk plaatsen • Oliecontroleschroef (154) eruit schroeven. • Peil transmissieolie controleren, indien nodig transmissieolie in vulopening (153) bijvullen. De vulhoogte moet tot de onderkant van de oliecontroleboring (154) reiken.
de
Peil transmissieolie is gecontroleerd.
Olie aftappen
Z
Werkwijze • Olie in bedrijfswarme toestand aflaten. • Olieopvangbak onder het drijfwerk plaatsen • Olieaftapbout (155) eruit schroeven en transmissieolie aftappen. Voor het snel en volledig aftappen van de transmissieolie, oliecontrolebout (154) eruit draaien.
153 154 155
Olie is afgetapt. Olie bijvullen Werkwijze • Olieaftapbout (155) erin draaien. • Nieuwe transmissieolie bij uitgeschroefde vulopening (153) bijvullen.
oliecontrolebout (154)
in
de
11.11 NL
Olie is gevuld.
150
6.8
Verwarming Luchtfilter vervangen Werkwijze • Luchtfilter (132) eruit trekken. • Nieuw luchtfilter (132) erin zetten en erop letten dat deze stevig vastzit.
132
Filtercassette is vervangen.
Z 6.9
Filter na 500 bedrijfsuren controleren en uiterlijk na 1000 bedrijfsuren vervangen.
Vloeistof van de ruitensproei-installatie vullen
156
11.11 NL
Werkwijze • Controleren, of er voldoende ruitensproeiervloeistof in het reservoir (156) zit. • Indien nodig ruitsproeiervloeistof met antivries bijvullen.
151
6.10 Controleer elektrische zekeringen WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door elektrische stroom Aan de elektrische installatie mag alleen worden gewerkt in spanningsloze toestand. Voorafgaand aan de onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie: XIntern transportmiddel veilig plaatsen ((zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 72)). XDruk op de NOODSTOP-schakelaar. X Verbreek de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken). XDoe ringen, metalen armbanden en dergelijke af voordat u werkzaamheden verricht aan elektrische onderdelen. VOORZICHTIG! Brandgevaar en componentbeschadiging door gebruik van verkeerde zekeringen Het gebruik van verkeerde zekeringen kan leiden tot beschadigingen aan de elektrische installatie en tot brand. De veiligheid en functionaliteit van het interne transportmiddel zijn niet meer gegarandeerd als er verkeerde zekeringen worden gebruikt. XGebruik uitsluitend zekeringen met de opgegeven nominale stroom, (zie "Zekeringwaarden" op pagina 153). Elektrische zekeringen controleren Voorwaarden – Intern transportmiddel voorbereiden op onderhouds- en revisiewerkzaamheden ((zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 145)). Werkwijze • Achterste afdekkap van het interne transportmiddel openen, (zie "Open de achterste afdekkap" op pagina 145). • Afdekkap van de elektrische installatie eraf schroeven. • Zekeringen volgens de tabel op de juiste waarde en beschadiging controleren. • Beschadigde zekeringen volgens tabel vervangen. • Afdekkap van de elektrische installatie sluiten. • Achterste afdekkap van het interne transportmiddel sluiten.
11.11 NL
Elektrische zekeringen zijn gecontroleerd.
152
6.10.1 Zekeringwaarden
157
158
159
160
161
162
163 164
165
166 167
169
170
168
Zekering elektrische installatie Aanduiding
157 158 159 160 161 162 163 164 165 166 167 168 169 170
F3.1 F4 F1.2 F2.1 1F9 F1 F4 F8 5F2 5F2 1F 2F1 3F1
Stroomkring Optie Regelzekering DC/DC-omzetter Regelzekering Regelzekering Regelzekering Regelzekering elektronica Zekering algehele regeling Regelzekering hoofdveiligheidsschakelaar Hoofdzekering plusleiding Regelzekering DC/DC-omzetter (o) Regelzekering DC/DC-omzetter (o) Zekering rijmotor Zekering hydraulische motor Zekering stuurbekrachtigingmotor
Waarde / type 10 A 5A 15 A 10 A 3A 32 A 5A 425 A 10 A 15 A 250 A/355 A 250 A/355 A 30 A
11.11 NL
Pos.
153
6.11 Onderhoud van de veiligheidsgordel Controle van de veiligheidsgordel Werkwijze • Trek de veiligheidsgordel helemaal uit en controleer hem op rafels • Controleer de werking van de gordelsluiting en controleer of het oprol/spanmechanisme de gordel probleemloos intrekt • Controleer de afdekking op beschadiging Blokkeerautomaat testen
Z
Werkwijze • Intern transportmiddel op een vlakke ondergrond neerzetten • Veiligheidsgordel er met een ruk uittrekken De automaat moet de gordelafgifte blokkeren. De veiligheidsgordel is onderhouden.
GEVAAR!
11.11 NL
Letselgevaar door defecte veiligheidsgordel Het gebruik van een defecte veiligheidsgordel kan letsel veroorzaken. XIntern transportmiddel enkel met een intacte veiligheidsgordel gebruiken. Defecte veiligheidsgordel meteen laten vervangen. XHet interne transportmiddel mag niet meer worden gebruikt totdat er een goed werkende veiligheidsgordel is gemonteerd.
154
6.12 Inbedrijfstelling van het onderhoudswerkzaamheden
Z
interne
transportmiddel
na
Werkwijze • Intern transportmiddel grondig reinigen. • Intern transportmiddel volgens het smeerschema smeren, (zie "Smeerschema" op pagina 142). • Batterij reinigen, de poolbouten insmeren met poolvet en batterij vastklemmen. • Batterij laden, (zie "Batterij laden" op pagina 45). • Transmissieolie controleren op condenswater, indien nodig transmissieolie verversen. • Hydraulische olie controleren op condenswater, indien nodig hydraulische olie verversen. De fabrikant beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice. WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door defecte remmen Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen om de werking van de remmen te controleren. XMeld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. XMarkeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
11.11 NL
Z
• Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel in gebruik nemen" op pagina 60). Bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrijliggende contacten inspuiten met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedieningselementen verwijderen door deze meerdere keren te bedienen.
155
7
Het interne transportmiddel stilleggen
Z
Wanneer het interne transportmiddel langer dan 1 maand wordt stilgelegd (bijvoorbeeld uit bedrijfskundige overwegingen), mag u het uitsluitend in een vorstvrije en droge ruimte parkeren. Voer de maatregelen voor, tijdens en na stillegging uit, zoals hierna beschreven. WAARSCHUWING! Veilig heffen en opbokken van het interne transportmiddel Bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen. U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven lastopnamemiddel / cabine uitvoeren, wanneer deze zijn gebord met een voldoende sterke ketting of door de borgbouten. Ga als volgt te werk om het interne transportmiddel veilig te heffen en op te bokken: XBok het interne transportmiddel alleen op een vlakke vloer op en borg hem tegen ongewenste bewegingen. XGebruik uitsluitend een dommekracht met voldoende hefcapaciteit. Sluit bij het opbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken. XBevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen, (zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 28). XSluit bij het opbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken. Bok het interne transportmiddel tijdens de stillegging zodanig op dat de wielen geen contact maken met de vloer. Uitsluitend op deze manier is gewaarborgd dat wielen en wiellagers niet worden beschadigd.
11.11 NL
Wanneer u het interne transportmiddel langer dan zes maanden stillegt, moet u verdergaande maatregelen afspreken met de klantenservice van de producent.
156
7.1
Maatregelen vóór de stillegging Werkwijze • Intern transportmiddel grondig reinigen. WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door defecte remmen Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen om de werking van de remmen te controleren. XMeld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. XMarkeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
Z 7.2
• Werking van de rem controleren. • Peil hydraulische olie controleren en indien nodig hydraulische olie bijvullen, (zie "Peil hydraulische olie controleren" op pagina 148). • Een dunne olie- of vetfilm aanbrengen op alle mechanische componenten van de machine, die niet zijn voorzien van een verflaag. • Intern transportmiddel smeren volgens het smeerschema, (zie "Smeerschema" op pagina 142). • Batterij opladen, (zie "Batterij laden" op pagina 45). • Batterijklemmen loskoppelen, batterij reinigen en poolbouten invetten met poolvet. Bovendien de aanwijzingen van de producent van de batterij in acht nemen. • Alle vrijliggende elektrische contacten inspuiten met een geschikte contactspray.
Maatregelen tijdens de stillegging AANWIJZING Beschadiging van de batterij door diepontlading Door zelfontlading van de batterij kan er diepontlading voorkomen. Door diepontlading gaat de batterij minder lang mee. XBatterij minimaal om de 2 maanden opladen. Batterij opladen (zie "Batterij laden" op pagina 45).
11.11 NL
Z
157
7.3
Z
Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na stillegging Werkwijze • Intern transportmiddel grondig reinigen. • Intern transportmiddel volgens het smeerschema smeren, (zie "Smeerschema" op pagina 142). • Batterij reinigen, de poolbouten insmeren met poolvet en batterij vastklemmen. • Batterij laden, (zie "Batterij laden" op pagina 45). • Transmissieolie controleren op condenswater, indien nodig transmissieolie verversen. • Hydraulische olie controleren op condenswater, indien nodig hydraulische olie verversen. De fabrikant beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice. WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door defecte remmen Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen om de werking van de remmen te controleren. XMeld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. XMarkeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
11.11 NL
Z
• Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel in gebruik nemen" op pagina 60). Bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrijliggende contacten inspuiten met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedieningselementen verwijderen door deze meerdere keren te bedienen.
158
8
Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen
Z
Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden uitgevoerd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide medewerkers. Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen. Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de resultaten van de controle minstens twee volgende controles. De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen. Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk jaar de volgende controle plaatsvindt.
11.11 NL
Z
159
9
Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren
Z
Bij definitieve buitenbedrijfstelling moet u het interne transportmiddel vakkundig buiten bedrijf stellen en afvoeren volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Met name de voorschriften voor het afvoeren van de batterij, de verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven. De demontage van het interne transportmiddel mag enkel door geschoold en gekwalificeerd vakkundig personeel volgens de door de fabrikant voorgeschreven werkwijze plaatsvinden. De in het servicedocumentatie voorgeschreven veiligheidsaanwijzingen in acht nemen.
10
Trillingen die tijdens het rijden gedurende de dag op de chauffeur inwerken, worden omschreven als lichaamstrillingen. Te hoge lichaamstrillingen veroorzaken bij de chauffeur op lange termijn schade voor de gezondheid. Ter bescherming van de chauffeur is derhalve de Europese exploitantenrichtlijn "2002/44/EG/Trilling" van kracht geworden. Om de exploitant te helpen bij het inschatten van de toepassingssituatie, biedt de fabrikant meting van deze lichaamstrillingen aan als dienstverlening.
11.11 NL
Z
Meting van lichaamstrillingen
160
Gebruiksaanwijzing Jungheinrich Tractiebatterij Inhoudsopgave 1
Jungheinrich Tractiebatterij met buisjesplaat EPzS en EPzB..................................................................2-6 Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................7 Gebruiksaanwijzing water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III ........................................................8-12
2
Jungheinrich Tractiebatterij Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS................13-17
0506.NL
Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................17
1
1
Jungheinrich Tractiebatterij met buisjesplaat EPzS en EPzB Nominale waarden 1. 2. 3. 4.
Nominale capaciteit C5: Ontlaad eindspanning: Nominale ontlaadstroom: Nominale elektrolyt dichtheid* Type EPzS: Type EPzB: Treinverlichting: 5. Nominale batterij temperatuur: 6. Nominale Elektrolytniveau:
zie type plaat 2,0 V x aantal cellen C5/5h 1,29 kg/l 1,29 kg/l zie type plaat 30° C bis Elektrolytstandmarke „max.“
* zal binnen 10 cycli worden bereikt. •Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophangen! •Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel! •Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en beschermende kleding! •De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272-3, DIN 50110-1 in acht nehmen! •Roken verboden! •Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorkomen i.v.m. explosiegevaar! •Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen. •Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen. •Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!
•Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur! •Batterij nooit omkiepen! •Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders of kabels veroorzaken.
0506.NL
•Gevaarlijke elektrische spanning! •Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daarom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!
2
Bij niet in acht nemen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele vervangings onderdelen, zelfgemachtigde ingrepen en toevoegingen aan het elektrolyt (vermeend verbeteringsmiddel) zal de garantie komen te vervallen. Voor batterijen I en II gelden de voorschriften volgens de wettelijke bepaling (zie bijgevoegde verklaring). 1. Ingebruikname gevuld en geladen batterijen Ingebruikname van een ongevulde batterij zie afzonderlijke voorschriften. De batterij controleren op mechanische schade, of deze is verbonden met de juiste verbinders en volgens de juiste elektrische schakeling. Batterij stekker en laadkabel correct verbinden (+ aan +, - aan -) anders kan de batterij en de lader beschadigd worden. Draaimomente voor polschroeven van de eindafleider en verbinder: M 10
Staal 23 ± 1 Nm
Het elektrolyt niveau is te controleren. Is dit onder de separatoren of de keerplaat, dan bijvullen met gedemineraliseerd water (DIN 43530 deel 4) tot deze hoogte. De batterij opladen volgens punt 2.2 2. In gebruikname Voor het ingebruik stellen van tractiebatterijen voor elektrische voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Industriebatterijen voor elektrische voertuigen». 2.1 Ontladen Ontluchtingsgaten mogen niet afgesloten of bedekt worden. Openen of sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in stroomloze toestand gebeuren. Om een optimale levensduur te bereiken moeten gebruiksmatige ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit worden vermeden (diepontlading). Dit correspondeert met een minimale elektrolyt dichtheid van 1,13 Kg/l aan het einde van de ontlading. Ontladen batterijen moeten direct worden herladen en mogen niet ontladen blijven staan. Dit geldt ook voor gedeeltelijk ontladen batterijen. 2.2 Laden
0506.NL
Alle laders met karakteristiek, zoals beschreven in DIN 41773 en DIN 41774 mogen worden gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte type lader is een wisselende rimpelstroom toegestaan in de laadstroom van de batterij. Afwisselende stroom kan bijdragen aan een verhoogde batterij temperatuur, dit kan de batterijplaten schaden. Alleen toegekende laders geschikt voor de capaciteit en type batterij mogen worden gebruikt.
3
In de gassingsfase mag de stroomgrens volgens DIN EN 50272-3 niet overschreden worden. Als de lader niet samen met de batterij wordt aangekocht is het raadzaam deze te laten testen door de batterij leverancier. Open voor het laden de batterij deksel, of verwijder deze. De ventilerende doppen op de cellen moeten gesloten blijven. Sluit de lader aan op de uitgeschakelde lader met de correcte polariteit (+ aan +, aan -). Schakel de lader aan als de batterijtemperatuur lager dan 45° C en hoger dan 10° C is. Tijdens de lading zal de temperatuur met 10 K stijgen. Een correcte lading kan alleen met de juiste temperatuur plaatsvinden. De lading is beëindigd als de elektrolyt dichtheid en het batterijvoltage gedurende 2 uur constant zijn. Speciale instructies voor batterijen gebruik in gevaarlijke omgeving. Deze batterijen worden gebruikt volgens EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I omgeving met mijngas of Ex II explosiegevaarlijke omgeving. De batterijdeksel moet tijdens het laden en nagassen zover geopend worden dat de gevaarlijke gassen die tijdens het laden ontstaan door voldoende ventilatie zijn brandbaarheid verliest. De deksel mag niet worden gesloten tot 30 minuten na het beëindigen van de lading. 2.3 Vereffeningslading Een Vereffeningslading is nodig om de levensduur en capaciteit te garanderen, of na onvolledige lading (IU karakteristiek). Een Vereffeningslading volgt na een normale lading. e laadstroom mag niet hoger zijn dan 5A/100Ah an de nominale capaciteit. et op de temperatuur! 2.4 Temperatuur Alle technische gegevens zijn gebaseerd op een nominale temperatuur van 30° C. Hogere temperaturen kunnen de levensduur ernstig bekorten. Lagere temperaturen reduceren de beschikbare capaciteit. De absolute grenstemperatuur is 55° C en deze is niet als gebruikstemperatuur toegestaan. 2.5 Elektrolyt De nominale zuurdichtheid van het elektrolyt is gerelateerd aan de nominale temperatuur van 30° C en het elektrolyt niveau van een volledig geladen batterij. Hogere temperaturen verlagen de dichtheid, lagere temperaturen verhogen dit. De temperatuur correctiefactor is -0,0007 Kg/l per K. (zie tabel).
0506.NL
Het elektrolyt volgens zuiverheid voorschriften conform DIN 43530 deel 2.
4
3. Onderhoud 3.1 Dagelijks De batterij na iedere lading direct herladen. Na de lading kan de electrolytstand worden gecontroleerd. Vul indien nodig bij met gedemineraliseerd water (zie 2.2). Het elektrolyt niveau mag nooit lager zijn dan de separatoren of keerplaat. 3.2 Wekelijks Controleer de verbinder schroeven of deze vast zitten. Bij laden met IU karakteristiek regelmatig een vereffeningslading toepassen (zie 2.3). 3.3 Maandelijks Meet van alle cellen het voltage aan het einde van de lading (met de lader ingeschakeld). De elektrolyt dichtheid na lading van alle cellen controleren (de lader uitgeschakeld). Waarschuw de servicedienst indien u duidelijke verschillen meet ten opzichte van vorige metingen. 3.4 Jaarlijks De batterij isolatie weerstand zoals beschreven in DIN VDE 0117, DIN EN 50272-3 en DIN EN 60 254-1. De gemiddelde isolatie weerstand van de batterij mag niet lager zijn dan 50 ȍ ./ Volt nominale spanning. Bij batterijen tot 20 volt nominale spanning is dit minstens 1000 ȍ. 4. Verzorging De batterij altijd schoon en droog houden om lekspanningen te voorkomen. Vloeistof in de container wegzuigen en volgens de voorgeschreven voorschriften afvoeren.
0506.NL
Beschadigingen aan de trog isolatie moet na het reinigen van de beschadigde delen worden hersteld om de isolatie waarde volgens DIN EN 50272-3 veilig te stellen en trog corrosie te vermijden. Het beste kunt u hiervoor uw servicedienst bellen.
5
5. Buiten gebruik stellen Een batterij die buiten gebruik wordt gezet voor een langere periode moet volledig volgeladen worden weggezet in een vorstvrije ruimte. Om schade te voorkomen moet één van de volgende methoden worden gebruikt: 1. Maandelijkse vereffeningslading volgens punt 2.3 2. Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 Volt x het aantal cellen De levensduur van de batterij wordt ook als de batterij niet word gebruikt, met deze periode vermindert. 6. Storingen Indien storingen aan batterij of lader worden gesignaleerd dan kunt u het beste de servicedienst inschakelen. Meetgegevens (punt 3.3) vereenvoudigen het traceren van een storing. Een servicekontrakt met ons afsluiten helpt het tijdig signaleren en voorkomen van fouten. Terug naar leverancier! Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled. Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt als gevaarlijke stof!
0506.NL
Technische wijzigingen voorbehouden.
6
7. Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij
2/3 4 10 12 7
1
Baujahr Year of manufacture 3
Lieferanten Nr. Supplier No. 5
Kapazität Capacity
Nennspannung Nominal Voltage 7
Zellenzahl Number of Cells
9
Hersteller Manufacturer
8
4
6 5
Batteriegewicht min/max Battery mass min/max
Betekenis Logo Batterijbenaming Batterijtype Batterijnummer Batterijbak-nummer Afleveringsdatum Logo batterijfabrikant
8
Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany Pb
1
Pb
9
Pos. 1 2 3 4 5 6 7
6 5 11 13
2
Typ Type Serien-Nr. Serial-Nr.
14
Pos. 8 9 10 11 12 13 14
Betekenis Recyclingsymbool Afvalcontainer / materiaalaanduiding Nominale spanning van batterij Nominale capaciteit van batterij Aantal cellen van batterij Batterijgewicht Veiligheids- en waarschuwingssymbolen
0506.NL
* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.
7
Water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III voor Jungheinrich tractiebatterijen met pantserplaatcellen EPzS en EPzB Aquamatic-vuldoppenindeling voor de gebruiksaanwijzing Cellenseries* EPzS EPzB 2/120 – 10/ 600 2/ 42 – 12/ 252 2/160 – 10/ 800 2/ 64 – 12/ 384 – 2/ 84 – 12/ 504 – 2/110 – 12/ 660 – 2/130 – 12/ 780 – 2/150 – 12/ 900 – 2/172 – 12/1032 – 2/200 – 12/1200 – 2/216 – 12/1296 2/180 – 10/900 – 2/210 – 10/1050 – 2/230 – 10/1150 – 2/250 – 10/1250 – 2/280 – 10/1400 – 2/310 – 10/1550 –
Aquamatic-vuldoptype (lengte) Frötek (geel) BFS (zwart) 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 72,0 mm 66,0 mm 72,0 mm 66,0 mm
* De cellenseries omvatten cellen met twee tot tien (twaalf) positieve platen, bijv. kolom EPzS . 2/120 – 10/600.
Aquamatic-vuldop met diagnoseopening
lengte
slag
lengte
slag
Hierbij gaat het om cellen met de positieve plaat 60Ah. De typecodering van een cel luidt bijv. 2 EPzS 120.
Aquamatic-vuldop BFS III met diagnoseopening
Voor batterijen volgens I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie bijbehorend attest).
8
0506.NL
Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele onderdelen, bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen en gebruik van additieven bij de elektrolyten (zogenaamde verbeteringsmiddelen) vervalt de aanspraak op garantie.
Schematische weergave Installatie voor water-bijvulsysteem
1. Voorraadtank 2. Niveauschakelaar
4. Tappunt met magneetventiel 5. Laadapparaat 6. Snelkoppeling 7. Sluitnippel
minstens 3 m
3. Tappunt met kogelkraan
8. Ionenwisselaarpatroon met geleidingsmeter en magneetventiel 9. Leidingwateraansluiting 10. Laadleiding
1. Uitvoering De water-bijvulsystemen voor batterijen Aquamatic/BFS worden ingezet voor de automatische instelling van het nominale elektrolytniveau. Voor het afvoeren van de bij het laden ontstane gassen zijn betreffende ontluchtingsopeningen voorzien. De vuldoppensystemen beschikken naast een visuele niveau-indicator ook over een diagnoseopening voor de meting van de temperatuur en de dichtheid van de elektrolyt. Alle batterijcellen van het type EPzS; EPzB kunnen met het Aquamatic/BFS-vulsysteem worden uitgerust. Door de slangverbindingen van de afzonderlijke Aquamatic/ BFS-vuldoppen is het bijvullen van water via een centrale snelkoppeling mogelijk. 2. Toepassing Het water-bijvulsysteem voor batterijen Aquamatic/BFS is bedoeld voor tractiebatterijen van interne transportmiddelen. Voor de watertoevoer wordt het bijvulsysteem op een centrale leidingwateraansluiting aangesloten. Voor deze aansluiting alsook voor de slangen van de afzonderlijke vuldoppen worden zachte pvc-slangen toegepast. De slanguiteinden worden telkens op de aansluitmoffen van de T- resp. <-stukken gestoken.
0506.NL
3. Functie Het in de vuldop aanwezige ventiel, in combinatie met de vlotter en de vlotterstangen, stuurt het bijvulproces m.b.t. de noodzakelijke hoeveelheid water. Bij het Aquamaticsysteem zorgt de aanwezige waterdruk bij het ventiel voor het afsluiten van de watertoevoer en voor het veilig sluiten van het ventiel. Bij het BFS-systeem wordt door de vlotter en de vlotterstangen via een hefboomsysteem bij het bereiken van het maximale niveau, het ventiel met de vijfvoudige hefkracht gesloten en hierdoor de watertoevoer afgesloten. 9
4. Vullen (handmatig/automatisch) Het vullen van de batterijen met accuwater dient bij voorkeur vlak voor het beëindigen van het volladen van de accu's te gebeuren. Hierbij dient zeker gesteld te zijn dat het bijgevulde water met de elektrolyt wordt vermengd. Bij normaal gebruik is het in principe voldoende om eenmaal wekelijks water bij te vullen. 5. Aansluitdruk De bijvulinstallatie dient zo te worden gebruikt dat een waterdruk in de waterleiding van 0,3 bar tot 1,8 bar aanwezig is. Het Aquamatic-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,2 bar tot 0,6 bar. Het BFS-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,3 bar tot 1,8 bar. Afwijkingen van het werkdrukbereik beïnvloedt het correct functioneren van de systemen. Dit brede werkdrukbereik maakt drie vulmethoden mogelijk. 5.1 Valwater Naar gelang welk vulsysteem er wordt gebruikt, dient de hoogte van de voorraadtank te worden gekozen. Aquamatic-systeem plaatsingshoogte 2 m tot 6 m en het BFSsysteem plaatsingshoogte 3 m tot 18 m boven het batterijoppervlak. 5.2 Drukwater Instelling van het drukverminderingsventiel Aquamatic-systeem 0,2 bar tot 0,6 bar. BFS-systeem 0,3 bar tot 1,8 bar. 5.3 Vulwagen (ServiceMobil) De in de voorraadtank van het ServiceMobil aanwezige dompelpomp zorgt voor de nodige vuldruk. Er mag tussen de positie van het ServiceMobil en de positie van de batterij geen hoogteverschil bestaan. 6. Vulduur De vulduur van de batterijen is afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden van de accu, van de omgevingstemperaturen en van de vulmethode resp. de vuldruk. De vultijd bedraagt ca. 0,5 tot 4 minuten. De watertoevoer dient na beëindiging van het handmatige vullen van de batterij te worden losgekoppeld. 7. Waterkwaliteit
0506.NL
Voor het vullen van de batterijen mag uitsluitend bijvulwater worden gebruikt dat m.b.t. de kwaliteit aan DIN 43530 deel 4 moet voldoen. De bijvulinstallatie (voorraadtank, buisleidingen, ventielen enz.) mogen volstrekt geen vervuilingen bevatten die het correct functioneren van de Aquamatic-/BFS-vuldop nadelig zouden kunnen beïnvloeden. Uit veiligheidsoverwegingen dient het aanbeveling om in de hoofdtoevoerleiding van de batterij een filterelement (optie) met een max. doorlaat van 100 tot 300 µm in te bouwen.
10
8. Slangen op batterij aansluiten Het aansluiten van de slangen op de afzonderlijke vuldoppen dient langs de aanwezige elektrische schakeling te worden uitgevoerd. Veranderingen mogen niet worden uitgevoerd. 9. Bedrijfstemperatuur De grenstemperatuur voor het bedrijf van tractiebatterijen is vastgelegd bij 55° C. Een overschrijding van deze temperatuur kan schade aan de batterij veroorzaken. De vulsystemen voor batterijen mogen binnen een temperatuurbereik van > 0 °C tot max. 55° C worden gebruikt. ATTENTIE: Batterijen met automatische EXIDE-water-bijvulsystemen mogen uitsluitend in ruimten met temperaturen van > 0° C worden opgeslagen (anders gevaar voor bevriezing van het systeem). 9.1 Diagnoseopening Om de probleemloze meting van zuurdichtheid en temperatuur mogelijk te maken, beschikken de bijvulsystemen over een diagnoseopening met een Ø van 6,5 mm Aquamatic-vuldop en 7,5 mm BFS-vuldop. 9.2 Vlotter Naar gelang de cellenuitvoering en het type worden verschillende vlotters gebruikt. 9.3 Reiniging De reiniging van de vuldopsystemen dient uitsluitend met water te worden uitgevoerd. Er mogen geen onderdelen van de vuldoppen met oplosmiddelen of zeep in aanraking komen. 10. Accessoires 10.1 Stromingsindicator Voor de bewaking van het vulproces kan vanaf de batterij in de watertoevoer een stromingsindicator worden ingebouwd. Bij het vullen wordt het schoepenwieltje door het doorstromende water gedraaid. Na beëindiging van het vulproces komt het wieltje tot stilstand waardoor het einde van het vulproces wordt aangegeven (artikelnr. 50219542). 10.2 Vuldoplichter
0506.NL
Voor de demontage van de vuldoppensystemen mag alleen het bijbehorende speciale gereedschap (vuldoppenlichter) worden gebruikt. Om beschadigingen aan de vuldoppensystemen te voorkomen, dient het eruit wrikken van de vuldoppen met de grootste zorgvuldigheid te gebeuren.
11
10.2.1 Borgring-gereedschap Met het borgring-gereedschap kan ter verhoging van de aandrukkracht van de slangen op de slangolijven van de vuldoppen een borgring worden geschoven resp. weer worden losgemaakt. 10.3 Filterelement In de aanvoerleiding van de batterij naar de wateraanvoer kan uit veiligheidsoverwegingen een filterelement (artikelnr. 50307282) worden ingebouwd. Dit filterelement heeft een max. doorlaatdoorsnede van 100 tot 300 µm en is als slangfilter uitgevoerd. 10.4 Snelkoppeling De watertoevoer naar de water-bijvulsystemen (Aquamatic/BFS) gebeurt via een centrale aanvoerleiding. Deze wordt via een snelkoppelingssysteem met het wateraanvoersysteem van het laadstation verbonden. Aan de kant van de batterij is een sluitnippel (artikelnr. 50219538) gemonteerd. Aan de kant van de wateraanvoerleiding dient door de klant een snelkoppeling (verkrijgbaar onder artikelnr. 50219537) te worden gemonteerd. 11. Functiegegevens PS - Automatische afsluitdruk Aquamatic > 1,2 bar BFS - systeem geen D
- Doorstroomhoeveelheid van het geopende ventiel bij een aanwezige druk van 0,1 bar 350ml/min
D1 - Max. toelaatbaar lekpercentage van het gesloten ventiel bij een aanwezige druk van 0,1 bar 2ml/min T
- Toelaatbaar temperatuurbereik 0° C tot max. 65° C
0506.NL
Pa - Werkdrukbereik 0,2 tot 0,6 bar Aquamatic-systeem Werkdrukbereik 0,3 tot 1,8 bar BFS-systeem
12