EFG 213-320 Gebruikershandleiding 51100006 07.11
06.08-
H
Conformiteitsverklaring
Jungheinrich AG, Am Stadtrand 35, D-22047 Hamburg Fabrikant of in de Gemeenschap gevestigde vertegenwoordiger Type EFG 213 EFG 215 EFG 216k EFG 216 EFG 218k EFG 218 EFG 220 EFG 316k EFG316 EFG318k EFG 318 EFG 320
Optie
Serienr.
Bouwjaar
Aanvullende gegevens
In opdracht
Datum
H EG-conformiteitsverklaring
09.09 NL
Ondergetekenden verklaren hierbij dat het genoemde aangedreven interne transportmiddel voldoet aan de Europese richtingen 2006/42/EG (Machinerichtlijn) en 2004/108/EEG (Elektromagnetische Compatibiliteit - EMC), inclusief de wijzigingen en de betreffende wetgeving voor de omzetting van de richtlijnen in de nationale wetgeving. De afzonderlijke ondertekenaars zijn bevoegd, de technische documenten op te stellen.
3
4
09.09 NL
Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B. Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.
F M Z
Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden. Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. Staat voor aanwijzingen en toelichting.
t Duidt op de standaarduitvoering. o Duidt op de optionele uitvoering.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid. Auteursrecht Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.
Jungheinrich Aktiengesellschaft Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
0108.NL
www.jungheinrich.com
0108.NL
Inhoudsopgave A
Reglementair gebruik
B
Beschrijving van het voertuig
1 2 2.1 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10 3.11 4 4.1 4.2 4.3 4.4
Beschrijving van de toepassing ........................................................... B Beschrijving van modules en functies ................................................. B Voertuig ............................................................................................... B Technische gegevens van de standaarduitvoering ............................. B Prestaties EFG 213-220 ...................................................................... B Prestaties EFG 316-320 ...................................................................... B Afmetingen EFG 213-220 ................................................................... B Afmetingen EFG 316-320 ................................................................... B Gewichten EFG 213-220 ..................................................................... B Gewichten EFG 316-320 ..................................................................... B Banden EFG 213-220 ......................................................................... B Banden EFG 316-320 ......................................................................... B Hefmastuitvoeringen EFG 213-320 ..................................................... B EN-normen .......................................................................................... B Gebruiksvoorwaarden ......................................................................... B Kentekenplaatsen en typeplaatjes ...................................................... B Typeplaatje, voertuig ........................................................................... B Lastdiagram voertuig ........................................................................... B Lastdiagram vorktanden (basisheftruck) ............................................. B Lastdiagram aanbouwapparaat ........................................................... B
C
Transport en eerste inbedrijfstelling
1 2 3 4 5 6
Transport ............................................................................................. C Laden met een kraan .......................................................................... C Het voertuig vastzetten wanneer hij zelf wordt vervoerd ..................... C Eerste inbedrijfstelling ......................................................................... C Voertuig zonder eigen aandrijving verplaatsen ................................... C Heftruck bewegen, terwijl de elektrische/hydraulische stuurinrichting is uitgevallen ....................................................................................... C De heftruck slepen .............................................................................. C
1 1 2 3 3 4 4
0608.NL
7
1 2 3 4 4 5 6 8 10 10 11 11 12 13 13 14 16 16 17 17
I1
D
Batterij - onderhoud, opladen, vervangen
1 2 3 3.1 3.2 3.3 3.4 4 4.1 4.2
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen .................. D Batterijtypen ........................................................................................ D De batterij uit- en inbouwen ................................................................ D Uit- en inbouw met wisseladapter (o) ................................................. D Uit- en inbouw met gereedstellingstafel voor verlading met kraan (o) D Uit- en inbouw met vorkschoen (o) .................................................... D Demontage en montage voor onderhoud ........................................... D De batterij laden .................................................................................. D Batterij laden met stationaire lader ...................................................... D Batterij laden met geïntegreerde lader ................................................ D
E
Bediening
1 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 4 4.1 4.2 4.3
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel E Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen ........................... E SOLOPILOT / MULTIPILOT ................................................................ E Schakelaar bedienconsole armleuning (o) ......................................... E Schakelaar bedienconsole oplag aan de zijkant (o) .......................... E Bedienconsole instrumentenpaneel met chauffeursdisplay ................ E Batterijverbruik-indicator, batterijverbruik-bewaker, werkurenteller ..... E Hefwagen in gebruik nemen ............................................................... E Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling ............ E De stoel instellen ................................................................................. E Veiligheidsgordel ................................................................................. E Veiligheidssysteem mechanisch (o) ................................................... E Stuurkolom instellen ............................................................................ E De bedrijfsgereedheid herstellen ........................................................ E Werken met het interne transportmiddel ............................................. E Veiligheidsregels voor het rijden ......................................................... E Rijden, sturen, remmen ....................................................................... E Bediening van de hefinrichting en aanbouwapparatuur (SOLOPILOT t) ................................................................................. E Bediening van de hefinrichting en aanbouwapparatuur (MULTIPILOT o) ................................................................................ E Neerlaten bij noodgeval ...................................................................... E De vorktanden instellen ....................................................................... E Opnemen, heffen en transporteren van lasten .................................... E De hefwagen veilig neerzetten ............................................................ E Aanhangers trekken ............................................................................ E Storingshulp ........................................................................................ E Temperatuurbewaking ........................................................................ E
4.4
1 2 4 5 5 6 11 12 12 12 14 15 16 16 17 17 19 22 24 26 26 27 28 29 30 30
0608.NL
4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 5 5.1
1 2 3 3 5 6 7 8 8 9
I2
F
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ..............................................F Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud .......................................F Onderhoud en inspectie .......................................................................F Onderhouds-controlelijst ......................................................................F Smeerschema ......................................................................................F Gebruiksmiddelen ................................................................................F Aanwijzingen voor onderhoud ..............................................................F Voertuig voorbereiden ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden ................................................................F 6.2 Open de achterste afdekkap ................................................................F 6.3 De bevestiging van de wielen controleren ...........................................F 6.4 Gewenste toestand van de achterwielen .............................................F 6.5 Controleer het niveau van de hydraulische olie. ..................................F 6.6 Controleer het olieniveau van de overbrenging ...................................F 6.7 Olie aftappen ........................................................................................F 6.8 Olie bijvullen .........................................................................................F 6.9 Het hydrauliekoliefilter vervangen ........................................................F 6.10 Onderhoud van de veiligheidsgordel ....................................................F 6.11 Controleer elektrische zekeringen ........................................................F 6.12 Weer in gebruik nemen ........................................................................F 7 Het interne transportmiddel stilleggen ..................................................F 7.1 Maatregelen vóór de stillegging ...........................................................F 7.2 Maatregelen tijdens de stillegging ........................................................F 7.3 Het interne transportmiddel na de stillegging weer in gebruik nemen .F 8 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen .....................................................................................F 9 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren ..............................................F
1 1 3 4 6 7 9 9 9 9 9 10 11 11 11 11 12 13 16 16 16 16 17 17 17
0608.NL
1 2 3 4 5 5.1 6 6.1
Onderhoud van het interne transportmiddel
I3
I4
0608.NL
Bijlage Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrich toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen van deze fabrikant nageleefd worden.
M
Indien een batterij met gesloten pantserplaten EPzV en EPzV ingezet wordt, dan moet dit met deze fabrikant worden opgelost.
0605.NL
Z
1
2
0605.NL
A Reglementair gebruik Z
De leveromvang van dit apparaat omvat de “richtlijn voor correct gebruik van interne transportmiddelen” (VDMA). De richtlijn is onderdeel van de handleiding en moet onvoorwaardelijk worden opgevolgd. Landelijke voorschriften zijn zonder beperking van toepassing. De hefwagen in deze handleiding is een intern transportmiddel, dat is bedoeld voor het heffen en transporteren van lasten. U moet het inzetten, bedienen en onderhouden volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing. Een andere toepassing is niet reglementair en kan leiden tot persoonlijk letsel en tot schade aan het voertuig of voorwerpen van waarde. Vermijd in de eerste plaats overbelasting of belasting door eenzijdig opgenomen lasten. Het typeplaatje en het lastdiagram dat op het voertuig is aangebracht, zijn bindend voor de maximaal op te nemen last. De exploitant moet ervoor zorgen dat beschadigde en/of slecht leesbare lastdiagrammen worden vervangen. U mag het interne transportmiddel niet in vuurgevaarlijke omgevingen en niet in corrosie veroorzakende of zeer stoffige omgevingen gebruiken. Verplichtingen van de exploitant: Exploitant in de zin van deze handleiding is elke natuurlijke of juridische persoon die het interne transportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het wordt gebruikt. In bijzondere situaties (bijvoorbeeld leasen of huren) is de exploitant de persoon die overeenkomstig de bestaande contractovereenkomst tussen eigenaar en gebruiker van het interne transportmiddel de genoemde bedrijfsplichten moet waarnemen. De exploitant moet ervoor zorgen dat het intern transportmiddel uitsluitend doelmatig wordt gebruikt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de gebruiker of van derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving van veiligheidsvoorschriften, overige veiligheidstechnische regels en de bedrijfs- en onderhoudsrichtlijnen bewaken. De exploitant moet ervoor instaan dat alle gebruikers deze gebruiksaanwijzing gelezen en begrepen hebben.
M
Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt ook wanneer de klant en / of derden ondeskundige werkzaamheden aan het object verrichten, zonder toestemming van de klantendienst van de producent. Aanbouwen van toebehoren: de aan- of inbouw van extra inrichtingen, die de functies van het interne transportmiddel beïnvloeden of uitbreiden, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel moet u toestemming van de plaatselijke autoriteiten hebben. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent.
0504.NL
Aanhanger- of sleeplasten: u mag uitsluitend aanhanger- of sleeplasten aankoppelen waarvoor de heftruck is ontworpen.
A1
A2
0504.NL
B Beschrijving van het voertuig 1
Beschrijving van de toepassing De EFG is een drie- of vierwielige elektrische heftruck met chauffeursstoel. Het is een vrijdragende heftruck met contragewicht, die met de lastvork die vóór de heftruck is aangebracht ongehinderd vrachtwagens kan lossen en de last op hellingen of in stellingen kan plaatsen. U kunt ook pallets met gesloten bodemsteun opnemen. Heftrucktypen en maximale hefcapaciteit: maximale hefcapaciteit 1300 kg 1500 kg 1600 kg 1600 kg 1800 kg 1800 kg 2000 kg 1600 kg 1600 kg 1800 kg 1800 kg 2000 kg
Lastzwaartepunt 500 mm 500 mm 500 mm 500 mm 500 mm 500 mm 500 mm 500 mm 500 mm 500 mm 500 mm 500 mm
0708.NL
Type EFG 213 EFG 215 EFG 216k EFG 216 EFG 218k EFG 218 EFG 220 EFG 316k EFG 316 EFG 318k EFG 318 EFG 320
B1
2
Beschrijving van modules en functies
2 3
4 5 1 6 7 8 15 9 14 10
11 12 13
8
t Lastopnamemiddel
2
t Chauffeursdak
9
t Vorkdrager
3
t Hefmast
10 t Aandrijfas
4
t Stuurwiel
11 t Batterijdeur
o Multifunctioneel stuurwiel
12 o
t SOLOPILOT
13 t Stuuras
o MULTIPILOT
14 t Aanhangerkoppeling
6
t Bedieningspaneel instrumentenpaneel
15 t Contragewicht
7
t NOODSTOP-schakelaar
5
t = Standaard B2
Pos. Omschrijving
t Chauffeurstoel
Geïntegreerde lader (in de batterijruimte)
o = Optie
0708.NL
Pos. Omschrijving 1
2.1
Voertuig Veiligheidsvoorzieningen: Het dak (2) beschermt de chauffeur tegen vallende objecten. Met behulp van de NOODSTOP-schakelaar kunt u alle elektrische functies snel uitschakelen in gevaarlijke situaties. Rij- of hefbewegingen kunnen uitsluitend worden geactiveerd, als de bestuurder op de stoel zit. De bedienconsole met het instrumentenpaneel (6) geeft voertuiginformatie weer op het display. Besturing: Afhankelijk van de grootte van de stuurhoek wordt de rijsnelheid gereduceerd („CurveControl“). De stuurhoek wordt aangegeven op het display. Bestuurdersplaats: De stoel (1) is een comfortstoel, de stuurkolom is instelbaar. Er zijn opbergmogelijkheden voor papieren of persoonlijke bezittingen van de bestuurder. Met behulp van de regel- en waarschuwingsindicaties aan de bedieningsconsole met instrumentenpaneel (6) kunt u het systeem bewaken tijdens het bedrijf, waardoor er een zeer hoge veiligheidsstandaard kan worden gegarandeerd. Elektrisch / elektronisch: De bestuurder kan afhankelijk van last en omgeving kiezen uit vijf rijprogramma’s: van extra groot vermogen tot energiebesparend. De modernste draaistroomtechniek via CAN-bus maakt het mogelijk snel een storing te vinden. De complexe regeling is eenvoudig, zeker en flexibel opgezet. Aandrijving en remmen: De frontaandrijving met 2 motoren biedt op ieder moment de beste trekkracht aan de aandrijfwielen. Proportineel ten aanzien van de stuurhoek krijgt iedere motor precies het vermogen dat hij nodig heeft. De wielen draaien niet door en de energie wordt optimaal omgzet. De mechanische schijfrem is als bedrijfsrem onderhoudsvrij. De inkapseling maakt zelfs inzet in agressieve omgevingen mogelijk. Bovendien wordt de heftruck via generatorisch remmen (over de rijmotoren) tot stilstand geremd. Daardoor wordt het energieverbruik verminderd. De parkeerrem wordt elektrisch bediend. Deze rem wordt ook gebruikt om te remmen in geval van nood. Bij aangetrokken parkeerrem licht er een waarschuwingsindicatie op. Storingen in het remsysteem worden weergegeven op het bestuurdersvenster. NOODSTOP-veiligheidsconcept: De stuur- of rijregeling regelt de noodstop. Bij een waargenomen storing wordt het voertuig automatisch tot stilstand afgeremd. Regelindicators op het chauffeurdisplay geven een noodstop aan. Na het inschakelen van de heftruck voert het systeem altijd een zelfdiagnose uit, die de parkeerrem (= noodstop) uitsluitend vrijgeeft, wanneer de controle van de bedrijfsgereedheid positief verliep. Hydraulische installatie: Alle functies moeten voorzichtig worden uitgevoerd. Ten behoeve van een hoog rendement werken een hydraulisch aggregaat en een stuurmotor onafhankelijk van elkaar. U kunt het micro-drukfilter van bovenaf vervangen (zonder dat de hydraulische olie eruit loopt).
0708.NL
Hefmast: De hoogvaste staalprofielen zijn smal, hetgeen duidelijk leidt tot een goed zicht op de vorken bij het drietraps-hefframe. Het hefrails en de vorkdrager lopen op permanent gesmeerde en zodoende onderhoudsvrije, schuine rollen.
B3
3
Technische gegevens van de standaarduitvoering
Z
Technische gegevens volgens VDI 2198. Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden.
3.1
Prestaties EFG 213-220 Omschrijving 213 Draagcapaciteit (bij C = 500 mm) *) LastzwaartepuntC afstand
Q
Rijsnelheid met / zonder heflast Hefsnelheid heffen met / zonder last Hefsnelheid dalen met / zonder last Stijgcapaciteit (30 min) met / zonder last Maximale stijgcapaciteit (5 min) met / zonder last Acceleratie (10m) met / zonder last
215
EFG 216k
218k
216
218
220
1300
1500
1600
1800
2000
kg
500
500
500
500
500
mm
16/16
16/16
16/16
16/16
16/16
km/ h
0,48/0,60 0,46/0,60 0,49/0,60 0,44/0,55 0,40/0,55 m/s 0,55/0,55 0,55/0,55 0,55/0,55 0,55/0,55 0,55/0,55 m/s 7,6/12,5
7,3/12,3
6,2/10,7
7,0/11,5
5,9/10,5
7,3/12,3
5,7/10,4
%
24,0/35,0
%
4,0 / 3,5
s
26,0/35,0
28,0/35,0 27,0/35,0 27,0/35,0 25,0/35,0
3,6/3,2
3,8/3,4
3,8/3,4
3,9/3,5
0708.NL
*) Plaats de hefmast verticaal.
B4
3.2
Prestaties EFG 316-320 Omschrijving
EFG 316k
316
318k
318
320
Draagcapaciteit Q 1600 1600 1800 1800 2000 kg (bij C = 500 mm) *) Lastzwaartepunt500 500 500 500 500 mm C afstand Rijsnelheid met / 17,0/17,0 17,0/17,0 17,0/17,0 17,0/17,0 17,0/17,0 km/h zonder heflast Hefsnelheid heffen 0,49/0,60 0,49/0,60 0,44/0,55 0,44/0,55 0,40/0,55 met / zonder last Hefsnelheid dalen 0,55/0,55 0,55/0,55 0,55/0,55 0,55/0,55 0,55/0,55 met / zonder last Stijgcapaciteit (30 min) met / zonder last Maximale stijgcapaciteit (5 min) met / zonder last Acceleratie (10m) met / zonder last
m/s m/s
7,3/12,3
7/11,5
6,2/10,7
5,9/10,5
5,7/10,4
%
27/35
27/35
26/35
25/35
24/35
%
3,8/3,4
3,8/3,4
3,9/3,5
3,9/3,5
4/3,5
s
0708.NL
*) met verticale hefmast
B5
3.3
Afmetingen EFG 213-220
Z
Alle gegevens in mm Omschrijving
EFG 213
215
216k 216
218k 218
220
h1 Hoogte hefmast ingeschoven
2000
2000
2000
2000
2000
h2 Vrije hef h3 Hef
150 3000
150 3000
150 3000
150 3000
150 3000
h4 Hoogte hefmast uitgeschoven h6 Hoogte boven dak
3560 2040
3560 2040
3560 2040
3587 2040
3587 2040
h7 Zithoogte
920
920
920
920
920
h10 Koppelhoogte
560
560
560
560
560
3037
3037
3145
3145
1887
1887
1995
1995
L1 Lengte inclusief vork
2924
2924
L2 Lengte inclusief vorkachterkant 1)
1774
1774
b1 Totaalbreedte e Vorkbreedte Vrijheid van vloer met last onder m1 hefframe Vrijheid van vloer midden m2 wielafstand Werkgang-breedte Ast bij pallets 800 x 1200 in lengterichting
1060 100
1060 100
1060 100
1120 100
1120 100
80
80
80
80
80
100
100
100
100
100
3339
3339
3226
3226
3446
3446
Werkgang-breedte Ast bij pallets 1000 x 1200 in dwarsrichting
3216
3216
3104
3104
3323
3323
Wa Draaicirkel
1440
1440
1548
1548
1655
1655
335
335
x
Lastafstand 1)
y Wielstand
1249
340 1357
1465
1465
1995
3446
3323 1655 340 1465
= +25 mm DZ-mast
0708.NL
1)
1249
340 1357
3145
B6
c h4
Q h3
h6
h1 h2 h 10 s
m1
x
y
h7
m2
L2
l L1
a 2
a 2
l6
e b 12
b
Wa
R
0708.NL
A st
B7
3.4
Afmetingen EFG 316-320
Z
Alle gegevens in mm Omschrijving 316k
316
EFG 318k
318
320
h1 Hoogte hefmast ingeschoven
2000
2000
2000
2000
2000
h2 Vrije hef h3 Hef
150 3000
150 3000
150 3000
150 3000
150 3000
h4 Hoogte hefmast uitgeschoven h6 Hoogte boven dak
3560 2040
33560 2040
3587 2040
3587 2040
3587 2040
h7 Zithoogte
920
920
920
920
920
h10 Koppelhoogte
410/ 580
410/ 580
410/ 580
410/ 580
410/ 580
L1 Lengte inclusief vork
3140
3248
3140
3248
3248
L2 Lengte inclusief vorkachterkant b1 Totaalbreedte
1990 1060
2098 1060
1990 1120
2098 1120
2098 1120
e
100
100
100
100
100
80
80
80
80
80
100
100
100
100
100
3599
3725
3599
3701
3701
3403
3526
3403
3526
3526
1859 340 1400
1985 340 1508
1859 340 1400
1985 340 1508
1985 340 1508
Vorkbreedte Vrijheid van vloer met last onder m1 hefframe Vrijheid van vloer midden m2 wielafstand Werkgang-breedte Ast bij pallets 800 x 1200 in lengterichting Werkgang-breedte Ast bij pallets 1000 x 1200 in dwarsrichting Wa Draaicirkel x Lastafstand 1) y Wielstand = +25 mm DZ-mast
0708.NL
1)
B8
c h4
Q h3
h6
h1 h2 h 10 s
m1
x
y
h7
m2
L2
l L1
a 2
a 2
l6
e b 13
b 12
b
R
Wa
0708.NL
A st
B9
3.5
Gewichten EFG 213-220
Z
Alle gegevens in kg Omschrijving 213
215
Eigengewicht (inclusief batterij)
2733
2978
Aslast voor (zonder heflast)
1326
1310
Aslast voor (met heflast)
3545
3870
Aslast achter (zonder heflast)
1407
1668
Aslast achter (met heflast)
488
608
3.6
Gewichten EFG 316-320
Z
Alle gegevens in kg Omschrijving
EFG 216k 216
218k 218
3000 3057 1411 1496 4052 4060 1589 1561 548 597
3256 3207 1409 1520 4380 4405 1846 1686 675 602
220
3382 1501 4706 1881 676
EFG 316
318k
318
320
Eigengewicht (inclusief batterij)
3035
3001
3175
3141
3306
Aslast voor (zonder heflast)
1380
1493
1385
1499
1489
Aslast voor (met heflast)
4004
4043
4336
4367
4676
Aslast achter (zonder heflast)
1655
1508
1790
1642
1817
Aslast achter (met heflast)
631
558
638
574
630
0708.NL
316k
B 10
3.7
Banden EFG 213-220 Omschrijving
EFG 213-216 SE
Bandenmaat, voor
18 x 7 - 8, 16 PR
Massief rubber Lucht
EFG 218
180/70 - 8 Diagonaal, 16 PR; 7 bar
niet beschikbaar 140/55 - 9
Massief rubber Lucht
200/50 - 10
18 x 7 x 12 1/8“
SE
Bandenmaat, achter
EFG 220
15 x 5 x 11 1/4“ 15 x 4,5 - 8 Diagonaal, 12 PR; 7 bar
niet beschikbaar
Z
Goedgekeurde banden: Zie hoofdstuk F „Onderhoud van het interne transportmiddel“. Stel uw vragen aan de adviseur van Jungheinrich.
3.8
Banden EFG 316-320 Omschrijving
EFG 316 SE
Bandenmaat, voor
Massief rubber Lucht
200/50 - 10
18 x 7 x 12 1/8“
18 x 8 x 12 1/8“
180/70 - 8 Diagonaal, 16 PR; 7 bar
niet beschikbaar
16 x 5 x 10 1/2“ 150/75 - 8 Diagonaal, 16 PR; 7 bar
niet beschikbaar
Goedgekeurde banden: Zie hoofdstuk F „Onderhoud van het interne transportmiddel“. Stel uw vragen aan de adviseur van Jungheinrich.
0708.NL
Z
16 x 6 - 8
Massief rubber Lucht
EFG 320
18 x 7 - 8, 16 PR
SE
Bandenmaat, achter
EFG 318
B 11
3.9
Hefmastuitvoeringen EFG 213-320
Z
Alle gegevens in mm VDI 3596
Hef
Vrije hef
Omschrijving
h3
h2 EFG 213/ EFG 218k/ 215/216k/ 218/220/ 216/316/ 318/318k/ 316k 320
ZT
ZZ
Bouwhoogte uitg. h4 EFG 213/ EFG 218k/ 215/216k/ 218/220/ 216/316/ 318/318k/ 316k 320
2300
150
1650
2850
2885
3000
150
2000
3550
3585
3100
150
2050
3650
3685
3300
150
2150
3850
3885
3600
150
2300
4150
4185
4000
150
2500
4550
4585
4500
150
2800
5050
5085
5000
150
3050
5550
5585
5500
150
3400
6050
6085
2300
1055
990
1605
2850
2915
3000
1405
1340
1955
3550
3615
3100
1455
1390
2005
3650
3715
3300
1555
1490
2105
3850
3915
3600
1705
1640
2255
4150
4215
4000
1905
1840
2455
4550
4615
4350
1405
1340
1955
4900
4965
4500
1455
1390
2005
5050
5115
4800
1555
1490
2105
5350
5415
5000
1630
1565
2180
5550
5615
5500
1805
1740
2355
6050
6115
6000
2005
1940
2555
6550
6615
6500
2255
2190
2805
7050
7115
0708.NL
DZ
Bouwhoogte ing. h1
B 12
3.10
EN-normen Gemiddeld geluidsdrukniveau EFG 213-220: 66 dB(A) Gemiddeld geluidsdrukniveau EFG 316-320: 67 dB(A) volgens EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
Z
Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald conform de normgegevens, en omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en het stationair draaien. Het geluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de bestuurder.
Trilling EFG 213-220:
0,53 m/s2
Trilling EFG 316-320:
0,51 m/s2 volgens EN 13059.
Z
De slingeracceleratie die op het lichaam in zijn bedienpositie werkt, is volgens de normgegevens de lineair geïntegreerde, gewogen acceleratie in het verticale vlak. Deze wordt bepaald bij het met constante snelheid passeren van drempels. Elektromagnetische verdraaglijkheid (EMV) De producent bevestigt het naleven van de grenswaarden voor elektromagnetische stoorzendingen en stoorbestendigheid evenals de controle van het ontladen van statische elektriciteit volgens EN 12895 en ook de daar aangegeven normatieve verwijzingen.
Z
U mag elektrische of elektronische onderdelen uitsluitend veranderen of verplaatsen met schriftelijke toestemming van de producent.
3.11
Gebruiksvoorwaarden Omgevingstemperatuur - in bedrijf -20°C tot 40°C Bij continu gebruik onder extreme verandering van temperatuur of luchtvochtigheid is voor interne transportmiddelen een speciale uitrusting en toestemming vereist.
0708.NL
Z
B 13
4
F
Kentekenplaatsen en typeplaatjes Waarschuwings- en attentieplaatjes zoals lastdiagrammen, bevestigingspunten en typeplaatjes moeten altijd leesbaar zijn, vervang ze eventueel.
18 19
17 16
XXX 20 21
22 29
23 (mm)
Q (kg)
D (mm)
24
18
27
25 26
0708.NL
28
B 14
Pos.
Omschrijving Rijden met geheven last, Verboden de mast met geheven last voorover te neigen
17
Gordel omdoen
18
Aanslagpunten
19
Waarschuwing bij het kantelen; meerijden verboden
20
Hefbegrenzing
21
Niet op en niet onder last staan; letselplaats
22
Neem handleiding in acht
23
Draagcapaciteit
24
Gevaar van knellen, in het frame achter de accudeur
25
Typeplaatje
26
Aanslagpunten voor dommekracht
27
Serienummer, in het frame achter de batterijdeur
28
Hydraulische olie bijvullen
29
“APK”-goedkeuringsplakplaten (uitsluitend in D)
0708.NL
16
B 15
4.1
Typeplaatje, voertuig
30
41
31
40
32
39
33
38
34
37
36 35 Pos. 30 31 32 33 34 35
Omschrijving Type Serienummer Nominale hefcapaciteit in kg Batterij: spanning in V Leeg gewicht zonder batterij in kg Logo van de producent
Pos. 36 37 38 39 40 41
Omschrijving Producent Batterijgewicht min/max in kg Aandrijfvermogen in kW Lastzwaartepunt-afstand in mm Bouwjaar Optie
Z
Vermeld bij vragen over het voertuig of bij het bestellen van onderdelen het serienummer (31).
4.2
Lastdiagram voertuig Het hefcapaciteit-plaatje (23) geeft de hefcapaciteit Q van de heftruck in kg aan bij verticaal staand hefframe. In tabelvorm wordt weergegeven, hoe groot de maximale hefcapaciteit is bij een bepaalde lastzwaartepunt-afstand D (in mm) en de gewenste hefhoogte H (in mm). Voorbeeld voor het bepalen van de maximale hefcapaciteit: Bij een lastzwaartepunt-afstand D van 600 mm en een maximale hefhoogte H van 3600 mm bedraagt de maximale hefcapaciteit Q 1105 kg. Voorbeeld: 23
850 1105 1250
850 1105 1250
600 850 850
500
600
700
0708.NL
4250 3600 2900
B 16
De pijlvormige markeringen (42 en 43) aan de binnenste en buitenste mast vertellen de bestuurder, wanneer hij de hefhoogtegrenzen volgens het lastdiagram heeft bereikt.
4.3
42
43
Lastdiagram vorktanden (basisheftruck) Het lastdiagram voor de vorktanden geeft de hefcapaciteit Q kg van het voertuig in kg aan. In een diagram wordt weergegeven, hoe groot de maximale hefcapaciteit is bij verschillende lastzwaartepunt-afstanden D (in mm).
4.4
Lastdiagram aanbouwapparaat
0708.NL
Het lastdiagram aanbouwapparaat geeft de hefcapaciteit Q van het voertuig in combinatie met het betreffende aanbouwapparaat in kg aan. Het serienummer dat in het lastdiagram voor het aanbouwapparaat is aangegeven, moet overeenstemmen met het typeplaatje van het aanbouwapparaat, omdat de hefcapaciteit meestal speciaal wordt aangegeven door de producent. Deze wordt op dezelfde manier aangegeven als de hefcapaciteit van het voertuig; u moet het overeenkomstig bepalen.
Z
Bij lasten met een lastzwaartepunt van meer dan 500 mm naar boven wordt de hefcapaciteit evenredig kleiner met het verschil van het veranderde zwaartepunt.
B 17
B 18
0708.NL
C Transport en eerste inbedrijfstelling 1
Transport U kunt het transport afhankelijk van de bouwhoogte van de hefmast en de plaatselijke omstandigheden op twee verschillende manieren uitvoeren: – Staand, met gemonteerde hefmast (bij lage bouwhoogten). – Staand, met gedemonteerde hefmast (bij grote heftruckhoogten), alle hydraulische leidingen tussen basistoestel en hefmast zijn losgehaald.
Veiligheidsaanwijzingen voor de samenstelling en inbedrijfstelling
F
Uitsluitend personeel dat is geschoold en bevoegd door de producent mag het voertuig op de plaats van toepassing samenbouwen en in bedrijf stellen, en de bestuurder inwerken. Pas nadat de hefmast op de juiste wijze is gemonteerd, mag u de hydraulische leidingen aansluiten op de aansluiting basistoestel / hefmast, en mag u de heftruck in bedrijf nemen.
2
Laden met een kraan
M
Gebruik uitsluitend een hefwerktuig met voldoende hefcapaciteit (Laadgewicht = eigengewicht + batterijgewicht; zie typeplaatje heftruck). – De hefwagen veilig neerzetten (zie hoofdstuk E). – Bevestig de kraan-hulpmiddelen aan de dwarsbalk van de hefmast (1) en aan de aanhangerkoppeling (2).
1
2
Hang de kraan-draagband of -ketting uitsluitend in de ogen van de bovenste dwarsbalk van de hefmast en aan de aanhangerkoppeling. De hefmast moet altijd geheel achterover zijn geneigd. De kraan-draagband of -ketting aan de mast moet een vrije minimale lengte van 2 meter hebben.
M
Breng de bevestigingsmiddelen zodanig aan, dat ze bij het heffen niet in contact komen met aangebouwde delen of het dak.
0708.NL
M
C1
3
Het voertuig vastzetten wanneer hij zelf wordt vervoerd
F
Bij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u het interne transportmiddel vakkundig vastsjorren. De vrachtwagen of aanhanger moet vastsjor-ringen en een houten vloer hebben. – Monteer voor het vastsjorren van de heftruck de spangordel (3) aan de dwarsbalk van de hefmast (1) cq. over het spatbord (5) en aan de aanhangerkoppeling (2). – Trek de spangordel (3) vast met behulp van de spaninrichting (4).
M
Vakpersoneel dat speciaal daarvoor is opgeleid, moet het voertuig laden volgens de aanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703. Leg de juiste dimensionering en de realisering van veiligheidsmaatregelen voor het laden gedetailleerd vast. Zekering zonder hefmast
Zekering met hefmast 1
3 3
4 2
2 5 4
0708.NL
De volgende afbeelding toont de globale positie van het zwaartepunt.
C2
4
F M
Eerste inbedrijfstelling Uitsluitend overeenkomstig geschoold personeel mag de eerste inbedrijfstelling verrichten en de bestuurder inwerken. Wanneer meer voertuigen zijn geleverd, moet u erop letten, dat uitsluitend lastopnamemiddelen, hefmasten en basisheftruck met steeds hetzelfde serienummer worden samengebouwd. Rijd het interne transportmiddel uitsluitend met batterijstroom. Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de batterij (losse aansluitkabels) moeten korter zijn dan 6 meter. Voer de volgende werkzaamheden uit om het voertuig na de aflevering of na een transport bedrijfsgereed te maken: – Eventueel batterij inbouwen en laden, zie paragraaf „De batterij uit- en inbouwen“ en „Batterij laden“ in hoofdstuk D. – Neem het interne transportmiddel in gebruik zoals voorgeschreven, (zie paragraaf „Intern transportmiddel in bedrijf stellen“ in hoofdstuk E).
5
Voertuig zonder eigen aandrijving verplaatsen Wanneer u de heftruck zonder stroomtoevoer wilt kunnen verplaatsen, moet u de rem als volgt lossen.
F
Voordat de chauffeur de heftruck bij geloste rem verlaat, moet de heftruck door geschikte maatregelen worden beveiligd tegen abusievelijk wegrollen..
7
– Plaats het hulpgereedschap (6) op de hendel (8) met de uitsparingen (7) (symbool Jungheinrich aan linkerzijde voertuig leesbaar). – Hendel (6) naar voren (in vorkrichting) of naar achteren (naar chauffeursplaats) zetten en laten vastklinken. De hendel moet vastklinken. De aandrijfwielen worden dan niet meer geblokkeerd cq. afgeremd door de rem. Het hulpgereedschap (6) voor het bedienen van de hendel (8) bevindt zich in de documentatietas in de rugleuning van de stoel.
M
Vóór u het voertuig weer in bedrijf neemt met stroomtoevoer, moet u de hendel (6) weer naar het midden brengen in de positie „rijstand”. Het voertuig is nu bedrijfsgereed in de rijstand.
8
0708.NL
Z
6
C3
6
Heftruck bewegen, terwijl de elektrische/hydraulische stuurinrichting is uitgevallen
M
Bij schade aan het hydraulisch systeem van de stuurinrichting of in de elektronica van de heftruck, kan de heftruck event. niet worden gestuurd. Wanneer u de heftruck zonder stroomtoevoer wilt kunnen sturen, moet u de stuurinrichting als volgt bedienen – Schakel de NOODSTOP-schakelaar en het contactslot uit. – Beveilig de heftruck tegen wegrollen – Maak de sensorstekker via motoras los (trek aan de rode ontgrendelingshendel) en steek het hulpgereedschap (6) op de inbus en draai de aandrijving in de gewenste stuurstand.
7
6
De heftruck slepen Ga als volgt te werk om de heftruck te slepen:
0708.NL
– Bevestig de sleepstang aan de aanhangerkoppeling van het bergingsvoertuig en aan de heftruck die u wilt slepen. – Trek de batterijstekker er uit. – Los de parkeerrem. – Heftruck sturen zoals beschreven in paragraaf „Heftruck bij uitvallen van de elektrische / hydraulische stuurinrichting bewegen“.
C4
D Batterij - onderhoud, opladen, vervangen 1
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen Plaats, voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de batterij, het voertuig veilig (zie hoofdstuk E). Onderhoudspersoneel: uitsluitend hiervoor opgeleid personeel mag de batterijen laden, onderhouden en vervangen. Leef bij het uitvoeren van de werkzaamheden deze handleiding en de voorschriften van de producent van de batterij en het batterijlaadstation na. Brandpreventiemaatregelen: rook niet wanneer u met de batterijen omgaat, en gebruik geen open vuur. Binnen een afstand van 2 meter vanaf het voertuig dat moet worden opgeladen, mogen zich geen brandbare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. De ruimte moet zijn geventileerd. Zet brandblusmiddelen gereed. Onderhoud van de batterij: houd de cellendeksels van de batterij droog en schoon. Klemmen en kabelschoenen moeten schoon, licht ingesmeerd met batterijpoolvet, en stevig vastgeschroefd zijn. Dek batterijen met niet-geïsoleerde polen af met een slipvaste isoleermat. De batterij afvoeren: het afvoeren van batterijen is uitsluitend toegestaan onder naleving van de nationale milieuvoorschriften of wetten voor het afvoeren van afval. Leef beslist de gegevens na die de producent verstrekt over het afvoeren.
M
F
M
De batterijen bevatten opgelost zuur dat giftig en bijtend is. Draag daarom bij alle werkzaamheden aan de batterijen beschermende kleding en oogbescherming. Vermijd beslist contact met batterijzuur. Wanneer kleding, huid of ogen toch in contact komen met batterijzuur, moet u de betreffende delen onmiddellijk afspoelen met ruim voldoende, schoon water. Raadpleeg bij huid- en oogcontact bovendien een arts. Neutraliseer gemorst batterijzuur onmiddellijk. Gebruik uitsluitend batterijen met gesloten batterijtrog. Gewicht en afmetingen van de batterijen hebben een aanzienlijke invloed op de bedrijfsveiligheid van het voertuig. U mag het batterijmaterieel uitsluitend vervangen met toestemming van de fabrikant.
0608.NL
F
Zorg er vóór het sluiten van de batterijdeur voor dat de batterijkabel niet kan worden beschadigd.
D1
2
Batterijtypen Afhankelijk van de toepassing wordt het voertuig uitgerust met een bepaald batterijtype. De onderstaande tabel toont onder vermelding van de capaciteit, welke combinaties als standaard zijn voorzien: EFG 213 EFG 215 EFG 216k EFG 216 EFG 218k EFG 218 EFG 220
48 V - 4PzS - batterij 460 Ah 48 V - 4PzS - batterij 460 Ah 48 V - 5PzS – accu 575 Ah 48 V - 6PzS – batterij 690 Ah 48 V - 5PzS – accu 575 Ah 48 V - 6PzS – batterij 690 Ah 48 V - 6PzS - batterij 690Ah
EFG 316k EFG 316 EFG 318k EFG 318 EFG 320
48 V - 5PzS – accu 575 Ah 48 V - 6PzS – batterij 690 Ah 48 V - 5PzS – accu 575 Ah 48 V - 6PzS – batterij 690 Ah 48 V - 6PzS – batterij 690 Ah
Het batterijgewicht is aangegeven op het typeplaatje van de batterij.
F
Let er bij het vervangen / inbouwen van de batterij op dat deze stevig in de batterijruimte is geplaatst.
volgens DIN 43531
Aandrijfbatterij 48 V Afmeting (mm) B max. H1 +/- 2 mm H2 +/- 2 mm
Voertuig
L max.
EFG 213/215 EFG 216k/ 218k/ 316k/318k EFG 216/ 218/220/ 316/318/320
830
522
612
627
830
630
612
627
830
738
612
627
Nominaal gewicht (-5/+8%) in kg 715 400 - 480 Ah 500 - 630 Ah 855 600 - 720 Ah
0608.NL
1025
D2
3
F
De batterij uit- en inbouwen Dek batterijen met open polen of connectoren af met een rubberen mat, teneinde kortsluitingen te vermijden. Wanneer u de batterij vervangt met kraanhulpmiddelen, moet u letten op de maximale hefcapaciteit (zie batterijgewicht op het batterijtypeplaatje aan de batterijtrog). U mag de accustekker en contrastekker uitsluitend aansluiten en loshalen bij uitgeschakelde hoofdschakelaar en laadapparaat.
Z
Plaats de heftruck veilig, zie paragraaf „Heftruck veilig plaatsen“ in hoofdstuk E.
3.1
Uit- en inbouw met wisseladapter (o) – Open de batterijdeur (1) tot aan de aanslag.
1 – Trek de batterijstekker er uit..
2
Z
Bij apparaten met een lange batterijkabel, moet u de batterijstekker in de batterijstekkerhouder (4) steken.
0608.NL
4
D3
– Hefwagen met wisseladapter tot de aanslag (5) onder de batterij schuiven. – Breng de wisseladapter met behulp van uitlijning (6) in de rechtuit stand.
5 – Breng de wisseladapter met hefwagen omhoog tot hoogte-aanslag (7). – Beveilig de heftruck tegen wegrollen. – Maak de batterijvergrendeling (3) los
6
3
7 – Trek de batterij eruit.
M
Batterij moet stevig in de borghaak (8) klinken. – Breng de hefwagen voor het trekken iets omlaag. – Rijd batterij voor het laden in het laadstation. 8
Montage van de batterij vindt in omgekeerde volgorde plaats. Schuif de batterij in de batterijruimte en maak tegelijkertijd de borghaak (8) los met de voet.
M
Sluit, nadat de batterij is ingeschoven, de batterijvergrendeling en breng vervolgens de hefwagen omlaag.
0608.NL
Z
D4
3.2
Uit- en inbouw met gereedstellingstafel voor verlading met kraan (o) – Open de batterijdeur tot aan de aanslag. – Trek de batterijstekker er uit.
Z
Zie paragraaf „Uit- en inbouw met wisseladapter (o)“. – Hefwagen met wisseladapter tot de aanslag (5) onder de batterij schuiven.
5
– Breng de gereedstellingstafel met hefwagen omhoog tot hoogte-aanslag (9).
– Maak de batterijvergrendeling los.
9
– Trek de batterij eruit.
Z
Batterij moet stevig in de borghaak (8) klinken. – Bevestig de kraan-hulpmiddelen aan de accutrog. Breng de haken zodanig aan, dat ze bij ontspannen kraanhulpmiddelen niet op de batterijcellen vallen. – Maak de borghaak los (8), tel de batterij eruit en breng hem naar het laadstation om te worden opgeladen.
8
0608.NL
Montage van de batterij vindt in omgekeerde volgorde plaats.
Z
Schuif de batterij in de batterijruimte en maak tegelijkertijd de borghaak (8) los met de voet.
Z
Sluit, nadat de batterij is ingeschoven, de batterijvergrendeling en breng vervolgens de hefwagen omlaag.
D5
3.3
Uit- en inbouw met vorkschoen (o) – Open de batterijdeur tot aan de aanslag. – Trek de batterijstekker er uit. – Maak de batterijvergrendeling los.
Z
Zie paragraaf „Uit- en inbouw met wisseladapter (o)“. – Rijd de vorkschoen op de vorktanden van een tweede interne transportmiddel met een minimale draaglast van 1000 kg en borg hem met een ketting (10) aan de vorkdrager. – Neig de hefmast naar voren.
10
– Rijd de vorkschoen tot de aanslag (11) onder de batterij. – Hef de vorkdrager, tot de batterij op de vorktanden ligt. – Trek de batterij eruit tot de aanslag (12) aan het voertuigframe.
12 11 – Breng vorkdrager omhoog – Laat hefmast helemaal naar achteren neigen en rijd de batterij naar het laadstation om hem op te laden.
13
Z
D6
Het inbouwen vindt in omgekeerde volgorde pslaats. Let erop dat de rollen (13) aan de batterij in de geleidingen in de batterijruimte worden bewogen.
14
0608.NL
– Plaats de batterij stevig op het afstelstation (14).
3.4
Demontage en montage voor onderhoud – Open de batterijdeur tot aan de aanslag. – Trek de batterijstekker er uit. – Maak de batterijvergrendeling los.
Z
Zie paragraaf „Uit- en inbouw met wisseladapter (o)“. – Rijd met een standaard handhefwagen (800 mm lengte vorktand) onder de batterij.
Z
Bij langere vorken moeten de vorktanden vanaf de vorkpunt gemeten, 950 mm onder de batterij worden geschoven. Dit moet u op de vorktand markeren, voordat u de batterij verwijdert.
– Breng de batterij met de handhefwagen omhoog, tot de batterij op de vorktand ligt en niet meer tegen het frame stoot. – Neem de batterij er voor onderhoud uit.
Z
De batterij wordt op rollen geleid. Trek de rollen er tot de aanslag (4) uit.
4
0608.NL
Het inbouwen vindt in omgekeerde volgorde plaats.
D7
4
F
4.1
De batterij laden U mag de batterij en laadapparaat uitsluitend aansluiten en loshalen bij uitgeschakeld laadapparaat. Bij het laadproces moet de heftruck droog zijn en in een gesloten en goed geventileerde ruimte staan. De batterijdeur moet ten minste 200 mm geopend blijven, om voldoende ventilatie te garanderen. Leg geen metalen voorwerpen op de batterij. Controleer vóór het laadproces alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schade. Leef beslist de veiligheidsvoorschriften van de producenten van de batterij en het oplaadstation na. Batterij laden met stationaire lader – Maak de batterijstekker (10) los van de voertuigstekker (9). – Verbind de batterijstekker (10) met de laadkabel (11) van de stationaire lader, en schakel de lader in.
9 10
0608.NL
11
D8
4.2
F
Batterij laden met geïntegreerde lader De geïntegreerde lader die bestaat uit batterijlader en batterijcontroller mag niet worden geopend. Vervang hem wanneer hij is beschadigd. De lader mag alleen worden gebruikt voor door Jungheinrich geleverde batterijen of andere batterijen die door aanpassingen van de reparatiedienst geschikt zijn voor de heftruck. Ze mogen niet worden verwisseld met andere heftrucks. Netaansluiting De netkabel kan variëren naargelang de grootte van de geïntegreerde lader. geïntegreerde lader met 65 Ah: 16 A; 230 V; 3-polig geïntegreerde lader met 130 Ah:16 A; 400 V; 5-polig
M
Er mogen alleen netkabels worden gebruikt met een maximale kabellengte van 30 m. Bij gebruik van een kabeltrommel moet deze volledig worden afgerold. Gebruik uitsluitend de originele netkabels van de fabrikant. Isolatiebeschermingsklasse en bestendigheid tegen zuren en logen moet overeenstemmen met de netkabels van de fabrikant. Laden Batterijdeur openen. Sluit de geïntegreerde lader met het netkabel aan op het stopcontact. Het laden start automatisch. Bij ingeschakelde heftruck kunt u de laadtoestand en de resterende laadtijd op het display lezen.
0608.NL
– – – –
D9
LED-indicaties batterijlader groene LED
Betekenis
knippert
Laadproces
licht op
Laadproces afgesloten
rode LED knippert
Betekenis Storing
LED-indicaties batterijcontroller witte LED knippert blauwe LED licht op
Betekenis Radionet geactiveerd Betekenis Elektrolytstand te laag (wordt na iedere lading gemeten)
gele LED
Betekenis
knippert rollend Laadproces licht op Laadtoestand rode LED knippert
Z
Betekenis Storing
Indicaties in display, zie paragraaf „Grafische weergave en display“ in hoofdstuk E. Druppelladen: Het druppelladen begint automatisch na het voltooien van het laden. Deellading: De lader is zodanig geconstrueerd, dat hij zich bij het tussentijds laden van gedeeltelijk geladen batterijen automatisch aanpast. Dit beperkt de batterijslijtage.
Z
Als het laadproces moet worden onderbroken, moet u op knop (12) drukken. Trek de netstekker er pas uit, als de groene LED dooft. Het laadproces start opnieuw, wanneer de netkabel weer op het stopcontact wordt aangesloten.
0608.NL
12
D 10
E Bediening 1
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel Rijbewijs: uitsluitend daartoe geschikte personen mogen het interne transportmiddel gebruiken. Deze personen moeten zijn opgeleid in de bediening van het interne transportmiddel, moeten hun vaardigheden in het rijden en handhaven van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en moeten van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het bedienen van het interne transportmiddel. Rechten, plichten en gedragregels voor de bestuurder: de bestuurder moet onderricht hebben ontvangen in zijn rechten en plichten en in de bediening van het interne transportmiddel, en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze handleiding. De vereiste rechten moeten hem worden verleend. Bij interne transportmiddelen die u in de meeloopmodus bedient, moet u veiligheidsschoenen dragen. Verbod op gebruik door onbevoegden: de bestuurder is tijdens de gebruikstijd verantwoordelijk voor het interne transportmiddel. U moet onbevoegden verbieden met het interne transportmiddel te rijden of het te bedienen. U mag geen personen meenemen of optillen. Beschadigingen en gebreken: beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat moet u onmiddellijk melden aan de toezichthouder. U mag bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld met versleten wielen of defecte remmen) niet gebruiken voordat ze zijn gerepareerd volgens de voorschriften. Reparaties: de bestuurder mag zonder speciale opleiding en toestemming geen reparaties of veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. U mag het functioneren van de veiligheidsvoorzieningen of schakelaars in geen geval veranderen of blokkeren. Gevarenbereik: het bereik waarbinnen rij- en hefbewegingen van het interne transportmiddel, diens lastopnamemiddelen (bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last een gevaar betekenen voor personen. Hiertoe behoort ook het bereik waar vallende last of een dalende / vallende werkinrichting kan terechtkomen.
F
U moet onbevoegden uit het gevarenbereik sturen. Bij gevaar voor personen moet u tijdig een waarschuwing geven. Wanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe het gevarenbereik niet verlaten, moet u het interne transportmiddel onmiddellijk tot stilstand brengen.
07.11.NL
Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsplaten: leef de hier beschreven veiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsplaten en -aanwijzingen beslist na.
E1
2
Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen Pos. Bedien- respectievelijk indicatie-element
Functie
1
Stuurwiel
t De heftruck sturen.
2
SOLOPILOT
t Bediening van de functies: o – rijrichting voor-/achteruit – last heffen / dalen – hefmast naar voren / naar achteren laten neigen – claxonknop – sideshift links / rechts (o) – extra hydrauliek (o)
MULTIPILOT
3
Contactslot
t Schakelt de regelstroom in en uit. Door de sleutel uit het contactslot te trekken, beveiligt u het voertuig tegen inschakelen door onbevoegden.
ISM toegangsmodule
o Heftruck inschakelen.
4
Bedieningspaneel instrumentenpaneel
t Indicatie van batterijcapaciteit, werkuren, storingen, belangrijke waarschuwingsindicaties, wielstand en rijrichting.
5
Rempedaal, regeling met 1 pedaal
t Traploze regeling van het afremmen.
Rempedaal, regeling met 2 pedalen
o
6
Rijpedaal
t De rijsnelheid wordt traploos geregeld.
7
Dubbelpedaalregeling rijpedaal „vooruit“
o Door bediening rijdt de heftruck vooruit. De rijsnelheid wordt traploos geregeld.
8
Dubbelpedaalregeling rijpedaal „achteruit“
o Door de bediening rijdt de heftruck achteruit. De rijsnelheid wordt traploos geregeld.
9
Geïntegreerde lader
o Laden van de heftruck
10
NOODSTOPschakelaar
t Stroomtoevoer in- en uitschakelen.
11
Bedienconsole o Opties armleuning / opslag aan de zijkant
12
Stuurkolomvergrendeling
o = Optie
07.11.NL
t = Standaard
t De stuurkolom wordt ingesteld en vastgezet op de gewenste afstand en hoogte.
E2
1
2 12
3
11
4
10
11 2
5
6
7
8
5
07.11.NL
9
E3
2.1
SOLOPILOT / MULTIPILOT
SOLOPILOT (t)
SOLOPILOT (o) 14
14
13 13
MULTIPILOT met EH1-EH3(o)
MULTIPILOT (o) 13
13
14 14
Pos. Bedien- respectievelijk indicatie-element
Functie
13
Rijrichtingschakelaar
Selectie van de rijrichting cq. neutrale stand
14
Claxon
Activeert de claxon
t Rijrichtingschakelaar – Duw de rijrichtingschakelaar (13) naar voren om vooruit rijden te kiezen. – Duw de rijrichtingschakelaar (13) naar achteren om achteruit rijden te kiezen.
o Als vóór het starten een rijrichting is geselecteerd, moet er eerst naar de neutrale stand en vervolgens in de gewenste richting worden geschakeld. Anders is het rijden niet vrijgegeven.
t Claxon
07.11.NL
– Druk op de claxonknop (14) om te toeteren.
E4
2.2
Schakelaar bedienconsole armleuning (o) Functie Werklamp
Ruitenwisser voor – 1x drukken > interval – 2x drukken > snel – 3x drukken > uit – ingedrukt houden > inschakelen van de ruitenwasserinstallatie Ruitenwisser achter – 1x drukken > interval – 2x drukken > snel – 3x drukken > uit – ingedrukt houden > inschakelen van de ruitenwasserinstallatie Sideshift middenstand
Overbrugging hefuitschakeling
2.3
Schakelaar bedienconsole oplag aan de zijkant (o) Functie Achterruitverwarming
Zwaailamp
Heftruckverlichting
Noodknipperlicht
Parkeerlicht
07.11.NL
Overbrugging hefuitschakeling
E5
2.4
Bedienconsole instrumentenpaneel met chauffeursdisplay Op het display van de bedienconsole met instrumentenpaneel staan de bedrijfsgegevens, de batterijlading, de werkuren, en storingen en gegevens. Als waarschuwingsindicaties bevinden zich grafische symbolen links bovenin de bedienconsole met instrumentenpaneel. Grafische weergave
15
17 19 21 23 16 18 20 22
24
31
am pm
100 %
30 km/h inch lbs m kg eff code
29
Pos.
28
27
err
26 25
Bedienrespectievelijk indicatie-element Waarschuwingslampje parkeerrem
16
WAARSCHUWING
17
Waarschuwingslampje batterij
Parkeerrem actief t – Heftruck bedrijfsgereed, parkeerrem actief. WAARSCHUWING – Brandt bij storingen. t – Knippert bij voertuigcapaciteit kleiner dan 10%. WAARSCHUWING t – Elektrolytstand te laag – Batterijcellen defect – Batterijtemperatuur te hoog o Geïntegreerde lader bij radionet
07.11.NL
15
Functie
E6
Pos.
Bedienrespectievelijk indicatie-element Waarschuwingslampje stoelschakelaar
07.11.NL
18
Waarschuwingslampje veiligheidsriembewaking (symbool knippert)
Functie
Stoelschakelaar niet gesloten. t – Heftruck bedrijfsklaar, stoel echter niet bezet. – Heftruck bedrijfsgereed, gordelsluiting o niet gesloten
19
Service-indicatie
Ingesteld service-interval is verstreken (1000 werkuren) of de “APK”-controle na t 12 maanden moet plaatsvinden (indicatie knippert).
20
Knippercontrolelampje
o
21
Controlelampje “kruipgang”
t Kruipgang geactiveerd
22
Omschakelknop
t Omschakelen van indicatie
23
Set-knop
t Bevestiging van invoeren
24
Chauffeursdisplay
t
25
Rijprogramma selecteren (in de lijst met Programmakeuze-knop t rijprogramma’s een niveau hoger springen).
26
Programmakeuze-knop t
27
Toets parkeerrem
t Toets voor activeren / lossen parkeerrem
28
Waarschuwingslampje te hoge temperatuur regeling en motor
– Brandt bij te hoge temperatuur van regelingen en motor. t – De capaciteit wordt temperatuurafhankelijk continu gereduceerd.
29
Knop voor kruipgang
Werking van de knipperlichten rechts/links (o)
Weergave van bedrijfsgegevens, zie display-indicaties.
Rijprogramma selecteren (in de lijst met rijprogramma’s een niveau lager springen).
Rijsnelheid maximaal 6 km/h (instelbaar).
30
zonder functie
31
zonder functie
E7
Display-indicaties 32
33 am pm
100 %
34
km/h inch lbs m kg eff code
38
37
err
36
35
Pos. Functie 32
Restlooptijd met ingebouwde batterij in indeling uren: minuten Restlaadtijd (o)
33
Tijd in indeling uren : minuten
34
Rijprogramma-indicatie – Indicatie van het actieve rijprogramma Storingsindicatie: – Wanneer een storing (Err) of een waarschuwing (Inf) optreedt, wordt de storings- cq. infocode weergegeven. – Wanneer er meer storingen zijn opgetreden, worden ze afwisselend in een afstand van 1,5 seconden weergegeven. Er klinkt een waarschuwingstoon. Indicatie van batterijcapaciteit – Ontlaadtoestand van de batterij – Indicatie laadtoestand bij geïntegreerde lader (o) Werkurenindicatie Indicatie van rijrichting, snelheid en wielstand – Toont de geselecteerde rijrichting (vooruit of achteruit) respectievelijk de wielstand van de gestuurde wielen. – Rijrichtingspijl knippert = geen rijrichting geselecteerd
35
36
07.11.NL
37 38
E8
Infomeldingen chauffeursdisplay De cijferreeks van de infomeldingen bestaat uit vier cijfers. Het eerste cijfer verwijst naar de functiegroep en de overige drie cijfers benoemen de storing. Functiegroep 0 1 2 3 4 5
Algemene melding Algemene melding Rijden Sturen Heffen Batterijmanagement
Indicatie
Betekenis
1901
Betekenis
tijdens het inschakelen is een rijpedaal bediend. geen rijrichting bij bediening van het rijpedaal aanwezig
1908
Stoelschakelaar niet gesloten. – Voertuig bedrijfsklaar, stoel echter niet bezet.
1909
Rijpedaal bedient, hoewel de parkeerrem actief is.
5915
Heftruck niet bedrijfsgereed, batterijdeur echter geopend (o)
1917
Rijpedaal en rempedaal tegelijkertijd bediend.
1918
Heftruck bedrijfsgereed, cabinedeur echter geopend (o)
2951
tijdens het inschakelen is een hydraulische functie bediend.
5990
Elektrolytstand te laag (o)
07.11.NL
1904
E9
De tijd instellen – Bedien de omschakelknop (22) drie seconden lang. De indicatie (33) boven de batterij toont de actuele tijd. Het venster pendelt tussen de tijd en de restlooptijd. – Bedien de omschakelknop (22) 8 seconden lang, tot het menu „tijd instellen“ wordt weergegeven. – Stel de uren in met behulp van de knoppen „Up“ (25) & „Down“ (26). – Bevestig uw keuze met behulp van de omschakelknop (22). – Stel de minuten in met behulp van de knoppen „Up“ (25) & „Down“ (26). – Bedien de omschakelknop (22), teneinde terug te keren naar de normale modus. Door herhaalde bediening van de knop „Up-“ cq. „Down“ wordt de kloktijd ingesteld en wordt er tussen 24 h- en 12 h-indicatie gewisseld (SET HOUR 24 H <-> SET HOUR 12 H).
22
33
am pm
100 %
km/h inch lbs m kg eff code
25
07.11.NL
26
err
E 10
2.5
Batterijverbruik-indicator, batterijverbruik-bewaker, werkurenteller Batterijverbruik-indicator: het bestuurdersvenster toont de laadtoestand van de batterij (36). Het onderste bereik van het batterijsymbool wordt leeg afgebeeld. Dit staat voor de restcapaciteit van de batterij die, teneinde schade aan de batterij te voorkomen, niet mag worden opgenomen.
M
De batterijverbruik-indicator / batterijverbruik-bewaker wordt fabrieksmatig ingesteld op standaard batterijen. Stel bij gebruik van onderhoudsvrije batterijen de indicatie opnieuw in. De service moet deze instelling realiseren. Wanneer u dat niet doet, kan de batterij worden beschadigd door uitputting. Als een batterij tot de toelaatbare ontlaadtoestand is ontladen, wordt het batterijsymbool als leeg weergegeven. Batterijverbruik-bewaker: wanneer de capaciteit lager wordt dan de restcapaciteit, wordt de heffunctie uitgeschakeld en wordt de rijsnelheid omlaag gebracht. Er verschijnt dan een overeenkomstige melding op het venster.
Z
De functie Heffen wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij voor minstens 40% is geladen. Wanneer u het heffen wilt stoppen, moet u de sleutelschakelaar uit- en weer inschakelen. Heffen is dan nog mogelijk voor 30 tot 40 seconden. Restloop-indicatie: De resttijd van de batterij tot het bereiken van de restcapaciteit wordt weergegeven. Om de restlooptijd (restlaadtijd o) weer te geven, kan de indicatie via de batterij door lange bediening van de omschakelknop (22) (3 seconden) worden omgeschakeld.
Z
Het venster pendelt tussen de tijd en de restlooptijd.
07.11.NL
Werkurenteller: Werkuren worden geteld wannaar het voertuig is ingeschakeld en de stoelschakelaar is gesloten.
E 11
3
F 3.1
Hefwagen in gebruik nemen Voordat de bestuurder de hefwagen in gebruik neemt, bedient of voordat hij een last heft, moet hij zich ervan overtuigen dat zich niemand in het gevarenbereik bevindt. Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling – Controleer het hele voertuig (met name wielen en lastopnamemiddelen) visueel op beschadigingen. – Controleer of de lastkettingen gelijkmatig zijn gespannen. 38a – Controleer de bevestiging van de batterij en de 38b kabelaansluitingen visueel. – Controleer of veiligheidsgordel goed werkt – Controleer of stoelschakelaar goed werkt. – Controleer Drive-Control (o), met omhoog gebrachte last moet de heftruck langzaam rijden. – Vorktandvergrendeling (38a) en borging van de vorktanden (38b) controleren.
3.2
De stoel instellen
Z
Vóór de inbedrijfstelling van de heftruck moet u het individuele bestuurdersgewicht controleren en instellen, om persoonlijk letsel en materiële schade te vermijden. De stoel moet bij het instellen van het gewicht van de bestuurder belast zijn. Het gewicht van de bestuurder instellen – Klap hendel (43) volledig uit in pijlrichting. U stelt de stoel in door de hendel naar boven of onderen te bewegen en weer in de uitgangspositie te plaatsen. – Beweeg de hendel op en neer om de stoel op een hoger gewicht in te stellen. – Beweeg de hendel neer en op om de stoel op een lager gewicht in te stellen.
Z
39 45 44
43
40
41 42 Het juiste gewicht is ingesteld, wanneer de pijl zich in de middelste stand van het kijkvenster (44) bevindt. Een voelbare nutteloze hefbeweging aan de hendel geeft aan wanneer de minimale of maximale gewichtsinstelling is bereikt.
07.11.NL
– Wanneer het gewicht is ingesteld, klapt u de hendel volledig in tot hij vastklikt.
E 12
De rugleuning instellen:
F
De rugleuning moet in de ingestelde positie stevig in de railgroef zijn gesprongen. U mag de rugleuning niet instellen tijdens het rijden! – Trek de vergrendelhendel (41) omhoog en stel de hoek van de rugleuning in. – Laat de vergrendelhendel (41) weer los; de rugleuning wordt vergrendeld. De zitpositie instellen:
F
Pak de vergrendelingshendel (42) uitsluitend beet aan de uitsparing, grijp niet onder de hendel door. De stoelvergrendeling moet in de ingestelde positie stevig in de railgroef zijn gesprongen. U mag de stoel niet instellen tijdens het rijden! Breng de vergrendelingshendel niet omhoog met been of kuit! – Trek de vergrendelhendel (42) van de stoelvergrendeling in de pijlrichting naar boven en breng de stoel in de juiste zitpositie door deze naar voren of achteren te schuiven. – Laat de vergrendelhendel (42) weer in de groef springen. Stoelverwarming (o): Bedien de schakelaar (39): 1 = stoelverwarming AAN; 0 = stoelverwarming UIT Ondersteuning lendewervel (o): Handwiel (40) in positie 0 = geen kromming in het lendewervelbereik. Handwiel (40) in positie 1 draaien = kromming toenemend in het bovenste lendewervelbereik.
07.11.NL
Handwiel (40) in positie 2 draaien = kromming toenemend in het onderste lendewervelbereik.
E 13
3.3
F
Veiligheidsgordel Breng de veiligheidsgordel aan voordat u het vloertransportmiddel enige beweging laat maken. De veiligheidsgordel beschermt tegen zwaar letsel! Bescherm de veiligheidsgordel tegen verontreiniging (bijvoorbeeld: afdekken tijdens stilstand) en reinig hem regelmatig. Ontdooi een bevroren gordelsluiting of gordelspanner en droog hem, om opnieuw bevriezen te vermijden.
Z
F
De temperatuur van de warme drooglucht mag niet hoger zijn dan + 60 °C! Breng geen veranderingen aan de veiligheidsgordel aan! Verhoogd risico door functiestoringen. – Vervang de veiligheidsgordel na ieder ongeval. – Gebruik bij nalevering en reparaties uitsluitend originele onderdelen.
F
Laat beschadigde of niet functionerende veiligheidsgordels uitsluitend vervangen door de dealer of filialen. Hoe u het interne transportmiddel moet starten wanneer het erg schuin staat Bij een sterke schuinstand van het interne transportmiddel blokkeert de blokkeerautomaat de gordelspanner. U kunt de gordel dan niet meer uit het span/oprol-mechanisme trekken.
M
Rijd het interne transportmiddel voorzichtig uit de schuine stand en breng de gordel aan.
Hoe te handelen bij gevaarlijke situaties
F
Wanneer het interne transportmiddel dreigt te kantelen, maak dan nooit de veiligheidsgordel los en probeer niet van de heftruck te springen. Wanneer u eraf springt, is er een hoger letselgevaar! Het juiste gedrag:
07.11.NL
– Buig het bovenlichaam over het stuurwiel. – Houd het stuurwiel met beide handen vast en zet u schrap met beide voeten. – Neig het lichaam in tegengestelde richting dan de valrichting.
E 14
3.4
Veiligheidssysteem mechanisch (o)
F
Controleer de werking van het veiligheidssysteem voordat u gaat rijden. • Gebruik de heftruck nooit zonder goed werkende zijbeugels. • Laat het veiligheidssysteem na ieder ongeval controleren door vakkundig servicepersoneel van de producent. • Breng geen veranderingen aan de zijbeugel aan. • Handhaaf bij belaste stoel de maat 46 van 90 mm tussen beugels (46) en stoel, om de bedrijfsveiligheid te garanderen. . – Druk de veiligheidsbeugels naar buiten en zwenk ze naar boven. – Na loslaten van de veiligheidsbeugels zwenkt deze automatisch naar beneden en vergrendelt zich.
Hoe te handelen bij gevaarlijke situaties
F
Wanneer de heftruck dreigt te kantelen, probeer er dan nooit af te springen. Wanneer u eraf springt, is er een hoger letselgevaar.
Het juiste gedrag
07.11.NL
– Buig het bovenlichaam over het stuurwiel. – Houd het stuurwiel met beide handen vast en zet u schrap met beide voeten. – Neig het lichaam in tegengestelde richting dan de valrichting.
E 15
3.5
Stuurkolom instellen – Maak stuurkolomvergrendeling (12) los en stel de stuurkolom in op de gewenste stand (hoogte en hoek). – Zet de stuurkolomvergrendeling weer vast.
3.6
De bedrijfsgereedheid herstellen – Ontgrendel de NOODSTOP-schakelaar (10). Doe daartoe het volgende: Druk de wipschakelaar in (s) en trek hem naar boven, tot de NOODSTOP merkbaar vastklikt. – Steek de sleutel in het contactslot (3) en draai hem tot aan de aanslag naar rechts tot in de stand „I". – Controleer de werking van de claxon (14).
F Z
Controleer de werking van rempedaal en parkeerrem. Wanneer u de NOODSTOP-schakelaar hebt uitgetrokken en de contactsleutel naar rechts hebt gedraaid, verricht de heftruck circa 3-4 seconden lang een zelftest (regelingen en motoren worden gecontroleerd). In deze tijd is rijden en heffen niet mogelijk. Als het rijpedaal of een regelhendel voor de hefinrichting gedurende deze tijd wordt bediend, verschijnt er een infomelding op het display.
12 3
14
07.11.NL
10
E 16
4
Werken met het interne transportmiddel
4.1
Veiligheidsregels voor het rijden Rijpaden en werkbereiken: Rijd uitsluitend op de paden die zijn vrijgegeven voor verkeer. Onbevoegde derden mogen niet in het werkbereik komen. U mag de last uitsluitend op de daarvoor bedoelde locaties neerzetten. Gedrag bij het rijden: U moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. U moet langzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en in nauwe doorgangen, bij het rijden door strokengordijnen / klapdeuren, en op onoverzichtelijke plaatsen. U moet altijd een veilige remafstand bewaren tot de voertuigen die zich in de rijrichting gezien vóór u bevinden, en u dient het interne transportmiddel altijd onder controle te hebben. Onverwacht stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren, en inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het is verboden buiten het werk- of bedienbereik te leunen of te grijpen. Zichtverhoudingen bij het rijden: U moet in de rijrichting kijken en altijd voldoende overzicht hebben over het traject dat u rijdt. Wanneer u lasten transporteert die het zicht beïnvloeden, moet de last zich in rijrichting gezien aan de achterkant van het interne transportmiddel bevinden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als uitkijk vóór het interne transportmiddel uit lopen. Rijden op hellingen: U mag uitsluitend op glooiingen en hellingen rijden, wanneer deze als verkeersweg zijn bedoeld, schoon en stroef zijn en u er veilig op kunt rijden volgens de technische voertuigspecificaties. Rijd zodanig dat de last zich altijd aan de hoogste zijde van het interne transportmiddel bevindt. U mag niet omkeren, niet schuin rijden en het interne transportmiddel niet uitschakelen op hellingen. Rijd op hellingen uitsluitend met lage snelheid, en wees altijd gereed om te remmen. In liften en op laadbruggen rijden: U mag uitsluitend in liften en op laadbruggen rijden wanneer deze voldoende hefcapaciteit hebben, constructief geschikt zijn om te worden bereden, en door de exploitant zijn vrijgegeven om te worden bereden. Controleer dit voordat u in de lift of op de laadbrug rijdt. Rijd het interne transportmiddel met de last naar voren in de lift, en neem een positie in die contact met de schachtwanden uitsluit. Personen, die meegaan in de lift, mogen de lift pas betreden, wanneer het vloertransportmiddel veilig staat, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het vloertransportmiddel.
07.11.NL
Conditie van de te transporteren last. De bediener moet controleren of de lasten correct zijn geplaatst. Hij mag uitsluitend veilig en zorgvuldig geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kantelen of eraf vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen.
E 17
07.11.NL
Slepen van aanhangers of wegslepen mag uitsluitend incidenteel, op verharde rijwegen en op vlak terrein, met een maximale afwijking van +/- 1 % en hoogstens met een snelheid van 5 km/h plaatsvinden. Een permanent bedrijf met aanhangers is niet toegestaan. Tijdens het trekken mag zich geen last op de vorken bevinden. Overschrijd de voor de heftruck aangegeven maximale aanhangerbelasting ten aanzien van ongeremde of geremde aanhangers niet. De aangegeven aanhangerlast geldt uitsluitend voor de hulpkoppeling in het contragewicht van de heftruck. Wanneer u een andere aanhangerkoppeling aan de heftruck aanbrengt, moet u de voorschriften van de producent van de koppeling naleven. Na het aankoppelen moet de chauffeur vóór het begin van de reis controleren of de aanhangerkoppeling is geborgd tegen losgaan. Bedien de trekkende heftruck zodanig dat een veilig rijden en afremmen van de trein bij alle rijbewegingen mogelijk is.
E 18
4.2
Rijden, sturen, remmen
4.2.1 NOODSTOP – Druk de NOODSTOP-schakelaar (10) naar onderen. Alle elektrische functies worden uitgeschakeld.
F
Neergelegde voorwerpen mogen de werking van de NOODSTOP-schakelaar niet beïnvloeden.
4.2.2 Rijden Veiligheidsschakelaar, chauffeursstoel
Z
F
Als de chauffeursstoel niet bezet is (niet gesloten veiligheidsgordel (o)), wordt de rijfunctie onderbroken door de stoelschakelaar. Rijd uitsluitend met gesloten en correct vergrendelde afdekkingen en deuren. Rijwegen moeten vrij zijn van hindernissen. Pas de rijsnelheid aan de aard van de rijwegen, de werkomgeving en de last aan! – Schakel de rijrichtingschakelaar (13) in de neutraalstand. – Hef de vorkdrager circa 200 mm, zodat de vorktanden vrij zijn van de bodem. – Neig de hefmast geheel naar achteren.
27 13
Rijden met enkel pedaal t
F
11
Zorg ervoor dat het rijbereik vrij is. – Los de parkeerrem (27) – Bedien de rijrichtingschakelaar (13). – Bedien het rijpedaal (7) langzaam, tot de gewenste rijsnelheid is bereikt.
7
07.11.NL
6
E 19
Vooruit rijden (dubbelpedaal o)
F Z
Garandeer dat het rijbereik vrij is – Los de parkeerrem (27)
9
– Druk het rechter rijpedaal (8) langzaam in.
6
Bij voertuigen met dubbele pedaal is er geen rijrichtingschakelaar.
8
4.2.3 Sturen
M
U hoeft slechts licht te sturen (vanwege de elektrische besturing), draai het stuurwiel daarom gevoelig rond. Een bocht naar rechts nemen – Draai het stuurwiel (overeenkomstig de gewenste bocht) met de klok mee. Een bocht naar links nemen – Draai het stuurwiel (overeenkomstig de gewenste bocht) tegen de klok in.
4.2.4 Remmen
F
Het remgedrag van het voertuig hangt wezenlijk af van de bodemgesteldheid. U moet daar rekening mee houden bij het bepalen van uw rijgedrag. Rem de heftruck voorzichtig af, zodat de lading niet wegglijdt. Bij ritten met aanhangende last moet u rekenen op een langere remweg. Er zijn vier mogelijkheden om de heftruck te remmen: 27 – – – –
bedrijfsrem uitrolrem omkeerrem parkeerrem
13
Bedrijfsrem: – Bedien het rempedaal (6), tot er merkbare remdruk aanwezig is.
7 07.11.NL
6
E 20
Uitrolrem: – Haal de voet van het rijpedaal (7) (8 of 9). Het voertuig wordt generatorisch geremd door de rijstroomregeling.
Z
Deze bedrijfsmodus is energiebesparend.
9 6 8
Omkeerrem (één pedaal): – Schakel de rijrichtingschakelaar (13) tijdens het rijden in de tegenovergestelde rijrichting. De heftruck wordt geremd door de rijstroomregeling, tot het voertuig in tegenovergestelde richting gaat rijden.
Parkeerrem: – Bedien knop parkeerrem (27)
Z
Rijden tegen de geactiveerde parkeerrem in is niet mogelijk, op het display verschijnt het waarschuwingslampje parkeerrem (15). 15
am pm
100 %
km/h inch lbs m kg eff code
err
27
De parkeerrem wordt ca. 5 sec. (instelbaar) na stilstand van de heftruck geactiveerd. Bij het stoppen op de helling wordt de heftruck elektrisch geremd tot de parkeerrem invalt. Bij het wegrijden wordt vóór het lossen van de parkeerrem een koppel aan de rijmotor opgebouwd, teneinde een terugrollen van de heftruck te verhinderen. De parkeerrem houdt het voertuig met de toegestane maximale belasting, op een helling tot en met 15% met schoon bodembeslag.
07.11.NL
F
E 21
4.3
F
Bediening van de hefinrichting en aanbouwapparatuur (SOLOPILOT t) Het heffen van personen met de hefinrichting en het verblijf van personen onder de omhoog gebrachte last is verboden. U mag de SOLOPILOT uitsluitend bedienen vanaf de stoel. De chauffeur moet zijn geïnstrueerd in het gebruik van de hefinrichting en de aanbouwapparatuur Heffen – Trek de regelhendel (47) in richting H.
Z
47 S
De schuinte van de regelhendel bepaalt de hefsnelheid.
H
– Bedien de regelhendel tot de gewenste hefhoogte is bereikt.
Z
Wanneer de eindaanslag is bereikt (geluid van de drukbegrenzingsklep), brengt u de regelhendel onmiddellijk in de basisstand. Dalen – Druk de regelhendel (47) in de richting S.
Z M
De schuinte van de regelhendel bepaalt de hefsnelheid. Vermijd het hard neerzetten van de last, teneinde de last en de magazijnstelling te ontzien.
Hefmast voor-/achterover neigen
F
Breng bij het achterover neigen van de hefmast geen lichaamsdelen tussen hefmast en frontwand.
48 V R
– Druk de regelhendel (48) in de richting V voor voorwaarts neigen. – Druk de regelhendel (48) in de richting R voor achterwaarts neigen.
07.11.NL
2
E 22
Bediening van een aanbouwapparaat (o)
F
Neem de handleiding van de fabrikant en het draagvermogen van het aanbouwapparaat in acht. De bediening van de extra hydraulische inrichting I en II vindt plaats met de regelhendels (49 en 50). De bediening van extra hydraulische inrichting III vindt plaats met de regelhendel (50) in combinatie met de knop (51). De geïntegreerde sideshift (ISS) wordt, zoals hierna beschreven, met de regelhendel (49) bediend.
49
(X5) X3
50
X4 (X6)
X1 X2
Bediening van de geïntegreerde 51 Sideshift (Integrated SideShift = (X5/X6) ISS)
Z
De richtingaanduiding "links" of "rechts" ' heeft betrekking op de last met blikrichting vanaf de chauffeursplaats.
2
Sideshift naar links (uit oogpunt van de bestuurder): – druk de regelhendel (49) in de richting X1. Sideshift naar rechts (gezien vanuit de bestuurder):
07.11.NL
– trek de regelhendel (49) in richting X2.
E 23
4.4
F
Bediening van de hefinrichting en aanbouwapparatuur (MULTIPILOT o) Het heffen van personen met de hefinrichting en het verblijf van personen onder de omhoog gebrachte last is verboden. U mag de MULTIPILOT uitsluitend bedienen vanaf de stoel. De chauffeur moet zijn geïnstrueerd in het gebruik van de hefinrichting en de aanbouwapparatuur!
S
V
2
Heffen – Trek de MULTIPILOT (2) in richting H.
Z
R
De schuinte van de regelhendel bepaalt de hefsnelheid. – Bedien de regelhendel tot de gewenste hefhoogte is bereikt.
Z
H
Wanneer de eindaanslag is bereikt (geluid van de drukbegrenzingsklep), brengt u de regelhendel onmiddellijk in de basisstand. Dalen – Druk de MULTIPILOT (2) in de richting S.
Z M
De mate waarin de regelhendel schuin staat, bepaalt de daalsnelheid. Vermijd het hard neerzetten van de last, teneinde de last en de magazijnstelling te ontzien.
Hefmast voor-/achterover neigen
F
Breng bij het achterover neigen van de hefmast geen lichaamsdelen tussen hefmast en frontwand.
07.11.NL
– Druk de MULTIPILOT (2) in de richting V voor voorwaarts neigen. – Druk de MULTIPILOT (2) in de richting R voor achterwaarts neigen.
E 24
Bediening van de geïntegreerde Sideshift (Integrated SideShift = ISS)
Z
De richtingaanduiding „links“ of „rechts“ heeft betrekking op de last met blikrichting vanaf de chauffeursplaats.
53
52 2
Sideshift naar links (uit oogpunt van de bestuurder): – Bedien knop (52) links. Sideshift naar rechts (gezien vanuit de bestuurder): 54 – Bedien knop (52) rechts.
Extra hydraulische inrichting II
F
Neem de handleiding van de fabrikant en het draagvermogen van het aanbouwapparaat in acht – Trek de knop (53) naar achteren of druk hem naar voren om het aanbouwapparaat te regelen.
Extra hydraulische inrichting III – Schakel met de knop (54) over op extra hydraulische inrichting III. – Trek de knop (53) naar achteren of druk hem naar voren om de functie extra hydraulische inrichting te regelen.
De snelheid van het werkapparaat regelen De uitslag van de MULTIPILOT regelt de hefsnelheid van de hydraulische cilinder. Na het loslaten van de regelhendel gaat deze automatisch terug naar de neutrale positie, en blijft het werkapparaat in de bereikte stand staan. De regelhendel is altijd gevoelig, bedien hem niet schokkerig. Laat bij het bereiken van de eindaanslag van het werkapparaat de MULTIPILOT onmiddellijk los.
07.11.NL
M
E 25
4.5
F
Neerlaten bij noodgeval Bij gebruik van de nood-daalvoorziening mogen zich geen personen in het gevarenbereik bevinden. Wanneer de hefmast vanwege een storing van de hefregeling niet meer kan dalen, moet u de klep voor het dalen in noodsituaties (55) aan het ventielblok onder de bodemplaat lossen.
F
Reik nooit door het hefframe heen! Ga niet onder de last staan. – Schakel de NOODSTOP-schakelaar en het contactslot uit. – Trek de batterijstekker er uit. – Plaats het hulpgereedschap (56) op het nooddaalventiel (55) met de uitsparing 57 (symbool Jungheinrich leesbaar). – Nood-daalventiel (55) in vorkrichting lossen. – Laat de hefmast en de last dalen. – Zo nodig kan de last door sluiten van het ventiel worden gestopt.
55
Neem het voertuig pas in bedrijf nadat de storing is opgeheven.
56
57 4.6
F
De vorktanden instellen Gevaar voor ongevallen door niet geborgde of onjuist ingestelde vorktanden. Voor het instellen van de vorktanden eerst controleren of de borgbouten (38b) zijn gemonteerd. 38b Stel de vorktanden zodanig in, dat beide dezelfde afstand tot de buitenkant van de vorkdrager hebben, en dat het lastzwaartepunt midden tussen de vorktanden ligt. – Zwenk de vergrendelhendel (59) naar boven. – Schuif de vorktanden (58) op de vorkdrager (60) in de juiste stand. – Draai de vergrendelhendel naar onderen en verschuif de vorktanden, tot de hendel in een gleuf springt.
E 26
58
60
59
07.11.NL
F
4.7
F
Opnemen, heffen en transporteren van lasten Rijd transportritten met of zonder last alleen met teruggetrokken hefmast en gedaalde lastopname. Draagvermogen van de heftruck niet overschrijden. Let op het lastdiagram! Het heffen van personen met de hefinrichting en het verblijf van personen onder de omhoog gebrachte last is verboden – Rijd de last er voorzichtig naartoe. – Schakel de rijrichtingschakelaar (13) in de neutraalstand. – Plaats de hefmast verticaal. – Hef de vorktanden tot aan de juiste hoogte ten opzichte van de last. – Schakel de rijrichtingschakelaar in Vooruit rijden. – Rijd de vorktanden onder de last. – Schakel de rijrichtingschakelaar (13) in de neutraalstand. – Hef de last vrij. – Schakel de rijrichtingschakelaar in Achteruit rijden.
F
13
Let naar achteren toe op een vrije rijruimte. – Rijd voorzichtig en langzaam achteruit, tot de last zich buiten het opslaggebied bevindt.
F
Reik niet door de hefmast heen!
13
07.11.NL
– Neig de hefmast geheel naar achteren. – Last in transportstand brengen (vrijheid van vloer ca. 150...200 mm). – Transporteer last – Schakel de rijrichtingschakelaar (13) in de neutraalstand. – Plaats de hefmast verticaal. – Breng de last op de juiste hoogte – Schakel de rijrichtingschakelaar (13) in Vooruit rijden. – Rij voorzichtig in het magazijngebied. – Laat de last langzaam zakken, tot de vorktanden vrij zijn.
E 27
4.8
F
De hefwagen veilig neerzetten Plaats het voertuig veilig wanneer u hem verlaat, ook wanneer de afwezigheid slechts van korte duur is. – Rijd het voertuig op een vlakke vloer. – Bedien knop parkeerrem (27). – Laat de lastvorken volledig dalen, en neig de hefmast voorover.
F
Bij een geheven last mag u het voertuig nooit uitschakelen en verlaten.
27
10
07.11.NL
– Draai de sleutel in het contactslot (4) in de stand "0". – Trek de sleutel uit het contactslot (4). – Druk de NOODSTOP-schakelaar (10) naar onderen.
4
E 28
4.9
Aanhangers trekken U kunt het voertuig incidenteel gebruiken voor het slepen van een aanhanger op een droge, vlakke en goed onderhouden vloer.
Z
De max. aanhangerlast is gelijk aan het op het hefcapaciteit-plaatje aangegeven hefvermogen (zie schema met plaatjes in hoofdstuk B). De aanhangerlast wordt bepaald aan de hand van het gewicht van de aanhanger en het aangegeven hefvermogen. Als er een last op de vorken wordt getransporteerd, moet de aanhangerlast met deze hoeveelheid worden gereduceerd.
F Belangrijke aanwijzingen voor een veilig bedrijf tijdens het slepen •
Een permanent bedrijf met aanhanger is niet toegestaan.
•
Een steunlast is niet toegestaan.
•
De maximale snelheid is 5km/h.
•
Sleepwerkzaamheden mogen alleen op vlakke, verharde wegen worden uitgevoerd.
•
Wanneer u speciale aanhangerkoppelingen gebruikt, moet u ook de voorschriften van de producent van de koppeling naleven.
•
gebruik van een aanhanger met de vastgestelde goedgekeurde aanhangerlast, moet door de exploitant worden gecontroleerd aan de hand van een proefrit onder plaatselijke omstandigheden.
De aanhanger aankoppelen
61
07.11.NL
– Druk de steekpen (61) naar onderen en draai hem 90°. – Trek de steekpen naar boven en trek de dissel van de aanhanger in de opening. – Breng de steekpen in, druk hem naar onderen, draai hem 90° en laat hem vastklikken.
E 29
5
Storingshulp Met behulp van dit hoofdstuk kan de gebruiker eenvoudige storingen of de gevolgen van een verkeerde bediening zelf lokaliseren en verhelpen. Bij het lokaliseren van de storingen moet u de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen aanhouden. Storing Heftruck rijdt niet
Mogelijke oorzaak – Batterijstekker niet ingestoken.
Maatregelen – Controleer de batterijstekker, steek hem er eventueel in.
– NOODSTOPschakelaar is ingedrukt. – Contactslot in stand 0.
– Ontgrendel de NOODSTOP-schakelaar.
– Batterijcapaciteit te gering.
– Controleer de batterijcapaciteit, laad de batterij eventueel op.
– Batterijdeur geopend/ inbouwlader actief
– Lading beëindigen/deur sluiten
– Zekering defect. – Het voertuig is niet bedrijfsgereed. – Niveau van de hydraulische olie te laag. – Zekering defect. Storingindica- – Het voertuig is tie op het venniet ster bedrijfsgereed. De last kan niet worden geheven.
– Plaats de contactsleutel in de stand „I".
– Controleer de zekeringen. – Verricht alle maatregelen die worden genoemd onder de storing "voertuig rijdt niet". – Controleer het niveau van de hydraulische olie. – Controleer de zekeringen. – Druk op de NOODSTOP-schakelaar of draai de contactsleutel in de stand 0; herhaal de gewenste functie na circa drie seconden.
M
Wanneer de storing door het uitvoeren niet kon worden verholpen door de genoemde maatregelen uit te voeren, neemt u contact op met de technische dienst van de fabrikant, omdat uitsluitend speciaal geschoold en gekwalificeerd servicepersoneel de storingen verder kan verhelpen.
5.1
Temperatuurbewaking
07.11.NL
Bij activering van een temperatuurschakelaar, wordt er een vermogensreductie uitgevoerd, wat overeenkomstig het temperatuurverloop plaatsvindt: bij rijden „kruipgang“, bij hydraulische functie „Halve hefsnelheid“, bij de regelingen „Continue afregeling van het vermogen“.
E 30
F Onderhoud van het interne transportmiddel 1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming Verricht de controles en onderhoudswerkzaamheden die in dit hoofdstuk worden vermeld, volgens de intervallen van de onderhoudscontrolelijsten.
F M
Iedere verandering aan het interne transportmiddel (met name veiligheidsvoorzieningen) is verboden. Verander de werksnelheden van het interne transportmiddel in geen geval. Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruik uitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijf te garanderen. Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften. De olieservice van de producent staat u ter beschikking voor het verversen van de olie. Voer na de controles en onderhoudswerkzaamheden de activiteiten uit die worden beschreven in de paragraaf “Weer in gebruik nemen” (zie hoofdstuk F).
2
Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud Personeel voor het onderhoud: uitsluitend vakkundig personeel van de producent mag de interne transportmiddelen onderhouden en repareren. De serviceorganisatie van de producent beschikt over buitendienstmonteurs die speciaal zijn opgeleid voor deze taken. Daarom adviseren we u een onderhoudscontract af te sluiten met het betreffende servicesteunpunt van de producent. Heffen en opbokken: bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen. Sluit bij het opbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken. U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven last uitvoeren, wanneer deze wordt opgevangen met een voldoende sterke ketting.
Z
Voor hefpunten zie hoofdstuk B. Reinigingswerkzaamheden: reinig het interne transportmiddel niet met brandbare vloeistoffen. Vóór het begin van alle reinigingswerkzaamheden moet u alle veiligheidsmaatregelen treffen die nodig zijn om vonkvorming (bijvoorbeeld door kortsluiting) uit te sluiten. Trek bij interne transportmiddelen met batterij de batterijstekker eruit. Reinig elektrische en elektronische modules met zwakke zuig- of perslucht en een niet-geleidende, antistatische kwast.
M
Wanneer u het interne transportmiddel reinigt met een waterstraal of hogedrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische modules zorgvuldig afdekken, omdat vocht kan leiden tot storingen. Reiniging met een stoomstraal is niet toegestaan.
0708.NL
Voer na de reiniging de werkzaamheden uit die zijn beschreven in de paragraaf “Weer in gebruik nemen”.
F1
Werkzaamheden aan de elektrische installatie: uitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmensen mogen werkzaamheden uitvoeren aan de elektrische installatie. Voorafgaand aan hun werkzaamheden moeten ze alle maatregelen treffen die nodig zijn om elektrische ongevallen uit te sluiten. Bij interne transportmiddelen met batterij maakt u het voertuig bovendien spanningsvrij door de batterijstekker er uit te trekken. Laswerkzaamheden: demonteer elektrische en elektronische onderdelen uit het interne transportmiddel voordat u laswerkzaamheden uitvoert, om schade aan deze onderdelen te vermijden. Instelwaarden: bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische / elektrische / elektronische onderdelen moet u de voertuigafhankelijke instelwaarden handhaven. Banden: de kwaliteit van de banden beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het interne transportmiddel. Gebruik bij het vervangen van de standaard banden uitsluitend originele onderdelen van de producent, omdat u anders de gegevens van het typeblad niet kunt naleven. Let er bij het vervangen van wielen of banden op dat het interne transportmiddel niet scheef komt te staan (vervang bijvoorbeeld de banden links en rechts altijd gelijktijdig). Hefkettingen: de hefkettingen slijten snel bij onvoldoende smering. De intervallen die zijn aangegeven in de onderhoudscontrolelijst, gelden voor normaal gebruik. Smeer bij hogere belasting (stof, temperatuur) vaker. Gebruik de voorgeschreven kettingspray volgens de voorschriften. Met het uitwendig aanbrengen van vet bereikt u geen voldoende smering.
0708.NL
Hydraulische slangleidingen: vervang de slangleidingen na een gebruiksduur van zes jaar. Vervang bij het vervangen van hydraulische onderdelen ook de slangleidingen in dit hydraulische systeem.
F2
3
Onderhoud en inspectie Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste voorwaarden voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. Verzuim van regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het interne transportmiddel, en vormt bovendien een gevaar voor personen en bedrijf.
M
De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijke invloed op de slijtage van de serviceonderdelen. Wij adviseren om ter plekke een adviseur van Jungheinrich een toepassingsanalyse te laten maken en op basis daarvan de juiste onderhoudsintervallen te laten bepalen. Op deze manier worden beschadigingen als gevolg van slijtage voorkomen. De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst en normale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen (zoals veel stof, sterke temperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen) moet u de intervallen overeenkomstig verkorten. De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die u moet verrichten en het tijdstip waarop u ze moet verrichten. De volgende onderhoudsintervallen zijn gedefinieerd: W A B C
Z
= = = =
alle 50 werkuren, echter minstens een maal per week alle 500 werkuren alle 1000 werkuren, echter minstens een maal per jaar alle 2000 werkuren, echter minstens een maal per jaar
De exploitant moet de onderhoudsintervallen W verrichten.
0708.NL
In de inrijfase (na circa 100 werkuren) van het vloertransportmiddel moet de exploitant beslist de wielmoeren en -bouten controleren en ze eventueel vaster draaien.
F3
4
Onderhouds-controlelijst
Onderhoudsintervallen Standaard = t W A B C Rem
1.1 Luchtspeling controleren 1.2 Controleer remwerking van de bedrijfs- en vastzetrem
t t
Elektrische installatie
2.1 Controleer instrumenten, indicaties en bedieningsschakelaars op werking 2.2 Controleer waarschuwings- en veiligheidsvoorziening 2.3 Controleer de waarde van de zekeringen 2.4 Controleer de bevestiging van de kabelaansluitingen en controleer de kabels op beschadiging. 2.5 Controleer de werking van de microschakelaarinstellingen 2.6 Contactgevers en relais controleren 2.7 Framesluiting controleren 2.8 Kabel- en motorbevestiging controleren 2.9 Verlichting controleren
t
Energietoevoer
3.1 Visuele controle batterij 3.2 Controleer of de aansluitingen van de batterijkabels goed vast zitten, smeer eventueel pool 3.3 Controleer de zuurdichtheid, het zuurniveau en de batterijspanning.
t t t
Rijden
4.1 Controleer de overbrenging op lawaai en lekkages 4.2 Controleer het rijmechanisme, en stel en vet het eventueel in. 4.3 Controleer de wielen op slijtage en beschadigingen 4.4 Controleer wiellagers en bevestiging
t t
t t t t t t t
t t t t t t t t
0708.NL
Structuur van 5.1 Controleer de hefmastbevestiging het apparaat 5.2 Controleer het frame op beschadiging. 5.3 Controleer markeringsplaten 5.4 Controleer of het chauffeursdak goed vast zit en of het beschadigd is 5.5 Chauffeursstoel controleren 5.6 Bevestigingssystemen controleren
t
F4
Onderhoudsintervallen Standaard = t W A B C Hydraulische 6.1 Hefmastlager controleren. beweging 6.2 Controleer instelling glijstukken en aanslagen, stel ze eventueel af 6.3 Controleer de mastrol visueel en controleer slijtage van de loopvlakken 6.4 Controleer zijwaartse speling van de binnenmast en de vorkdrager 6.5 Controleer de instelling van de lasketting, span hem eventueel aan 6.6 Controleer de vorktanden en vorkdragers op slijtage en eventuele beschadigingen 6.7 Controleer neigcilinder 6.8 Controleer de neighoek van de hefmast. 6.9 Controleer de werking van de hydraulische installatie 6.10 Controleer slang- en buisleidingen en aansluitingen op stevige bevestiging, dichtheid en beschadiging 6.11 Controleer cilinder en zuigerstang op beschadiging, dichtheid en bevestiging 6.12 Controleer het niveau van de hydraulische olie. 6.13 Ververs hydraulische olie. (Wordt eventueel door een speciale milieuservicevoertuig uitgevoerd) *) 6.14 Vervang filter hydraulische olie 6.15 Aanbouwapparaat controleren
t t
Overeengeko- 7.1 Smeer het voertuig volgens het smeerschema men vermo- 7.2 Proefrit gen 7.3 Demonstratie na geslaagd onderhoud
t t t
Stuurinrichting
t t
8.1 Controleer de werking van de elektrische besturing. 8.2 Wielstel controleren
t t t t t t t t t t
t t
0708.NL
*) Om de 2000 werkuren, echter ten minste om de 2 jaar.
F5
5
Smeerschema
G
E
c
E
B
A
b -N
a
Glijvlakken
c
Aftapschroef hydraulische olie
s
Smeernippel
b
Vulpijp overbrengingolie
Vulpijp hydraulische olie
a
Aftapbout overbrengingolie 0708.NL
g
F6
5.1
Gebruiksmiddelen Omgang met gebruiksmiddelen: u moet altijd vakkundig omgaan met gebruiksmiddelen, en de voorschriften van de producent naleven.
F
Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar. Sla gebruiksmiddelen uitsluitend op in vaten die voldoen aan de voorschriften. De gebruiksmiddelen kunnen brandbaar zijn; breng ze daarom niet in contact met hete onderdelen of open vuur. Gebruik bij het toevoegen van gebruiksmiddelen uitsluitend schone vaten. U mag geen gebruiksmiddelen van verschillende kwaliteit mengen. U mag uitsluitend afwijken van dit voorschrift, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt voorgeschreven in deze handleiding. Vermijd morsen. Ruim gemorste vloeistof onmiddellijk op met geschikte bindmiddelen, en verwijder dit mengsel van gebruiks- en bindmiddel volgens de voorschriften. Code Bestelnummer Hoeveelheid 50429647 A
50124051 51082888
Omschrijving
Toepassing
HLPD 32 1)
50426072
440AH = 18L HLPD 22 2) 550AH = 23L HV 68 3) 660AH = 28L Plantosyn 46 HVI
Hydraulische installatie
(BIO hydraulische olie)
B
50426072
HLPD 32 1)
50429647
HLPD 22 2)
50124051
2,5 l
51082888
HV 68 3)
Besturing (EFG316-320)
Plantosyn 46 HVI (BIO hydraulische olie)
E G N 1) 2) 3)
Smeervet K-L 3N 3)
Stuuras (EFG 316-320)
29201280
Kettingspray
Kettingen
50468784
Overbrengingsolie, Overbrenging Shell Spirax MA 80 W
2 x 0,35 l
geldig bij temperatuur -5/+30 °C geldig bij temperatuur -20/-5 °C geldig bij temperatuur +30/+50 °C
De voertuigen worden af fabriek geleverd met hydrauliekolie „HLPD 22/32“ of met BIO-hydrauliekolie „Plantosyn 46 HVI”. Overstappen van BIO-hydrauliekolie „Plantosyn 46 HVI“ op hydrauliekolie „HLPD 22“ is niet toegestaan. Hetzelfde geldt voor het overstappen van hydrauliekolie „HLPD 22“ op BIO-hydrauliekolie „Plantosyn 46 HVI“. Bovendien is het vermengen van hydrauliekolie „HLPD 22“ met BIO-hydrauliekolie „Plantosyn 46 HVI“ niet toegestaan.
0708.NL
F
50157382
F7
Vet-richtwaarden Code Verzeeptype Lithium
Walkpenetratie bij 25°C 265-295
NLG1-klasse 2
Gebruikstemperatuur °C -35/+120
0708.NL
E
Druppelpunt °C 185
F8
6
Aanwijzingen voor onderhoud
6.1
Voertuig voorbereiden ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden Tref alle vereiste veiligheidsmaatregelen voor het vermijden van ongevallen bij service- en onderhoudswerkzaamheden. Realiseer de volgende voorwaarden: – Het voertuig veilig plaatsen (zie hoofdstuk E). – Trek de batterijstekker uit het stopcontact en beveilig het voertuig op deze manier tegen abusievelijke inbedrijfstelling (zie hoofdstuk D).
F
6.2
Bij werkzaamheden onder geheven lastvorken of geheven voertuig moeten u deze zodanig beveiligen, dat dalen, kantelen of wegglijden is uitgesloten. Bij het opvijzelen van het voertuig moet u bovendien de voorschriften van het hoofdstuk „Transport en eerste inbedrijfstelling“ in acht nemen. Beveilig de heftruck tegen wegrollen wanneer u werkzaamheden aan de parkeerrem uitvoert. Open de achterste afdekkap – Maak twee snelsluitingen los, trek de achterste afdekkap naar achteren en eraf. Zekeringen, stuurmotor en andere elektrische componenten zijn nu toegankelijk.
6.3
De bevestiging van de wielen controleren – Het voertuig veilig plaatsen (zie hoofdstuk E). – Draai de wielmoeren (1) kruislings aan met een momentsleutel. Vastdraaimoment Aandrijfwielen Achterwielen
MA = 240 Nm MA = 240 Nm
1 1
6.4
Gewenste toestand van de achterwielen De diameters van de achterwielen mogen niet meer dan 15 mm verschillen.
0708.NL
De banden mogen alleen per paar worden vervangen. Gebruik alleen banden van hetzelfde fabrikaat, type en profiel, zie hoofdstuk B.
F9
6.5
Controleer het niveau van de hydraulische olie.
F
Laat het lastopnamemiddel volledig neer. – Plaats de heftruck op een horizontale vloer. – Bereid de heftruck voor ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden(zie paragraaf 6.1 en 6.2). – Controleer visueel het hydraulische olieniveau aan slang (2).
Z
Bij voldoende tankvulling is de slang van onderen ca. 1 cm gevuld. – Eventueel hydraulische olie bijvullen, tot de olie zichtbaar is in de slang.
M
Verder vullen van de hydraulische tank kan leiden tot storingen en beschadigingen bij de installatie. Verwijder vervangen bedrijfsmiddelen vakkundig en volgens de geldende milieuvoorschriften.
2
Voertuigen met bio-hydrauliekolie zijn op de hydrauliektank voorzien van het waarschuwingsplaatje „Uitsluitend bijvullen met bio-hydrauliekolie“. Er mag alleen bio-hydrauliekolie worden gebruikt, zie paragraaf „Bedrijfsmiddelen“.
0708.NL
F
F 10
6.6
F
Controleer het olieniveau van de overbrenging Overbrengingolie mag niet in de bodem komen, zet daarom een olielekbak onder de overbrenging. – Het voertuig veilig plaatsen (zie hoofdstuk E). – Draai de oliecontrolebout (3) eruit. – Controleer het overbrengingoliepeil, vul eventueel overbrengingolie bij.
Z
De vulhoogte moet tot de onderkant van de oliecontroleboring (3) reiken.
M
Verwijder vervangen bedrijfsmiddelen vakkundig en volgens de geldende milieuvoorschriften.
6.7
Olie aftappen
5 3
– Olie in bedrijfswarme toestand aflaten. – Plaats er een olielekbak onder. – Draai de olieaflaatschroef (4) eruit en laat overbrengingolie af.
4
Z
Voor het snel en volledig aflaten van overbrengingsolie, moet u de oliecontrolebout (3) eruit draaien.
6.8
Olie bijvullen – Draai de olieaflaatbout (4) erin. – Nieuwe overbrengingolie bij uitgeschroefde oliecontrolebout (3) in de olievulboring (5) vullen.
6.9
Het hydrauliekoliefilter vervangen – Draai de hydrauliekoliefilter-sluitkap (6) eraf, het filterelement is op de sluitkap gestoken. – Vervang het filterelement; wanneer de O-ring is beschadigd, moet u deze ook vervangen. Olie de O-ring bij het monteren licht in. – Schroef de sluitkap met opgestoken nieuw filterelement er weer in.
0708.NL
6
F 11
6.10
Onderhoud van de veiligheidsgordel – Trek de veiligheidsgordel helemaal uit en controleer hem op rafels. – Controleer de werking van de gordelsluiting en controleer of het oprol/spanmechanisme de gordel probleemloos intrekt. – Controleer de afdekking op beschadiging. De blokkeerautomaat testen: – Plaats het interne transportmiddel horizontaal. – Veiligheidsgordel er met een ruk uittrekken
M
Gebruik het interne transportmiddel niet wanneer de veiligheidsgordel defect is, maar laat de gordel onmiddellijk vervangen!
0708.NL
F
De automaat moet de gordelafgifte blokkeren.
F 12
6.11
Controleer elektrische zekeringen – – – –
F
Voertuig voorbereiden ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden. Open de achterste afdekkap. Schroef de afdekkap eraf. Controleer alle zekeringen op de juiste waarde volgens de tabel, en controleer de toestand.
Gebruik uitsluitend zekeringen met de aangegeven waarden, teneinde schade aan de elektrische installatie te vermijden.
12 13
14 15
6
7
8
9
10 11
16 18 17
0708.NL
19 - 36
F 13
Zekeringen elektrische installatie Pos.
Omschrijving
6
3F10
7 8 9 10
F23 7F1 1F9 4F1
11
F18
12
F1
Stroomcircuit Zekering draaistroomregeling stuurinrichting Regelzekering 48V Regelzekering magneetrem Regelzekering elektronica rijden / heffen Regelzekering claxon Regelzekering veiligheid spanning inschakelen Zekering algehele regeling
Waarde / type 40A 5A 7,5A 5A 3A 3A 63A
Zekeringen NOODSTOP-schakelaar Pos. 13 14
Omschrijving F4 F8
Stroomcircuit Regelzekering hoofdveiligheid Hoofdzekering plusleiding
Waarde / type 5A 425A
Zekeringen aan rij- en hefregeling Pos. 15 16 17
Omschrijving 2F1 1F2 1F1
Stroomcircuit Zekering hydrauliekmotor Zekering rijmotor rechts Zekering rijmotor links
Waarde / type 250A 250A 250A
Zekering geïntegreerde lader (o) Omschrijving F10
Stroomcircuit Zekering geïntegreerde lader
Waarde / type 170A
0708.NL
Pos. 18
F 14
20
19
21
22 23 24 25 26 27
36 35 34 33 32 31 30 29
28
Zekeringen opties (o) Pos. 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33
0708.NL
34 35 36
Omschrijving Stroomcircuit 9F1 9F33 9F14 7F3 7F4 5F1 4F14 F14 F14.1 F24 9F5 9F2 4F4 5F5 5F11.3 5F3.2 5F11.2 5F3.1 5F11.1 5F11
Regelzekering ruitenwisser Zekering ruitwaspomp Regelzekering ruitenwisser achter Regelzekering DC/DC-omvormer Regelzekering DC/DC-omvormer Regelzekering schijnwerper Regelzekering knipperlicht Zekering verwarming 48V Zekering verwarming 24V Zekering uitgangskaart Zekering voorruitverwarming Regelzekering stoelverwarming Regelzekering zwaailicht Regelzekering verlichting Zekering werklamp achter rechts Zekering achteruitrijlamp rechts Zekering werklamp achter links Zekering achteruitrijlamp links Zekering werklamp voor rechts Zekering werklamp voor links
Waarde / type 5A 5A 5A 20A 20A 10A 5A 40A 15A 20A 7,5A 5A 5A 15A 5A 5A 5A 5A
F 15
6.12
Weer in gebruik nemen U mag het voertuig na reiniging of onderhoudswerkzaamheden pas weer in gebruik nemen nadat u de volgende werkzaamheden hebt verricht: – – – –
7
Controleer de werking van de claxon. Controleer de werking van de hoofdschakelaar. Controleer de werking van de rem. Smeer het voertuig volgens het smeerschema.
Het interne transportmiddel stilleggen Wanneer het interne transportmiddel langer dan twee maanden wordt stilgelegd (bijvoorbeeld uit bedrijfskundige overwegingen), mag u het uitsluitend in een vorstvrije en droge ruimte parkeren en moet u de maatregelen vóór, tijdens en na de stillegging verrichten zoals beschreven.
M
Bok het interne transportmiddel tijdens de stillegging zodanig op dat alle wielen vrij van de grond zijn. Uitsluitend op deze manier is gewaarborgd dat wielen en wiellagers niet worden beschadigd. Wanneer u het interne transportmiddel langer dan zes maanden stillegt, moet u verdergaande maatregelen afspreken met de servicedienst van de producent.
7.1
Maatregelen vóór de stillegging – – – –
Reinig het interne transportmiddel grondig. Controleer de remmen. Controleer het niveau van de hydraulische olie, vul eventueel bij (zie hoofdstuk F). Voorzie alle mechanische onderdelen van de machine die niet zijn voorzien van een verflaag, van een dunne olie- of vetfilm. – Smeer het interne transportmiddel volgens het smeerschema (zie hoofdstuk F). – Laad de batterij (zie hoofdstuk D). – Maak de batterijklemmen los, reinig de batterij, en vet de poolbouten in met poolvet.
Z
Leef bovendien de gegevens van de producent van de batterij na. – Besproei alle vrij liggende elektrische contacten met een geschikte contactspray.
7.2
Maatregelen tijdens de stillegging Alle twee maanden:
M
F 16
Interne transportmiddelen met batterij: U moet de batterij beslist regelmatig laden, omdat de batterij anders door zelfontlading uitgeput zou raken. De hiermee gepaard gaande sulfatering zou de batterij vernielen.
0708.NL
– Laad de batterij (zie hoofdstuk D).
7.3
Het interne transportmiddel na de stillegging weer in gebruik nemen – – – – – – –
Z
Reinig het interne transportmiddel grondig. Smeer het interne transportmiddel volgens het smeerschema (zie hoofdstuk F). Reinig de batterij, vet de poolbouten in met poolvet en bevestig de batterijklemmen. Laad de batterij (zie hoofdstuk D). Controleer de overbrengingolie op condenswater; vervang de olie eventueel. Controleer de hydraulische olie op condenswater; vervang de olie eventueel. Neem het interne transportmiddel in gebruik (zie hoofdstuk E).
Interne transportmiddelen met batterij: bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrij liggende contacten besproeien met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedienelementen verwijderen door ze verscheidene malen te bedienen.
F
Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen.
8
Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen
Z
Voer een veiligheidscontrole uit volgens de nationale voorschriften. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM 4.004. Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide medewerkers. Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen. Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de resultaten van de controle minstens twee volgende controles. De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen. Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk jaar de volgende controle plaatsvindt.
9
Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren
Z
Bij definitieve buitenbedrijfstelling moet u het interne transportmiddel vakkundig buiten bedrijf stellen en afvoeren volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Leef met name de voorschriften voor het afvoeren van de batterij, de verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie na.
0708.NL
Z
F 17
F 18
0708.NL
Gebruiksaanwijzing Jungheinrich Tractiebatterij Inhoudsopgave 1
Jungheinrich Tractiebatterij met buisjesplaat EPzS en EPzB..................................................................2-6 Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................7 Gebruiksaanwijzing water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III ........................................................8-12
2
Jungheinrich Tractiebatterij Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS................13-17
0506.NL
Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................17
1
1
Jungheinrich Tractiebatterij met buisjesplaat EPzS en EPzB Nominale waarden 1. 2. 3. 4.
Nominale capaciteit C5: Ontlaad eindspanning: Nominale ontlaadstroom: Nominale elektrolyt dichtheid* Type EPzS: Type EPzB: Treinverlichting: 5. Nominale batterij temperatuur: 6. Nominale Elektrolytniveau:
zie type plaat 2,0 V x aantal cellen C5/5h 1,29 kg/l 1,29 kg/l zie type plaat 30° C bis Elektrolytstandmarke „max.“
* zal binnen 10 cycli worden bereikt. •Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophangen! •Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel! •Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en beschermende kleding! •De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272-3, DIN 50110-1 in acht nehmen! •Roken verboden! •Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorkomen i.v.m. explosiegevaar! •Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen. •Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen. •Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!
•Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur! •Batterij nooit omkiepen! •Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders of kabels veroorzaken.
0506.NL
•Gevaarlijke elektrische spanning! •Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daarom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!
2
Bij niet in acht nemen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele vervangings onderdelen, zelfgemachtigde ingrepen en toevoegingen aan het elektrolyt (vermeend verbeteringsmiddel) zal de garantie komen te vervallen. Voor batterijen I en II gelden de voorschriften volgens de wettelijke bepaling (zie bijgevoegde verklaring). 1. Ingebruikname gevuld en geladen batterijen Ingebruikname van een ongevulde batterij zie afzonderlijke voorschriften. De batterij controleren op mechanische schade, of deze is verbonden met de juiste verbinders en volgens de juiste elektrische schakeling. Batterij stekker en laadkabel correct verbinden (+ aan +, - aan -) anders kan de batterij en de lader beschadigd worden. Draaimomente voor polschroeven van de eindafleider en verbinder: M 10
Staal 23 ± 1 Nm
Het elektrolyt niveau is te controleren. Is dit onder de separatoren of de keerplaat, dan bijvullen met gedemineraliseerd water (DIN 43530 deel 4) tot deze hoogte. De batterij opladen volgens punt 2.2 2. In gebruikname Voor het ingebruik stellen van tractiebatterijen voor elektrische voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Industriebatterijen voor elektrische voertuigen». 2.1 Ontladen Ontluchtingsgaten mogen niet afgesloten of bedekt worden. Openen of sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in stroomloze toestand gebeuren. Om een optimale levensduur te bereiken moeten gebruiksmatige ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit worden vermeden (diepontlading). Dit correspondeert met een minimale elektrolyt dichtheid van 1,13 Kg/l aan het einde van de ontlading. Ontladen batterijen moeten direct worden herladen en mogen niet ontladen blijven staan. Dit geldt ook voor gedeeltelijk ontladen batterijen. 2.2 Laden
0506.NL
Alle laders met karakteristiek, zoals beschreven in DIN 41773 en DIN 41774 mogen worden gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte type lader is een wisselende rimpelstroom toegestaan in de laadstroom van de batterij. Afwisselende stroom kan bijdragen aan een verhoogde batterij temperatuur, dit kan de batterijplaten schaden. Alleen toegekende laders geschikt voor de capaciteit en type batterij mogen worden gebruikt.
3
In de gassingsfase mag de stroomgrens volgens DIN EN 50272-3 niet overschreden worden. Als de lader niet samen met de batterij wordt aangekocht is het raadzaam deze te laten testen door de batterij leverancier. Open voor het laden de batterij deksel, of verwijder deze. De ventilerende doppen op de cellen moeten gesloten blijven. Sluit de lader aan op de uitgeschakelde lader met de correcte polariteit (+ aan +, aan -). Schakel de lader aan als de batterijtemperatuur lager dan 45° C en hoger dan 10° C is. Tijdens de lading zal de temperatuur met 10 K stijgen. Een correcte lading kan alleen met de juiste temperatuur plaatsvinden. De lading is beëindigd als de elektrolyt dichtheid en het batterijvoltage gedurende 2 uur constant zijn. Speciale instructies voor batterijen gebruik in gevaarlijke omgeving. Deze batterijen worden gebruikt volgens EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I omgeving met mijngas of Ex II explosiegevaarlijke omgeving. De batterijdeksel moet tijdens het laden en nagassen zover geopend worden dat de gevaarlijke gassen die tijdens het laden ontstaan door voldoende ventilatie zijn brandbaarheid verliest. De deksel mag niet worden gesloten tot 30 minuten na het beëindigen van de lading. 2.3 Vereffeningslading Een Vereffeningslading is nodig om de levensduur en capaciteit te garanderen, of na onvolledige lading (IU karakteristiek). Een Vereffeningslading volgt na een normale lading. e laadstroom mag niet hoger zijn dan 5A/100Ah an de nominale capaciteit. et op de temperatuur! 2.4 Temperatuur Alle technische gegevens zijn gebaseerd op een nominale temperatuur van 30° C. Hogere temperaturen kunnen de levensduur ernstig bekorten. Lagere temperaturen reduceren de beschikbare capaciteit. De absolute grenstemperatuur is 55° C en deze is niet als gebruikstemperatuur toegestaan. 2.5 Elektrolyt De nominale zuurdichtheid van het elektrolyt is gerelateerd aan de nominale temperatuur van 30° C en het elektrolyt niveau van een volledig geladen batterij. Hogere temperaturen verlagen de dichtheid, lagere temperaturen verhogen dit. De temperatuur correctiefactor is -0,0007 Kg/l per K. (zie tabel).
0506.NL
Het elektrolyt volgens zuiverheid voorschriften conform DIN 43530 deel 2.
4
3. Onderhoud 3.1 Dagelijks De batterij na iedere lading direct herladen. Na de lading kan de electrolytstand worden gecontroleerd. Vul indien nodig bij met gedemineraliseerd water (zie 2.2). Het elektrolyt niveau mag nooit lager zijn dan de separatoren of keerplaat. 3.2 Wekelijks Controleer de verbinder schroeven of deze vast zitten. Bij laden met IU karakteristiek regelmatig een vereffeningslading toepassen (zie 2.3). 3.3 Maandelijks Meet van alle cellen het voltage aan het einde van de lading (met de lader ingeschakeld). De elektrolyt dichtheid na lading van alle cellen controleren (de lader uitgeschakeld). Waarschuw de servicedienst indien u duidelijke verschillen meet ten opzichte van vorige metingen. 3.4 Jaarlijks De batterij isolatie weerstand zoals beschreven in DIN VDE 0117, DIN EN 50272-3 en DIN EN 60 254-1. De gemiddelde isolatie weerstand van de batterij mag niet lager zijn dan 50 ȍ ./ Volt nominale spanning. Bij batterijen tot 20 volt nominale spanning is dit minstens 1000 ȍ. 4. Verzorging De batterij altijd schoon en droog houden om lekspanningen te voorkomen. Vloeistof in de container wegzuigen en volgens de voorgeschreven voorschriften afvoeren.
0506.NL
Beschadigingen aan de trog isolatie moet na het reinigen van de beschadigde delen worden hersteld om de isolatie waarde volgens DIN EN 50272-3 veilig te stellen en trog corrosie te vermijden. Het beste kunt u hiervoor uw servicedienst bellen.
5
5. Buiten gebruik stellen Een batterij die buiten gebruik wordt gezet voor een langere periode moet volledig volgeladen worden weggezet in een vorstvrije ruimte. Om schade te voorkomen moet één van de volgende methoden worden gebruikt: 1. Maandelijkse vereffeningslading volgens punt 2.3 2. Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 Volt x het aantal cellen De levensduur van de batterij wordt ook als de batterij niet word gebruikt, met deze periode vermindert. 6. Storingen Indien storingen aan batterij of lader worden gesignaleerd dan kunt u het beste de servicedienst inschakelen. Meetgegevens (punt 3.3) vereenvoudigen het traceren van een storing. Een servicekontrakt met ons afsluiten helpt het tijdig signaleren en voorkomen van fouten. Terug naar leverancier! Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled. Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt als gevaarlijke stof!
0506.NL
Technische wijzigingen voorbehouden.
6
7. Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij
2/3 4 10 12 7
1
2
Typ Type 3
Lieferanten Nr. Supplier No. 5
Kapazität Capacity
Nennspannung Nominal Voltage 7
Zellenzahl Number of Cells
9
Hersteller Manufacturer
8
4
6 5
Batteriegewicht min/max Battery mass min/max
Betekenis Logo Batterijbenaming Batterijtype Batterijnummer Batterijbak-nummer Afleveringsdatum Logo batterijfabrikant
8
Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany Pb
1
Pb
9
Pos. 1 2 3 4 5 6 7
6 5 11 13
Baujahr Year of manufacture
Serien-Nr. Serial-Nr.
14
Pos. 8 9 10 11 12 13 14
Betekenis Recyclingsymbool Afvalcontainer / materiaalaanduiding Nominale spanning van batterij Nominale capaciteit van batterij Aantal cellen van batterij Batterijgewicht Veiligheids- en waarschuwingssymbolen
0506.NL
* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.
7
Water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III voor Jungheinrich tractiebatterijen met pantserplaatcellen EPzS en EPzB Aquamatic-vuldoppenindeling voor de gebruiksaanwijzing Cellenseries* EPzS EPzB 2/120 – 10/ 600 2/ 42 – 12/ 252 2/160 – 10/ 800 2/ 64 – 12/ 384 – 2/ 84 – 12/ 504 – 2/110 – 12/ 660 – 2/130 – 12/ 780 – 2/150 – 12/ 900 – 2/172 – 12/1032 – 2/200 – 12/1200 – 2/216 – 12/1296 2/180 – 10/900 – 2/210 – 10/1050 – 2/230 – 10/1150 – 2/250 – 10/1250 – 2/280 – 10/1400 – 2/310 – 10/1550 –
Aquamatic-vuldoptype (lengte) Frötek (geel) BFS (zwart) 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 72,0 mm 66,0 mm 72,0 mm 66,0 mm
* De cellenseries omvatten cellen met twee tot tien (twaalf) positieve platen, bijv. kolom EPzS . 2/120 – 10/600.
Aquamatic-vuldop met diagnoseopening
lengte
slag
lengte
slag
Hierbij gaat het om cellen met de positieve plaat 60Ah. De typecodering van een cel luidt bijv. 2 EPzS 120.
Aquamatic-vuldop BFS III met diagnoseopening
Voor batterijen volgens I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie bijbehorend attest).
8
0506.NL
Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele onderdelen, bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen en gebruik van additieven bij de elektrolyten (zogenaamde verbeteringsmiddelen) vervalt de aanspraak op garantie.
Schematische weergave Installatie voor water-bijvulsysteem
1. Voorraadtank 2. Niveauschakelaar
4. Tappunt met magneetventiel 5. Laadapparaat 6. Snelkoppeling 7. Sluitnippel
minstens 3 m
3. Tappunt met kogelkraan
8. Ionenwisselaarpatroon met geleidingsmeter en magneetventiel 9. Leidingwateraansluiting 10. Laadleiding
1. Uitvoering De water-bijvulsystemen voor batterijen Aquamatic/BFS worden ingezet voor de automatische instelling van het nominale elektrolytniveau. Voor het afvoeren van de bij het laden ontstane gassen zijn betreffende ontluchtingsopeningen voorzien. De vuldoppensystemen beschikken naast een visuele niveau-indicator ook over een diagnoseopening voor de meting van de temperatuur en de dichtheid van de elektrolyt. Alle batterijcellen van het type EPzS; EPzB kunnen met het Aquamatic/BFS-vulsysteem worden uitgerust. Door de slangverbindingen van de afzonderlijke Aquamatic/ BFS-vuldoppen is het bijvullen van water via een centrale snelkoppeling mogelijk. 2. Toepassing Het water-bijvulsysteem voor batterijen Aquamatic/BFS is bedoeld voor tractiebatterijen van interne transportmiddelen. Voor de watertoevoer wordt het bijvulsysteem op een centrale leidingwateraansluiting aangesloten. Voor deze aansluiting alsook voor de slangen van de afzonderlijke vuldoppen worden zachte pvc-slangen toegepast. De slanguiteinden worden telkens op de aansluitmoffen van de T- resp. <-stukken gestoken.
0506.NL
3. Functie Het in de vuldop aanwezige ventiel, in combinatie met de vlotter en de vlotterstangen, stuurt het bijvulproces m.b.t. de noodzakelijke hoeveelheid water. Bij het Aquamaticsysteem zorgt de aanwezige waterdruk bij het ventiel voor het afsluiten van de watertoevoer en voor het veilig sluiten van het ventiel. Bij het BFS-systeem wordt door de vlotter en de vlotterstangen via een hefboomsysteem bij het bereiken van het maximale niveau, het ventiel met de vijfvoudige hefkracht gesloten en hierdoor de watertoevoer afgesloten. 9
4. Vullen (handmatig/automatisch) Het vullen van de batterijen met accuwater dient bij voorkeur vlak voor het beëindigen van het volladen van de accu's te gebeuren. Hierbij dient zeker gesteld te zijn dat het bijgevulde water met de elektrolyt wordt vermengd. Bij normaal gebruik is het in principe voldoende om eenmaal wekelijks water bij te vullen. 5. Aansluitdruk De bijvulinstallatie dient zo te worden gebruikt dat een waterdruk in de waterleiding van 0,3 bar tot 1,8 bar aanwezig is. Het Aquamatic-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,2 bar tot 0,6 bar. Het BFS-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,3 bar tot 1,8 bar. Afwijkingen van het werkdrukbereik beïnvloedt het correct functioneren van de systemen. Dit brede werkdrukbereik maakt drie vulmethoden mogelijk. 5.1 Valwater Naar gelang welk vulsysteem er wordt gebruikt, dient de hoogte van de voorraadtank te worden gekozen. Aquamatic-systeem plaatsingshoogte 2 m tot 6 m en het BFSsysteem plaatsingshoogte 3 m tot 18 m boven het batterijoppervlak. 5.2 Drukwater Instelling van het drukverminderingsventiel Aquamatic-systeem 0,2 bar tot 0,6 bar. BFS-systeem 0,3 bar tot 1,8 bar. 5.3 Vulwagen (ServiceMobil) De in de voorraadtank van het ServiceMobil aanwezige dompelpomp zorgt voor de nodige vuldruk. Er mag tussen de positie van het ServiceMobil en de positie van de batterij geen hoogteverschil bestaan. 6. Vulduur De vulduur van de batterijen is afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden van de accu, van de omgevingstemperaturen en van de vulmethode resp. de vuldruk. De vultijd bedraagt ca. 0,5 tot 4 minuten. De watertoevoer dient na beëindiging van het handmatige vullen van de batterij te worden losgekoppeld. 7. Waterkwaliteit
0506.NL
Voor het vullen van de batterijen mag uitsluitend bijvulwater worden gebruikt dat m.b.t. de kwaliteit aan DIN 43530 deel 4 moet voldoen. De bijvulinstallatie (voorraadtank, buisleidingen, ventielen enz.) mogen volstrekt geen vervuilingen bevatten die het correct functioneren van de Aquamatic-/BFS-vuldop nadelig zouden kunnen beïnvloeden. Uit veiligheidsoverwegingen dient het aanbeveling om in de hoofdtoevoerleiding van de batterij een filterelement (optie) met een max. doorlaat van 100 tot 300 µm in te bouwen.
10
8. Slangen op batterij aansluiten Het aansluiten van de slangen op de afzonderlijke vuldoppen dient langs de aanwezige elektrische schakeling te worden uitgevoerd. Veranderingen mogen niet worden uitgevoerd. 9. Bedrijfstemperatuur De grenstemperatuur voor het bedrijf van tractiebatterijen is vastgelegd bij 55° C. Een overschrijding van deze temperatuur kan schade aan de batterij veroorzaken. De vulsystemen voor batterijen mogen binnen een temperatuurbereik van > 0 °C tot max. 55° C worden gebruikt. ATTENTIE: Batterijen met automatische EXIDE-water-bijvulsystemen mogen uitsluitend in ruimten met temperaturen van > 0° C worden opgeslagen (anders gevaar voor bevriezing van het systeem). 9.1 Diagnoseopening Om de probleemloze meting van zuurdichtheid en temperatuur mogelijk te maken, beschikken de bijvulsystemen over een diagnoseopening met een Ø van 6,5 mm Aquamatic-vuldop en 7,5 mm BFS-vuldop. 9.2 Vlotter Naar gelang de cellenuitvoering en het type worden verschillende vlotters gebruikt. 9.3 Reiniging De reiniging van de vuldopsystemen dient uitsluitend met water te worden uitgevoerd. Er mogen geen onderdelen van de vuldoppen met oplosmiddelen of zeep in aanraking komen. 10. Accessoires 10.1 Stromingsindicator Voor de bewaking van het vulproces kan vanaf de batterij in de watertoevoer een stromingsindicator worden ingebouwd. Bij het vullen wordt het schoepenwieltje door het doorstromende water gedraaid. Na beëindiging van het vulproces komt het wieltje tot stilstand waardoor het einde van het vulproces wordt aangegeven (artikelnr. 50219542). 10.2 Vuldoplichter
0506.NL
Voor de demontage van de vuldoppensystemen mag alleen het bijbehorende speciale gereedschap (vuldoppenlichter) worden gebruikt. Om beschadigingen aan de vuldoppensystemen te voorkomen, dient het eruit wrikken van de vuldoppen met de grootste zorgvuldigheid te gebeuren.
11
10.2.1 Borgring-gereedschap Met het borgring-gereedschap kan ter verhoging van de aandrukkracht van de slangen op de slangolijven van de vuldoppen een borgring worden geschoven resp. weer worden losgemaakt. 10.3 Filterelement In de aanvoerleiding van de batterij naar de wateraanvoer kan uit veiligheidsoverwegingen een filterelement (artikelnr. 50307282) worden ingebouwd. Dit filterelement heeft een max. doorlaatdoorsnede van 100 tot 300 µm en is als slangfilter uitgevoerd. 10.4 Snelkoppeling De watertoevoer naar de water-bijvulsystemen (Aquamatic/BFS) gebeurt via een centrale aanvoerleiding. Deze wordt via een snelkoppelingssysteem met het wateraanvoersysteem van het laadstation verbonden. Aan de kant van de batterij is een sluitnippel (artikelnr. 50219538) gemonteerd. Aan de kant van de wateraanvoerleiding dient door de klant een snelkoppeling (verkrijgbaar onder artikelnr. 50219537) te worden gemonteerd. 11. Functiegegevens PS - Automatische afsluitdruk Aquamatic > 1,2 bar BFS - systeem geen D
- Doorstroomhoeveelheid van het geopende ventiel bij een aanwezige druk van 0,1 bar 350ml/min
D1 - Max. toelaatbaar lekpercentage van het gesloten ventiel bij een aanwezige druk van 0,1 bar 2ml/min T
- Toelaatbaar temperatuurbereik 0° C tot max. 65° C
0506.NL
Pa - Werkdrukbereik 0,2 tot 0,6 bar Aquamatic-systeem Werkdrukbereik 0,3 tot 1,8 bar BFS-systeem
12
2
Jungheinrich Tractiebatterijen Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS Nominale gegevens 1. Nominale capaciteit C5:
zie typeplaatje
2. Nominale spanning:
2,0 volt x aantal cellen
3. Ontlaadstroom:
C5/5h
4. Nominale temperatuur:
30° C
EPzV batterijen zijn gesloten batterijen met vaste elektrolyt waarbij tijdens de gehele gebruiksduur geen bijvullen met water toegestaan is. Als afsluitdoppen worden overdrukventielen gebruikt die bij het openen vernield worden. Tijdens het gebruik gelden voor gesloten batterijen dezelfde veiligheidsvoorwaarden als voor batterijen met vloeibare elektrolyt, namelijk het voorkomen van een elektrische schok, een explosie van de elektrolytische laadgassen alsook, in het geval van een vernieling van de batterijbak, het gevaar van de bijtende elektrolyt. • Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophangen! • Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel! • Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en beschermende kleding! • De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272, DIN 50110-1 in acht nehmen! • Roken verboden! • Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorkomen i.v.m. explosiegevaar! • Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen. • Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen. • Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden! • Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur! • Bij normaal gebruik is aanraking met de elektrolyt uitgesloten. Bij vernieling van de behuizing is de vrijkomende vaste elektolyt even sterk bijtend als vloeibare elektrolyt. • Batterij nooit omkiepen! • Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders of kabels veroorzaken.
0506.NL
• Gevaarlijke elektrische spanning! • Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daarom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!
13
Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele onderdelen en bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen vervalt de aanspraak op garantie. Voor batterijen conform I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie bijbehorend attest). 1. Ingebruikneming De batterij dient op mechanisch correcte toestand te worden gecontroleerd. De accupolen dienen contactveilig en met de juiste polariteit te worden verbonden. De batterij dient conform punt 2.2 te worden bijgeladen. Aanhaalmoment voor de poolbouten van de accupolen en connectors: M 10
Staal 23 ± 1 Nm
2. Gebruik Voor het gebruik van tractiebatterijen voor voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Tractiebatterijen voor elektrovoertuigen». 2.1 Ontladen Ventilatieopeningen mogen niet gesloten of afgedekt zijn. Openen en sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in spanningsvrije toestand gebeuren. Voor het bereiken van een optimale bruikbaarheidsduur dienen ontladingen van meer dan 60% van de nominale capaciteit te worden voorkomen. Ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit zijn diepontladingen en zijn niet toegestaan. Ze verkorten de bruikbaarheidsduur van de batterij aanzienlijk. Voor het controleren van de ontladingstoestand dienen alleen de door de batterijfabrikant toegestane meters voor de ontladingstoestand te worden gebruikt. Ontladen batterijen moeten onmiddellijk worden opgeladen en mogen niet in ontladen toestand blijven staan. Dit geldt ook voor diepontladen batterijen. 2.2 Laden
0506.NL
Er mag alleen met gelijkstroom worden geladen. De laadprocédés conform DIN 41773 en DIN 41774 dienen alleen in de door de fabrikant toegestane modificering te worden toegepast. Daarom moeten uitsluitend de door de fabrikant aanbevolen laadapparaten worden gebruikt. Aansluiting alleen op het toegewezen en voor het batterijtype toegestane laadapparaat, om overbelasting van de elektrische leidingen en contacten alsook ontoelaatbare gasvorming te voorkomen. EPzV-batterijen zijn gasvormingsarm, maar niet gasvormingsvrij.
14
Bij het laden moet voor een correcte afzuiging van de laadgassen worden gezorgd. Deksels resp. afdekkingen van de batterijbak die ingebouwd zijn, moeten geopend of verwijderd worden. De batterij dient met de juiste polariteit (plus aan plus resp. min aan min) aan het uitgeschakelde laadapparaat te worden aangesloten. Daarna kan het laadapparaat worden ingeschakeld. Tijdens het laden stijgt de temperatuur in de batterij met ca. 10 K. Daarom dient met het laden pas begonnen te worden wanneer de temperatuur onder 35° C ligt. De temperatuur moet voor het laden minstens 15° C bedragen, omdat anders geen correcte lading wordt bereikt. Zijn de temperaturen steeds hoger dan 40° C of lager dan 15° C, dan is een temperatuurafhankelijke constant-spanningsregeling van het laadapparaat noodzakelijk. Hierbij dient de correctiefactor conform DIN EN 50272-1 (ontwerp) met 0,005 V/Z per K te worden toegepast. Bijzondere aanwijzing voor het gebruik van batterijen in gevarenzones: Dit zijn batterijen die conform EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I in mijngasgevaarlijke, resp. Ex II in explosiegevaarlijke omgevingen worden gebruikt. De waarschuwingen op de batterij dienen te worden opgevolgd. 2.3 Vereffeningslading Vereffeningsladingen dienen voor het waarborgen van de bruikbaarheidsduur en het behoud van de capaciteit. Vereffeningsladingen dienen in aansluiting aan een normale lading te worden uitgevoerd. Ze zijn noodzakelijk na diepontladingen en na herhaaldelijk onvoldoende lading. Voor de vereffeningslading dienen eveneens uitsluitend de door de fabrikant toegestane laadapparaten te worden gebruikt. Op temperatuur letten! 2.4 Temperatuur De batterijtemperatuur van 30° C wordt als nominale temperatuur beschouwd. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verminderen de beschikbare capaciteit. 45° C is de grenstemperatuur en als bedrijfstemperatuur niet toelaatbaar. 2.5 Elektrolyt De elektrolyt is zwavelzuur, dat in gel is vastgelegd. De dichtheid van de elektrolyt is niet meetbaar. 3. Onderhoud Geen water bijvullen! 3.1 Dagelijks Batterij na elke ontlading opladen.
0506.NL
3.2 Wekelijks Visuele controle op vervuilingen en mechanische schade.
15
3.3 Driemaandelijks Na vollading en een standtijd van minstens 5 uur dient gemeten en geregistreerd te worden: • totale spanning • enkele spanning Indien er wezenlijke verschillen t.o.v. vorige metingen of verschillen tussen de cellen resp. blokbatterijen worden geconstateerd, dient voor de verdere inspectie resp. de reparatie de klantenservice te worden geraadpleegd. 3.4 Jaarlijks Conform VDE 0117 dient naar behoefte, maar minstens een keer per jaar, de isolatieweerstand van het voertuig en van de batterij door een elektrospecialist te worden gecontroleerd. De controle van de isolatieweerstand van de batterij dient conform DIN 43539 deel 1 te worden uitgevoerd. De geconstateerde isolatieweerstand van de batterij mag conform DIN EN 50272-3 niet lager zijn dan 50 ȍ per volt nominale spanning. Bij batterijen tot 20 V nominale spanning is de minimumwaarde 1000 ȍ. 4. Instandhouden De batterij moet steeds schoon en droog zijn om kruipstromen te voorkomen. Reinigen conform het ZVEI-toelichtingenblad «Reinigen van batterijen». Vloeistof in de batterijbak dient weggezogen en verwijderd te worden. Beschadigingen aan de isolatie van de batterijbak dienen na reiniging van de beschadigde plekken te worden hersteld, om de isolatiewaarde conform DIN EN 50272-3 te waarborgen en corrosie van de batterijbak te voorkomen. Indien het uitbouwen van cellen noodzakelijk is, is het zinvol hiervoor de klantenservice te raadplegen. 5. Opslag Indien batterijen tijdens een langere periode buiten gebruik zijn, dienen deze volgeladen in een droge, vorstvrije ruimte te worden opgeslagen. Om de inzetbaarheid van de batterij te waarborgen, kan uit de volgende laadbehandelingen worden gekozen: 1. Driemaandelijks vollading volgens punt 2.2. Bij aangesloten verbruiker, bijv. meeten controleapparatuur, kan het volladen reeds elke twee weken noodzakelijk zijn. 2. Druppellading bij een laadspanning van 2,25 Volt x aantal cellen.
0506.NL
Bij de bruikbaarheidsduur dient rekening gehouden te worden met de opslagtijd.
16
6. Storingen Indien er storingen aan de batterij of het laadapparaat worden geconstateerd, dient onmiddellijk met de klantenservice contact te worden opgenomen. Meetgegevens volgens 3.3 vereenvoudigen het opsporen van fouten en het verhelpen ervan. Een servicecontract met ons zorgt voor het vroegtijdig herkennen van fouten. Terug naar leverancier! Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled. Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt als gevaarlijke stof!
Technische wijzigingen voorbehouden.
7. Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij
2/3 4 10 12 7
1
2
3
Lieferanten Nr. Supplier No. 5
Kapazität Capacity
Nennspannung Nominal Voltage 7
9
Hersteller Manufacturer
4
6 5
Batteriegewicht min/max Battery mass min/max
Zellenzahl Number of Cells
8
Betekenis Logo Batterijbenaming Batterijtype Batterijnummer Batterijbak-nummer Afleveringsdatum Logo batterijfabrikant
8
Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany Pb
1
Pb
9
Pos. 1 2 3 4 5 6 7
6 5 11 13
Baujahr Year of manufacture
Typ Type Serien-Nr. Serial-Nr.
14
Pos. 8 9 10 11 12 13 14
Betekenis Recyclingsymbool Afvalcontainer / materiaalaanduiding Nominale spanning van batterij Nominale capaciteit van batterij Aantal cellen van batterij Batterijgewicht Veiligheids- en waarschuwingssymbolen
0506.NL
* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.
17
18
0506.NL