Effectenbeoordeling Flora- en faunawet ’t Vaneker, Enschede
Effectenbeoordeling Flora- en faunawet ’t Vaneker, Enschede Concept
Opdrachtgever Projectmanagementbureau Gemeente Enschede Postbus 20 7500 AA Enschede 053-4818181 053-4815620
Opdrachtnemer Eelerwoude BV Mossendamsdwarsweg 3 7472 DB GOOR Postbus 53, 7470 AB GOOR 0547-263515 0547-263777
[email protected] www.eelerwoude.nl
Projectgegevens: Projectnummer: P6206 Datum: 5-12-2013 Projectleider: S. Boekhout Opgesteld: S. Boekhout Gecontroleerd: G. Lubbers Onderzoek van Eelerwoude voldoet aan de eisen die het Ministerie van Economische Zaken stelt. Eelerwoude is lid van het Netwerk Groene Bureaus. Het Netwerk werkt aan de kwaliteit van advisering gericht op natuur, landschap, water, milieu en ruimte. Het Netwerk heeft een gedragscode die opdrachtgevers en andere belanghebbende een basis biedt om de leden aan te spreken op de kwaliteit van hun werk. Dit onderzoek is op zorgvuldige wijze uitgevoerd, conform de geldende wet- en regelgeving ten aanzien van flora en fauna. Desondanks zal nooit een 100% volledig beeld van de aanwezige flora en fauna gegeven kunnen worden. Natuur is dynamisch, situaties kunnen veranderen. De opmaak van dit rapport gaat uit van dubbelzijdig afdrukken
INHOUD 1
INLEIDING ....................................................................................................... 4
1.1
Aanleiding ........................................................................................................ 4
2
LIGGING PLANGEBIED ’T VANEKER ............................................................ 5
3
RUIMTELIJKE ONTWIKKELING ..................................................................... 7
3.1 3.2 3.3 3.4
Inleiding ........................................................................................................... 7 Doelstelling ...................................................................................................... 7 Doelgroep ........................................................................................................ 7 Ontwikkeling..................................................................................................... 7
4
NATUURWETGEVING .................................................................................... 9
4.1
Flora- en faunawet beschermt dieren en planten .............................................. 9
5
METHODE ..................................................................................................... 12
5.1 5.2
Literatuuronderzoek ....................................................................................... 12 Veldonderzoek ............................................................................................... 12
6
BESCHERMDE SOORTEN ........................................................................... 15
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5
Vleermuizen ................................................................................................... 15 Grondgebonden zoogdieren ........................................................................... 28 Vogels............................................................................................................ 29 Amfibieën ....................................................................................................... 33 Overige soorten.............................................................................................. 35
7
EFFECTENBEOORDELING .......................................................................... 36
7.1
Inleiding ......................................................................................................... 36
8
CONCLUSIE .................................................................................................. 40
LITERATUURLIJST ..................................................................................................... 41
1 1 INLEIDING 1.1
Aanleiding
In verband met de ruimtelijke ontwikkeling van de projectlocatie ‘t Vaneker zijn sinds 2004 diverse flora- en faunaonderzoeken uitgevoerd in het kader van de Flora- en faunawet. In verband met de houdbaarheid van de huidige onderzoeksgegevens en de doorlooptijd van het project, is recent opnieuw onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat met de ontwikkeling ook rekening gehouden dient te worden met een aantal beschermde diersoorten. Dienst Regelingen, uitvoeringsorgaan van het Ministerie van Economische Zaken en bevoegd gezag in het kader van de Flora- en faunawet, biedt sinds kort de mogelijkheid om een zgn. ‘Generieke ontheffing’ aan te vragen. Hierdoor is het mogelijk om voor alle geplande ruimtelijke ontwikkelingen in één keer een algemeen geldende ontheffing te verkrijgen. Hiertoe dient een Soortmanagementplan opgesteld te worden, waarin wordt uitgewerkt hoe de duurzame instandhouding van de betreffende soorten wordt geregeld. Het is een nieuwe denkrichting die past binnen de nieuwe wet Natuurbescherming, die naar verwachting in 2014 de huidige Flora- en faunawet zal vervangen. Ook voor het gebied ’t Vaneker wordt een soortmanagementplan opgesteld en een generieke ontheffing aangevraagd. Dit is een complex proces en heeft een langere doorlooptijd dan de reguliere ontheffingsaanvraag. In verband met de bestemmingsplanprocedure dient echter op korte termijn duidelijk te zijn of de Flora- en faunawet de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Hiertoe is het onderdeel effectenbeoordeling uit het soortmanagementplan met voorrang uitgewerkt in deze rapportage. Het gaat om een effectenbeoordeling op basis van de ‘traditionele werkwijze’. De effectenbeoordeling in het op te stellen Soortmanagementplan (SMP) zal op een aantal punten hiervan afwijken. Zo worden in het SMP de onderzoeksresultaten aangevuld met informatie uit het biotopenonderzoek. Hier is in de analyse en de uitwerking in deze effectenbeoordeling rekening mee gehouden. In die zin leidt het niet tot andere, afwijkende uitkomsten en conclusies met betrekking tot de effectenbeoordeling in beide uitwerkingen. Deze rapportage beschrijft op basis van het veldonderzoek uit 2013, aangevuld met eerdere onderzoeken, welke beschermde soorten aanwezig zijn binnen het plangebied, en welke effecten de voorgenomen ontwikkelingen hebben op deze soorten. De rapportage doet een uitspraak of een ontheffing Flora- en faunawet noodzakelijk is en of, en zo ja, hoe de Flora- en faunawet de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat.
4
Effectenbeoordeling Flora- en faunawet Concept
2 2 LIGGING PLANGEBIED ’T VANEKER Het plangebied ‘t Vaneker is circa 120 hectare groot en ligt aan de noordzijde van Enschede. Het gebied bestaat uit verschillende deelgebieden: de Noordschil, het voormalige militairterrein Zuidkamp en de Zuidschil. De ontwikkelingen in de Noordschil is reeds eerder getoetst aan de Flora- en faunawet, maar maakt in deze effectenbeoordeling opnieuw onderdeel uit van het totale plangebied (Eelerwoude, 2010 en 2013). Figuur 1 geeft de totale gebiedsbegrenzing weer van de ontwikkelingslocatie. De Vergertweg en de Lonnekeresweg begrenzen globaal het plangebied ten noorden, de Hegeboerweg ten oosten, de Brandemaatweg ten zuiden en De Braakweg ten westen.
Figuur 1. Luchtfoto van het huidige gebied ’t Vaneker met gebiedsbegrenzing (bron: Tekeningenboek, woon en werkparken in het Lonnekerland, IAA Stedenbouw en Landschap 2011).
’t Vaneker, Enschede Concept
5
Het gebied bestaat uit een zeer gevarieerd, grotendeels besloten landschap met verspreide bebouwing en veel opgaand groen in de vorm van houtwallen, singels, boselementen en bomenrijen. Grotendeels parallel aan de Vanekerstraat stroomt de Vanekerbeek. In de zuidwesthoek van het Vaneker ligt een waterplas welke deel uitmaakt van het aangrenzende waterwingebied. Verspreid door het gebied komen een tiental poelen en vijvers voor. Met name binnen het Zuidkamp zijn nog fraaie, oude houtwallen en bomenrijen aanwezig, afgewisseld met kleinschalige graslandpercelen. Het zijn restanten van het kleinschalige kampenlandschap dat rond 1900 in grote delen van Overijssel voorkwam, maar op veel plaatsen door intensivering van de landbouw is verdwenen. De militaire bestemming heeft ervoor gezorgd dat een deel van het kampenlandschap vrijwel ongeschonden bewaard is gebleven. Opvallend zijn ook de oude bospercelen en bomenrijen in de omgeving van de Overmaatweg, aan de zuidoostkant van het plangebied. De bebouwing in het Vaneker is zeer gevarieerd. Op het Zuidkamp komt nog veel historische bebouwing voor uit de periode van de 2e Wereldoorlog. Ook is er veel nieuwbouw gerealiseerd en zijn er nieuwe wegen aangelegd. De bebouwing op het voormalig militair terrein bestaat vooral uit verblijfsaccommodaties en opslagloodsen. Verder is op het terrein een sportcomplex aanwezig. Het voormalig militair terrein werd afgescheiden door een hoog hekwerk, maar is inmiddels enkele jaren vrij toegankelijk. De bebouwing buiten het militair terrein bestaat vooral uit agrarische bebouwing en, verspreid door het gebied, uit vrijstaande woonhuizen. Langs de Braakweg is bebouwing aanwezig in de vorm van lintbebouwing. De noord- en de zuidrand wordt gekenmerkt door de overgang van het typische coulissenlandschap naar een meer open landschapsstructuur. Het centrum van het gebied omvat een kleinschalig landschap met boselementen, houtwallen en open ruimten. Hierbinnen bevinden zich twee gebieden met een parkachtige structuur. Hier bevinden zich ook de meest waardevolle gebouwen vanuit cultuurhistorisch oogpunt. Door ’t Vaneker ligt van west naar oost de Zuidkampweg als centrale as. Deze as is de drager van het landschap en hieraan liggen enkele van de bijzondere gebouwen. Waardevolle, karakteristieke bebouwing als zeer waardevol ervaren en blijft behouden. Deze gebouwen liggen bij de ingang van ’t Vaneker (entree van het voormalig militair terrein) en in het centrum van het gebied, de gebouwen Z30 t/m Z34.
3 3 RUIMTELIJKE ONTWIKKELING 3.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de ruimtelijke ontwikkeling van ‘t Vaneker beschreven. Uitgangspunt hierin vormen de meest recente bronnen op het gebied van de ruimtelijke ontwikkeling: ‘Ontwikkelingsplan 2012’ (januari 2012), het tekeningenboek ‘Woon en werkparken in het Lonnekerland’ (november 2011) en het vast te stellen bestemmingsplan ’t Vaneker 2013. Onderstaande teksten zijn hieruit afkomstig.
3.2
Doelstelling
De voorgenomen ontwikkeling heeft als doel om een bijdrage te leveren aan de sociaal economische structuurversterking van Enschede door een uniek woonmilieu te creëren voor de top van de markt. Daarmee wordt de verhouding verbeterd tussen de goedkopere en duurdere woningvoorraad waardoor Enschede aantrekkelijker wordt als woonstad.
3.3
Doelgroep
’t Vaneker richt zich over het algemeen op de doelgroep met een ver bovenmodaal gezinsinkomen. Het gaat hierbij om mensen die graag buitenaf of suburbaan willen wonen in een omgeving met veel gelijk gestemden. Naar verwachting zijn dit gezinnen vanaf circa 35 jaar met kinderen of waarvan de kinderen al uit het huis zijn.
3.4
Ontwikkeling
Binnen het ’t Vaneker wordt een hoogwaardig woonmilieu gecreëerd met kavels voor particulier opdrachtgeverschap, ontwikkeling van enkele specifieke niches en enkele ondersteunende functies. Bestaande bijzondere waarden en/of beeldbepalende kenmerken van het gebied worden geïntegreerd in de toekomstige situatie. Er wordt uitgegaan van het concept “Wonen in het landschap”. Aanwezige ruimtelijke kwaliteiten worden benut, beschermt en behouden. De kavels worden groot opgezet waarbij veel variatie in grootte en typologie wordt aangebracht. Het gebied wordt gefaseerd ingericht, waarbij globaal tien kavels per jaar worden uitgegeven. Gestart wordt in het zuidoostelijk deel, het noordwestelijk deel wordt als laatste ingericht. De laatste kavels worden naar verwachting in 2028-2029 uitgegeven. In totaal worden ca. 260 woningen in het plangebied gesitueerd. Hiervan zijn ruim veertig gebouwen bestaand en deze blijven behouden. Het gaat hier om gebouwen die liggen bij ’t Vaneker, Enschede Concept
7
de ingang van ’t Vaneker (entree van het voormalig militair terrein) en in het centrum van t het gebied, de gebouwen Z30 /m Z34. Daarnaast zijn zeven bestaande woningen meegerekend die al tientallen jaren bewoond worden. In het gebied worden in ieder geval tien gebouwen gesloopt, zie figuur 2. Het stedenbouwkundig ontwerp voor ’t Vaneker gaat uit van diverse deelgebieden met een verschillende dichtheid aan bebouwing en kavelgrootte. Waardevolle panden worden ingepast. De andere panden worden bij voorkeur ingepast, maar dit is afhankelijk van de betreffende koper. Centraal uitgangspunt in het stedenbouwkundig ontwerp is dat zoveel mogelijk (waardevolle) boselementen en solitaire bomen in het plangebied behouden blijven. Ten behoeve van de realisatie worden op een aantal locaties boselementen gedund of gerooid. De te dunnen boselementen zijn tevens in dezelfde figuur weergegeven. Kaalkap vind niet plaats. In de toekomstige situatie worden ook een aantal nieuwe watergangen gegraven. Deze liggen verspreid door het gebied heen.
Figuur 2. Te slopen bebouwing. Deze worden op kaart in rood weergegeven (bron: Tekeningenboek, woon en werkparken in het Lonnekerland, IAA Stedenbouw en Landschap 2011).
4 4 NATUURWETGEVING De natuurwet- en regelgeving kent twee sporen, namelijk een gebiedsgericht (Natuurbeschermingswet 1998) en een soortgericht spoor (Flora- en faunawet). Met de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in de nationale wetgeving geïmplementeerd. De kern van het natuurbeleid wordt gevormd door de Ecologische hoofdstructuur, dat een samenhangend netwerk vormt van natuurgebieden. In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op de relevante wetgeving en het natuurbeleid voor het plangebied: de Flora- en faunawet
4.1
Flora- en faunawet beschermt dieren en planten
De Flora- en faunawet is erop gericht om de Nederlandse biodiversiteit te beschermen. en de dieren en planten binnen de Nederlandse wetgeving de plek te geven die hun volgens de Europese afspraken toekomt. De Flora- en faunawet is overal en altijd van toepassing bij ontwikkelingen. In hoofdstuk 5 wordt verder ingegaan op de aanwezigheid van beschermde soorten. Voor meer informatie inzake de Flora- en faunawet zie de website van het ministerie van Economische Zaken: www.drloket.nl. 4.1.1 Bescherming planten en dieren De Flora- en faunawet gaat over de bescherming van ongeveer 500 planten- en diersoorten, van de 36.000 soorten die in Nederland voorkomen. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan (het ‘nee, tenzij-principe’). De wet beschermt: Enkele vaatplanten. Bijna alle zoogdieren. Alle vogels. Alle reptielen. Alle amfibieën. Enkele vissen. Enkele ongewervelde (insecten en weekdieren). Deze soorten zijn verdeeld in vijf beschermingsniveau’s: Licht beschermde soorten (tabel 1 van de Flora- en faunawet). Middelmatig beschermde soorten (tabel 2 van de Flora- en faunawet). Zwaar beschermde soorten (tabel 3 van de Flora- en faunawet). Vogels. Vogels waarvan de nesten het hele jaar zijn beschermd.
’t Vaneker, Enschede Concept
9
Bestendig beheer
Ruimtelijke ontwikkeling
Zorgplicht
Zorgplicht
Soorten van tabel 1 lichtste beschermingsregime algemene soorten
Vrijstelling Wel zorgplicht
Vrijstelling Wel zorgplicht
Soorten van tabel 2 middelste beschermingsregime overige soorten
Gedragscode of Ontheffing
Gedragscode of Ontheffing
Vogels
Gedragscode of Ontheffing
Gedragscode of Ontheffing
Vogels met jaarrond beschermde nesten
Gedragscode of Ontheffing
Ontheffing
Gedragscode of Ontheffing
Ontheffing
Zwaar
Bescherming
Licht
niet beschermde soorten
Soorten van tabel 3 zwaarste beschermingsregime bijlage 1 AMvB bijlage IV Habitatrichtlijn
Figuur 3. Overzicht mogelijke instrumenten om de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet te overtreden bij activiteiten. De tabellen in dit overzicht verwijzen naar de verschillende tabellen in de Floraen faunawet.
4.1.2 Verbodswet De Flora- en faunawet is - in tegenstelling tot vele andere wetten - een verbodswet en geen gebodswet. Overtreding van de Flora- en faunawet is een economisch delict waarbij op basis van ‘strafrecht’ boetes worden gegeven en/of vervolging optreedt. Ook kan op basis van bestuursrecht bestuursdwang worden opgelegd. Personen worden individueel aansprakelijk gesteld en eventuele opdrachtgevers kunnen te maken krijgen met aansprakelijkheid en vervolgschade. De verboden moeten ervoor zorgen dat in het wild levende planten en dieren zoveel mogelijk met rust worden gelaten. Handelingen die de wet verbiedt zijn: plukken, vangen en doden; verstoren; vernielen van leefgebied, nesten en holen; weghalen van eieren; bezit en handel. Onder bepaalde voorwaarden mogen deze handelingen wel uitgevoerd worden. U heeft dan een ontheffing of vrijstelling nodig of u werkt conform een gedragscode. Figuur 3 geeft aan bij welke activiteiten welke instrumenten beschikbaar zijn. 4.1.3 Zorgplicht De Flora- en faunawet gaat uit van de intrinsieke waarde van alle dieren en planten. De mens moet daar zorgvuldig mee omgaan. Daarom is de zorgplicht in artikel 2 van de wet opgenomen. De zorgplicht houdt in dat iedereen ‘voldoende zorg’ in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Dat betekent dat iedereen naar redelijkheid nadelige effecten: Moet voorkomen. Moet beperken. Ongedaan moet maken.
’t Vaneker, Enschede Concept
11
5 5 METHODE De aanwezige natuurwaarden zijn in beeld gebracht op basis van een verkenning van bestaande inventarisatiegegevens en diverse veldbezoeken. Gericht onderzoek heeft plaatsgevonden naar vleermuizen, broedvogels en amfibieën. Overige beschermde soorten zijn geïnventariseerd tijdens deze veldbezoeken. Tabel 1 geeft een bondige samenvatting van de onderzoeksperiode en het type onderzoek.
5.1
Literatuuronderzoek
Voor het bureauonderzoek is gebruik gemaakt van bestaande onderzoeksgegevens welke door Eelerwoude zijn verzameld. Het gaat hierbij om de volgende onderzoeken: - Flora- en faunaonderzoek het Vaneker, gemeente Enschede. Eelerwoude, 2004. - Flora- en faunaonderzoek en Activiteitenplan ’t Vaneker, gemeente Enschede. Eelerwoude, 2010. - Onderzoek Flora- en faunawet Luchthaven Twente. Eelerwoude, 2011. - Natuurtoets Zuidkamp-Noord, Enschede. Eelerwoude, 2013. Daarnaast is de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) geraadpleegd en is data betrokken bij het onderzoek. De NDFF geeft informatie over waarnemingen van beschermde en zeldzame planten en dieren en bevat uitsluitend gevalideerde gegevens. De data is gevalideerd door de Gegevensautoriteit Natuur.
5.2
Veldonderzoek
Het veldonderzoek heeft zich gericht op een aantal soorten/soortsgroepen: vleermuizen, vogels en amfibieën. Op basis van eerdere onderzoeken en bekende verspreidingsgegevens is gekozen om naar deze soortgroepen onderzoek uit te voeren. Het veldonderzoek is uitgevoerd volgens de op dit moment geldende en bekende onderzoeksprotocollen en richtlijnen. Tabel 1 geeft een bondige samenvatting van de periode en het type onderzoek. In het Soortmanagementplan zal hier uitgebreider op worden ingegaan.
Datum
Type onderzoek
Starttijd
Onderzoeker
09-04-2013
Broedvogelonderzoek
06.30 uur
V. de Lenne
26-04-2013
Amfibieënonderzoek
09.00 uur
V. de Lenne
04-05-2013
Broedvogelonderzoek
05.30 uur
V. de Lenne
04-06-2013
Amfibieënonderzoek
09.00 uur
V. de Lenne
06-06-2013
06-06-2013
08-06-2013
13-06-2013
25-06-2013
21-08-2013
22-08-2013
11-09-2013
Vleermuisonderzoek kraamperiode Broedvogelonderzoek Vleermuisonderzoek kraamperiode Amfibieënonderzoek Vleermuisonderzoek kraamperiode Vleermuisonderzoek baltsperiode Vleermuisonderzoek baltsperiode Vleermuisonderzoek baltsperiode
03.00 uur
Droog, licht bewolkt, ± 8 °C, windkracht 1 Regenachtig, bewolkt, ±1 2 °C, windkracht 2 Droog, zonnig, ± 10 °C, windkracht 2 Droog, licht bewolkt, ± 15 °C, windkracht 2
V. de Lenne &
Droog, onbewolkt, ± 12 °C,
S. Boekhout
windkracht 1
04.00 uur
V. de Lenne
03.15 uur
S. Boekhout
09.00 uur
V. de Lenne
21.45 uur
Weersomstandigheden
Droog, licht bewolkt, ± 18 °C, windkracht 2 Droog, bewolkt, ± 14 °C, windkracht 2/3 Droog, licht bewolkt, ± 18 °C, windkracht 2/3
V. de Lenne &
Droog, onbewolkt, ± 10 °C,
S. Boekhout
windkracht 1/2
22.15 uur
V. de Lenne
22.15 uur
V. de Lenne
19.30 uur
V. de Lenne
27-09-2013
Biotopenonderzoek
09.00 uur
V. de Lenne
01-10-2013
Biotopenonderzoek
09.00 uur
V. de Lenne
Droog, onbewolkt, ± 20 °C, windkracht 1 Droog, onbewolkt, ± 20 °C, windkracht 0 Droog, af en toe regen, ± 12 °C, windkracht 2/3 Droog, licht bewolkt, ± 12 °C, windkracht 1 Droog, licht bewolkt, ± 13 °C, windkracht 1/2
Tabel 1. Periode en type onderzoek.
5.2.1 Vleermuizen De inventarisatie van vleermuizen heeft zich gericht op het vaststellen van verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebieden. De veldbezoeken zijn uitgevoerd in de periode van half mei tot eind september 2013 volgens het geldende Vleermuisprotocol (uit maart 2013). Dit protocol wordt elk jaar door het Vleermuisvakberaad Netwerk Groene Bureaus, Zoogdiervereniging en Gegevensautoriteit Natuur geactualiseerd en geldt als basis voor het uitvoeren van vleermuisonderzoek. Het onderzoek is uitgevoerd met behulp van batdetectoren (Petterson D240X en D100). Voor determinatie van vleermuiswaarnemingen zijn deze getaped en geanalyseerd in speciaal hiervoor ontworpen software. Het veldwerk is zowel in de avonduren als in de vroege ochtenduren (tweede helft van de nacht) uitgevoerd. Het veldwerk heeft bestaan uit twee veldbezoeken in de periode half mei tot half juli gericht op kraamkolonies en zomerverblijfplaatsen en twee veldbezoeken in de periode van half augustus tot half
’t Vaneker, Enschede Concept
13
september gericht op balts-, paar- en winterverblijven. Het veldwerk is gecombineerd met het waarnemen van andere nachtactieve soorten zoals uilen en steenmarters. 5.2.2 Broedvogels Voor het uitvoeren van broedvogelinventarisaties is op dit moment nog geen onderzoeksprotocol van kracht. Bij broedvogelinventarisaties wordt over het algemeen gewerkt volgens de methode van uitgebreide territoriumkartering (Van Dijk, 2012). De inventarisatie richt zich vooral op de soorten die jaarrond gebruik maken van vaste rusten verblijfplaatsen (zgn. ‘jaarrond-soorten’). Hierbij is uitgegaan van de per 26 augustus 2009 gewijzigde vogellijst. Het veldwerk heeft bestaan uit 3 veldronden die in de vroege ochtenduren zijn uitgevoerd. 5.2.3 Amfibieën Het onderzoek naar amfibieën heeft zich geconcentreerd op de belangrijkste waterelementen, mede op basis van eerdere onderzoeken. Het veldwerk heeft bestaan uit het bemonsteren van de aanwezige poelen vanaf de oever met behulp van een schepnet. Naast bemonstering met behulp van een schepnet is onderzoek uitgevoerd naar eieren, larven en roepende individuen. De aandacht heeft zich gericht tot de kritische en strikt beschermde soorten poelkikker en kamsalamander. Voor het inventariseren van amfibieën is nog geen standaardprotocol aanwezig. De onderzoeksintensiteit is gebaseerd op de onderzoeksmethoden van RAVON en de Soortenstandaards Poelkikker en Kamsalamander van Dienst Regelingen (2011). Het veldwerk heeft bestaan uit 3 veldronden in de periode van april t/m juni. 5.2.4 Overige soorten In en rond het plangebied komen nog een aantal andere beschermde soorten voor dan eerder beschreven. Voor een groot deel zal het gaan om algemeen voorkomende en licht beschermde soorten, maar ook de aanwezigheid van een aantal strenger beschermde soorten zoals bijvoorbeeld eekhoorn en steenmarter kan niet op voorhand worden uitgesloten. Omdat er op basis van de eerdere onderzoeken en bekende verspreidingsgegevens van soorten geen aanleiding was voor soortspecifiek onderzoek, is het veldwerk naar de groep van deze overige soorten uitgevoerd tijdens de veldbezoeken naar vleermuizen, broedvogels en amfibieën.
6 6 BESCHERMDE SOORTEN Op basis van het veldbezoek wordt geconcludeerd dat het plangebied voor een aantal beschermde soorten van belang is. Dit betreft zowel soorten van tabel 1, tabel 2, tabel 3 als vogels, allen beschermd in de Flora- en faunawet. Hierbij richten we ons op de groep van strikt(er) beschermde soorten uit tabel 2, tabel 3 en vogels. Tabel 1-soorten komen over het algemeen (zeer) algemeen voor. Effecten op deze soorten zijn doorgaans zeer beperkt. Voor tabel 1-soorten geldt daarom voor ruimtelijke ontwikkeling een vrijstelling van de ontheffingsplicht. Op deze groep wordt in dit onderzoek niet nader ingegaan.
6.1
Vleermuizen
In het plangebied zijn zes vleermuissoorten aangetroffen: gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, franjestaart en watervleermuis. In voorgaande onderzoeksjaren in de periode 2004-2012 zijn ook ruige dwergvleermuis en baardvleermuis aangetroffen. Allen staan in tabel 3 van de Flora- en faunawet. 6.1.1 Gewone dwergvleermuis De gewone dwergvleermuis is in Nederland de meest algemene vleermuissoort. De soort wordt veelvuldig waargenomen in stedelijk gebied. (Kraam)kolonies zijn in Nederland vooral in gebouwen aangetroffen. Voorbeelden van verblijfplaatsen in gebouwen zijn ruimtes in spouwmuren en ruimtes achter boeiboorden en gevelbetimmering. Gebouwen worden ook als winterverblijf gebruikt, waarbij (mogelijk) vergelijkbare plaatsen als in de zomer benut worden, mits deze vorstvrij zijn. Ze jagen hoofdzakelijk binnen een straal van 2-5 km van de verblijfplaats. Vliegroutes volgen zoveel mogelijk lijnvormige structuren en ze jagen in gesloten tot half open landschap. Resultaten 2013 Gewone dwergvleermuizen zijn tijdens alle bezoeken verspreid in het plangebied aangetroffen en het betreft hier dan ook de meest voorkomende soort. Figuur 4 geeft de verspreidingskaart weer. In het kaartbeeld zijn tevens de bekende verblijfplaatsen uit eerdere onderzoeken opgenomen. In ’t Vaneker zijn ongeveer 50-60 gewone dwergvleermuizen aangetroffen. Er zijn twee zomerverblijfplaatsen aangetroffen van enkele individuen (1-5). Kraamverblijfplaatsen zijn niet vastgesteld, maar gezien de grote aantallen en aanwijzingen kunnen deze niet uitgesloten worden. Baltsende vleermuizen vormen een belangrijke indicatie voor de aanwezigheid van paar- en/of baltsplaatsen. In het gebied zijn ongeveer 15 baltsende individuen aangetroffen. Elke baltsende gewone dwergvleermuis heeft zijn eigen
’t Vaneker, Enschede Concept
15
territorium waarbinnen vaak een paarverblijfplaats aanwezig is. In ’t Vaneker zijn dus verschillende paarverblijfplaatsen aanwezig. Gezien de potentiële geschiktheid van de gebouwen als verblijfplaats voor vleermuizen is dit niet geheel onverwachts. Daarnaast stellen gewone dwergvleermuizen weinig eisen aan hun paar- en baltsverblijfplaatsen. Gewone dwergvleermuizen overwinteren ook vaak op deze locatie, mits deze vorstvrij zijn. Vaak betreffen dit solitaire individuen of kleine groepen. Gelet op het grote aanbod van geschikte gebouwen voor vleermuizen, kunnen verblijfplaatsen dan ook op veel (andere) plaatsen binnen ’t Vaneker voorkomen. Het gaat hierbij zowel om kraamverblijven en zomerverblijven als om paar-, balts- en winterverblijven. Belangrijke foerageergebieden zijn in het gebied niet aangetroffen. Aanwezige individuen maakte diffuus van het gehele gebied gebruik als foerageergebied waarbij geen duidelijke concentraties gevonden zijn. Ook het gehele gebied wordt gebruikt als vliegroute, waarbij in ieder geval vier duidelijke vliegroutes naar voren komen in en langs beplantingen van de Vanekerbeekweg, de Braakweg, Hegeboerweg en tussen de Scheperijweg en Zuidkamp.
Figuur 4. Verspreidingsgegevens uit 2013 van de gewone dwergvleermuis binnen het plangebied ’t Vaneker.
Resultaten 2004-2012 Ook tijdens voorgaande jaren is de gewone dwergvleermuis als meest algemene soort binnen ’t Vaneker aangetroffen. Het gaat hierbij om ongeveer dezelfde aantallen. Tijdens deze onderzoeken zijn nog eens acht andere verblijfplaatsen aangetroffen. Ook hier gaat zomerverblijfplaatsen met enkele individuen (tot 10 exemplaren). Kraamverblijfplaatsen zijn ook toen niet waargenomen. Bij veel verblijfplaatsen zijn geen gerichte tellingen uitgevoerd van in- of uitvliegende vleermuizen. Resultaten met betrekking tot foeragerende en passerende dieren komen overeen met de resultaten uit 2013.
Populatiegrootte Gewone dwergvleermuizen leven in netwerken van meerdere (lokale) populaties. De lokale populatie wordt gevormd door één of meerdere kraamkolonies, enkele nietvoortplantende groepen vrouwtjes en de mannetjes. Een kolonie gewone dwergvleermuizen bestaat uit de vrouwtjes die meerdere kraamverblijven gebruiken die elk enkele tientallen tot honderden vrouwtjes bevat. De grootte van de populatie is sterk afhankelijk van het voedselaanbod. De (deel)populatie van gewone dwergvleermuizen wordt binnen ’t Vaneker geschat op 75 - 100 dieren. 6.1.2 Ruige dwergvleermuis Ruige dwergvleermuis kent een sterke seizoenstrek en legt daarbij grote afstanden af. Vanaf augustus/september trekken vooral de dieren uit Midden- en Oost-Europa in zuidwestelijke richting om onder andere in Nederland te overwinteren. De soort wordt dan ook vaak in Nederland in het najaar gezien, en in Nederland zijn slechts enkele kraamverblijfplaatsen vastgesteld. Uit het buitenland zijn verblijfplaatsen vooral aangetroffen in spleten en gaten in bomen, in nest- en vleermuiskasten, in gebouwen achter betimmeringen, achter daklijsten, onder dakbedekking en op zolders. Ze gebruiken meerdere verblijfplaatsen en verhuizen relatief vaak. Als winterverblijf zijn gebouwen (spouwmuur, dakpannen, betimmering), houtstapels, maar ook boomholtes en nest- en vleermuiskasten bekend. Ze jagen tot op 5 á 10 km afstand van de verblijfplaats(en). Vliegroutes volgen zoveel mogelijk lijnvormige structuren. Ruige dwergvleermuizen jagen in vooral half open bosrijk landschap.
Figuur 5. Een oude verblijfplaats van ruige dwergvleermuis binnen het plangebied ’t Vaneker, waargenomen tijdens het onderzoek in 2012.
Resultaten 2013 Tijdens het uitgevoerde onderzoek in 2013 zijn geen ruige dwergvleermuizen waargenomen in het gebied.
’t Vaneker, Enschede Concept
17
Resultaten 2004-2012 Ruige dwergvleermuis is alleen tijdens het onderzoek in 2012 aangetroffen. Het ging hier om enkele individuen, tot 5 exemplaren. In een woning in het noorden van het gebied is een zomerverblijfplaats aangetroffen van maximaal 3 exemplaren, zie figuur 5 voor de betreffende locatie. Baltsende dieren en aanwijzingen voor overwinterende dieren, evenals belangrijke foerageergebieden en vliegroutes, zijn niet aangetroffen. Het is echter goed mogelijk dat binnen het plangebied jaarlijks enkele overwinterende ruige dwergvleermuizen aanwezig zijn. Populatiegrootte ’t Vaneker is met name in het najaar in trek voor ruige dwergvleermuizen. Tijdens de trek in het najaar vormen de vrouwtjes paargroepjes van 2 tot 10 dieren in de verblijfplaatsen van territoriale mannetjes die zij op hun route passeren. De (deel)populatiegrootte in ’t Vaneker wordt op 5 - 10 exemplaren geschat. 6.1.3 Gewone grootoorvleermuis De gewone grootoorvleermuis is een middelgrote vleermuis met opvallend lange oren. De soort komt verspreid over heel Nederland voor, maar nergens in grote aantallen. De gewone grootoorvleermuis gebruikt zeer uiteenlopende soorten verblijfplaatsen. Ze worden in de zomer aangetroffen op zolders, achter betimmeringen en vensterluiken, in spouwmuren en onder dakpannen, in holten en spleten in bomen en in vogelnest- en vleermuiskasten. Ze vormen meestal groepen van 5 tot 25 dieren, in uitzonderingen tot 80 dieren. Deze gebruiken in kleine groepjes verspreid een groot aantal verblijfplaatsen naast elkaar en ze verhuizen vaak. Als winterverblijf worden vooral ondergrondse ruimten gebruikt, zoals grotten, kalksteengroeven, oude steenfabrieken, bunkers, vestingwerken en (kasteel- en ijs)kelders. Overwinterende gewone grootoorvleermuizen zijn echter ook op zolders en in kerktorens, en een enkele keer in boomholtes gevonden. De soort is sterk gebonden aan kleinschalig landschap en bosgebieden. Gewone grootoorvleermuizen jagen in de directe omgeving van de verblijfplaats tot op een afstand van maximaal 3 km. Ze volgen hagen en houtwallen, maar vooral in bos of kleinschalig landschap vliegen ze gewoon tussen de bomen door. Resultaten 2013 Gewone grootoorvleermuizen zijn slechts in beperkte aantallen in het gebied aangetroffen, zie figuur 6. Het gaat hier om één enkel passerend exemplaar en een drietal jagende grootoorvleermuizen. Doordat grootoorvleermuizen zeer zachte echolocatie gebruiken, maar ook gebruik maken van hun ogen en oren om prooien te detecteren, worden gewone grootoorvleermuizen vaak gemist met de batdetector. Deze soort kan dan ook in het gebied vaker voorkomen dan nu is aangetroffen. Verblijfplaatsen en belangrijke vliegroutes en foerageergebieden zijn in 2013 niet waargenomen, mede door de lage aantallen, maar ook door het feit dat de soort vaak niet of nauwelijks hoorbaar is bij batdetectoronderzoek. Resultaten 2004-2012 Ook in voorgaande jaren is de gewone grootoorvleermuis slechts in beperkte mate aangetroffen, met in 2004 de grootste aantallen (globaal 25 exemplaren). Er zijn twee zomerverblijfplaatsen met enkele individuen (2-3) aangetroffen in 2004, zie figuur 10 voor de locatie. Vanwege de beperkte aantallen konden ook toen geen belangrijke
foerageergebieden en vliegroutes benoemd worden, maar tijdens alle jaren zijn in de zuidoosthoek rondom de verblijfplaatsen grootoorvleermuizen aangetroffen.
Figuur 6. Verspreidingsgegevens uit 2013 van gewone grootoorvleermuis.
Populatiegrootte Ook voor gewone grootoorvleermuizen geldt dat deze een netwerk bezit aan verblijfplaatsen. Een populatie gewone grootoorvleermuizen bestaat veelal uit een 65 – 75 dieren: één of meerdere kraamkolonies van tot 15 à 20 vrouwtjes, enkele nietvoortplantende groepen vrouwtjes en de solitair levende of kleine groepen mannetjes. Binnen ’t Vaneker wordt de (deel)populatie geschat op globaal 25 - 35 exemplaren. 6.1.4 Laatvlieger De laatvlieger komt in Nederland vrij algemeen voor, al laat de soort wel een dalende aantalsontwikkeling zien. Kraamkolonies komen in Nederland voor zover bekend alleen in gebouwen voor. Deze bevinden zich onder andere in de spouwmuur, ongebruikte dakruimten, achter en onder (dak)betimmering en onder daklijsten en dakpannen. Soms worden ze ook op zolders aangetroffen. De jachtgebieden liggen in een straal van 1 tot 5 km (zelden meer) rondom de kolonie. Vliegroutes volgen waar mogelijk lijnvormige structuren, maar laatvliegers vliegen bij gunstige weersomstandigheden ook wel grote afstanden door open gebied. De laatvlieger jaagt boven open tot halfopen landschap, vooral in de beschutting van opgaande elementen zoals bosranden, heggen en lanen. Resultaten 2013 Ook laatvliegers zijn verspreid over het gehele gebied aangetroffen, globaal 10 individuen per veldbezoek (figuur 7). Deze individuen werden zowel foeragerend als passerend aangetroffen. Verblijfplaatsen en aanwijzingen hiertoe (zoals baltsende dieren) zijn niet vastgesteld. Ook zijn geen belangrijke foerageergebieden vastgesteld. Vliegroutes van
’t Vaneker, Enschede Concept
19
enkele individuen zijn aangetroffen langs de Hegeboerweg en langs de Zuidkamp. Laatvliegers maken gebruik van een netwerk aan verblijfplaatsen. Resultaten 2004-2012 De meeste waarnemingen van laatvliegers zijn in 2010 gedaan. Het ging hier om globaal 30 individuen. Tijdens de onderzoeken in andere jaren ging het om globaal 10 - 15 individuen. In 2004 en 2010 zijn twee zomerverblijfplaatsen aangetroffen van respectievelijk enkele laatvliegers tot een maximum van 10 exemplaren. Tijdens het onderzoek in 2008 is op twee locaties een concentratie van laatvliegers geconstateerd; in de omgeving van de Overmaatweg ging het om ongeveer 15 foeragerende laatvliegers en in de omgeving Vanekerbeekweg om ongeveer 15 passerende en foeragerende laatvliegers. De vliegroutes in 2013 langs de Hegeboerweg en de Zuidkamp zijn ook in 2004 en 2009 aangetroffen. Populatiegrootte Meer dan andere vleermuizen is laatvlieger erg plaats- en gebiedstrouw. Vaak bestaan (kraam)groepen uit enkele tientallen dieren, zelden uit meer dan 150 dieren. Verwacht wordt dat binnen het plangebied een (deel)populatie aanwezig is van 15 tot 30 exemplaren.
Figuur 7. Verspreidingsgegevens uit 2013 van laatvlieger binnen ’t Vaneker.
6.1.5 Rosse vleermuis Rosse vleermuis is in West-Europa een uitgesproken boombewonende soort. Onder andere solitaire mannetjes, groepen vrouwtjes met jongen en dieren in winterslaap gebruiken boomholten als onderkomen. Kraamkolonies zijn hoofdzakelijk bekend uit laag gelegen gebieden in Noord-Duitsland en Nederland. Ons land is dan ook van groot belang voor deze soort. De afstand tussen dagrustplaats en jachtgebied wordt in de regel in een snelle rechte vlucht afgelegd, op een hoogte van honderd meter of meer.
Jachtplaatsen liggen meestal in open terrein, waar met snelle duiken op insecten gejaagd wordt. De rosse vleermuis jaagt bij voorkeur boven water en in moerassige, insectenrijke gebieden. De vlucht van rosse vleermuis doet enigszins denken aan die van gierzwaluw: hoog en snel. Resultaten 2013 Ook rosse vleermuis is in 2013 met globaal 10 individuen aangetroffen in het gebied, zie figuur 8. Verblijfplaatsen zijn niet waargenomen, maar worden wel verwacht. Dit gezien het vroege uitvliegtijdstip van sommige rosse vleermuizen en het aanbod van geschikte boomholten. Daarnaast zijn op twee locaties baltsende rosse vleermuizen aangetroffen, een indicatie voor de aanwezigheid van paar-, balts- en/of winterverblijven. Belangrijke verblijfplaatsen en vliegroutes zijn niet waargenomen. Rosse vleermuizen maken ook weinig gebruik van landschapselementen en jagen meestal in open tot half-open terrein boven de boomkronen.
Figuur 8. Verspreidingsgegevens uit 2013 van rosse vleermuis binnen ’t Vaneker.
Resultaten 2004-2012 De meeste waarnemingen van rosse vleermuis komen uit 2004. Hier zijn toen minstens 30 individuen verspreid over het gebied aangetroffen. In het gebied zijn minstens 4 (vermoedelijke) zomerverblijfplaatsen aangetroffen in 2004 en 2008 (figuur 12). Het ging hier telkens om enkele exemplaren. Ook toen werden meer verblijfplaatsen verwacht dan is aangetoond. Belangrijke vliegroutes en foerageergebieden zijn destijds niet waargenomen. Populatiegrootte Rosse vleermuizen bewoont eveneens een netwerk van verblijfplaatsen waarbinnen individuen en groepen regelmatig verhuizen. Vaak bestaat de lokale populatie uit één grote groep rosse vleermuizen, die uiteenvalt in 10 tot 15 kleinere (kraam)groepjes. De ’t Vaneker, Enschede Concept
21
(deel)populatie van rosse vleermuizen binnen ‘t Vaneker wordt geschat op 30 - 45 exemplaren. 6.1.6 Franjestaart De franjestaart dankt zijn naam aan de twee rijen borstelharen op de onderrand van de vlieghuid van de staart. De franjestaart is in Nederland tamelijk zeldzaam. De soort is vooral aan bosrijke omgeving en kleinschalig landschap gebonden en kan in dergelijke gebieden weer vrij algemeen zijn. Doordat de soort met de batdetector moeilijk van andere Myotis-soorten is te onderscheiden is er nog veel onbekend over de precieze verspreiding. Kolonies zijn in Nederland vooral gevonden in bomen en recent ook in gebouwen (spleetvormige ruimten en zolders van kerken en boerderijen). Heel soms ook in nestkasten en vleermuiskasten. Kraamkolonies bestaan gemiddeld uit 20-80 dieren en gebruiken een cluster van meerdere verblijfplaatsen in een klein gebied. Franjestaarten verhuizen regelmatig tussen deze verblijfplaatsen waarbij groepen zich vaak opsplitsen en hergroeperen. In Nederland gebruiken franjestaarten vooral ondergrondse ruimten zoals groeven, forten, ijskelders en bunkers als winterverblijfplaats. Daarbij kruipen ze meestal diep weg in scheuren en kieren. Er is nog maar weinig bekend van het landschapsgebruik van de franjestaart. Toch lijken lijnvormige elementen als lanen, bosranden, bomenrijen, houtwallen en oeverbegroeiing van belang als oriëntatielijnen tijdens het vliegen tussen verblijfplaats en jachtgebied. Waarnemingen van jagende franjestaarten zijn bekend van bosrijke gebieden met waterpartijen of waterrijke gedeelten, maar ook in droge naaldbossen wordt de soort regelmatig aangetroffen. Daarbij jaagt de franjestaart meestal in een besloten omgeving zoals in en tussen de boomkronen en tussen de takken van grote struiken. Soms jagen franjestaarten ook wel boven open water en boven begroeide oevers, boven en langs kleinschalige weilanden of akkers en in open veestallen.
Figuur 9. Verspreidingsgegevens uit 2013 van Franjestaart binnen ’t Vaneker.
Resultaten 2013 In het noordoosten en zuidoosten van het gebied zijn 5 franjestaarten aangetroffen, figuur 9. Dit betroffen allemaal foeragerende exemplaren. In alle gevallen zijn opnamen gemaakt en gedetermineerd als franjestaart. Verblijfplaatsen of aanwijzingen hiertoe, evenals belangrijke vliegroutes en foerageergebieden zijn niet aangetroffen. Resultaten 2004-2012 Franjestaarten zijn alleen in 2004 aangetroffen in het gebied. Er zijn toen 4 verblijfplaatsen aangetroffen. Bij de twee noordelijkste verblijfplaatsen ging het om tenminste 25 exemplaren en de zuidelijkste locatie om tenminste 15 exemplaren. Belangrijke foerageergebieden en vliegroutes zijn niet aangetroffen. In 2008 zijn in de zuidelijkste verblijfplaats baardvleermuizen aangetroffen. Er is toen gesteld dat destijds franjestaarten foutief zijn gedetermineerd en het hier vermoedelijk ging om baardvleermuizen. Tegenwoordig wordt veel gewerkt met opnameapparatuur, waardoor met zekerheid een soort kan worden aangetoond. De waarnemingen uit 2008 zijn niet gebaseerd op geluidsopnamens. Om welke soort het destijds ging, is nu niet meer te bepalen. Populatiegrootte Kraamkolonies van franjestaarten bestaan gemiddeld uit 20 - 80 dieren en gebruiken eveneens een netwerk van meerdere verblijfplaatsen in een klein gebied. Franjestaarten verhuizen regelmatig tussen deze verblijfplaatsen, waarbij groepen zich vaak opsplitsen en hergroeperen. De (deel)populatie franjestaarten binnen ’t Vaneker wordt geschat op 10 - 20 dieren. 6.1.7 Watervleermuis De watervleermuis heeft opvallend grote voeten die hij gebruikt om insecten van het wateroppervlak te scheppen. Watervleermuizen komen in geheel Nederland voor en is een boombewonende soort van half open tot gesloten, waterrijk en bosrijk landschap. Grotere dichtheden worden vooral daar gevonden waar zowel beschut water als ouder bos of oudere bomen aanwezig zijn. De (kraam)verblijfplaatsen in de zomer zijn vooral bekend van spleten en gaten in holle bomen, maar worden soms ook op kerkzolders, in vleermuiskasten, bunkers en oude forten gevonden. (Kraam)kolonies variëren van enkele tientallen tot meer dan honderd dieren. Ook watervleermuizen bewonen een netwerk van bomen waarbinnen individuen en groepen veel verhuizen. Als winterverblijf gebruiken ze voornamelijk ondergrondse objecten, zoals grotten, kalksteengroeven, oude steenfabrieken, bunkers, forten, vestingwerken, ijskelders en (kasteel)kelders. Daarnaast worden ook overwinterende dieren gevonden in overkluizingen en oude rioolsystemen, kerktorens en in boomholten. Watervleermuizen jagen vlak boven het wateroppervlak van beschutte waterpartijen, of aan de beschutte kant van vijvers in landgoederen en parken, kasteel en visvijvers, smalle vaarten, langzaam stromende rivieren en beken. De watervleermuis kan ook boven land jagen, relatief laag boven bospaden of beschutte open plekken in het bos, of hoger tussen de boomkronen. De homerange varieert afhankelijk van de ligging van de kolonies ten opzichte van het jachtgebiedbij van enkele tot meer dan 10 kilometer.
’t Vaneker, Enschede Concept
23
Resultaten 2013 Watervleermuizen zijn enkel foeragerend aangetroffen boven water, figuur 10. Het gaat hier om ongeveer 5 exemplaren. Verblijfplaatsen of aanwijzingen hiertoe zijn niet waargenomen. Er zijn ook geen belangrijke foerageergebieden en vliegroutes waargenomen, maar er zijn ook maar een beperkt aantal individuen aangetroffen.
Figuur 10. Verspreidingsgegevens uit 2013 van watervleermuis binnen ’t Vaneker.
Resultaten 2004-2012 Ook voor watervleermuizen geldt dat deze alleen in 2004 zijn aangetroffen. Hier is een vliegroute aangetroffen langs de Zuidkamp en de plas in het westen van het gebied werd als foerageergebied gebruikt. Op één avond zijn hier tenminste 20 foeragerende exemplaren aangetroffen. Deze plas betreft dan ook een belangrijk foerageergebied voor de soort. Verblijfplaatsen zijn toen niet waargenomen, maar werden wel verwacht in het gebied. Watervleermuizen hebben een kleine homerange en ’t Vaneker biedt veel geschikte boomholtes voor de soort. Populatiegrootte Een populatie watervleermuizen bestaat veelal uit enkele tientallen tot meer dan honderd dieren: één of meerdere kraamkolonies van tot 20 à 50 vrouwtjes, enkele nietvoortplantende groepen vrouwtjes en de solitair of in kleine groepjes levende mannetjes. Een kraamkolonie is een groep verwante vrouwtjes. De dieren uit een kolonie, en dus ook uit de populatie gebruiken een netwerk van meerdere, vlak bij elkaar gelegen verblijfplaatsen die veelal binnen een straal van enkele kilometers zijn gelegen. Ze wisselen regelmatig tussen verschillende verblijfplaatsen met dezelfde functie. Vermoedelijk bestaat de (deel)populatie binnen ’t Vaneker uit 20 - 50 exemplaren.
6.1.8 Baardvleermuis De baardvleermuis komt in heel Nederland voor, maar is over het algemeen een zeldzaamheid. Uit met name de zomerperiode zijn maar weinig waarnemingen bekend. Dat komt waarschijnlijk deels doordat de baardvleermuis met een batdetector moeilijk van enkele andere Myotis-soorten onderscheiden kan worden. Verspreid over heel Nederland zijn wel kolonies gevonden, en zicht- en detectorwaarnemingen gedaan. De baardvleermuis bewoont in de zomer bomen, nest- of vleermuiskasten, zolders, of de ruimte achter gevelbetimmeringen en vensterluiken van gebouwen. Kraamkolonies bereiken groottes van 10 tot 100 individuen. Als winterverblijf worden vooral ondergrondse ruimten gebruikt: mergelgroeven, bunkers, forten, vestingwerken, oude steenfabrieken, ijskelders en (kasteel)kelders. Baardvleermuizen worden vooral aangetroffen in bossen, aan bosranden en in kleinschalige gesloten landschappen. Daarbij jagen ze vooral in open ruimtes, zoals boven paden, beken, open plekken en langs houtwallen. Meer dan de andere soorten jaagt hij ook in of bij naaldbos. Het merendeel van de dieren jaagt binnen een afstand van 1 tot 3 km van de verblijfplaats. De baardvleermuis vliegt bij voorkeur langs lijnvormige structuren in het landschap. Resultaten 2013 Tijdens het uitgevoerde onderzoek in 2013 zijn geen baardvleermuizen waargenomen in het gebied.
Figuur 11. Verblijfplaatsen van baardvleermuis binnen ’t Vaneker uit 2004 en 2008.
Resultaten 2004-2012 Baardvleermuizen zijn in zowel 2004 als 2008 aangetroffen, met name in het zuidoosten van het gebied. Hier zijn ook twee verblijfplaatsen aangetroffen en één in het noordwesten (figuur 11). Het is echter lastig te stellen of het in beide jaren daadwerkelijk
’t Vaneker, Enschede Concept
25
ging om baardvleermuizen, omdat destijds niet met determinatie aan de hand van geluidsopnamen is gewerkt. Mogelijk betrof het hier franjestaarten. Populatiegrootte Ook de baardvleermuis gebruikt een netwerk aan verblijfplaatsen waarbinnen hij vaak wisselt van verblijfplaats. Kraamkolonies bereiken groottes van 10 tot 100 individuen. Indien baardvleermuizen daadwerkelijk binnen ’t Vaneker voor komen, zal dit zeer waarschijnlijk gaan om kleine aantallen. 6.1.9 Gebouwbewonende en/of boombewonende vleermuizen Onder de groep van vleermuizen zijn gebouwbewonende en/of boombewonende soorten aanwezig. Van de (mogelijk) aanwezige vleermuizen in ’t Vaneker zijn gewone dwergvleermuis en laatvlieger hoofdzakelijk gebouwbewonend, soorten als rosse vleermuis en watervleermuis hoofdzakelijk boombewonend en baardvleermuis, franjestaart, ruige dwergvleermuis en gewone grootoorvleermuis zowel boom- als gebouwbewonend. In ’t Vaneker zijn verblijfplaatsen dan ook in zowel gebouwen als in bomen aangetroffen. Figuur 12 geeft deze verblijfplaatsen weer.
Figuur 12. Locaties van verblijfplaatsen in bomen en gebouwen. Het betreft hier alle verblijfplaatsen die ooit zijn aangetroffen binnen ’t Vaneker in de periode 2004 - 2013.
Gebouwbewonende vleermuizen Verblijfplaatsen in gebouwen kunnen op allerlei plekken aanwezig zijn. Deze plekken kunnen bestaan uit spouwmuren, ruimte achter dakbeschot of gevelbetimmering, op zolders, of allerhande spleten en nissen waarin of waarachter de dieren zich kunnen verschuilen. Verschillende verblijfplaatsen kunnen elk hun specifieke functie hebben. Kraamverblijven zijn plekken waar de vrouwtjes jongen baren en worden gekenmerkt door een hoge temperatuur, verschillende microklimaten en een hoge buffercapaciteit.
Binnen het netwerk van verblijfplaatsen gaat het vaak om slechts enkele, specifieke locaties. Zomer- en paarverblijfplaatsen zijn plekken waar zowel (niet-zogende) vrouwtjes als mannetjes gedurende de actieve periode verblijven en hebben een koel(er) klimaat en een lage(re) bufferwaarde. Het gaat vaak om een groot aantal locaties. Locaties waar vleermuizen overwinteren worden gekenmerkt door een koud, maar stabiel klimaat met een hoge luchtvochtigheid en vrij van vorst. Dergelijke omstandigheden zijn aan te treffen in allerhande ondergrondse verblijven zoals bunkers, grotten en ijskelders. In ’t Vaneker zijn van 2004 tot 2013 verblijfplaatsen in gebouwen aangetroffen van gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis en laatvlieger. Dit betroffen in totaal 17 verblijfplaatsen: 12 zomerverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis, 1 zomerverblijfplaats van ruige dwergvleermuis, 2 zomerverblijfplaatsen van gewone grootoorvleermuis en 2 zomerverblijfplaatsen van laatvlieger. Hoewel de exacte aantallen vleermuizen per verblijfplaats niet altijd zijn bepaald, bestaat de indruk dat het gaat om enkele individuen tot enkele tientallen dieren per verblijfplaats. Gelet op de waargenomen aantallen vleermuizen gaat het niet om (belangrijke) kraamverblijfplaatsen, maar om kleine aantallen in zomerverblijfplaatsen. In ‘t Vaneker zijn nog eens 15 territoria aangetroffen van baltsende gewone dwergvleermuizen, welke een indicatie geven voor de aanwezigheid van balts-, paar-, en/of winterverblijf. De overige vleermuissoorten zijn niet baltsend waargenomen. Gezien de diversiteit aan geschikte gebouwen binnen ’t Vaneker en diverse aanwijzingen, zoals vroege uitvliegers en balts, worden meer verblijfplaatsen in het gebied verwacht dan hiervoor is beschreven. Boombewonende vleermuizen Verblijfplaatsen in bomen worden in Nederland voornamelijk gevonden in oude, inheemse boomsoorten van vooral zomereik en beuk. Ook in Amerikaanse eik worden relatief veel verblijfplaatsen gevonden. Verblijfplaatsen in andere boomsoorten worden beduidend minder aangetroffen. Verblijfplaatsen bestaan uit natuurlijke holtes die naar boven zijn uitgerot, zodat de vleermuizen vrij kunnen hangen. De ingang is doorgaans vrij klein waardoor in de holte een min of meer stabiel milieu aanwezig is. Ook is sprake van een vrije aanvliegroute. Lang niet elke holte is dus geschikt voor vleermuizen. Maar ook achter loshangend schors, en in kieren en spleten in bomen kunnen vleermuizen worden aangetroffen. Elke soort maakt gebruik van een netwerk aan verschillende verblijfplaatsen binnen zijn leefgebied. Verschillende verblijfplaatsen kunnen elk hun specifieke functie hebben zoals een kraamverblijf, zomerverblijf, paar- en baltsverblijf en als winterverblijf. In ’t Vaneker zijn van 2004 tot 2013 verblijfplaatsen in bomen aangetroffen van (vermoedelijk) baardvleermuis, franjestaart en rosse vleermuis. Dit betroffen in totaal 11 verblijfplaatsen: 3 zomerverblijfplaatsen van (vermoedelijk) baardvleermuis, 4 verblijfplaatsen van (vermoedelijk) franjestaart en 4 verblijfplaatsen van rosse vleermuis. Hoewel de exacte aantallen niet altijd zijn bepaald bestaat de indruk dat het gaat om enkele individuen tot enkele tientallen dieren per verblijfplaats. Gelet op de waargenomen aantallen vleermuizen gaat het niet om (belangrijke) kraamverblijfplaatsen, maar om kleine aantallen in zomerverblijfplaatsen. In ‘t Vaneker zijn nog eens 2 territoria aangetroffen van baltsende rosse vleermuizen, welke een indicatie geven voor de aanwezigheid van balts-, paar-, en/of winterverblijf. Gezien de diversiteit aan geschikte ’t Vaneker, Enschede Concept
27
bomen binnen ’t Vaneker en diverse aanwijzingen, zoals vroege uitvliegers en balts, worden meer verblijfplaatsen in het gebied verwacht dan hiervoor is beschreven.
6.2
Grondgebonden zoogdieren
Uit eerder onderzoek is gebleken dat in het plangebied en omgeving zowel eekhoorn als steenmarter voorkomt. Tijdens het onderzoek van 2013 zijn beide soorten niet waargenomen, maar aangenomen kan worden dat het plangebied wel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van beide soorten. Dit gezien het algemene voorkomen van beide soorten in de omgeving, het aanwezige optimale biotoop en de oude verspreidingswaarnemingen. 6.2.1 Eekhoorn Eekhoorns komen zowel voor in loofbos, naaldbos als gemend bos. Ze hebben hierbij een voorkeur voor oud bos in verband met het grotere voedselaanbod en nestgelegenheid. Ook in tuinen, parken, houtwallen en bebouwd gebied kunnen eekhoorns voorkomen, een en ander afhankelijk van het voedselaanbod. De eekhoorn wordt tot de cultuurvolgers gerekend. In en rondom ’t Vaneker komen de eerder genoemde elementen in ruime mate voor. Eekhoorns leven solitair en hebben een eigen leefgebied waarbinnen voedsel wordt gezocht. De leefgebieden kunnen elkaar overlappen en worden niet verdedigd; alleen het slaapnest wordt verdedigd. Eekhoorn gebruikt naast één hoofdnest ook vijf tot zes kleinere 'reservenesten'. Uit de verspreidingsgegevens is bekend dat eekhoorn binnen de begrenzing van het plangebied twee nesten heeft gehad, zie figuur 13. Beide locaties waren dit jaar niet in gebruik door eekhoorn en dienden mogelijk als reservenest. Ongetwijfeld zijn er binnen het plangebied meer nesten in de beplanting aanwezig. Verwacht wordt dat binnen ’t Vaneker tenminste 2 á 3 eekhoorns voorkomen.
Figuur 13. Locaties van oude eekhoornnesten binnen ’t Vaneker.
6.2.2 Steenmarter Steenmarter komt voor in zowel structuurrijke landschappen met heggen, houtwallen en bosranden, als in bebouwd gebied. Door zijn grote aanpassingsvermogen komt hij in vooral alle biotopen voor. De soort beschikt over een zeer groot leefgebied. Ook de steenmarter wordt een cultuurvolger genoemd. Binnen hun vaste activiteitsgebied hebben steenmarters altijd meerdere dagrustplaatsen tot hun beschikking. Het aantal kan globaal tussen vijf en twintig variëren. Slechts een gering aantal hiervan (3-5) wordt regelmatig gebruikt. Tijdens alle onderzoeken zijn geen verblijfplaatsen van steenmarter waargenomen. De verwachting is wel dat deze aanwezig zijn gelet op het grote aanbod aan leegstaande gebouwen, zolders en rommelhoekjes. Steenmarter zit vaak op onbereikbare locaties zoals spouwmuren, zolder en kruipruimten van gebouwen en takkenhopen, boomholten en dichte struwelen. Gezien het grote verspreidingsgebied van de soort worden binnen ’t Vaneker maximaal 2 á 3 steenmarters verwacht.
6.3
Vogels
Alle vogels zijn als soort op een gelijke wijze beschermd in de Flora- en faunawet. Beleidsmatig heeft het Ministerie van Economische Zaken een onderverdeling gemaakt, gericht op de mate van verantwoording en afstemming van werkzaamheden versus het behoud van vaste rust- en verblijfplaatsen. Dit betreft vogels met jaarrond beschermde nesten en overige broedvogels. 6.3.1 Broedvogels De broedvogelbevolking in ’t Vaneker bestaat voornamelijk uit algemene soorten van een parkachtig, half-open landschap. De aanwezigheid van oude boselementen en laanbeplanting komt naar voren in flinke aantallen van kenmerkende soorten van oude (loof)bossen. In tabel 2 zijn de minder algemene waargenomen broedvogels weergegeven. De resultaten zijn vergelijkbaar met de resultaten uit voorgaande onderzoeken (2004 / 2010). Soort
Territoria
Soort
Territoria
Boerenzwaluw
1
Groenling
5
Bonte vliegenvanger
6
Grote bonte specht
5
Boomklever
13
Holenduif
2
Boomkruiper
11
Houtsnip
1
Bosuil
2
Huismus
10
Buizerd
1
Kleine bonte specht
1
Gekraagde roodstaart
4
Matkop
1
Glanskop
3
Middelste bonte specht
1
Goudvink
2
Putter
2
Grasmus
2
Ransuil
1
Grauwe vliegenvanger
3
Sperwer
1
Groene specht
3
Witte kwikstaart
4
Tabel 2. Overzicht van territoria / broedparen van minder algemene en ’jaarrond-beschermde’ broedvogelsoorten in 2013.
’t Vaneker, Enschede Concept
29
6.3.2 Jaarrond beschermde nesten Van de waargenomen soorten hebben een viertal soorten een vaste rust- en verblijfplaats: buizerd, huismus, ransuil en sperwer. Nesten van deze soorten zijn jaarrond beschermd. Hierbij is uitgegaan van de aangepaste vogellijst van ontheffingsplichtige soorten per augustus 2009. Deze soorten worden hieronder nader toegelicht. Buizerd Binnen het plangebied is één territorium van buizerd aangetroffen. Uit voorgaande jaren zijn nog twee andere nestlocaties bekend. Figuur 14 geeft de locaties weer van de (oude) horsten. Buizerds bouwen zelf een nieuw nest, hergebruiken hun nest van vorig jaar of gebruiken een oud nest van een andere soort, meestal van een kraai. Buizerd jaagt in een open tot half-open landschap op muizen, konijnen en vogels. Ook insecten en regenwormen behoren tot het menu. Het leefgebied van de buizerd bedraagt 80 tot 180 hectare. Gelet op de situering van het territorium is het waarschijnlijk dat (bijna) het gehele plangebied onderdeel uitmaakt van het functionele leefgebied van de soort.
Figuur 14. Locaties van (oude) horsten van buizerd binnen ’t Vaneker.
Huismus Het leefgebied van de huismus is aanzienlijk kleiner dan de buizerd en beperkt zich doorgaans tot het erf (de nestlocatie) en de directe omgeving (tuin, groenelementen, etc.). Dispersie vindt plaats over kleine afstanden. In het landelijk gebied vestigen jonge dieren zich vaak binnen 4 tot 5 kilometer van de nestplaats waar ze zijn opgegroeid. In het gebied zijn tien territoria aangetroffen. Uit de omgeving zijn nog eens 40 territoria op erven aangetroffen. Deze zijn weergegeven in figuur 15.
Figuur 15. Locaties van (oude) huismusnesten binnen ’t Vaneker.
Figuur 16. Locaties van (oude) ransuilnesten binnen ’t Vaneker.
’t Vaneker, Enschede Concept
31
Ransuil Ransuil komt voor in open gebieden met voldoende landschapselementen als bosjes, houtwallen en dichte hagen, allen aanwezig in ‘t Vaneker. Zijn voedsel bestaat hoofdzakelijk uit (veld)muizen. In tijden van muizenschaarste schakelen veel ransuilen over op het eten van kleine vogels. Ransuil broedt in oude nesten van roofvogels, kraaien en eksters. In het plangebied is in 2013 1 territorium aangetroffen. Gemiddeld komt een dichtheid voor van 10 paar per 100 km². Uit eerder onderzoek is ook een territorium binnen het plangebied vastgesteld, en nog een net daarbuiten. Figuur 16 geeft deze locaties weer. De verwachting is dat in het plangebied één broedpaar ransuil voorkomt. Sperwer De sperwer heeft een voorkeur voor dichte bossen en broedt dan ook het liefst in monotone naaldbossen of in loofbossen met een florerende ondergroei van struiken. In ’t Vaneker zijn met name loofbossen en gemengde bossen te vinden. Een mannelijke sperwer jaagt op vogels tot de grootte van een merel of spreeuw en een vrouw tot de grootte van een duif. Uit zenderonderzoek is gebleken dat het jachtgebied van een sperwer 9 - 20 km2 groot is. Binnen ’t Vaneker is 1 territorium van sperwer aangetroffen. Ook in 2010 is 1 territorium aangetroffen, wel op een andere locatie ( figuur 17). Sperwers bouwen vaak een nieuw nest. Naar verwachting komt van de van sperwer één broedpaar binnen het plangebied voor.
Figuur 17. Locaties van (oude) sperwerhorsten binnen ’t Vaneker.
6.4
Amfibieën
6.4.1 Kamsalamander Kamsalamander komt rondom Enschede plaatselijk vrij algemeen voor. In 2013 is in ’t Vaneker de soort in 5 poelen aangetroffen en in 1 poel buiten het plangebied. In nog eens twee andere poelen is de kamsalamander ook aangetroffen in het plangebied in 2009. Zie figuur 18 voor de locaties van de poelen. Tijdens alle inventarisaties zijn alleen vrouwtjes waargenomen, totaal in 2013 ging het om 10 exemplaren. Vermoedelijk heeft dit te maken met de periode en methodiek waarin geïnventariseerd wordt. Mannetjes zitten vaak dieper in de poel verscholen en worden vanaf de oevers niet gevangen. In 2009 is een neoteen wijfje aangetroffen, waaruit ondermeer blijkt dat de soort zich wel voortplant. Maar ook het feit dat de dieren in de voortplantingstijd in geschikt leefgebied bevinden, en bovendien tijdens verschillende onderzoeksjaren, maakt voortplanting zeer waarschijnlijk. Kamsalamanders leven in netwerkpopulaties. Het is onbekend hoeveel exemplaren van de kamsalamander nodig zijn om te kunnen spreken van een (duurzame) populatie. Wel is bekend dat kamsalamanders gebruik maken van een netwerk aan poelen en andere geschikte wateren. Binnen ’t Vaneker wordt een (deel)populatiegrootte geschat op tenminste 20 - 35 individuen, verspreid over tenminste 3 poelen. De populatie in ’t Vaneker ligt aan de rand van een grote regionale populatie. De dichtstbijzijnde poel ligt op een afstand van circa 1.200 meter bij Lonneker. Het is zeer waarschijnlijk dat de soort op meer plaatsen voorkomt dan nu bekend is. In de zone in het gebied tussen Lonneker en het Vaneker komt veel geschikt biotoop voor, maar wordt niet of nauwelijks onderzoek gedaan naar de soort. Het leefgebied van de kamsalamander bestaat uit een voortplantingsbiotoop (poel, vijver) en een landbiotoop. Het landbiotoop waarin de dieren zich na de voortplantingsperiode ophouden bestaat uit een afwisselend, bij voorkeur kleinschalig landschap met bos, struweel, extensief beheerd weiland, ruigten en tuinen. ’t Vaneker vormt in die zin een optimaal biotoop. Uit zenderonderzoek bleek dat de meeste dieren zich in de directe omgeving van het voortplantingswater ophielden en dat geen van de dieren zich meer dan 100 meter van de oever verwijderde. In de meeste gevallen zal een volwassen kamsalamander maximaal 250 meter afleggen. In de omgeving van de poelen waarin kamsalamander is aangetroffen is op korte afstand geschikt landbiotoop voorhanden. 6.4.2 Poelkikker Waarnemingen van poelkikker in de regio zijn, in tegenstelling tot kamsalamander, slechts in beperkte mate bekend. In 2013 is de soort tijdens de bemonstering niet aangetroffen. In 2009 wel. Het betrof drie poelen met tenminste enkele tientallen dieren, zie figuur 19. Het biotoop van de poelkikker vertoont sterke overeenkomsten met dat van de kamsalamander. Poelkikkers komen vooral voor in voedselarme wateren op zandgronden. Een groot deel van hun leven brengen ze door op het land in vergelijkbaar landbiotoop als kamsalamander. Ook overwinteren ze op het land op vorstvrije plaatsen in bijvoorbeeld muizenholen of onder stobben. Ook voor poelkikker geldt dat deze leeft in een netwerkpopulatie en dat het onbekend is hoeveel exemplaren noodzakelijk zijn om te spreken van een duurzame populatie. In ’t Vaneker wordt de (deel)populatie geschat op 30 - 50 individuen.
’t Vaneker, Enschede Concept
33
Figuur 18. Verspreidingsgegevens uit 2013 van kamsalamander binnen ’t Vaneker. Daarnaast zijn ook de poelen weergegeven waar in 2009 kamsalamanders zijn aangetroffen.
Figuur 19. Verspreidingsgegevens van poelkikker uit 2009 binnen ’t Vaneker.
6.5
Overige soorten
Andere zwaarder en strikt beschermde soorten zijn tijdens het onderzoek niet naar voren gekomen. Deze overige soorten, zoals reptielen en ongewervelden, zijn vaak gebonden aan specifieke terreinen. In het plangebied ontbreekt dergelijk geschikt biotoop zoals heideterreinen en venranden. Er zijn ook geen verspreidingsgegevens bekend van deze soorten in en rondom het plangebied. Deze conclusies zijn in belangrijke mate gebaseerd op de intensieve onderzoeken uit voorgaande jaren. Er wordt in het soortmanagementplan echter wel rekening gehouden met vestiging van nieuwe soorten. Aanwezigheid of vestiging van een aantal van deze soorten binnen ‘t Vaneker kan namelijk grote consequenties hebben en vraagt om tijdige sturing en geleiding naar locaties waar deze soorten zich duurzaam kunnen vestigen. In het soortmanagementplan wordt kort stil gestaan bij deze soorten, zonder de indruk te wekken daarin volledig te willen zijn. Flora en fauna is nu eenmaal dynamisch en constant aan wijzigingen onderhevig. Vertrek of vestiging van een soort is daardoor altijd mogelijk. Stil gestaan wordt onder andere boommarter ,das, levendbarende hagedis en veldspitsmuis. Genoemde soorten zijn namelijk al wel in de regio rond ‘t Vaneker aangetroffen.
’t Vaneker, Enschede Concept
35
7 7 EFFECTENBEOORDELING 7.1
Inleiding
In deze paragraaf wordt aan de hand van de beschrijving van de voorgenomen ontwikkeling de effectenbeoordeling beschreven op de aanwezige beschermde soorten. Hieronder wordt per soortgroep ingegaan op mogelijke effecten van de voorgenomen ontwikkeling. Het gaat om de volgende effecten: Verdwijnen leefgebied door ruimtebeslag met bebouwing, tuinen etc. Verandering in de kwaliteit van het leefgebied. Uitstralingseffecten ten gevolge van de aanleg en de aanwezigheid van bebouwing en infrastructuur in de vorm van visuele verstoring of verstoring door licht en geluid. Directe sterfte door aanrijdingen met verkeer. 7.1.1 Vleermuizen Alle vleermuizen behoren tot de groep van strikt beschermde soorten van tabel 3 van de Flora- en faunawet. Dit betekent dat niet alleen hun verblijfplaatsen, maar ook hun functionele leefgebied beschermd is (vliegroute en foerageergebied). Functie plangebied Verblijfplaatsen De gebouwen binnen ’t Vaneker worden door diverse vleermuizen gebruikt als verblijfplaats. Het gaat hier om zomerverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis (12) ruige dwergvleermuis (1), gewone grootoorvleermuis (2) en laatvlieger (2) en vermoedelijk ook balts-, paar-, en/of winterverblijfplaatsen van deze soorten. Er zijn van boombewonende soorten 11 zomerverblijfplaatsen aangetroffen van (vermoedelijk) baardvleermuis (3), (vermoedelijk) franjestaart (4) en rosse vleermuis (4). Daarnaast worden in ieder geval van rosse vleermuis ook balts-, paar-, en/of winterverblijfplaatsen binnen het plangebied verwacht. Gezien de diversiteit aan geschikte gebouwen en bomen binnen ’t Vaneker worden meer verblijfplaatsen in het gebied verwacht dan beschreven en vastgesteld. Zowel de bomen als gebouwen maken onderdeel uit van het netwerk aan verblijfplaatsen van de betreffende soorten.
Foerageergebied Op twee locaties zijn belangrijke foerageergebieden aangetroffen: omgeving Overmaatweg met 15 foeragerende laatvliegers en de plas in het zuidwesten met tenminste 20 foeragerende watervleermuizen. Verder zijn tijdens de verschillende onderzoeken de vleermuizen diffuus foeragerend door ’t Vaneker aangetroffen. Vliegroutes Uit de diverse onderzoeken zijn vier duidelijke vliegroutes naar voren komen: Vanekerbeekweg, De Braakweg, Hegeboerweg en tussen de Scheperijweg en Zuidkamp. Vliegroutes worden door vleermuizen gebruikt als verbindingen in het netwerk van verblijfplaatsen en foerageergebieden en maken daarmee een essentieel onderdeel uit van het leefgebied van vleermuizen. Effecten Verblijfplaatsen Binnen ‘t Vaneker worden in ieder geval 10 gebouwen gesloopt. Een aantal van de te slopen gebouwen worden geschikt geacht als verblijfplaatsen voor vleermuizen, maar uit de diverse onderzoeken zijn hier geen verblijfplaatsen in aangetroffen. Waarschijnlijk gaan er bij verkoop van gebouwen functiewijzigingen plaatsvinden, dan wel sloop of grondige verbouwingen. Een aantal van deze gebouwen herbergen verblijfplaatsen van vleermuizen en door de ontwikkeling kunnen deze verblijfplaatsen verdwijnen of treedt bijvoorbeeld verstoring op. Ook kap van bomen als gevolg van dunningen kan tot gevolg hebben dat bomen met verblijfplaatsen van vleermuizen verdwijnen. Vooralsnog wordt oude beplanting zoveel mogelijk gehandhaafd. Voor zowel de gebouwbewonende als de boombewonende soorten geldt dat zij een netwerk aan verblijfplaatsen hebben. In de toekomstige situatie blijft dit netwerk gehandhaafd, mede doordat er een groot aanbod aan alternatieve verblijfplaatsen aanwezig is en er geen bijzondere functies (lees: belangrijke kraam- en winterverblijven) binnen ’t Vaneker zijn aangetoond. Een (generieke) ontheffing is echter wel noodzakelijk voor het (mogelijk) verstoren en vernielen van verblijfplaatsen. Om die reden wordt voor alle aangetroffen vleermuissoorten een (generieke) ontheffing aangevraagd, in combinatie met nemen van aanvullende maatregelen door het preventief aanbieden van alternatieve verblijfplaatsen in de vorm van vleermuiskasten en de mogelijke bouw van een vleermuistoren. Tevens wordt het zgn. ‘inclusief bouwen’ gepromoot en waar mogelijk ingezet om voorzieningen voor vleermuizen in nieuwbouw te creëren. Verwacht wordt dat de gunstige staat van instandhouding van de aangetroffen soorten gegarandeerd blijft en met het nemen van genoemde maatregelen juist versterkt wordt. Foerageergebied Door de ontwikkeling blijft ’t Vaneker zijn groene karakter behouden. Een positieve ontwikkeling voor de soort. Diverse vleermuizen kunnen ook in de nieuwe situatie nog steeds van het gebied gebruik maken als foerageergebied. Ook voor het belangrijke foerageergebied van watervleermuizen boven de plas geldt dat deze behouden blijft. Belangrijk daarbij is wel de aan- of liever afwezigheid van (straat)verlichting. Sommige soorten zoals watervleermuis, zijn namelijk gevoelig van verstoring door verlichting
’t Vaneker, Enschede Concept
37
binnen hun leefgebied. In de nieuwe situatie dient hiermee dus rekening gehouden te worden, door middel van het aanbrengen van vleermuisvriendelijke verlichting. Vliegroutes De vastgestelde vliegroutes binnen het plangebied blijven ook in de toekomstige situatie aanwezig. De aangetroffen soorten die hier gebruik van maken zijn niet bijzonder kritisch en blijven naar verwachting van de vliegroutes gebruik maken tijdens de aanleg- en gebruiksfase. Aandachtspunt is ook hier het spaarzame gebruik van verlichting en het gebruik van vleermuisvriendelijke en strooilichtbeperkende verlichting. Ontheffing Voor alle aangetroffen vleermuissoorten wordt een generieke ontheffing aangevraagd vanwege het (mogelijk) verstoren en vernielen van verblijfplaatsen. 7.1.2
Eekhoorn en steenmarter
Effecten Plaatselijk zal sprake zijn aan verlies van leefgebied van steenmarter en eekhoorn of van een toename van verstoring door geluid, betreding of verlichting. Het huidige landschap en leefgebied van deze soorten blijft echter grotendeels intact. Open ruimten in het gebied worden bebouwd, maar beide soorten zijn echte cultuurvolgers en zullen zich ook in de toekomstige situatie waarschijnlijk goed kunnen handhaven. Als gevolg van het kappen van bomen en sloop van gebouwen kunnen wel verblijfplaatsen van beide soorten verdwijnen. Een (generieke) ontheffing is in deze situatie noodzakelijk. Beide soorten komen algemeen voor. De gunstige staat van instandhouding komt daardoor niet snel in gevaar. Met name de steenmarter is een echte opportunist en binnen het plangebied blijft een groot aanbod aan alternatieve verblijfplaatsen aanwezig. Dit laatste geldt ook voor de eekhoorn die gebruik maakt van meerdere nesten en nestlocaties. Ontheffing Voor eekhoorn en steenmarter wordt een generieke ontheffing aangevraagd vanwege het (mogelijk) verstoren en vernielen van verblijfplaatsen. 7.1.3
Vogels
Broedvogels Alle vogelsoorten in Nederland zijn strikt beschermd onder de Flora- en faunawet. Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die nesten beschadigen of verstoren. Verstoring kan in veel situaties worden voorkomen door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. Werkzaamheden binnen het broedseizoen zijn mogelijk, indien is vastgesteld dat er met deze werkzaamheden geen nesten van broedvogels worden verstoord. Voor de Flora- en faunawet zijn alle bewoonde vogelnesten beschermd, ongeacht het tijdstip van het jaar. Het genoemde termijn moet daarom niet al te strikt worden toegepast.
Jaarrond beschermde nesten Door bebouwing van de open ruimte verkleint binnen ’t Vaneker het jachtgebied van buizerd, en in mindere mate ook voor ransuil. Verwacht wordt dat deze soorten zich kunnen handhaven in en rond ’t Vaneker. De buizerd is een algemene en weinig kritische roofvogelsoort. Tijdens het broedvogelonderzoek zijn in de directe omgeving geen andere territoria aangetroffen. Dit geldt eveneens voor ransuil. Beide soorten kunnen daardoor (meer) uitwijken naar jachtgebieden in de directe omgeving. Bij het bepalen van een nestplaats zoeken buizerds vooral plaatsen op waar de rust min of meer gewaarborgd is. Dit blijft binnen ’t Vaneker gehandhaafd in de huidige boselementen. Sperwer kan zich naar verwachting ook handhaven in de nieuwe situatie. Sperwers bemachtigen prooien door ze vanuit de dekking te verrassen en is één van de weinige roofvogelsoorten die ook in het stedelijk gebied, en bij voorkeur in groene stadsranden jaagt. ‘t Vaneker vormt en blijft in die zin een optimaal jachtgebied. Ook op huismussen worden geen negatieve effecten verwacht. Een groot aantal erven blijft gehandhaafd en door de nieuwbouw en de aanleg van tuinen en groenvoorzieningen ontstaan er juist nieuwe kansen en mogelijkheden voor de soort. Samengevat wordt geconcludeerd dat met de voorgenomen ontwikkelingen de gunstige staat van instandhouding van deze vogelsoorten niet in gevaar komt. In verband met het mogelijk verstoren of vernielen van verblijfplaatsen van bovengenoemde soorten door bijvoorbeeld sloop of kap, wordt geadviseerd om voor deze soorten een generieke ontheffing aan te vragen Ontheffing Voor buizerd, huismus, ransuil en sperwer wordt een generieke ontheffing aangevraagd vanwege het (mogelijk) verstoren en vernielen van verblijfplaatsen. 7.1.4 Kamsalamander en poelkikker Door de voorgenomen ontwikkeling gaat het extensieve karakter van het huidige Vaneker vermoedelijk verdwijnen. Voor zowel kamsalamander als poelkikker kan dit negatieve effecten hebben op de aanwezige (deel)populaties. ’t Vaneker vormt nu door de aanwezigheid van poelen, ruigten, struwelen en extensieve graslanden een optimaal biotoop. Door de voorgenomen ontwikkeling kunnen voortplantingspoelen ongeschikt raken doordat hier bijvoorbeeld vis in wordt uitgezet, of door betreding van honden (en vertroebeling van het water). Door een intensiever gebruik van wegen en paden ontstaan meer barrières voor de soorten en neemt de kans op sterfte door verkeer toe. Passende, mitigerende maatregelen zijn noodzakelijk zoals het aanleggen van voortplantingspoelen en het aanbrengen van rasters en amfibieëntunnels. Verwacht wordt dat met het nemen van de juiste passende maatregelen de gunstige staat van instandhouding van beide soorten niet in gevaar komt. Geadviseerd wordt om voor beide soorten een (generieke) ontheffing aan te vragen omdat negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten. Ontheffing Voor kamsalamander en poelkikker wordt een generieke ontheffing aangevraagd vanwege het (mogelijk) verstoren en vernielen van verblijfplaatsen en leefgebied.
’t Vaneker, Enschede Concept
39
8 8 CONCLUSIE Binnen het plangebied van het Vaneker komen een aantal bijzondere en strikt(er) beschermde soorten voor. Hoewel bij geen van de aangetroffen soorten de gunstige staat van instandhouding van de populaties in gevaar lijkt te komen, zijn op een aantal soorten als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen negatieve effecten op voorhand niet uit te sluiten. Het gaat hierbij om vleermuizen, eekhoorn, steenmarter, broedvogels met jaarrond beschermde nesten, kamsalamander en poelkikker. Om de gunstige staat van instandhouding van deze soorten te garanderen zijn een aantal aanvullende maatregelen noodzakelijk. Deze bestaan onder andere uit het vroegtijdig aanbieden van alternatieve (duurzame) verblijfplaatsen en nieuw leefgebied. Daarnaast dient bij de uitvoering van de werkzaamheden rekening gehouden te worden met de kwetsbare perioden van de aanwezige soorten. Dit geldt met name voor de voortplantingstijd en overwinteringsperiode. Het uitvoeren van verstorende werkzaamheden dient buiten deze periode plaats te vinden, tenzij er voortijdig (mitigerende) maatregelen zijn getroffen, waardoor de aanwezigheid van dieren, dan wel verstoring kan worden uitgesloten. Een maatregel waarbij een terrein ongeschikt wordt gemaakt als leefgebied vindt dus gelijktijdig plaats met het handhaven van geschikt, alternatief biotoop in de omgeving. Het is een gedragsregel die past bij het nieuwe denken en werken binnen de Flora- en faunawet, waarbij niet langer al het geschikte leefgebied of biotoop binnen het werkgebied wordt verwijderd, maar waarin een fasering plaatsvindt om de gunstige staat van instandhouding te garanderen. Veel hangt dan ook af van het maatwerk van de ruimtelijk ontwikkeling en de inpassing van bestaande natuurwaarden. Welke maatregelen daadwerkelijk genomen dienen te worden, wordt in het Soortmanagementplan en het bijbehorende Uitvoeringsprotocol uitvoerig beschreven. Op basis van dit alles wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied ’t Vaneker de gunstige staat van instandhouding van de aanwezige beschermde soorten in het gebied niet in gevaar brengen. Daar waar noodzakelijk wordt met de beschikbare middelen, zoals mitigatie, compensatie en planning, de gunstige staat van instandhouding gestuurd. Door middel van monitoring wordt deze gunstige staat van instandhouding bewaakt, zodat bijsturing vroegtijdig kan worden ingezet. Samengevat wordt geconcludeerd dat op basis van deze (beknopte) effectenbeoordeling, die nader wordt uitgewerkt in het op te stellen Soortmanagementplan, het redelijkerwijs niet te verwachten is dat de Flora- en faunawet de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat. Wel dient een (generieke) ontheffing te worden aangevraagd.
LITERATUURLIJST
Area Development Twente (ADT) (Januari 2012). Ontwikkelingsplan 2012; gemeenschappelijke regeling Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente en omgeving. ADT, Enschede. Creemers R.C.M. & van Delft J.J.C.W. (2009). De amfibieën en reptielen van Nederland, - Nederlandse fauna 9. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, European invertabrate Survey – Nederland, Leiden. Douma, M., C.M.P. Zoon en A.D. Bode (2011). De zoogdieren van Overijssel, leefwijze en verspreiding in de periode 1970 t/m 2010. Uitgeverij Profiel, Bedum. Broekhuizen, S., B. Hoekstra, V. van Laar, C. Smeenk & J.B.M. Thissen (1992). Atlas van de Nederlandse zoogdieren. Utrecht: KNNV. Dienst Regelingen (2009). Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijk ingrepen. Dienst regelingen, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, (2011). Soortenstandaard – Gewone Grootoorvleermuis (Plecotus Auritus). Dienst regelingen, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, (2011). Soortenstandaard – Ruige Dwergvleermuis (Pipistrellus Nathusii). Dienst regelingen, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, (2011). Soortenstandaard – Gewone Dwergvleermuis (Pipistrellus Pipistrellus). Dienst regelingen, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, (2011). Soortenstandaard – Huismus (Passer Domesticus). Dienst regelingen, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, (2011). Soortenstandaard – Kamsalamander (Triturus Cristatus). Dienst regelingen, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, (2011). Soortenstandaard – Poelkikker (Rana Lessonae). Dienst regelingen, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, (2013). Soortenstandaard – Rosse vleermuis (Nyctalus noctua). Dienst regelingen, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, (2013). Soortenstandaard – Watervleermuis (Myotis Daubentonii). Dienst regelingen, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, (2011). Soortenstandaard – Buizerd (Buteo Buteo). Eelerwoude (2004). Flora- en faunaonderzoek het Vaneker, gemeente Enschede. Eelerwoude, Goor. Eelerwoude (2010). Flora- en faunaonderzoek en Activiteitenplan ’t Vaneker, gemeente Enschede. Eelerwoude, Goor. Eelerwoude (2011). Onderzoek Flora- en faunawet Luchthaven Twente. Eelerwoude, Goor. Eelerwoude (2013). Natuurtoets Zuidkamp-Noord, Enschede. Eelerwoude, Goor. IAA Stedenbouw en Landschap, in opdracht van Area Development Twente (ADT) (2011). Woon en werkparken in het Lonnekerland, tekeningenboek. Kadaster (2011). Topografische Kaart Nederland - 1:25.000. Emmen, Kadaster.
Koninklijke Vermande (1999-2009). Planten en dieren, Flora- en faunawet, band 1, 2, 3 , 4 en 5. SDU Uitgeverij, Den Haag Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2004). 501 Algemene Maatregel van Bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen. Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden. Landschapsbeheer Flevoland (2011). Vleermuisvriendelijk bouwen. Een handreiking voor huiseigenaar, architect en beleidsmedewerker. Een samenwerking tussen Landschapsbeheer Flevoland, Zoogdiervereniging en Tauw bv. Landschapsbeheer Flevoland, Lelystad. Limpens, H. , K. Mostert en W. Bongers (1997). Atlas van de Nederlandse Vleermuizen. Utrecht: KNNV Uitgeverij. Limpens, H., P. Twisk & G. Veenbaas (2004). Met vleermuizen overweg. Brochure over vleermuizen en de wijze waarop bij planning, aanleg, reconstructie en beheer van wegen praktische invullingen kan worden gegeven aan de wettelijke zorgplicht voor vleermuizen. Dienst Weg- en Waterbouwkunde, Delft / Zoogdiervereniging, Arnhem.
Soortinformatie: - www.zoogdiervereniging.nl - www.vleermuis.net - www.ravon.nl Waarnemingen: - www.waarneming.nl - www.telmee.nl - ndff-ecogrid.nl