Effect van behandelgroepen “Ik voel nattigheid” Opinie: Voortgezet lezen
juni 2014
06
Sinds wanneer werk je als logopedist? In 1994 ben ik afgestudeerd in Utrecht en ben ik gelijk als invaller begonnen in het Praktijkonderwijs (vroegere VSO-MLK). Na een jaar ging ik ook op een ZMLK-school werken en werd ik op een andere PRO-school gevraagd. Op deze laatste school werk ik eind dit jaar 20 jaar!
Waarom ben je logopedist geworden? Na een afgebroken studie Tolk-Vertaler
heb ik een beroepentest gedaan. Logopedie was één van de opties. De vakken leken me leuk en afwisselend. Het uiteindelijke doel, ‘ mensen helpen’, gaf me een zinvol gevoel.
Wat vind je fijn aan je huidige werkplek? De school blijft vernieuwend bezig. Nu zeker vanwege een fusie met LWOO en VMBO. Het werken met de leerlingen blijft verrassend en leuk. Ik word nog steeds vrolijk als ik door leerlingen word aangesproken op straat met “Juf juf, hoe gaat het met u of kent u me nog?” Als blijkt dat ze goed in de maatschappij terechtgekomen zijn geeft dat een goed gevoel.
MIRANDA WESTERWEEL FUNCTIE LOGOPEDIST WERKSETTING PRAKTIJKONDERWIJS, ’T TRIVIUM COLLEGE REGIO UTRECHT
Waar heb je je recent in verdiept? Afgelopen jaar heb ik een cursus gevolg voor de scoring en interpretatie van de CELF. En de cursus ‘Debatteren met kinderen’. Deze laatste cursus heb ik recent met een collega in een pilot gegeven. Deze trainingsvorm blijkt voor onze doelgroep een zeer zinvolle en leuke manier om aan spreekvaardigheid te werken. We zijn positief verrast over deelname, motivatie en succes-ervaringen. Wat verwacht je voor de toekomst? Samen met docenten wil ik de doelen voor
spreekvaardigheid gerichter gaan oefenen in de klas. Aan dit doel kan meer aandacht besteed worden, omdat het voor de toekomst van onze leerlingen een belangrijk doel is voor de weg naar stage en werk.
Heb je een boodschap voor de lezers van Logopedie? Denk naast al het
werk voor en met anderen... ook goed aan jezelf!
v/d redactie State of mind
JANNEKE DE WAAL-BOGERS HOOFDREDACTEUR
02
Afgelopen week zat ik op een terrasje van de lentezon te genieten. De ober bracht mijn bestelling: “Een witbiertje en…dit kan ik niet uitspreken. Alstublieft”. Mijn gezelschap trok één wenkbrauw op en ik merkte dat mijn logopedische instinct overnam. Waarom zou de ober zich niet wagen aan de uitspraak van Café Latte? Onzekerheid door een articulatieprobleem in zijn jeugd, een adolescentie geplaagd door TOS? Of misschien lag het probleem niet bij het uitspreken maar het ontcijferen van de boodschap op het briefje: leesproblemen, dyslexie? Ik besefte dat ik ook op mijn vrije zondagmiddag mijn logopedieknop niet kon uitzetten. En ik ben niet de enige. Als er een bekende broddelende sporter op tv is vliegen de berichten van logopedisten op social media me om de oren. Als ik op Koningsdag over de vrijmarkt loop zie ik collega’s tussen de spullen neuzen op zoek naar leuke koopjes voor thuis, maar ook voor op hun werk. Bij een grote supermarkt hebben ze deze week zeer handige bellenblaas! En bij een bekende drogist scoort iedere logopedist voor een prikkie behandelmateriaal met vele toepassingsmogelijkheden. Tijdens het genieten van de, overigens zalige, Café Latte realiseerde ik me dat logopedie geen vannegen-tot-vijf-beroep is. Logopedie is een state of mind! Een soort virus waarmee ik vanaf mijn eerste stagedag mee ben besmet. Het maakt niet uit waar ik over een jaar of veertig beland ben: als ik dan met grijze haren van achter de geraniums naar de tv kijk en ik zie slissende BN-ers of een hese zangeres zal mijn logopediehart nog steeds sneller gaan kloppen.
LOGOPEDIE JAARGANG 86
juni 2014
Berichten
04
Effect van behandelgroepen
06
Testpanel
12
Voortgezet lezen: Losse woorden oefenen of tekst?
16
Boeken en Materialen
20
Column Josje Jonker
22
Door de ogen van
23
“Ik voel nattigheid”
24
Xtra
31
Cursus & Congresinformatie
34
Colofon
35
NUMMER 06, juni 2014
Inhoud
03
Promotie logopediewetenschapper Rob Zwitserlood TAALTRAINING HELPT WEL BIJ TAALONTWIKKELINGSSTOORNIS Kinderen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS) hebben wel degelijk baat bij therapie, ook al wordt vaak gedacht dat hun ontwikkeling stagneert. Dat blijkt uit het proefschrift van taalwetenschapper Rob Zwitserlood, Language growth in Dutch schoolage children with specific language impairment. Na vijf weken taaltraining presteerden de onderzochte kinderen met een TOS aanzienlijk beter op het grammaticale vlak. Het onderzoek, dat Zwitserlood uitvoerde in opdracht van de Koninklijke Auris Groep, toont aan dat kinderen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS) hun grammaticale vaardigheden blijven ontwikkelen. Hij onderzocht de grammaticale ontwikkeling van kinderen met een TOS tussen 6 en 10 jaar, door hun verhalen te analyseren op grammaticale complexiteit en correctheid. Bij de oudere kinderen is ook onderzocht hoe vloeiend zij spraken: hoe vaak pauzeerden zij, herhaalden zij woorden of moesten ze zichzelf corrigeren?
Asjemenou! Bij het afnemen van het onderdeel Actieve Woordenschat van de CELF-4 doet L. (6 jaar) erg zijn best. Hij wil laten horen, dat hij veel woorden weet. Als hij toevallig een paar woorden achter elkaar niet weet gaat hij steeds bedrukter kijken en zijn lichaamstaal spreekt boekdelen. Maar bij het plaatje van de (buiten)thermometer veert hij enthousiast overeind: “Die hebben wij thuis ook, dat is een koortsmachine!”
De resultaten van de kinderen met een TOS werden vergeleken met die van twee controlegroepen met een normale taalontwikkeling: leeftijdsgenootjes en jongere kinderen met dezelfde taalleeftijd. Kinderen met een TOS gebruikten in verhouding minder bijzinnen.
TAALTHERAPIE Naar aanleiding van deze studie voerde Zwitserlood een pilot study uit, waarbij kinderen met een TOS zogenaamde meta-linguïstische training kregen. Vijf weken lang leerden zij na te denken over de structuur en de vorm van taal. Hieruit bleek dat de taalvaardigheid van kinderen met een TOS wél kan verbeteren. De meeste winst boekten ze in de productie van complexe zinnen: kinderen die de taaltherapie gekregen hadden, slaagden er vaker in om betere zinnen te formuleren, met meer bijzinnen. Drie maanden later was deze verbetering nog steeds aantoonbaar. Bron: http://www.uu.nl/faculty/medicine/NL/Actueel/Pages/ Promotie-logopediewetenschapper-Rob-Zwitserlood-taaltraininghelpt-wel-bij-taalontwikkelingsstoornis.aspx
MUZIKALE COLLEGA GEZOCHT In Rotterdam (Noordelijke Maasoever) wordt binnenkort een mondharmonicatherapie-groep voor COPD patiënten opgezet. Hiervoor wordt nog iemand gezocht die de patiënten kan begeleiden op ademgebied en de liedjes kan aanleren met behulp van de bladmuziek. Er zijn ook CD’s van de muziek beschikbaar zodat de patiënten kunnen meespelen.
Irma van de Griend Heeft u ook een asjemenou? Schrijf deze dan in maximaal 100 woorden op en stuur hem naar
[email protected] Denkt u wel aan het fingeren van de namen van uw cliënten.
04 4
Heb je affiniteit met COPD patiënten, met mondharmonicamuziek en lijkt het je leuk om aan deze therapie mee te werken, ca. 1 à 2 uur per week, neem dan contact op met Edith Hazebroek, logopedist, Logopediepraktijk Kralingen, GC Levinas, Noordeinde 97e, 3061 EM Rotterdam. Mail:
[email protected]
LOGOPEDIE JAARGANG 86
COLLEGA’S HOUDEN WEINIG REKENING MET SLECHTHORENDE Heb je eindelijk jezelf zover gekregen om openlijk op het werk te vertellen over je slechthorendheid, vergeten collega’s het nog de hele tijd. Het idee dat openheid er ook voor zorgt dat mensen beter rekening met jou en je verminderde gehoor houden, blijkt in de praktijk niet altijd te werken. Maar liefst 63% van de mensen die de poll hierover op hoorwijzer.nl of nvvs.nl invulden, geeft aan dat er op de werkvloer steeds vergeten wordt om rekening te houden met hun slechthorendheid. Het steeds moeten vragen of mensen je aankijken of uitleggen waarom je tijdens een vergadering op een bepaalde plek wilt zitten, is ronduit vervelend. Maar als je daardoor dingen mist, kan het ook zelfs in de weg staan om je werk goed te kunnen doen. Uit de poll blijkt dat bij iets meer dan 18% van de respondenten gelukkig wel rekening wordt gehouden met slechthorendheid en dat het werk of de werkplek er soms zelfs op is aangepast. Iets meer dan 12 procent van de respondenten geeft aan dat het ook niet nodig is dat men er steeds rekening mee houdt, omdat het met hoorhulpmiddelen verder prima gaat. Een enkeling laat weten het helemaal niet te hebben verteld op het werk. Lees het volledige bericht op: http://www.nvvs.nl/Items/nl-NL/ Nieuws/Voor-iedereen/Collegas-houden-weinig-rekening-metslechthorende-
Deense gebarentaal officieel erkend Heuglijk nieuws voor de dovenwereld in Denemarken. Eindelijk, na jaren van strijd is sinds gisteren de Deense Gebarentaal door het Deense Parlement erkend als officiële taal. Terwijl de Amerikaanse Gebarentaal al ruim vijftig jaar erkend is, is het in Denemarken nu ook gelukt. De erkenning is een belangrijke stap voor de Deense dovenwereld. Dankzij een wijziging in de wet van de Raad van de Deense Taal is de Deense Gebarentaal gisteren unaniem besloten erkend door het Deense Parlement. Denemarken kende al een vorm van erkenning voor de gebarentaal, maar had deze nog niet wettelijk vastgelegd. Door het aannemen van deze wetswijziging is de Deense Gebarentaal gelijk aan de Deense gesproken taal.
ERKENNING NEDERLANDSE GEBARENTAAL In Nederland zijn er momenteel ook ontwikkelingen op dit gebied. Onlangs heeft Tweede Kamerlid Roelof van Laar aangekondigd dat de Partij van de Arbeid een initiatiefwet wil gaan schrijven om de Nederlandse Gebarentaal juridisch te gaan erkennen. Hij wil hiermee de positie van dove en slechthorende Nederlanders verbeteren. Van Laar zegt hierover op de website van de PvdA: ‘Samen met andere Kamerleden ga ik de komende maanden concrete voorstellen doen die de situatie van doven stap voor stap gaan verbeteren. Denk hierbij aan problemen met tolken, de bereikbaarheid van 112, het luchtalarm per sms, ondertiteling van films en tv en de erkenning van de dovensport. Ook wil ik dat de Nederlandse Gebarentaal (NGT) een belangrijkere plek krijgt. In het buitenland zie je altijd een gebarentolk bij belangrijke persconferenties en gebeurtenissen, in Nederland bijna nooit. Zo worden doven buitengesloten. Bovendien kunnen we door de taal zichtbaar te maken ook het begrip van horenden voor doven vergroten’. Het volledige bericht is te lezen op: http://www.doof.nl/ nieuws/deense-gebarentaal-officieel-erkend/28811
NUMMER 06, juni 2014
05 5
Effect van behandelgroepen voor kinderen met een taalontwikkelingsstoornis auteurs
bernadette vermeij
karin wiefferink
rosanne van der zee
noëlle uilenburg
06
Taal is onmisbaar voor een succesvolle schoolloopbaan, maar ook voor het aangaan en continueren van sociale relaties: kortom, taal is essentieel voor een goed functioneren in onze samenleving (Durkin & Conti-Ramsden, 2010). Een taalontwikkelingsstoornis kan dan ook leiden tot allerlei problemen in het dagelijks leven. Kinderen met een taalontwikkelingsstoornis worden bijvoorbeeld minder geaccepteerd door hun leeftijdsgenoten, hebben minder vrienden en worden vaker gepest dan hun leeftijdsgenoten met een normale taalontwikkeling (Lindsay, Dockrell, & Strand, 2007). Een taalontwikkelingsstoornis is bovendien hardnekkig; een deel van de kinderen heeft op latere leeftijd nog steeds spraak- en taalmoeilijkheden (Johnson et al., 1999; Law, Garret & Nye, 2004) en blijft problemen ervaren als gevolg van deze stoornis. Zij hebben naast sociale problemen (Durkin & Conti-Ramsden, 2010) doorgaans een lager opleidingsniveau, minder goede banen en meer kans om werkloos te worden dan volwassenen zonder taalproblemen (Conti-Ramsden & Durkin, 2012).
Ongeveer zeven procent van alle kinderen heeft een taalontwikkelingsstoornis (Tomblin, Records, Buckwalter, Zhang, Smith & O’Brien, 1997; Shriberg, Tomblin & McSeeny, 1999), een stoornis waarbij de oorzaak niet ligt in het cognitieve, neurologische, emotionele of sensorische domein, maar die op zichzelf staat. Er is altijd sprake van een taalproductieprobleem en daarnaast is er soms sprake van een taalbegripsprobleem. Vroege signalering en behandeling van een taalontwikkelingsstoornis op jonge leeftijd is belangrijk. Uit een review van Law, Garret & Nye (2004) blijkt namelijk dat signalering en behandeling van deze kinderen op zeer jonge leeftijd bij een deel effectief is. Vooral kinderen met problemen in de woordenschatproductie profiteerden van de behandeling. Van intensieve coaching van ouders in interactiestijl en kindgerichte behandeling door professionals is bekend dat ze een positief effect op de taalontwikkeling hebben (Roberts & Kaiser, 2011; Baxendale & Hesketh, 2003; Law, Garret & Nye, 2004; Bus-
chmann, Jooss, Rupp, Feldhusen, Piets & Philippi, 2009). In Nederland worden steeds meer kinderen met een taalontwikkelingsstoornis in de leeftijd van twee tot vier jaar doorverwezen naar behandelgroepen voor kinderen met deze problematiek. Op deze groepen wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van interventies die in andere landen een positief effect bleken te hebben op de taalontwikkeling. Een voorbeeld hiervan zijn de Hanen-principes, waarbij volwassenen zich aanpassen aan het taalniveau van het kind en het kind stimuleren om taal te gebruiken (Baxendale & Hesketh, 2003). Daarnaast worden er interventies ingezet die nog niet onderzocht zijn, maar waar professionals positieve ervaringen mee hebben, zoals Nederlands ondersteund met Gebaren (NmG). Er zijn aanwijzingen dat het gebruik van ondersteunende gebaren de taalontwikkeling stimuleert: er worden niet alleen meer, maar ook langere en complexere uitingen
LOGOPEDIE JAARGANG 86
geproduceerd (Kouwenberg, Van Weerdenburg & Slofstra-Bremer, 2007). In Nederland is tot op heden bijna geen onderzoek gedaan naar de effectiviteit van behandelgroepen voor kinderen met een taalontwikkelingsstoornis. Door de ontwikkeling van taalbegrip en taalproductie bij kinderen met deze problematiek te onderzoeken, wilden wij hier meer inzicht in krijgen. De verwachting was dat: > De behandeling een positief effect zou hebben op de taalontwikkeling van de kinderen. > De taalontwikkeling van kinderen sneller vooruit zou gaan wanneer hun ouders deelnamen aan de cursussen. > De taalontwikkeling van kinderen sneller vooruit zou gaan naarmate ze meer tijd op de behandelgroep hadden doorgebracht.
Methode Design In dit longitudinale onderzoek is prospectief gekeken naar het effect van behandelgroepen voor kinderen met een taalontwikkelingsstoornis op de taalontwikkeling van peuters. De ontwikkeling van taalbegrip (zinsbegrip en woordbegrip) en taalproductie (zinsontwikkeling en woordontwikkeling) werd in kaart gebracht voor aanvang van de behandeling (voormeting) en na afloop (nameting).
Participanten De onderzoeksgroep bestond uit kinderen die vanaf september 2010 op een behandelgroep van de NSDSK zijn gestart en voor 1 januari 2013 de groep verlaten hebben. De kinderen zijn minimaal 25 dagdelen op de behandelgroep aanwezig geweest. Meertalige kinderen zijn voor dit onderzoek uitgesloten. De onderzoeksgroep bestond uit 75 kinderen: 61 jongens (81%) en 14 meisjes (19%) met een gemiddelde leeftijd van 37 maanden (range 28-45 maanden) bij de start van de behandeling. Als inclusiecriterium is gesteld dat er per kind van minimaal één taaldomein een voor- en nameting beschikbaar moest zijn. Dit betekent dat voor alle kinderen in ieder geval op één taaldomein de taalontwikkeling in kaart gebracht kon worden, maar dat op andere domeinen de nameting voor sommige kinderen ont-
NUMMER 06, juni 2014
IN HET KORT Het doel van dit onderzoek was om inzicht te krijgen in de effectiviteit van behandelgroepen voor kinderen met een taalontwikkelingsstoornis op de taalontwikkeling van peuters. Hierbij is ook gekeken naar de invloed van oudercursussen en de duur van de behandeling. Uit de resultaten blijkt dat het taalbegrip en de taalproductie van de kinderen verbetert ten opzichte van normscores van leeftijdsgenootjes, zowel op zins- als woordniveau. Bovendien bleek de Spraaktaalcursus, een cursus waarin ouders vaardigheden leren om beter met hun kind te communiceren, een positieve invloed te hebben op de zinsontwikkeling van de kinderen. Daarnaast had de duur van de groepsbehandeling een positieve invloed op de zinsontwikkeling van kinderen: hoe vaker de kinderen groepsbehandeling hebben gekregen, des te positiever het resultaat. De resultaten laten duidelijk het belang van ouderbetrokkenheid en vroegsignalering zien; hoe eerder een kind met een taalontwikkelingsstoornis wordt opgespoord, des te sneller ouders kunnen leren hoe ze met hun kind kunnen communiceren, des te vroeger het kind met de behandelgroep kan starten.
brak. Ook wanneer kinderen op een taaldomein al een voldoende score hadden behaald, was er op dat domein niet altijd een nameting aanwezig. Daarom verschilt het aantal kinderen per taaldomein (zie tabel 1). Met de BSID-II-NL (Van der Meulen, Ruiter, Lutje Spelberg & Smrkovsky, 2002) en de SON-R (Snijders, Tellegen, Winkel & Laros, 1995) is de cognitieve ontwikkeling onderzocht. Alle kinderen hadden een normale cognitieve ontwikkeling en voor zover bekend geen bijkomende problematiek.
Interventie
De behandelgroepen van de NSDSK zijn voor kinderen in de leeftijd van twee tot vier jaar, bij wie een taalontwikkelingsstoornis is gediagnosticeerd (minimaal anderhalve standaarddeviatie onder het gemiddelde op een gestandaardiseerde taalproductietest). Twee pedagogisch medewerkers, een logopedist en een orthopedagoog geven drie dagdelen per week behandeling aan acht tot tien kinderen. De groepsbehandeling bestaat uit vier soorten groepsactiviteiten: dagritmeactiviteiten, ontwikkelingsspel, specifieke taalstimulering en logopedie. Bij de uitvoering van deze activiteiten maakt de groepsleiding gebruik van algemene principes die de ontwikkeling stimuleren, zoals de principes van ontwikkelingsgericht leren, thematisch werken en herhaling (Wiefferink et al., 2010). De dagritmeactiviteiten, zoals ‘halen en brengen’ en ‘eten en drinken’, lenen zich bij uitstek voor herhaling: de pedagogisch medewerker gebruikt op deze momenten woorden en zinnen waarmee de kinderen al bekend zijn. Bij
Aantal Taalproductie Zinsontwikkeling
43
Woordontwikkeling
39
Taalbegrip Zinsbegrip
39
Woordbegrip
30
TABEL 1. Het aantal kinderen waarvan een voor- en nameting beschikbaar is per taaldomein.
het ontwikkelingsspel maakt de pedagogisch medewerker gebruik van de principes van ontwikkelingsgericht leren (o.a. de Hanen-principes) en van herhaling in de communicatie met de kinderen. Bij de specifieke activiteiten voor taalstimulering, zoals de kring, liedjes zingen en voorlezen, wordt hiervan ook gebruik gemaakt, maar bij deze activiteiten wordt de taalontwikkeling intentioneel gestimuleerd middels gerichte taalactiviteiten. Naast de groepslogopedie krijgt elk kind eenmaal per week vijftien tot twintig minuten individuele logopedie. Bovendien leren ouders in twee cursussen hoe zij de taalontwikkeling van hun kind kunnen stimuleren: een Spraaktaalcursus die gebaseerd is op de Hanen-principes en een cursus Nederlands ondersteund met Gebaren (NmG). Beide cursussen bestaan uit zes bijeenkomsten.
Uitkomstmaten Het taalbegrip en de taalproductie zijn in kaart gebracht met gestandaardiseerde testen. Tevens is geregistreerd hoe vaak een
07
EN DAN Dit onderzoek toont aan dat de behandeling op de behandelgroepen voor deze groep kinderen effectief is. De gemiddelde scores op alle taaldomeinen gaan significant vooruit, zowel voor kinderen met taalproductie- en taalbegripsproblemen als voor kinderen met alleen taalproductieproblemen. Een belangrijke bevinding uit dit onderzoek is dat de duur van de groepsbehandeling een positief effect heeft op de zinsontwikkeling. Voor een zo goed mogelijk resultaat is het dan ook van belang kinderen met een taalontwikkelingsstoornis vroeg op te sporen, zodat behandeling op jonge leeftijd kan starten. Bovendien bleek de Spraaktaalcursus bij te dragen aan de taalontwikkeling van de kinderen en bleken de effecten groter te zijn als ouders met de cursus startten kort nadat hun kind op de behandelgroep kwam. Daarom is het niet alleen belangrijk om ouders te motiveren deel te nemen aan de cursus, maar ook om de ouders de gelegenheid te bieden om zo snel mogelijk met de cursus te beginnen. Ook voor logopedisten buiten de behandelgroep is dit waardevolle informatie. Bij het vermoeden van een taalontwikkelingsstoornis zou het goed zijn als logopedisten ouders adviseren om zo snel mogelijk een Hanen cursus te gaan volgen. Daarnaast zouden logopedisten snel moeten doorverwijzen naar een audiologisch centrum, waar multidisciplinaire diagnostiek kan plaatsvinden en een diagnose gesteld kan worden. Dit is van belang, zodat er geen kostbare tijd verloren gaat.
kind op de behandelgroep aanwezig was en welke cursussen de ouders gevolgd hebben. Er zijn twee aspecten van taalbegrip gemeten: zinsbegrip en woordbegrip. Zinsbegrip werd gemeten met de Reynell Test voor Taalbegrip (Van Eldik, Schlichting, Lutje Spelberg, Van der Meulen & Van der Meulen, 1995). In 2011 is de test vervangen door de Schlichting Test voor Taalbegrip (Schlichting & Spelberg, 2010), een gemoderniseerde versie van de Reynell. Woordbegrip werd gemeten met de Peabody Picture Vocabulary Test-III-NL (PPVT-III-NL), een Nederlandstalige bewerking van de Amerikaanse PPVT-III (Dunn & Dunn, 2005). Om de taalproductie in kaart te brengen zijn de zinsontwikkeling en woordontwikkeling getest. Beide werden gemeten met de Schlichting Test voor Taalproductie (Schlichting et al., 1995). In 2011 werd de test vervangen door de gemoderniseerde versie: Schlichting Test voor Taalproductie II (Schlichting & Spelberg, 2010). Alle taaltesten zijn genormeerd op een representatieve steekproef van Nederlandssprekende kinderen. De gestandaardiseerde Q-scores hebben een gemiddelde van 100 en een standaarddeviatie van 15.
08
Procedure De voormeting is afgenomen door een logopedist of linguïst van de verwijzende instantie of door de logopedist van de behandelgroep. Rond de leeftijd van drieënhalf jaar en bij het vertrek van de groep, op de leeftijd van vier jaar, werden de kinderen opnieuw getest. Wanneer het kind op de leeftijd van drieënhalf jaar op een taaldomein een voldoende score had behaald, werd dit taaldomein bij vertrek van de groep niet altijd opnieuw gemeten. De nameting bestond uit de meting bij het vertrek van de groep. Indien deze niet beschikbaar was, is de meting van drieënhalf jaar gebruikt. Bij de start van de behandeling hebben alle ouders toestemming gegeven voor het gebruik van de ver-
zamelde gegevens voor wetenschappelijk onderzoek.
Analyses De 75 deelnemende kinderen zijn opgesplitst in twee groepen: kinderen met alleen taalproductieproblemen (n=46) en kinderen met zowel taalproductie- als taalbegripsproblemen (n=29). Kinderen met alleen taalproductieproblemen hadden bij de voormeting een onvoldoende score op de zinsontwikkeling, de woordontwikkeling of beide. Wanneer een kind bij de voormeting ook een onvoldoende score had op zinsbegrip, woordbegrip of beide, had het taalproductie- en taalbegripsproblemen. Voor beide groepen is naar de vooruitgang per taaldomein gekeken door met een gepaarde t-toets de gemiddelde scores op de voor- en nameting te vergelijken, hierbij is ook de effectgrootte (η2) weergegeven. Een effectgrootte rond .01 is klein, rond .06 is gemiddeld en rond .14 of hoger is groot (Cohen, 1988). De domeinen zinsontwikkeling, woordontwikkeling en zinsbegrip zijn bij sommige kinderen met de oude test in kaart gebracht en bij andere kinderen met de vernieuwde test. Bij de analyses waarbij naar het behandeleffect is gekeken zijn alleen kinderen meegenomen waarbij bij de vooren nameting op een taaldomein dezelfde testversie is gebruikt. Met een gepaarde t-test werd nagegaan of de taalontwikkeling van kinderen waarvan de ouders minimaal vijf lessen van een cursus hadden gevolgd verschilde van kinderen bij wie dit niet zo was. De Pearson-correlatie werd gebruikt om na te gaan in hoeverre het aantal dagdelen groepsbehandeling invloed heeft op de taalontwikkeling. Er werd eenzijdig getoetst.
Voormeting taalproductieen taalbegripsproblemen N=29
Voormeting taalproductieproblemen N=46
Aantal onvoldoende (%)
Aantal onvoldoende (%)
Zinsontwikkeling
26 (90)
43 (94)
Woordontwikkeling
25 (86)
18 (39)
Taalproductie
Taalbegrip Zinsbegrip
27 (93)
Woordbegrip
11 (38)
TABEL 2. Taalscores bij voormeting uitgesplitst naar taalproductieproblemen en taalproductie- en taalbegripsproblemen.
LOGOPEDIE JAARGANG 86
Kinderen met taalproductie- en taalbegripsproblemen N=29 Voormeting
Nameting t (df)
p
η
2
Kinderen met taalproductieproblemen N=46 Voormeting Nameting t (df)
p
η2 0,35
Taalproductie Zinsontwikkeling
72 (8)
Woordontwikkeling 73 (12)
79 (10)
2,89 (20)
0,005
0,29
74 (7)
85 (13)
3,38 (21)
0,002
83 (12)
3,68 (17)
0,001
0,44
78 (17)
92 (17)
3,92 (20)
<0,001 0,43
Taalbegrip Zinsbegrip
75 (10)
82 (10)
3,43 (19)
0,002
0,38
97 (8)
97 (12)
0,00 (18)
n.s.
Woordbegrip
78 (12)
92 (13)
3,94 (11)
0,001
0,59
103 (8)
104 (8)
0,52 (17)
n.s.
TABEL 3. Gemiddelde (SD) taalscores bij voormeting en nameting per taaldomein, uitgesplitst naar taalproductieproblemen en taalproductie- en taalbegripsproblemen.
Spraaktaalcursus
NmG cursus
wel gevolgd
niet gevolgd
wel gevolgd
niet gevolgd
13,8 (18)
6,0 (8)
6,0 (10)
9,5 (14)
12,3 (13)
7,5 (14)
13,0 (14)
Taalproductie Zinsontwikkeling (n=43)
Woordontwikkeling (n=39) 10,8 (17) Taalbegrip Zinsbegrip (n=39)
2,5 (9)
4,2 (10)
2,6 (14)
3,8 (9)
Woordbegrip (n=30)
5,8 (11)
6,4 (14)
2,0 (7)
7,2 (13)
TABEL 4. Gemiddelde verschilscore (SD) tussen voor- en nameting uitgesplitst naar Spraaktaalcursus en NmG cursus wel/niet gevolgd.
Resultaten Effect van de behandeling Bij de start van de behandeling hadden alle kinderen problemen in de taalproductie, bijna 40% had daarnaast ook problemen in het taalbegrip (tabel 2). In beide groepen hadden bijna alle kinderen een achterstand in de zinsontwikkeling (90% en 94%). De meeste kinderen met zowel taalproductie- als taalbegripsproblemen hadden bovendien een achterstand in de woordontwikkeling, terwijl dat minder vaak voorkwam bij kinderen met alleen taalproductieproblemen. De gemiddelde scores op de nameting waren op bijna alle domeinen hoger dan op de voormeting (tabel 3) voor kinderen met alleen taalproductieproblemen en kinderen met zowel taalproductie- als taalbegripsproblemen. De vooruitgang in zinsontwikkeling en woordontwikkeling was voor beide groepen significant. De kinderen met taalbegripsproblemen gingen bovendien ook significant vooruit in zinsbegrip en woordbegrip. Het taalbegrip van kinderen met enkel taalproductieproblemen was niet veranderd bij het verlaten van de groep. Daarnaast hebben we op individueel niveau naar de vooruitgang gekeken. Hieruit bleek dat de taalscores van bijna alle kinderen bij de nameting
NUMMER 06, juni 2014
hoger waren dan bij de voormeting; op elk domein ging van slechts twee of drie kinderen de taalontwikkeling niet vooruit. Voor de zinsontwikkeling en de woordontwikkeling werd ook voor de afzonderlijke testversies een significante vooruitgang gevonden. Voor het zinsbegrip werd echter een verschil gevonden tussen de verschillende testversies. De Reynell Test voor Taalbegrip toonde een significante vooruitgang, maar de Schlichting Test voor Taalbegrip niet.
Effect van de oudercursussen en duur van de behandeling Van de 75 kinderen volgden de ouders van 27 kinderen de Spraaktaalcursus en van 17 de NmG cursus. Het tijdstip waarop ouders de cursus volgden varieerde nogal. Sommige ouders startten met de cursussen kort nadat hun kind op de behandelgroep kwam, terwijl andere ouders pas na ruim een half jaar startten (Spraaktaalcursus gemiddeld 83 dagen na start behandeling (SD=85); NmG-cursus gemiddeld na 73 dagen (SD=68)). In tabel 4 is het gemiddelde verschil tussen de voor- en nameting op de taaldomeinen weergegeven voor kinderen van ouders die een cursus wel en niet gevolgd hadden. Kin-
deren van ouders die de spraaktaalcursus volgden, gingen significant meer vooruit op zinsontwikkeling dan kinderen van ouders die deze cursus niet hadden gevolgd (t(41)=1,94, p=0,030). Voor de overige taaldomeinen vonden we geen significant verschil. De taalontwikkeling van kinderen waarvan de ouders de NmG-cursus hadden gevolgd, verschilde niet significant met de taalontwikkeling van kinderen waarvan de ouders geen NmG-cursus hadden gevolgd. Daarnaast vonden we een correlatie tussen het tijdstip waarop de ouders startten met de cursus en de verschilscore op de zinsontwikkeling van het kind; hoe eerder ouders startten met de cursus, des te groter was het verschil (r=0,43; p=0,048). Tot slot is onderzocht in hoeverre het aantal dagdelen groepsbehandeling invloed had op de taalontwikkeling van de kinderen (tabel 5). De kinderen kregen gemiddeld 90 dagdelen groepsbehandeling (range 29-211 dagen; SD = 37). Voor de zinsontwikkeling werd een significante correlatie gevonden met de duur van de groepsbehandeling; hoe vaker de kinderen de behandelgroep hadden bezocht, des te groter de vooruitgang. De correlatie tussen de duur van behandeling en het zinsbegrip liet dezelfde trend zien. Voor de andere twee taaldomeinen werd geen samenhang gevonden.
9
Hoe eerder een kind met een taalont wikkelingsstoornis wordt opgespoord, des te sneller ouders kunnen leren hoe ze met hun kind kunnen communiceren, des te vroeger het kind met de behandelgroep kan starten. Discussie
Het doel van dit onderzoek was om inzicht te krijgen in de effectiviteit van behandelgroepen voor kinderen met een taalontwikkelingsstoornis op de taalontwikkeling van peuters. De verwachting was dat de behandeling een positief effect zou hebben op het taalbegrip en de taalproductie van de kinderen. Dit bleek ook zo te zijn. Onze bevindingen komen overeen met de bevindingen van Baxendale & Hesketh (2003). Zij vonden dat zowel oudergerichte als kindgerichte behandeling een positieve invloed hebben op de taalontwikkeling van kinderen. Het is echter in strijd met de review van Law, Garret & Nye (2004) waaruit blijkt dat taalproductieproblemen moeilijker te behandelen zijn bij kinderen die ook taalbegripsproblemen hebben. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat kinderen in het onderzoek van Baxendale & Hesketh (2003) en in ons onderzoek een normale non-verbale cognitieve ontwikkeling hadden. Law, Garret & Nye (2004) kunnen in hun review geen informatie over de non-verbale cognitieve ontwikkeling van kinderen geven, omdat deze informatie in de meeste studies niet gegeven wordt. Het is dus mogelijk dat deze kinderen ook een algemene ontwikkelingsachterstand hebben, waardoor taalbegrip moeilijker te behandelen is. Het taalbegrip van kinderen met alleen een taalproductieprobleem ging niet vooruit. Dat was te verwachten, omdat deze kinderen al een leeftijdsadequaat taalbegrip hadden toen ze met de behandeling startten. Een opvallende bevinding is dat met de Schlichting Test voor Taalbegrip (nieuwe versie) voor zinsbegrip geen significante vooruit-
10
gang is gevonden, terwijl dat met de Reynell Test voor Taalbegrip (oude versie) wel het geval was. Een mogelijke verklaring is dat de test minder sensitief is voor het meten van vooruitgang dan de Reynell. De tweede verwachting was dat kinderen van ouders die een cursus hadden gevolgd, meer vooruit zouden gaan dan kinderen van ouders die geen cursus volgden. Kinderen van ouders die de Spraaktaalcursus volgden, lieten inderdaad een grotere vooruitgang zien, maar alleen in de zinsontwikkeling. Dit is in overeenstemming met andere onderzoeken, waaruit bleek dat intensieve coaching van ouders in taalaanbod en interactiestijl een positieve invloed heeft op de taalproductie van kinderen (Baxendale & Hesketh, 2003; Buschmann et al., 2009; Roberts & Kaiser, 2011). Een factor die hierbij ook een rol kan spelen is de motivatie van ouders. Een meer gemotiveerde ouder zal er waarschijnlijk eerder voor kiezen om een cursus te gaan volgen. Daarnaast bleken de effecten van het volgen van de Spraaktaalcursus af te nemen naarmate de ouders later met de cursus startten. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt doordat deze ouders de geleerde
vaardigheden, zoals de Hanen-principes, korter hebben toegepast, waardoor het effect op de taalontwikkeling logischerwijs minder groot is. In tegenstelling tot de Spraaktaalcursus leidde het volgen van de NmG-cursus niet tot een vooruitgang in de taalontwikkeling. Uit dit onderzoek wordt niet duidelijk wat hiervan de oorzaak is. Het blijft de vraag of ondersteunende gebaren niet effectief zijn, de cursus niet passend is of dat het voor ouders lastig is gebaren in het dagelijks leven in te passen. Ten slotte werd onze verwachting, dat langere groepsbehandeling een positieve invloed op de taalontwikkeling heeft, bevestigd. De duur van de groepsbehandeling hangt sterk samen met de leeftijd van het kind bij de start van de behandeling (r=0,79). Immers, hoe jonger het kind is, des te langer het naar de behandelgroep kan gaan.
Methodologische beperkingen Bij de interpretatie van de resultaten moet met een aantal methodologische beperkingen rekening worden gehouden. Ten eerste ontbreekt een deel van de nametingen, waardoor niet van alle kinderen op elk taaldomein de ontwikkeling goed in kaart kon worden gebracht. Bij een deel van de kinderen ontbrak de nameting vanwege het gebruik van de twee verschillende testversies. Ten tweede konden we in dit onderzoek niet nagaan of er bij alle kinderen daadwerkelijk sprake is van een taalontwikkelingsstoornis. Bij de start van de behandeling is weliswaar deze diagnose gesteld, maar volgens behandelaars konden sommige kinderen ook andere problemen hebben, zoals aan autisme verwante stoornissen. Op jonge leeftijd is deze diagnose echter nog moeilijk te stellen. Ook kan het zo zijn dat sommige kinderen
r
p
Zinsontwikkeling (n=43)
0,39*
0,006
Woordontwikkeling (n=39)
0,02
0,460
Zinsbegrip (n=39)
0,24
0,075
Woordbegrip (n=30)
0,09
0,323
Taalproductie
Taalbegrip
TABEL 5. Pearson-correlatie tussen het totaal aantal dagdelen op de groep en de verschilscore op een taaldomein.
LOGOPEDIE JAARGANG 86
geen taalontwikkelingsstoornis hebben, maar ‘late talkers’ zijn, dat wil zeggen dat de taalontwikkeling van deze kinderen later op gang komt dan van leeftijdsgenoten. Dit laatste is tevens een mogelijke verklaring voor het feit dat sommige kinderen met hele grote sprongen vooruitgaan. Ten derde hadden we geen controlegroep waarmee de resultaten vergeleken konden worden, omdat het ethisch niet verantwoord is om kinderen behandeling te onthouden. Een mogelijkheid zou zijn om kinderen van de behandelgroepen te vergelijken met kinderen die alleen logopedie volgen. Nadeel hiervan is echter dat deze twee groepen niet vergelijkbaar zijn. Kinderen die alleen logopedie krijgen, hebben over het algemeen lichtere taalproblemen dan kinderen die naar een behandelgroep gaan. Aangezien we gebruik hebben gemaakt van gestandaardiseerde scores, is het toch mogelijk om vooruitgang vast te stellen, omdat rijping verdisconteerd is in deze scores. Toch is niet helemaal uit te sluiten dat andere invloeden dan de behandeling (deels) verantwoordelijk zijn voor de vooruitgang.
Auteurs
Bernadette Vermeij is linguïst en logopedist en werkt als junior onderzoeker bij de afdeling Onderzoek en Ontwikkeling en als logopedist bij de NSDSK. Karin Wiefferink is neerlandicus/onderwijskundige en werkt als hoofdonderzoeker bij de afdeling Onderzoek en Ontwikkeling van de NSDSK. Rosanne van der Zee is linguïst en als junior onderzoeker werkzaam bij de afdeling Onderzoek en Ontwikkeling van de NSDSK. Noëlle Uilenburg is orthopedagoog en is manager van de afdeling Onderzoek en Ontwikkeling bij de NSDSK.
NUMMER 06, juni 2014
LITERATUURLIJST > Baxendale, J. & Hesketh, A. (2003). Comparison of the effectiveness of the Hanen Parent Programme and traditional clinic therapy. International Journal of Language & Communication Disorders, 38(4), 397-415. > Buschmann, A., Jooss, B., Rupp, A., Feldhusen, F., Piets, J. & Philippi, H. (2009). Parent based language intervention for 2-year-old children with specific expressive language delay: a randomised controlled trial. Archives of Diseases in Childhood, 94, 110-116. > Clegg, J., Hollis, C., Mawhood, L. & Rutter, M. (2005). Developmental language disorders – a follow-up in later adult life. Cognitive, language and psychosocial outcomes. Journal of Child Psychology and Psychiatry 46, 128149. > Cohen, J. (1988). Statistical power analysis for the behavioral sciences (2nd edition). Hillsdale. NJ: Erlbaum. > Conti-Ramsden, G. & Durkin, K. (2012). Postschool educational and employment experiences of young people with specific language impairment. Language, Speech, and Hearing Services in Schools 43, 507-520. > Dunn, L.M. & Dunn, L.M. (2005). Peabody Picture Vocabulary Test-III-NL. Nederlandse versie door Liesbeth Schlichting. Amsterdam: Harcourt Assessment B.V. > Durkin, K. & Conti-Ramsden, G. (2010). Young people with specific language impairment: A review of social and emotional functioning in adolescence. Child Language Teaching and Therapy 26, 105-121. > Eldik, M.C.M. van, Schlichting, L.E.P.T., Lutje Spelberg, H.C., Meulen, B.F. van der & Meulen, S. van der (1995). Reynell Test voor Taalbegrip. Nijmegen: Berkhout. > Gerritsen, B. & Wijkamp, I. (2004). Gebaren bij jonge kinderen met ernstige spraak- en/of taalmoeilijkheden. Van Horen Zeggen 45 (1), 13-18. > Johnson, C.J., et.al. (1999). Fourteen-year follow-up of children with and without speech/language impairments: speech/language stability and outcomes. Journal of Speech, Language, and Hearing Research, 42, 744-760. > Kouwenberg, M., Weerdenburg, M. van & Slofstra-Bremer, C. (2008). Gestures en gebaren bij specifieke taalontwikkelingsstoornissen: een overzicht van de literatuur. Stem-, Spraak- en Taalpathologie 16 (2), 69-87. > Law, J., Garret, Z. & Nye, C. (2004). The efficacy of treatment for children with developmental speech and language delay/disorder: A meta-analysis. Journal of Speech, Language, and Hearing Research, 47, 924-943. > Lindsay, G., Dockrell, J.E. & Strand, S. (2007). Longitudinal patterns of behaviour problems in children with specific speech and language difficulties: Child and contextual factors. British Journal of Educational Psychology 77, 811-828. > Meulen, B.F. van der, Ruiter, S.A.J., Lutje Spelberg, H.C. & Smrkovsky, M. (2002). Bayley scales of infant development – second edition- Nederlandse bewerking (BSID-II-NL), Amsterdam: Pearson. > Parreren, C.F. van & Carpay, J.A.M. (1980): Sovjetspychologen over onderwijs en cognitieve ontwikkeling. Hoofdstuk 2: Vygotsky en de ontwikkeling van de hogere psychische functies, 23-28. Groningen: Wolters Noordhoff. > Roberts, M.Y. & Kaiser, A.P. (2011). The effectiveness of parent-implemented language interventions: A metaanalysis. American Journal of Speech-Language Pathology, 20, 180-199. > Schlichting, J.E.P.T., Eldik, M.C.M. van, Lutje-Spelberg, H.C., Meulen, S. van der & Meulen, P.F. van der (1995). Schlichting Test voor Taalproductie. Nijmegen: Berkhout. > Schlichting, J.E.P.T. & Lutje Spelberg, H.C. (2010). Schlichting Test voor Taalproductie-II. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. > Schlichting, J.E.P.T. & Lutje Spelberg, H.C. (2010). Schlichting Test voor Taalbegrip. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. > Shriberg, L.D., Tomblin, J.B. & McSeeny, J.L. (1999). Prevalence of speech delay in 6-year-old children and comorbidity with language impairment. Journal of Speech, Language, and Hearing Research 42, 1461-1481. > Snijders, J.T., Tellegen, P.J., Winkel, M., Laros, J.A. (1995). SON-R 2,5-7. Lisse: Swets & Zeitlinger B.V. > Tomblin, J.B., Records, N.L., Buckwalter, P., Zhang, X., Smith, E. & O’Brien, M. (1997). Prevalence of specific language impairment in kindergarten children. Journal of Speech, Language, and Hearing Research 40, 12451260. > Wiefferink, C. H., et.al. (2010). Ontwikkeling van een behandelmethodiek; op weg naar evidence-based werken. Van Horen Zeggen, 51 (4), 10-18.
11
Testpanel ToP Taalontwikkelingsprogramma AUTEUR MARLOES KORTHOUT
In deze rubriek wordt eens per twee maanden nieuw logopedisch materiaal besproken. Verschillende logopedisten geven hun mening en delen hun ervaringen met aan de hand van het nieuwe materiaal. Het verslag daarvan leest u hier. Heeft u suggesties voor materiaal dat in deze rubriek besproken kan worden, aarzel dan niet om deze aan de redactie door te geven.
In deze uitgave wordt ToP besproken. ToP is een taalontwikkelingsprogramma dat wordt uitgegeven door K2 publisher en logopediemateriaal.nl. Het programma is ontwikkeld door logopedist Willy Dijkstra-Buitendijk. De plaatjes zijn getekend door illustrator Ellen van Boggelen-Heutink. De kosten van ToP zijn € 265,- (incl. 6% BTW).
Doelgroep ToP Taalontwikkelingsprogramma.
Ontwikkeld door Willy Dijkstra-Buitendijk, illustrator Ellen van Boggelen-Heutink, Prijs €265,-
12
ToP Taalprogramma is bedoeld voor kinderen van groep 1 t/m 6. Het programma is gemaakt voor kinderen met een taalachterstand, maar kan ook goed gebruikt worden om de normale taalontwikkeling te stimuleren. Tevens kan ToP gebruikt worden voor kinderen die Nederlands als tweede taal verwerven. ToP is te gebruiken door logopedisten, maar
eventueel ook door RT-ers en IB-ers of de leerkracht.
Materiaal
ToP Taalontwikkelingsprogramma bestaat uit twee grote ringbandmappen. De mappen zijn gekleurd aan de buitenkant en trekken zo meteen de aandacht. De basismappen 1 en 2 zijn gebaseerd op het thema dieren. Sinds kort is
LOGOPEDIE JAARGANG 86
ook de ToP thema map Sinterklaas uitgegeven bij logopediemateriaal.nl. Er wordt op dit moment gewerkt aan nog meer thema mappen. Map 1 begint met een inleiding, handleiding en inhoudsopgave. Na het lezen van de handleiding kunt u direct aan de slag. Na de inleiding en de handleiding komen er een heleboel werkbladen die op categorie geordend zijn. Map 1 bevat: taalinhoud verhalen, woordenschat, werkwoorden, zelfstandige naamwoorden, tegenstellingen en voorzetsels. Ook bevat map 1 nog ganzenbordspellen, kopieerbladen en controlelijsten. Map 2 bevat oefeningen voor taalvorm (morfologie), enkelvoud/meervoud, verkleinwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, bezittelijke en persoonlijke naamwoorden, vergelijkende en overtreffende trap en werkwoordsvormen. Ook kan er met map 2 gewerkt worden aan syntaxis, opgedeeld in fase 1 t/m 7. Tot slot bevat deze map oefeningen voor foneembewustzijn en taaldenken en heeft de map nog kopieerspellen. Ook zitten er in de map stickerbladen die als beloningssysteem gebruikt kunnen worden. Bij alle oefeningen staan rechts de afbeeldingen en de spellen en op de linkerpagina staan de oefeningen in drie duidelijke stappen beschreven. De oefeningen zijn bij elk spel of elke afbeelding geordend in de categorieën aanbod, begrip en productie. Hierdoor kunnen alle bladen dus gebruikt worden voor zowel begrip als productie.
HET TESTPANEL
In het testpanel van deze uitgave zijn de meningen en ervaringen van de volgende gebruikers verwerkt: Rita Schuten, logopedist, SBO Reestoeverschool te Meppel Patricia Wensink, logopedist/praktijkhouder, Logopedie Deventer-C Sanne Dijkstra, logopedist, dyslexiebehandelaar en taalspraakpatholoog, vrije vestiging Eugenie Bongers, logopedist, groepspraktijk Logopedie Boxtel
slag kan. Ook is map 1 vaak nodig als men oefeningen uit map 2 wil doen en dit wordt ook als minder gebruiksvriendelijk ervaren.
Handleiding De gebruikers uit het testpanel hebben allen de handleiding gelezen en vinden dat men na het lezen van de handleiding direct goed aan de slag kan. Aangeraden wordt wel de mappen helemaal uitgebreid door te kijken, om helder te hebben van welke materialen gebruik gemaakt kan worden.
Voorbereidingstijd De gemiddelde voorbereidingstijd die genoemd wordt is tien minuten. De werkbladen zijn redelijk kant en klaar zegt een gebruikster. Wel vinden sommige gebruiksters tien
minuten veel voorbereidingstijd en anderen vinden het weinig. De voorbereiding zit voornamelijk in het alles bij elkaar zoeken en kopieren volgens een van de leden van het testpanel, en dat kost minstens tien minuten.
Bruikbaar voor welke behandelingen? Een gebruikster geeft als voorbeeld: ‘Ik heb ToP gebruikt bij een allochtoon meisje van 5 jaar. ToP was hierbij een handig hulpmiddel om de tegenstellingen te oefenen. Ook de woordenschat op het gebied van dierenbenamingen komt daarmee aan bod’. Ook wordt ToP gebruik bij kleuters om de luisterhouding en andere communicatieve vaardigheden te trainen. De kleurplaten zijn populair bij de kinderen, het stimuleert veel kinderen om extra
De werkbladen in de map zijn gemaakt van stevig glad papier en na elke categorie zit een tabblad dat duidelijk aangeeft wat daarna komt. Door de duidelijke tabbladen kunnen thema’s en oefeningen snel gevonden worden in de mappen.
Gebruikerservaringen Eerste indruk Als eerste indruk wordt genoemd dat het materiaal er aantrekkelijk uitziet. Het materiaal wordt leuk en uitgebreid gevonden. De doelgroep vindt dit ook volgens de gebruikers van ToP. Het materiaal nodigt uit tot oefenen. Een gebruikster noemt echter de doelgroep niet super enthousiast. Twee van de gebruikers vinden dat het programma niet altijd even gebruiksvriendelijk is omdat er veel gebladerd en gekopieerd moet worden voor men aan de
NUMMER 06, juni 2014
13
CONCLUSIE
Tot slot
Over het algemeen zijn de leden van het testpanel positief over ToP taalontwikkelingsprogramma. Het is een aantrekkelijk en leuk programma voor de doelgroep. Het spreekt aan en nodigt uit om te oefenen. Hoewel er wat kleine en concrete tips worden gegeven voor verbetering, raden alle testpanel leden het ToP programma aan bij hun collega logopedisten.
te oefenen met de platen en vragen. De vragen op het gebied van pragmatiek worden ook gebruikt voor kinderen waarbij gesprekstechnieken geoefend moeten worden. Een andere gebruikster geeft aan ToP met name te gebruiken bij behandelingen gericht op zinsbouw, pragmatiek, auditieve verwerking en woordenschat. Een ander lid uit het testpanel vertelt: ‘ik gebruik ToP voornamelijk bij taalbegrip en pragmatiek, waarbij ik de ideetjes voor de pragmatiek leuk vind, maar nog wel wat meer en verder uitgewerkt had willen zien. Taalbegrip oefen ik ermee door de verhalen voor te lezen en er vragen over te stellen. Vervolgens woordenschat door aan het verhaal weer de woorden te koppelen en soms ook de zinnen. Ook gebruik ik ToP om zinsbouw te oefenen bij jonge kinderen, die nog niet aan Transparant toe zijn’.
tiek zou welkom zijn en eventueel ook nog een aanvulling voor iets oudere kinderen. Ook wordt als verbeterpunt genoemd dat er tabbladen bijgevoegd zouden moeten worden waarmee het geheel per thema kan worden gerangschikt. Zo kan ieder zelf kiezen hoe zij het willen indelen. Meer verschillende soorten zinnen en meer toegepaste oefeningen om los van het papier te komen zouden welkom zijn. Ook zou meer concreet materiaal een welkome vernieuwing en aanvulling zijn.
Een van onze testers vindt de mappen over dieren een aanrader, maar de map Sinterklaas raadt zij af. Ze vindt deze te beperkt bruikbaar voor de kosten die ertegenover staan. De mappen over dieren zijn volgens haar wel heel duidelijk, aantrekkelijk en goed bruikbaar. Het programma wordt ook aangeraden aan collega’s vanwege de veelzijdigheid. ‘Je kunt het voor veel behandelingen gebruiken’. Een van de gebruiksters zegt: ‘ToP heeft veel materiaal, maar de thema’s zijn wel redelijk hoogfrequent, waardoor er veel overlap is met ander materiaal. Het kost ook wat tijd het materiaal te kunnen gebruiken in de behandeling, tenzij men de bladen meteen kopieert en lamineert voor gebruik in de praktijk. Maar dan kost het initieel dus wat meer tijd’.
Verbeterpunten De uitleg bij elk oefenblad voor ouders is helder en bruikbaar, maar als kinderen langer in behandeling zijn, is het wat overdreven, vindt een van de gebruiksters. Als logopedist is het goed te filteren wat nodig is voor welke ouders. Hier moet dan wel goed op gelet worden. Dezelfde gebruikster vindt het jammer dat bij beide basismappen het thema dieren is. Dit maakt het wat saai. Een ander minpuntje wat genoemd wordt, is dat de plaatjes op de bladzijde staan met witte ruimtes ertussen, dit maakt het lastig om er bijvoorbeeld een memorie van te maken. Er moet dan alsnog veel geknipt worden. De extra thema map over Sinterklaas vindt een gebruikster overbodig. Zij zal die niet zo snel aanschaffen. Zij vindt het een gemiste kans om een map vol extra materialen te maken die het gehele jaar bruikbaar is en niet maar drie weken per jaar. Een ander lid uit het testpanel noemt dat meer verschillende onderwerpen leuk zou zijn, maar dan wel meer geclusterd. Hiermee bedoelt ze dat ze graag per onderdeel een aparte map zou zien. Uitbreiding qua pragma-
14
Praten is een belangrijk onderdeel van je dagelijks leven. Voor sommige mensen wordt praten moeilijk of zelfs onmogelijk door bijvoorbeeld ziekte of een ongeluk. Daarom biedt Commap speciale communicatieapparatuur die “praten” weer mogelijk maakt. Er zijn diverse uitvoeringen mogelijk, speciaal gemaakt op de omstandigheden waarin iemand verkeert. Er zijn apparaten waarop je kan typen, maar ook die met ingesproken boodschappen of plaatjes werken. Bij beperkte of geen handfunctie zijn er aanpassingen beschikbaar om de apparatuur toch te kunnen bedienen. Er wordt gezocht naar een oplossing op maat!
Wil je meer informatie ontvangen, stuur ons een email of je kunt ons natuurlijk ook bellen.
Commap communicatie apparatuur B.V. Postbus 490 5400 AL Uden Tel: 0413 – 287052 Email:
[email protected] Website: www.commap.nl Kvk: 320.499.38
“Als praten moeilijker wordt...”
LOGOPEDIE JAARGANG 86
B
E
D A
N
K T
I N
T
R
A
M
E D
“Dankzij Intramed loopt onze praktijk als een trein”. Toen we hadden vastgesteld dat we steeds meer tijd verloren aan onze administratie, was de stap naar de praktijksoftware van Intramed snel genomen. Het was wat je noemt een echte managementbeslissing want al heel snel konden we meer patiënten behandelen dan we ooit voor mogelijk hadden gehouden. Jullie meedenken en steun van de helpdesk was hierbij werkelijk geweldig!
Via de website van Intramed hebben we gebruik kunnen maken van een gratis proefperiode van 3 maanden. Hierdoor zijn we aan de slag gegaan zonder kosten of verplichtingen. Al snel bleek dat dit pakket prima aansloot bij onze wensen en zijn we na 3 maanden overgegaan tot een contract.
Intramed praktijksoftware, compleet gebruiksgemak voor de logopedist Voldoet aan alle eisen van de kwaliteitstoets logopedie = Formulieren voor logopedische anamnese en onderzoek = Geluids- en videofragmenten in het patiëntendossier vastleggen =
De praktijk gaat erop vooruit
Beveiligd online declareren bij alle zorgverzekeraars ( VECOZO ) = Kwaliteitsjaarverslagen = Elektronisch controleren waar uw patiënt verzekerd is =
=
Een Service Centrum waar u deskundig en vriendelijk geholpen wordt, ook ‘s avonds!
Geschikt voor Directe Toegankelijkheid Logopedie. = Alle betrokkenen (ouders, leerkrachten e.d.) kunt u registreren. Deze betrokkenen kunt u direct meenemen in de correspondentie =
NUMMER 06, juni 2014
Al meer dan 19.000 gebruikers werken dagelijks met de Intramed software
15
Op de website treft u tevens uitgebreide productinformatie voor uw praktijk: www.intramed.nl
Voortgezet lezen: Losse woorden oefenen of tekst? Opinie Losse woorden lezen
auteurs
anneke smits LEERKRING GELETTERDHEID IN SCHOOLSUCCES, HOGESCHOOL WINDESHEIM
erna van koeven LEERKRING GELETTERDHEID IN SCHOOLSUCCES, HOGESCHOOL WINDESHEIM
Dit artikel is eerder gepubliceerd als blog op http://geletterdheidenschoolsucces. blogspot.nl
16
Sinds de onderwijsinspectie de DMT gebruikt om de kwaliteit van onderwijs te meten heeft het oefenen van het snel lezen van woordrijen op Nederlandse scholen een grote vlucht genomen. Aanvankelijk werden woordrijen vooral gebruikt om leerlingen van groep 3 te leren lezen. In de eerste helft van groep 3 is dat dan ook volkomen legitiem. In deze fase staat de elementaire leeshandeling centraal: letters leren ontcijferen en deze samenvoegen tot woorden. Het is heel belangrijk dat de leerlingen de geleerde klanktekenkoppelingen in woorden oefenen, en zodra dat mogelijk is in zinnen en teksten. Accuratesse is hierbij het doel en niet tempo. In het voortgezet lezen zijn tempo en automatisering wel belangrijk en hoewel het de vraag is of dit via woordrijtjes tot stand kan komen oefenen leerlingen op veel scholen tot en met groep 8 het snellezen op woordniveau in de hoop tot gunstige DMT scores te komen. Op internet wisselen leerkrachten tips met elkaar uit over hoe je dat handig kunt doen, bijvoorbeeld door iedere dag leesmoeders met alle leerlingen te laten ‘leesracen’. En er zijn talloze sites met woorden waarmee leerlingen tempolezen kunnen oefenen. Op sommige van deze sites kunnen oefentoetskaarten worden besteld waarmee ouders hun kinderen op de CITODMT kunnen voorbereiden. Uitgevers spelen handig in op de wens van scholen zo
Oefenen op woordniveau na het aanvankelijk leesleerproces kost onnodig veel tijd en levert te weinig op voor de leesontwikkeling. Tekst oefenen is nodig om tekst te leren lezen. goed mogelijk te scoren op de CITO-DMT. Zo wordt in Estafette geoefend met woordrijtjes en een zandloper en is bij Pravoo een DMT-oefenmap uitgegeven. Ook met dyslectische leerlingen, die per definitie hardnekkige problemen hebben met de vlotte woordidentificatie, wordt bij sommige dyslexie-instituten lang doorgeoefend met losse woorden, vaak aangeboden via computerprogramma’s.
Vragen over voortgezet lezen
Er bereiken ons veel vragen over voortgezet lezen. Momenteel is de meest gestelde vraag: ‘we scoren laag op de DMT, wat moeten we doen om de DMT scores te verbeteren?’ Deze vraag komt vaak van leerkrachten die op hun school waarnemen dat in dergelijke gevallen automatisch naar training van
LOGOPEDIE JAARGANG 86
woordrijtjes gegrepen wordt. Deze leerkrachten zijn niet gelukkig met die situatie en een tweede vraag die ons dan ook met regelmaat bereikt is: hoe kan ik mijn collega’s aantonen dat het oefenen met woordrijtjes in het voortgezet lezen niet bijdraagt aan de leesontwikkeling? Het is ons ook opgevallen dat er twee vragen zijn die niet gesteld worden. Degenen die grijpen naar oefening met woordrijtjes lijken er automatisch van uit te gaan dat woordrijtjes oefenen zal helpen om de DMT beter te gaan lezen. Oppervlakkige, en vaak onbewuste, logica leidt in zulke gevallen tot de conclusie dat goed oefenen met woordrijtjes zal leiden tot een verbetering van de DMT, omdat het in beide gevallen gaat om dezelfde taak. Wie snel woordjes moet lezen op de DMT zou daarvoor kunnen oefenen door veel losse woordjes op tempo te lezen. De hamvraag die niet gesteld wordt is de volgende: Is er evidentie waaruit blijkt dat oefenen op woordniveau leidt tot sneller lezen van de DMT? De tweede vraag die niet gesteld wordt is: Kan het schade doen aan de leesontwikkeling om (veel) tijd te besteden aan het lezen op woordniveau?
Het generalisatie-vraagstuk
Wie serieus kijkt naar de eerste vraag (Is er evidentie waaruit blijkt dat oefenen op woordniveau leidt tot het sneller lezen van de DMT?) stuit meteen op het generalisatievraagstuk. Als de DMTscore vooruit moet gaan door het oefenen van woordrijtjes, dan betekent dit dat er transfer moet optreden van de geoefende woorden in de woordrijtjes naar de ongeoefende woorden in de DMT. Helaas blijkt uit de internationale onderzoeksliteratuur dat er hooguit enig effect is voor accuratesse, maar niet voor leestempo. Meerdere onderzoeken tonen aan dat er qua leestempo/leesvloeiendheid geen sprake is van transfer naar bestaande ongeoefende woorden. Meermaals geoefende woorden worden sneller gelezen (Reitsma, 1983) maar dit generaliseert niet naar het sneller lezen van ongeoefende woorden (Lemoine, Levy & Hutchinson,1993; Lovett, Warren-Chaplin, Ransby, & Borden, 1990; Thaler, Ebner, Wimmer & Landerl,2004). Ook recent onderzoek met Nederlandse kinderen toont aan dat er voor kinderen met leesproblemen en dyslexie geen sprake is
NUMMER 06, juni 2014
van transfer van training op woordniveau naar leestempo/leesvloeiendheid van ongeoefende woorden. Het gaat hier in alle gevallen om oefening van woorden onder nauwkeurig bepaalde condities, meestal met directe feedback en flitspresentatie (Berends, & Reitsma, 2006; Marinus, de Jong, & van der Leij, 2012; Steenbeek-Planting, van Bon, & Schreuder, 2013). Uit het onderzoek van Steenbeek-Planting et al. blijkt overigens wel een klein effect (ten opzichte van de controlegroep: r=0,26; 7% verklaarde variantie) op accuratesse. Struiksma, van der Leij en Stoel (2009) onderzochten het effect van een combinatie van intensieve training op woordniveau en tekstniveau. Na 60 sessies Radslag (vier per week, 15 weken lang) was er op de DMT slechts sprake van eenzelfde klein effect ten opzichte van de controlegroep (r=0,26; 7% verklaarde varian-
het vlak van leestempo. Oefenen op woordniveau lijkt dan ook vooral voorbehouden voor de aanvang van het leesleerproces in groep 3, op het moment dat leerlingen nog accuraat moeten leren decoderen. Oefening op woordniveau moet afgeraden worden voor kinderen vanaf midden/eind groep 3 die de meeste woordtypes (weliswaar traag) kunnen ontsleutelen en wiens leesproblemen zich vooral uiten op het vlak van leestempo.
Nadelen van training op woordniveau
Het doel van leesonderwijs en leesbehandelingen is dat kinderen zelfstandige en gemotiveerde lezers worden die kunnen leren van teksten en ervan kunnen genieten. Om dit te bereiken is het van belang dat zij vloeiend
Momenteel is de meest gestelde vraag: ‘we scoren laag op de DMT, wat moeten we doen om de DMT scores te verbeteren?’ tie). Het is in het onderzoek van Struiksma et al. overigens niet duidelijk of het gaat om een effect op accuratesse en/of een effect op leessnelheid omdat de DMT beide aspecten meet en er door de onderzoekers geen uitsplitsing is gemaakt naar accuratesse en leessnelheid. Oefening op woordniveau leidt voor kinderen met leesproblemen wel tot versnelling van de geoefende woorden, mits deze vaak genoeg herhaald zijn. Dit type oefening leidt echter niet tot versnelling van de herkenning van ongetrainde woorden in de DMT. Ten aanzien van de accuratesse van de herkenning van ongetrainde woorden lijken de resultaten van oefenen op woordniveau wat positiever (Steenbeek- Planting et al., 2013). De conclusie lijkt voor de hand te liggen dat (flits)training op woordniveau, met directe feedback, wel enige invloed heeft op de accuratesse en niet op de snelheid van de herkenning van ongetrainde woorden. Nederlandse kinderen met leesproblemen hebben echter doorgaans geen ernstige problemen op het vlak van accuratesse, maar juist op
teksten leren lezen zonder overmatige belasting van hun werkgeheugen. Het werkgeheugen blijft dan beschikbaar als schakelstation om te kunnen komen tot begrip en leren van de tekst. Het ondersteund en herhaald lezen van tekst (zoals bijvoorbeeld in RALFI) is een effectieve werkwijze om te komen tot het vloeiender lezen van tekst door kinderen met leesproblemen (Chard, Vaughn, & Tyler, 2002; Houtveen, v.d. Grift, & Brokamp, 2013; Kuhn & Stahl, 2003; LeVasseur, Macaruso, & Shankweiler, 2008; Therrien, 2004). Het oefenen van woordrijen draagt daarentegen nauwelijks bij aan het leren lezen van tekst; zelfs de woordspecifieke vaardigheden die geleerd worden bij het oefenen van woordenlijsten blijken slecht te generaliseren naar het lezen van tekst waarin dezelfde woorden voorkomen (Martin-Chang, Levy, & O’Neil, 2007). Als oefenen op woordniveau slecht generaliseert naar vaardigheden op tekstniveau, dan verslindt het tijd die beter besteed had kunnen worden aan het leren lezen van tekst. Training op woordniveau heeft geen zin als het niets oplevert voor de alledaagse lees-
17
vaardigheid (Huemer et al., 2008). Kort samengevat: oefenen op woordniveau na het aanvankelijk leesleerproces kost onnodig veel tijd en levert te weinig op voor de leesontwikkeling. Tekst oefenen is nodig om tekst te leren lezen. Dit laatste hangt vermoedelijk samen met het feit dat tekst lezen leidt tot een parallel fonologisch en lexicaal woordherkenningsproces waarbij rijke semantische associaties ontstaan die in volgende teksten de vloeiende woordherkenning vergemakkelijken (Dehaene, 2009; MartinChang & Levy, 2005;Ouellette & Fraser, 2009; Perfetti & Hart, 2002). Hoe meer associaties, hoe vloeiender de parallelle zoekprocessen in de hersenen kunnen verlopen. Vloeiend lezen vergt vermoedelijk een integratieproces met de complexe en rijk geassocieerde kennis die wordt opgedaan tijdens
de taalontwikkeling. Dit kan alleen tot stand komen via veelvuldig (ondersteund en herhaald) oefenen van het lezen van woorden in betekenisvolle en rijke tekst.
Dus geen losse woorden toetsen?
Na dit relaas blijft de vraag: hoe kan de leerkracht zorgen voor goede DMT scores zodat de inspectie geen verdenkingen gaat koesteren over de kwaliteit van het onderwijs? Deze vraag is eigenlijk alleen maar pijnlijker geworden omdat gebleken is dat training van flitswoorden en woordrijtjes geen oplossing is tenzij exact de woorden uit de toets geoefend worden. Dat is uiteraard geen oplossing. Een dergelijke werkwijze is frauduleus en maakt de DMT als meetinstrument
LITERATUURLIJST > Berends, I. E., & Reitsma, P. (2006). Remediation of Fluency: Word Specific or Generalised Training Effects? Reading and Writing, 19(2), 221–234. > Chard, D. J., Vaughn, S., & Tyler, B.-J. (2002). A synthesis of research on effective interventions for building reading fluency with elementary students with learning disabilities. Journal of Learning Disabilities, 35(5), 386– 406. > Dehaene, S. (2009). Reading in the brain: The new science of how we read. New York: Viking. > Houtveen, A. A. M., van de Grift, W. J. C. M., & Brokamp, S. K. (2013). Fluent reading in special primary education. School Effectiveness & School Improvement, 1–15. > Huemer, S., Landerl, K., Aro, M., & Lyytinen, H. (2008). Training reading fluency among poor readers of German: many ways to the goal. Annals of Dyslexia, 58(2), 115–137. > Kuhn, M. R., & Stahl, S. A. (2003). Fluency: A review of developmental and remedial practices. Journal of Educational Psychology, 95(1), 3–21. > Lemoine, H., Levy, B., & Hutchinson, A. (1993). Increasing the naming speed of poor readers: Representations formed across repetitions. Journal of Experimental Child Psychology, 55, 297–328. > LeVasseur, V. M., Macaruso, P., & Shankweiler, D. (2008). Promoting gains in reading fluency: A comparison of three approaches. Reading and Writing, 21(3), 205-230. > Lovett, M. W., Warren-Chaplin, P. M., Ransby, M. J., & Borden, S. L. (1990). Training the Word Recognition Skills of Reading Disabled Children : Treatment and Transfer Effects. Journal of Educational Psychology, 82(4), 769– 780. > Marinus, E., de Jong, P., & van der Leij, A. (2012). Increasing Word-Reading Speed in Poor Readers: No Additional Benefits of Explicit Letter-Cluster Training. Scientific Studies of Reading, 16(2), 166–185. > Martin-Chang, S. L., & Levy, B. A. (2005). Fluency Transfer: Differential Gains in Reading Speed and Accuracy Following Isolated Word and Context Training. Reading and Writing, 18(4), 343–376. > Martin-Chang, S. L., Levy, B. A., & O’Neil, S. (2007). Word acquisition, retention, and transfer: findings from contextual and isolated word training. Journal of Experimental Child Psychology, 96(1), 37–56. > Ouellette, G., & Fraser, J. R. (2009). What exactly is a yait anyway: the role of semantics in orthographic learning. Journal of Experimental Child Psychology, 104(2), 239–51. > Perfetti, C. A., & Hart, L. (2002). The lexical quality hypothesis. In L. Verhoeven, C. Elbro, & P. Reitsma (Eds.), Precursors of functional literacy (pp. 189–213). Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins Publishing Company. > Steenbeek-Planting, E. G., Bon, W. H. J., & Schreuder, R. (2013). Improving the reading of bisyllabic words that involve context-sensitive spelling rules: focus on successes or on failures? Reading and Writing, 26(9), 1437– 1458. > Struiksma, C., van der Leij, A., & Stoel, R. (2009). Response to fluency-oriented intervention of Dutch poor readers. Learning and Individual Differences, 19(4), 541–548. > Thaler, V., Ebner, E. M., Wimmer, H., & Landerl, K. (2004). Training reading fluency in dysfluent readers with high reading accuracy: word specific effects but low transfer to untrained words. Annals of Dyslexia, 54(1), 89–113. > Therrien, W. J. (2004). Fluency and Comprehension Gains as a Result of Repeated Reading. Remedial and Special Education, 25(4), 252–261.
18
meteen volkomen onbruikbaar. Daarnaast geeft het oefenen van teksten goede resultaten voor tekstlezen, maar is de transfer naar een woordleestoets als de DMT niet geweldig goed (Martin-Chang et al., 2007). We zien in de praktijk dan ook vaak de tekstleesprestatie flink vooruit gaan terwijl de DMT lang achter blijft. Dat is gunstig voor de leesontwikkeling en geeft aan dat de school zijn werk goed doet, maar de inspectie kon daar wel eens anders over denken... Het is echt ongelukkig dat de toetstaak (DMT) niet congruent is met het trainingsprogramma dat nodig is om kinderen vloeiend te leren lezen in tekst. Deze incongruentie veroorzaakt een verliesgevende transfer tussen trainingstaak (tekst) en toetstaak (losse woorden) (Martin-Chang et al., 2007). Het is daardoor moeilijk om positieve uitkomsten te genereren, ook als er goed en hard aan de leesontwikkeling gewerkt wordt op tekstniveau (Huemer et al., 2008). Onjuist en zeer ongelukkig is het om hier dan ook nog de kwaliteit van het gegeven onderwijs aan af te meten. Moeten we de DMT dan helemaal niet meer gebruiken? Het toetsen van losse woorden geeft informatie over de vraag of leerlingen de elementaire leeshandeling beheersen, en is daarmee vooral in groep 3 van belang hoewel het tempo-aspect in groep 3 vertekenend kan werken. Voor dyslectische leerlingen en zwakke lezers is het noodzakelijk om na te gaan of zij woorden los van de context kunnen verklanken met een woordleestoets. Herhaalde toetsing met de DMT is een belangrijke component in het proces om tot een dyslexieverklaring te kunnen komen. Dit gezegd hebbende blijft het een misvatting dat deze leerlingen losse woorden ook zouden moeten oefenen in het voortgezet leesleerproces. Als losse woordjes oefenen het resultaat is van de DMT afname kan de DMT beter niet afgenomen worden in het voortgezet leesleerproces om schade in de leesontwikkeling te voorkomen.
LOGOPEDIE JAARGANG 86
Call for abstracts Op vrijdag 31 oktober 2014 organiseert de NVLF haar jaarcongres in het NBC (Nieuwegein). De programmacommissie roept op tot het indienen van abstracts (samenvatting van artikel). Logopedisten, logopediewetenschappers en taal-/spraakpathologen worden van harte uitgenodigd om op het NVLF-congres te komen spreken. Zij kunnen een abstract over hun onderwerp insturen, dat door een programmacommissie zal worden beoordeeld. Ook zal er gelegenheid zijn tot het presenteren van posters. Wilt u een poster presenteren, dan kunt u hiervoor eveneens een abstract insturen. Vermeld hierbij dan duidelijk dat het een posterpresentatie betreft. Voorwaarden Uw abstract bestaat uit een Nederlandse samenvatting van uw presentatie in maximaal 250 woorden. Let op: Abstracts kunnen tot uiterlijk 30 juni worden ingeleverd. Uw abstract kan gemaild worden aan Jan-Willem van Hooff:
[email protected] Namens de programmacommissie, Manon van der List, vicevoorzitter NVLF
Wordt uw kwaliteitskring winnaar van het kringproduct 2014? Stuur uw beste kringproduct naar
[email protected] en win 250 euro! De NVLF organiseert de verkiezing van het logopedisch kringproduct 2014 om de bekendheid met kringproducten buiten de eigen kwaliteitskring te vergroten en om kringen te stimuleren kennis te delen. Alle leden kunnen stemmen op het beste kringproduct. Tot 15 juli kunt u een product inzenden voor de verkiezing. De winnaar wordt tijdens de landelijke KKB-dag bekendgemaakt.
Alle informatie over de verkiezing vindt u op http://nvlf.logopedie.nl/nieuws/artikel/verkiezing_kringproduct_van_het_jaar_2014
NUMMER 06, juni 2014
19
BOEKEN&
MATERIALEN LIEDJES ZIEN, ZINGEN EN GEBAREN J. DE WIT, ILLUSTRATIES DOOR A. STUIFBERGEN, NEDERLANDS GEBARENCENTRUM, 2013, €15,95 (INCL. BTW), ISBN 978-90-75014-19-8 In dit boekje staan 20 kinderliedjes met tekst en tekeningen waar je naar kunt kijken en die je kunt zingen en gebaren. In de inleiding wordt ingegaan op de achtergrond van het boekje en op de keuzes die gemaakt zijn wat betreft de gebaren en visuele variatie.
Het boekje is een idee van Jolanda de Wit, die in haar logopedisch werk gebruik maakt van eenvoudige kinderliedjes met gebaren voor kinderen die slechthorend zijn of een achterblijvende spraak/taalontwikkeling hebben. Het Nederlands Gebarencentrum heeft als expertise centrum op het gebied van Nederlands met Gebaren de rijmpjes in NmG “vertaald” en de gebaren geselecteerd. Deze zijn door Alex Stuifbergen getekend, evenals de overige illustraties. Het gaat om eenvoudige kinderliedjes, waarvan de melodie bij veel volwassenen en kinderen bekend is. Bij een aantal bestaande liedjes
20
schreef Jolanda de Wit nieuwe, eenvoudige teksten die goed aansluiten bij de doelgroep. Bij elk liedje staat op de linkerpagina een grote afbeelding die het liedje typeert, zoals een vissenkom bij het liedje ‘Visje, visje’ en een maan bij het liedje ‘In de maneschijn’. Op de rechterpagina staat allereerst de tekst van het liedje met gebarentekeningen. Deze gebarentekeningen beelden de gebaren af die als ondersteuning gebruikt kunnen worden. Uiterst rechts staan steeds illustraties die de inhoud van het liedje verbeelden. In de liedjes worden niet alle woorden ondersteund door een gebaar. Argument hiervoor is dat je een liedje in een goed tempo moet kunnen zingen en gebaren. Een te groot aantal gebaren ter ondersteuning zou het tempo teveel vertragen. Daarom is gekozen voor het ondersteunen van vooral inhoudswoorden. In de praktijk is het zo dat bij een aantal liedjes wel wat meer gebaren ter ondersteuning gebruikt kunnen worden (bijvoorbeeld het voorzetsel ‘in’) en het liedje toch goed ‘zingbaar’ blijft. Het boekje dat aantrekkelijk en kleurrijk is vormgegeven en is geproduceerd van stevig materiaal en in een ringbandje gebonden, is zeker een waardevolle toevoeging in het werk met slechthorende kinderen en kinderen met spraaktaalmoeilijkheden (en hun ouders). De kinderen, van heel jong tot al wat ouder, raken snel geboeid door de illustraties. Doordat er gebruik is gemaakt van bekende liedjes is het voor ouders en professionals eenvoudig de liedjes te zingen. De gebarenplaatjes zijn duidelijk getekend, in de stijl van het overige (les) materiaal van het Nederlands Gebarencentrum. Wanneer men het gebaar echter nog niet eerder heeft gezien, is het wel lastig dit alleen van het plaatje af te lezen. Het is raadzaam om voor de juiste uitvoering van de gebaren een gebarenvaardig persoon te raadplegen of het gebaar op te zoeken op www.gebarencentrum.nl. Het zou mooi zijn als er op de website van het gebarencentrum filmpjes van de gezongen
SAMENSTELLING: ESTHER VAN DER DOES
liedjes met gebaren te bekijken zouden zijn, maar dat is wellicht nog toekomstmuziek?! Ik heb het boekje in mijn werk met gezinnen met jonge slechthorende en dove kinderen al veel gebruikt en het materiaal is steeds enthousiast ontvangen door jong en oud. Het stimuleert ouders om (weer) te gaan zingen met hun kind en hier samen veel plezier aan te beleven! Jacomine Tavenier-Breunesse, logopedist-gezinsbegeleider en Video Home Trainer
TURKSE EN MAROKKAANS-ARABISCHE VRAGENLIJSTEN VOOR DIAGNOSE EN EVALUATIE VAN TAALPROBLEMEN CELF-4-NL-TURKS EN MAROKKAANSARABISCH VOOR 50 STUKS €39,68, CELF-PRESCHOOL-2-NL-TURKS EN MAROKKAANS-ARABISCH VOOR 50 STUKS €31,36. TE BESTELLEN VIA WWW.PEARSONCLINICAL.NL Logopedisten die kinderen onderzoeken met de CELF (CELF-4-NL en of de CELFpreschool-2-NL) kunnen via ouders of leerkrachten nu ook aanvullende informatie verkrijgen over het communicatieve gedrag van de kinderen op school en thuis, dus buiten de testsituatie. Deze opvoeders wordt gevraagd de Obervatieschaal, de Pragmatieklijst, het Pragmatiekprofiel of de Observatieschaal Ontluikende Geletterdheid in te vullen. Deze lijsten helpen bij de observatie en beoordeling van communicatieve en (vroeg) schoolse vaardigheden. Bij het werken met meertalige kinderen stuiten wij daarbij vaak op het pro-
LOGOPEDIE JAARGANG 86
bleem dat hun ouders geen of slecht Nederlands spreken en/of lezen en dus niet in staat zijn de lijsten in het Nederlands in te vullen. Zowel in Nederland als in België vormen Turken en Marokkanen de grootste minderheidsgroepen. Dit zijn ook de groepen waar de meeste talige integratieproblemen spelen (bron: NIS, Statline). Om in de behoefte van het veld te kunnen voorzien deze ouders te kunnen bereiken, heeft Pearson Turkse en Marokkaans-Arabische vertalingen laten maken van de vragenlijsten van CELF-4-NL en CELF-Preschool-2-NL. De lijsten hebben een tweetalige opzet: de lijsten bevatten naast de vertaling ook de originele Nederlandse vragen. De Meertalige lijsten zijn per taal verkrijgbaar als aanvulling op de CELF-4NL en CELF-Preschool-2-NL. Ze maken geen deel uit van de complete sets. De vragenlijsten zijn niet al te uitgebreid en dus in korte periode in te vullen. Zoals hierboven besproken zijn de lijsten bij uitstek geschikt om meer inzicht te krijgen in de pragmatiek en beginnende geletterdheid bij meertalige kinderen, of de ouders nu wel of
niet goed de Nederlandse taal vaardig zijn. Esther van der Does, logopedist
LEESLOTTO GROEP 2&3
kaarten geschikt om auditieve synthese en analyse oefeningen mee uit te voeren. De iets oudere kinderen kunnen er bijvoorbeeld ook een memory spel mee spelen waar het gedrukte woord bij het juiste plaatje moet worden gezocht. Voor de kinderen in groep 3 is het geschikt als variant op het echte leesproces.
TE BESTELLEN OP WWW.2DUBBEL.NL ONDER HET KOPJE DOWNLOADS € 6,95 Deze download bevat lottokaarten gerelateerd aan de verschillende kernen van het leesonderwijs. De lottokaarten laten afbeeldingen en bijbehorende woordkaarten zien. Voor ouders zijn er wat spelideeën toegevoegd. De lottokaarten tellen 11 kernen. Kern 1 begint met woorden zoals kip, maan en zo verder, de laatste kern bevat onder andere samengestelde woorden, verkleinwoordjes, woorden met een open en gesloten lettergreep. Alle lottokaarten zijn in zowel kleur als lijntekening beschikbaar, zodat het tevens eenvoudig geprint kan worden.
Er wordt gesproken over het aanpassen van de gekozen woordjes aan de kern waarin het kind zich op school bevindt. Lezen in kernen wordt echter pas vanaf groep 3 aangeboden. Voor de kinderen in groep 2 kan deze lotto een leuke variatie bieden in de introductie van geschreven woordjes.
Voor de kinderen die in groep 2 zitten zijn de
Esther van der Does, logopedist
Adv-Logopedie en Foniatrie-05-14_Opmaak 1 28-05-14 12:03 Pagina 1
Logopedisten opgelet! Denkstimulerende gespreksmethodiek van Marion Blank (DGM) • DGM voor logopedisten en intern begeleiders (Stadap geaccrediteerd, 45 sbu) • Interne coach DGM (Stadap geaccrediteerd, 45 sbu)
Aan de slag met woordenschat (Stadap geaccrediteerd, 24 sbu) En verder… Basiscursus Taalcoördinator, Doelgericht werken aan begrijpend luisteren voor 3-7 jarigen en nog veel meer.
Kijk voor goede nascholing op www.cedgroep.nl/cursussen
www.cedgroep.nl
NUMMER 06, juni 2014
CED-Groep bereikt
21
COLUMN Josje Jonker
Van de week zat ik voor het eerst in een docentenoverleg van een theateropleiding waar ik nog niet zo lang werk. We zaten aan tafel met alle disciplines, dus onder andere met drama-, zang- en stemdocenten. Omdat de opleiding nog vrij nieuw is, hebben we het voorrecht elkaar te mogen bevragen met de simpele vraag: Hoe werk jij nu eigenlijk? Een simpele, maar briljante vraag, want aanleiding tot uitwisseling van visies. Iets waar je naar mijn smaak nooit genoeg van kunt hebben. Druk werd er gediscussieerd. De tafel waar we omheen zaten, ging met plezier gebukt onder de stroom van stemmethodieken, zangjargon en dramatisch-didactische principes. De stoelen waar we op zaten voelden de bekkens beter in het zadel zakken. Onze eigen stemmen projecteerden zich als vanzelf een weg naar wat men wel eens noemt: ‘Groot stemgebruik’.
Josje Jonker is stem-, spraak- en expressietrainer. Ze begeleidt acteurs, docenten, studenten, zangers en beroepssprekers die met stem en spraak als uitgangspunt hun expressieve vaardigheden willen uitbreiden. Dit doet zij deels binnen academies voor Theater en Muziektheater en deels binnen haar eigen onderneming. Daarnaast zingt zij zelf veel en schrijft zij eigen muziek. Maandelijks verschijnt in dit blad een column van haar hand. Wilt u meer weten? Josje is te bereiken via:
[email protected].
Ik vind het nogal pretentieus klinken, maar wat men er doorgaans mee bedoelt is het optimaal inzetten van resonans en resonansrichting om een ruimte te vullen met stemgeluid tijdens spreken of zingen. Het wordt vaak ook in verband gebracht met het begrip ‘Projectie’. Op de theateropleidingen die ik ken is dit wat je noemt een ‘all time favourite’. Het grappige is, dat de weg naar groot stemgebruik door verschillende disciplines op geheel eigen wijze blijkt te worden afgelegd. Zo benadrukte een zangdocent tijdens ons levendige debat het belang van ademdoorstroming op de vocalen om de verbinding borst- en kopregister optimaal te ontwikkelen. De stemdocenten verlegden hierop aansluitend de focus naar de vocaal als resonansleverancier, waarbij de consonant slechts als begrenzer daarvan zou kunnen fungeren. Samen kwamen zij overeen dat groot stemgebruik alleen tot stand kan komen als er geen druk op de ademvoering is en daarop aansluitend kwamen we tot de conclusie dat het meestal aan te raden is om toneelsprekers te wijzen op juiste plaatsing van consonanten in plaats van benadrukking ervan. In oprechte en opperste verbazing vroeg een van de dramadocenten zich vervolgens af wat er toch was gebeurd met de interpretatie en tekstbeleving in de hele kwestie. Want zou er niet juist meer gebruik moeten worden gemaakt van de activatie van consonanten teneinde tekstbeleving te bewerkstelligen in de overdracht?
Projectieproject: Hoe werk jij nu eigenlijk?
Wij, klaarblijkelijk allemaal even bevlogen vakdocenten, haalden alles uit de kast om elkaar te bevragen en gelijke gronden te ontdekken; groten als Coblenzer, Smith, Pahn, Lichtenberger, Mittendorf, Estill en ga zo maar door. In innerlijke stilte en omgeven door het geraas zat ik mij af te vragen wat er zou zijn gebeurd als alle bovengenoemde grote stemdames en -heren eenzelfde discussie met elkaar zouden hebben kunnen voeren als wij nu. Misschien is het pure projectie, maar ik maak me sterk dat ook zij elkaar op zijn minst gedeeltelijk zouden vinden in hun zoektocht naar het ultieme antwoord op de vraag hoe je nu het beste met de stem werkt, hopelijk door elkaar de simpele vraag te stellen: Hoe werk jij nu eigenlijk? Hoe dan ook, het projectieproject is van start gegaan. Volgende maand zitten we weer een middagje met elkaar te sparren, bomen en pingpongen. Allemaal eenzelfde doel, allemaal een unieke opvatting. Gelukkig wel.
22
LOGOPEDIE JAARGANG 86
Door de ogen van … In de rubriek ‘door de ogen van’ wordt een aantal vragen voorgelegd aan een persoon die op een of andere manier te maken heeft, of heeft gehad, met logopedie, of een logopedist. Deze persoon kan een patiënt zijn, maar ook een familielid van een patiënt, of een arts, of een leerkracht. Deze maand is een student Master of Music aan het woord. AUTEURS JOSJE JONKER EN MARLOES KORTHOUT
Tobias is een Duitse musicalacteur en hij is bezig met een Master of Music aan de Academie voor Muziektheater. Dit is een onderdeel van Fontys Hogeschool voor de Kunsten in Tilburg. In de jaren dat Tobias studeerde voor zanger en acteur heeft hij in de stem- en spraaktrainingen veel aandacht moeten besteden aan het oefenen van een betere activiteit en plaatsing van zijn tong tijdens zowel zingen als spreken. Tobias: ‘Ik ben namelijk van nature geneigd mijn tong met te weinig tonus te gebruiken. De lessen gingen ook veel over de samenhang tussen puur technische spraaktechniek en de interpretatie van de tekst en het geven van meer betekenis aan de tekst. Hierbij werd veel gebruik gemaakt van de Linklater methode; een methode die is beïnvloed door de Alexander Technique en bedoeld is om de stem vrijer en op een zo natuurlijk mogelijke manier te leren gebruiken in plaats van een specifieke acteurs-spreektechniek aan te leren’.
Het is ook prettig als de focus niet op een klein fysiek onderdeel van het spreken ligt, maar de spraakontwikkeling in een breder fysiek kader wordt geplaatst
Tobias vertelt: ‘In de stem- en spraaklessen die ik heb gevolgd als onderdeel van mijn Master ligt de nadruk vooral op het verfijnen van de articulatietechniek en veel minder op de interpretatie van de tekst. Daar wordt namelijk vooral aan gewerkt in acteerlessen. De stem- en spraaklessen vormen wat mij betreft nu het technisch fundament waarop ik kan bouwen als ik aan de verdieping van mijn tekst- en liedinterpretatie werk’. In de afgelopen studiejaren heeft Tobias veel tijd en energie gestoken in het ontwikkelen van zijn spreekstem. ‘Dat ging niet altijd even vanzelfsprekend’, vertelt hij. In de Master die Tobias nu volgt heeft hij in korte tijd meer samenhang ervaren binnen de verschillende aspecten
NUMMER 06, juni 2014
van stem- en spreektechniek op het toneel. Er ontstaat nu een wisselwerking tussen de verbetering van de spreek- en zangtechniek. ‘Ook kan ik wat ik leer over spreken steeds vaker relateren aan mijn dagelijkse spreken’. Tobias denkt dan ook dat het voor zijn toekomst waardevol is om zijn spreektechniek te onderhouden. Als ik Tobias vraag of hij nog tips heeft voor logopedisten die met zangers werken antwoordt hij: ‘Ik denk dat het, net als bij zangtechniek, belangrijk is om te zoeken naar welke technische aanpak voor die specifieke persoon het beste werkt’. Daarnaast heeft Tobias het als zeer belangrijk ervaren dat een docent duidelijk kan herkennen of je technisch vooruit gaat op basis van de gekozen aanpak. ‘Het is zeer waardevol als hij of zij je een andere technische leerweg kan aanreiken als een eerste richting niet goed blijkt te werken’, zegt Tobias. ‘Het is ook prettig als de focus niet op een klein fysiek onderdeel van het spreken ligt, zoals bijvoorbeeld de tongspier, maar dat de spraakontwikkeling in een breder fysiek kader wordt geplaatst’. Tot slot wil Tobias aan ons meegeven: ‘Het trainen van stem en spraak, zeker in relatie tot podiumkunsten, is een complex gebeuren. Het is belangrijk je daar niet door te laten ontmoedigen, maar openheid en geduld te hebben in het stap voor stap ontwikkelen van je eigen instrument’. Werkt u in uw dagelijkse logopedische praktijk wel eens samen met andere disciplines en zouden zij hun ervaringen ook willen delen in deze rubriek? Neem dan contact op met de redactie:
[email protected]
23
Ik voel nattigheid
Speekselverlies bij mensen met een verstandelijke beperking, Van oorzaak naar behandelmogelijkheden auteurs
lize de buck LOGOPEDIST PRINSENSTICHTING
Speekselverlies ofwel ‘anterior drooling’ is een bekend fenomeen bij mensen met een verstandelijke beperking en komt voor bij 22% tot 58% van deze populatie (Tahmassebi and Curzon, 2003; Parkes et al., 2010). De gevolgen van speekselverlies zijn veelzijdig en kunnen verstrekkend zijn. Speekselverlies kan leiden tot sociaal isolement (Van der Burg et al., 2006). Bovendien werkt speekselverlies stigmatiserend (Jongerius et al., 2004a) en kan het negatieve gevolgen hebben voor het spreken en eten. Speekselverlies kan functionele, sociale en hygiënische gevolgen hebben voor de persoon zelf, de familie en begeleiders. Indien mensen zich gaan verslikken in het speeksel, ‘posterior drooling’, kan dit leiden tot luchtweginfecties (Jongerius et al., 2005). De logopedist in de gehandicaptenzorg heeft dan ook zeer frequent te maken met hulpvragen betreffende speekselverlies. Wat zijn de oorzaken? Waar ligt de noodzaak tot behandeling? Hoe verloopt de diagnostiek? En welke behandelingsmogelijkheden zijn er (van Hulst, Harmer-Bosgoed 2012)? Oorzaken, gevolgen en behandelmogelijkheden voor speekselverlies bij mensen met een verstandelijke beperking worden in dit artikel aan de hand van casuïstiek behandeld.
Inleiding casuïstiek janneke reuling-kuijk ARTS VERSTANDELIJK GEHANDICAPTEN IN OPLEIDING PRINSENSTICHTING
karen van hulst LOGOPEDIST UMC ST RADBOUDZIEKENHUIS, DOCENT HAN NIJMEGEN
Casus 1: Tarik Tarik is een 17-jarige rolstoelgebonden jongeman met een lichte verstandelijke beperking ( IQ 50/55-±70, ontwikkelingsleeftijd ±6;6 – ±12;0 jaar) bij een multicysteuze hersenaandoening waardoor er sprake is van een spastische Cerebrale Parese. Tarik is van Turkse afkomst. Zowel ouders als Tarik zelf willen graag dat er wat aan het speekselverlies gedaan wordt. Ze ervaren schaamte en merken een verminderde verstaanbaarheid ten gevolge van speeksel dat in de mond blijft staan. Soms is er sprake van een speekseldouche waardoor mensen niet graag in zijn buurt staan als hij spreekt. De arts verwijst Tarik naar de logopedist met als hulpvraag: onderzoek naar oorzaken en behandelmogelijkheden van het speekselverlies. Casus 2: Michel Michel, 14 jaar oud, heeft een ernstige verstandelijke beperking (IQ 20/25-35/40, ontwikkelingsleeftijd ±2;0 - ±4;0 jaar). Michel heeft een afwijkend looppatroon en toont veel motorische onrust. Hij communiceert middels een beperkt klankenrepertoire, een aantal eigen gebaren, maar met name mid-
24
dels gedrag. Er is bij Michel veel hand-mondgedrag te zien, vaak stopt hij vingers of voorwerpen in zijn mond en kauwt of sabbelt erop. Het speekselverlies gaat gepaard met een nare geur. Voorwerpen in zijn omgeving worden nat door het speekselverlies en doordat hij alles in zijn omgeving met natte handen aanraakt. Zijn kleding moet meerdere keren per dag verschoond worden. Michel geniet van lichamelijk contact. Echter door het speekselverlies is er voor de omgeving een drempel om dit lichamelijk contact met hem aan te gaan. De hulpvraag luidt: onderzoek naar oorzaken en behandelmogelijkheden van het speekselverlies. Casus 3: Els Els, 23 jaar oud, is bekend met MCG-problematiek (Meervoudig Complex Gehandicapt) mogelijk op basis van zuurstoftekort prenataal. Ze heeft een zeer ernstige verstandelijke beperking (IQ 0-20/25, ontwikkelingsleeftijd < 2;0 jaar), is spastisch, rolstoelgebonden en heeft epilepsie. Tevens is een ernstige dysfagie vastgesteld, daarom wordt haar drinken verdikt (vla-dikte), en haar eten dik-vloeibaar aangeboden. Er is bij Els de verdenking op posterior drooling, het passief naar achter in de keel lekken van het speeksel, waarna het
LOGOPEDIE JAARGANG 86
blijft “poolen” (staan) in de farynx en ze zich regelmatig verslikt in het speeksel. Ze hoest zo nu en dan. In rust is er soms sprake van een rochelende ademhaling en bij stemgeving klinkt de stem borrelig. Els is bekend met recidiverende onderste luchtweginfecties waarvoor antibiotica noodzakelijk is. De hulpvraag luidt: is er inderdaad sprake van posterior drooling en wat zijn de oorzaken en behandelmogelijkheden?
Oorzaken en diagnostiek vanuit verschillende disciplines per casus Multidisciplinaire diagnostiek De cliënt en zijn omgeving (ouders, begeleiders) komen vaak in eerste instantie bij de AVG (Arts Verstandelijk Gehandicapten) met hun hulpvraag. De AVG verwijst naar de logopedist en andere disciplines voor multidisciplinaire diagnostiek naar oorzaken en behandelmogelijkheden. De logopedist heeft diverse middelen om het speekselverlies in kaart te brengen. Hier volgt een overzicht van mogelijke diagnostiek bij anterior en posterior drooling.
Diagnostiek anterior drooling
Met een anamnese, logopedisch onderzoek en eventueel KNO-onderzoek, wordt gekeken naar mondmotoriek, eten en drinken, slikken op verzoek, slikfrequentie en efficiëntie van de lipsluiting en slik. Daarnaast zijn er een aantal specifieke instrumenten en schalen die gebruikt kunnen worden om het speekselverlies op subjectieve en objectieve wijze in kaart te brengen.’ Drooling Quotient (Van Hulst et al., 2012) Gedurende vijf minuten wordt iedere 15 seconden beoordeeld of er sprake is van nieuw speeksel dat uit de mond loopt. Dit gebeurt in twee situaties: bij een activiteit, DQ5A (Drooling Quotiënt 5 Activiteit) en bij rust, DQ5R (Drooling Quotiënt 5 rust). De observaties worden verricht in een gestandaardiseerde situatie; zittend, als de mond schoon is en er gedurende 1,5 uur niet gegeten of gedronken is. Het aantal keer dat er daadwerkelijk nieuw speeksel uit de mond loopt wordt gedeeld door het totaal aantal observatiemomenten (20) en uitgedrukt in een percentage door dit met 100 te vermenigvuldigen. Een DQ van 0 is normaal een DQ van
NUMMER 06, juni 2014
IN HET KORT Speekselverlies is een veel voorkomend probleem bij mensen met een verstandelijke beperking. De gevolgen van speekselverlies zijn omvangrijk: bijvoorbeeld het risico op sociale afwijzing, een geïrriteerde huid, natte en vieze kleding, het risico op sociaal isolement, schade aan communicatieapparatuur en negatieve invloed op het spreken. Logopedisten die werken met verstandelijk beperkten krijgen vaak vragen met betrekking tot speekselverlies. Wat zijn de oorzaken, wat kan eraan gedaan worden, welke behandelingsmogelijkheden zijn passend? In dit artikel richten we ons op casuïstiek en schetsen we op welke wijze diagnostiek en interventie kan worden ingezet. De rol van de logopedist en Arts Verstandelijk Gehandicapten (AVG) worden uitgelegd.
Arts Diagnostiek naar: • gezondheidsrisico’s • allergieën • medicatie als risicofactor • anatomische afwijkingen • reflux • probleem in mond- en keelholte (cave cariës)
Ergotherapeut Diagnostiek naar: • rolstoel • (zit- en slaap) houding adequaat? • evt. aanpassingen
Logopedist Diagnostiek naar: • frequentie en ernst v.h. kwijlen • anterior / posterior drooling • directe / indirecte oorzaken • leerbaarheid (mond)motorisch v.s. cognitief • mondhygiëne
Fysiotherapeut Diagnostiek naar: • (zit- en slaap) houding adequaat? • hoofd/ romp controle • (senso)motoriek
Gedragsdeskundige Diagnostiek naar: • zelfstimulerend gedrag • ontwikkelingsleeftijd • leerbaarheid • mate van beperking die de cliënt ervaart van het kwijlen • impact van het speekselverlies op leven
FIGUUR 1. Multidisciplinaire diagnostiek. Het diagnostisch proces bij de verstandelijk beperkte cliënt, zoals idealiter gezien door de auteurs.
100 is zeer ernstig: er loopt dan 100% van de tijd nieuw speeksel uit de mond. Drooling Severity and Frequency scale (Thomas-Stonell and Greenberg, 1988) Middels observatie wordt een indeling gemaakt naar ernst en frequentie van het kwijlen zoals op de schaal van Thomas-Stonell is weergegeven (zie tabel 1). Visueel Analoge Schalen Visueel Analoge Schalen (VAS) worden ingevuld door ouders of verzorgers. Op een
schaal van 0 (geen probleem) tot 10 (zeer ernstig probleem) wordt de ernst van het probleem aangegeven. Observatie-instrument Speekselverlies (Hofman en Da Costa, 2006) Met het Observatie-instrument Speekselverlies kan de mate, ernst en het soort speekselverlies in kaart worden gebracht. De Frequentie- en Ernstschaal en de berekening van de DQ (Drooling Quotiënt) zijn in dit instrument opgenomen.
25
Severity
Frequency
1. Dry (never drools)
1. Never
2. Mild (only lips wet)
2. Occasionally (not every day)
3. Moderate (wet on lips and chin)
3. Frequently (part of every day)
4. Severe (wet clothes)
4. Constantly
5. Profuse (wet hands, tray and objects) TABEL 1. Severity and Frequency Scale van Thomas-Stonell.
Ook zijn er vragenlijsten voor ouders en verzorgers om de praktische, sociale, en emotionele gevolgen en de impact van het speekselprobleem op het dagelijks leven in kaart te brengen (van der Burg et al., 2006)
Diagnostiek Posterior Drooling Anamnese In de anamnese wordt naar een aantal klinische verschijnselen gevraagd: het aantal onderste luchtweginfecties, het aantal antibiotica kuren, de intake, de verslikincidenten, de mate van reflux, adempatronen, enz. Cervicale auscultatie (Borr et al., 2007): Een techniek waarbij met behulp van een stethoscoop het geluid van de slik en de daaraan gerelateerde ademhaling kan worden onderzocht. Het aantal slikken en mogelijk residu ná de slik kan worden gedetecteerd door een geoefende luisteraar. Casus 1: Diagnostiek Tarik De AVG verricht diagnostiek naar eventuele anatomische afwijkingen, reflux en proble-
men in de mond- en keelholte. Tevens beoordeelt hij het medicatiegebruik en of er gezondheidsrisico’s ten gevolge van het speekselverlies zijn. De logopedist brengt samen met ouders en begeleiders de ernst en frequentie van het speekselverlies in kaart. Tarik komt uit op ernst 3 en frequentie 4, wat wil zeggen dat zijn lippen en kin nat worden en hij constant speekselverlies heeft. Tevens wordt de impact van het speekselverlies op Tarik en zijn omgeving in kaart gebracht. Op een Visueel Analoge Schaal (VAS 0= niet kwijlen, 10= heel erg veel kwijlen) geven ouders de ernst van het speekselprobleem aan met een 7. Tarik heeft open mondgedrag, een lichte overbeet en hypotonie in het mondgebied. Hij kan slikken op verzoek waarbij hij kortdurend slurpt en slikt met gesloten lippen. De neusweg is vrij. De onderlip en kin zijn vrijwel voortdurend nat. Het betreft veelal sereus (waterig) speeksel. Dit is opvallend gezien het feit dat er in rust in het algemeen vaker sprake is van seromuceus (draderig) speeksel (Jongerius et al., 2004). Tarik heeft adequate eet- en drinkvaardigheden en eet alle substanties op een veilige manier (geen verslikken). Naast het afnemen van een mondmotorische screening, observeert de logope-
EN DAN Speekselverlies heeft invloed op de kwaliteit van leven en de participatie van mensen, ook die met een verstandelijke beperking. Door behandeling kan er, bij de omgeving, maar ook bij de cliënt zelf, een verbeterde eigenwaarde ontstaan. Ook andere sociale, emotionele en hygiënische aspecten kunnen verbeteren. Het is van belang de diagnostiek en interventie multidisciplinair te verrichten. Samenwerking tussen arts, logopedist, fysiotherapeut, ergotherapeut, tandarts, mondhygiënist en een gedragsdeskundige heeft meerwaarde. Ook ouders/begeleiders hebben een belangrijke rol. Het diagnostisch proces bij de verstandelijk beperkte cliënt, zoals idealiter gezien door de auteurs, wordt in Figuur 1 weergegeven. Er dient individueel en op maat gekeken te worden naar oorzaken en interventies. Doorverwijzing naar een Droolingteam kan zinvol zijn. Het effect van de behandeling dient systematisch geëvalueerd te worden met een voor- en nameting.
26
dist Tarik tijdens een activiteit en een rustsituatie om de DQ te bepalen. De DQ5A bij Tarik is 10, de DQ5R is 35, wat betekent dat er bij activiteit 10% van de tijd nieuw speeksel uit de mond lekt en in rust 35% (Van Hulst et al., 2012). De fysiotherapeut beoordeelt de houding en beweging van Tarik. De algehele houding is hypotoon, iets voorover zittend met zijn romp en hoofd. Wat opvalt is dat hij bij inspanning vaak geen speekselverlies heeft. Dit is bijvoorbeeld te zien als hij met zijn handen actief is of bij het maken van transfers van rolstoel naar bed of behandeltafel. Wanneer hij in rust is of niet gestimuleerd wordt, lijkt de alertheid verminderd en heeft hij meer speekselverlies. Casus 2: Diagnostiek Michel De AVG verwijst Michel naar de logopedist met de volgende informatie: Michel is bekend met allergische rhinitis, hij niest elke dag. Het is niet duidelijk of er een nasale obstructie is. De arts zal hier nog nader onderzoek naar doen. Michel bezoekt meerdere malen per jaar de tandarts en mondhygiënist. Michel heeft vaak gaatjes, veel tandplaque en het tandvlees bloedt snel bij het poetsen. Michel heeft open mondgedrag, hij ademt door de mond. De neusweg lijkt niet geheel vrij, Michel zijn klankenreeksen klinken gesloten nasaal. Hij is niet leerbaar voor het aanwennen van neusademing. Hij heeft een verminderde gevoeligheid in het mondgebied en is zich niet bewust van het speekselverlies. Michel kan niet slikken op verzoek. Bij het eten en drinken valt op dat hij een slechte coördinatie heeft van de lippen en tong. Hij morst bij het drinken en eet met open mond. Faryngeaal is er geen sprake van verslikken. Op een VAS, ingevuld door begeleiders, komt Michel uit op een 8.5. Het speekselverlies heeft een grote sociale impact. Vanwege het constante speekselverlies en de nare geur vermijden mensen lichamelijk contact. Zijn handen zijn voortdurend nat en door de orale stimulatie stimuleert hij zijn parotisklieren (wangspeekselklieren). Er is voornamelijk sprake van seromuceus (draderig) speeksel. Soms is het speeksel meer sereus (waterig) van aard. Michel kan niet praten, bij de communicatie heeft hij directe en voelbare nabijheid nodig. De logopedist onderzoekt in samenwerking met de gedragsdeskundige de functie van mouthing (het in de mond stoppen van voorwerpen) bij Michel. Mogelijke functies kunnen zijn: het zich veilig voelen, een vorm van zelfstimulatie, mondverkennen, verveling,
LOGOPEDIE JAARGANG 86
etc. Er wordt onderzocht of er een alternatief geboden kan worden voor dit gedrag. Op de Ernst en Frequentie schaal komt Michel op Ernst 5 en Frequentie 4. De DQ5A is bij Michel 70, de DQ5R is 45. Casus 3: Diagnostiek Els De AVG stelt vast dat er sprake is van reflux. Els heeft oprispingen, ruikt zuur en het tandglazuur is aangetast. Er is een risico op indirecte aspiratie van refluxmateriaal omdat de faryngeale fase onveilig verloopt. Verder is er sprake van gebruik van anti-epileptica, Els is echter al 3 jaar aanvalsvrij. De fysio- en ergotherapeut beoordelen de houding in haar rolstoel. Vanwege beperkte hoofd-nek en rompstabiliteit heeft begeleiding ervoor gekozen de rugleuning van de rolstoel sterk achterover te kantelen. Door deze houding en wanneer ze op haar rug in bed ligt, loopt er regelmatig speeksel in haar keel, dat daar blijft poolen. Af en toe klinkt er een krachteloze hoest. Het verslikken tijdens het eten en drinken is sterk verminderd sinds het drinken wordt ingedikt en de avondmaaltijd dik-vloeibaar wordt gepureerd. Bij observatie van het eten en drinken blijkt echter wel dat er regelmatig voeding achter blijft in de mond, met name in de wangzakken en op de tong. De logopedist merkt een weinig krachtige/ functionele hoest op, soms een natte stemgeving en een borrelende ademing gedurende momenten buiten de maaltijd. Middels Cervicale Auscultatie wordt geluisterd naar de slik. Het valt op dat er bij het drinken veel residu is ná de slik en dat Els meerdere slikbewegingen nodig heeft om de slok weg te krijgen. Ook bij het eten van dik vloeibare substantie van de lepel valt op dat er nog veel faryngeaal residu is ná de slik en de volgende hap alweer gegeven wordt als de keelholte nog niet geklaard is. Vanwege de belastbaarheid van Els wordt er geen aanvullende diagnostiek gedaan met FEES (Flexibel Endoscopic Evaluation of swallowing) of een slikvideo. Er wordt met ouders afgesproken dat het beleid (orale voeding) opnieuw wordt geëvalueerd als Els onderste luchtweginfecties krijgt.
Interventies vanuit verschillende disciplines aan de hand van casuïstiek
Wanneer wordt welke interventie ingezet en hoe verloopt de samenwerking tussen de disciplines (figuur 2)?
NUMMER 06, juni 2014
Casus 1: Interventie Tarik De fysiotherapeut kijkt samen met de logopedist en woon- en dagbestedingsbegeleiders naar de dagindeling. Samen beoordelen ze op welke manier er meer fysiek-inspannende activiteiten kunnen worden opgenomen in de dag- en weekindeling van Tarik. Zijn zithouding in de rolstoel wordt aangepast waarbij gestreefd wordt naar een actievere zit middels een wigkussen waardoor het zitvlak 10% naar voren wordt gekanteld De slabbers worden vervangen door stoere kwijlsjaals en er worden polsbandjes aangeraden om de lip/ kin droog te vegen. Er wordt gekeken of er met externe cues bewustwording kan worden aangeleerd (van den Engel-Hoek, 2011). Tarik kan slikken op verzoek, maar het spontaan slikken is niet geautomatiseerd. Wanneer hij iets wil gaan zeggen is er sprake van hinderlijk speekselverlies. Op het blad van de rolstoel wordt een pictogram als cue geplakt wat duidt op slikken. In de groep wordt afgesproken dat iedereen verwijst naar dit pictogram als Tarik iets wil gaan zeggen. Wanneer hij er niet aan denkt wordt wel van hem verwacht dat hij zijn mond droog veegt met zijn polsbandje. De logopedist kijkt of een Face-Former Tarik kan helpen bij het oefenen van de mondsluiting. Er wordt extra gelet op de mondhygiëne gezien het vele sereuze speeksel. (Dit komt met name van wangspeekselklieren die voornamelijk gestimuleerd worden als er voedsel in de mond is, of bij kauwen.) Tarik krijgt na de maaltijd slokjes water om de voedselresten weg te slikken. Casus 2: Interventie Michel De mondhygiënist en logopedist verzorgen een workshop aan begeleiders over mondhygiëne, met daarin een poetsinstructie gezien het feit dat tandenpoetsen altijd een strijd is bij Michel. Daarnaast probeert men iets te gaan doen aan het veel voorkomende orale manipulatiegedrag van Michel. Hij krijgt een mandje met knabbelmateriaal en mag op vaste momenten deze voorwerpen oraal betasten. In zijn dagprogramma wordt lege tijd opgevuld, er volgt een goed evenwicht tussen inspanning en ontspanning. Tijdens fysiek inspannende activiteiten zoals wandelen, fietsen en zwemmen laat hij het hand-mondgedrag minder zien. De arts overweegt om Michel door te sturen naar een KNO arts voor mogelijke adenotomie zodat er meer neusdoorgankelijkheid komt. Tevens
wordt gekeken of een anti-allergiemiddel invloed heeft op het speekselprobleem. Casus 3: Interventie Els De arts start medicamenteuze behandeling van de reflux. Reflux kan medebepalend zijn bij het speekselverlies, daar de afzet van speeksel gestimuleerd wordt als er zuur omhoog komt. In speeksel zit kalk, hetgeen de zuurgraad kan reduceren (oesofageale saliva reflex). Tevens evalueert de arts de medicatie die Els krijgt voor haar epilepsie, mogelijk dat deze kan worden verminderd of stopgezet. Bepaalde anti-epileptica (benzodiazipines) zorgen namelijk voor hypersalivatie (speekselovervloed) en kunnen de slikfrequentie negatief beïnvloeden. Ook bij Els worden, in samenwerking met de mondhygiënist, instructies ten aanzien van de mondhygiëne gegeven, bijvoorbeeld met betrekking tot het leeghalen van de mond na het eten. De fysio- en ergotherapeut kijken samen naar een aanpassing van de zithouding, zodat Els beter rechtop kan zitten. Er wordt gekeken of het slapen meer in zijlig kan (zijlig orthese) zodat er minder speeksel in de keel kan lopen. Er worden
Speekselverlies is een bekend fenomeen bij mensen met een verstandelijke beperking en komt voor bij 22% tot 58% van deze populatie goede afspraken gemaakt over wat Els wel en niet kan eten en de voorwaarden om dit zo veilig mogelijk te doen. De gehele interventie is gericht op bescherming van de luchtwegen, gezien het risico op overlijden bij luchtweginfecties (zie CBO richtlijn).
Evaluatie per casus
Bij de evaluatie van een speekselreducerende interventie is moeilijk te zeggen wan-
27
Logopedist beoordeelt: 1. Is de slik veilig (anterior of posterior droolen) 2. Zijn de voorwaarden optimaal (houding, reflux, mondzorg, goede anatomie orale gebied, geen benzodiazipine gebruik?) 3. Is de cliënt therapiegevoelig? • Is de cliënt zich bewust van het speekselverlies? • Is de cliënt en zijn omgeving gemotiveerd? • Kan de cliënt slikken op verzoek, is deze slik efficiënt? • Is de cliënt leerbaar in de in te zetten behandelstrategieën (fysiek wbt mondmotoriek en mentaal)
NEE
Logopedische therapie • Vanaf 2-3 jaar Behandelstrategieën: • Slurp/ slikken • Orale controle en variatie • Lipsluiting verbeteren (bijv met orale applicatie) • Reageren op reminder/cue Na ± 6 maanden logopedische interventie (kort en intensief) volgt evaluatie door de logopedist met de cliënt en zijn omgeving, de arts en evt. andere betrokken disciplines. Interventie naar tevredenheid? Bij geen of onvoldoende effect kan medische of chirurgische interventie worden overwogen
Botuline Toxine injecties speekselklieren Indicatie: • Vanaf 4 jaar • Narcose goedkeuring • TDS >3 • Anterior drooling (bij posterior drooling bedacht zijn op indikking speeksel als bijwerking Botox submandibulair) Overweging behandeling: Afhankelijk van logopedisch onderzoek: Botox submandibulair of Botox submandibulair + parotiden Effect: 52% van de kinderen naar tevredenheid (Scheffer et al., 2010) Tijdelijk effect: tot 24 weken na injectie
Chirurgie
Medicatie
Indicatie: • Vanaf 10 jaar • Voor rerouting: - veilige slik/anterior drooling - houding rechtop - geen progressieve ziekte • Voor extractie subm.klieren: - kwetsbare kinderen/ posterior drooling - na falen andere operaties
Indicatie: • Leeftijdsgrens niet bekend • Afhankelijk van gebruik andere medicatie Interacties met antidepressiva en anti-psychotica • Bijwerkingen goed onderzoeken • Afhankelijk van epilepsie ja/nee • Afhankelijk van mobiliteit • Toepassing dient tijdelijk te zijn
Overweging behandeling: 1. Rerouting submandibularis + extractie sublingualis 2. Extractie submandibulaire klieren 3. Duct ligation (onderbinden van afvoergang klier): 1, 2, 3, 4 klieren. = momenteel gerandomiseerde trial UMC St Radboud, nog niet als reguliere behandeling.
Overweging behandeling: • Glycopyrronium drank • Benzhexol hydrochloride (Artane) • Scopolamine pleisters Effect: Tijdens gebruik significante vermindering speekselverlies. Langetermijngevolgen zijn onbekend
Effect: Definitief, onomkeerbaar
FIGUUR 2. Interventiemodel bij speekselverlies.
28
LOGOPEDIE JAARGANG 86
neer deze geslaagd is. In principe is een interventie succesvol wanneer de hulpvraag is verminderd of verdwenen. Het zal zelden voorkomen dat het kwijlen helemaal over is. Het speekselverlies is meestal wel minder geworden, waardoor minder vaak de kleding hoeft te worden verschoond. De mond hoeft minder vaak te worden afgeveegd en de sociaal-emotionele gevolgen zijn te overzien. Het is dan ook belangrijk dat de omgeving niet te hoge verwachtingen heeft van een interventie. Op wetenschappelijk gebied wordt een behandeling als effectief beschreven als er bij de DQ een vermindering is van 50% en bij 2 standaarddeviaties vermindering op de VAS. In verband met de leesbaarheid van dit artikel zijn de uitgewerkte gegevens van de nameting per casus weggelaten in de beschrijving van de evaluatie. Casus 1: Evaluatie Tarik Na zes maanden wordt de interventie bij Tarik geëvalueerd. Tarik heeft inmiddels een iets actievere zithouding in zijn rolstoel. Ook is zijn dag- en weekprogramma aangepast met een goede afwisseling met meer fysiek- inspannende activiteiten. Tevens is zijn begeleiding alert op etensresten in de mond na de maaltijd en wordt Tarik geattendeerd op het drinken van slokjes water na het eten om eventuele etensresten weg te slikken. Het systeem met het pictogram als reminder voor het slikken, blijkt niet te werken. Hij heeft veel moeite om deze cue naar actie (slikken) om te zetten. Het lukt Tarik wel, op verzoek van begeleiders, zijn mond/kin droog te vegen met zijn polsbandje. Het duurt twee maanden voordat Tarik de Face-Former accepteert en er dagelijks oefeningen kunnen worden gedaan. De lipsluiting van Tarik wordt actiever maar er is geen zichtbaar resultaat op het speekselverlies. Het speekselverlies bij Tarik is minder, echter het resultaat wordt als onvoldoende ervaren. Aan ouders en begeleiders wordt uitleg gegeven over de mogelijkheid tot chirurgisch ingrijpen. Hierbij wordt in eerste instantie gedacht aan een rerouting operatie (zie figuur 3) waarbij de afvoergangen van de mondbodemspeekselklieren worden verlegd naar de keelholte (Crysdale, 1982; Crysdale and White, 1989). Bij deze operatie worden de ondertongspeekselklieren links en rechts weggehaald. Ouders nemen deze optie in overweging daar het een relatief zware operatie is (gemiddeld 3-5 da-
NUMMER 06, juni 2014
gen opname met eerste nacht op Intensive Care). Casus 2: Evaluatie Michel Michel wordt naar de KNO arts verwezen die een adenotomie voorstelt en gaat kijken of allergiemedicatie in de zomer noodzakelijk is. Na drie maanden volgt een evaluatie van de interventie bij Michel. Met medicatie wordt gewacht tot na de toekomstige adenotomie. Het speekselverlies is minder geworden. Ouders en begeleiding zijn hiermee tevreden, en hopen dat de adenotomie en de mogelijke aankomende antiallergiemedicatie nog meer effect geven. Casus 3: Evaluatie Els De antirefluxmedicatie blijkt speekselreducerend te werken. Er zijn minder klachten over een rochelende ademhaling. De adviezen in de eet- en drinksituatie worden streng gehandhaafd. Indien er wederom onderste luchtweginfecties ontstaan kan een operatieve ingreep worden overwogen. Men denkt hierbij aan het weghalen van de submandibulaire klieren.
Discussie
Speekselverlies komt vaak voor bij mensen met een verstandelijke beperking. De onder-
liggende oorzaken zijn vaak multifactorieel. De mate van beperking die men ondervindt van het speekselverlies, is verschillend. Goede diagnostiek naar de oorzaak en de mate van beperking is van belang om de interventie juist in te zetten. Iedere interventie heeft zijn effect en beperkingen. Zo is een chirurgische behandeling of een behandeling met botox vaak minder voor de hand liggend, gezien een gebrek aan kennis en ervaring en een gebrek aan interdisciplinaire benadering van dit probleem op KNO-afdelingen in de regio. Zover bekend is er alleen in het UMC Groningen (logopedie, tandarts, medicatie) en het UMC St Radboud in Nijmegen (logopedie, gedragstherapie, medicatie en chirurgie) een specialistisch Droolingteam. Bij deze Droolingteams geldt echter een beperking in leeftijd, en wordt de interventie toegepast tot de leeftijd van 18 jaar, tenzij de patiënt al onder behandeling was.
Conclusie
Het is van belang elke stap in het proces van diagnostiek naar interventie, de voorwaarden om een bepaalde interventie te starten, bewust te doorlopen. Alleen zo heeft de behandeling een reële kans van slagen.
Rerouting Deze operatie kan alleen worden uitgevoerd als er sprake is van een veilige faryngeale slik en kinderen moeten > 10 jaar oud zijn. Het speeksel wordt niet verminderd, maar op een andere plaats in de mond aangeboden. De afvoergang van de submandibulaire klieren worden naar achteren in de keelholte gebracht, de ondertongspeekselklieren worden weggehaald. De orale fase wordt vereenvoudigd, speeksel wordt dáár aangeboden waar het direct een appel doet op de slikreflex. Wetenschappelijk wordt deze ingreep gezien als de meest effectieve speekselbehandeling. Het is een definitieve oplossing maar tevens een ingrijpende operatie waarbij kinderen gedurende enkele dagen in het ziekenhuis verblijven, één nacht onder sedatie op de Intensive Care verblijven en daarna nog enkele dagen op de afdeling. Na overleg tussen de logopedist, arts en het Droolingteam wordt in eerste instantie besloten toe te werken aan optimale voorwaarden (actieve houding, mondhygiëne, hogere alertheid, verhogen van de slikfrequentie). Een contra-indicatie voor een rerouting operatie is namelijk een voorovergebogen houding. Het speeksel dat achter in de keel wordt aangeboden zal er door de zwaartekracht uitlopen voordat de slikreactie wordt ingezet. Crysdale 1982 FIGUUR 3. Toelichting Rerouting.
29
Het is van belang elke stap in het proces van diagnostiek naar interventie, de voorwaarden om een bepaalde interventie te starten, bewust te doorlopen
LITERATUURLIJST > American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th ed., text rev.). Washington, DC: Author. > Borr, C., Hielscher-Fastabend, M., & Lucking, A. (2007). Reliability and validity of cervical auscultation: Dysphagia, v. 22, no. 3, p. 225-234. > Costa, S. Da., en M. Hofman (2006). Observatie-instrument Speekselverlies. Amsterdam: Hartcourt Test Publishers > Crysdale, W. S. (1982). Submandibular duct relocation for drooling. J.Otolaryngol., v. 11, no. 4, p. 286-288. > Crysdale, W. S., and White, A. (1989). Submandibular duct relocation for drooling: a 10-year experience with 194 patients. Otolaryngol.Head Neck Surg., v. 101, no. 1, p. 87-92. > Engel-Hoek van den L. (2011). Eet- en drinkproblemen bij jonge kinderen. Een leidraad voor logopedisten en andere hulpverleners in de gezondheidszorg. Assen: Van Gorcum > Hiss, S. G., & Postma, G.N. (2003). Fiberoptic endoscopic evaluation of swallowing. Laryngoscope, v. 113, no. 8, p. 1386-1393. > Jongerius, P. H., Hoogen, F. J. van den, Limbeek, J. van, Gabreels, F. J., Hulst, K. van & Rotteveel, J.J. (2004a), Effect of botulinum toxin in the treatment of drooling: a controlled clinical trial. Pediatrics, v. 114, no. 3, p. 620627. > Jongerius, P. H., Hulst, K. van, Hoogen, F.J. van den, & Rotteveel, J.J. (2005). The treatment of posterior drooling by botulinum toxin in a child with cerebral palsy. J.Pediatr.Gastroenterol.Nutr., v. 41, no. 3, p. 351-353. > Jongerius, P. H., Limbeek, J. van, and Rotteveel, J.J. (2004b). Assessment of salivary flow rate: biologic variation and measure error. Laryngoscope, v. 114, no. 10, p. 1801-1804. > Parkes, J., N. Hill, Platt, M.J. & Donnelly, C. (2010), Oromotor dysfunction and communication impairments in children with cerebral palsy: a register study. Dev.Med.Child Neurol., v. 52, no. 12, p. 1113-1119. > Scheffer, A. R., Erasmus C., Hulst, K. van, Limbeek J. van, Jongerius, P.H. & Hoogen, F.J., van den. (2010). Efficacy and duration of botulinum toxin treatment for drooling in 131 children. Arch.Otolaryngol.Head Neck Surg., v. 136, no. 9, p. 873-877. > Tahmassebi, J. F. & Curzon, M. E. (2003). Prevalence of drooling in children with cerebral palsy attending special schools: Dev.Med.Child Neurol., v. 45, no. 9, p. 613-617. > Thomas-Stonell, N. & Greenberg, J. (1988). Three treatment approaches and clinical factors in the reduction of drooling: Dysphagia, v. 3, no. 2, p. 73-78. > Burg, J. J. Van der, Jongerius, P.H.,, Hulst. K. van, Limbeek. J. van, & Rotteveel, J.J. (2006). Drooling in children with cerebral palsy: effect of salivary flow reduction on daily life and care: Dev.Med.Child Neurol., v. 48, no. 2, p. 103-107. > Burg, J. J. van der, Jongerius, P.H., Limbeek. J. van, Hulst. K. van, & Rotteveel, J. (2006). Drooling in children with cerebral palsy: a qualitative method to evaluate parental perceptions of its impact on daily life, social interaction, and self-esteem. Int.J.Rehabil.Res., v. 29, no. 2, p. 179-182. > Hulst, K., van, Lindeboom, R., Burg. J. van der & Jongerius, P. (2012), Accurate assessment of drooling severity with the 5-minute drooling quotient in children with developmental disabilities. Dev.Med.Child Neurol., v. 54, no. 12, p. 1121-1126. > Hulst, K., van, Harmer-Bosgoed, M. (2012),. Richtlijn Cerebrale Parese, ook voor logopedisten?, Logopedie en Foniatrie, jaargang 84, p.4. > Kuijk, J., Buck, E.W. de, (2012), Overmatig speekselverlies bij mensen met een verstandelijke beperking, TAVG 30 (3), p. 71-75. > Zeller, R. S., Davidson J., Lee, H.M. & Cavanaugh, P.F. (2012a). Safety and efficacy of glycopyrrolate oral solution for management of pathologic drooling in pediatric patients with cerebral palsy and other neurologic conditions. Ther.Clin.Risk Manag., v. 8, p. 25-32. > Zeller, R. S., Lee, H.M., Cavanaugh, P.F. & Davidson J. (2012b), Randomized Phase III evaluation of the efficacy and safety of a novel glycopyrrolate oral solution for the management of chronic severe drooling in children with cerebral palsy or other neurologic conditions. Ther.Clin.Risk Manag., v. 8, p. 15-23. > Website: http://www.cbo.nl/thema/Richtlijnen/Overzicht-richtlijnen/Neurologische-aandoeningen/
30
Auteurs
Lize de Buck heeft in 2008 haar studie logopedie afgerond op de Fontys Hogeschool in Eindhoven. Sinds 2008 tot heden is zij als logopedist werkzaam bij Prinsenstichting, een instelling voor verstandelijk beperkten in Purmerend. Vanaf 2008 tot 2012 was zij als logopedist tevens werkzaam op kinderdagcentrum Dynamica van stichting Odion.
[email protected] Drs. Janneke Reuling-Kuijk heeft in 2010 haar studie geneeskunde afgerond bij het AMC te Amsterdam. Van januari 2011 tot december 2011 is zij werkzaam geweest als basisarts op afdeling “Klinische Geriatrie” bij het Kennemer Gasthuis te Haarlem. Vanaf januari 2012 tot januari 2013 was zij werkzaam als basisarts bij Prinsenstichting. Vanaf 1 februari 2013 tot heden is zij in opleiding tot Arts voor Verstandelijk Gehandicapten, ook bij Prinsenstichting. Vanaf november 2012 is zij tevens een dagdeel werkzaam bij Lijn 5. Karen van Hulst, MSc, heeft in 1985 haar studie logopedie afgerond in Nijmegen. Sindsdien is zij werkzaam als logopedist op de afdeling kinderneurologie/kinderrevalidatie van het UMC St Radboudziekenhuis in Nijmegen. Tevens is zij enkele jaren werkzaam geweest op de Mgr Terwindtschool (school voor meervoudig gehandicapte spraak/taalgestoorde en slechthorende kinderen) in Groesbeek. Karen is docent geweest aan de Logopedie opleiding Hoensbroek. Tegenwoordig is zij docent bij het VDO van de HAN Nijmegen en docent voor de cursus Kinderneurorevalidatie/CP en de cursus Kinderneurorevalidatie/logopedie bij het Nederlands Paramedisch Instituut. In 2010 is zij afgestudeerd als klinisch epidemioloog aan de universitaire masterstudie Evidence Based Practice in Amsterdam (AMC). Momenteel is Karen bezig met een promotietraject rondom slikken bij kinderen met een Cerebrale Parese.
[email protected]
LOGOPEDIE JAARGANG 86
Logopedisten in Harderwijk e.o. richten samenwerkingsverband op De logopedisten van de gemeenten Harderwijk, Ermelo, Putten, Nijkerk, Nunspeet, Elburg, Epe en Zeewolde hebben onlangs een samenwerkingsverband opgericht: Logopedie Samen Passend. Zij willen hiermee een dekkend zorgaanbod bieden bij problemen op het gebied van spraak, taal, gehoor, lezen, spellen en communiceren. Aan de voorzitter van dit nieuwe initiatief, Daniëlle te Kaat, vroegen we hoe de logopedisten in Harderwijk e.o. op dit idee zijn gekomen en wat ze ermee willen bereiken.
Passend onderwijs staat voor goede zorg aan leerlingen die extra steun nodig hebben. Op grond van de zorgplicht moeten scholen voldoen aan ondersteuningsplannen, deskundigheid garanderen van docenten en ouders betrekken bij de school. Logopedie Samen Passend is opgericht om ingezet te worden bij: het signaleren van spraaktaalproblemen; het opstellen en uitvoeren van beoordelingscriteria voor de taalontwikkeling in verband met doorverwijzing naar het speciaal onderwijs; het versterken van de onderlinge communicatie tussen leerlingen, leerkrachten en ouders; het bevorderen van de deskundigheid van leerkrachten op het gebied van de communicatieve interactie. Wat is jullie ambitie om tot de oprichting van Logopedie Samen Passend te komen? Was er een specifieke aanlei ding om de samenwerking tussen de logopedisten op deze nieuwe manier vorm te geven? “Onze ambitie is om de logopedie binnen het samenwerkingsverband Harderwijk e.o. (PO2509) stevig op de kaart te zetten. Gezien alle ontwikkelingen die er regionaal, maar ook landelijk, plaatsvinden is het van groot belang samen te gaan werken in plaats van elkaar weg te concurreren. Iedere logopedist heeft zijn of haar expertise. Die moeten we zo goed mogelijk benutten en waar nodig op elkaar af te stemmen, zodat de zorg die wij leveren aan onze cliënten zo optimaal mogelijk is. En zo thuis nabij mogelijk.” Het samenwerkingsverband is breed wat betreft achtergrond / expertise van de
NUMMER 06, juni 2014
logopedisten. welke kennis brengen jullie in, in dit samenwerkingsverband en wat is het voordeel ervan voor de cliënten? “Wij hebben er voor gekozen om Logopedie Samen Passend zo breed mogelijk op te zetten. Alle logopedisten werkzaam met kinderen zijn benaderd en aangesloten. Binnen het samenwerkingsverband zijn logopedisten vertegenwoordigd die werkzaam zijn in de volgende werkvelden: preventieve logopedie (GGD), logopedische praktijk, instelling voor verstandelijk gehandicapten, ODC, Speciaal onderwijs, Organisatie voor Jeugd- en Gezien en het regionale ziekenhuis. Door elkaar op te zoeken en te weten wat een ieder doet en wat haar expertise is kan een kind veel sneller de juiste logopedische zorg krijgen die hij of zij nodig heeft.” Jullie richten je hoofdzakelijk op logopedische problemen bij kinderen in v erband met het onderwijs, vandaar ook jullie naam. Wat zijn precies de problemen waar jullie doelgroep mee te maken heeft en waarvoor de logopedist ingeschakeld moeten worden? “De problematiek is heel breed. Onze missie is dan ook dat wij in het kader van Passend Onderwijs in de regio Harderwijk e.o. een dekkend aanbod bieden op het vlak van spraak-, taal-, gehoor-, lees- , spelling, communicatie- en eet en drinkproblemen. En dat deze ondersteuning dichtbij wordt gegeven en is afgestemd op de behoefte van het kind en toegankelijk voor het kind en zijn omgeving, zodat het kind zich optimaal kan ontwikkelen.”
Wat was de reactie uit het onderwijs op de oprichting van het samenwerkingsverband? “De reactie vanuit het onderwijsveld is heel erg positief. Tijdens de eerste bijeenkomst is ook de voorzitter van het samenwerkingsverband Harderwijk e.o. (PO2509) uitgenodigd en hij heeft verteld hoe het binnen de regio Harderwijk is georganiseerd. Door onze uitnodiging is hij gaan nadenken over logopedie. Hij is tot de conclusie gekomen dat logopedie een heel belangrijk facet is voor het Passend Onderwijs waaraan in de eerste instantie niet was gedacht. Hij noemde als voorbeeld dat een kind met gedragsproblemen veel eerder op valt in de groep dan een kind met een spraak/taalprobleem. Wij moeten als groep de logopedie goed op de kaart zetten, om juist de aandacht te vestigen op kinderen met (o.a. spraaktaalproblemen). Van verschillende IB-ers hebben we al zeer veel positieve geluiden ontvangen.” Krijgen jullie de opdracht van de scholen om kinderen te onderzoeken, of kunnen ouders zelf contact opnemen? “Binnen onze regio hebben wij gelukkig nog de preventieve logopedie waar wij met zijn alleen hard voor vechten. Wij als groep vinden de preventieve logopedie van groot belang en staan er dan met zijn allen voor dat deze zorg moet blijven bestaan. De screening wordt door de preventieve logopedisten gedaan: zij verwijzen de kinderen dan door naar de vrije vestiging. Verder is het van belang dat een kind zo snel mogelijk bij de juiste logopedist komt voor de zorg die hij of zij nodig heeft. Verder komt er een website waar scholen, maar ook ouders kunnen zien waar
31
zij welke zorg kunnen halen als het gaat om de logopedie.” Hoe zit het met de kwaliteit van de zorg: hoe wordt met dat aspect rekening gehouden binnen jullie samenwerkingsverband? “Bij ons staat kwaliteit hoog in het vaandel. Door zeer nauw samen te werken en van elkaars expertise op de hoogte te zijn, zullen de lijnen zeer kort worden en is een kind gauw op de juiste plek voor de juiste zorg. Hulp inroepen van collega’s met de juiste expertise wordt makkelijker als je elkaar kent en op de hoogte bent van elkaars kennis en kunde. Bekend is dat afstemming tussen zorgaanbieders ook wel heeft geleid tot onderlinge afspraken die in strijd kunnen zijn met de mededingingswet. Hoe zit dat bij Logopedie Samen Passend? “Wij hebben hierover nog niet gesproken
met de zorgverzekeraars, maar ik kan mij voorstellen dat dit in de toekomst wel mogelijk zou moeten zijn. Ons hoofddoel is nu eerst logopedie stevig op de kaart zetten en te onderzoeken in welke vorm wij nu met zijn allen verder zullen gaan.” Hoe verliep de oprichting van het samenwerkingsverband: wat kwam er allemaal bij kijken? “Het opzetten van het samenwerkingsverband was intensief, maar ontzettend leuk om te doen. Er is een stuurgroep ontstaan die de hele boel heeft uitgewerkt en opgezet. Wij hebben verschillende stappen snel kunnen uitvoeren dankzij de adviezen en tips die wij hebben gekregen van Logopedie Compleet Passend, een samenwerkingsverband in Purmerend. Wij worden op dit moment ook benaderd door logopedisten uit anderen regio’s met de vraag hoe wij dit hebben aan-
gepakt en of wij voorbeelden hebben. Deze sturen wij dan ook door. Wij hebben met zijn allen een missie en een visie op papier gezet en een intentieverklaring ondertekend. Hierin staan wat afspraken die wij met elkaar hebben gemaakt over het samenwerken. Verder zijn wij nu in een fase beland dat wij samen met de ROS Raedelijn gaan kijken hoe we Logopedie Samen Passend verder vorm kunnen gaan geven.” Wat verwachten jullie van de samenwerking, kijkend naar de komende jaren? “Over 3 jaar hebben wij een breed netwerk van logopedisten die zeer nauw met elkaar samenwerkt, leert van elkaars expertise. Verder worden wij door scholen ingeschakeld om mee te denken met ondersteuningsplannen en geven wij gericht adviezen aan scholen over het beleid rondom spraaktaalontwikkeling van kinderen.”
Peter Helderop: vrijwillige kwaliteitstoets is röntgenfoto van de organisatie De invoering van de verplichte kwaliteitstoets heeft tot discussie geleid binnen de vereniging en tussen logopedisten onderling. De eisen waaraan de logopedie moet voldoen zouden zwaar en belastend zijn en niets zeggen over de kwaliteit van de zorg. De praktijk van Peter Helderop was de eerste die onlangs de kwaliteitstoets vrijwillig heeft ondergaan en met succes afgerond. Met vijf vestigingen in het Westland en dertien logopedisten in dienst is Peter Helderop een gevestigde naam binnen de beroepsvereniging. ‘Ik ben dit jaar 25 jaar logopedist en actief in de logopediewereld en binnen de vereniging. Deze ervaring neem je natuurlijk wel met je mee op het moment dat je vrijwillig opgaat voor een kwaliteitsaudit. Je denkt dat je op de goede weg zit, want je staat tenslotte ingeschreven in het kwaliteitsregister, je geeft en volgt nascholing, bent actief in commissies en zit op dit moment in de le-
32
denraad van de NVLF. Ik kan nu uit ervaring zeggen dat ik op de goede weg zat zoals ik dacht. De kwaliteitstoets was verhelderend, omdat er via de audit een röntgenfoto van de organisatie wordt gemaakt. De aandachtspunten geven je handvatten om mee aan de slag te gaan!’
Klaar voor toekomst dankzij vrijwillig toetsen Peter Helderop heeft de kwaliteitstoets aangevraagd bij HCA met de intrinsieke motiva-
tie om door middel van de audit te bekijken op welk niveau de praktijk staat en op welke gebieden er aandachtspunten liggen. ‘Ik wilde mijn bedrijfsprocessen op orde hebben, vooruitlopend op de toekomst. Als dan de verplichte audit eventueel komt, weet ik welke aandachtspunten er binnen mijn praktijk zijn. De audit heeft dit inzicht daadwerkelijk verschaft waardoor de praktijk een bevestiging heeft gekregen van het streven naar het leveren van kwaliteit. Natuurlijk zijn er altijd een aantal aandachtspunten (tips) die
LOGOPEDIE JAARGANG 86
HCA heeft de kwaliteitstoets uitgevoerd bij de praktijk van Peter Helderop. Brenda Verton van HCA: ‘Door middel van de kwaliteitstoets kan de praktijk de zorg die zij levert inzichtelijk maken en toetsen aan de gestelde auditcriteria. Hiermee biedt de praktijk transparantie in de geboden zorg. De kwaliteitstoets toetst een onderdeel van het begrip kwaliteit, namelijk hetgeen vastgelegd wordt in het patiëntendossier.’
naar voren komen tijdens een audit. Die zal de praktijk verder gaan implementeren in de organisatie. Het leveren van kwaliteit blijft immers altijd een proces dat continu in beweging is.’ In de voorbereiding naar de kwaliteitstoets heeft Peter Helderop gezamenlijk met zijn team veel werk verricht. Alle processen zijn in kaart gebracht zoals onder andere de waarneming (bij vakantie en ziekte), het calamiteitenplan, het kwaliteitsjaarverslag, de verslaglegging. ‘Als het aandachtspunt het waarborgen van de continuïteit is, dan moet je kunnen aantonen hoe je dat doet.’ Peter Helderop is zeer blij dat hij de vrijwillige kwaliteitstoets heeft laten uitvoeren: ‘De audit heeft mij het inzicht gegeven hoe mijn praktijk er op dit moment voor staat. Het doel was niet het transparantietarief maar of de praktijk een eventueel verplichte kwaliteitstoets zou kunnen doorstaan’. Zijn positieve kijk op de kwaliteitstoets komt deels omdat hij de audit, mede door de zorgvuldige voorbereiding, uiteindelijk glansrijk heeft doorstaan. ‘Je wordt je er weer eens van bewust hoe je -overdreven gezien- op de automatische piloot zorg levert als je zoveel jaar bezig bent.’ Rondom de kwaliteitstoets hangt een sfeer dat het niet echt over het vaststellen van kwaliteitscriteria zou gaan. Er wordt verschillend gedacht over de gestelde minimale en wettelijke eisen waar de kwaliteitstoets naar kijkt. Peter Helderop: ‘Is het registreren van
NUMMER 06, juni 2014
incidenten een criterium voor kwaliteit? In directe zin misschien niet. Alle eisen die in de kwaliteitstoets aan bod komen horen echter wel bij het ondernemerschap in de zorg. Sommigen zijn bij wet bepaald, anderen zijn een keuze van de beroepsgroep. Tegen collega’s die roepen dat ze kwaliteit leveren, maar zich afvragen waarom dat getoetst moet worden, zeg ik: als jij vindt dat jouw kwaliteit van zorg in orde is, waarom zou je dan opzien tegen een audit? Daarmee laat je juist zien dat je serieus met de kwaliteit van zorg omspringt. Meebewegen met de zorgverzekeraars wat afspraken betreft over transparantie is uiteindelijk sterker dan wegbewegen bij de ontwikkeling.’
Aandachtspunten om kwaliteit te versterken ‘De auditoren van HCA hebben de audit op een hele prettige en plezierige wijze uitgevoerd waarbij de aandachtspunten van de praktijk naar voren zijn gekomen. Het belangrijkste aandachtspunt is de uniformiteit bij de verslaglegging. Gebleken is dat iedereen hier zijn eigen handelswijze in heeft en dat dit niet altijd even prettig werkt. Hoe vervelend is het immers als je bij ziekte of vakantie een patiënt van een collega overneemt en je uren in het dossier aan het zoeken bent naar de juiste gegevens? Daarom zijn wij direct na de audit met dit aandachtspunt aan de slag gegaan.’ Verwachtingen afstemmen met de patiënt of de ouder aan het begin van de behandeling is volgens Peter Helderop wel degelijk kwaliteit. Daarmee sluit je aan op het behandeldoel en maak je een behandelovereenkomst waar zowel de patiënt als de behandelaar zijn handtekening onder zet. ‘Allebei weten we waar we aan toe zijn en we besluiten formeel om de behandeling te starten. Het behandelplan wordt met de patiënt besproken en tussendoor is er overleg of de doelen behaald zijn. Dat is maximale transparantie over het zorgproces. Als er ergens tijdens de behandeling onduidelijkheid ontstaat, dan kunnen we terug naar het startmoment en wat we toen overeenkwamen. Dat geeft zowel voor de behandelaar als voor de patiënt
duidelijkheid. Ook het vooraf formuleren van het hoofddoel en dan pas starten met de behandeling is een meerwaarde die kwaliteit inhoudt. Dat gebeurde voorheen ook wel zo, maar het feit dat je het nu in een format opschrijft maakt dat je anders gaat nadenken. En er is geen patiënt die niet tekent.’
an papier naar digitaal ‘Bij ons speelt tevens mee dat we een digitaliseringsslag hebben gemaakt. We noteren tijdseenheden waarbinnen we een behandeltraject afronden. Ook dat is niet een rigide keurslijf waar niet van afgeweken wordt. Je bent wel met mensen bezig en de motivatie van de patiënt is een belangrijke succesfactor. Maar door het concreet te benoemen word je gedwongen om na te denken als je een van tevoren gesteld doel niet haalt in de gestelde tijd. De druk komt ook meer bij de patiënt te liggen. We gaan dus niet ellenlang door met behandelen als er geen verbetering in de situatie van de patiënt optreedt. Dat is ook terecht, en dat vinden niet alleen de zorgverzekeraars. Waarom zou je bij afwijkend mondgedrag twee jaar doorgaan?’ Een andere tip die Peter van een van de HCA auditoren kreeg is het meten van de klanttevredenheid. Als de patiënt tevreden is, is het behaalde doel immers perfect. Als praktijk kun je veel leren van de tips/tops die naar voren komen uit een klanttevredenheidsonderzoek.
Van links naar rechts: Nicole Cremers (lead-auditor en inhoudsdeskundige logopedie), Brenda Verton (directeur HCA), Peter Helderop (auditee), Irma Wopereis (materiedeskundige Logopedie), Bauke Leijenaar (materiedeskundige Logopedie)
33
CURSUS VOLLEDIGE INFORMATIE STAAT OP WWW.IKBENLOGOPEDIST.NL > CURSUS & CONGRES 20 juni 2014 CELF-4-NL verdiepingstraining Inlichtingen: Pearson Academy, www.pearsonacademy.nl,
[email protected], 020-5815500 16 juli 2014 Conference on Cluttering – dag 3 met extra activiteit voor Nederlandse logopedisten Inlichtingen: Inlichtingen (optioneel):
[email protected] 4, 11 en 18 september 2014 Méér dan Larynxmanipulatie Inlichtingen: Einders Educatie,
[email protected], www.einders.nl 9 en 30 september 2014 Grammaticale stoornissen bij afasie Inlichtingen: HU: 088-4815214 of www.logopedie.cursussen.hu.nl 11 september en 2 oktober 2014 Communicatieve Intentie Onderzoek (CIO) Inlichtingen: Hanzehogeschool Groningen, Vera van der Haar 050 – 595 7788 of Evelien Mooibroek 050 – 595 3070, email:
[email protected]. Meer informatie en aanmelden via www.hanze.nl/professionals 12 en 13 september en 1 november 2014 Manuele Facilitatie van de Larynx, A-cursus Inlichtingen: Ziekenhuis Bernhoven Uden, Maatschap KNO, Katja de Wild, k.dewild@ bernhoven.nl
[email protected] (secr.) 15, 16 september en 7 oktober 2014 Kinderen met sondevoeding Inlichtingen: HU: 088-4815214 of www.logopedie.cursussen.hu.nl
34
17 en 18 september 2014 Stotteren en spraak- en taalproblemen Inlichtingen: HU: 088-4815214 of www.logopedie.cursussen.hu.nl 22 september, 4 oktober, 21 november en 15 december 2014 Communicatieve Taaltherapie voor kinderen met een taalniveau vanaf 6 jaar (CT3) Inlichtingen: HU: 088-4815214 of www.logopedie.cursussen.hu.nl 24 september, 29 oktober, 26 november 2014 Communicatieve Taaltherapie 1 (CT1) Inlichtingen: Hanzehogeschool Groningen, Vera van der Haar 050 – 595 7788 of Evelien Mooibroek 050 -595 3070, email:
[email protected] Meer informatie en aanmelden via www.hanze.nl/professionals| start begin oktober 2014 in Eindhoven, in Utrecht en in Olst; 1x per 3-4 weken, totaal 6 bijeenkomsten per blok Video-Interactiebegeleiding Logopedie (VIB-L): Supervisieblok I en II (geaccrediteerd) Inlichtingen: Fontys Paramedische Hogeschool, opleiding voor Logopedie; www.fontys.nl/paramedisch ; 0877 874873 25 september en 11 november 2014 Learning Together, samen leren/ communiceren Inlichtingen: Anita Bruining, logopedist,
[email protected] 2 oktober 2014 Biofeedback en Triggerpoints Inlichtingen: Einders Educatie,
[email protected], www.einders.nl
3 en 4 oktober en 15 november Manuele Facilitatie van de Larynx, B-cursus Inlichtingen: Ziekenhuis Bernhoven Uden, Maatschap KNO, Katja de Wild,
[email protected] [email protected] (secr.) 6, 7 en 8 oktober 2014 Estill Voice Training Level 1 voor logopedisten (geaccrediteerd) Inlichtingen: Fontys Paramedische Hogeschool, opleiding voor Logopedie; 0877 874873 website www.fontys.nl/cursussen. 8 oktober en 14 november 2014 Video-Interactiebegeleiding Logopedie (VIB-L): Introductiecursus (geaccrediteerd) Inlichtingen: Fontys Paramedische Hogeschool, opleiding voor Logopedie; 0877 874873 website www.fontys.nl/cursussen 27 oktober 2014 Doelgericht werken in de stemtherapie Inlichtingen: HU: 088-4815214 of www.logopedie.cursussen.hu.nl 13 en 20 november 2014 Coachend naar Gedragsverandering, communicatie met Affectie! Inlichtingen: Einders Educatie,
[email protected], www.einders.nl 24 en 25 november 2014 Early Feeding Skills Assessements (EFS) Inlichtingen: Hanzehogeschool Groningen, Vera van der Haar 050 – 595 7788 of Evelien Mooibroek 050 -595 3070, email:
[email protected]. Meer informatie en aanmelden via www.hanze.nl/professionals
Wilt u uw cursus of congres onder de aandacht brengen van 4500 logopedisten? Dat kost u slechts € 75,-. Op de website van de NVLF wordt uw cursus of congres nog eens uitgebreid toegelicht. Meer weten, bel met Jilke H ageman van de NVLF: 0348-457077 of kijk op op www.nvlf.nl. Inzendingen voor het septembernummer mailt u voor 15 augustus 2014 naar
[email protected].
LOGOPEDIE JAARGANG 86
COLOFON Maandblad van de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie - opgericht in 1927 Logopedie is een tijdschrift van de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie en verschijnt 10 keer per jaar. Logopedisch materiaal en boeken ter recensie zenden aan het redactiesecretariaat. Overname van artikelen is alleen toegestaan na schriftelijke toestemming van de redactie. SECRETARIAAT NVLF EN REDACTIESECRETARIAAT postadres Postbus 75, 3440 AB Woerden telefoon 0348 457070 fax 0348 418290 e-mail
[email protected] websites www.logopedie.nl www.nvlf.nl | www.ikbenlogopedist.nl | www.kindentaal.nl postbank 2814400 KvK Rotterdam 40464115
REDACTIERAAD Mw. dr. C. Blankenstijn | Dhr. prof. dr. P.H. DeJonckere | Mw. R.I.I. Dharmaperwira-Prins | Mw. dr. M.Ch. Franken | Mw. dr. E. Gerrits | Mw. dr. J.G. Kalf | Mw. J. Overbosch | Dhr. dr. M. Stollman | Mw. A. van Wijk | Dhr. C. Winkelman
VERENIGINGSBUREAU NVLF Dhr T. de Koning, verenigingsmanager ad interim
UITGEVER Performis BV Postbus 2396 5202 CJ ’s-Hertogenbosch tel. 073-6895889
VERENIGINGSBESTUUR Dhr. T. de Koning, voorzitter | Mw. M.M.H. Drinkenburg-Roosendaal, penningmeester | Mw. D.J.A. te Kaat-van den Os, MSc., secretaris | Mw. A.A.M.M. van Kollenburg | Mw. Drs. M.E. van der List, vice voorzitter
FOTOGRAFIE Cover: Nout Steenkamp Fotografie
ERELEDEN prof. dr. P.H. Damsté | prof. dr. P.H. DeJonckere | drs. J.H.A. Leenders B.J.E. Mondelaers | drs. ing. A.M.A. van Overbeek PUBLICATIERECHT Publicatie van een tekst houdt in dat de auteur zijn volledige rechten over de gepubliceerde tekst afstaat aan de NVLF. REDACTIE Janneke de Waal-Bogers (hoofdredacteur) | Marloes Korthout | Esther van der Does | Lydeke Fransen | Josje Jonker | Esther van Niel | Maaike de Kleijn | Anneriet Nubé e-mail:
[email protected]
NUMMER 06, juni 2014
ONTWERP EN VORMGEVING Oranje Vormgevers ADVERTENTIES Performis BV, Geert Janus 073-6895889
[email protected] ABONNEMENTSPRIJZEN 2014 - € 95,- voor instellingen zonder logopedisten in dienst - € 190,- voor instellingen waar (een) logopedist(en) werkzaam zijn (is) - Buitenland € 114,-. Abonnementen kunnen schriftelijk tot 1 maand voor de vervaldatum worden -opgezegd. - Losse nummers voor leden € 5,- en voor niet-leden € 12,50. NVLF, de uitgever en de redactie aanvaarden geen aansprakelijkheid voor -mogelijke -gevolgen die kunnen voortvloeien uit het gebruik van de informatie uit het tijdschrift.
35
Medela Calma: een revolutionair voedingssysteem
De baby bepaalt Medela ondersteunt al meer dan 50 jaar moeders en deskundigen op het gebied van borstvoeding. Wij hechten veel waarde aan wetenschappelijk onderzoek en werken nauw samen met de Universiteit van West-Australië waar het meest vooruitstrevende borstvoedingsonderzoek wordt verricht. Op dit onderzoek baseert Medela haar innovaties. Het unieke voedingssysteem Calma bijvoorbeeld. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat iedere baby van nature een eigen manier van zuigen heeft, waarbij de baby verschillende ritmes gebruikt en pauzeert om te rusten of te ademen. De baby regelt de melkstroom door de tong op en neer te bewegen en moet een vacuüm creëren om de melk te laten stromen uit de borst.
Melk stroomt: - tong naar beneden - hoog vacuüm
Op dezelfde wijze werkt Medela Calma. Pas als er op een natuurlijke manier gezogen wordt, stroomt er melk uit de Medela Calma. De baby kan drinken, ademhalen en regelmatig pauzeren, net zoals aan de borst. De baby bepaalt dus! En omdat Medela Calma gebaseerd is op het natuurlijk zuigritme van de baby’s, zijn borstvoeding en voedingen met afgekolfde moedermelk gemakkelijk te combineren.
36
Kijk voor meer informatie op www.medela.nl of volg Medela Benelux op
LOGOPEDIE JAARGANG 86