Efeze 4: 1 – 6
Kerkzijn vandaag met het oog op morgen Op zondag 1 juni 2014 in de Emmaüskerk Honden in de kerk, spelende kinderen, pratende mannen, vrouwen geven hun kind de borst, her en der gebeurt er wat, sommigen zitten anderen staan, er wordt gepraat, geleerd, geluisterd. In de Emmaüskerk is het een gezellige boel maar dit beeld van gemoedelijke vanzelfsprekende ontmoeting is ons toch vreemd. Of de schilders hier helemaal recht doen aan de protestantse kerk (die toen de Nederduits Gereformeerde Kerk heette) in ongeveer rond 1700, weet ik niet. Ze laten natuurlijk geen compleet beeld zien en door het tonen van deze schilderijen wil ik ook helemaal geen compleet beeld schetsen van de kerk in die tijd. Maar het is voor mij wel belangrijk wat dit beeld ons vertelt: geloof, kerk, gemeente, cultuur gaan in de tijd - die de verschillende schilders weergeven – vloeiend in elkaar over. Misschien wel te vloeiend als je dat piesende hondje als kritiek opvat. Sindsdien is er veel gebeurd. In kerk, geloof en maatschappij. Dat zijn heel ingewikkelde processen Waarover ik iets ga zeggen, en ik pretendeer zeker niet dat ik daar in dit verband, even kortweg een sluitend beeld van kan schetsen. Ik noem de dingen die voor mij belangrijk zijn: .1 Op de eerste plaats iets over de ontwikkelingen in de maatschappij: In de maatschappij, in onze cultuur, is ongeveer vanaf 1650 de Verlichting een belangrijk fenomeen. Daarin wordt het denken over de openbaring van het goddelijke zoals door de religie doorgegeven, zeer kritisch bekeken. Dit betekent niet dat de Verlicht tégen het religieuze was, veel van haar denkers hielden er uitgesproken religieuze gedachten op na. Maar het zelfstandig denkende individu kreeg veel meer een plaats en het geloofsgoed kon zeker niet meer alleen door de kerk, door de religie worden omschreven. De zelfstandig wordende mens ging dat zelf doen en ging dat kritisch doen. ‘Ik denk, dus ik ben’ zegt Renee Descartes en vat zo goed samen wat er in velen is gaan broeien. .2 en nu iets over de ontwikkelingen in de kerk Ironisch genoeg zou je kunnen zeggen dat de Reformatie een belangrijke voorloper is geweest van de Verlichting. De Reformatie die eigenlijk al begint rond 1400 (dus 250 jaar vóór de Verlichting) met de kerkkritiek van de engelsman John Wycliff met en de preken van de kritische Boheemse priester Johannes Hus
die met Wycliff in contact stond. De diepgaande politieke en godsdienstige hervorming van de Reformatie geeft de vrijheid waardoor er bijna over heel Europa creatief en kritisch gedacht en geëxperimenteerd kon worden. Dat de Reformatie samengaat met de uitvinding van de boekdrukkunst is natuurlijk een heel belangrijk feit daarbij. Zelfs gewone mensen gingen zélf lezen, er kwamen boeken, pamfletten en prenten in huis! Maar over het algemeen heeft de kerk de snelheid van de verandering niet kunnen en niet willen volgen. Godsdienst is nu eenmaal een zaak die voor een heel groot deel te maken heeft met het zoeken van de mens naar zekerheid, naar rust, bevestiging en troost. De oude zekerheid, de liederen, de vaste gebeden, ‘the old time religion, is good enough for me’. Per definitie duurt het even voor dat de nieuwe tijd doordringt in de poriën van de religieuze mens. En als de wetenschap, de techniek, het denken en het voelen in de maatschappij met een tomeloze vaart zich ontwikkelt dan ontstaat haast per definitie een grote afstand tussen het religieuze en het maatschappelijke. En zo is de kerk meer en meer op zichzelf geraakt En een vereniging geworden voor haar leden Terwijl de anderen er met een steeds grotere boog omheen zijn gaan lopen De hondjes kwamen niet meer in de kerk. .3 Nu maak ik de sprong naar vandaag: God is dood en de kerk gelooft nog in Hem. Ik ben baas in mijn eigen leven en ik vertrouw uiteindelijk alleen op mezelf. Er bestaat wel iets, maar in de kerk vind ik niets Dat lijkt over het geheel genomen de toonzetting in onze maatschappij. En wij als mensen die op zondagmorgen onze godsdienstoefening meemaken staan niet naast die toon, die ontwikkelingen. Ook in ons denken en voelen is de rol van God, de rol van ons gebed en ons lied anders dan enkele tientallen jaren geleden. Ook voor ons bestaat die vanzelfsprekende relatie tussen dagelijksheid en godsdienstigheid niet meer. Zo gemakkelijk de hondjes vroeger de kerk binnen lopen zo gemakkelijk komt God vandaag de dag ons dagelijkse leven niet meer binnen. Om God en de dienst aan Hem in woord en daad in ons leven te laten klinken en uit te beelden is ook voor ons moeilijk geworden. Als vroeger mensen een kerk voorbij liepen dan sloegen zij een kruisje, en noemde daarmee de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest. Dat is in onze cultuur en ook in ons, bijna helemaal weg. God en de dienst aan Hem moeten we nu aan onszelf en aan anderen veel meer ‘uitleggen’. En zelfs als we dat als bewust willen doen weten we vaak niet hoe. Hoe de liefde, de gerechtigheid, de Shalom van God
laten ervaren, laten klinken, verbeelden? Het is een zoektocht, een worsteling, een uitdaging, met vallen en opstaan. .4 Wat nu te doen en wat doen we al? Ik noem daarbij twee punten: gastvrijheid en geloof Sinds een paar weken hebben we aan de voorkant van ons kerkgebouw een nieuwe huurder, die ook nog eens de boel kwam verbouwen. Dat is niet zonder slag of stoot gegaan. En aan de andere kant van ons gebouw is de uitvaartonderneming aan het verbouwen en schilderen, overigens niet altijd op een manier die applaus uitlokt. Ook de predikantskamer staat helemaal op zijn kop om deze voor gebruik ook door anderen toegankelijker te maken. Terwijl de Yoga-groepen oproepen tot verstilling zetten de dames van de blokfluitgroep de eerste maten van hun muziekstuk in. En als het gospelkoor oefent met hun praiseliederen kunnen de deelnemers van de Bijbelgroep beter ietsje verderop gaan zitten. Wat er is gebeurd de laatste tijd: - om het even in dat beeld van ons schilderij te zetten; de hondjes zijn weer in de kerk gekomen. Door ons gebouw niet meer vooral voor de godsdienstoefening te gebruiken wordt het weer meer een kerkplein, een ontmoetingsplek, een open ruimte voor mensen van allerlei snit. Iets van de gemoedelijke rommeligheid kan er weer ontstaan zoals we die ook op die schilderijen zagen. Letterlijk is de geslotenheid van ons gebouw, waar vroeger een hek voor stond, waar tot voor kort de ondoorzichtige glas-in-lood en de plantenbak een geslotenheid en een afstand suggereerden, opengebroken. Kom maar binnen, kijk maar naar binnen, er is hier van alles te doen. Dit gebouw is een ‘huis in de buurt, van God en de mensen’. Het dagelijkse, het alledaagse heeft hier een plaats naast het eeuwige. Het is nu veel gemakkelijker geworden om niet meer alleen de kerkléden te ontmoeten maar ook de mensen die op de één of andere manier gebruik maken van dit gebouw. Maar daarmee is de situatie natuurlijk nog niet te vergelijken met die van de 18e eeuw. Want ons gebouw wordt stap voor stap dan wel opener. Onze gemeente leert dan wel stap voor stap een grotere gastvrijheid te oefenen. Daarmee is het vanzelfsprekende van de vraag naar God nog niet terug. En wij weten ook niet hoe die vraag weer terug zal komen. Maar dat hoeft ook niet. Eerst maar eens gewoon doen. Oefenen met al die vreemdelingen, met die vreemde hondjes. En gaandeweg, in de gemoedelijke ontmoeting laten zien wat ons bezielt en gaande houdt. Zeker als we daarnaar gevraagd worden. Op het open veld van dit kerkplein, zullen we - als wij een hartelijke gemeenschap zijn ongetwijfeld nieuwe contacten
tot nieuwe nieuwsgierigheid leiden. En zo kom ik op het tweede punt. Paulus reikt het ons aan. Vanuit de onvrijheid van de gevangenschap roept hij ons op één te zijn in Christus. Want de kerk, de gemeente heeft een hart, een centrum: Jezus Christus. Bijna al de liederen die we vanmorgen zingen wijzen op die band tussen de gemeente, de kerk en Jezus. Door Jezus weten wij hoe het is om in Gods naam samen te komen en samen te werken. Ik lees de woorden van Paulus nog een keer voor omdat ze aansporen, bemoedigen, en helder laten zien dat in alle veranderingen, in alle rommeligheid ook in deze verwarrende tijd er een grondslag, een fundament ligt waarop wij kunnen voortgaan. Paulus: Ik, die gevangenzit omwille van de Heer, vraag u dan ook dringend de weg te gaan die past bij de roeping die u hebt ontvangen: 2 wees steeds bescheiden, zachtmoedig en geduldig, en verdraag elkaar uit liefde. 3 Span u in om door de samenbindende kracht van de vrede de eenheid te bewaren die de Geest u geeft: 4 één lichaam en één geest, zoals u één hoop hebt op grond van uw roeping, 5 één Heer, één geloof, één doop, 6 één God en Vader van allen, die boven allen, door allen en in allen is. Hoe groot ook de veranderingen in cultuur en maatschappij, in gemeente en gebouw, in ons denken en ons voelen, in ons bidden en ons zingen: wij hebben één Heer, één geloof, één doop, één God en Vader. Voor het leven met dit Ene dragen wij sámen onze verantwoordelijkheid. Elkaar bemoedigend, oproepend, steunend, vragend. Om als een Paulus, als een Paulina te zijn voor elkaar. Gastvrij en gelovig kunnen wij zijn. Dan zullen er kinderen en honden spelen in de kerk, dan zullen mensen - nog vreemden voor elkaar in gesprek gaan, elkaar ontmoeten, elkaar leren kennen en wie weet, ook bidden samen. Dan ontstaat er ongekend en onverwacht, nieuw leven voor deze gemeente in Gods naam, zoals eens bij het breken van het brood in Emmaüs ontstaat er een nieuw herkennen en een nieuw begin. Laat het zo zijn!
Paul van der Harst