Memor andum
met het oog op de regionale verkiezingen van juni 2009
Voorwoord
D
e toekomstige regering van het Brussels Gewest zal heel wat te doen hebben. Hetzelfde geldt ook voor die van de Franse Gemeenschap en die van de Vlaamse Gemeenschap. De crisiscontext zal het nog moeilijker maken om de nodige investeringsbeslissingen te nemen – in het bijzonder voor het onderwijs – teneinde een betere toekomst voor de Brusselse bevolking te verzekeren. Als geglobaliseerd stadje, zoals professor Eric Corijn graag zegt, heeft Brussel talrijke troeven: eerst en vooral zijn menselijke grootte, de diversiteit van zijn bevolking, meertaligheid, alsook een groot aantal aantrekkelijke betrekkingen waarvan de twee andere Gewesten van het land grotendeels meegenieten. Een dergelijk omvangrijke crisis vergt een inspanning van alle actoren. In eerste instantie is er nood aan gezond verstand. Veel zekerheden vallen weg en dat is een goede zaak. Maar te veel werknemers en werkneemsters raken in onzekerheid. Het is in moeilijke tijden dat de samenwerkingsmogelijkheden duidelijker worden, alsook de capaciteiten om er op lange termijn een visie op na te houden. Deze zijn in ieder geval de verwachtingen van de leden van het Brussels Regionaal Comité van het ACV ten aanzien van de toekomstige regering. Op 3 april 2009 hebben onze leden immers de sinds december 2007 door bedoeld comité voorbereide eisen goedgekeurd – eisen die het onderwerp uitmaken van dit memorandum. Overigens heeft het BRC zich ook geëngageerd om zowel constructief als kritisch te handelen opdat de Brusselse uitdagingen solidair en creatief aangenomen zouden worden. Voor de leden ervan geeft dit document ook aan wat de prioriteiten zijn voor het ACV tussen 2009 en 2015. Als bewijs van zijn samenwerkingscapaciteiten deelt het BRC de memoranda van de MOC en van het ACW, evenals de besluiten van de Staten-Generaal van Brussel.
Myriam Gérard
Gewestsecretaris van het ACV Brussel
Olivier Remy
Felipe Van Keirsbilcke
Ondervoorzitter van het BRC
Voorzitter van het BRC
1
MEMORANDUM Brussels regionaal comité van het ACV
2
Inhoud
Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4
Verklarende woordenlijst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
De prioriteiten van het Brussels régionaal Comité van het ACV . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
Hoofdstuk 1 Opvoeding en onderwijs . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10 Hoofdstuk 2 Economische ontwikkeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16 Hoofdstukken 3, 4, 5 Huisvesting, energie en mobiliteit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20 Hoofdstuk 6 Tewerkstelling en strijd tegen discriminaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28 Hoofdstuk 7
Beroepsopleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
Hoofdstuk 8
De non-profit sector en het verenigingsleven . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
Hoofdstuk 9 Tewerkstelling en migratie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41 Hoofdstuk 10
Institutioneel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
3
MEMORANDUM Brussels regionaal comité van het ACV
Inleiding Op 11 oktober 2008 heeft het Brussels regionaal comité van het ACV zijn 25ste verjaardag gevierd.
I
n een periode van institutionele onzekerheid zoals we die nu kennen, is het goed erop te wijzen dat het maatschappelijk middenveld regelmatig anticipeert op de politieke en institutionele veranderingen en er ook richting aan geeft. Wij moeten op deze weg verder gaan en bewust blijven van onze verantwoordelijkheid voor al wie in Brussel woont of werkt en van onze rol als katalysator van beleidsvoorstellen. De inzet is groot: in een stad vol van diversiteit en contrasten zoals Brussel.De voorgestelde oplossingen en methode moeten zijn afgestemd op de complexiteit van de problemen. Brussel legt immers perfect de zwakheden bloot van de dominerende “One-size-fits-all” en “One best way” aanpak inzake economisch beleid en stedelijke ontwikkeling. Deze aanpak wil ons laten geloven dat recepten, die zogezegd hun sporen hebben verdiend, blindelings kunnen worden gekopieerd en dat wat elders werkt, ook hier wel zal werken. In tegenstelling tot die beperkende benadering pleit dit document voor een creatieve en specifieke benadering van de Brusselse situatie. Deze benadering ligt verankerd in de stuwende krachten van het Gewest maar is zich tegelijk bewust van haar beperkingen. Ons stadsgewest is immers niet Londen, Berlijn, Parijs, Amsterdam noch New-York en heeft niet de ambitie zo te worden. Wat baat het de op twee na rijkste regio’s in Europa te zijn in termen van BBP, als haar inwoners de laagste inkomens van heel België hebben. De kracht van Brussel is zijn werkgelegenheidsbekken als economische long van België en aantrekkingspool voor de beide andere gewesten. Troeven zijn: het statuut van meervoudige hoofdstad; zetel van talrijke Europese en internationale publieke instellingen; de menselijke schaal met een levenskwaliteit, zeldzaam voor grotere steden; de vermaarde universiteiten. Het kosmopolitische karakter, het open staan voor diversiteit, haar rijke culturele leven, haar dynamische verenigingsleven, zowel non-profit als syndicaal, zijn een rijkdom. Een rijkdom die buitenmaats lijkt voor een stad van een miljoen inwoners. Voor de sterksten of geluksvogels onder ons maakt deze combinatie van Brussel een ideale stad, waar de voordelen en kansen van een internationale hoofdstad samen gaan met de levenskwaliteit en de rust van een provinciestad. De zwakheden van Brussel zijn ook gekend. Om te beginnen een duaal onderwijs, waar kwaliteit slechts voor een minderheid is voorbehouden en schandalig veel leerlingen aan hun lot worden overgelaten. Het chronische falen om de inwoners in het economische
4
Inleiding
succes te laten delen. Zoals bijvoorbeeld de toegang tot de nieuwe jobs, dagelijks binnen het gewest gecreëerd. Het bijzonder lage aantal sociale en openbare woningen. Het halfslachtige en niet altijd erkende statuut van het gewest met als gevolg een gebrek aan transparantie en politieke duidelijkheid. Het chronische gebrek aan financiering, enz. Deze specifieke problemen kunnen de voorbije Brusselse regering slechts ten dele worden aangerekend, ze zijn immers ook het gevolg van beleidsdaden welke buiten haar bevoegdheid vallen. Maar toch, voor de allerzwaksten of de pechvogels zorgt die combinatie van zwaktes en moeilijkheden er voor dat Brussel een stad is waar het leven niet makkelijk is, een nagenoeg onmogelijke opgave om te voldoen aan de elementaire levensbehoeften zoals een woning of een plaats in de crèche, alhoewel er veel verbetering gebeurde gedurende de 2004-2009 regionale zittingstijd. Dit is geen realiteit voor een kleine minderheid maar voor veel ouders, zoals alleenstaande moeders op zoek naar kinderopvang. Zij durven zelfs niet te denken aan een andere schoolcarrière voor hun kinderen dan een plaats in een minder goede school. Problemen waar ook de 20 % Brusselse werklozen – onder wie een onrustwekkend aantal jongeren – mee te maken krijgen, net zoals de 30 % Brusselaars die onder de armoedegrens leeft (tegenover 11 % in Vlaanderen en 18 % in Wallonië), of de jonge gezinnen, die statistisch gesproken niet arm zijn maar er niet in slagen een woning te vinden in de stad waar ze werken. Al wie niet in de statistieken opgenomen is, wordt met deze realiteit geconfronteerd. Om te beginnen de mensen zonder papieren, de “verdoemden van de stad”, de zichtbare minderheid, waarvan de maatschappij weigert de aanwezigheid te zien. De syndicale strijd kan aan hen niet voorbij. Zowel in naam van de waarden, welke zij draagt, als in haar eigen belang moet de vakbond hier een strijdpunt van maken. Om te vermijden dat de kloof tussen beide Brusselse realiteiten vergroot, is het ACV van plan een aantal voorstellen, gebaseerd op de duurzame ontwikkeling in de ruimste zin van het woord, te doen. Dit gaat veel verder dan een strategie van slogans en politieke marketing, enkel gericht op meer van hetzelfde maar in een iets groener kleedje. Het gaat hier om het ontwikkelen van een globaal project waarbinnen milieu-, sociale, culturele en economische aspecten op mekaar worden afgestemd: een project ter versterking van de wisselwerking tussen deze vier aspecten, veeleer dan de drie eerste te beschouwen als ballast die de ontwikkeling van het laatste (het economische) in de weg staat.
5
MEMORANDUM Brussels regionaal comité van het ACV
Verklarende woordenlijst
ACTIRIS Instelling belast met het werkgelegenheidsbeleid voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
BAO Brussels agentschap voor ondernemingen
BELIRIS e en samenwerking tussen de Federale Staat en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Verleent een financiering van 125 miljoen euro per jaar aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest om zijn rol als hoofdstad van België en Europa te vervullen. BNCTO Brusselse Nederlandstalig Comité van Tewerkstelling en Opleiding
BRC Brussels Regionaal Comité (ACV)
BRUGEL Bruxelles Gaz Electricité (Brussel Gas Elektriciteit) (Commissie voor de regulering van energie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest)
CBP Contract Beroepsproject
CCFEE Commission consultative Emploi-Formation-Enseignement (Franstalige adviescommissie voor onderwijs vorming en tewerkstelling) Cocof Commission communautaire française
GGC Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie
GOMB Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij van Brussel
6
IBO Individuele Beroepsopleiding in de Onderneming
IGE Infor Gas Elektriciteit, een dienst toevertrouwd aan de vzw Collectif solidarité contre l’exclusion. Het centrum is belast met het verstrekken van advies en begeleiding bij de keuze van een energieleverancier rekening houdend met de situatie van de persoon. Het informatiecentrum zal de kwetsbare bevolkingsgroepen aansporen tot een rationeel energie gebruik en het zal hen bewust maken van het bestaan van “groene” energie.
IOP Internationaal Ontwikkelingsplan
Verklarende woordenlijst
JEEP Programma van de Franse Gemeenschap (Jeunes, Ecoles, Emploi, tout un programme !) gedragen door de gemeentelijke Missions Locales in het gewest waarbij jongeren tussen het verlaten van de school en een eerste arbeidsplaats op vrijwillige basis een vorming en begeleiding krijgen.
OESO Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling
ORCA Organisatie voor Clandestiene Arbeidsmigranten
PARITAIRE HUURCOMMISSIES Commissies is samengesteld uit een aantal vertegenwoordigers van huurders en verhuurders, hebben als taak: huurbemiddeling en het bepalen van de meest pertinente criteria voor het vastleggen van “objectieve” huurprijzen. GEWOP Gewestelijk Ontwikkelingsplan
SPI Socio-professionele inschakeling
RVA Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening
VDAB Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsleiding
VERENIGINGSCHARTER (Charte Associative) Op 30 mei 2008 werd de tekst in eerste lezing goedgekeurd door de regeringen van het Waals Gewest, de Franse Gemeenschap en van de Cocof. De tekst richt zich op een betere transparantie van de relaties tussen de politieke overheid en de sector van de verenigingen.
WZP Werknemers zonder papieren
7
MEMORANDUM Brussels regionaal comité van het ACV
De prioriteiten van het Brussels régionaal Comité van het ACV Brussel is een gewest met vele tegenstellingen: rijk op gebied van produktie, arm op gebied van inkomen per inwoner. Het is ook een jonge stad vol diversiteit en contrasten; haar bevolking is zelfs aan het verjongen en aan het groeien. Deze situatie biedt terzelfder tijd uitdagingen en kansen. Maar daarvoor zijn tenminste 12 voorwaarden nodig:
1 2 3 4 5 8
Meer rekening houden met de kenmerken van het Brusselse onderwijslandschap (samengaan van Franstalige, Nederlandstalige en Europese netten binnen één regio; sterke dualisering; opvallender tekort aan leerkrachten, demografische evolutie, enz.) in het beleid van de Franse en Vlaamse Gemeenschap, onder meer door het meer overleg tussen beide gemeenschappen. Een beleid inzake economische ontwikkeling waarbij beroep wordt gedaan op de vaardigheden van de Brusselaars, waarmee aan hun behoeften en de uitdagingen inzake duurzame ontwikkeling kan worden voldaan binnen het kader van een logica van sociale economie, eerder dan binnen een logica die enkel op concurrentie met andere “concurrerende” steden is gericht Het scheppen van non-profit banen in prioritaire sectoren zoals kinderopvang, cultuur, mobiliteit, sport, ouderenzorg, thuiszorg. Strijd voeren tegen alle vormen van discriminatie bij de toegang tot kwaliteitsvol onderwijs, opleidingen, jobs, de toegang tot hogere functies en bij . herstructureringen. Het aantal kwalificerende opleidingen naar een laaggeschoold publiek toe uitbreiden, in de sector van de duurzame ontwikkeling en voor banen in de non-profit sectoren.
De prioriteiten van het Brussels régionaal Comité van het ACV
6
Het vervangen van het huidige beleid van controle en activering van werklozen en het vervangen door een ondersteunend beleid dat gericht is op een gepersonaliseerde begeleiding.
7
Het uitbreiden van het aanbod aan woningen, dat het hoofd biedt aan de demografische uitdagingen (170 000 nieuwe inwoners in de komende 10 jaar) en aan de stijgende huurprijzen, en dat gepaard gaat met een betere kwaliteit van de woningen (oa de noodzaak om ‘transitwoningen’ te voorzien en energie efficiëntie). Er moet in het huistvestingsbeleid gestreefd worden naar het realiseren van een sociale mix in alle wijken.
8 9 10
De prioriteit inzake mobiliteit moet uitgaan naar collectieve en openbaar vervoer en naar duurzame verplaatsingsmodi (voetgangers, fietsers) om het autoverkeer met 20% in te perken.Wij vragen dat de terugbetaling van het woonwerkverker per openbaar vervoer ook terugbetaald wordt voor afstanden onder de 5 km. Een beleid ter ondersteuning van energiebesparing dat bij voorrang huurders ten goede komt en collectieve oplossingen promoot. Een betere samenwerking met beide andere gewesten inzake werkgelegenheid, economische ontwikkeling, ruimtelijke ordening, huisvesting en mobiliteit. De piste van een “stadsgemeenschap” moet worden uitgediept.
11
Een herverdeling van de bevoegdheden tussen de 19 gemeenten en het Gewest om een coherenter beleid mogelijk te maken, o.m. inzake mobiliteit, netheid . en parking.
12
Een beleid van (regionale) fiscale herverdeling en een betere financiering van Brussel.
9
© Marcel Minnée
1
pvoeding O en onderwijs
1.1. Krachtlijnen Opvoeding en onderwijs hebben een centrale plaats in het Brussels Gewest: het recht op onderwijs, die naam waardig, is eerst en vooral één van de peilers van de democratie. Het verwerven van vaardigheden, taalvaardigheden o.a., en van een diploma waarvan de kwaliteit algemeen wordt erkend is bovendien een noodzakelijke voorwaarde om toegang te krijgen tot de talrijke hooggekwalificeerde jobs in Brussel, tot de sterk geïnternationaliseerde economie maar ook tot andere dienstenjobs die minder veeleisend zijn. Brussel is een migratiestad geworden die de overstap moet kunnen maken naar koolstofarmere manier van leven en produceren. Dit vereist de inzet, het talent en de vaardigheden van alle individuen en burgers. Dit vraagt ook de ontplooiing van creativiteit, sociale innovatie en technologie, gekoppeld aan een mentaliteit van respect van de anderen, de wil om samen te werken en een zin voor solidariteit die verder reikt dan de eigen groep of gemeenschap. Daarom zullen Gemeenschappen en Gewesten ook heel wat aandacht hebben voor de scholings- en opvoedingsvoorwaarden van de allerjongsten, zeker in kwetsbare gezinnen (gescheiden gezinnen, nieuw samengestelde gezinnen of gezinnen met een laag inkomen).
10
Hoofdstuk I Opvoeding en onderwijs
1.1.1 Het ACV wenst dat de Franse en Vlaamse Gemeenschap een cultuur- en mediabeleid, die naam waardig, voeren. Kinderen worden immers op al te jonge leeftijd blootgesteld aan gesofistikeerde manipulatietechnieken (Tv, reclame, internet…). Door de stijgende blootstelling aan steeds sneller op mekaar volgende sequenties krijgen heel wat kinderen concentratiestoornissen. Alle aandacht moet uitgaan naar het verrijken van het onderwijsproces. Om de leerkrachten de mogelijkheid te geven hun vak uit te oefenen en de vernieuwing van het onderwijs alle kansen te bieden, verzet het ACV-Brussel zich tegen het ondergeschikt maken van het beleid aan een commerciële cultuurlogica, die nefast is voor de opvoeding. (Concurrentie tussen Tv-stations, videogames, internetsites, enz. zorgen al te vaak voor een nivellering naar beneden, naar de gemakkelijkste oplossing en zijn bovendien gericht op steeds jongere kinderen, die het aankoopgedrag van hun ouders gaan bepalen). Er moet een halt worden toegeroepen aan het gebruik van manipulatietechnieken, voor commerciële doeleinden, bij kinderen. De cultuurindustrie moet daarentegen de verschillende vormen van (individuele en collectieve) intelligentie stimuleren, de kennisvaardigheden en de creativiteit versterken en het kritisch denken aanmoedigen opdat eenieder apart en ook collectief de uitdagingen van de 21ste eeuw, en die van Brussel in het bijzonder, zou kunnen aangaan. 1.1.2 De strijd voor de democratisering van het onderwijs moet nog steeds worden gevoerd. Kwaliteitsvol onderwijs voor eenieder is essentieel. De problemen van het onderwijs zijn op een aantal vlakken aanzienlijk: schoolfalen, afhaken op school, uitsluiting op school, te weinig investering in het beroepsonderwijs ... Er zijn echter ook een aantal schitterende voorbeelden van vooruitgang vast te stellen die als inspiratiebron kunnen dienen: een aantal scholen slaagt erin een klimaat te creëren waarin interculturaliteit goed gedijt; leerlingen worden aangemoedigd om heel wat van mekaar te leren, de school ondersteunt en de schoolresultaten zijn veel beter dan andere. 1.1.3 Het ACV is er zich van bewust dat de ongelijkheden steeds groter worden en dat de school geen eiland is, en pleit daarom voor een ruime en niet versnipperde benadering: nog voor er aan het onderwijsbeleid wordt gedacht, moet er in de wijken resoluut voor een beleid van sociale mix worden geopteerd, te beginnen met de huisvesting. De basis voor een coherent vormings- en cultuurbeleid, een beleid van sociale samenhang, hulpverlening aan jongeren en wijkcontracten, moet de erkenning zijn van het verlangen van de ouders om hun kinderen te kunnen opvoeden en hen iets aan te leren. Hetzelfde geldt voor wat betreft initiatieven die streven naar constructieve relaties tussen ouders en school, o.m. via activiteiten die voor de ouders zinvol zijn en hen een plaats in de stad geven. 1.1.4 De essentiële rol van het vak van leerkracht moet worden erkend en vertaald in een gevoelige verbetering van de opleiding en van de arbeidsomstandigheden (o.m. die van het werkomgeving). De nodige voorwaarden moeten worden .
11
MEMORANDUM Brussels regionaal comité van het ACV
geschapen om leraars te motiveren en in hun beroep een carrière uit te bouwen. Om burn-out te vermijden moeten nieuwe formules worden bestudeerd. Vernieuwende strategieën zijn nodig om het huidige tekort aan leerkrachten op te vangen en de vraag van de jongeren te beantwoorden. Jongeren verwachten volwassen leerkrachten, die naar hen luisteren en hen de passie van het leren bijbrengen en indien nodig terechtwijzen en hen weerstand bieden. Ook de directiefuncties verdienen meer aandacht.
1.2 Eisen aan de overheid Volgens het ACV moet er hoogdringend massaal opnieuw zowel kwalitatief als kwantitatief in het onderwijs worden geïnvesteerd. Naast de aanpak van de huidige onrustwekkende situatie, moet er ook worden ingespeeld op de demografische evoluties in Brussel. 1.2.1 Het ACV eist dat de ministers bevoegd voor cultuur en media van elke gemeenschap zonder al te grote inschikkelijkheid conclusies trekken uit de bestaande studies over de impact van de cultuurindustrie op de leeromstandigheden en de psychische ontwikkeling van de kinderen uit vooral volkse milieus. Concrete maatregelen moeten in het Europese, federale (Raad voor de Reclame) parlement en de parlementen van beide Gemeenschappen bediscussieerd worden. 1.2.2 De absolute voorrang voor kinderdagverblijven, kinderopvanginitiatieven voor peuters, het kleuter-, en basisonderwijs. Dit is de beste overheidsinvestering in de strijd tegen tegen armoede. Omdat kinderen beter uitgerust aan het basisonderwijs kunnen beginnen moeten de voorzieningen: ❙ de ouders steunen in hun onvervangbare rol van opvoeders, ❙ een deel van hun taken overnemen daar waar er schrijnende opvoedkundige lacunes zijn, ❙ het correct aanleren van een van de 2 landstalen mogelijk maken, zowel voor kinderen als voor de ouders die taalmoeilijkheden hebben, en dit vanaf de kleuterschool, ❙ de ouders aanmoedigen hun moedertaal aan de kinderen aan te leren. Bovendien moet het debat worden geopend over het regelmatige volgen van onderwijs door kleuters, de participatie van de ouders en het inschakelen van de eigen cultuur in een perspectief van integratie. Niet schoolgaande kleine kinderen moeten terecht kunnen in flexibele kinderopvang in het reguliere circuit. 1.2.3 De opvangvoorzieningen moeten voor iedereen toegankelijk zijn, het onderwijs gratis en de scholen moeten de wettelijke voorschriften naleven en de reële kosten van een schooljaar (extra kosten vermijden) openbaar maken.
12
Hoofdstuk I Opvoeding en onderwijs
1.2.4 Meer rekening houden met de stedelijke realiteit: het gewest moet voor het onderwijs de coördinatie tussen beide gemeenschappen bevorderen. De Franse Gemeenschap zou meer blijk moeten geven van transparantie. Het Gewest zal er minstens over waken dat de Gemeenschappen, en zeker de Franse, meer rekening houden met de specifieke schoolse realiteiten in Brussel. Voorwaarde is dat we beschikken over studies over de bestaande situatie, wat veronderstelt dat er statistieken voor Brussel moeten worden opgemaakt. Het is belangrijk is dat deze studies worden onderschreven door representatieve onderwijsorganisaties en verenigingen die zich inzetten voor democratisering van de school. Het Gewest moet het initiatief nemen om de beide gemeenschappen samen te brengen en het onderzoek in deze richting aan te moedigen en te sturen. 1.2.5 Ervoor zorgen dat jongeren meer kansen krijgen (in de strijd tegen het schoolfalen); daarom: ❙ Van bij het begin van de schoolloopbaan oog hebben voor de opgelopen achterstand en massaal investeren in ondersteuning op school. Scholen moeten er toe worden aangezet voor al hun leerlingen de achterstand weg te werken in plaats van hen “weg te selecteren” tijdens de schoolloopbaan, of de problemen naar takenscholen door te schuiven; ❙ Het aantal onthaalklassen voor nieuwkomers verhogen; ❙ Een klimaat creëren dat zij die achterop raken aanmoedigt en niet stigmatiseert. 1.2.6 Naast de plaats die aan de moedertaal moet worden toegekend (die voor 40% van de Brusselaars niet de onderwijstaal is), moet(en): ❙ de door de taalwet verplichte lessen Nederlands in de éde en 3de graad van het Franstalig basisonderwijs door de Franstalige gemeenschap betaald worden; ❙ een begin maken met de vernieuwing van het taalonderwijs in alle scholen (de pedagogische aanpak van de Europese scholen, uitwisselingen tussen jongeren met een verschillend taalgebruik, mobiliteit van de leerkrachten tussen de verschillende gemeenschappen verhogen, taalbaden, samenwerking tussen de verschillende onderwijsniveaus en richtingen). Het meertalig Europees onderwijs kan een inspiratiebron zijn zoals CLIC (Content and Language Integrated Learing), EMILE in het Frans (enseignement d’une matière par intégration d’une langue étrangère); deze innovaties dienen te worden geëvalueerd en ingevoerd op basis van hun pedagogische efficiëntie en hun democratisch aspect, en niet als instrument van schoolmarketing; ❙ in alle richtingen van het verplichte onderwijs taallessen zeker in het sterk verwaarloosde beroepsonderwijs; ❙ het stimuleren van een meer participatieve leerpedagogie. 1.2.7 Erop toezien dat iedereen de minimale basisvaardigheden heeft aangeleerd. Daarom moet er voor eenieder tot 16 jaar een gemeenschappelijke basis worden ontwikkeld, om te vermijden dat leerlingen in secundaire scholen zich al te vroeg gaan specialiseren. 1.2.8 Kunst en sport opnieuw een structurele plaats geven in de schoolprogramma’s; van jongs af aan lessen organiseren waarin de media kritisch worden
13
MEMORANDUM Brussels regionaal comité van het ACV
bekeken; een initiatie bieden in de verscheidenheid van vakken en mogelijke plaats in de maatschappij om zo de strijd aan te binden tegen alle mogelijke vooroordelen; 1.2.9 Samen met de betrokken actoren zonder taboe overleggen welke de meest efficiënte maatregelen zijn om de individuele en collectieve negatieve gevolgen te beperken van de hevige concurrentiestrijd tussen de Brusselse scholen. In dit verband de voordelen evalueren van het inschrijvingsbeleid van de twee Gemeenschappen en de voordelen van een onderwijszone die het aanbod kan regelen. Een zo snel mogelijke invoering van een veel sterker gedifferentieerde omkadering, in functie van de leerzorg. Naast bijkomende financiële middelen zal er ook arbitrage nodig zijn om te waken over een redelijke toewijzing van de middelen. 1.2.10 Het voorbeeld volgen van scholen die, ook in heel moeilijke omstandigheden erin slagen een zinvolle pedagogische relatie te ontwikkelen en het niveau van alle leerlingen op te trekken. Het komt erop aan een goed inzicht te krijgen in de manier waarop ze succes halen en er de nodige lessen uit te trekken. Bijzondere aandacht zal uitgaan naar ervaringen met de “Brede School” die o.m. in Kuregem loopt (school gekoppeld aan zijn omgeving) en naar een succesvolle koppeling aan het beleid inzake sociale cohesie. Daar waar de school in tegendeel als een negatieve plaats wordt ervaren, takenscholen de kans geven zich aan te dienen als een verschillende plaats, waar een achterstand kan worden ingelopen en die de ouders stimuleert om zelf in te grijpen. 1.2.11 Pilootprojecten voor samenwerking tussen scholen uit verschillende netten en Gemeenschappen ondersteunen (terbeschikkingstelling van klassen, materiaal, of zelfs uitwisseling van leerkrachten onderwijsaanbod). 1.2.12 De ontwikkeling ondersteunen van het beroepsonderwijs in het BHG, o.m. via een oproep tot en steun aan de ondernemingen bij de opvang van jongeren uit het deeltijds onderwijs en stagiaires uit het technische en beroepsonderwijs. De voorwaarden moeten ook worden geschapen om de betrokken actoren de kans te geven het Nederlandstalige beroepsonderwijs in Brussel opnieuw een op de kaart te zetten, o.m. via een hogere subsidie per leerling. 1.2.13 Prioriteit geven aan een kritische analyse van de verschillende pedagogische concepten binnen de Franse en de Vlaamse Gemeenschap en aan de middelen om te evolueren naar een meer rechtvaardig en kwaliteitsvoller onderwijs, dit op basis van een dialoog tussen de administraties, de professionals uit de kinderzorg, de onderwijsvakbonden en de andere onderwijsverenigingen, de verschillende jeugddiensten uit beide gemeenschappen (hulpverlening aan jongeren, enz.), de verenigingen of professionals begeleiders van jongeren in de gevangenis, en de academische wereld. Vervolgens ernstig werk maken van een betere lerarenopleiding. 1.2.14 Om meer kandidaten aan te trekken in de strijd tegen het leerkrachtentekort dat vooral probleemscholen treft: ❙ de werkomstandigheden dringend gevoelig verbeteren;
14
Hoofdstuk I Opvoeding en onderwijs
❙ opvang, begeleiding, opleiding, informatie en steun voorzien voor jonge leerkrachten; ❙ schooldirecties opleiden en bijstaan in hun rol als verdediger van de instelling en de plaats van de leerkracht t.o.v. de leerlingen en ouders; in geval van misbruik van deze laatste. 1.2.15 ”Doorstromingsprogramma’s” mogelijk maken waardoor personen met heel wat levens- en/of werkervaring makkelijker leerkracht kunnen worden, na de vereiste pedagogische kwalificaties te hebben behaald. 1.2.16 Alle onderwijsvoorzieningen, ongeacht hun voogdijoverheid op het Brussels grondgebied voldoende en eerlijk financieren, via gemeenschappelijke structuren en het gezamenlijk beheer van de middelen. 1.2.17 De inrichtende machten professioneler maken 1.2.18 De diversiteitsplannen bij aanwerving van leerkrachten in de scholen bevorderen. 1.2.19 De integratie van kinderen met een handicap in het gewone onderwijs vergemakkelijken en die inschrijving in het bijzondere onderwijs niet als een voor de hand liggende oplossing beschouwen door de nodige aanpassingsmaatregelen te nemen.
1.3. ons engagement 1.3.1 Met de deelorganisaties van ACW en MOC meer aandacht aan de 2 gemeenschappen vragen voor de gevolgen van de commerciële logica in de media, die zij mee beheren. 1.3.2 Het Verbond en de beroepscentrales wijzen op de positieve impact op de opvoeding van de kinderen (en onrechtstreeks de werkomstandigheden van de leerkrachten) van de eisen van de ACV Vrouwen en Femmes CSC om het gezinsleven en de professionele loopbaan te verzoenen samen met het concept van “gezinsvriendelijke onderneming”. 1.3.3 Studie en debat aanmoedigen over een gelijke toegang tot de bestaande wettelijke maatregelen en over elk akkoord dat gezin en professioneel leven kan verzoenen. 1.3.4 Via de vakbondspers beroep doen op het gezond verstand om de overgang naar een succesvolle school te ondersteunen.. 1.3.5 Een werkgroep oprichten met de beroepscentrales over de haalbaarheidsvoorwaarden om mannen en vrouwen uit hun onderneming met goede technische vaardigheden, die gemotiveerd zijn om in de school te investeren, te detacheren. Het spreekt vanzelf dat de gepaste kwalificaties verworven moeten zijn. De vertraging van de huidige conjunctuur is bijzonder gunstig voor dat soort initiatieven. Op die manier zou men kunnen vermijden dat andere werknemers in de werkloosheid verzeild raken.
15
2
conomische E ontwikkeling
2.1. Krachtlijnen Het door het Gewest gevoerde beleid economische ontwikkelingsbeleid zal er zich vooral op richten de Brusselaars rechtstreeks van de ontwikkeling te laten profiteren, veeleer dan te speculeren op indirecte, geïnduceerde effecten, of het zogenaamde ‘trickle-down’-effect. Om dit te realiseren baseert het Gewest zich op een realistische manier op de troeven, de behoeften en eigenheden van haar inwoners en werknemers, veeleer dan op het invoeren van haastig in mekaar gestoken kant-en-klare recepten. De strijd tegen de Brusselse werkloosheid moet het hoofddoel van de economische ontwikkeling zijn. Dit moet in samenwerking, en dus best niet in concurrentie met beide andere Gewesten van het land gebeuren. 2.1.1 Het ACV-Brussel spreekt zich uit ten voordele van een ondersteuningsbeleid voor sectoren die het meeste banen scheppen voor laaggeschoolde bewoners van het Brussels Gewest: de tertiaire sector voor buurtdiesten (gezinshulp, kinderopvang, huiswerkklassen, sociale dienstverlening …), de agroalimentaire sector, de kledingsector, de horeca, de bouwsector, de cultuursector, enz. die verhoudingsgewijs meer Brusselaars in dienst nemen dan andere sectoren. Deze sector speelt op uitgesproken wijze in op de behoeften in termen van sociale samenhang, het verzoenen van beroeps- en privé-leven, enz. Het welslagen van zo’n beleid is uiteraard afhankelijk van een strengere aanpak van zwartwerk en een verbetering van de arbeidsvoorwaarden in deze sectoren. Deze strengere aanpak
16
Hoofdstuk 2 Economische ontwikkeling
zal zich inschrijven in een ruimer begeleidingsplan om de informele economische activiteiten en sectoren in het formele economische circuit onder te brengen. 2.1.2 Het ACV-Brussel is tevens voorstander van een verhoging van de economische activiteit binnen de meest beloftevolle en toekomstgerichte milieusectoren. Een bijzondere aandacht moet uitgaan naar de ecobouw omdat deze een antwoord biedt aan dringende noden van huisvesting, ruimtelijke ordening en duurzaamheid van de stad. Ecobouw zorgt met niet-delocaliseerbare jobs voor een lagere energiekost voor de gezinnen, zowel financieel als voor het milieu-billan. 2.1.3 Binnen al deze sectoren moet de sociale economie worden ondersteund, niet enkel om de beroepsinschakeling te verhogen maar tevens als motor van een alternatief en waardevol economisch project. De andere economische aanpak mag niet beperkt blijven tot de sector van de inschakeling maar moet tevens worden aangemoedigd voor de traditionele economische activiteiten. De sociale non-profit-economie is in Brussel momenteel echter onderontwikkeld en geen motor voor een andere economie. De sociale economie moet de komende jaren dus bij voorrang, maar niet alleen, in de non-profit sector worden ontwikkeld. 2.1.4 Het ACV kiest uitgesproken voor een beleid ter ondersteuning van het economisch en commercieel netwerk van de stad, voor buurthandel en het korte circuit (naar het model van Atrium), eerder dan megalomane projecten, gebaseerd op een voorbijgestreefd stadsconcept, al is het maar in termen van mobiliteit (cfr. Internationaal Ontwikkelingsplan). 2.1.5 In plaats van de internationale financiële stromen en de concurrentie van regio’s tegen mekaar, wenst het ACV-Brussel het internationalisme van de solidariteit en persoonlijke banden, die ondermeer de migrantengemeen-schappen in Brussel met hun landen van herkomst, , waaronder heel wat groeilanden, verenigen. Brussel moet economisch voordeel kunnen halen uit de nauwe economische banden met deze landen welke in de toekomst steeds belangrijkere handelspartners zullen worden 2.1.6 Het invoeren van een echt samenwerkingsfederalisme waarbinnen de rol van het Brussels Gewest als economische motor wordt erkend en versterkt via een reeks samenwerkingsakkoorden met beide andere Gewesten. Plaatselijk, via het opstarten van overleg en concrete projecten met de gemeenten uit het economisch hinterland, gericht op solidariteit en veel minder op concurrentie. Het welslagen daarvan is afhankelijk van de erkenning door de partners van de specifieke moeilijkheden waarmee het Brussels Gewest te kampen heeft.
2.2. Eisen aan de overheid Het ACV-Brussel vraagt overheiddat de overheid een groot aantal nieuwe acties lanceert, waaronder:
17
MEMORANDUM Brussels regionaal comité van het ACV
2.2.1 Het opstellen van een nieuw GewOP (Gewestelijk Ontwikkelingsplan) dat een onderscheid maakt tussen de verschillende functies van de stad en de belangen die er zijn vertegenwoordigd.
2.2.2 Het uitbreiden van de projecten inzake sociale economie die onder de huidige legislatuur zijn opgestart – ordonnantie IB (Inschakelingbedrijven) en PIOW (plaatselijke initiatieven voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid) – waarvan het potentieel nog niet volledig is gebruikt en het voeren van een beleid ter ondersteuning van het ondernemerschap van migranten, gebaseerd op dat op een positieve visie van de Brusselse diversiteit. De bestaande voorzieningen voor sociale economie moeten niet alleen versterkt worden, ook naar nieuwe soorten activiteiten worden uitgebreid.
2.2.3 Dit vertrouwen in de endogene ontwikkeling kan gepaard gaan met het opnemen van een economisch luik in de Wijkcontracten. Concreet zou het hier kunnen gaan om de ondersteuning van lokale restaurantactiviteiten die aan de sociale samenhang binnen de buurt werken, door het gebruik van kwaliteitsvolle lokale producten en door kansen te bieden aan kleine restauranthouders die het slachtoffer zijn van de crisis.
2.2.4 Het ontwikkelen van een Globaal plan, gericht op duurzame economische investeringen: ecobouw, duurzame renovatie, nieuwe groene technologieën, enz. Dit Plan moet zowel het wetenschappelijke onderzoek, als de ondersteuning van innoverende bedrijven omvatten, of de opleiding van werknemers en het sensibiliseren van de consumenten.
2.2.5 Het versterken van de Economische en Sociale Raad voor het Brussels Gewest, die zoals bekend veel zwakker staat dan zijn Waalse en Vlaamse tegenhanger. Deze raad zal een aantal nieuwe uitdagingen moeten aanpakken, o.m. in het raam van de vermoedelijke regionalisering van een reeks bevoegdheden.
2.2.6 Een echte erkenning van het Brussels Gewest, van haar statuut van meervoudige hoofdstad en de daarmee samenhangende financierings-noodzaak: gaat gepaard met een herfinanciering van de Belirisakkoorden (momenteel 125 miljoen euro per jaar). Een verhoging van deze fondsen moet belangrijker zijn dan wat momenteel is voorzien in het «eerste pakket» van de staatshervorming. Uit de herkenning volgt ook een herziening van de financiering van de nodige investeringen waar zowel de pendelaars als de Brusselse inwoners van profiteren.
2.2.7 Een objectivering van de kost van het gebruik van Brusselse openbare diensten en infrastructuren (zoals bv.wegen, openbaar vervoer enz…) door personen die buiten het Gewest wonen met zich meebrengt – volgens sommige schattingen bedragen die 500 miljoen euro. Wij wensen het invoeren van een mechanisme dat dit verschil financieel bijpast.
2.2.8 Het opgeven van het dogma van een verlaging van de belastingen, zo typisch voor de vorige legislatuur, dat het Gewest kwetsbaar heeft gemaakt omdat het
18
Hoofdstuk 2 Economische ontwikkeling
te afhankelijk werd van de fiscale inkomsten uit het vastgoed. Er moet worden toegezien op een grotere stabiliteit en voorspelbaarheid van de gewestelijke inkomsten. De solidariteit tussen rijke en arme gemeenten moet verhogen.
2.2.9 Het meten van de impact in termen van mobiliteit van eender welk project van economische ontwikkeling en voorrang geven aan ontwikkelingsplannen die zijn gericht op zones voor zachte mobiliteit , zoals de Haven van Brussel.
2.3. ONS engagement Het ACV-Brussel wenst mee te werken aan het bereiken van die doelstellingen en verbindt zich tot het volgende : 2.3.1 Het in de praktijk omzetten van dat waar het op hamert inzake interregionale samenwerking, ook binnen haar eigen geledingen de samenwerking versterken tussen het Brussels Regionaal Comité enerzijds en het Waalse en Vlaamse Regionaal Comité anderzijds. De samenwerking versterken met de buurfederaties. Ook binnen de verschillende advies- en/of besluitvormings-organen, waar het ACV vertegenwoordigd is verbinden wij ons tot samenwerking. Gelijktijdig met de interregionale samenwerking zal het Brusselse ACV ook ontmoetingen met de federaties uit Antwerpen, Gent, Luik en Charleroi over stadsontwikkeling kunnen organiseren.
2.3.2 Op een proactieve en dynamische manier deelnemen aan de werkzaamheden van de ESBHG, o.m. door de Raad aan te moedigen op eigen initiatief advies te geven, voor de overheid erom vraagt.
2.3.3 Binnen de eigen werkgroepen voorrang geven aan het overleg inzake ontwikkeling van de sociale economie (ook in nieuwe sectoren), zich daarvoor baseren op de expertise vergaard door de vele verenigingen, waar het ACV-Brussel een nauwe band mee heeft.
2.3.4 Tot een zo breed mogelijke consensus komen over een aantal prioriteiten (o.m. via de Staten-Generaal voor Brussel) welke dan systematisch een toepassing krijgen in de verschillende beheerscomités of bestuursraden waar het ACV is vertegenwoordigd: ABE, Actiris, BNCTO, Bruxelles Formation, CCFEE, GOMB, enz.
2.3.5 Haar werknemers en militanten verenigen in economische projecten om de werkgelegenheid van de Brusselaars te bevorderen, naar het voorbeeld van wat het heeft gerealiseerd met de kaderovereenkomst over jongerenbanen.
2.3.6 In samenwerking met de centrales in Brussels een observatorium, van de gewestelijke troeven en gebreken per sector, op richten.
19
3-4-5
Huisvesting, energie en mobiliteit
3.1, 4.1 en 5.1 Algemene krachtlijnen Het door het Gewest gevoerde beleid inzake huisvesting, mobiliteit en energie wil van Brussel een stad maken waar het voor alle inwoners aangenaam wonen is, waar ze sociaal kunnen opklimmen en zich volledig kunnen ontplooien. Dit voluntaristische en sociale beleid zal bijdragen tot het halen van de Kyoto doelstellingen de strijd tegen de klimaatopwarming. Vooraf zal de sociale impact van elke beslissing op de economisch en sociaal meest kwetsbare groepen worden getoetst.
Ruimtelijke ordening en huisvesting 3.1. Krachtlijnen 3.1.1 Het ACV-Brussel is voorstander van een op sociaal vlak hechte en gediversifieerde stad. De sociale mix moet een hoofddoelstelling zijn en de basis voor het welslagen van het beleid in andere domeinen zoals het onderwijs.
20
Hoofdstukken 3-4-5 Huisvesting, energie en mobiliteit
3.1.2 Deze sociale diversifiëring vereist van het Gewest dat het zijn inspanningen voortzet om het aantal, voor iedereen toegankelijk woningen, te verhogen en de wachtlijsten voor een sociale woning in te korten: ❙ door de bouw en renovatie van de woningen aan sociale prijzen; ❙ door het aanbieden van eengezinswoningen via verhoogde inspanningen van de GOMB (Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) die woningen in eigendom aanbiedt; ❙ door opnieuw te investeren in de renovatie van wijken en stadsbuurten.
3.1.3 Het beleid van de gewestelijke overheid moet heel in het bijzonder zijn gericht op kwetsbare sociale groepen, die moeilijk toegang krijgen tot sociale huisvesting: ❙ eenoudergezinnen en heel in het bijzonder alleenstaande vrouwen met kinderen, die altijd al heel wat moeite hebben gehad geschikte woning te vinden; ❙ senioren, personen met een handicap en kroostrijke gezinnen met binnen het patrimonium een vast aantal aangepaste sociale woningen; ❙ migranten die moeilijk toegang tot een woning krijgen op de privémarkt ❙ de daklozen, binnen een globaal beleid dat gericht is op noodopvang en op oplossingen op lange termijn.
3.2. Eisen aan de overheid Het ACV verwacht van de gewestelijke overheid het volgende : 3.2.1 Het Gewest moet toezien op een eerlijkere verhouding tussen huur en inkomen, niet enkel voor de sociale huisvesting maar ook op de privé-markt. Zij moet zorgen voor een betere afstemming van de kwaliteit van een woning en de huurprijs. Daarom zal de ervaring met de paritaire huurcommissies veralgemeend worden.
3.2.2 Het ACV vraagt van het Gewest maatregelen te voorzien om huurders beter te beschermen: ❙ een strengere en betere controle van de huurprijzen op de privé-markt en strijd tegen speculanten en huisjesmelkers ❙ beperken van de stijging van de huurprijzen (ook bij het veranderen van huurders), deze mag niet hoger zijn dan de stijging van index. Of het Gewest moet ervoor zorgen dat ze duidelijk gekoppeld zijn aan het verbeteren van de kwaliteit van de woning
3.2.3 De bouw van nieuwe sociale woningen zal worden versneld voortgezet, in vergelijking met de regeerperiode 2004-2009 en alternatieve oplossingen zoals de SVK (sociale verhuurkantoren) zullen via een informatiecampagne naar eigenaars toe worden voortgezet.
21
MEMORANDUM Brussels regionaal comité van het ACV
3.2.4 Op de markt van de sociale woningen zullen aangepaste of aanpasbare appartementen worden voorzien voor huurders met een beperkte mobiliteit.
3.2.5 De nieuwe huisvestingcode moet beter worden toegepast, dit vraagt de creatie van nieuwe transitwoningen.
3.2.6 Het inrichten van woningen boven winkels moet worden aangemoedigd (via subsidies voor de aanpassing van winkels, het voorzien van aparte ingangen door het stedenbouwkundig reglement te wijzigen en het invoeren van een specifieke taks).
3.2.7 Het halen van de Kyoto-doelstellingen inzake huisvesting moet worden voortgezet, o.a. via premies voor de installatie van milieuvriendelijke uitrusting (isolatie, verwarming, zonne-energie,…). De middelen zullen echter prioritair worden besteed aan de energierenovatie/-isolatie van de gebouwen, nog voor er hernieuwbare energie wordt geproduceerd. Deze laatste moeten financieel worden aangemoedigd, op een collectieve basis – binnen wijken – en niet individueel.
3.2.8 Een kadaster van leegstaande openbare en private woningen moet opgemaakt worden en de bestaande middelen ter bevordering van hun renovatie en bezetting moeten beter worden gebruikt. Een regionale cel voor juridische bijstand aan de gemeenten om de strijd tegen de leegstand te voeren moet opgestart worden.
Energie 4.1. Krachtlijnen 4.1.1 Binnen de vrijgemaakte energiemarkt verwacht het ACV van de gewestelijke overheid een optimale garantie van de rechten van de inwoners van het Brussels Gewest tegenover de energieleveranciers.
4.1.2 De energierenovatie/-isolatie van de gebouwen is prioritair bij de opmaak van de begroting. Deze krijgt zelfs voorrang op de productie van hernieuwbare energie (cfr. 3.2.7).
4.2. Eisen aan de overheid Het ACV verwacht van de gewestelijke overheid het volgende : De rechten garanderen van de inwoners als energieverbruikers
4.2.1 Een informatie- en opleidingscampagne voor een kansarmen en verenigingen die instaan voor bijscholing om te wijzen op het belang van de keuze voor
22
Hoofdstukken 3-4-5 Huisvesting, energie en mobiliteit
commerciële leveranciers. De verenigingen krijgen de middelen om inwoners aan te sporen en hen te helpen om met de commerciële leveranciers optimale overeenkomsten af te sluiten.
4.2.2 De steun en de organisatie van diensten zoals IGE (Infor Gaz-Electricité) om inwoners, vooral kansarmen te helpen bij de juiste keuze van een commerciële leverancier en hen aan te sporen en hen te helpen om met de commerciële leveranciers optimale overeenkomsten af te sluiten.
4.2.3 De overdraagbaarheid van de overeenkomsten bij verhuis garanderen. 4.2.4 De leveranciers, als openbare dienstverleners, verplichten leesbare en transparante facturen op te maken, en de klant op eenvoudig verzoek het volledige dossier over te maken.
4.2.5 Offertes en overeenkomsten in een verstaanbare taal opstellen, ook al werken de simulatieprogramma’s goed.
4.2.6 Aan alle leveranciers identieke indexeringsregels opleggen voor de variabele prijzen, of hen minstens verplichten deze in de contracten duidelijk en verstaanbaar uit te leggen. Ervoor zorgen dat ze controleerbaar zijn en gecontroleerd worden door de regulatoren.
4.2.7 Via gewestelijke en/of federale maatregelen ervoor zorgen dat in de opgegeven prijzen alle elementen zijn inbegrepen (promoties, kortingen, enz.), net zoals dat voor de hypothecaire leningen het geval is.
4.2.8 Erop toezien dat leveranciers afbetalingsplannen opstellen, de regels inzake ingebrekestelling naleven en de door de ordonnantie bepaalde bescherming respecteren.
4.2.9 Het Gewest en de federale overheid geven aan de OCMW’s de nodige menselijke en financiële middelen om hun opdracht van geschillenbeheer en begeleiding van personen met een moeilijke toegang tot gas en elektriciteit uit te voeren. De OCMW’s worden aangemoedigd hun werkwijze te verbeteren en te harmonisering. De gewestelijke ordonnanties evalueren en verbeteren
4.2.10 De OCMW’s en Brugel moeten de mogelijkheid krijgen, vanaf de ingebrekestelling het statuut van beschermde klant toe te kennen. Met het respect van de consumentenrechten moeten de in de ordonnantie vastgelegde procedure vereenvoudigd worden.
4.2.11 De impact van de ordonnantie op de energieprestaties van de gebouwen en van de positieve en/of negatieve gevolgen op de kansarme bevolking moet worden geëvalueerd, om de mogelijke nefaste gevolgen ervan te corrigeren.
23
MEMORANDUM Brussels regionaal comité van het ACV
Een democratisch en dynamisch beleid voeren binnen de overheid
4.2.12 De Raad voor gebruikers van elektriciteit en gas in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de menselijke en financiële middelen geven om zijn opdrachten correct te kunnen uitvoeren..
4.2.13 Voorrang aan het bestuderen en aanmoedigen van groepsaankopen van energie door de lokale overheid en sociale huisvestingsmaatschappijen.
4.2.14 De federale en gewestelijke plannen ter verbetering van de energieprestaties van de gebouwen effectief toepassen en de groepering aanmoedigen van lokale entiteiten, waardoor zowel eigenaars, als huurders, en zeker de kansarme, via aanpassingen in hun woningen van gunstige financiële voorwaarden zouden kunnen genieten om hun energieverbruik te verminderen. De federale overheid attent maken op volgende acties voor een sociaal energiebeleid
4.2.15 Erop toezien dat het sociale tarief voor het hele land hetzelfde blijft, nl. een van de laagste op de markt, en dat alle begunstigden er toegang toe krijgen via duidelijke en gestandaardiseerde procedures die door alle actoren worden nageleefd.
4.2.16 De federale overheid vragen het sociaal tarief uit te breiden naar personen met een laag inkomen, op basis bijvoorbeeld van de bedragen waarmee ze toegang tot de sociale woningen kunnen krijgen.
4.2.17 Via gewestelijke en federale maatregelen de ontwikkeling van hernieuwbare en onuitputtelijke energieproductie (bij voorrang collectieve), en de kansarme bevolking de kans bieden zo veel mogelijk op dat soort productie beroep te doen, en tegelijk een correcte financiering van de transport- en distributienetwerken garanderen.
4.2.18 De federale regering vragen een progressief tarief in te voeren door voor gezinnen per verbruiksschijf maximumprijzen op te leggen, rekening houdend met de grootte van de gezinnen en de staat van de installaties, of minstens door het verbieden van een degressief tarief in de vaste bepalingen.
4.2.19 De federale regering vraagt, naast een redelijke verbruiksschijf, een BTW-tarief van 6 % in te voeren, minstens voor de meest kansarme gezinnen.
4.2.20 Op federaal niveau een prijzenobservatorium inrichten voor de productieen leveringsprijzen, opdat regulatoren in geval van misbruik zouden kunnen optreden.
4.2.21 De federale overheid vragen bij de index meer rekening te houden met de gas- en elektriciteitsprijzen om lonen en verplaatsingvergoedingen te laten mee stijgen.
4.2.22 Op gewestelijk en federaal niveau de productie en levering reguleren, hierbij beletten dat de historische operatoren de markt onrechtmatig afschermen
24
Hoofdstukken 3-4-5 Huisvesting, energie en mobiliteit
voor nieuwe actoren om de concurrentie, ten voordele van de gezinnen te verhinderen. Zoniet moeten dwingende maatregelen worden ingevoerd om leveranciers en producenten te verplichten lagere prijzen te hanteren.
4.2.23 Een energiekadaster van de woningen opmaken om een beter inzicht te krijgen in de Brusselse situatie en om de prioriteiten te kunnen bepalen.
4.2.24 Voorrang geven aan de renovatie van huurwoningen. De huidige maatregelen zijn vooral in het voordeel van eigenaars-bewoners die in Brussel een minderheid zijn.
4.2.25 De onafhankelijkheid garanderen van energieconsulenten en –auditeurs tegenover de dienstenleveranciers.
Mobiliteit 5.1. Krachtlijnen 5.1.1 Een betere mix van de stedelijke functies (handel, huisvesting, kantoren, scholen, collectieve infrastructuren …) zal zorgen voor een kortere afstand tussen deze activiteiten, waardoor we minder afhankelijk zullen worden van mechanische vervoersmiddelen. In dit verband is de toegang voor werknemers tot huisvesting in het gewest een prioriteit.
5.1.2 Prioriteit zijn de collectieve en duurzame transportmiddelen, verplaatsingen te voet en per fiets. De wagen mag daarentegen maar in allerlaatste instantie worden gebruikt.
5.1.3 De voorkeur in Brussel moet uitgaan naar bovengronds openbaar vervoer, via de verdere ontwikkeling van de tram. Eigen bedding moet algemeen worden ingevoerd en het openbaar vervoer moet altijd voorrang hebben op het autoverkeer. Deze vereiste impliceert meer middelen voor mobiliteit en een betere samenwerking tussen de drie gewesten, o.m. in het kader van de ontwikkeling van het GEN. Ook eigen bedding voor openbaar vervoer moet worden veralgemeend, o.m. door gemeenten te verplichten dit te ondersteunen.
5.1.4 Inzake goederentransport moet voor intermodaliteit worden geopteerd en moeten vrachtwagens zoveel mogelijk buiten de stad worden gehouden.
5.1.5 Een uniform parkeerbeleid binnen het gewest voeren en indien mogelijk, via een samenwerkingsakkoord er ook de rand bij betrekken.
5.1.6 Het IRIS 2 plan ondersteunen dat het autoverkeer wenst te beperken, zodat de doelstellingen beter worden gerealiseerd dan die onder het IRIS 1 plan.
25
MEMORANDUM Brussels regionaal comité van het ACV
5.2. Eisen aan de overheid Het ACV verwacht van het Gewest het volgende: 5.2.1 Erop toezien dat het GEN ook een mobiliteitsinstrument wordt voor Brussel en de Brusselaars, dat deel uitmaakt van een globaal openbaar vervoersbeleid wat complementair is met het netwerk van de MIVB, De LIJN en de TEC binnen het Gewest. De NMBS verplichten voldoende GEN-stations in te richten en ook buiten de spitsuren voor genoeg treinen te zorgen.
5.2.2 De economische, sociale en fysieke toegankelijkheid (o.m. voor personen met een beperkte mobiliteit en voor kinderwagens) van het openbaar vervoer verzekeren, o.m. door het recht op een “S” abonnement van de MIVB uit te breiden naar steuntrekkers die onder het “Omnio” statuut vallen. Overheidsgebouwen moeten via het openbaar vervoer bereikbaar zijn. De spreiding van het openbaar vervoer moet beter.
5.2.3 De alternatieve transportmodi ook voor de economische functie ingang doen vinden: trein, tram, waterweg, ontwikkeling van het multimodale platform… Het rationele gebruik van de transportmodi moet primeren op een “Just in Time” logica.
5.2.4 Gebruik van de wagen ontraden: ❙ het aantal parkings verminderen; er moeten in de buurt van de stations waar pendelaars de trein nemen overstapparkings voor langparkeren worden ingericht. ❙ niet langer stadsautowegen aanleggen (geplande werken langs de Karel V laan en op de binnenring bijvoorbeeld) of autotunnels bouwen en de transitassen door het gewest beter op mekaar afstemmen.
5.2.5 Het fietsgebruik voor korte afstanden aanmoedigen door een groter deel van de openbare weg voor fietsers voor te behouden en door de zichtbaarheid van de fietspaden te verhogen.
5.2.6 Mobiliteitsplannen in scholen, hoge scholen en universiteiten invoeren om de woon-school-verplaatsingen te rationaliseren.
5.2.7 Het gebruik van alternatieve propere brandstof voor de MIVB-voertuigen.
26
Hoofdstukken 3-4-5 Huisvesting, energie en mobiliteit
3.3, 4.3 en 5.3
ons Engagement
Het ACV-Brussel wenst mee te werken aan het bereiken van die doelstellingen en verbindt zich tot het volgende: 3.3.1 Verdedigen van alle overheidsmaatregelen die in de lijn liggen van haar zijn . eisen in de verschillende verbruikersraden en overlegorganen, waar de . vakbond vertegenwoordigd is, voor mobiliteit, energie en huisvesting.
4.3.1 Een actieve rol blijven spelen in het Stuurcomité Infor Gaz-Electricité. 5.3.1 De net opgerichte werkgroep Mobiliteit in onze organisatie steunen en aanmoedigen. Na een grondig studie van de buitenlandse ervaringen zal deze moeten nadenken over onder meer het invoeren van stadstol. Het model van een stadstol zal de Brusselse bevolking door de sociale – en milieuvoordelen ten goede komen.
5.3.2 De vakbondsdelegaties betrekken bij het ontwerp en de implementatie van de verplaatsingsplannen binnen ondernemingen, zodat deze op de agenda van de Ondernemingsraden worden gezet.
5.3.3 Binnen de ondernemingen de toepassing aanmoedigen van pragmatische oplossingen zoals het carsharing initiatief van Cambio.
5.3.6 In het volgende IPA en in de sectorale en ondernemings CAO’s willen we de minimum afstand van 5 km voor de terugbetaling van het woonwerkverkeer afgeschaft zien. Deze maatregel stimuleert inwoners van grote steden om hun wagen te gebruiken voor korte afstanden van woonwerk verkeer omdat de aanschaf van een abonnement een marginale bijkomende kost betekent. Dit heeft bijkomende files als gevolg!
27
6
T ewerkstelling en strijd tegen discriminaties
6.1. Krachtlijnen Het gewestelijke tewerkstellingsbeleid moet zich op een daling van de werkloosheid in het bijzonder de jongerenwerkloosheid, richten. De specifieke beleidsdaden inzake tewerkstelling zullen uiteraard zijn afgestemd op de economische ontwikkeling (cf 2.1.1 et 2.2.2) maar ook op andere bevoegdheidsniveaus zoals onderwijs en opleiding. De huidige crisis moet ons de gelegenheid bieden het huidige ontwikkelings- en groeimodel volledig te herdenken. 6.1.1 De werkzoekende moet centraal staan binnen de begeleidende infrastructuur en instellingen. Deze moeten beter samenwerken en vermijden dat personen van de ene dienst naar de andere worden doorgestuurd. Daartoe moeten de openbare diensten voor tewerkstelling en opleiding over de nodige middelen kunnen beschikken om hun taken uit te voeren. Er moet worden op toegezien dat de decentralisatie van Actiris in de beste omstandigheden verloopt, niet enkel voor de werkzoekenden maar ook voor de Actiris werknemers.
6.1.2 Actiris moet zorgen voor een aangepaste begeleiding en dit voor iedereen, zeker voor de laaggeschoolden, dit om puur administratieve sancties te vermijden. De vermoedelijke regionalisering van het activeringsbeleid moet door het Brussels Gewest aangegrepen worden om dit aan de specificiteit van .
28
Hoofdstuk 6 Tewerkstelling en strijd tegen discriminaties
Brussel aan te passen en de nodige instrumenten te ontwikkelen ter ondersteuning van zijn kwetsbare bevolkingsgroepen, in plaats van deze uit te . sluiten.
6.1.3 Zonder de kaart te trekken van «een eigen gewest eerst”, moet een voluntaristisch beleid worden gevoerd om Brusselaars makkelijker aan een job te helpen in Brusselse ondernemingen en administraties, en niet enkel in van het Gewest Brussels afhankelijke overheidsinstellingen. Eventueel kunnen sancties worden genomen wanneer een werkgever systematisch weigert Brusselaars aan te werven en hiervoor geen argumenten kan voorleggen.
6.1.4 De tewerkstellingsplannen mogen zich niet beperken tot een aantal maatregelen voor precaire tewerkstelling. Er dient tevens te worden op toegezien dat de federale structuren meer rekening houden met de eigenheden van het Brussels Gewest. Mocht het Gewest een enveloppe ontvangen voor eigen maatregelen om de werkloosheid van doelgroepen terug te dringen, dan moet er rekening gehouden worden met specifieke eigenschappen zoals de hoge werkloosheidgraad bij de inwoners en het grote aantal werknemers dat buiten het gewest woont.
6.1.5 De strijd tegen discriminatie moet kwalitatief zijn en niet enkel kwantitatief. Een hogere tewerkstellinggraad van vrouwen, allochtonen, jongeren, senioren of personen met een handicap is belangrijk evenals de strijd tegen de concentratie van die groepen in weinig gewaardeerde functies, beroepen of sectoren.
6.1.6 De man/vrouw-gelijkheid mag onder de noemer diversiteit niet worden “weggemoffeld”. Vrouwen zijn geen minderheid en binnen elke minderheid (in . termen van afkomst, leeftijd, handicap…) hebben vrouwen ook een specifieke vrouwelijke achterstelling.
6.1.7 De interregionale mobiliteit van werknemers moet aangemoedigd worden. Dit als bijkomende en niet als prioritaire oplossing voor het probleem van de Brusselse werkloosheid. Hier is een pragmatische oplossing noodzakelijk. Die impliceert o.m. samenwerking van het openbaar vervoer en het invoeren van collectieve taxi’s, welke werknemers, op kosten van de werkgever, naar hun arbeidsplaats brengen.
6.1.8 De arbeidsinspectie moet over de middelen beschikken om de strijd tegen zwartwerk aan te gaan, waarbij zij zich vooral op de werkgevers richt. Dit strengere beleid is een onderdeel van een breder begeleidingsplan om een reeks sectoren te regulariseren. Er moet een speciale campagne worden . gevoerd rond personen die binnen sectoren of specifieke netwerken in het zwart . werken. (cfr hfdst 9)
6.1.9 Tewerkstelling bij de overheid moet worden ontwikkeld, o.m. in een aantal . prioritaire non-profit sectoren (cfr. Hoofdstuk 8).
29
MEMORANDUM Brussels regionaal comité van het ACV
6.2. Eisen aan de overheid Het ACV-Brussel vraagt dat de overheid een groot aantal nieuwe actieterreinen opstart, waaronder:
6.2.1 Een herziening van de Brusselse projecten voor de begeleiding van werkzoekenden. Het CBP (Contract voor beroepsproject) is niet afgestemd op de begeleiding van langdurig werklozen, die nood hebben aan een minder gestandaardiseerde, een betere begeleiding. Het project moet op zijn kwaliteit worden geëvalueerd met o.m. de vraag of de terugkeer naar het arbeidscircuit blijvend is, en de perverse neveneffecten als gevolg van de activering, voor de mentale gezondheid of de transfers naar de OCMW’s.
6.2.2 De evaluatie van de maatregelen waarbij men de logica, toegepast in de . kaderovereenkomst voor de tewerkstelling van jonge Brusselaars volgt. Men, evalueert de afstemming op de realiteit van de Brusselse arbeidsmarkt, van maatregelen zoals de IBO (Individuele Beroepsopleiding in de Onderneming), de FPI (Formation professionnelle individuelle en entreprise), Activa. Indien nodig zullen voor de Brusselse werklozen aangepaste maatregelen moeten worden ontwikkeld.
6.2.3 De ontwikkeling van een objectief meetinstrument in de professionele overgangsprogramma’s om de doorstroming en de continuïteit ervan te waarborgen.
6.2.4 De Brusselse overheid is de motor en het voorbeeld in het beleid ter bestrijding van discriminatie in het raam van de tewerkstellingsplannen. De lokale en gewestelijke overheid moet de doelstelling van een tewerkstelling van 2% werknemers met een handicap halen. Ook moet ze de tewerkstellingsplannen in haar eigen administratie uitvoeren.
6.2.5 Aan laatstejaarsstudenten uit het secundair en/of hoger onderwijs wordt systematische informatie over de arbeidsmarkt, hun rechten de steun, die ze kunnen krijgen, gegeven. Die informatie moet binnen de scholen worden . verspreid, naar het model van het JEEP project.
6.2.6 De terugbetaling van premies door ondernemingen, die zich er schriftelijk hebben toe verbonden een bepaald aantal Brusselaars in dienst te nemen en hun verplichtingen niet zijn nagekomen.
6.2.7 Meer middelen voor de arbeidsinspectie, niet enkel in de strijd tegen zwartwerk maar tevens voor de “grijze zones”.
6.2.8 De nodige middelen ter beschikking stellen om de verschillende vragen naar voor kinderopvang, kinderdagverblijven korte opvang, ook voor werknemers in opleiding, of voor uitzendkrachten, te beantwoorden.
30
Hoofdstuk 6 Tewerkstelling en strijd tegen discriminaties
6.2.9 Het ernstig onderzoeken van klachten over discriminatie bij aanwerving. Hierbij wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de nieuwe wetgeving. Deze wetgeving laat toe, ongeacht de vorm van discriminatie: afkomst, leeftijd, . geslacht,. handicap, enz., zich sneller tot de rechtbank te wenden.
6.2.10 Een analyse van de lijst van zogenaamde knelpuntberoepen met het criterium gender om mannen aan te moedigen zogenaamde vrouwenjobs uit te oefenen en omgekeerd.
6.2.11 Een denkproces starten over de “redelijke aanpassingen” die binnen ondernemingen en in de overheidsadministratie kunnen worden uitgevoerd om de diversiteit op het werk te verhogen en het boeiende samenleven van de verschillende gemeenschappen te bevorderen. Op de werkvloer kan dit proces worden gevoerd binnen het kader van Diversiteitsplannen, die moeten worden voortgezet en verder ontwikkeld.
6.2.12 Het opnemen van voorwaarden over de kwaliteit van de tewerkstelling en vakbondsvertegenwoordiging, in de toelatingen van inplantingen van nieuwe . activiteiten De reeds bestaande voorzieningen (Diversiteitplannen, bevorderen van de tweetaligheid, enz.) worden door de nieuwe initiatieven aangevuld en niet vervangen. De . tewerkstellingsmaatregelen moeten zich ook inpassen in de vele initiatieven voor een economische heropleving (cfr. Hfdst 2)
6.3. ONS engagement Het ACV-Brussel wenst mee te werken aan het bereiken van die doelstellingen en verbindt zich tot het volgende :
6.3.1 Ernstig onderzoek verrichten naar de knelpuntberoepen, zowel theoretisch als op de werkvloer (via zijn afgevaardigden) opdat de lijst een correcte weergave is van de realiteit van de arbeidsmarkt en o.m. van de schaarste van bepaalde beroepen; een kritische noot plaatsen bij het criterium arbeidsattitude en persoonlijkheid uit de lijst om elk misbruik te voorkomen.
6.3.2 De sensibilisering, binnen het ACV opgestart, over het belang van diversiteit verder zetten en verhogen. Het ACV zal zich daarbij in het bijzonder richten op de opleiding van vakbondsdelegaties over dit thema. De investering van de delegaties in de Diversiteitsplannen binnen de ondernemingen zal worden voortgezet en versterkt.
6.3.3 Over het concept gender een opleiding geven aan alle leden: personeel, militanten, mandatarissen.
31
MEMORANDUM Brussels regionaal comité van het ACV
6.3.4 De krachtlijnen en de actieplannen over gelijke kansen daadwerkelijk toepassen overal waar gelijkheid ter sprake komt: binnen het ACV zelf, in alle ondernemingsraden, binnen alle comités voor preventie en bescherming op het werk, binnen alle vakbondsdelegaties. Elke onderhandeling moet rekening houden met de thematiek van de diversiteit en de dimensie “gender”. Elk jaar zou tijdens de maand maart binnen alle ondernemingen een stand van zaken rond dit thema kunnen op maken.
6.3.5 Waakzaam blijven en ervoor zorgen dat de Diversiteitplannen door werkgevers niet worden gereduceerd tot een symbool. Een plan moet worden ondersteund omdat aan een minderheid een kans wordt geweigerd en niet omdat de werkgever er niet in slaagt werknemers te vinden …
6.3.6 Voor de publieke opinie een sensibiliseringscampagne voeren om niet langer enkel de “zwartwerker” te stigmatiseren. De eerste die zich aangesproken moeten voelen zijn wel degelijk de werkgevers en de organisaties die de banen verschaffen.
6.3.7 De werknemers binnen het informele (grijze zwarte) circuit verder blijven organiseren, hen informeren over hun rechten en de risico’s waaraan ze zich blootstellen. Informeren over de juridische diensten die hen kunnen helpen in geval van problemen: net zoals alle werknemers moeten ook de werknemers uit het informele circuit worden gesteund.
32
7
Beroepsopleiding
7.1. Krachtlijnen In het Brussels Gewest moet het door veel verschillende bevoegde entiteiten gevoerde beroepsopleidingbeleid zich vooral richten op het volgende: Zeker in een periode van economische crisis meer overheidsmiddelen blijven inzetten voor beroepsopleiding. Deze inspanning moet één van de speerpunten worden van het Heroriënteringplan van de gewestelijke ontwikkeling naar een duurzame economie. Het moet de mogelijkheid bieden de nodige vaardigheden te verwerven om het plan te kunnen uitvoeren. 7.1.1 De prioriteiten herbekijken bij de toewijzing van overheidsmiddelen voor beroepsopleiding, zodat deze beter beantwoordt aan de noden van de laaggeschoolden.
7.1.2 De vermarkting van de beroepsopleiding, ook haar meest geniepige vorm, bestrijden. De regering zal in het bijzonder moeten toezien op dat de omzetting in Belgisch recht van de Dienstenrichtlijn, dit niet tot privatisering leidt. Het zal er eveneens op aan komen de systematische uitbreiding van het systeem van de opleidingscheques in te dijken, en het verlaten van het terrein van de beroepsopleiding door de overheid tegen te gaan.
7.1.3 Tot meer synergieën te komen tussen de onderwijssector en de vormingssector om op die manier wederzijdse vorming en scholing te stimuleren. Daarom
33
MEMORANDUM Brussels regionaal comité van het ACV
moeten ontmoetingsplaatsen zoals de CCFEE (Commission consultative Formation Emploi Enseignement) en het BNCTO (Brussels Nederlandstalig Comité voor Tewerkstelling en Opleiding) worden ondersteund.
7.1.4 Bij de beroepsopleiding maximale voorrang geven aan 18-25-jarigen. Een uitbreiding van het opleidingsaanbod mag niet dienen om het massale mislukken van de schoolopleiding te bestendigen en hier niets aan te doen. Het is net daar dat het probleem moet worden aangepakt voor de volgende generaties.
7.1.5 Een aantal niet erkende private initiatieven, in de buurten verankerd, voor opleiding erkennen. Deze erkenning (formalisering) vraagt een inspanning van zowel de betrokken vzw’s als van de administratie.
7.1.6 Het opleidingsbeleid transparanter en duidelijker maken. De coördinatie van de talrijke actoren binnen de Brusselse opleidingssector om de onderlinge complementariteit te verbeteren.
7.2. Eisen aan de overheid Het ACV-Brussel vraagt dat de overheid een groot aantal nieuwe acties lanceert, waaronderoverheid: 7.2.1 De kloof blijven dichten tussen hooggespecialiseerde en dure opleidingen voor hooggeschoolden enerzijds en prekwalificerende of alfabetiseringsopleidingen anderzijds. Dit vereist een extra inspanning voor gekwalificeerde opleidingen van laaggeschoolden om een welbepaald beroep aan te leren.
7.2.2 Het opleidingsbeleid niet enkel richten op knelpuntberoepen maar ook op beloftevolle sectoren voor de gewestelijke ontwikkeling. Het bepalen van opkomende (nieuwe) beroepen en veranderingen in bestaande beroepen moeten voorrang krijgen in het opleidingsbeleid, dit in overleg met de betrokken actoren (sociale gesprekspartners, actoren inzake inschakeling …). In Brussel moet daarbij heel in het bijzonder rekening worden gehouden met de lagere scholingsgraad (in vergelijking met de ons omringende gewesten) van werkzoekenden, de vorming moet zich dus toespitsen op activiteiten welke een laag kwalificatieniveau vereisen.
7.2.3 De modaliteiten verfijnen voor het opstellen van de lijsten van knelpuntberoepen waardoor die enkel beroepen bevatten waarvoor het tekort te wijten is aan onvoldoende opgeleide personen en niet langer beroepen waarvoor het tekort te wijten is aan de slechte werkomstandigheden of aan de overkwalificatie die de werkgevers eisen.
7.2.4 Het aantal stageplaatsen uitbreiden in ondernemingen, ook in de overheidssector, welke het goede voorbeeld moet geven. Het statuut van opleidingstagi-
34
Hoofdstuk 7 Beroepsopleiding
air verder vereenvoudigen. Voor deze stages een gepaste omkadering voorzien en vermijden dat stagiaires oneerlijke concurrentie vormen voor de gewone werknemers.
7.2.5 De samenwerkingsmogelijkheden verhogen tussen de talrijke opleidingsinstellingen te Brussel. Dit impliceert een politieke interventie om de nog bestaande obstakels uit de weg te ruimen die een partnership beletten tussen de diverse entiteiten die baat hebben bij een samenwerking (Bruxelles Formations en de EFPME bijvoorbeeld). Om gemeenschappelijke projecten zoals de Referentiecentra verder te zetten en er nieuwe op te richten. Ook de complementariteit tussen scholen en referentiecentra moet verbeteren, o.m. inzake toegankelijkheid van die centra voor de scholen. Ook de vrijwillige samenwerkingsakkoorden tussen, Bruxelles Formation, de VDAB en Forem Formation worden aangemoedigd.
7.2.6 Het aantal arbeidsplaatsen en initiatieven zoals“Ateliers de formation par le travail” (AFT), Sociale werkplaatsen en de Arbeidzorg uitbreiden.
7.2.7 De Franse en Vlaamse Gemeenschap ertoe aanzetten het proces ter erkenning van de gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma’s te verbeteren. Dit is noodzakelijk voor zowel de leesbaarheid van de statistieken inzake opleiding, als voor het ontlasten van bepaalde opleidingen.
7.2.8 De principes van het Verenigingscharter (Charte associative) toepassen op de opleidingssector en meer bepaald op de partnerships tussen Bruxelles Formation of de VDAB en de organisaties voor socio-professionele inschakeling.
7.2.9 De initiatieven ter “regularisatie van de opleidingen” zoals de validatie van competenties uitbreiden: ze versnellen de uitstap uit het zwartwerk en zorgen er tegelijk voor dat op de werkvloer aangeleerde vaardigheden (zelf tijdens het zwartwerk) worden gevaloriseerd. Op die manier krijgen we ook een beter inzicht in de reële vaardigheden van de Brusselse bevolking.
7.2.10 Het beleid ter bevordering van de tweetaligheid voortzetten en zich daarbij vooral richten op de organisatie van lessen technisch Nederlands bij Bruxelles Formation en technisch Frans bij de VDAB of vice versa.
7.2.11 Het element “Gender” gebruiken bij de opleidingsprogramma’s zodat meer vrouwen in opleidingen voor traditionele mannenberoepen en meer mannen in beroepen, traditioneel door vrouwen beoefend, worden aangetrokken.
35
MEMORANDUM Brussels regionaal comité van het ACV
7.3. ONS engagement Het ACV-Brussel wenst mee te werken aan het bereiken van die doelstellingen en verbindt zich tot het volgende: 7.3.1 Werken aan een consensus tussen de sociale gesprekspartners, o.m. binnen het Beheerscomité van Bruxelles Formation, om de prioritaire opdrachten van de openbare opleidinginitiatieven in het Brussels Gewest te herdefiniëren.
7.3.2 Bijzonder nauwlettend toezien op de omzetting van de Dienstenrichtlijn en erover waken dat het administratieve karakter van het dossier het fundamenteel politieke aspect ervan niet in de schaduw stelt. Indien nodig zal het ACV-Brussel proactief optreden om deze thematiek op de politieke agenda te plaatsen.
7.3.3 Van de nieuwe maatregelen opleidingsmaatregelen in Brussel een succes . maken door de leden en militanten ervan op de hoogte te brengen.
7.3.4 Als partner van de opleidingsoperatoren de resultaten van het activeringsplan op de samenstelling en de kenmerken van het vormingspubliek evalueren. Het zal o.m. gaan om het evalueren van de impact van de eventuele aanwezigheid van personen met een verplichte opleiding, na ondertekening van een overeenkomst met de RVA, en geen vrij eigen keuze hadden na een eigen initiatief.
36
8
e non-profit sector D en het verenigingsleven
8.1. Krachtlijnen In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest beantwoord de non-profit sector een stijgende maatschappelijke nood, welke door de crisis versterkt kan worden. Als instrument van herverdeling en solidariteit, stelt deze sector zowel in absolute cijfers maar ook in verhouding tot het totale aantal arbeidsplaatsen steeds meer mensen tewerk. Deze stijging is onvoldoende om aan de sociale behoefte te beantwoorden, o.m. inzake kinderopvang, opleiding, gezondheidszorg, hulp aan mensen met een handicap, rusthuizen of sociale dienstverlening. De tendens zoals de vergrijzing, die zich onvermijdelijk voortzetten zal de vraag in de komende jaren en decennia alleen maar doen toenemen. Het is dus essentieel dat de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest aan deze sectoren prioriteit geeft om aan de behoeften van zijn bevolking te kunnen voldoen en te vermijden dat private ondernemingen de plaats van de overheid innemen. Het ACV-Brussel herhaalt de grote opties welke het toekomstige beleid van de non-profit in Brussel moeten bepalen. Het baseert zich daarbij op principes zoals: kwaliteit, solidariteit en toegankelijkheid. Het vraagt: 8.1.1 Van de non-profit een prioriteit maken bij de ontwikkeling van de tewerkstelling in Brussel, vraagt niet enkel een verhoging van de investeringen in het ondersteuningsbeleid voor de werkgelegenheid in de sector maar tevens
37
MEMORANDUM Brussels regionaal comité van het ACV
een globale analyse van de toekomstige evolutie van de behoeften. Dit moet gebeuren via een globaal meerjarenplan, uitgewerkt in overleg met de sociale . gesprekspartners. Dit plan bevat maatregelen voor onderwijs, opleiding en het opheffen van obstakels tussen opleiding en de toegang tot de arbeidsmarkt (zoals talenkennis). De meest dringende noden van alfabetisering, opvang van nieuwkomers, daklozen en kleine kinderen, hulpverlening aan jongeren, thuishulp en thuiszorg, rusthuizen en kwalificerende opleidingen, zijn nu reeds zichtbaar.
8.1.2 De kwaliteit van de tewerkstelling in de non-profit sectoren verbeteren. en erop toezien dat de Brusselse werknemers niet tegen lagere financiële . voorwaarden en slechtere werkomstandigheden werken dan hun Waalse of Vlaamse collega’s.
8.1.3 De strijd aan te binden tegen de commercialisering, die zich vooral in de sectoren van de gezondheidszorg en de rusthuizen reeds sterk heeft doorgezet.
8.1.4 Absolute voorrang te geven aan de verhoging van het aantal opvangplaatsen voor kinderen, zowel voor een rechtstreekse jobcreatie, en om het privé-leven met het professionele leven te kunnen verzoenen.
8.1.5 Toezien op een rechtvaardige overheidsfinanciering van de vzw’s. Deze financiering moet zo transparant mogelijk en voorspelbaar zijn.
8.1.6 Het non-profit beleid in het Brussels Gewest door de Cocof, de VGC en de GGC moet duidelijker en transparanter worden. Het beleid moet leesbaarder worden. Institutionele hervormingen kunnen enkel als zij de gebruikers en de werknemers binnen de sector ten goede komen.
8.2. Eisen aan de overheid Die krachtlijnen vertalen zich in concrete eisen aan de verschillende regeringen in Brussel: 8.2.1 De arbeidsomstandigheden verbeteren en de lonen in de sector verhogen: voor de werknemers uit de non-profit waarvan de werkgevers door een van de Brusselse regeringen (VGC, GGC, Cocof en het Gewest zelf ) worden gesubsidieerd. Er is nog altijd geen sociaal akkoord 2005-2010. Er dreigt opnieuw een loonachterstand voor bepaalde sociale werkers uit het Brusselse in vergelijking met hun collega’s uit beide andere gewesten. In de volgende federale en regionale sociale akkoorden voor de non-profit zullen substantiële verbeteringen moeten worden opgenomen. Naast loon-, werkomstandigheden en de combinatie professioneel leven/privé-leven, moet rekening worden gehouden met scholing en opleiding van het personeel, o.m. om te voldoen aan een . gebrek aan bepaalde categorieën personeel.
38
Hoofdstuk 8 De non-profit sector en het verenigingsleven
8.2.2 Maatregelen nemen ter controle van de flexibiliteit, zoals de snelle vervanging van afwezige personeelsleden, en tegelijk het versterkt invoeren in de nonprofit sector van systemen zoals themaverlof en tijdskrediet.
8.2.3 De vermarkting van de sector, ook haar meest geniepige vorm, bestrijden. De Brusselse regeringen zullen in het bijzonder moeten toezien opdat de omzetting in Belgisch recht van de Dienstenrichtlijn dit niet tot privatisering leidt. Het zal er eveneens op aan komen de systematische uitbreiding van het systeem van de dienstencheques voor non-profit activiteiten in te dijken. Er zou er een moratorium moeten komen op het aantal bedden in commerciële rusthuizen. Meer algemeen moeten de verschillende nationale, regionale en lokale regeringen voldoende financiële middelen voorzien en hun verantwoordelijkheid opnemen bij de erkenning, de programmering, de kwaliteitsnormen en de controle van de diensten in de rusthuizen. Ze moeten tijdig inspelen op nieuwe behoeften en noden zodat de commerciële sector geen kans krijgt dit “gat” in vullen. Dit principe geldt in het algemeen maar in het bijzonder voor de bejaardenzorg, de kinderopvang en de renovatie/bouw van ziekenhuizen.
8.2.4 De kosten van het gebruik van de non-profitdiensten door personen van . buiten het gewest objectiveren. De federale overheid moet mechanismen, om dit verschil financieel bij te passen, voorzien.
8.2.5 De bevoegdheden van de Brusselse inspectiediensten voor volksgezondheid, vergroten en hun werking transparanter maken.
8.2.6 Aandringen op de instelling van een federale zorgverzekering. 8.2.7 Zich actief inzetten voor het naleven van het Verenigingscharter, getekend door de Cocof, de Franse Gemeenschap en het Waals Gewest: om tot een gemeenschappelijke strijd van de overheids- en verenigingen tegen de vermarkting te komen. De sector van het verenigingsleven betere waarborgen bieden inzake rechtvaardigheid en voorspelbaarheid van hun financiering.
8.2.8 Maatregelen nemen om binnen elke onderneming van de non-profit sector tot een grotere diversiteit te komen. Meer bepaald mechanismen voorzien waardoor allochtonen meer uitzicht krijgen op verantwoordelijke en kaderfuncties.
8.2.9 Het verhogen van het vormingsaanbod in de sector zodat een aan de moeilijke werkomstandigheden aangepaste loopbaan kan overwogen worden en een betere dienstverlening aangeboden. Ook moet men gunstige voorwaarden, die de mobiliteit van werknemers . binnen de sector verbetert, scheppen.
39
MEMORANDUM Brussels regionaal comité van het ACV
8.3. ONS engagement Het ACV-Brussel wenst mee te werken aan het bereiken van deze die doelstellingen en verbindt zich tot het volgende : 8.3.1 Meewerken aan het opstellen van een door ons geëist globaal meerjarenplan voor de Brusselse non-profit sector.
8.3.2 Bijzonder nauwlettend toezien op de werkzaamheden rond de omzetting van de Dienstenrichtlijn en erover waken dat het administratieve karakter van het dossier het fundamenteel politieke aspect ervan niet in de schaduw plaatst. Indien nodig zal het ACV-Brussel proactief optreden om deze thematiek op de politieke agenda te plaatsen (cfr 8.3.2).
8.3.3 Informatie uitwisselen tussen de verschillende sectoren van de Brusselse nonprofit sector die vaak geïsoleerd zijn. Hiervoor steunen wij op de vrijgestelden van de centrales, de interprofessionele vrijgestelden en de vakbondsdelegaties. Op basis van deze uitwisseling over de evolutie van de non-profit sectoren in Brussel tot een gemeenschappelijk eisenpakket komen.
40
9
T ewerkstelling en migratie
9.1. Krachtlijnen Ook al worden inzake migratiebeleid de fundamentele beslissingen op federaal of Europees niveau genomen, toch hebben de Gewesten een belangrijke rol, o.m. inzake tewerkstellingsbeleid. Een aantal principes moet hoe dan ook gelden, welk ook het bevoegdheidsniveau is: 9.1.1 Realistische mogelijkheden bieden op een verblijf in België, om clandestiniteit te vermijden en om personen die reeds op ons grondgebied verblijven te regulariseren op basis van duidelijke criteria zoals duurzame lokale sociale banden of het uitoefenen van een reguliere job. 9.1.2 Een onafhankelijke regularisatiecommissie oprichten om arbitraire beslissingen te vermijden en vooral om bij de evaluatie van de lokale verankering aan de minister raad te geven. 9.1.3 Werknemers zonder papieren zijn geen werknemers “zonder rechten” Het moet onderlijnd worden dat zij met of zonder papieren, steeds aanspraak . kunnen maken op individuele of collectieve rechten, zowel op burgerlijk vlak (verblijf, fundamentele vrijheden, enz.) als op sociaal vlak (werk, syndicale rechten, arbeidsvoorwaarden, sociale zekerheid …). 9.1.4 Om knelpuntberoepen in te vullen geeft men voorrang aan werknemers zonder papieren die op ons grondgebied zijn gevestigd, voordat een beroep op migranten uit of van buiten de EU te doen.
41
MEMORANDUM Brussels regionaal comité van het ACV
9.1.5 Het probleem van de migratie niet te verengen tot de mensen zonder papieren: het gaat tevens om gedetacheerde werknemers, het vrije verkeer van werknemers binnen de uitgebreide Europese Unie, enz. Onder werknemer zonder papieren (WZP) verstaan we alle werknemers en werkneemsters in een precaire wettelijke situatie (oranje kaart, voorlopige vergunning, enz.).
9.2. Eisen aan de overheid Om die krachtlijnen concreet te maken, vraagt het ACV-Brussel de volgende gewestregering het volgende: 9.2.1 Voldoende middelen toekennen, aan zowel het verenigingsleven als aan de openbare agentschappen om efficiënt strijd te voeren tegen racisme en discriminaties (tewerkstelling, huisvesting…).
9.2.2 Een opleiding en ondersteuning organiseren voor ambtenaren van alle betrokken overheden (gewest, gemeenten, OCMW…) voor de opvang en opvolging van migranten en personen, die een regularisatieaanvraag hebben ingediend.
9.2.3 Ervoor zorgen dat het recht op dringende medische bijstand tussen de verschillende gemeenten geharmoniseerd, gelijk geschakeld wordt, dat de vragen zo snel mogelijk worden beantwoord en beslissingstermijnen tot een minimum worden beperkt.
9.2.4 Ervoor zorgen dat de gemeenten (dienst bevolking) hun procedures voor een verblijfskaart versoepelen en versnellen. Na de kennisgeving van de Dienst Vreemdelingenzaken moeten personen snel hun verblijfskaart zo snel mogelijk ontvangen. Daarom moeten gemeenten met een grote migrantenbevolking voldoende personeel op de bevolkingsdiensten voorzien.
9.2.5 De Missions Locales, en Werwinkels de opdracht geven met werkzoekenden zonder papieren het voorbereidend werk te doen (hun vaardigheden identificeren, hen helpen een CV op te stellen, enz.) om de regularisatie via het werk te vergemakkelijken (besluit Milquet).
9.2.6 Migranten met een verblijfsrecht (en hun gezinsleden) automatisch een . arbeidskaart toekennen, in het raam een gelijke behandeling en gelijke werkomstandigheden voor eenieder. Zoniet zal de Belgische Staat personen een verblijfsrecht blijven toekennen, maar hen tegelijk verbieden te werken! Zwartwerk wordt dan de enige uitweg, met stilzwijgende toestemming, en zelfs . actieve promotie door de overheid.
9.2.7 De samenwerking verbeteren tussen de regionale arbeidsinspectie en de . (federale) sociale inspectie, om niet enkel de arbeidskaarten te controleren maar tevens de arbeidsomstandigheden en bezoldiging van de werknemers.
42
Hoofdstuk 9 Tewerkstelling en migratie
Het Gewest moet een belangrijke verhoging van de federale middelen voor de sociale inspectie op het Brussels terrein eisen.
9.3. ONS engagement De centrales van het ACV-Brussel wensen mee te werken aan het bereiken van die doelstellingen en verbinden zich tot het volgende: 9.3.1 De centrales van het ACV-Brussel wensen mee te werken aan het bereiken van die doelstellingen en verbinden zich tot het volgende:
9.3.1 De toepassing van de rechten van werknemers zonder papieren (WZP) ❙ via onderhandeling met hun baas; ❙ via onderhandeling met de klanten van de betroffen ondernemingen, en hen eerst en vooral informeren dat het bedrijf dat voor hen werkt beroep doet op werknemers/-neemsters zonder papieren.
9.3.2 Voor de syndicaal afgevaardigden van de non-profit sectoren (ziekenhuizen, enz.) een opleiding en ondersteuning organiseren over de opvang en opvolging in non-profit-instellingen van migranten en personen, die op regularisatie wachten.
9.3.3 De vakbondsdelegaties van de lokale en regionale (en para-regionale) besturen betrekken bij de inspanningen voor opleiding en sensibilisering van de ambtenaren over opvang en steun aan migranten en personen, die een regularisatieaanvraag hebben ingediend. Ook op interprofessioneel niveau verbindt het ACV-Brussel er zich toe de doelstellingen te realiseren:
9.3.4 Door van het lidmaatschap van WZP een prioriteit maken. Dit veronderstelt een uitklaren van de diensten die we hen daadwerkelijk kunnen bieden. Dat we toezien op een goed beheer van de bijdragen “mensen zonder papieren”.
9.3.5 Trachten naar een effectieve verbetering van de toegang van WZP tot de juridische diensten. Dit heeft betrekking op volgende punten: ❙ Zijn die werknemers/-neemsters wel goed geïnformeerd over hun rechten en over de diensten die we hen kunnen aanbieden? ❙ Bestaan er statistieken over het aantal opgevangen en geholpen WZP? . Indien niet, zijn die dan nodig? ❙ Hoe kunnen we die mensen doorverwijzen en hen een kwaliteitsvolle eerste opvang bieden door de WZP doorheen onze diensten te “loodsen”?
43
MEMORANDUM Brussels regionaal comité van het ACV
9.3.6 De partnerships versterken met de verenigingen (per gemeenschap, per buurt, enz.) die werken met mensen zonder papieren, en daarbij heel nauwkeurig de voorwaarden bepalen om (al dan niet) collectieve acties (bezettingen, enz.) te ondersteunen.
9.3.7 Met de beroepscentrales, die het meest betrokken zijn bij de regularisatie via het werk, samenwerken en eisen formuleren.
9.3.8 Opleiden van sociale rechters van het ACV over de rechten van de WZP. 9.3.9 Een collectief van werknemers zonder papieren opleiden en mobiliseren, in samenspraak met de “WMP” (werknemers met papieren, geregulariseerde . ex-mensen zonder papieren die nog steeds gemotiveerd zijn om zich in te . zetten voor de WZP)
9.3.10 Alles in het werk stellen om onze militanten en ons personeel op te leiden en te sensibiliseren: ❙ in programma’s syndicale opleiding (al moeten we daarvoor op zoek gaan naar specifieke middelen om dat te doen); ❙ binnen het personeel van het verbond en de dienstencentra. Deze opleiding zou de vorm kunnen aannemen van ontmoetingen en uitwisselingen (a priori nogal moeilijk) tussen WZP en en alle componenten en militanten van ACV Brussel.
9.3.11 Een globaal plan opmaken voor de opvang en de vakbondsparticipatie van werknemers uit Oost-Europa.
9.3.12 Niet-dogmatisch denkwerk organiseren rond zwartwerk, waarbij de aandacht vooral moet gaan naar de breedst mogelijke regularisatie van momenteel niet aangegeven activiteiten.
44
© OPT
10
Institutioneel
Een staatshervorming is geen doel op zich maar is een middel om de werking en het beleid van de woverheden te verbeteren. De mechanismen van de interpersoonlijke solidariteit mogen in geen geval in gevaar worden gebracht: de Sociale Zekerheid (in een brede betekenis), de federale fiscaliteit en de instrumenten voor een rechtvaardige fiscaliteit, het collectief onderhandelingssysteem en het arbeidsrecht. Hervormingen kunnen dus maar dan enkel wanneer deze in het belang van alle werknemers en inwoners van alle Gewesten zijn. We willen een sterk Brussels Gewest enerzijds, dat correct gefinancierd wordt, met respect voor de taalevenwichten, dat relaties kan aanknopen met de andere Gewesten en een Standsgemeenschap dat een samenwerking is van het Gewest met liggende Vlaamse en Waalse steden en gemeenten en gaat over sociaal-economische materies van het sociaal-economisch bekken anderzijds. Dit betekent zowel : ❙ een democratische en sociale vooruitgang voor de Brusselaars ❙ een bijdrage, verbetering en vesterking van de solidariteitsmechanismen
en het sociaal model in het bijzonder.
45
MEMORANDUM Brussels regionaal comité van het ACV
10.1. Krachtlijnen 10.1.1 Brussel moet haar plaats en rol als volwaardige regio, net zoals de twee andere gewesten, besvestigd worden. Het tweetaligstatuut en de eruit voortvloeiende garanties moeten ook gerespecteerd worden.
10.1.2. Het Brussels régionaal comité steunt de vraag van de Brusselse regering aan een vereenvoudiging van de Brusselse instellingen. In het bijzonder dient de overdracht van de huidige bevoegdheden van de GGC naar de Regio grondig bekeken worden en over waken dat de huidige taalgaranties blijven bestaan. In die zin moet de gewestregering een coherente visie ontwikkelen voor het Gewest.
10.1.3 Een overhevelen van bepaalde bevoegdheden van de 19 gemeenten naar . het Brussels Gewestmoet een coherenter beleid mogelijk maken, o.m. inzake mobiliteit, netheid en parkeren.
10.1.4 Op het vlak van mobiliteit, werkgelegenheid, economie of milieu stoppen uitdagingen en problemen niet aan de grenzen van de gewesten. Zeker niet als het gaat over de Brusselse regio. We zijn ervan overtuigd dat de oplossing zich niet bevindt in een uitbreiding of verandering van de grenzen van het Brussels Gewest maar in het behoud van een federaal stelsel die de ontwikkeling van sterke interregionale samenwerking en een doeltreffende samenwerkingstructuur van Brussel en de periferie mogelijk maakt. Dit heeft alleen zin in een loyale en consistent federale staat. “Om gewestoverschrijdende uitdagingen beter te coördineren in het belang van werknemers en inwoners pleiten we voor de creatie van een ‘stadsgemeenschap’ 1 als een samenwerkingsverband tussen het Brussels Gewest en de steden en gemeenten rond Brussel en de twee anderen Gewesten”. De samenwerking gaat over gemeenschappelijke en gewestoverschrijdende uitdagingen op het vlak van mobiliteit, economie, werkgelegenheid, ruimtelijke ordening en milieu. De ‘stadsgemeenschap’ kan opgevat worden als een politiek samenwerkingsverband naar het model van de samenwerking tussen Rijsel, Kortrijk en Moeskroen. De sociale partners moeten in dat samenwerkingsverband betrokken worden via een analoog platform als de Sociaal Economische Raden.
1 De term ‘stadsgemeenschap’ is enkel een werknaam en is op zich geen essentieel onderdeel van het voorstel. . Het is voor het BRC geen probleem als er een andere naam voor het samenwerkingsverband gekozen wordt.
46
Hoofdstuk I0 Institutioneel
10.1.5 De interne concurrentie tussen de Gewesten in ons als bij al klein landje wordt best niet gestimuleerd, in het bijzonder op fiscaal vlak. Zo’n concurrentie . toelaten op het niveau van ons land zal de zwakkeren nog verzwakken en de budgettaire mogelijkheden van de Gewesten om een sociaal en ander beleid te voeren beperken. 10.1.6 Brussel is de hoofdstad van verschillende gemeenschappen, een gewest, een land en de Europese Unie. Daarnaast huizen er verschillende internationale . organisaties en hoofdzetels van grote ondernemingen. Brussel is ook een grootstad met veel sociale uitdagingen en heeft investeringen nodig in onderwijs, mobiliteit, milieu en samenleven. Ongeveer 20% van de rijdkom van ons land wordt in Brussel geproduceerd maar een groot deel ervan komt terecht buiten het gewest. Om aan al deze taken en uitdagingen een sociaal en duurzaam antwoord te kunnen bieden heeft Brussel bijkomende financiële middelen nodig. Er dient ook rekening te maken met het probleem van de onvoldoende financiering van de Cocof. Alle oplossingen die zich aandienen om aan het failliet te ontsnappen en die toelaten om verder onmisbare diensten aan te bieden aan de bevolking dienen onderzocht te beginnen met het voldoende financieren van de Regio.
47
Vakbondsprioriteiten 2009 - 2015 Brussels Regionaal Comité van het ACV
Dit document is het resultaat van een gezamenlijk werk. Het vieren van de 25ste verjaardag van het BRC gaf ons de gelegenheid om onze prioriteiten voor 2009-2015 te verfrissen. Meteen ook het uitgelezen moment om een memorandum ten aanzien van de komende regionale verkiezingen op te stellen. Hartelijk dank aan de talrijke mensen die actief in de werkgroepen en in het BRC meegewerkt hebben aan dit document. Moeilijke tijden – vooral voor sommigen – vragen krachtinspanningen, maar ook samenwerkingsbevoegdheden, creativiteit en zin voor sociale rechtvaardigheid.
Contact
Bernadette Devolder - Aeropolis, PB 10 - 1031 Brussel 02/ 246 34 10 -
[email protected] Mia Swenen - 19, Pletinckxstraat - 1000 Brussel 02/557 84 05 -
[email protected] Verantwoordelijke uitgever
Myriam Gérard - 19, Pletinckxstraat - 1000 Brussel
Gedrukt op recycleerd papier met plantaardige inkt
25 jaar vakbeweging voor een democratische, solidaire en duurzame stad