Rijmelaar 1
Eerste druk, 2014 © 2014 Wina Swart Correcties: Thea Swart Foto achterkant: Nina Pieters Illustraties: Remco Swart isbn: nur:
9789048432035 283
Uitgever: Free Musketeers, Zoetermeer www.freemusketeers.nl
Hoewel aan de totstandkoming van deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de auteur en uitgever geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch voor de directe of indirecte gevolgen hiervan. Niets uit deze uitgave mag zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever worden openbaar gemaakt of verveelvoudigd, waaronder begrepen het reproduceren door middel van druk, offset, fotokopie of microfilm of in enige digitale, elektronische, optische of andere vorm of (en dit geldt zonodig in aanvulling op het auteursrecht) het reproduceren (i) ten behoeve van een onderneming, organisatie of instelling of (ii) voor eigen oefening, studie of gebruik welk(e) niet strikt privé van aard is.
Rijmelaar 1 Wina Swart
Inhoudsopgave
1. Roosje vindt iets in het park
7
2. Wat is hij deftig
26
3. Een geheim recept
47
4. Op zoek naar Bram
61
5. Natasja komt op bezoek
73
6. Een boek kan niet zwemmen
87
7. Kan Betsie helpen?
103
1. Roosje vindt iets in het park Het is vrijdag; de laatste schooldag vóór de grote vakantie. Juf Susan staat in de deuropening en geeft elk kind een hand. ‘Dag,’ zegt ze, ‘geniet van de vakantie, ‘ik zie je volgend schooljaar weer.’ Twee meisjes, de een met fel rood, krullend haar en groene ogen en de ander met bruin haar en bruine ogen geven juf ook een hand. ‘Tot ziens juf Susan,’ zeggen ze. Het zijn Roosje en Betsie. Al vanaf de eerste dag in groep 1 zijn ze dikke vriendinnen. Dat ging vanzelf. Toen Betsie de klas in kwam, keek ze rond, zag Roosje en ging bij haar aan tafel zitten. Betsie had toen blond haar en bruine ogen. Dat vond Roosje mooi. Maar nu heeft haar haar ongeveer de kleur van haar ogen. ‘Morgen gaan jullie naar Spanje, hè?’ zegt Roosje tegen Betsie. Betsie knikt. ‘Morgenochtend vroeg. Papa moet daar zijn voor zijn werk en omdat ik vakantie heb, gaan mama en ik mee. Wanneer gaan jullie met vakantie?’ ‘Mama is vanaf volgende week vrij, maar ik weet niet wanneer wij op vakantie gaan.’ 7
‘Tante Marjan is gisteren gekomen. Ze blijft op onze woning als wij weg zijn. Ik kreeg een boek van haar. Nog voor mijn verjaardag, want vorige week kon zij niet komen,’ zegt Betsie. ‘Waar gaat het over?’ vroeg Roosje. ‘Dat weet ik nog niet. Een sprookje, geloof ik. Gisteren legde ik het meteen in mijn koffer. Morgen ga ik het lezen in het vliegtuig. Dan mag jij het lezen als ik terug ben, goed?’ Roosje knikt. ‘Jammer,’ zegt ze, ‘dat wij nu zes weken lang geen boeken uit de kast op school kunnen lezen.’ Dat is Betsie met haar eens. Natuurlijk kunnen ze boeken lenen van de bibliotheek, maar die is niet in de buurt. Ze praten nog wat over volgend schooljaar. In groep vijf zitten ze dan. ‘Zullen we rennen: wie het eerst bij het zebrapad is,’ zegt Roosje en meteen neemt ze een spurt. Haar rode krullen dansen om haar hoofd en haar groene ogen staan blij. Hoewel ze een voorsprongetje heeft, weet ze dat ze zal verliezen, want Betsie wint altijd. Bij het zebrapad aangekomen, Roosje als laatste, zegt Betsie: ‘Ik moet nu naar huis, misschien bel ik je op vanuit Spanje. Tot woensdag Roosje!’ 8
Betsie gaat rechtsaf en Roosje wacht bij de stoeprand totdat ze kan oversteken. Een automobilist stopt en Roosje loopt naar de overkant. Ze neuriet een liedje: Klein Keesje ging voor ’t eerst naar school, dat is geen kleinigheidje… Vroeger zong opa dit liedje voor haar als ze op zijn knie zat. Met haar hoofd tegen zijn borst aan luisterde ze er naar. Het leek alsof zijn stem van heel diep in hem naar buiten kwam. Na een paar minuten loopt Roosje in de straat waar zij woont. Aan de ene kant staan huizen en aan de andere kant ligt een park.… hààr park. Ze komt er elke dag. Als ze weinig tijd heeft, dan gaat ze zomaar een poosje zitten op het bankje dat vlak bij de ingang staat, schuin tegenover haar huis. Al is het maar voor een paar minuten; ze moet er éven zijn geweest, want anders is haar dag niet compleet. Ze kent er elke boom en struik en ook een paar eekhoorntjes die soms bij haar om brood komen bedelen. Er wonen ook elfjes en kabouters. Dat weet ze zeker, al heeft ze die nog nooit gezien. In bijna alle verhalen die ze kent, wordt er over ze geschreven. Ze zien er zowat allemaal hetzelfde uit: elfjes met dunne vleugeltjes en lang, blond haar. Dat 9
zijn de goede elfjes. Slechte elfjes hebben meestal zwart haar. Maar dat zijn er niet veel. Kabouters dragen een puntmuts en hebben een baard. En soms een dikke buik. Die hebben teveel bier gedronken, volgens opa. Ook kabouters lijken op elkaar. ‘Jij gelooft toch ook dat er elfjes en kabouters bestaan, hè opa,’ vroeg ze laatst toen ze op zijn schoot zat en opa zojuist een verhaaltje had voorgelezen. Opa wreef over zijn bijna kale hoofd. Dat doet hij altijd als hij nadenkt, en zei: ‘Hmm, misschien… ik heb er nooit een gezien.’ ‘Ik ook niet. Maar als ze niet bestaan, hoe kan iemand ze dan tekenen? Je kunt toch alleen maar iets tekenen wat je gezien hebt?’ Opa keek toen naar mama. Die stond op, knipoogde naar opa en zei dat het tijd was om eten te gaan koken. ‘Trouwens,’ zei Roosje, ‘als het niet zo is, dan vertellen grote mensen die verhaaltjes schrijven leugens aan kinderen.’ ‘Tja, als je het zo bekijkt… je maakt het mij wel moeilijk. Maar,’ zei hij toen opgewekt, ‘jij, mijn Kerstelfje, bestaat in ieder geval!’ ‘Waarom noem je mij eigenlijk Kerstelfje en niet Kerstengeltje, opa?’ 10
‘Omdat jij, door jouw haar en ogen, versierd bent met de kerstkleuren rood en groen. En omdat engeltjes in de hemel wonen en elfjes op aarde.’ ‘Ha!’ zei Roosje triomfantelijk, ‘Dus je gelooft wèl dat elfjes bestaan.’ Opa glimlachte, slaakte een zucht en zei: ‘Blijkbaar wel.’ Roosje staat voor de deur. Door het raam kijkt ze of mama thuis is en ze belt aan. Soms mag mama van de directeur van haar werk thuis werken. Nee, mama doet niet open dus belt Roosje aan bij de voordeur ernaast. Hier wonen oma en opa. Zij passen op Roosje als mama er niet is. Mama werkt bijna elke dag. Vroeger, toen de vader van Roosje nog leefde, hoefde haar moeder niet te werken. Maar toen Roosje vier jaar was, ging hij dood. Hij had op reis in een ver land iets gegeten waardoor hij ziek werd. Zijn buik deed zeer en hij werd niet meer beter. Mama huilde wel een paar weken achter elkaar. Veel langere tijd dan dat Roosje huilde. Dat is logisch, dacht Roosje toen, want mama kent hem al heel lang, maar ik ken hem pas vier jaar. Op de kleuterschool hadden alle kinderen een vader en een 11
moeder. Roosje wilde een nieuwe papa en vroeg er een voor haar vijfde verjaardag. Om alvast aan het woordje te wennen, want ze had het een tijd niet meer tegen iemand gezegd, ging ze opa papa noemen. Maar haar moeder zei dat ze geen geld genoeg had om ook nog een papa eten te geven. ‘Dan laat je hem toch ergens anders logeren, zoals de papa van Brenda en Cindy, en dan ga ik alleen op zaterdag en zondag naar hem toe,’ zei Roosje, ‘of je laat hem ook bij een baas werken.’ Mama glimlachte en zei: ‘Nee Roosje, voorlopig komt er geen nieuwe papa.’ ‘Als er een papa is, dan hoef jij niet elke dag te werken als secretaresse,’ hield Roosje aan. ‘Ik vind het fijn om te werken als secretaresse,’ zei mama, ‘en nu wil ik er niets meer over horen.’ Toen Roosje zag dat mama het meende, zei ze weer opa tegen opa. Oma doet de deur open. Ze heeft rood haar, net als Roosje en mama. Maar bij oma zijn er grijze streepjes doorheen. Mooi, vindt Roosje dat. Later wil zij die ook hebben. 12
‘Zo Pippi, ben je daar?’ ‘Ik heb vakantie oma. Goed hé? Nu heb ik elke dag meer tijd om naar het park te gaan.’ Roosje rent door de gang naar de tuin. Opa hurkt tussen rode, roze en gele bloemen en trekt onkruid uit de aarde. ‘Ik heb vakantie opa!’ ‘Mooi, dan kan je mij helpen met de tuin wieden,’ zegt opa en geeft oma een knipoogje. Hij tilt zijn pet op en veegt met een hand, die zwart is van de aarde, over zijn hoofd. ‘Opa, wat voor kleur haar had jij vroeger?’ vraagt Roosje. ‘Eens kijken… dat is lang geleden. Weet jij het nog Marga?’ vraagt hij aan oma, ‘was het groen of paars?’ ‘Geel, geloof ik,’ zegt oma. ‘Ja, blond, maar het leek geel. Nu weet ik het weer.’ Nadenkend kijkt Roosje naar opa’s hoofd. ‘Vind je het erg dat je bijna kaal bent, opa?’ ‘Och, het heeft voordelen. Het putje van de douche raakt niet meer verstopt als ik eronder sta en ik hoef niet meer naar de kapper. Die paar haren die ik nog heb, knipt oma wel.’ ‘Dat is zo,’ zegt Roosje. Toch vindt ze het prettig dat zij later niet kaal wordt, want ze vindt het fijn om af en toe naar een kapper te gaan. 13