Eenvoudig de goede vragen stellen de onderzoekende houding onderzocht Marianne Gravesteijn, Gerolf Pikker en Louis Lousberg, Versie oktober 2008
Een vraag vooraf Wat maakt dat je dit artikel leest? Wellicht ben je geprikkeld door de titel, en ben je benieuwd naar de rol van vragen als startpunt van onderzoek. In dat geval zit je goed: in deze bijdrage nodigen we de lezer uit om stil te staan bij wat er vooraf gaat aan de start van elk onderzoek: het stellen van een vraag. Vragen vormen immers het vliegwiel dat onderzoek in gang zet. Dit hoeft overigens niet te betekenen dat de vraag al bij het begin van het onderzoek al helemaal helder is of moet zijn: vaak kom je er als onderzoeker pas gaandeweg of achteraf achter wat de specifieke vraag was die je onderzoek al die tijd voortdreef. Deze bijdrage vormt daarop geen uitzondering. Vragen fungeren volgens Engeström als springboards: ‘leidende gedachten die, hoewel niet geheel begrepen, tot exploratie kunnen aanzetten’ (Engeström, 2004). In deze bijdrage maken we deze springboards tot onderwerp van onderzoek. Nieuwsgierig als wij zijn, hebben we onze fascinatie voor het doen van onderzoek tot onderwerp van onderzoek gemaakt. Met behulp van dit zelfonderzoek willen we antwoord geven op de vraag naar de rol van het hebben van een vraag als startpunt voor onderzoek. Wij begeven ons met dit artikel op het nulpunt van de 3D ruimte zoals geschetst in het voorwoord door Hans Vermaak; in deze bijdrage nemen wij dit nulpunt als onderwerp van onderzoek. Aangezien de vraag bepalend is voor de aard, methode en uitkomsten van onderzoek is het van belang je bij het begin van een onderzoek af te vragen, welke vragen je bezighouden. Mocht je na deze korte introductie je niet aangesproken voelen verder te lezen, dan word je kennelijk niet door onze vraag in beweging gezet; het is dan blijkbaar niet jouw vraag.
Inleiding Onderzoek vereist van de onderzoeker een onderzoekende houding. Naast kennis van methoden en technieken van onderzoek is hiervoor een wil tot weten nodig. Deze wil komt tot uitdrukking in een onderzoekende houding. Die houding wordt gekenmerkt door een mengeling van nieuwsgierigheid en een wens tot verandering en verbetering. Als professionals met zo’n onderzoekende houding hebben we die houding tot onderwerp van onderzoek gemaakt. Vragen die wij hadden waren onder andere de volgende: Wat zijn de kenmerken van een onderzoekende houding? Wat is daar voor nodig? Waar komen onze vragen vandaan? Na een korte beschrijving van de gehanteerde werkwijze, ontrafelen wij in het eerste deel van dit artikel de onderzoekende houding aan de hand van een drietal lemniscaten, waarbij we aan de hand van citaten uit de door ons opgenomen gesprekken, spiralenderwijs steeds dichter bij de kern van de zoektocht komen. We gaan eerst op zoek naar de onderzoekende houding bij derden, met name bij managers. Daarna onderzoeken wij onze eigen onderzoekende houding. Tenslotte gaan wij op zoek naar de oorsprong van onze vragen die het beginpunt is van die houding.
1
In het tweede deel van het artikel beschrijven wij verschillende bronnen voor het hebben van een onderzoekende houding en vervolgens de oogst van ons onderzoek. We eindigen onze bijdrage met een reflectie op zowel de inhoud als de gehanteerde werkwijze. Deze bijdrage is gebaseerd op het persoonlijke verhaal van drie deelnemers aan het SIOO onderzoeksplatform die allen met één been in de management- of adviespraktijk staan en één been in eigen promotieonderzoek. Het doel van het artikel is de lezer te prikkelen om na te (gaan) denken over de eigen onderzoekende houding, de vragen die je jezelf daarbij stelt en de beweging die je op deze manier weet te creëren. Jezelf in beweging zetten en houden door te reflecteren op je eigen vragen is de kern van ons betoog. Wij hopen dat deze bijdrage aanzet tot nadenken over en experimenteren met de eigen onderzoekende houding. Uit ervaring weten we dat je soms anderen nodig hebt om (weer) in (de juiste) beweging te komen. Het zou ons plezieren indien deze bijdrage voor de lezer precies dat gevolg zou hebben.
Gehanteerde werkwijze Als professionals behept met een onderzoekende houding hebben we onze eigen onderzoekende houding tot onderwerp van onderzoek gemaakt. Dat leek ons interessanter en spannender dan het bevragen van anderen. We zijn het onderzoek gestart door elkaar te vertellen over wat ons boeit aan het doen van onderzoek, en hebben elkaar daarover anderhalf uur in een dialoogvorm bevraagd. Dat gesprek hebben we opgenomen en uitgeschreven. Het verslag hebben we vervolgens besproken. Ook dat gesprek van anderhalf uur hebben we opgenomen en daarover heeft ieder van ons een reflectie geschreven. Vervolgens hebben we daarover een gesprek gehad dat wij weer hebben opgenomen en tenslotte hebben wij een focus gevonden en dit artikel geschreven. Onze werkwijze lijkt daarmee een vorm van cooperative inquiry (Coghlan and Brannick 2005); een werkwijze die in de rabbijnse wereld van oudsher “lernen” wordt genoemd. Vooraf wisten wij niet waar we met onze activiteit zouden uitkomen. We lieten ons leiden door dialogen, reflecties, samenvattingen, schema’s en nog meer dialogen. Met behulp van de Socratische dialoogvorm zijn wij in een discovery fase terecht gekomen (Cooperrider, Whitney en Savros 2005) waarbij wij o.a. onderzocht hebben “wat kenmerkt een onderzoekende houding?” en “wat geeft ons energie in het onderzoeken?” Vanuit de zoektocht naar deze energiebron zijn wij meer gaan dromen en onze eigen verhalen gaan vertellen die illustratief zijn voor onze eigen drijfveren en beweegredenen. We kwamen daarbij uit op twee uiterst boeiende vragen: “Waar komen onze vragen vandaan?” en “Wat is een goede vraag?”. In het boek van Goldradt (2000) vinden wij deze werkwijze mooi verwoord in de volgende dialoog: “Hoe komt het toch dat we zo vaak een duwtje van buitenaf nodig hebben voordat we ons bewust worden van iets dat we intuïtief altijd al hebben geweten? “Vermoedelijk worden deze intuïtieve conclusies verdoezeld door iets anders, iets dat géén gezond verstand is”. “En wat is dat dan wel?” “Datgene wat iedereen doet. Je zou het common practice kunnen noemen. De algemene praktijk. Het stellen van richtingwijzende vragen (de Socrates benadering) is doeltreffend om de dikke, verharde lagen van de algemene praktijk weg te pellen…..weet je het is verbazingwekkend hoe diep de dingen die we ooit hebben geleerd en in praktijk gebracht zijn ingesleten, zonder dat we
2
ooit zelf over hebben nagedacht. Niet de antwoorden geven, maar eenvoudig de goede vragen stellen!” Onze werkwijze vormt niet een klassiek wetenschappelijk verantwoorde onderzoeksopzet naar de vraag: ‘Wat is een onderzoekende houding?’ maar we beschouwen deze als een creatieproces zoals beschreven door Ofman (2006). Ofman beschrijft het creatieproces aan de hand van een lemniscaat. 2. Het-kant Vormkracht (hoe doe ik het?)
1. Wij-kant Samenwerkingskant (met wie verbind ik me?)
4. Ik-kant Beeldkracht (wat wil ik creëren?)
3. Zij-kant Voedingskracht (waarom doe ik het?)
Figuur 1. Het gehanteerde Lemniscaat (vgl. Ofman, 2006) Een lemniscaat is een oneindig proces van het steeds opnieuw willen creëren. De pijlen geven aan dat we steeds rond gaan in het vragenproces. Via de “wij-kant” van het model zijn wij begonnen. Deze zijde van het model geeft aan “met wie verbind ik me?” waar zit onze samenwerkingskracht? Als manager(s)/adviseurs werden wij in beweging gezet door het thema de onderzoekende houding. Wij wilden hier iets met elkaar mee, hoewel dit iets pas in de loop van enkele maanden zichtbaarder is geworden. De het-zijde van het model is de vormkracht en geeft antwoord op de vraag “hoe doe ik het?” Deze vraag was, nadat wij elkaar gevonden hadden, het beginpunt van ons eerste bewuste zoekproces: Waarin uit zich een onderzoekende houding bij managers? En waarin bij onszelf? Aan de “zij-kant” begint de zingevingvraag: “Waarom doe ik het en voor wie?” Wij hebben hier gedacht aan wat de lezer zou kunnen boeien en aan onszelf. Hierdoor (een aantal malen) gevoed en bewust geworden, visualiseerden wij ons “wat wil ik creëren, bijdragen?” Deze beeldkracht zijde van het lemniscaat wordt de “ik-kant” van het model genoemd en deze zijde hebben wij in onze reflecties aan elkaar verteld en zijn hierover in dialoog gegaan. De lemniscaten zijn achteraf toegevoegd met de intentie als leidraad te dienen voor de door ons gevoerde dialogen. Naar aanleiding van sommige citaten wordt op het kernbegrip daaruit nader gereflecteerd, o.a. aan de hand van literatuur. Deze korte reflecties zijn tussen de citaten weergegeven. De gehanteerde werkwijze maakt duidelijk wie wij zijn als professionals en onze zelfreflectie geeft weer inzicht in onze eigen onderzoekende houding en waar deze vandaan komt. De
3
gehanteerde werkwijze geeft ook aan tot welk creatieproces je met elkaar kunt komen, zonder vooraf scherp te hebben wat je doel is en welke weg je daartoe gaat bewandelen. Wij waren in het begin van ieder gesprek weer benieuwd wat het ons zou gaan opleveren, zonder dat wij vooraf de uitkomst hadden vastgesteld. Wij hebben op deze wijze een vrije ruimte voor onszelf gecreëerd; een ruimte om tijdelijk afstand te nemen van onze persoonlijke standpunten, onszelf open gesteld voor dialoog en los te komen van onze dagelijkse gang van zaken. Een ruimte om te creëren. Deze werkwijze staat dus dicht bij onszelf en geeft inzicht in onze eigen onderzoekende houding. Hieronder volgt een verslag van de resultaten van ons onderzoek.
De onderzoekende houding ontrafeld Ontrafelen houdt in draadje voor draadje de bol wol uit elkaar trekken en deze draden of thema’s belichten. De thema’s die wij na de analyse van onze gesprekken in het kader van de onderzoekende houding benoemen, geven wij eerst in een lemniscaat-draadje weer. Daarbij illustreren wij deze thema’s met citaten uit de gesprekken. Wij hebben in een drietal dialogen, een drietal draden ontrafeld. We beginnen aan de Wij-kant en via de Het- en Zij-kant komen wij tot onze Ik-kant; onze verdiepingszijde. Het-kant Waarin uit zich deze onderzoekende houding bij managers?
Wij-kant: Wat kenmerkt ons als manager in relatie tot onderzoeker?
Ik-kant: Ik wil niet scheppen voor een ander (een manager), maar voor mijzelf/onszelf!
Zij-kant: Wat levert het hebben van een onderzoekende houding een manager op?
Figuur 2. Het eerste creatieproces: de onderzoekende houding van managers
De illustraties uit de eerste dialoog: Aan de Wij-kant: Wat kenmerkt ons als manager in relatie tot onderzoeker? X: ‘Wat is er dan zo verschillend aan met het managen [in vergelijking tot onderzoeken]?’ Y: ‘Voor mij is het managen het bouwen van een brug van A naar B. Het is een ontwerp maken, een plan, en van A naar B een brug neerzetten, dat is voor mij het managen. En dan moet je volgens mij goed zijn in plannen en organiseren en zoek naar aansturen. En dat is een andere vaardigheid, competentie, denk ik, dan het onderzoeken, want dat vraagt afstand nemen van je dagelijkse praktijk, jezelf kritisch bekijken van de dingen die je doet: het bruggen bouwen, is dat nou wel op de juiste manier, kan je niet beter beginnen, en dan bezinnen op de volgende stap?
4
Dat is natuurlijk een veel leukere manier om een brug te bouwen dan, nou ja, de ingenieursmanier. Maar het vraagt ook een heleboel durf, lef, een andere manier van kijken, eigenzinnigheid, onafhankelijkheid.’ Aan de Het-kant: Waarin uit zich deze onderzoekende houding bij managers? ‘Ik ben toen bij de Nijenrode cyclus geweest waar ik voor het eerst van mijn leven Jaap Boonstra hoorde spreken en dan …70% van de organisatieveranderingen lopen op niets uit..dan denk ik…hoe is dat mogelijk?. En daarin…dat denkproces zit ik nog steeds..hoe komt het dat mensen daartoe niet in staat zijn..dit vorm te geven? waarom moet het altijd top-down..waarom moet er een baas zijn die zegt die kant gaan wij op..die brug gebouwd..die verkeerd gebouwd is..daar zit voor mij intrige..en als ik dan misschien weer een antwoord vind op die vraag..dan heb ik weer een volgende vraag…waar ik dan ook weer een antwoord op zoek..’ ‘Toen ik eenmaal die managementjob had, waarbij ik minder inderdaad vrijheden had –het was heel sterk van legerleiding en dan zoveel lagen om dit plan uit te voeren, toen dacht ik: jeetje waarom moet ik dit zo doen, kan het niet op een andere manier, dus die hele kritische houding die zat er gelijk in, zo van…cultuur…moeten wij ineens de gemeentelijke cultuur gaan veranderen, maar cultuur…weten wij dan wat die cultuur is…en, eh, waar zit het voorbeeld gedrag dan, zoals die dan echt opperhoofd is, waarom zegt die niet welke kant we opmoeten…allemaal dat soort dingen die mij interesseren en waarvan ik zeg, ja, maar dat is een aparte werkelijkheid die gemeentelijke organisatie en die zijn een aantal dingen aan het veranderen, volgens mij uit imitatieoogpunt omdat de anderen het doen zonder daarbij goed na te denken. En dat triggerde mij zo van…nou dan moet ik wel eens even goed gaan onderzoeken welke kant ga ik op en is het follow the leader of ga ik er zelf over nadenken.’ Aan de Zij-kant: Wat levert het hebben van een onderzoekende houding een manager op? “Het zijn omgevingen waarin een instrumentele aanpak van problemen niet werkt en vele vragen nog te beantwoorden zijn; omgevingen waarin managen voor een deel bestaat uit het stellen van vragen. Vragen aan vaak een team van mensen; een team dat al onderhandelend tot een antwoord of een oplossing komt. Dit vergt van een manager een pro-sociale houding en in combinatie met een onderzoekende houding zorgt dit voor een kwalitatief beter resultaat. De onderzoekende houding is in onzekere omgevingen een voorwaarde voor effectiviteit van handelen”. “De onderzoekende houding van een manager kan ook medewerkers bij de les houden of inspireren tot het ontwikkelen van een onderzoekende houding bij anderen; motiveren tot veranderingen. In een wat minder onzekere omgeving kan daardoor de zaak (weer) in beweging gebracht worden”. Ook hier geldt weer dat de onderzoekende houding er één is van het stellen van de goede activeringsvragen, doorvragen, je eigen veronderstellingen ter discussie willen stellen, met als doel de zaak in beweging zetten. Wordt het dus een keer saai als manager, bedenk dan een vraag waar je de boel weer mee in beweging kan krijgen. “Veronderstellingen” Dat je niet alleen je eigen werkelijkheid als waarheid aanneemt, impliceert dat je bereid bent jouw visie ter discussie te stellen. Zoals in het “third-loop” leren (Swieringa en Wierdsma 1990) 5
beschreven wordt, betekent dit dat je een dialoog wilt en kunt aangaan (interne dialoog of met anderen) over jouw inzichten en leidende principes. Sta je hiervoor (nog) niet open, dan kan dit een obstakel op je onderzoeksweg worden. Onderzoekers zouden volgens ons wel getraind kunnen worden in het voeren van een dialoog; het is volgens onze zienswijze een vorm van metaleren (Cheetham en Chivers 2005). Aan de Ik-kant: Ik wil niet creëren voor een ander (een manager), maar voor mijzelf/onszelf! ‘Dus als in het begin van het gesprek wordt gezegd dat een onderzoekende houding is het onderzoeken van de eigen vooronderstellingen, dan zitten er op plekken in dit gesprek ook vragen van: waarom doen we dit nu eigenlijk? En dat is ook het onderzoeken van vooronderstellingen om bij elkaar te gaan zitten en te kijken naar in dit geval wat een onderzoekende houding kan zijn. Voor mij zit daar het spannende een beetje in: ik weet niet precies waar we op uitkomen als je dat spoor gaat volgen. Ik zie dat dat iets te maken heeft met nieuwsgierigheid, met vragen, en kritisch zijn…Nou ja, ik ben er nog niet helemaal uit.’ Hierna zijn wij verder gegaan met het tweede creatieproces. Het-kant Hoe uit zich mijn onderzoekende houding?
Wij-kant: Waarom vinden wij elkaar op het onderwerp een onderzoekende houding?
Ik-kant: Bewust worden van de vragen die ik heb en die mij in beweging zetten!
Zij-kant: Wat levert het hebben van een onderzoekende houding mij/jou op?
Figuur 3: Het tweede creatieproces: de eigen onderzoekende houding De illustraties uit de tweede dialoog: Aan de Wij-kant: Waarom vinden wij elkaar op het onderwerp een onderzoekende houding? ‘De vorming van dit groepje is een voorbeeld van een onderzoekende houding. [..] Daar begint iets. We wisten niet van te voren waar we aan zouden beginnen”. ‘Die onderzoekende houding is iets waar we elkaar op gevonden hebben, dat gaan we dan nu onderzoeken. En ik vroeg me wat me daar nou zo in aantrekt, waarom wil ik dat graag onderzoeken?’
6
Aan de Het-kant: Hoe uit zich mijn onderzoekende houding? We stellen heel veel vragen aan elkaar over hoe we dingen in onze onderzoekspraktijk ervaren? wat ons persoonlijk verwondert? wat ons mateloos irriteert? ‘Zonder vraag gebeurt er niks. En je hebt toch nooit geleerd van iets moeten leren? Je kunt voor een ander natuurlijk heel goed bedenken wat hij zou kunnen leren, maar als die ander dat niet ziet gebeurt er eigenlijk helemaal niets’. ‘Ik ben nog wel benieuwd naar wat we denken dat dit gesprek op zou kunnen leveren. We waren de vorige week zo enthousiast om het op te nemen. En als ik dan probeer na te denken over wat we zo de laatste drie kwartier de revue hebben laten passeren dan zitten er voor mij ook wel een aantal aanknopingspunten in. Ik weet nog niet precies waar we uitkomen, dit onderzoek naar een onderzoekende houding, maar er zijn wel een aantal dingen waarnaar ik even benieuwd ben om weer terug te horen en misschien verder over na te denken.’ X: ‘Hoe creëer je nou zelf onderzoeksruimte? In zo’n situatie?’ Y: ‘Tja, veel vragen stellen, hè. En dat wordt niet altijd in dank afgenomen. Dus dat is meer van…nou, voer jij nou maar uit….stuur jij je mensen nou maar aan…en dat is op zich, denk ik, ja, lange adem..geduld…en ook af en toe uit spontaniteit een visie neerzetten..ik zie dat, dat en dat…een dialoog aangaan..wat jij ook net zei..die ook durven starten..en door…kunnen we het niet op een andere manier doen…?’ Aan de Zij-kant: Wat levert het hebben van een onderzoekende houding mij/jou op? ‘Als je het hebt over lol [van onderzoek doen] daar zit voor mij wel een stuk lol in [..] denken vanuit verschillende paradigma’s en verschillende perspectieven naar mijn eigen werkelijkheid te kijken ja dat vind ik ontzettend leuk dan denk ik van alles is waar ..je kijkt op het ene niveau of op het andere niveau..en dan denk ik ja het is allemaal waar..maar het is allemaal weer op een andere manier naar mijn waarheid kijken en dat is enorm boeiend vind ik..waarmee je je eigen waarheid/manier van denken weer verrijkt..’ ‘Altijd maar willen exploreren, op zoek, op reis, nieuwsgierigheid, nieuwe dingen, avontuur dat is een soort basisbehoefte een houding die maakt dat je enthousiasme en bezinning en energie voelt.’ “Avontuur” Ondernemendheid of “entrepreneurial attitude” wordt o.a. gekenmerkt door de variabelen durf, lef, onafhankelijkheid en eigenzinnigheid. Wij herkennen uitingen hiervan al in onze vroege jeugd; we waren alle drie avontuurlijk ingesteld, gingen graag een discussie aan, gingen soms wegen bewandelen die onze ouders niet hebben bewandeld. We constateren dat tijdens onze studies deze kritische houding nog wat verder is gevormd. Je wordt op de universiteit uitgedaagd een eigen mening te hebben, een debat aan te gaan, proactief te zijn (Covey 1989). Het positief stimuleren van dit gedrag door onze omgeving zorgde ervoor dat deze houding ons eigen is geworden. In een bureaucratische werkomgeving wordt een kritische houding niet altijd gewaardeerd noch gestimuleerd. In een onderzoekende werkomgeving is deze houding juist een vereiste. Dit kan dus soms betekenen dat je in een spagaat terechtkomt, omdat je je in of tussen twee verschillende werelden beweegt. Dit heeft op zich ook weer zijn eigen rendement; het bewegen in verschillende werelden kan juist je creativiteit stimuleren. 7
“Exploreren” Iedere onderzoeker kijkt op zijn eigen manier naar de werkelijkheid (Palmer, Dunford and Akin 2006; Caluwé en Vermaak 2006). Om tot een onderzoekende houding te komen, moet je andere werkelijkheden willen gaan exploreren; je derde oog verder willen ontwikkelen. Dit vraagt om een houding van loslaten en vanuit al je innerlijke rust en stilte contact maken met je diepste verlangens en denkbeelden (Knoope 1998). Op deze manier kan je leren om te gaan verbeelden; als een architect te gaan visualiseren wat je verder wilt gaan creëren. Dit doe je elke keer weer in je onderzoek, voordat je overgaat tot het (her)ontwerpen van je “master plan”. Dit vraagt dus ook veel geduld en een bijna oosterse negatie van tijd (Mace 1968). Het is dan ook een kunst in een westerse werkomgeving waar doen en (SMART) resultaten meer worden gewaardeerd, de creatieve attitude verder uit te bouwen. Het exploreren van andere werkelijkheden en het creëren kan soms een impuls krijgen door in een creërende omgeving terecht te komen. Wij herkennen allemaal het fenomeen van het dode spoor of de blokkade. Door met andere onderzoekers te spiegelen, het eigen dode spoor ter discussie te stellen en hierover met anderen een dialoog te voeren, krijgt ons creatieproces soms weer snelheid en/of richting. Aan de Ik-kant: Bewust worden van de vragen die ik heb en die mij in beweging zetten! ‘Dus een beetje op zoek naar de triggers, of de dingen die je nieuwsgierig maken op het gebied van leren en onderzoeken.’ ‘Ik denk dat het toch meer persoonsgebonden is [..] als persoon weet je in ieder geval die ruimte te creëren [..] dat is een kunst, dat vraagt dus een stuk houding.’ “Ruimte creëren” Negatie van tijd is voor velen van ons een illusie; geen werkelijkheid. Van alle factoren die relevant zijn in een project (en een onderzoek zien wij als een soort project), lijkt tijd de belangrijkste en meest schaarse. Op één of andere manier moeten wij ruimte en tijd kunnen creëren om met ons onderzoek aan de gang te gaan en te blijven. Deze ruimte hebben wij voor onszelf soms gecreëerd in ons dagelijkse werk als docent of adviseur of in onze (vaak ook schaarse) vrije tijd. Wij weten dat sommigen volledig overstappen naar het onderzoeksvak op een universiteit of business school en op deze wijze ruimte creëren. Ruimte en tijd creëren vraagt natuurlijk ook om een gedisciplineerde houding deze tijd zo goed mogelijk voor je onderzoek te benutten. Scheppend denken en schouwend doen is de spreuk van de KIVI (Koninklijk Instituut voor Ingenieurs) die op een ingenieuze wijze de onderzoekende houding weergeeft. Het laatste deel van deze spreuk is een randvoorwaarde voor een onderzoeker die met één been in bijvoorbeeld de managementpraktijk staat. In de managementpraktijk word je vooral aangesproken op de “het-kant” van het lemniscaat (Ofman 1992), waar de belangrijkste vraag is: Hoe gaan we het doen? Deze vraag zet snel aan tot activiteiten, tot uitvoering en resultaten. Tijdens of na deze uitvoerende activiteiten moet je als onderzoeker de ruimte en tijd nemen om te reflecteren (Schön 1983). Het derde en laatste creatieproces:
8
Het-kant: Welke vraag zet mij in beweging? Wat verwondert mij?
Wij-kant: Hoe komen wij met elkaar in beweging?
Ik-kant: Bewust worden waar onze vragen vandaan komen!
Zij-kant: Waarom zet deze vraag mij in beweging? En een andere niet?
Figuur 4. Het derde creatieproces: de oorsprong van onze vragen. De illustraties die hierbij horen: Aan de Wij-kant: Hoe komen wij met elkaar in beweging? ‘En dat begint met een vraag. Met een prikkel aan te spreken. In ieder geval bij ons laten zien waar het vandaan komt.’ ‘Wat was voor jou de aanleiding? Waarom diende die vraag zich aan?’ Aan de Het-kant: Welke vraag zet mij in beweging? Wat verwondert mij? ‘Een vraag kan iets in beweging zetten. En bij sommige mensen komt die vraag min of meer uit henzelf opborrelen. Een vraag stellen, een goeie vraag stellen dat houdt de aandacht erbij, dat zorgt voor focus, dat zorgt dat er iets gebeurt.’ ‘Zo heb je tien jaar afgevraagd of je een manager was. Dus tien jaar lang heb je een onderzoekende houding getoond. En je bent er voor jezelf uitgekomen dat je een bepaald soort manager bent. En je zou je dus af kunnen vragen: die vraag komt ergens vandaan, die heeft jou op het spoor gezet van zelfonderzoek, van gesprekken met anderen, van jezelf observeren. En dat is een onderzoekende houding die je daarin hebt gehad. Heeft dat ermee te maken dat het jezelf raakt?’ Aan de Zij-kant: Waarom zet deze vraag mij in beweging? En een andere niet? ‘Als het jouw vraag niet is, dan sukkel je in slaap. Misschien heeft een onderzoekende houding ook wel heel veel te maken met op zoek gaan naar de vragen die je hebt, of bewust te zijn van de vragen die je hebt. ‘Wat voegt het toe in de dagelijkse praktijk? Ik denk dat dat heel dicht tegen bezieling, betekeniscreëring, dialoog- dat is natuurlijk oom betekeniscreëring- daar tegenaan ligt.’ Aan de Ik-kant: Bewust worden waar onze vragen vandaan komen!
9
In dit laatste stuk geven wij geen illustraties vanuit de gesprekken weer, maar onze gezamenlijke zienswijze. Wij zijn tot de conclusie gekomen dat het hebben van een goede persoonlijke vraag de essentie vormt van een onderzoekende houding. Maar waar komen onze vragen vandaan? Bateson (1972) en Verhoeven (1967) geven ons inzicht in dit voor ons onontgonnen terrein; de oorsprong der vragen. Wij observeren in onze praktijken zaken waarover wij ons kunnen verwonderen (‘waarom is de lucht blauw?’) of kunnen irriteren (‘wat dom dat ze het op deze manier aanpakken’). Wij observeren omdat wij een verschil kunnen waarnemen vanuit een stuk kennis die we nog niet hebben of kennis die we ons eigen hebben gemaakt (‘…en waarom is de lucht nou niet geel? ‘waarom laten ze deze verandering niet bottom-up plaatsvinden?’). Misschien is irriteren ook een wijze van zich (negatief) verwonderen en hebben we het over het waarnemen van verschillen.
Bronnen van onderzoek Afgezien van specifieke inhoudelijke vragen (bijvoorbeeld hoe om te gaan met conflicten in projectmanagement, hoe de dienstverlening in gemeentelijke organisaties te verbeteren) drijft een wil tot weten onderzoek voort. Deze wil wordt gevoed uit verschillende bronnen. Uit onze gesprekken hebben we een aantal bronnen afgeleid; we werken deze hieronder uit. We realiseren ons dat deze bronnen niet limitatief zijn. Ze zijn immers afgeleid uit de antwoorden op ónze vragen; het zijn ónze bronnen. Wel kunnen deze als referentiekader en mogelijk als inspiratie dienen voor de lezer om de eigen bronnen van vragen te onderzoeken. We kennen allemaal wel de ervaring dat je dreigt te verdrinken in de literatuur, je de focus kwijt bent of je eigenlijk alles leuk en interessant vindt en geen keuze kan maken. Op dat moment is het belangrijk terug te gaan naar je eigen kern of bron en dit kan je alleen maar met behulp van je onderzoekende houding; in dit geval naar jezelf toe. Soms is dit een een pijnlijk proces als bijvoorbeeld blijkt dat je iets (na 3 jaar ploeteren) nog steeds niet zeker weet en/of kan vaststellen. Dan moet je op dat moment weer terug naar jezelf gaan om ervoor te zorgen dat je weer aangesproken wordt op je creativiteit, je bezieling. Aangesproken worden op het vermogen om te creëren Onderzoeken om te veranderen. Wij hebben gesproken over het lemniscaat model zoals dat beschreven is door Ofman (1992). Hij beschrijft dat in de vier onderscheidende kanten van het creatieproces, mensen vaak zo weinig worden aangesproken op de “ik-kant”. Deze “ik-kant” is het gebied van de Beeldkracht waar de meest wezenlijk vraag die je jezelf stelt is: “Wat wil ik creëren”? Door stil te staan bij deze vraag, kom je dicht bij je eigen bezieling uit. Deze bezieling is voor sommigen een bron waar je af en toe moet terugkeren om je aan te laven, om weer energie te krijgen voor je onderzoek. Niet hebben maar zijn Onderzoeken als aard van het beestje. Onderzoek kan leiden tot opzienbarende resultaten. Deze kunnen bijdragen aan roem, eer en glorie van de onderzoeker. Dit is echter voor weinig onderzoekers weggelegd. Daar komt bij dat waardering en erkenning vaak pas komen op het moment dat je al onder de groene zoden ligt. Als drijfveer in het hier en nu moet je het daar als onderzoeker dus niet van hebben. Tenzij de gedachte aan erkenning na de dood als drijfveer kan dienen (‘Mijn tijd komt nog wel!’). Bovendien zijn het zaken die uitgaan van een levensoriëntatie
10
van hebben (Fromm 1976). Een onderzoekende houding is naar onze ervaring daarentegen meer een kwestie van zijn (Fromm 1976); je bent onderzoeker in hart en nieren en vindt het gewoon leuk om te doen. Sterker nog, je kunt niet anders, dus je moet wel. Roem, eer en glorie zijn mooi meegenomen, maar eigenlijk niet zo belangrijk. De investering om deze weg te bewandelen lijkt niet in geld uit te drukken. De vreugde om te merken dat het lukt, een trots gevoel, in beweging komen en persoonlijke ontwikkeling ervaren wij als rijkdom van het doen van onderzoek. Mijmeringen aan zee Onderzoeken om te verpozen. Stilstaan bij de dingen zoals ze zijn en onze eigen gedachten daarover vormen. Er zijn onderzoekers die het liefst in alle vrijheid langdurig met de eigen gedachten bezig zijn. Een vraagstuk analyseren vanuit een andere invalshoek, studeren op een ingewikkeld filosofische epistel, reflecteren op een gebeurtenis of het bedenken van een theorie of model: het zijn allemaal óók prettige vormen van tijdverdrijf. Een onderzoekende houding in deze situatie leidt er vaak toe dat als de ruimte ontbreekt, we dan vaak gaan dingen doen waardoor we op de een of andere manier weer ruimte voor onszelf krijgen. Wij gaan bijvoorbeeld klussen in huis of fietsen in de bergen om op deze manier onze vrijheid te claimen. De 70 lagen van de werkelijkheid Onderzoeken om te begrijpen. Een onderzoekende houding kan er toe leiden dat een onderzoeker niet stopt bij wat er is. Die houding zorgt ervoor dat sommigen onder ons niet vanzelfsprekend genoegen nemen met de werkelijkheid zoals wij die op het moment waarnemen. Wij willen meer weten, dieper spitten, verder kijken en als wij dieper gespit hebben, zien wij weer een onderlaag die helemaal nieuw voor ons is. Als een chirurg gaan wij te werk om de lagen van de werkelijkheid van de oppervlakte af te pellen. Wij willen meer werkelijkheden ontdekken dan die ene en hebben hier lol in. Onze kennis wordt gevoed en ons inzicht wordt verrijkt. Wij komen in contact met mensen met weer andere inzichten en kennis en dit blijft fascineren. Leven wordt gekenmerkt door groeien en voor ons betekent dit groeien in kennis en inzichten, methoden en technieken; onderzoeken. A joy forever Onderzoeken als een plezier in zichzelf. Onderzoek doen is voor velen suf en saai. Gelukkig maar, want anders zou de kamer van het onderzoeksplatform van het Sioo nog meer uitpuilen van de onderzoekers. Voor sommigen van ons is de wereld die zich aan ons voortdoet aanleiding voor voortdurende verwondering en daarmee een continue bron van onderzoek. De gedachte er niets meer te weten of te verbeteren zou zijn is voor deze onderzoekers een gruwel!
Oogst Wat heeft ons onderzoek opgeleverd? Wij concluderen dat een onderzoekende houding begint met het bewust zijn of worden van de vragen die je hebt en beantwoord wilt hebben. Een juiste vraag zet je in beweging, maakt ruimte, spoort aan tot exploratie. Deze beweging kan jaren duren, bijvoorbeeld bij een promotieonderzoek. Dit betekent dat een vraag een persoonlijke uitdaging inhoudt en dat de drijfveer (onbewust) of beweegreden (bewust) voor onderzoek diep in onszelf zit; een vraag zet uiteindelijk alleen onszelf in beweging. Dit neemt niet weg, dat je anderen kunt inspireren en enthousiasmeren, maar dat dit niet vanzelfsprekend is. Wij redeneren als vragenstellers vanuit een toekomstbeeld,
11
een “soll” situatie die ontstaat uit bewuste retrospectie (vgl. Weick, 1979). Deze bewustwording is kenmerkend voor de manier waarop onderzoek voor ons, van binnenuit bekeken, plaatsvindt. Je bewust worden van de vragen die je voortdrijven is boeiend. Hier kom je achter door elkaar te bevragen. Wij moedigen eenieder aan dit zelf te gaan exploreren; als professional een “joy forever”. Wij zijn erachter gekomen dat onze aard ons stuurt richting het doen van onderzoek, het willen experimenteren, willen verbeteren en leren. Dit werkt voor ons verruimend en het creëert tevens voor ons een stuk innerlijke rust. Wij hebben laten zien dat het belangrijk is een persoonlijke relatie met je vragen te hebben. Dit is voor professionals belangrijk om te weten; “welke vragen vind ik interessant?”; “hoe kom ik erachter wat ik echt interessant vind?”. Wij constateren dat er in iedereen wel iets van een onderzoeker zit, als je tenminste datgene kan vinden dat je raakt, je in beweging zet.
Reflectie In deze bijdrage hebben wij ons als professionals aan het woord gelaten over wat kenmerkend is voor een onderzoekende houding en de vraag: ‘welke vragen zetten ons in beweging?’ centraal gesteld. Wij stonden niet op afstand naar de werkelijkheid van anderen te kijken, maar hebben van binnenuit, via een voicerecorder, onze eigen concrete en directe gedachten weergegeven en becommentarieerd. Soms was dit confronterend, want je kon niet om je eigen gedachten of de gedachten van de anderen heen. Wij vonden dat de werkwijze van het elkaar bevragen een goede werkwijze is om tot deze persoonlijke beschouwingen te komen. Dit heeft meer waarde voor onszelf opgeleverd. Wij tonen aan, dat we via ruwe data van onszelf tot goede thema’s en antwoorden zijn gekomen. Wij lieten ook zien, dat een grote persoonlijke betrokkenheid nodig is voor deze werkwijze; een betrokkenheid die kenmerkend is voor een onderzoekende houding. De werkwijze valt daarmee samen met onze eigen bevindingen. Onszelf tot onderwerp van onderzoek te maken heeft ons inzicht gegeven in de eigen drijfveren en nieuwe vragen opgeworpen. Wij bevelen deze werkwijze daarom aan bij de lezers van dit artikel: exploreer je eigen gedachten en je relatie met de vragen die je hebt of de interesses die je (on)bewust voelt richting het doen van onderzoek. Door middel van dit onderzoek naar de onderzoekende houding konden wij last but not least even ontsnappen aan onze dagelijkse werkzaamheden als adviseur of manager. In ons dagelijks werk ervaren wij niet altijd de vrijheid en ruimte om op deze wijze met vraagstukken bezig te zijn. Door middel van dit onderzoek hebben wij die ruimte gecreëerd.
12
Literatuur Bateson, G. – Steps to an ecology of mind - New York: Ballantine, 1972 Caluwé, L. en H. Vermaak - Leren Veranderen: Een handboek voor de veranderkundige.Deventer:Kluwer, 2006 Cheetham, G., G. Chivers - Professions, competence and informal learning.- Cheltenham: Edward Elgar, 2005 Coghlan D. en T. Brannick - Doing Action Research in Your own organization.- London: Sage, 2005 Cooperrider, D.L., D. Whitney en J.M. Savros - Appreciative Inquiry Handbook.- Ohio/San Francisco: Crown Customer and Berett-Koehler, 2005 Covey, S.R. - De zeven eigenschappen van effectief leiderschap.- Amsterdam/Antwerpen: Business Contact, 1989 Damen, B. - Leiderschap en motivatie. - Van Gorcum, 2007 Engeström, Y. - Learning by expanding: An activity – theoretical approach to developmental research.http://communication.ucsd.edu/MCA/Paper/Engestrom/expanding/toc.htm, 2004 Fromm, E. - Een kwestie van hebben of zijn: Grondslagen voor een nieuwe levensoriëntatie in de consumptiemaatschappij.- Utrecht: Bijleveld, 1976 Goldratt, E. M.- Het doel: een proces van voortdurende verbetering.- Het Spectrum, 2000 Knoope, M. - De creatiespiraal; natuurlijke weg van wens naar werkelijkheid.- Nijmegen: KIC, 1998 Mace, C.A. - Psychologie van het studeren.- Groningen: Wolters-Noordhoff, 1968 Ofman, D. - Bezieling en Kwaliteit in Organisaties; Het beroemde boek voor creërende mensen en creërende organisaties.- Service, Utrecht/Antwerpen: Service, 2006 Palmer, I., R. Dunford & G. Akin - Managing Organizational Change: A Multiple Perspectives Approach. - New York: McGraw Hill, 2006 Schön, D.A. - The Reflective Practitioner; How professionals think in action.- Ashgate: Hants, 1983 Swieringa, J., A.F.M. Wierdsma - Op weg naar een lerende organisatie.- Groningen: WoltersNoordhoff, 1990
13
Verhoeven, C. - Inleiding tot de verwondering- Bilthoven: Ambo, 1967 Weick, K.E. -The Social Psychology of Organizing- McGraw-Hill, New York, 1979
14