Een voorlopige balans (Periode 1) Omschrijving van deze periode We hebben tijdens dit schooljaar al heel wat gediscussieerd, besproken, nagedacht, … Je hebt in deze gesprekken, maar ook in de logboekopdrachten al heel wat kansen gekregen om na te denken over jouw visie op het leven. Tijdens deze “Periode” is het de bedoeling dat je op basis van wat je al leerde in het 5de jaar een voorlopige balans opmaakt van je eigen levensbeschouwing. Waar sta jij op dit moment in je leven? Wat is jouw visie op de mens, op de wereld en samenleving, en op de religieuze dimensie van het leven? Binnen welke levensbeschouwing zou jij je op dit moment plaatsen? Het is vervolgens de bedoeling om eens kritisch naar deze voorlopige balans te kijken, en om vanuit de invalshoek van de levensbeschouwelijke vaardigheden te zoeken naar terreinen die je verder wil bekijken, onderzoeken en uitwerken in dit exploratieproject.
Doelstellingen Dit onderdeel van het stappenplan heeft tot doel dat je: -
een voorlopige balans kan opmaken van je levensbeschouwelijke profiel dit profiel kan verwoorden in termen van mens-, wereld- en godsbeeld een kritische zelfanalyse en –evaluatie kan maken van je levensbeschouwelijke profiel terreinen kan formuleren waarrond je tijdens je exploratiedagen wil werken
Methode Schrijf een uitgebreide levensbeschouwelijke biografie. Beantwoord daartoe de volgende vragen: 1) Voorstelling. Stel jezelf kort voor: naam, gezin waaruit je komt (broers, zussen, …), … 2) “Waaraan je hart zich hecht …” Wanneer mensen jou zouden vragen naar “wie je echt bent”, wat zou je dan over jezelf zeggen? Wat, met andere woorden, houdt jou écht bezig? Waar spendeer je veel tijd aan? Waar gaat je interesse en je hart naar uit? Wat drijft jou? Wat inspireert jou? Waar verlang jij naar? … Je kan deze vraag op verschillende manieren benaderen en beantwoorden: o of: je beschrijft een feit (gebeurtenis, ontmoeting, boek dat je gelezen hebt, film die je gezien hebt, activiteit die je ooit gedaan hebt, …) die een grote stempel op je heeft gedrukt (die gemaakt heeft dat je bent wie je bent). o of: je beschrijft een belangrijke keuze die jij al gemaakt hebt, die iets uitdrukt van wie jij bent. o of: je beschrijft een activiteit waar jij veel mee bezig bent en die iets uitdrukt van wie jij bent. o of: je beschrijft een onderwerp waar jij erg in geïnteresseerd bent en dat iets uitdrukt van wie jij bent. o of: je beschrijft een toekomstdroom die je hebt voor jezelf en die iets uitdrukt van wie jij bent. Je zorgt dat je jezelf vanuit drie invalshoeken voorstelt en je werkt deze invalshoeken grondig uit (beschrijven, analyseren, argumenteren en motiveren). 3) Mijn levensbeschouwing. Welke globale levensfilosofie blijkt uit je antwoorden op de voorgaande vragen? a. Wat blijkt, als je je voorstelling naleest, jouw visie op de mens te zijn? (mensbeeld)
© Renilde Vos (SUI)
www.kuleuven.be/thomas
b. En je visie op de samenleving? (wereldbeeld) c. En op het religieuze? (godsdbeeld) d. Binnen welke levensbeschouwing plaats jij je op dit moment? (Dat kan zijn: christendom, jodendom, islam, boeddhisme, vrijzinnig humanisme, …) Je kan voor het uitwerken van deze opdracht gebruik maken van het analysedocument ‘Mens-, wereld- en godsbeelden’. Je geeft telkens een beschrijving en een analyse. Je motiveert jezelf. 4) Synthese: verband met je logboekopdrachten. Hoe kwam deze visie aan bod in je logboekopdrachten? a. Herhaal je mensbeeld en toon aan dat dit mensbeeld ook in je logboekopdrachten zat. b. Herhaal je wereldbeeld en toon aan dat dit wereldbeeld ook in je logboekopdrachten zat. c. Herhaal je godsbeeld en toon aan dat dit godsbeeld ook in je logboekopdrachten zat. d. Herhaal je levensbeschouwing en toon aan dat deze levensbeschouwing ook in je logboekopdrachten zat. Opmerking: aantonen wil zeggen dat je verbanden aanwijst en uitlegt. Het is voldoende om in elke vraag naar één logboekopdracht te verwijzen, maar je moet wél telkens het verband tussen je logboekopdracht en het MWG-beeld of je levensbeschouwing uitleggen. 5) Zelfanalyse. Herlees je biografie en ga na wat je bij jezelf ervaart als sterke aspecten van jezelf en als nog verder te ontwikkelen aspecten. a. Noem drie sterke aspecten van jezelf. Geef beknopt uitleg. b. Noem drie nog verder te ontwikkelen aspecten. Geef beknopt uitleg. Opmerking: Je kan kiezen uit de volgende zaken: interesses, persoonlijke eigenschappen, sociale vaardigheden of levensbeschouwelijke vaardigheden. De lijst in bijlage kan je inspiratie geven. Let wel op: Eén van de aspecten (bij zowel a als b) die je kiest moet te maken hebben met levensbeschouwelijke vaardigheden. 6) Werkterreinen voor de exploratiedagen. Wanneer je je eigen biografie én je zelfanalyse leest, waaraan zou je dan tijdens de exploratiedagen aandacht willen besteden? Wat zou je willen leren of verder willen uitdiepen? Kies uit je zelfanalyse drie aspecten waarrond je tijdens de exploratiedagen verder wil werken en probeer concreet te verwoorden wat je op daarrond wil leren. Deze aspecten betrekking hebben op: interesses, persoonlijke eigenschappen, sociale vaardigheden of levensbeschouwelijke vaardigheden. Eén van deze aspecten moet van levensbeschouwelijke aard zijn. Je schrijft deze opdracht uit op 4 bladzijden – getypt in Verdana of Arial, puntgrootte 11. Je structureert je werk aan de hand van de opgegeven vragen en de vetgedrukte woorden. Elk van deze woorden willen we als titel in je werkje zien terugkomen.
Timing Noteer hier wanneer je dit werkje moet inleveren:
Evaluatie Noteer hier hoeveel punten je kan verdienen met deze opdracht:
© Renilde Vos (SUI)
www.kuleuven.be/thomas
Je presenteert deze Voorlopige Balans in een individueel gesprek met je leerkracht. De evaluatiecriteria zijn: 1) Stiptheid: inleveren na de deadline is 0 2) Volume van je werkje: heb je je gehouden aan het opgegeven aantal bladzijden? 3) Volledigheid: vinden we alle titels? Heb je alle onderdelen behandeld? 4) Correctheid: dekt elke titel de inhoud die eronder staat? Is wat je schrijft correct? Ken je het begrippenkader over levensbeschouwing en pas je dat correct toe? 5) nuancering: kan je je ideeën genuanceerd verwoorden? Werk je verschillende ideeën uit of niet? Kan je je gedachten op een duidelijke en juiste manier motiveren? Leg je in wat je schrijft over levensbeschouwing verbanden met andere levensbeschouwingen? Doe je dat op de juiste manier? 6) kritische zin: ben je kritisch tegenover jezelf? Kan je zien in welke mate je opvattingen doorwerken in je handelen?
Nota in verband met de evaluatiecriteria: Deze criteria laten ons toe te toetsen of je de levensbeschouwelijke vaardigheden van het vak godsdienst onder de knie hebt. We gaan bij het lezen van je werkje immers na: - Of je het begrippenkader rond levensbeschouwing kent en of je correcte/terzake doende toepassingen formuleert (mens-, wereld- en godsbeeld) (= levensbeschouwelijke vaardigheid 1) - Of en in welke mate je je gedachten genuanceerd kan verwoorden en motiveren (= levenbeschouwelijke vaardigheid 2 en 5) - Of en op welke wijze je je gedachten kan verbinden met een levensbeschouwing (= levensbeschouwelijke vaardigheid 3 en 4) - Of en in welke mate je ziet hoe je levensbeschouwing doorwerkt in je handelen (= levensbeschouwelijke vaardigheid 6)
© Renilde Vos (SUI)
www.kuleuven.be/thomas
Lijst ter inspiratie bij vraag 5 en 6 Interesses - Dit aspect heeft te maken met allerhande onderwerpen/thema’s/activiteiten/… die jij belangrijk vindt in je leven of waaraan je meer aandacht zou willen geven. - Dit aspect kan ook te maken hebben met je eventuele toekomstige studiekeuze. Persoonlijke eigenschappen - Dit aspect heeft betrekking op je persoonlijkheid, op je gevoeligheden, je temperament, je karakter, … - Je kan zowel kiezen voor zaken die nu al sterk aanwezig zijn en die je wil versterken (omdat ze een positieve invloed hebben op jezelf, je ontwikkeling en je medemensen), of net wil afzwakken (omdat ze remmend zijn voor je ontwikkeling of je omgang met anderen); of je kan kiezen voor zaken die niet aanwezig zijn en die je wil aanleren omdat je denkt dat ze een positieve invloed zouden hebben op jezelf en je omgang met anderen, … Sociale vaardigheden - Dit aspect heeft betrekking op de vaardigheid die je hebt in het omgaan met jezelf en met anderen. - Enkele voorbeelden: ben je communicatief of niet? Ben je sterk in introspectie of niet? Kan je je gedachten en gevoelens goed onder woorden brengen of niet? Ben je open en contactvaardig, of net niet? Ben je verlegen of niet? Ben je sociaal voelend of niet? Kan je goed onderhandelen of niet? Ga je makkelijk met groepen om of niet? Hoe gedraag je je bij mensen die anders zijn? … Levensbeschouwelijke vaardigheden - Dit aspect heeft betrekking op de vaardigheid die je hebt om je doen en laten, en de wereld om je heen vanuit een levensbeschouwelijke bril te bekijken en beleven. - In het vak godsdienst kan je je oefenen in zes vaardigheden – in het vervolg aangeduid met LV1 tot en met LV6. Onderstaande lijst geeft je een overzicht van die vaardigheden. Kies uit deze lijst één vaardigheid die je al voldoende onder de knie hebt (vraag 5a), en één waarin je verder wil groeien (vraag 5b). Over je aandacht voor het levensbeschouwelijke terrein van het leven (LV1) o De begrippen mens-, wereld- en godsbeeld kennen. o Kunnen onderscheiden wanneer het (in een gesprek, in een tekst, …) over levensbeschouwing gaat. o Aan de hand van hulpmiddelen (het analysedocument) kunnen onderscheiden welk mens-, wereld- en godsbeeld in een gesprek, tekst, … aan bod komt. o Aan de hand van hulpmiddelen kunnen onderscheiden welke levensbeschouwing in een gesprek, tekst, … aan bod komt. o Zelfstandig kunnen analyseren en in eigen woorden kunnen benoemen welk mens-, wereld- en godsbeeld in een bepaald standpunt (van anderen of van mezelf) zit. o Zelfstandig kunnen analyseren en in eigen woorden kunnen benoemen welke levensbeschouwing in een bepaald standpunt (van anderen of van mezelf) zit. o De reflex ontwikkelen om alle aspecten van het leven door een levensbeschouwelijke bril te bekijken. Over het uitdrukken van levensbeschouwelijke ervaringen (LV2) o Opvattingen over het leven (van anderen of van mezelf) kunnen uitdrukken (bvb. onder woorden kunnen brengen).
© Renilde Vos (SUI)
www.kuleuven.be/thomas
o o
Opvattingen over het leven (van anderen of van mezelf) met (relevante en juiste) levensbeschouwelijke taal en begrippen kunnen uitdrukken. Aan de hand van de (relevante) levensbeschouwelijke taal inzicht in de eigen levensbeschouwing kunnen uitdrukken.
Over je verhouding met andere levensbeschouwingen (LV3) o Het standpunt van anderen (medeleerlingen, de leerkracht, video’s, …) of van andere levensbeschouwingen over een bepaald thema willen beluisteren en kennen. o Het standpunt van anderen (medeleerlingen, de leerkracht, video’s, …) of van andere levensbeschouwingen over een bepaald thema kunnen begrijpen. o Kunnen begrijpen waarom anderen of andere levensbeschouwingen een bepaald standpunt over een bepaalde thematiek innemen (of hun standpunt kunnen plaatsen in hun context). o Het verrijkende van de standpunten van andere levensbeschouwingen kunnen aangeven. o Vanuit de verrijkende vergelijking met anderen en andere levensbeschouwingen (verschil of gelijkenis) mijn eigen levensbeschouwelijke standpunt kunnen bepalen. o Mijn eigen standpunt kunnen laten verrijken door andere levensbeschouwingen. Over je verhouding met de christelijke levensbeschouwing (LV4) o Het standpunt van het christendom over een bepaald thema willen beluisteren en kennen. o Het standpunt van het christendom over een bepaald thema kunnen begrijpen. o Kunnen begrijpen waarom het christendom een bepaald standpunt over een bepaalde thematiek inneemt. o Het verrijkende van de standpunten van het christendom kunnen aangeven. o Vanuit de verrijkende vergelijking met het christendom (gelijkenis of verschil) mijn eigen levensbeschouwelijke standpunt kunnen bepalen. o Mijn eigen standpunt kunnen laten verrijken door het christendom. Over het motiveren en verantwoorden van je levensbeschouwelijke standpunten (LV5) o Vanuit de kennis van andere standpunten een eigen positie kunnen innemen en verwoorden. o Vanuit en met behulp van de kennis van andere levensbeschouwingen mijn eigen positie kunnen motiveren en verantwoorden. o De samenhang en waarachtigheid van mijn levensbeschouwelijke positie kunnen in vraag stellen en evalueren. Over de consequenties van je levensbeschouwing voor je handelen (LV6) o Kunnen begrijpen dat iemands opvattingen diens handelen beïnvloeden. o Kunnen analyseren hoe iemands opvattingen diens handelen beïnvloeden. o De samenhang tussen iemands denken en handelen kunnen beoordelen (de consequenties of inconsequenties kunnen blootleggen). o Kunnen analyseren hoe mijn opvattingen mijn handelen beïnvloeden. o De samenhang tussen mijn denken en mijn handelen kunnen beoordelen (de consequenties en inconsequenties kunnen blootleggen). o Bereid zijn om vanuit mijn opvattingen op een bepaalde manier te handelen in de samenleving (mijn verantwoordelijkheid opnemen).
© Renilde Vos (SUI)
www.kuleuven.be/thomas