0060 0799
\%>1 k M kH" ,
M
*
EEN VALSCHE BRUTUS, J. I. DE ROCHEMONT, Luitenant-Kolonel der Artillerie.
(MAURITS)
Overgedrukt uit het Algemeen Dagblad van Nederl. Indie.
AMSTERDAM, J. NOOKDENDOlil'.
BATAVIA, E R N S T & Co. 187!J.
EEN VALSCHE BRUTUS.
Voltaire verhaalt in zijn Essai sur ld poésie épique, dat hij honderd verhandelingen over de dichtkunst lelde, legen één gedicht; dal hij overal onderwijzers in de welsprekenheid ontmoette, maar zelden een redenaar; dal liij, op hel gebied van Apollo, veel bedillers vond, maar weinig werkers. Wal de Fransche wijsgeer ons van zijne kunst in zijn lijd verhaalt, geldl van alle kunsten in alle lijden. Maar bovenal van de krijgskunst. Want geen kunst 1er wereld wordl zoo weinig geëerbiedigd als zij. Voltaire mögt vrij klagen over de mishandeling zijner Muzen, niemand heelt ooil ontkend dal men dichter geboren wordl, en dal men, om als poëet erkend Ie worden, minstens één vers moei geleverd hebben. De ganscbe wereld is het eens, dat men,
K om zich van cenige kunst te kunnen meester maken, gesteund moet worden, door natuurlijken aanleg, die zeldzaam is; en dat men zijn beweren, dat men eene kunst verstaal, niet met woorden, maar met daden heeft te slaven. Alleen omtrent de krijgskunst is men andere denkbeelden toegedaan. Leer een ige algemeene regels van die kunst van builen, hetgeen u hoogstens eenigc uren zal kosten. Prent de geschiedenis van den een of anderen belangrijken veldtogl in uw geheugen, waaraan gij, naaide male van uwe bevattelijkheid, een of meer dagen zult moeten besteden. En wanneer gij dan het talent van pralen of schrijven ook maar eenigzins bezit, geef u dan gerust uil voor een krijgskundige. Vrees niet. Een weinig overleg slechts, en gij zuil een goed figuur maken. Vraagl men u, om van uwe kunst door daden te doen blijken, verzuim dan niet, u onmiddellijk bereid te verklaren. Gij kunt immers zeker zijn, dal men, ter wille van u, de gelegenheid daartoe niel scheppen zal? Eischt men van u, mei woorden getuigenis te geven van uwe kunst, aarzel dan geenszins, onverwijld aan het werk Ie gaan. Kies eenigen oorlog lol hel onderwerp uwer be-'
schouwingen. Toets hel beleid daarvan aan uwe '6 van buiten geleerde regels, of aan bet beleid van uwen gemcmoriseerden veldtogt. Gij zult spoedig afwijkingen ontdekken. Want, weet hel wel, de kunst, of liever, hel genie van den oorlog, beslaat hoofdzakelijk juist daarin, dat hel te goeder lijd weel aftewijken van vastgestelde regels; dat hel weel Ie handelen naar omstandigheden, die natuurlijk niel altijd en overal dezelfde zijn. Zoodra gij nu zulke ontdekking gedaan hebt, klein u dan daaraan vast, want zij is voor u bel zekere middel, om groot succes te behalen. Bijvoorbeeld. Is de oorlog, dien gij tot hel onderwerp uwer beschouwingen gekozen hebt, ongelukkig geëindigd, dan zegt gij, en houdt dit stokstijf vol: „De oorzaak daarvan ligt in die afwijking van dezen regel !" Duizend legen één, dat velen hel betreuren zullen, dal bel beleid van dien oorlog niel aan u is toevertrouwd geweest. Is de oorlog gelukkig geëindigd, dan beweert gij, en wel zoo stellig mogelijk: „Zonder deze afwijking van dien regel, zou bet geluk nog grooler geweest zijn!" Wees overtuigd dal menigeen, die vroeger tevreden was mei den uilslag van dien oorlog, zich nu daarmede ontevreden toonen zal, en hel erg jam-
i
<>
mer zal vinden, dat gij de maat van het geluk niel hebt mogen volmeten. Wij zullen dit algemeene voorbeeld ophelderen door een bijzonder. Duitschland is, reeds heel spoedig, nadat hel zijn laatslcn oorlog tegen Frankrijk had aangevangen, afgeweken van bekende regels der krijgskunst. Het heeft, zes maanden na het begin der vijandelijkheden, Parijs genomen. Gij kunt nu, met een weinig handigheid, gerust beweren, dal Duitschland, zonder die afwijkingen, in vier maanden het doel zou bereikt hebben. Vlei u niet, dal hel u gelukken zal, om Van Mollke in zijn land af Ie breken. Daartoe zijn de Pruissen te dankbaar en Ie vaderlandlievend. Maar hoop vrij, als gij uw beloog legen hel beleid van den groolcu krijgskundige met vrijmoedigheid weel voor te dragen, dat er dan builen Duitschland zullen gevonden worden, die hel mei u eens geraken: Von Mollke is wel groot, maar gij toch nog grooler. Wij vinden deze dwaze theorie, letterlijk en met goed gevolg, in praktijk gebragt door iemand, die zich Brutus noemt, en schrijver is van een Open brief aan den Generaal Knoop over de Aljeh-ltweslie. ') (*) Amsterdam, L. van Bakkenes en Cie. 1874.
7
Brutus bezit talent van schrijven. Zijn brief bewijst dit. Brutus is bekend mei eenige regels van de krijgskunst. Zijn brief bewijst dit ook. Brutus weel eenige gebeurtenissen, en hare datums, van onze tweede expeditie tegen Atsjin te noemen. Zijn brief bewijst dit almede. Brutus beeft ontdekt, dat men, bij die expeditie, is afgeweken van regels der krijgskunst, die hij weet te noemen. Ook dit, eindelijk, bewijst zijn brief. En aldus toegerust, stelt Brutus zich voor als krijgskundige, zoo stellig mogelijk bewerende: „Zonder die afwijkingen van deze regels, had onze krijgsmagt te Atsjin veel meer voordeel behaald !" De brief van Brutus heeft, hij velen, een gunstig onthaal gevonden. Ons oordeel daarover zal dus vreemd klinken, in menig oor. Wij wenschen het daarom nader toe te lichten. Nemen wij eens aan, dat iemand zich van de volgende redenering bediende: De brief van den Generaal Van Swieten aan den Generaal Knoop is op den 23sten Oktober 1874 openbaar geworden. De brief van Brutus, een antwoord op den brief van den Generaal Van Swieten, heeft lot datum 18 November 1874. Brutus heefl dus aan hel schrijven van zijn brief, 55 bladzijden groot,
8 26 dagen besteed. Een gewoon mensch heeft, om een brief van 55 bladzijden te schrijven, hoogstens 2 dagen noodig. Ik noteer dus, dat Brutus zich, wal hel brie ven-schrijven aangaat, tol een gewoon mensch verhoudt als 2 : 26. Zou dan Brutus niel bevoegd wezen om te antwoorden : Maar, mei uw welmeenen, gij vergeel rekening te houden met de omstandigheden, waaronder mijn brief werd voorbereid, gesteld en geschreven. Mijn brief is,geen gewone, geen alledaagsclie brief. Laat enkel uwe gedachten eens gaan over al die maatregelen, die plannen, die overleggingen en die besprekingen, welke mijn zucht, om den Generaal Van Swieten af te breken, deden rijpen tot mijn brief. Als gij dit zult gedaan hebben, doe dan op nieuw hooren van uw oordeel over mijne tijdbesteding. Zeer zeker zou Brutus zijn onbillijken aanvaller op zulke wijze mogen leregtwijzen. Lellen wij nu eens op de redenering, waarvan Brutus zelf zich bedient, om den Generaal Van Swieten Ie beschuldigen van gebrek aan voortvarendheid, van onverantwoordelijk tijdverlies. Wij lezen op hl. 14: „De MissigiL was den 6dcn Januarij genomen. „De opperbevelhebber blijft rustig te Peiiajoeng, en
9
„zelfs de chef van den staf komt eerst den 8slen „de veroverde positie eens in oogcnschouw nemen; „geen enkele verkenning van eenig belang wordl „er in de volgende vijf dagen gemaakt. Niet voor „den 12den wordl hel terrein bcweslcn den Kralon „tusschen Tameang Gocningan en de Missigil bezet. „Bij eenige voortvarenbeid had dit immers reeds „den 8slen of 9den kunnen geschieden, Generaal? „Ik noleer wederom 4 dagen tijdverlies." De geest niel alleen van deze redenering, maar ook van de overige, waarmede Brutus den generaal Van Swieten beschuldigt van onverantwoordelijk tijdverlies, komt volkomen overeen mei den geesl der redenering van zijn geïniproviseerden aanvaller. Immers, deze zegl : „Ik heb 2 dagen noodig voor een brief van 55 „bladzijden. Gij, Brutus, 26 dagen. Kies u ander „werk, Brutus, dan brieven schrijven!" Brutus zegt : „Ik heb 2 of 5 dagen noodig om, van af het „nemen van de Missigil, bet terrein bewcsten den „kralon te bezetten. Gij, generaal Van Swieten, „6 dagen. Ik noteer wederom 4 dagen tijdverlies !" (*) Welnu, wij maken gebruik van hetzelfde regt, (*) Brulus rekende niel goed. Hij had moeien zeggen: ik noteer 3 ol' 4 dagen tijdverlies.
10
hetwelk wij Brutus tegenover zijn geïmproviseerde!) aanvaller hebben toegekend, en antwoorden Brutus als volgt: Maar, met uw welmeenen, Brutus! gij vergeet rekening te houden met de omstandigheden van onzen oorlog. Ons oorlogsveld te Atsjin had niets van uw salon, waar gij de krijgsoperatiën berekende!,. Indisch terrein, voornamelijk in streken, waar ons gezag nog niet gevestigd is, ziet er gansch anders uil, dan de vloer van uw schrijfverlrek. Meen niet, als gij roept en het is er, dat onze soldaten te velde bediend worden als gij. Gij dwaalt, als gij denkt dat onze krijgsmagl, met een sluwen vijand naast zich, even vrij is in haar doen als gij, wanneer gij open brieven over krijgsbeleid schrijft. En dan de cholera ! Weel gij, Brutus! wat cholera is, als zij zich te velde vertoont ? Neen, gij weet dat niet. Anders hadt gij haar zeker niet buiten rekening gelaten. Wij zullen u daarom zeggen, wal zij is. De cholera te velde is een schrik voor onze soldalen, al vreezen zij lood noch ijzer, al gaan zij blijmoedig in den dood, dien hun de vijand geeft. 2ij heeft eene afgrijselijke gedaante, die elke ziel benaauwt, elk gemoed beklemt. Zij vindt een ijverig bondgenoot in de gedrukte stemming van den geest,
Il
die moordend werkt in de tropische gewesten. Zij dwingt den bevelhebber tot de grootste omzigtigheid; zij vertraagt of verlamt de krijgsverriglingen; zij doel de dienst der ambulance tol eeue ontzettende hoogte stijgen. 0, Brutus ! laat eens voor een oogcnblik daar al die comfort, waarover gij beschikken kunt. Doe uwe gedachten eens gaan over die krijgsmagt te Atsjin, gevolgd door een legertros, beladen mei alles wal noodig is om te leven, te strijden, en verpleegd te worden. Zie eens op dal ongebaand terrein, waar die ontzaggelijke schare zich mei de grootste inspanning beweegt, gissende, vragende, zoekende, tastende, naar den wegen naarden vijand. Vergeel de schrikkelijke cholera niet. En als gij zoo zult gedaan hebben, Bruins! doe dan op nieuw hooren van uw oordeel over de tijdbesteding van den generaal Van Swieten. Want hadl gij zoo gedaan, voor gij uw brief sleldet, gij, Brutus ! zoudt niet geschreven hebben: dal er elf dagen vóór, en zeven dagen na het nemen van den kralon, ongebruikt zijn verloren gegaan. Maar, zoo hooren wij ons toeroepen, gij hebt zeker hel begin van den brief niet met aandacht gelezen. Brutus verklaart op bl. 5, dat hij volkomen bekend is met de wapenfeiten van onze tweede
12 expeditie legen Atsjin; dat hij beschikt over rapporten, journalen, kaarten, beschrijvingen, korrespondenlien en stukken van allerlei aard. Brutus heeft, hij hel opsommen van zijne datums, de omstandigheden van den oorlog wel niet genoemd; maar wij moeien loch, op grond van zijne verklaring, aannemen, dat hij daarmede bekend was, en dal bij daarmede rekening gehouden heeft, alvorens zijne beschuldiging tegen den generaal Van Swielen uitlespreken. Zeker hebben wij gelet op die verklaring, door Brutus gegeven. Maar wij moeten — zulks zij gezegd met eerbied voor de goede trouw van Brutus — de juistheid van zijne verklaring tegenspreken. Tot op 19 November 1874, datum door Brutus aan hel slol van zijn brief geplaatst, was de volledige verzameling van de stukken, betreffende de Iweedc expeditie legen Atsjin, uitsluitend gebleven 1er beschikking van den staf dier expeditie, die haar bewerkte tot eene geschiedenis, welke wel onlangs geëindigd, maar thans nog niet bekend is. Brutus had dus, toen hij zijn brief schreef, evenmin als wij, beschikking over alle gegevens van den oorlog. Zelfs hel Legcrbcsluur had die beschikking niet. Wij konstalcren, dat Brutus dwaalde toen hij het tegendeel beweerde.
i:;
Op bl. 7 van zijn brief schrijft Brutus: „Als alle Indische oorlogen geleerd hebben, dat „alleen door hei haalde nederlagen, door rustelooze „vervolging, de vijand lol onderwerping is te dwin„gen, en ik zie dat Ie Aljeh van den regel wordt „afgeweken, dan ben ik bevoegd te zeggen, dal al„leen hel succes de handelingen van den Opperbevelhebber zou kunnen reglvaardigen. Blijft hel „succes weg, zooals te Aljeh werkelijk hel geval is, „dan heb ik ook recht Ie zeggen : de operatien zou„den beier geslaagd zijn, als ze op een andere (meer „krijgskundige) wijze waren uitgevoerd." O Bruins, kent gij den Boeginées? Valenlijn noemt hem : „Zeer vernuftig, dappermoedig, strijdbaar, trolscb, moorddadig en zeer wraakgierig". Van 16GG tol 1G69, was hij de dappere bondgenoot van den Admiraal Speelman, in diens roemrijken veldtogt legen de Makassaren. In 1814 en 1811") voerde hij oorlog tegen de Engelschen, en geen nederlaag kon hem toen afschrikken, noch lot den vrede bewegen. In 1824 bragl zijn moed hem lot voor de poorten van ons fort Rotterdam Ie Makasser. In 182B deed hij den Generaal Van Geen, mei zijne belangrijke krijgsniagl, onverrigter zake huiswaarls keeren. In 1809 hebben wij, lol tweemalen loc, eene slerke expedilie legen hem afgezonden.
44 De laatste dezer twee expedilien werd door den Generaal Van Swieten aangevoerd. Zij is een der belangrijkste van onze Indische krijgsgeschiedenis. Ziehier een overzigl van hare voornaamste gebeurtenissen: o December 18S9, de gansche expeditionaire krijgsniagl vereenigd Ie Tjeloë. 6 December, gevecht te Boni. Wij dreven den vijand uit zijne hoofdversterking, en vonden des avonds bivouac te Palakka. 6—9 December, verblijf te Palakka. De vijand werd nist geslagen, zelfs niet vervolgd. 9 December, logt van een gedeelle der krijgsniagl naar Pasempa. In den avond van dienzelfden dag, kwam die krijgsniagl in het bivouac Palakka terug. 9—14 December, verblijf te Palakka. De vijand wordt noch geslagen, noch zelfs vervolgd. 14 December, marsch naar Pampenoea, waar wij op den 16 December aankwamen. Op dien marsch van 5 dagen, hielden wij ons builen elke vijandige aanraking niet de bevolking. 16—26 December, verblijf Ie Pampenoea. De vijand werd niet verslagen, zelfs niet vervolgd. 26 December, terugmarsch naar Palakka, waar wij op den 27 aankwamen. Op dien marsch van 2 dagen, hielden wij ons builen elke vijandige aan» raking met de bevolking.
1!i
27 December 1859 — 8 January 1860, verblijf te Palakka. De vijand werd niet geslagen, ook niet vervolgd. 8 Januari), einde van den oorlog. De vijand was lot eene onderwerping gekomen, zóó volkomen, dal hij, lot op den huidigen dag, na 15 jaren, geen leeken van verzet meer gegeven heeft. Indien Brutus deze expeditie lot hel onderwerp zijner kritiek gekozen had, dan had hij zeker, nog veel meer dan nu, geschreven: Ik konstaleer, noteer, zooveel dagen tijdverlies. Maar hij had dan niettemin levens moeten konstateren en noteren, dal de Generaal Van Swielen, Bevelhebber van die expeditie, daarmede een uitkomst verkreeg, zóó schitterend, dal deze alleen ruim voldoende was, om hem als een uitstekend Indischkrijgsoversle te doen eeren. Wij hebben echter reeds afgerekend met Brutus, wat betreft zijne beschouwingen over tijdverlies. Nu hebben wij eene andere zaak met hem Ie vereffenen. Brutus heeft verklaard: alle Indische oorlogen hebben geleerd, dal alleen, door herhaalde nederlagen, door rusteloozc vervolging, de vijand lol onderwerping is Ie dwingen. Brutus heeft eene onjuisle verklaring gegeven. Brutus heeft zich veroorloofd om, op apodiktischen toon, het krijgsbeleid van den Generaal Van Swieten te veroordeelen, op
IC grond van een gezag, hetwelk hem niet toekomt; op grond van eene bekendheid met de geschiedenis onzer Indische oorlogen, welke hij niet bezit. Ue geschiedenis van de laatsle Bonische expeditie is daar, om hem Ie logenstraffen. Zij roept ons ernstig toe, acht te geven op de wijze les, door den Overwinnaar van Boni met gulden letters in onze sludieboekeii geschreven : WILT
CM
DEN INLANDSCIIEN
VIJAND
TOT
ONDERWER-
PING DWINGEN, BEGIN DAN MET HEM TE TOONEN, DAT GIJ HEM WEET TOOND HEBT,
TE
VERSLAAN.
EN
ALS GIJ HEM DIT GE-
ONTHOUD U DAN, ZOOVEEL MOGELIJK, VAN
ELKE VIJANDIGE AANltAKING. MOET DAN HET WERK
UWER
Uw
ZEDELl.lK OVE11WIGT
MATERIELE KRACHT VOL-
EINDIGEN.
Vestigen wij nu eens onze aandacht op hetgeen Brutus ons voordraagt, bl. 26 en 27 van zijn brief. Wij lezen daar: „Thans vraag ik u, Generaal! is vrees niet het „eenige middel, om de tegenpartij ten onder te bren„gen? Welke oorlogvoerende partij zal hel hoofd „buigen, als zij niet vreest nog meer Ie verliezen ? „Waarom verstrekt men den krijgsknechten de beste „wapens, als bel niét is, om door de meest vernielend e uitwerking, de grootste vrees bij den vijand oji te
M
„wekken ?' Waarom rigt men officieren en manschap„pen zoo naauwkeurig af, in hel maken van allerlei „bewegingen, als het niet is om de vijandelijke macht', „op het gewenschte oogenblik, te kunnen doorboren, „omtrekken, door overmacht overstelpen, zoodal „de vrees zich van hem meesler maakt, en hij „hel hazenpad kiest ! Gebrek aan vrees maakte „den Atjelmees sedert lang overmoedig; omdat „hij ons niet vreesde, nam hij den toegeworpen „handschoen op. Kon iets anders dan vrees hem „lot onderwerping dwingen? Heeft Generaal Van „Swielen dal. nimmer uil 'I oog verloren: zien „wij niet dat lelkens, wanneer bij den vijand vrees „onlslond, briefschrijvers ontijdige humaniteit die „vrees spoedig weer deed verkeeren in moed?" Brutus, die zich onbekend loont met de omstandigheden van den Alsjinschen krijg, dien hij evenwel veroordeelt; Brutus, die zich mede onbekend toonl met de geschiedenis onzer Indische oorlogen, waarop hij zich niettemin beroept; Brulus toonl zich nu ook onbekend mei het karakter van den Inlandsciien vijand, waarvan hij desniettegenstaande eene beschrijving geel'l. Ziel gij deze dessa? Zij ligt in een gewest, waarover wij ons bestuur reglstreeks uitoefenen. Hoe beerlijk is haar aanblik ! Hoort gij hel heldere getik 2
is van het weefgetouw, maat houdende met den doften klank der stampers, die ijverig in hun rijslblok vallen? De vrouwen zijn aan het werk. Sla hel oog eens op die krioelende, darlele jeugd, en verwonder u niet langer, als gij hoort van de buitengewone toeneming der bevolking. Gij vraagt, wien die rijkdom van vruchten, van pluim- en ander gedierte behoort? Ieder kent hel zijne. Geen voetangels en klemmen, geen afgesloten ruimten zijn noodig voor hel veilig bezit, dal verzekerd is. Waaide mannen zijn? Wend den blik naar de omliggende vellen. Daar vindt gij hen aan den arbeid, zonder vrees voor vrouw of kind, voor have of goed, die zij achterlieten. Allen eu alles getuigen van welvaart, nijverheid, geluk en veiligheid. Ruk nu uwe verbeelding los van deze vredige plek, en laai ze dwalen naar eenig oord, waar een Indisch vorst, buiten onze bemoeijenis, regeert. De vrouwen en jonge dochters houden zich schuil, omdat zij anders niet welen, wien zij morgen belmoren zullen. De enkele kinderen, die zich zwijgend vertoonen, getuigen dat zij reeds van moeders schoot gewend worden aan de slille van den slaafschen eerbied. Gij kunt het den mannen aanzien, dat zij doffe, woesle werktuigen zijn in de handen van den despoot, die willekeurig beschikt over hunne diensten,
49 hun goed, hun leven, hun gezin. Het land verloont eene zonderlinge schakering van ongeregelde akkers, woeste gronden, en schaarsch bebouwde plekken. Hier Iroonl de Dwinglandij. Men hoor! haar door die akelige slille; men ziel haar in die geheimzinnige eentoonigheid ; men voelt haar in die verlaten ruimte. Zóó verschilt nu hel lot van den Inlander onder zijn eigen Hoofd, met dal van den Inlander onder onze Regering. Roe komt hel dan, dal. de bewoners van de onafhankelijke streken in onzen Archipel niet hunkeren naar ons Beslunr, maar integendeel gereed zijn om, bij onze eersie aanraking met hen, ons vijandschap Ie betonnen? OMDAT ZIJ ONS VREEZEN.
Zij vreezen onze beschaving, zooals wij hunne barbaai'scliheid. Zij zeggen ons, wal wij hun zeggen : Liever de dood, dan ons lol, in uwe handen Ie stellen. Wij hebben den Inlander, altijd en overal, met geweld moeten dwingen om de weldaden onzer verlichie Maatschappij Ie genieten. Maar niel mei ruw geweld, hetwelk hem niel anders toon! dan de afschiiwlijkliedeii van den oorlog, welke den natuurlijken afkeer, dien hij voor ons gevoelt, doen toenemen. Neen, mei zacht geweld, hetwelk hem noodzaakt,
20
onze aanraking mei hem le dulden en zijne verblinde oogen ie openen voor de zegeningen onzer instellingen. Hel zachte geweld, door den Generaal van Swielen Ie Bali en le Boni aangewend, leidde binnen weinige weken lol de volkomen onderwerping van den vijand. De Generaal Verspyck, die zich niel kan vereenigen met hel krijgsheleid van den Generaal van Swieten, heeft ruim drie jaren besteed om Bandjermasin lol rust en orde te brengen. Toch heeft hij het doel niet kunnen bereiken. Hij heeft zijne zaken, onafgedaan, overgegeven aan een opvolger. Wij verklaren, met hel gezag der geschiedenis en onzer persoonlijke ervaring, dat niel de vrees het middel is om den Inlander lot onderwerping te brengen. Brutus verklaart hel tegendeel. Wij noteren dal Brutus alweder dwaalt. Op hl. 17 en 27 van den brief, vinden wij Brutus ijverig bezig om den Generaal van Swieten te verwijlen, dal hij den geslagen vijand niel altijd heeft vervolgd. Brutus bewijsl hiermede wel, dal hij bekend is mei een hoofdregel van de krijgskunst der Weslersche stalen, welke voorschrijft dat men den vijand nimmer ongestoord moei laten vlugten, Maar hij he;
21
wijst hiermede levens, niet te welen, dal vele regels dier krijgskunst, en wel bijzonderlijk die. waarop hij zich beroept, niet gelden voor de kunst om in onzen Archipel den oorlog te voeren. Brengen wij ons voor den geest twee, elkander vijandige legers op een Europeesch slagveld. Beide hebben natuurlijk voorzien in de mogelijkheid om, indien de nederlaag geleden wordt, onverwijld leruglelrekken op die plaatsen, waar zij gelegenheid vinden om zich veilig te herslcllen, of wel om te ontsnappen aan hef gevaar van totale vernietiging. Beide hebben zich verzekerd van het bezit der gebaande wegen, welke het slagveld met hun basis verbinden, en welke zij noodig hebben om met hunne paarden, hunne vuurmonden, hun materieel, hun trein, en met al wat dies meer zij, den terugtogl uittevoeren. Een overwonnnen, wijkend leger verkeert gewoonlijk in zeer ongunstige omstandigheden. Het keert den rug naar zijn sterkeren vijand. Het ziel geen gevaar, maar voelt hel. Hef beeft opgehouden, te dingen naar de overwinning; het tracht slechts te redden, wal nog Ie redden is. Het brengt zijne groole offers niet meer blijmoedig, omdat hel niet meer hoopt op nog grooler voordeden. Hel handelt met een haast, die gemakkelijk overgaat in ovcrij-
22
ling, en deze is niel zelden de noodlottige inleidingvan ophooping, wanorde, onslagvaardigheid, ondergang. De overwinnaar mag dus vooral niet verzuimen, mei deze omstandigheden zijn voordeel te doen. Hij moet zich, met al zijne materiële en morele ovcrmagl, werpen op die vluglende massa. Hij vindt daartoe gelegenheid : want waar zijn vijand zich beweegt, daar kan ook hij zich bewegen: waar zijn vijand wijkt of vlugt, daar kan hij hem nazetlen. Maar in onze Indische velden is het anders. Vooreerst onderneeml onze Inlandsche vijand hoogst zelden een gevecht in hel open veld en, gaal hij daartoe over, dan doet hij dit in vlagen van blinde razernij of wanhoop, die zich om geen zelfbehoud bekreunt. Zijne nederlaag is dan tevens zijne vernietiging. Er is dan geene spraak meer van vervolging. Ten anderen: als wij onzen Inlandschen vijand in zijne verslcikingen slaan en tol de vlugt dwingen, zooals te Atsjin hel geval was en waarop dus Brutus doelen moet, ook dan kan er, in den regel, geene spraak wezen van vervolgen. Want onze Inlandsche vijand vingt nimmer met vuurmonden, materieel of legerlrein. Hij heeft slechls personen le redden. Hij kiest, voor een veiligeu leruglogt, zijne geheime paden; zijne bedijkte modderige sa-
23
wah's ; zijne gevaarlijke moerassen ; zijne voor ons onbereikbare hoogten, diepten, heggen en holen. Waar onze Inlandsche vijand, bij den teruglogt, zich beweegt, kunnen wij ons niet bewegen. Waar hij wijkt of vlugt, kunnen wij hem niet nazetten. Het vervolgen van den geslagen vijand is wel regel voor de krijgskunst der Weslersche staten, maar is zeldzame uitzondering voor onze wijze van oorlogvoeren. Zoolang Brutus niet bewijst, dat die uitzondering te Atsjin regel was geworden, zoolang ook konslaleren wij andermaal, dal hij dwaalt. Een ander voorbeeld, waaruit wij leeren hoe Brutus het onderneemt om het krijgsheleid van den Generaal Van Swieten aan de openbare veroordeeling prijs Ie geven, vinden wij beschreven op bl. 5 en 10 van zijn brief. Daar beijvert Brutus zich, het den Generaal Van Swieten als kwaad te doen toerekenen, dal een deel der expeditionaire krijgsmagl, bij hel openen van den veldtogt, als reserve Ie Padang bleef. Brutus beweert, dal de Generaal Van Swieten, bijaldien de Padangsche brigade dadelijk na bet debarkemenl ware ontboden geworden, ook krachtiger bad kunnen optreden, dan bij nu, zonder die brigade, heeft gedaan. Brutus beweert dit mei zekerheid.
24
Voor de krijgskunst der Weslerschc stalen geldt ongetwijfeld als regel, dal de magl, waarover een veldheer , in regie rede slaat tol de gelegenheid om krachtig op Ie treden. Hoe meer magl, hoe meer gelegenheid. Wordt die magl zóó groot, dal zij zich moeijelijk meer in haar geheel laai bewegen, dan wordt zij gesplitst en, langs verschillende wegen, zoodanig gevoerd naar de plaats, waar zij den vijand moei ontmoeten, dal haar gelijktijdig aankomen aldaar verzekerd is. In de Westersche stalen bestaat daartoe gelegenheid. Daar zijn alle strategische punten verbonden door wegen, loopendc door streken, die voedsel leveren voor menschen en paarden. Maar deze gelegenheid beslaat niet in die oorden van onzen Archipel, waar het onafhankelijk Inlandsch gezag wordt uitgeoefend. Daar vinden onze troepen geene wegen, noch gelegenheid tol fourageren, maar ongehaand terrein, waarop zij meestal zoo moeijelijk voortgaan, dat niet zelden de geringste schrede door ontzaggelijken arbeid moet worden voorbereid. Deze omstandigheid maakt het ons onmogelijk, onze krijgsmagt door velschillende streken naar het doel te leiden. Zij dwingt ons levens, al onze bagage, al hetgeen wij noodig
2b hebben voor gevechten, voeding en verpleging, door middel van menseben meè Ie voeren. Stellen wij, als minsten maatstaf, dat het aantal dragers zich lol onze troepenmagt behoort te verhouden als 2 : 5. Denk aan de moeijelijkbeid, waarmede een beladen koelie zich beweegt, daar waar de gewapende soldaat niet dan met de grootste inspanning voorlgaat. Zie op de krijgsmagt van 6000 man, waarmede de Generaal van Swieten den Atsjinschen grond betrad. Doe dat alles, en gij zuil erkennen, dal de Indische oorlog, in onafhankelijke streken, het sterkte-cijl'cr onzer aantewenden krijgsmagt eene grens, een maximum stelt. Ook zuil gij erkennen, dat de krijgsmagt van den Generaal van Swieten zeker niet beneden deze grens, dit maximum, gebleven is,. De Generaal van Swieten heeft nimmer den vijand aangegrepen, of hij beeft hein geslagen. Hij heeft den vijand genoodzaakt loetezien, dal wij zijn kraton verbouwden lot ons versterkt Kotla-Badja. Het heeft dep Generaal van Swieten, om hel doel Ie bereiken, nimmer aan magl onlbroken. Wij roe" men dus den Generaal van Swieten, die zijn reservebrigade aanvankelijk te Padang liet; baar belette om het moeijelijke onzer marschen, onzer transporten en onzer verpleging, noodeloos te verzwaren;
26
haar builen de besmetting der cholera hield: en baar alzoo bekwaam deed blijven om, te goeder tijd, hare taak als reserve te vervullen. Maar, zoo hooren wij nu ons loeroepen, gij zeidel daar, dat de Generaal van Swieten bet doel heeft bereikt. Brutus is bet niel met u eens. Brutus beweert, dat de Generaal van Swieten het doel niet heeft bereikt. Lees slechts bl. 7—9 van zijn brief. Wij wenscben, tegenover deze bewering van Brutus, de onze te blijven handhaven. Generaal van Swieten heeft verklaard, dal bel militaire doel der expeditie was: nemen van den kralon. De kralon is genomen. Hel militaire doel is dus bereikt. Nog heeft Generaal van Swieten verklaard, dal ook tol het programma der expeditie behoorde: slreven naar de onderwerping des lands. Er is gestreefd naar de onderwerping des lands. Ook het programma dus is uitgevoerd. Brutus vraagt: „Was dal een ernstig süeven, toen de Generaal Van Swieten de hoofdmagl des vijands rustig liet aftrekken ?" Wij beginnen mei ons te herinneren, d.it het voulons, in den regel, niel mogelijk is, den geslagen Inlandscben vijand te vervolgen. Vervolgens vragen wij: liel de Generaal Van Swieten de hoofdmagl van den vijand rustig aftrekken, zooals Brutus be-
27 weert; of was Generaal Van Swieten gedwongen, om loelezien, dal de hoofdmagt van den vijand aftrok? En eindelijk merken wij op, dal hel aftrekken van den Inlandschen vijand niets bewijst legen bel slreven naar zijne onderwerping. Op den 6den December 18S9, nadat wij Boni genomen hadden, Irok de hoofdmagl der Boeginezen ook af. Toch streefde de Generaal Van Swieten intusschen ernstig naaide onderwerping van hun land, welke den Sslcn January 1860, zonder verdere vijandelijkheden, volgde. Brutus zegl: „De onderwerping van hef land bleef achterwege. Het programma werd niel ten volle uitgevoerd." Wij noteren, dat Brulus alweder dwaalt. De onderwerping stond niel op het programma. Zij kon onmogelijk op het programma gebragt worden. Onze oorlogen op Java, legen te Padries, op de Westkust van Borneo, in het Palembangsche, te Bandjermassin, hebben bewezen, dal de onderwerping van den Inlandscben vijand meestal hel werk van jaren is. Zulk werk kan wel van eene expedilie gehoopt, maar niet. geëischl worden. Eene expeditie is eene krijgsmagt, uilgezonden om den Inlandscben vijand Ie bevecbleu, in een streek, waar zij geene garnizoenen, kazernes, hospitalen of magazijnen vindt. Zij voert met zich mede, alles wal zij noodig beeft, om te strijden, te
-2S
leven, en verpleegd te worden. Zij weel doorgaans des ochtends niet, op welken grond zij des avonds het hongerige en vermoeide lijf zal nederlcggen. Zij begint en eindigt haar werk met een gunstig jaargetijde. Hare strijdkrachten zijn in één veldtogl uitgeput. Onze krijgsgeschiedenis beeft opgeteekend, dat wij twee expedilicn tegen Alsjin hebben uitgezonden. Maar sedert de tweede dier expedilien op den 2ostcii April 1874 geëindigd is, wordt de oorlog tegen dil Rijk gevoerd door hel garnizoen van Kolla Radja : door eene vaste bezetting, die over versterkte plaatsen, kazernes, magazijnen en hospitalen beschikt . en die hare afgetobde levende strijdkrachten, aanhoudend door nieuwe doel vervangen. Dat wij nu zóó den oorlog tegen Alsjin kunnen voeren: dat wij nu niel. meer storing of staking van ons reuzenwerk behoeven te vreezen : dat wij nu dagelijks met zekere schreden voortgaan op den weg, die tot onderwerping van den vijand leidt — dit hebben wij uitsluitend aan onze tweede expeditie te danken. Eere dus die expeditie en haren Bevelhebber ! Zij hebben den Kraton genomen ; zij hebben den zetel van het Alsjinsche bestuur verbouwd lol Kolla Radja; zij hebben ons streven naar de onderwerping
stö van Alsjin, welks zelfstandigheid ons bestaan bedreigde, aangevangen en ingeleid. Zij hebben een heerlijken lauwer gehangen aan onze vaandels. Zij verdienen den lof en den dank van ieder Nederlander, die zijn vaderland een goed hart toedraagt. Op den 16Jen April 1874 trachtte eene kolonne van onze krijgsmagl te Alsjin, zonder bevel en zonder voorkennis van den Generaal van Swielen, zich meester te maken van eene versterking des vijands. De kolonne werd afgeslagen. De aangevallen versterking lag builen bet krijgsplan. Haar bezit kon ons geen voordeel geven. De Generaal van Swielen verbood elke verdere onderneming legen deze versterking. Deze mislukte aanval was bet laatste gevecht van onze troepen, terwijl de Generaal van Swieten te Alsjin was. Niel lang daarna, op den 25sU" April 1874, verliet de Generaal van Swieten 's vijands bodem. Was de Generaal met onze gansche krijgsmagt vertrokken, dan hadden de eer van onze wapenen en hel prestige van ons gezag zeer zeker geëischt, dat de aangevallen versterking andermaal aangevallen, en nu genomen werd. Wij mogen, wij kunnen den oorlog legen een Inlandscben vijand niel eindigen met eene nederlaag, wanneer eene overwinning nog mogelijk is.
30
Maar, wij eindigden den oorlog niel. Generaal van Swielen liel eene krijgsmagl achter, bestemd om hel aangevangen werk der onderwerping Ie vollooijen. Aan die krijgsmagl bleef hel opgedragen, om de geleden nederlaag Ie wreken. Niel te wreken, door hel onnoodig nemen van versterkingen, en alzoo onze soldalen nutteloos opleofferen. Maar te wreken door hel nemen van versterkingen, waardoor 's vijands slelling verzwakt, de onze versterkt zou worden. Onze krijgsmagl heeft zich gewroken. Vraag hel den Generaal Pel, die thans den roem onzer wapenen Ie Alsjin handhaaft. Hij zal u, in zijne stelling, verscheidene versterkingen wijzen, die den vijand na IG April 1874 ontnomen zijn, als bewijs dal wij hem welen te verslaan, wanneer zulks nood ig is voor onze belangen. Hel zon ongetwijfeld aangenamer geweest zijn voor den Generaal van Swielen, indien bij zijne geschiedenis Ie Alsjin niel bad zien besluiten meloen mislukten aanval, dien bij niet bevolen had. De Generaal van Swielen was volkomen bevoegd, en bezat overvloed van middelen om, voor bij hel looneel van den oorlog verliet, zich een genoeglijker heengaan Ie verschallen. Maar Generaal van Swielen deed dit niel. Hij wilde zich zelven geen roem doen geven, wanneer die behaald moesl worden mei
::i
hel kostbare leven onzer brave soldalen. Liever wilde bij zijne jongeren toonen, dat het een goed veldheer bel aam I om, in geen geval, feitelijke goedkeuring te hechten aan fouten van ondergeschikten. Ook dan niet, wanneer de sterke prikkel van ijdelheid tot minder strenge beginselen mögt verleiden. Brutus heeft, op hl. 28—50 van zijn brief, omtrent dit onderwerp beschouwingen geleverd, welke door velen als eigene zijn aangenomen. Wij vragen vooral van dezulken, eene aandachtige lezing der onze. Op hl. tU van den brief schrijft Brulus hel navolgende: „Den 298ten (January 1874) sloot eene verkenning, waarbij Generaal van Swielen zelf tegenwoordig is, het hoofd op een versterkten kampong. Men trekt terug, sluit zich op in de ingenomen positie, en ziet niel meer naar den vijand om tot den 12 Februarij!" Menigeen heeft in deze woorden opgemerkt eene poging van Brulus, om een verwijt van klemmoedigbeid te slingeren naar hel grijze hoofd van den man, die Bali, Boni en Alsjin overwon; die jaren langde vijanden van ons Vaderland onder de oogen zag; wiens moed beproefd werd in menig oogenhlik van bagcbelijk gevaar. Brutus, die talent van schrijven heeft, had dit
Èi moeien voorzien. De kritiek houdt op, bel geoorloofde werk van overtuiging te zijn, indien zij te kort doet aan den eerbied, dien men groote verdiensten verschuldigd is. Zij wordt dan het onedele werk van haat en partijschappen. Wij moeten onze lezers nog eenmaal waarschuwen legen eene groote dwaling van Brutus. De navolgende regelen zijn te lezen op bl. 11 van zijn brief. „In Junij 1875 ontving de Gouverneur Generaal eene telegrafische dépêche van den Militairen Kommandant van Deli, het bericht inhoudende dat deze vernomen had „dat tienduizend met Aljeh bevriende (!) Bataks, een inval op ons grondgebied zouden maken." Dit, berigl, niet bevestigd door bel civiel Bestuur van Deli, en zoo als later bleek ook geheel onjuist, maakle zoo veel indruk op den Gouverneur Generaal, dat hij gelaslle zonder uitstel de bezelling van Deli — beslaande uil, 5 kompagnien Infanterie mei de noodige Artillerie — te versterken met het II e Bataillon Infanterie, hetwelk bestemd was om een deel van de Iweede expeditie naar Aljeh uittemaken. Hals over hoofd werd dit Bataillon ingescheept, kwam te Deli aan, waar niets voor de ontvangst gereed was en de 10.000 Bataks
33
zich lieten wachten, en leed daar zooveel, door gebrek aan behoorlijke huisvesting en verpleging, dat bel vóór hel vertrek der tweede expeditie te Balavia teruggekeerd, geheel onbruikbaar was en moest achterblijven !" Tegenover dit verhaal, door Brulus gegeven, wenschen wij hel onze Ie stellen. Hel is ontleend aan de waarheid. Omstreeks het midden van 1872 brak in het landschap Deli een opstand uil, welke, dank zij de tijdige en afdoende maatregelen, door den Gouverneur Generaal genomen, spoedig werd onderdrukt. De Europescbe planters in Deli lieten van hunne erkentelijkheid jegens den Opper Landvoogd blijken, door een dank-adres, hetwelk wij bier in afschrift doen volgen : Aan Zijne Excellentie den Gouverneur Generaal van Nederlandsch ludie enz. enz. Geven met verschuldigden eerbied te kennen de ondergeteekenden, allen planters te Deli, Oostkust, van Sumatra. Dat het hun vergund zij, Uwe Excellentie hunnen opreglen dank aanlebieden, voor den bun bij hel uitbreken van den nog voorldurenden Battak-opstand, zoo tijdig verleenden afdoenden bijstand.
34 Dat, zonder dezen bijstand, gewis hunne bezittingen en de vruchten van jaren arbeid en ontbering, door den vijand waren vernield ; terwijl nu, onder de beleidvolle bescherming van Land- en Zeemagl, zij, mei slechts ééne uilzondering, zich mogen verheugen dat alle plantagiën bijna ongedeerd zijn gebleven. Bij de aanbieding van onzen dank en hulde, zij het ons vergund den wensch te voegen, dat voorspoed steeds Uwe Excellentie zégene, en Deli en Nederlandsch Indie zich nog menig jaar mogen verblijden in Uw beleidvol opperbest uur. 't Welk doende enz. (Volgen zeven handteekeningen.) Niet lang daarna mislukte onze eerste expeditie tegen Atsjin, welke, op den 29stcn April 1875, onverrigter zake 's vijands land verliet. Deze omstandigheid niet alleen, maar ook de geschiedenis onzer vroegere aanraking met Alsjin, maakten bet ons tot, pligi, Deli te wapenen tegen een rnogelijken inval der Atsjinezen. Dientengevolge werd besloten, de geringe krijgsmagt, die zich in Deli bevond, onverwijld te brengen op eene sterkte van 5 kompagnien Infanterie met de noodige Artillerie. Op den 15 t o Mei 1875 ontving de Kommandant van hel Leger, van den Militairen Kommandant in Deli, een telegrafisch berigt, meldende dat hij, Mili-
3D
taire Kommandant, van den Sultan van Deli de tijding ontvangen had, dat de Vorsten van Alas en Gajouw voornemens waren om, met 10,000 man, een inval te doen op Delisch grondgebied. De Kommandant van het Leger bragt dit berigt, nog dienzelfden dag, over bij den Gouverneur Generaal, daarbij mededeelende dat een Bataillon gereed was om, op hel eerste sein, naar Deli te vertrekken. De Gouverneur Generaal antwoordde den LegerKommandant, nog dienzelfden dag, met hel navolgende telegram: „Zijn 5 Kompagnien voldoende oin 10,000 man Ie slaan? Zoo niet, dan acht ik het voorzigtiger, terstond de noodige versterking Ie zenden. Zij maakl dan haar eersle etappe naar Atsjin." De Kommandant van hel Leger gelastte hierop, nog dienzelfden dag, het vertrek van het Bataillon, hetwelk 's anderen daags plaats had. Naar ons gevoelen heeft dit verhaal geen nadere loelichting noodig, om ons te doen erkennen, dal in deze zaak gehandeld is met even loffelijken als weldadigen spoed. Brutus oordeelt er anders over. Hij acht dien spoed ontijdig en schadelijk. Terwijl hij zich op voorlvarenheid beroept, om den Generaal Van Swielen Ie veroordeelen, beroepl hij zich op langzaamheid, om den Gouverneur Generaal Ie beschuldigen.
36
Maar wat badden wij dan, volgens Brutus, moeten doen? Wachten tot dat de tijding, dat een inval dreigde, nader zou zijn bevestigd ? Maar dan zou er immers alle kans geweest zijn, dat die nadere bevestiging zou hebben plaats gehad door het berigl, dal de inval reeds tot de geschiedenis behoorde. Een Inlandsche vijand heeft zoo bitter weinig lijd noodig, om van een voornemen tot de uitvoering te geraken ! Wij hadden groot gevaar geloopen, dal onze hulp Ie Deli zou gekomen zijn, om er vermoorde Europeanen, vernielde plantagien, en verwoeste streken, met andere woorden : om er een looneel te zien, zoo als een land oplevert, waar de Inlandsche vijand een inval heeft gedaan. Maar — mogelijk zijn er, die ons dil zullen opmerken — het herigt van den voorgenomen inval werd niel bevestigd door bel civiel Bestuur van Deli, en bleek later geheel onjuisl Ie zijn. Brulus verklaart dit. Wij konstateren en noteren dat Brutus weder dwaalt. Op den 27slen Mei 1875 zond de konlroleur van Deli een rapport, waarin wij lezen: „Hel bleek mij dal, hoewel onder de Ballaks en Ala's zich werkelijk kwaadgezinden beoinden, bel gevaar van een inval toch lang niel zoo onmiddellijk dreigde, als wel beweerd was." (Dus toch dreigde.) Ziehier eene andere zinsnede uit ditzelfde rapport :
37 „Hel mislukken van de expeditie tegen Alsjin. had de onrust (in Deli) zeer vermeerderd, en naar ik vermeen ook het gevaar van een inval." En ziehier nog een zinsnede uil dil rapport, ongeveer luidende als volgt : „De heriglen (omtrenl den inval, welke het zenden van een Bataillon tengevolge hadden) deden te Penang en elders, eene paniek ontstaan. Een Engelschc oorlog-stoomer kwam van Malakka te Deli, mei last, om Britsche onderdanen, in Deli gevestigd, in veiligheid Ie brengen en, zoo noodig, ook andere Europeanen hulp te verleenen." De Engelsch-lndische regering oordeelde dus als de Gouverneur-Generaal. De fiesident van Biouw rapporteert op 11 Junij 1875, lang nadat ons Bataillon te Deli was aangekomen: „Gelijk de troepenmagt (waaronder dus bel Bataillon) thans is ingedeeld, kan Deli ruim voldoende, beschut, worden geacht tegen eiken aanval." En op den 29sten Junij 1875 rapporteerde weder de kontroleur van Deli het navolgende: Bust en tevredenheid waren, na de qenomene maatregelen (daartoe behoorde het zenden van hel Bataillon) geheel hersteld. Dus : hel gezondene Bataillon, wel verre van letterlijk vermorst Ie zijn, zoo als Brutus op bl. 10 van
^ '
38 zijn brief beweert, heeft bijgedragen om rust en tevredenheid Ie herstellen onder kwaadgeziuden in Deli' die met hel gevaar van inval dreigden. Het navolgende overzigt moge dienen, om een dadelijk en duidelijk begrip te geven van de dwaling van Brulus. Brutus vertelt. De waarheid spreekt. In Junij 1873, Op den IS™ Mei 1873, ontving de Gouverneur-Ge- ontving de kommandant van neraal een telegrafische dé- het Leger die dépêche. pêche van den Militairen kom Hij bragl baar over bij mandant van Üeli, den Gouverneur-Generaal. het berigt inhoudende, dat Het berigt inhoudende, dat deze vernomen had... deze tijding ontvangen bad (De lezer denkt nal uur- van den Sultan van Deli. lijk aan een „praatje.") (De lezer merke op, dat de lijding van bevoegde zijde kwam.) Dit berigl (dreigende val) niel bevestigd door civiel Besluur van Deli, zoo als later ook bleek, heel onjuist.
in- De koulroleur van Deli hel bevestigt kwaadgezindheid en an, gevaar van inval. ge- Hij rapporteerl zelfs vermeerdering van gevaar van inval.
Het Bataillon, 1er verster- De Engelscb-ladisehe reking onzer krijgsmagl in Deli, gering zond een oorlogschip, gezonden, was letterlijk ver- om vlugtelingen te redden of morst. hulp Ie verleenen. De Resident van Riouw rapporteert, dat, na het zenden van bet Bataillon, rust en tevredenheid waren hersteld.
39 Wij eindigen. Doch vooraf wenschen wij nog te noleren, dat Brutus, in zijn brief, al te veel en al te zeer beeft gedwaald. Junius Brulus liet zijne zonen ombrengen, omdat deze zich vijanden beloonden van zijn vaderland. Marcus Brulus doodde Caesar, zijn weldoener, omdal deze zijn vaderland de vrijheid wilde ontnemen. Brulus, wiens brief wij beoordeeld hebben, tracht den generaal van Swielen al' Ie breken, omdal deze voor zijn vaderland den Alsjinschen Kraton nam. De Brutus van Kampen *) heeft niels gemeen met de Brulussen van Borne. De onderwijzer der Nederlandsche jongelingschap zal dil onderscheid wèl in bel oog dienen te houden. Hij zal voortaan Ie getuigen hebben van twee echte Brutussen en één valschen. BUITENZORG, 5 Maart 1875.
*) Brulus heelt zijd brief, volgens de dagteekening; te Kampen geschreven.
^
g